C
CaRre´ bulletin van de netherlands school of primary care research
JAARGANG 18 | NR 60 | OKTOBER 2013
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
bulletin van de netherlands school of primary care research
redactiecommissie Rik Crutzen en Liesbeth van Osch, CAPHRI (hoofdredacteuren) Malou van Greuningen, NIVEL Laure Hochstenbach, CAPHRI Dóra Révész, EMGO+ Marieke de Visser, NCEBP uitgave Dit bulletin is een uitgave van de Onderzoeksschool CaRe. kopij en informatie Deadline voor CaRré 61: 10 februari 2014 Daniëlle Moens, CaRe Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD Maastricht telefoon: 043-3882446 email:
[email protected] ontwerp en opmaak Jos Bruystens grafisch ontwerper, Maastricht
CaRré-bulletin verschijnt tweemaal per jaar en is gratis beschikbaar voor alle medewerkers van de onderzoekschool CaRe, alsmede voor geïnteresseerde externe relaties. Het bulletin is beschikbaar op de website van de Netherlands School of Primary Care Research (CaRe) http://www.researchschoolcare.nl/
INHOUD
Redactioneel CaRré 60
3
Over muren heen kijken: een duo-interview met Guy Widdershoven en Onno van Schayck
4
CaRe dag 2013
9
CaRe onderzoekers in de landelijke pers
11
Aanpalende organisatie
17
Basiscursus Structural Equation Modelling in Mplus
19
Cursus Health Services: Research and Practice 20 Achter een ander bureau
22
Abroad 24 Gepromoveerden aan het woord
26
TOP 34 Samenwerking binnen CaRe
39
Kan kappa uit de epidemiologische leerboeken?
41
Mensen en hun werk
42
Dagboek van een promovendus
44
Suske en Wiskunde
46
De tand des tijds: Stellingen revisited
47
Afscheid prof. dr. Marijke Hopman-Rock
49
2 < VORIGE PAGINA
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
Redactioneel CaRré 60
bulletin van de netherlands school of primary care research
Voor u ligt de nieuwe editie van CaRré! We hebben een paar weken gewacht met het uitbrengen van dit nieuwe nummer, zodat we meteen goed nieuws kunnen brengen. Het hererkennings-traject van onze onderzoekschool CaRe door de Commissie tot Erkenning van Onderzoekzoekscholen (ECOS) is namelijk succesvol afgerond! De ECOS heeft onze onderzoekschool op verschillende kwaliteitscriteria op het gebied van onderwijs en onderzoek getoetst en heeft positief geoordeeld over vervolgerkenning van CaRe voor een periode van zes jaar. Heel mooi nieuws, vooral voor directeur Guy Widdershoven, die het hererkennings-traject vanuit CaRe heeft geleid en wiens zittingstermijn met de afronding hiervan ten einde is gekomen. Hij is per 1 juli jl. opgevolgd door Onno van Schayck, hoogleraar Preventieve Geneeskunde aan de Universiteit Maastricht (CAPHRI). Wij willen Guy Widdershoven vanuit deze plek hartelijk danken voor al zijn inspanningen voor ons bulletin in de afgelopen jaren en verwelkomen Onno van Schayck vanaf het volgende nummer op de eerste pagina’s van de CaRré! Ter gelegenheid van deze opvolging hebben we in het huidige nummer een duointerview met beide (oud-)directeuren opgenomen. Hierin kunt u meer lezen over hun motivaties voor het directeurschap en hun ervaringen met en visie op de ontwikkelingen binnen CaRe.
