Cijfers over kindermishandeling Nederlands Jeugdinstituut
Deniz Ince
Infolijn t (030) 230 65 64 e
[email protected] i www.nji.nl
Mei 2008
De uitkomsten van twee recent uitgevoerde Nederlandse onderzoeken maken duidelijk dat het aantal slachtoffers ruim boven de 80.000 ligt waar eerder op basis van Amerikaans onderzoek van uitgegaan werd. Onderzoekers van de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit hebben in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie voor het eerst onderzocht op welke schaal kindermishandeling in Nederland voorkomt. Eerdere Nederlandse onderzoeken gingen over specifieke vormen van kindermishandeling en over de omvang van kindermishandeling in een regio of binnen een bepaalde leeftijdsgroep.
Landelijke onderzoeken naar kindermishandeling Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (Van IJzendoorn e.a, 2007) Het doel van de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005) was het krijgen van inzicht in de mate waarin verschillende typen van kindermishandeling bij kinderen en jongeren van 0 tot en met 17 jaar in Nederland voorkomen. Onderzoeksopzet De onderzoeksaanpak is overgenomen van het Amerikaanse National Incidence Study (NIS) en vertaald naar de Nederlandse situatie. De NPM-2005 maakte gebruik van de informatie van 1.100 beroepskrachten die met kinderen te maken hebben in diverse sectoren, zoals het onderwijs, opvoedingsondersteuning, de juridische sector en de sociaal-medische zorg. Deze beroepskrachten hebben voor het onderzoek een instructie gekregen voor het gebruik van meetinstrumenten en een nauwkeurige omschrijving van de verschillende vormen van fysieke en emotionele kindermishandeling. Een andere bron die de onderzoekers gebruikt hebben bestaat uit de registratiecijfers van de Adviesen Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s). De cijfers in dit onderzoek gaan over gevallen van kindermishandeling die zich hebben voorgedaan in 2005. Kinderen die in de jaren voor 2005 zijn mishandeld, maar in 2005 niet meer, zijn niet meegeteld. Het gaat in deze studie om kindermishandeling tijdens een beperkte periode en niet om de hele geschiedenis van kinderen die met kindermishandeling te maken hebben. De informanten in deze studie kunnen niet met zekerheid vaststellen of het geval van kindermishandeling dat zij signaleren de eerste mishandeling is die zich in het leven van dat kind voordoet.
1
De cijfers die de onderzoekers noemen, zijn samengesteld uit de registratiecijfers van alle AMK’s én de schatting van het totaal aantal mishandelde jeugdigen die de onderzoekers hebben gemaakt op basis van de informatie van de beroepskrachten. Om ervoor te zorgen dat ieder kind maar één keer in de analyses voorkwam, zijn de verschillende vormen van mishandeling geordend naar ernst. Op de eerste en tweede plaats staan respectievelijk seksuele mishandeling met aanwijsbare schade en fysieke mishandeling met aanwijsbare schade. Als meerdere vormen van mishandeling voorkwamen, werd de vorm met de meest aanwijsbare schade meegeteld. Bij de optelling van de AMK-cijfers bij de cijfers van de beroepskrachten is ook gecontroleerd op dubbele meldingen en zijn overlappingen verwijderd. De onderzoekers benadrukken dat de prevalentiecijfers schattingen zijn met een foutmarge van 5.000 gevallen naar boven en naar beneden. Omvang In de NPM-2005 wordt de omvang van kindermishandeling geschat op 107.200 gevallen. Dit komt neer op 3 procent van alle kinderen van 0 tot en met 17 jaar. Het gaat dan om alle gevallen met aanwijsbare en vermoedelijke schade voor het kind. Wanneer alleen de zwaarste gevallen van kindermishandeling met aanwijsbare schade worden geteld, komen de onderzoekers uit op een totaal van 37.201 gevallen van kindermishandeling in 2005. Voor de verschillende vormen van kindermishandeling met aanwijsbare en vermoedelijke schade zien de cijfers er als volgt uit:
Aantallen
Vorm van mishandeling
gevallen
Seksueel misbruik
Percentage van totaal aantal gevallen
4.733
4,4%
Fysieke mishandeling
19.057
17,7%
Emotionele mishandeling
12.685
11,8%
Fysieke verwaarlozing
31.558
29,4%
Onderwijs/emotionele verwaarlozing
28.638
26,7%
Overig
10.529
9,8%
In 53 procent van de gevallen was er sprake van één vorm van mishandeling, in 34 procent van twee vormen, in 11 procent van drie vormen en in 2 procent van vier of meer vormen van mishandeling. Conclusie De omvang van kindermishandeling kwam in 2005 neer op ongeveer 30 gevallen van kindermishandeling op iedere 1.000 kinderen. In de meeste gevallen gaat het om vormen van fysieke en emotionele verwaarlozing. De onderzoekers geven aan dat de omvang van kindermishandeling tijdens de gehele jeugdfase zonder twijfel groter is dan die in het jaar 2005. Scholieren over mishandeling (Lamers-Winkelman, e.a. 2007) In het onderzoek Scholieren over mishandeling is geprobeerd inzicht te krijgen in de aard en omvang van kindermishandeling door jongeren rechtstreeks te vragen naar hun ervaringen met
2
kindermishandeling. Het onderzoek richtte zich op jongeren van 12 tot 17 jaar in de eerste vier klassen van het voortgezet onderwijs. Verspreid over het vmbo en havo/vwo kregen 1845 leerlingen klassikaal een vragenlijst voorgelegd. De gemiddelde leeftijd van de informanten was 14 jaar. Onderzoeksopzet Speciaal voor het onderzoek is de Vragenlijst Vervelende en Nare gebeurtenissen (VVNG) samengesteld. Hiervoor is gebruik gemaakt van succesvol gebleken buitenlandse vragenlijsten. De VVNG bevat vragen in vijf categorieën. Het hoofdbestanddeel bestaat uit vragen over ernstige vormen van kindermishandeling: verwaarlozing - zowel fysiek als emotioneel-, psychologische agressie van ouders - de dreiging van ouders om fysiek geweld te gebruiken-, fysiek geweld binnenshuis van ouders tegenover kinderen, seksueel misbruik en meegemaakte conflicten tussen ouders zoals fysieke confrontatie of dreiging met een wapen. Daarnaast zijn vragen gesteld over andersoortige onveilige en vervelende gebeurtenissen die de jongeren hebben meegemaakt. Omvang De cijfers uit dit onderzoek geven weer hoeveel jongeren in de eerste vier klassen van het voortgezet onderwijs aangeven ooit één of meer ervaringen of gebeurtenissen te hebben meegemaakt die als vorm van kindermishandeling beschouwd kunnen worden.
Vorm van mishandeling
Prevalentie (aantal per
Percentage
1000 jongeren)
jongeren
Psychologische agressie van ouders
221
22%
Fysiek geweld binnenshuis
157
15,7%
Meegemaakte conflicten tussen ouders
117
11,7%
Seksueel misbruik
79
7,9%
(waarvan 23 binnen eigen gezin/familie) Verwaarlozing
Totaal
52
5,2%
373
37,3%
per 1000
Van de jongeren die ooit met kindermishandeling te maken hebben gehad blijkt voor de meesten 209 van de 373 - te gelden dat hun ervaringen beperkt blijven tot één vorm van mishandeling. De overige jongeren - 164 van de 373 - hebben gebeurtenissen meegemaakt die in twee of meer categorieën vallen. Dit onderzoek heeft ook cijfers opgeleverd over het aantal jongeren dat de afgelopen twaalf maanden een vorm van kindermishandeling zegt te hebben ondervonden.