zeilen van CaRe. Zo vinden jullie een verslag van de druk bezochte CaRe dag met het thema “Challenges in health care: quality, accessibility & affordability” die op 11 juni jl. heeft plaatsgevonden in Maastricht. En verderop in dit nummer kunt u lezen over succesvolle samenwerkingsverbanden binnen CaRe, interessante cursussen, en natuurlijk vaste rubrieken waarin onder andere opvallende onderzoeksresultaten en prestaties van CaRe medewerkers de revue passeren, en waarin door zowel pas gepromoveerden als de “éminence grise” wordt teruggeblikt op hun promotieproject, verdediging en de daarbij horende stellingen. Behalve een nieuwe directeur verwelkomen wij ook twee nieuwe redactieleden, Marieke de Visser vanuit NCEBP, en Laura Hochstenbach vanuit CAPHRI, en de nieuwe CaRe secretaresse Daniëlle Moens. Daarnaast willen we vertrekkend redactielid Karen Schelleman-Offermans (CAPHRI) van harte bedanken voor haar inzet voor de CaRré in de afgelopen jaren. Zoals altijd wordt ook de inbreng van CaRré lezers ontzettend gewaardeerd, dus blijf ons mailen met bijdragen en inspirerende ideeën! Dit kan via:
[email protected] Veel leesplezier! De redactie
Naast dit interview bevat deze nieuwe editie weer een aantal mooie artikelen en bijdragen over het reilen en
�
3 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
bulletin van de netherlands school of primary care research
Over muren heen kijken: een duo-interview met Guy Widdershoven en Onno van Schayck
Door Liesbeth van Osch (CAPHRI) Amper bekomen van de nationale vreugde op 30 april heeft CaRe de troonswisseling nog eens dunnetjes over gedaan. Met de afronding van de hererkenningsaanvraag van CaRe is de zittingstermijn van prof. dr. Guy Widdershoven als directeur van onze research school namelijk ten einde gekomen. Hij is per 1 juli opgevolgd door prof. dr. Onno van Schayck. Voor degenen die Onno van Schayck niet kennen, kun je iets vertellen over je wetenschappelijke en bestuurlijke carrière? Onno: ‘Ik kom uit de huisartsgeneeskunde. Als epidemioloog heb ik mijn promotieonderzoek gedaan bij Huisartsgeneeskunde in Nijmegen. Uit dit onderzoek naar de diagnostiek en Prof. dr. Onno van Schayck behandeling van astma en COPD in de eerste lijn is een onderzoeksgroep ontstaan. Deze heb ik een aantal jaren geleid, waarna ik ben gevraagd om in Maastricht te komen werken, ook bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde. Ik heb toen een poos op twee plekken gewerkt en ben op beide plekken hoogleraar geworden [prof. dr. van Schayck is hoogleraar Preventieve Geneeskunde – red.]. Die combinatie van twee hoogleraarschappen was wel zwaar, Prof. dr. Guy Widdershoven maar ik wilde alle promotieprojecten die in Nijmegen liepen goed afronden. Toen ik fulltime in Maastricht zat ben ik benoemd tot directeur van Extra, de ‘voorloper’ van CAPHRI. Ik heb toen, met Guy,
die directeur was van Health, aan de wieg gestaan van het fusieproces tussen Health en Extra. Dat was op zich boeiend; een fusie tussen een instituut vanuit de gezondheidswetenschappen en een instituut vanuit de geneeskunde. Ondanks dat er wel een andere cultuur was pasten de instituten goed bij elkaar. Na de fusie hebben Guy en ik CAPHRI een jaar of vier samen geleid, waarna ik nog een poos samen met Nanne de Vries de directie heb gevoerd en daarna ben ik 3 jaar alleen directeur geweest van CAPHRI. En vanaf 1 juli ben ik dus directeur van CaRe.’ Wat heeft je gemotiveerd om dit directeurschap aan te nemen? Onno: ‘Ik ben echt gemotiveerd om mee te helpen aan het opleiden van promovendi, dat vind ik oprecht heel erg belangrijk. Wij hebben als universiteit, als instituut, als school, eigenlijk helemaal geen kapitaal. We hebben alleen maar human capital, en promovendi zijn daarbij zeer belangrijk voor ons. Het is van groot belang om mensen goed op te leiden, niet alleen om veelbelovende onderzoekers te houden, maar ook om een bijdrage te leveren aan de maatschappij. Door hen goed en breed op te leiden kunnen zij in de gezondheidszorg, in de dienstverlening maar vooral ook als onderzoeker veel betekenen. Dat vind ik heel belangrijk. En dan is CaRe heel aantrekkelijk. CaRe is de grootste onderzoeksschool in Nederland op dit gebied en heeft hierdoor veel invloed in een breed onderzoeksveld.’ Jullie hebben allebei een vergelijkbaar bestuurlijk carrièrepad gekozen, waarbij jullie eerst het
�
4 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
� bulletin van de netherlands school of primary care research
hoogleraarschap combineerden met de CAPHRI directie en daarna met CaRe. Wat zijn de grootste inhoudelijke verschillen tussen een directeurschap bij een onderzoekschool als CAPHRI en CaRe? Onno: ‘De CAPHRI directie is heel intensief. Bij CaRe ben je veel minder direct operationeel verantwoordelijk. De operationele zaken die lopen echt lokaal. Dus hier is het veel meer kijken naar waar zijn er mogelijkheden om dingen te combineren. En het onderwijs voor promovendi is erg belangrijk. Je bent in principe met elkaar verantwoordelijk voor het landelijke onderwijs voor de promovendi. Dat is natuurlijk van een hele andere orde dan lokaal beleid.’ Guy: ‘Een van de leukste dingen van beide directeurschappen vind ik dat je meegaat met een beweging, dat je van andere mensen ziet waar ze mee bezig zijn. Als je faciliteert leer je daar zelf ook wat van. Dat is bij CaRe toch wat makkelijker nog.’ In hoeverre speel je als directeur van CaRe een rol in het ontwikkelen en onderhouden van samenwerkingsverbanden tussen de verschillende instituten? Onno: ‘In principe faciliteer je dat als er goede mogelijkheden zijn. Kijk, het aantal landelijke mogelijkheden om samen met elkaar subsidie aan te vragen is niet zo heel erg groot. Subsidies van ZonMw of de collectebusfondsen zijn meestal relatief klein; twee, drie of maximaal vier ton. Om het aantrekkelijker te maken om samen te werken moet je grotere subsidies hebben waarbij iedereen er beter van wordt. Dus je probeert vooral ook te lobbyen om grote samenwerkingsverbanden te bewerkstelligen, zoals bijvoorbeeld binnen het Zwaartekracht programma van NWO. Je moet eigenlijk beginnen bij de subsidiegevers om dat daar te stimuleren. Een voorbeeld dat ik hierbij wil noemen is het CCTR [Centre for Care Technology Research; zie ook p. 39 – red.] waarbij er bewust vanuit VWS en NWO op gestuurd is om instituten die goed zijn in een bepaald onderwerp samen te laten werken. Dat is natuurlijk fantastisch om te doen. Nu wordt er binnen het CCTR vanuit CaRe samengewerkt tussen CAPHRI en Nivel, maar deze voorbeelden van top-down stimuleren van
samenwerking zou je veel vaker willen hebben.’ Guy: ‘Het subsidielandschap bevordert concurrentie en is minder op samenwerking gericht. Maar er zijn wel goede voorbeelden waar dat kan. Wat je bijvoorbeeld ziet is dat binnen CaRe mensen elkaar al heel lang kennen en elkaar ook goed kunnen vinden. Ik vind shared decision making een goed voorbeeld; Nederland en ook CaRe partners zetten dit echt nationaal en internationaal op de agenda. En huisartsgeneeskunde in het algemeen natuurlijk, daar zijn wel andere partijen dan CaRe actief in, maar daar is Nederland toch wel heel sterk in, en CaRe daarbinnen. En daarnaast ook het gedragsonderzoek. Dus je ziet dat er thema’s zijn waarop de verschillende instituten kunnen vinden. Tegelijkertijd gaat dat niet vanzelf, maar moeten we in CaRe-verband zoeken hoe we dat kunnen stimuleren. We moeten geen overdreven verwachtingen hebben, maar er zijn zeker kansen en er kunnen kansen gecreëerd worden.’ Wat zou jouw advies voor Onno hierin zijn? Guy: ‘Zoeken naar een aantal speerpunten waarop je dit soort samenwerking stimuleert. Ik denk dat Onno dat beter kan dan ik. Mijn doel was de mensen bij elkaar te houden en dat was ook wel nodig in de afgelopen periode. Maar het zou nu goed zijn om vanuit die gezamenlijkheid een aantal ontwikkelpunten te benoemen.’ Onno: ‘In dat kader komt de brief van de minister van OCW [brief van minister Bussemaker, dd. 15 juli 2013, betreffende de financiering en positionering van landelijke geaccrediteerde onderzoekscholen; zie kader - red.] op een goed moment. Ik vind dit de meest positieve brief die ik in jaren gezien heb. Ik heb Karl Dittrich er ook over gesproken, als voorzitter van de VSNU en dit is echt een duidelijk teken van waar we voor willen staan. Het is nu dus juist goed om gemotiveerd aan de gang te gaan.’ Guy: ‘Dat is erg mooi! Ik denk dat het goed is om, tegen de achtergrond van deze brief, een aantal zwaartepunten te definiëren en met elkaar te kijken wie wil dit oppakken. Er zijn binnen CaRe zeker onderzoekers die dat graag doen.’
�
5 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
Guy, voor jou zit het directeurschap er op. Wat zijn hoogtepunten van de afgelopen jaren die je wilt benoemen? Guy: ‘Ik vind zelf elk jaar de CaRe dag weer een prachtige ervaring. Dat zijn momenten waarop mensen elkaar treffen, waar op gerichte onderwerpen dingen samen gedaan worden. Ook het feit dat veel junioren daar actief in zijn vind ik een heel positief punt. En het samen zoeken naar samenwerking en dwarsverbanden, zoals in HET SAMEN programma’s als NWO Zwaartekracht, ZOEKEN NAAR is zeker een stimulerende SAMENWERKING ontwikkeling.’ EN DWARS VERBANDEN, Zijn er in de afgelopen jaren ZOALS IN ontwikkelingen of beslissingen geweest PROGRAMMA’S die je als moeilijk hebt ervaren? ALS NWO Bijvoorbeeld met betrekking tot het ZWAARTEKRACHT, subsidieklimaat? IS ZEKER EEN Guy: ‘Ik denk toch de spanning tussen STIMULERENDE ‘ieder voor zich’ en ‘CaRe voor ons ONTWIKKELING allen’. CaRe heeft een aantal instituten
erkenningsperiode is zes jaar en na drie jaar is er een her-ijking. De eerste drie jaar heb je heel veel ruimte om er wat moois van te maken. Dat is ook een van de positieve punten van CaRe; je ziet dingen van elkaar en leert zo veel van elkaar. Dat is echt boeiend.’