3
Vorm van mishandeling
Incidentie (aantal per
Percentage
1000 jongeren)
jongeren
Psychologische agressie van ouders
120
12%
Fysiek geweld binnenshuis
83
8,3%
Seksueel misbruik
44
4,4%
(waarvan 9 binnen eigen gezin/familie) Meegemaakte conflicten tussen ouders
Totaal
41
4,1%
195
19,5%
per 1000
De meeste jongeren die in het voorgaande jaar een vorm van kindermishandeling hadden ondervonden -127 van de 195 - , hadden te maken gehad met één bepaalde vorm daarvan. De overige 68 jongeren hebben aangegeven dat zij te maken hadden gehad met twee of meer vormen van kindermishandeling. Conclusie Ruim een derde van de onderzochte jongeren geeft te kennen ooit een gebeurtenis te hebben meegemaakt die als vorm van kindermishandeling kan worden beschouwd. De meest voorkomende vorm – bij ruim 20 procent van de mishandelde jongeren - is psychologische agressie van ouders waarbij ouders dreigen met fysiek geweld. Het minst rapporteren de jongeren over vormen van ernstige fysieke en emotionele verwaarlozing. In totaal geeft bijna 20 procent van de jongeren aan in de laatste twaalf maanden een gebeurtenis te hebben meegemaakt die als vorm van kindermishandeling kan worden beschouwd. Bij de resultaten wordt aangetekend dat de schattingen mogelijk aan de conservatieve kant zijn. Verder lijken de conclusies voornamelijk te gelden voor autochtone scholieren. Generalisatie van de bevindingen naar allochtone jongeren is daarom niet goed mogelijk. Kanttekeningen bij de resultaten Aan de jongeren is gevraagd tot welke etnisch-culturele groep zij zichzelf rekenen. De verdeling is als volgt: 88,1 procent Nederlands, 1,5 procent Turks, 1,5 procent Surinaams, 1,3 procent Marokkaans. Daarmee zijn de grootste culturele minderheden in Nederland relatief slecht vertegenwoordigd in de steekproef. Volgens de onderzoekers schiet de steekproef dan ook tekort waar het gaat om de etnisch-culturele achtergrond van de jongeren. Daardoor kunnen de resultaten moeilijk gegeneraliseerd worden naar jongeren die tot de etnisch-culturele minderheden behoren. Daarnaast hebben de onderzoekers aanwijzingen dat de jongeren die aan het onderzoek hebben deelgenomen geneigd zijn over onveiligheid en andere nare ervaringen minder te melden dan wat zij in werkelijkheid meemaken. Het is daarom volgens de onderzoekers niet uit te sluiten dat zij ook over kindermishandeling onderrapporteren. Dit bemoeilijkt generalisatie van de bevindingen naar alle Nederlandse jongeren uit de eerste vier klassen van het voortgezet onderwijs.
4
Het Scholieren onderzoek en de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen samengevat Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (Van IJzendoorn e.a., 2007) Informant
Populatie
Definitie
Prevalentie
Gevallen van
107.200
kindermishandeling
Beroepskrachten en AMK’s
0 tot en
Resultaten betreffen alleen gevallen van
met zowel aanwijsbare schade als
Opmerkingen
3% van alle 0- tot 17- jarigen
kindermishandeling die zich in 2005
vermoedelijke schade
hebben voorgedaan.
die zich hebben
Kinderen die eerder
voorgedaan in 2005
met mishandeling te maken gehad hebben
met 17 jaar Gevallen met
37.201
zijn niet meegeteld.
nieuwe gevallen
aanwijsbare schade die
(excl. AMK-
zich hebben
cijfers)
voorgedaan in 2005
50.000 (incl. AMK cijfers) Scholierenonderzoek (Lamers-Winkelman e.a., 2007) Informant
Populatie
Definitie
Prevalentie
Ervaring (1 keer of
Scholieren van klas 1 tot 4 van het voortgezet onderwijs
37 %
Conclusies gericht op
vaker) met een ernstige
het voorkomen van
vorm van
kindermishandeling
kindermishandeling
onder autochtone scholieren.
12 tot en met 17 jaar
Opmerkingen
Slachtoffer van een
20%
allochtonen is
vorm van mishandeling in afgelopen 12
Generalisatie naar
160.700 scholieren
wegens ondervertegen-
maanden
woordiging in de steekproef moeilijk.