bulletin van de netherlands school of primary care research
Gaat er met de nieuwe directeur een heel andere bestuurlijke wind waaien, of denk je op ongeveer dezelfde voet verder te gaan, bijvoorbeeld in het zoeken van samenwerking tussen de instituten? Onno: ‘Je zit vast aan de beperkingen die een landelijke school met zich meebrengt; dit lijkt wellicht een negatieve opmerking, maar de realiteit is dat het klimaat natuurlijk lokaal ligt. We moeten geen overspannen verwachtingen hebben dat we allerlei dingen plotseling kunnen gaan veranderen en we moeten ontzettend rekening houden met wat er lokaal speelt. Maar ik zie mijn taak vooral als faciliterend, luisteren naar wat de behoeften zijn die bij lokale schools leven, en lobbyend. Ik ken veel mensen van grote subsidiegevers behoorlijk goed, dus daar kun je veel invloed hebben. Om zodoende samenwerking te in het zadel geholpen door middel faciliteren, dat is denk ik heel belangrijk. van een goed programma voor het En wat de opleiding van promovendi betreft, we opleiden van promovendi en internationalisering van dragen daar heel veel aan bij; ongeveer 100 promoties onderzoek. Die instituten zijn steeds groter geworden per jaar, in totaal 500 tot 600 promovendi, dat is heel en er spelen natuurlijk veel belangen. Het substantieel. Deze mensen krijgen is nu voor het eerst dat er zo’n positieve allemaal een gedegen opleiding en IK ZIE brief vanuit het ministerie komt, er zijn hebben niet alleen veel invloed in het MIJN TAAK ook andere brieven geweest die eerder de onderzoek, maar ook in het beleid, dus VOORAL ALS andere kant opgingen. De spanning tussen in die zin draag je echt wat bij aan de FACILITEREND, het eigen belang van de afzonderlijke vorming van hoog ontwikkelde mensen LUISTEREN instituten en het gezamenlijk belang van en de Nederlandse maatschappij. Daarin NAAR WAT DE CaRe is er altijd geweest, en zal er ook nog is CaRe vrij uniek en hebben we best BEHOEFTEN ZIJN wel blijven. De kunst is om daar doorheen veel invloed. Maar we moeten geen DIE BIJ LOKALE te laveren. Een ander punt is dat er binnen overspannen verwachtingen hebben dat SCHOOLS LEVEN, een aantal instituten veel onderzoekers ik hier vanuit mijn bureau kan bepalen EN LOBBYEND werken die niet uit de CaRe traditie komen; wat er in Amsterdam gebeurt, dat is het zou goed zijn als je die bij CaRe weet te onzin. Wel kunnen we elkaar helpen betrekken. CaRe is bij veel mensen niet de door ervaringen uit te wisselen en tips te topprioriteit, maar het is wel goed om twee of drie keer geven, bijvoorbeeld bij visitaties of andere belangrijke per jaar met elkaar om de tafel te zitten; wat kunnen we gebeurtenissen voor de lokale instituten.’ nu voor elkaar betekenen, en welke strategische acties Guy: ‘Een van de vragen die we kregen van de ECOS kunnen we doen? Nu de hererkenning er is, dan is er [Commissie tot Erkenning van Onderzoekscholen ook rust voor de komende jaren om dat te doen. Een – red.] was hoe het gaat met de mensen die bij ons
�
6 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
vertrekken. We zijn nu bezig om dat beter te monitoren, en je ziet dat zij op heel mooie posities terecht komen en heel gevarieerd bezig zijn. Dat is dus absoluut een krachtig punt. Als het zou lukken om een paar onderzoekszwaartepunten te definiëren waarbinnen je elkaar regelmatig ziet; dat zou denk ik heel mooi zijn. Dus in die zin geen regie, maar wel faciliteren en stimuleren dat mensen elkaar treffen, bijvoorbeeld op de CaRe dag.’ Wat hopen jullie dat CaRe voor ‘de gemiddelde medewerker’ betekent, hoe de rol van CaRe wordt ervaren? Guy: ‘De gemiddelde medewerker bestaat niet; er zijn minstens drie soorten medewerkers. Allereerst de promovendi, die met hun eigen onderzoek bezig zijn. Daarvan hoop ik dat CaRe een stukje ‘over de IK HOOP DAT CaRe muur heen kijken’ EEN STUKJE ‘OVER kan betekenen. DE MUUR HEEN Kijken naar KIJKEN’ KAN BEcollega’s die op TEKENEN. KIJKEN hetzelfde terrein NAAR COLLEGA’S elders zitten, maar DIE OP HETZELFDE ook op thema’s die TERREIN ELDERS aanpalend zijn. ZITTEN, MAAR Daarna de senior OOK OP THEMA’S onderzoekers, DIE AANPALEND waarvan je hoopt ZIJN dat ze samen iets extra’s kunnen neerzetten, en dan heb je de bestuurders en de directeuren die elkaar feedback kunnen geven, kunnen steunen en elkaar van ontwikkelingen op de hoogte kunnen houden.’