Kanttekeningen bij de onderzoeken naar de prevalentie van kindermishandeling De NPM-studie (Van IJzendoorn e.a., 2007) schat de omvang van kindermishandeling onder 0- tot 17-jarigen op 107.200 gevallen. Het scholierenonderzoek (Lamers-Winkelman e.a., 2007) komt op een aantal van 160.700 mishandelde scholieren van 12 tot 17 jaar op basis van een extrapolatie van de resultaten. Het is moeilijk om op grond van deze twee Nederlandse onderzoeken naar de omvang van kindermishandeling een uitspraak te doen over de werkelijke omvang van het probleem. De onderzoeken verschillen zodanig in opzet en operationalisering van begrippen, dat ze moeilijk
5
onderling te vergelijken zijn. Zo maken de onderzoeken gebruik van andere informanten en zijn ze gericht op verschillende leeftijdsgroepen. De informanten in de NPM-studie waren beroepskrachten die te maken hebben met jeugdigen en het onderzoek had betrekking op kinderen en jongeren van 0 tot 17 jaar. Het scholierenonderzoek was gericht op scholieren in het voortgezet onderwijs van 12 tot 17 jaar. Een opvallend verschil in de uitkomsten is dat volgens beroepskrachten fysieke en emotionele verwaarlozing de meest voorkomende vorm van kindermishandeling is bij jeugdigen, terwijl uit het scholierenonderzoek blijkt dat deze vorm van mishandeling het minst voorkomt. Dit verschil kan waarschijnlijk deels verklaard worden uit het verschil in de leeftijdsgroep waarop de onderzoeken zich hebben gericht. Verwaarlozing doet zich vooral voor bij jonge kinderen en die vallen niet binnen de onderzoekspopulatie van het scholierenonderzoek (Lamers-Winkelman, 2007). Wat wel geconcludeerd kan worden is dat de omvang van kindermishandeling in Nederland beduidend hoger ligt dan het voorheen geschatte aantal van 80.000. Om goed inzicht te krijgen in de aard en omvang van kindermishandeling is het belangrijk dat bij herhaling van deze studies afstemming plaatsvindt van vraagstelling, definiëring van begrippen en leeftijdsgroepen.
Onderzoeken binnen een specifieke doelgroep of naar specifieke vormen van kindermishandeling Aard en omvang van huiselijk geweld (Van Dijk e.a., 1997) Van Dijk en anderen hebben onderzoek gedaan naar de aard en omvang van huiselijk geweld en de hulpverlening bij huiselijk geweld. Huiselijk geweld werd gebruikt als een verzamelterm voor uiteenlopende vormen van fysiek en psychisch geweld die gemeen hebben dat ze zich voordoen tussen mensen die in een gezinsverband leven. Onderzoeksopzet Voor dit onderzoek zijn 516 mannen en 489 vrouwen tussen 18 en 69 jaar ondervraagd over hun ervaringen met huiselijk geweld. Het onderzoek was gericht op autochtone Nederlanders. De dataverzameling vond plaats door interviews af te nemen. De respondenten kregen over 32 verschillende vormen van huiselijk geweld de vraag of ze daar ooit slachtoffer van waren geweest. Voor de overzichtelijkheid zijn de voorvallen in drie soorten geweld verdeeld: geestelijk, lichamelijk en seksueel geweld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen incidenten en ‘echt’ of niet-incidenteel huiselijk geweld. Omvang Van de respondenten geeft 45 procent aan ooit slachtoffer te zijn geweest van een vorm van nietincidenteel psychisch, fysiek of seksueel huiselijk geweld. Bijna de helft van de respondenten - 47 procent - is van geen enkel voorval slachtoffer geweest. Bij een op de tien respondenten - 11 procent - gaat het om één vorm van huiselijk geweld. Bij een op de vijf respondenten - 21 procent - gaat het om twee tot vier vormen. Bij een even grote groep gaat het om vijf – 12 procent - of meer – 9 procent - verschillende vormen.
6
Van de respondenten is 30 procent slachtoffer geworden van huiselijk geweld dat volgens henzelf gevolgen heeft gehad, bijvoorbeeld in de vorm van eetproblemen, angstproblemen of problemen met intimiteit. Meer dan een kwart - 27 procent - van de ondervraagden is ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld waarbij de voorvallen wekelijks of dagelijks voorkwamen. Bij 21 procent van respondenten duurde het geweld langer dan vijf jaar. De meeste slachtoffers waren in hun jeugdjaren slachtoffer van huiselijk geweld. Lichamelijk geweld Van de respondenten heeft 35 procent te maken gehad met minstens één fysieke vorm van geweld, bijvoorbeeld slaan. Bij meer dan de helft - 53 procent - van alle slachtoffers van lichamelijk geweld begon het geweld voor het achttiende levensjaar. Van de ondervraagden zegt 4 procent in de leeftijd van 0 tot 4 jaar slachtoffer geweest te zijn van lichamelijk geweld; in de leeftijdsperiode van 5 tot 10 jaar loopt dit percentage op tot circa 11 procent. Dit betekent dat een op de negen respondenten tussen het vijfde en tiende levensjaar slachtoffer is geweest van een vorm van lichamelijk geweld door iemand uit zijn of haar huiselijke kring. Lichamelijk geweld kwam nog vaker voor in de tienerjaren. Een op de vijf respondenten – 10 procent - was als jongere tussen de 10 en 20 jaar slachtoffer geweest van een lichamelijke vorm van huiselijk geweld. Geestelijk geweld Meer dan een kwart - 28 procent - van de ondervraagden is ooit slachtoffer geweest van geestelijk geweld. De meeste slachtoffers van geestelijk geweld in de huiselijke kring waren dat als jongere tussen de 10 en 20 jaar: 12 procent van de respondenten geeft aan tussen zijn tiende en vijftiende jaar blootgesteld te zijn geweest aan geestelijk geweld en 13 procent tussen zijn vijftiende en twintigste jaar. Seksueel geweld Seksueel misbruik kwam voor bij 21 procent. Hiervan was 45 procent jonger dan 18 jaar toen de voorvallen voor het eerst plaatsvonden. In de leeftijd tussen 10 en 25 jaar was ruim 7 procent van de respondenten het slachtoffer geworden van een vorm van seksueel geweld in de huiselijke kring. Dit komt neer op 1 op de 14 jongeren. Vooral in de leeftijd tussen 10 en 25 jaar zijn meisjes veel vaker slachtoffer geweest dan jongens. In die periode was ongeveer een op de tien vrouwen het slachtoffer van een seksuele vorm van huiselijk geweld geweest. Bij de jongens vinden we het hoogste slachtofferpercentage van seksueel geweld tussen het tiende en vijftiende levensjaar; in die periode was een op de twintig jongens het slachtoffer geworden van een vorm van seksueel huiselijk geweld. Daarna daalde dit tot ongeveer een op de dertig.
7
Onderzoek naar huiselijk geweld onder allochtone volwassenen (Van Dijk e.a., 2002) Onderzoeksopzet Het hierboven beschreven onderzoek van Van Dijk (1997) is in 2002 herhaald onder allochtone volwassenen (Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken). In totaal hebben daaraan 394 mannen en 455 vrouwen deelgenomen. Omvang Van alle ondervraagden gaf 24 procent aan ooit huiselijk geweld te hebben ervaren. Lichamelijk geweld Van de respondenten die blootgesteld zijn aan huiselijk geweld geeft 20 procent aan ooit slachtoffer geweest te zijn geweest van lichamelijk geweld. Van deze slachtoffers is 30 procent hieraan blootgesteld geweest tussen de 10 en 15 jaar en 39 procent tussen de 15 en 20 jaar.
Geestelijk geweld Van alle slachtoffers van huiselijk geweld geeft 17 procent aan dat het ging om geestelijk geweld of om een combinatie van geestelijk en lichamelijk geweld. Hiervan geeft 21 procent aan dat deze vorm van geweld plaatsvond toen hij tussen de 10 en 15 jaar was, terwijl 35 procent tussen de 15 en 20 jaar. Seksueel misbruik Vijf procent van de slachtoffers van huiselijk geweld is seksueel misbruikt. Zes procent geeft aan dat dit gebeurd is toen zij tussen de 10 en 15 jaar waren; negen procent was tussen de 15 en 19 jaar oud toen het seksueel misbruik plaatsvond. Onderzoek naar seksueel misbruik van meisjes (Draijer, 1988) Onderzoeksopzet Draijer heeft in 1988 de omvang onderzocht van seksueel misbruik van meisjes. Zij vroeg 