Uit: Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (dd. 15 juli 2013) betreffende de financiering en positionering van landelijke geaccrediteerde onderzoekscholen. Met betrekking tot het belang van onderzoekscholen nu: “Interuniversitaire onderzoekscholen leveren naast graduate schools en andere vormen van georganiseerde samenwerking van onderzoekers een belangrijke bijdrage aan onderzoek en de onderzoekersopleiding. De primaire verantwoordelijkheid voor de vormgeving en kwaliteitsbewaking van (interuniversitaire) onderzoekscholen en graduate schools ligt bij de instellingen zelf. Dit komt onder meer tot uiting in de accreditatie van landelijke onderzoekscholen door de Commissie tot Erkenning van Onderzoekscholen (ECOS) verbonden aan de KNAW.” Met betrekking tot de financiering van de onderzoekscholen: ‘Universiteiten die ervoor kiezen een onderzoekschool in stad te houden zijn ook verantwoordelijk voor de financiering.[het belang daarvan neemt toe indien sprake is van (her)erkenning door ECOS.] In aanvulling op de financiering door universiteiten van de personele en materiële lasten vanwege het onderzoek dat binnen het raamwerk van onderzoekscholen plaatsvindt, is ook voldoende financiering van de coördinatie- en organisatiekosten nodig. Tevens is het gewenst dat deze financiering helder en eenvoudig is. Er is afgesproken dat de penvoerende universiteit voor een erkende onderzoekschool, die niet via het Zwaartekrachtprogramma reeds middelen ontvangt, gedurende de looptijd zorgt voor een vaste vergoeding voor de coördinatie- en organisatiekosten samenhangend met de aard en omvang van de onderzoekschool.VSNU en SODOLA [Structureel Overleg Directeuren Onderzoekscholen met Landelijke Accreditatie – red.] zullen in samenspraak met OCW een normbedrag vaststellen dat uitgangspunt zal zijn voor de vergoeding voor een onderzoekschool met een regulier takenpakket samenhangend met de erkenning en een gemiddelde omvang; indien nodig gaat het om meerdere normbedragen. De bestuurlijke wil bestaat om dit uiterlijk 16 september te doen.’ Met betrekking tot het belang van onderzoekscholen op termijn: “Het blijft altijd zoeken naar een optimaal evenwicht. De vraag naar sturing en financieringsarrangementen van het wetenschappelijk onderzoek zal in een binnenkort te starten interdepartementaal beleidsonderzoek nadrukkelijk aandacht krijgen. Daarnaast is sprake van evaluaties van NWO en KNAW. In samenhang met de uitkomsten van het interdepartementaal beleidsonderzoek hebben staatsecretaris Dekker en ik aangekondigd voor de zomer van 2014 te komen met een visie op de wetenschapsbeoefening en het onderzoekbestel.”
�
7 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Als redactie van de CaRré zijn we ook benieuwd naar jullie visie op de communicatie tussen de instituten. De CaRe dag en dit CaRré bulletin zijn hier onderdeel van, maar zien jullie mogelijkheden voor initiatieven om de communicatie verder te bevorderen? Onno: ‘Ik denk dat de CaRe website hier een nog belangrijkere rol in kan spelen.’ Guy: ‘De website is al flink verbeterd; alle promoties binnen de instituten staan erop en er zijn links naar de instituten. Wat mogelijk nog beter kan is er elke week voor zorgen dat je weet wat er speelt.’ Onno: ‘In die zin zijn nieuwsbrieven wel van belang, dus mogelijk een meer directe link naar de newsletters en nieuwsberichten van de instituten. Zonder dat we zaken dubbel gaan doen, zou dit wel prominenter
kunnen en voor alle CaRe medewerkers van belang zijn.’ Dat waren mijn vragen. Het slotwoord is aan jullie. Onno: ‘Guy, dank voor je inzet; het is een plezier om het over te mogen nemen.’ Guy: ‘Dank dat ik het heb mogen doen. Voor dit soort bestuursfuncties geldt dat je het niet te lang moet blijven doen. Ik heb dit werk 7 jaar met veel plezier gedaan, en dan is het goed voor jezelf en de organisatie om te stoppen. En ik kom overigens in het CaRe bestuur, dus ik kan alle ontwikkelingen blijven volgen. En Onno kennende, weet ik; a. hij gaat dit met veel energie oppakken, en b. daar kunnen mooie dingen uit komen!’
�
8 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
CARE DAG 2013
bulletin van de netherlands school of primary care research
“Challenges in health care: quality, accessibility & affordability” Door Laura Hochstenbach, met dank aan de organisatiecommissie
Op dinsdag 11 juni 2013 vond de jaarlijkse CaRe dag plaats. Deze onderzoeksdag werd dit keer georganiseerd door CAPHRI in Maastricht. De dag werd bezocht door zo’n 125 medewerkers van de verschillende instituten om stil te staan bij het thema “Challenges in health care: quality, accessibility & affordability”. Nanne de Vries, CAPHRI directeur ad interim, heette iedereen van harte welkom, waarna drie plenaire sprekers hun visie gaven op het thema van de CaRe dag. Dirk Ruwaard sprak over de politieke en maatschappelijke uitdagingen die gemoeid zijn met het thema en haalde enkele Limburgse initiatieven aan die momenteel ontplooid worden. De titel van Ab Klinks presentatie was “Quality as medicine” waarbij hij dieper inging op kostenreductie en kwaliteitsinitiatieven. Na de koffiepauze was het woord aan Patrick Jeurissen. In zijn presentatie stond de vraag centraal hoe langer gezond te leven en tegelijkertijd de groei van gezondheidskosten te verminderen. Deze drie presentaties werden gevolgd door een plenaire discussie met de deelnemers. De ochtend werd afgesloten door Katarina Putnik met een presentatie namens de PhD OpleidingsCommissie (POC) over de kwaliteit van PhD supervisie. Zij gaf ons een kijkje in de resultaten van een onlangs afgerond onderzoek onder CAPHRI PhDs en hun supervisoren waarin kwaliteiten werden geïnventariseerd die beiden in de ander waarderen.
Het middagprogramma werd voortgezet in parallelsessies waarbij PhD’s hun (eerste) onderzoeksresultaten deelden met het publiek. De “cost of care” sessie werd afgetrapt door Johanna van Dongen (Evaluation of cost-effectiveness and financial return of a mindfulness-based worksite intervention compared to usual practice), gevolgd door Reina de Kinderen en Silvia Evers (Side-effects of antiepileptic drugs: The economic burden). Het tweede deel na de pause werd gevuld met presentaties van Judith de Jong en Stef Bouwhuis (Purchasing healthcare: Theory and Practice), Eddy Adang (Efficiency research: conceptualization and some methodological biases) en Sofie Manders (The cost-effectiveness of abatacept, rituximab or anti-TNF alpha for patients with Rheumatoid Arthritis). De “quality of care” sessie werd geopend door Jany Rademaers en Aafke Victoor (Determinants of provider choice by patients; the effect of the proximity of choice alternatives), gevolgd door Anneke van Dijk en Trudy van der Weijden (Realising biopsychosocial chronic care: how to identify patients for psychosocial self-management support?). De presentaties na de pauze warden verzorgd door Marijke van Dijk (Transforming institutional psychogeriatric day care into easy-access community-based support centres for people with dementia and carers) en Gijs Hesselink (Are patients discharged with care? Cultural barriers and appropriate interventions). In het tweede plenaire gedeelte werd ook dit jaar de quiz traditie vervolgd. Jochem Cals en Daniel Kotz trakteerden de deelnemers op een aantal pit-
�
9 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
het stokje werd overgedragen aan de nieuwe CaRe directeur, Onno van Schayck. Het organisatie comité van de CaRe dag 2013 kijkt terug op een geslaagde dag en dankt alle deelnemers voor hun aanwezigheid en bijdragen! De volgende CaRe dag zal plaatsvinden op 11 juni 2014 in Nijmegen en zal gecombineerd worden met de lokale instituutsdag. Meer informatie volgt.