1054 vrouwen tussen de 20 en 40 jaar naar hun ervaringen met seksueel misbruik voor hun zestiende jaar. De omvang van seksueel misbruik heeft zij bepaald aan de hand van het aantal personen binnen de doelpopulatie dat ooit voor hun zestiende jaar één of meer ervaringen met seksueel misbruik heeft gehad. Omvang Van de vrouwen die aan het onderzoek meewerkten maakten er 164 - 15,6 procent - melding van een of meer ervaringen met seksueel misbruik door verwanten. Deze cijfers zeggen nog niets over de ernst van de ervaringen. Het gaat hier om alle mogelijke ervaringen met seksueel misbruik, variërend van eenmalige voorvallen tot een zeer frequente en langdurige misbruikrelatie. Maar liefst 24 procent - 257 vrouwen- gaf aan het slachtoffer te zijn geweest van seksueel misbruik door anderen dan verwanten. Dit komt neer op ongeveer een kwart van alle ondervraagde vrouwen. In de meeste gevallen was de dader een bekende van het meisje. Wanneer de gegevens omtrent seksueel misbruik door verwanten en door anderen gecombineerd worden dan blijkt dat 32,2 procent van de vrouwen voor het zestiende jaar een of meer ervaringen
8
met seksueel misbruik heeft gehad. Deze ervaringen lopen uiteen van hinderlijke aanrakingen tot verkrachting. In bijna een kwart van de gevallen van misbruik door verwanten bleek het meisje jonger dan tien jaar te zijn geweest toen de seksuele toenaderingen begonnen. Bijna de helft - 47 procent - was onder de twaalf jaar. De gemiddelde leeftijd waarop het misbruik begon was 11,4 jaar. Onderzoek naar pedoseksuele delinquentie (Leuw e.a., 2004) Onderzoeksopzet Leuw en anderen hebben in 2004 onderzoek gedaan naar het voorkomen en de aard van pedoseksuele delinquentie. Zij hebben hiervoor gebruik gemaakt van registratiegegevens van politie en justitie. De onderzoekers stellen dat de geregistreerde omvang van seksueel misbruik een grote onderschatting is van de werkelijkheid. Delicten binnen de privésfeer van daders en slachtoffers worden in veel mindere mate bij politie en justitie bekend dan delicten die zich binnen het publieke domein en tussen onbekenden afspelen. Omvang Het aantal geregistreerde verdachten van pedoseksuele delicten is vanaf 1996 gedaald. In 1996 werden bijna 1800 verdachten van seksueel misbruik van kinderen bij de politie geregistreerd. In 2002 nam het aantal af tot 1400. Slachtoffers van pedoseksuele delicten zijn in ruim tweederde van de gevallen jonger dan 12 jaar. In bijna 80 procent van alle gevallen is de dader afkomstig uit de dagelijkse gezins- en familieomgeving van het kind. Vaders en vaderfiguren vormen hierin de grootste categorie: 35 procent.
Bronnen Dijk, T. van, Flight, S., Oppenhuis, E. & Duesmann, B. (1997). Huiselijk geweld: aard, omvang en hulpverlening. Den Haag: Intomart, Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek. Dijk, T. van, Oppenhuis, E., Abrahamse, A. & Meier,A. (2002). Huiselijk geweld onder Surinamers, Antillianen en Arubanen, Marokkanen en Turken in Nederland. Hilversum: Intomart. Draijer, N. (1988). Seksueel misbruik door verwanten. Een landelijk onderzoek naar de omvang, de aard, de gezinsachtergronden, de emotionele betekenis en de psychische en psychosomatische gevolgen. Den Haag: Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid. IJzendoorn, M.H. van, Prinzie, P., Euser, E.M., Groeneveld, M.G., Brilleslijper-Kater, S.N., Van Noort-van der Linden, A.M.T., Bakermans-Kranenburg, M.J., Juffer, F., Mesman, J., KleinVelderman, M., San Martin Beuk, M. (2007). Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Leiden: Universiteit Leiden. Lamers-Winkelman, F., Slot, N.W., Bijl, B. & Vijlbrief, A.C. (2007). Scholieren over mishandeling. Resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling onder leerlingen in het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam/PI research.
9
Leuw, E., Bijl, R.V. & Daalder, A. (2004). Pedoseksuele delinquentie: een onderzoek naar prevalentie, toedracht en strafrechtelijke interventies. Den Haag: Boom. Willems, J.C.M. (1999). Wie zal de opvoeders opvoeden? Kindermishandeling en het recht van het kind op persoonswording. Den Haag: T.M.C. Asser Press.
10