bulletin van de netherlands school of primary care research
tige quizvragen om zo de wetenschappelijk kennis van het CaRe gezelschap te testen. Het programma werd voortgezet met de CaRe Dissertation Award. De onderzoeken van Vivianne Baur (EMGO), Gera Nagelhout (CAPHRI) en Christel van Dijk (NIVEL) werden kort gepresenteerd. De jury, voorgezeten door Jouke van der Zee, verkoos Christel van Dijk als winnaar. De CaRe dag werd afgesloten met het afscheid van Guy Widdershoven als directeur van CaRe, waarbij
�
10 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
CaRe onderzoekers in de landelijke pers
bulletin van de netherlands school of primary care research
NRC Next, 12/06/2013 NRC Next checkte deze berichtgeving van het Achtuurjournaal. Het journaal baseerde deze uitspraak op een pas gepubliceerd NIVEL-rapport over vermijdbare schade in ziekenhuizen. Hierin werd het veiligheidsprogramma voor ziekhuizen, opgezet om vermijdbare schade te verminderen, geëvalueerd. Het cijfer 1700 komt uit 2004 en is als basiscijfer gebruikt in het huidige rapport. Uit een herhaling van het onderzoek in 2010 bleek dit cijfer namelijk niet significant te zijn veranderd. In november 2013 wordt de derde meting verwacht. Het is onwaarschijnlijk dat het aantal potentieel vermijdbare overlijdensgevallen sterk is gedaald, omdat uit het NIVEL-onderzoek blijkt dat ziekenhuizen niet alle aanbevelingen hebben opgevolgd.
Het Parool, 29/06/2013 Hebben jaren van alcohol- of drugsmisbruik het stresssysteem van verslaafden aangetast? Of hebben verslaafden in aanleg al een lagere stressreactie en zijn ze daarom op zoek gegaan naar sterkere prikkels? De pas gepromoveerde onderzoeker Brittany Evans (EMGO+) wilde dit onderzoeken bij kinderen en adolescenten. Ze liet hen stressvolle taken uitvoeren, heeft hun stressrespons gemeten en hield bij of ze later tekenen vertoonden van een beginnende verslaving. Hiermee hoopt ze bij te dragen aan de preventie en behandeling van verslavingen.
Zorgvisie.nl, 03/03/2013 Zolang er nog geen valide uitkomstindicatoren zijn, is praktijkvariatie volgens prof.dr. Gert Westert, hoogleraar gezondheidszorgonderzoek bij IQ healthcare (Radboudumc, Nijmegen) het enige instrument waarmee onnodige zorg kan opgespoord.
�
11 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
� bulletin van de netherlands school of primary care research
HDC media, 17/07/2013 Onderzoekers van VU medisch centrum (EMGO+) doen verkennend onderzoek naar de invloed van lichamelijk beweging op schoolprestaties. Léonie Uijtdewilligen is betrokken bij dit onderzoek. Interviews onder leerkrachten, kinderen uit groep 7/8 en hulpverleners zijn een opstap naar Smart Moves, een omvangrijk onderzoek om een beweegprogramma te ontwikkelen dat cognitieve prestatie moet bevorderen bij kinderen. Er is speciale aandacht voor kinderen met ADHD.
Gezondheidsnet.nl, 14/08/2013 Het hardloopprogramma Start to Run houdt minder actieve Nederlanders ook op de lange termijn in beweging. Na afloop van het programma blijken deelnemers meer te bewegen en ook na viereneenhalve maand loopt 69 procent nog steeds hard. Dit is de conclusie uit een onderzoek dat het NIVEL deed naar dit programma van de Atletiekunie. NIVEL-onderzoeker Linda Ooms: "Hardlopen is een laagdrempelige sport, die veel mensen makkelijk kunnen beoefenen. Het kost weinig tijd en geld. Een programma als Start to Run geeft mensen net dat zetje in de rug om samen in een groep op een plezierige manier te beginnen met hardlopen, en daar ook mee door te gaan."
Het Parool, 26/02/2013 Slachtoffers van seksueel misbruik op jonge leeftijd kunnen op latere leeftijd beter worden behandeld met een therapie die is gericht op het verdragen van angsten (de 'Vroeger en verder'-methode). Daardoor blijven veel minder psychische klachten over. Ook is op MRI-scans een betere hersenactiviteit waar te nemen. Dat concluderen de onderzoekers en psychiaters Ethy Dorrepaal (PsyQ) en Kathleen Thomaes (GGZ inGeest) na onderzoek onder 71 volwassen misbruikslachtoffers met een complexe posttraumatische stressstoornis (ptss). Volgens hen was 55 procent van de deelnemers na de nieuwe behandeling echt opgeknapt. Bij de mensen die alleen de gebruikelijke therapie volgden, was dat 25 procent. Inmiddels wordt 'Vroeger en verder' in diverse GGZ-instellingen toegepast.
�
1 12 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Financieele Dagblad, 07/05/2013 Onderzoek laat zien dat een kwart van de zorg onnodig is. Prof.dr. Gert Westert, hoogleraar gezondheidszorgonderzoek bij IQ healthcare (Radboudumc, Nijmegen), en prof.dr. Bart Berden, bestuurder St. Elisabeth Ziekenhuis en hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg/ TiasNimbas, zijn van mening dat het terugdringen van de verspilling mogelijk is door belangen van patiënten, artsen en verzekeraars met elkaar te verbinden.
Trouw, 03/08/2013 Inge van Bruinessen (NIVEL) ontwikkelde samen met het VUmc en het Radboudumc een online cursus communiceren voor patiënten. Dit gebeurde op verzoek Lymfeklierkankervereniging Nederland die vond dat patiënten over onvoldoende kennis en vaardigheden beschikten om het gesprek in de spreekkamer tot een goed einde te brengen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat er drie fasen zijn in de communicatie door patiënten. Wanneer patiënten beter op de hoogte zijn van deze fasen en weten wat zij in elke fase moeten doen of vragen, zal de communicatie effectiever zijn. Het komende anderhalf jaar wordt de cursus verder getest.
Financieel Dagblad, 02/03/2013 Sinds begin dit jaar schuift de AOW-leeftijd stapsgewijs omhoog, om uiteindelijk mee te stijgen met de levensverwachting. Door de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA), een langlopend project waarbinnen uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar het fysiek, sociaal-emotioneel en cognitief functioneren van ouderen, weet professor Dorly Deeg (EMGO+) echter dat aan de verhoging ook haken en ogen zitten. In de afgelopen tien jaar is onze gezondheid namelijk achteruit gegaan. Om mensen langer door te laten werken, moet het bijvoorbeeld ook mogelijk zijn om minder uren te draaien of meer rustpauzes te nemen. Maar de AOW-leeftijd kan niet onbeperkt in de pas lopen met de stijging van de levensverwachting. Deeg: ‘Ik zou wel voorzichtig zijn met leeftijden boven de 68. Want de lichamelijke beperkingen nemen toe en de cognitieve spankracht neemt af.’
�
13 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
Friesch Dagblad, 17/06/2013 Het NIVEL ontwikkelde een internetprogramma voor mensen met artrose aan knie of heup dat ze helpt in hun eigen tempo meer te gaan bewegen. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat door beweging beperkingen kunnen worden verminderd en operaties soms uitgesteld. Volgens onderzoeker Daniël Bossen helpt ArtroseInBeweging.nl deelnemers te ervaren en te leren dat pijn niet gekoppeld is aan meer bewegen.
bulletin van de netherlands school of primary care research
De Volkskrant, 29/05/2013 Onderzoekers van de Universiteit van Bern en de Vrije Universiteit, waaronder hoogleraar klinische psychologie Pim Cuijpers, hebben zeven veelvoorkomende behandelingen van depressie met elkaar vergeleken. Het is een van de weinige studies die de effectiviteit van verschillende praatmethodes, waaronder cognitieve gedragstherapie, sociale vaardigheidstraining en gedragsactivatie, onderling heeft vergeleken. Bij alle vormen van therapie knapten de patiënten gemiddeld meer op dan controlegroepen die op een wachtlijst stonden. De zeven behandelingsvormen zorgden elk voor een 'redelijke tot grote' verbetering.
NRC Handelsblad, 20/07/2013 In dit artikel worden verschillende onderzoeken naar de communicatietechnieken van artsen besproken. Zo zag Sandra van Dulmen (NIVEL & Radboudumc) in haar onderzoek naar de communicatie van artsen dat vrouwelijke gynaecologen in de praktijk even weinig empathisch waren als hun mannelijke collega’s. In de opleiding is er nog meer gevoel voor empathie, maar in de praktijk verdwijnt dat. De communicatie tussen arts en patiënt is ook veranderd, bijvoorbeeld door de komst van een computer in de spreekkamer en de komst van internet.
Spits, 17/05/2013 Het Onderzoekscentrum Maatschappelijke Zorg (onderdeel van de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde van het Radboudumc) voert in samenwerking met het Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving,
�
1 14 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
onderzoek uit naar daklozenprofielen in de vier grote steden en veranderingen in wonen, kwaliteit van leven en hulpbehoeften. Projectleider is Sandra Boersma. De tussenrapportage beschrijft de situatie en half jaar na aanmelding bij de maatschappelijke opvang. Ze hebben gemiddeld 15.000 euro schuld, jongere daklozen veelal bij telefoonproviders. Het blijkt dat, sinds het starten van deelname aan het project, er nog veel in de leefsituatie van daklozen dient te worden opgepakt, maar dat er ook op diverse gebieden verbetering in leefsituatie is.
‘Artsen willen altijd behandelen’
Klik.org, 09/07/2013 Separatieangst is de meest voorkomende angststoornis bij mensen met een verstandelijke en visuele beperking en kan tot ernstige gedragsproblemen leiden. Hiervoor is de 'Technologie ondersteunende therapie voor separatieangst' (Ttsa) ontwikkeld waarin een iPhone-app wordt gebruikt waarmee iemand met een verstandelijke handicap aan zijn begeleider kan laten weten hoe hij zich voelt. De app maakt gebruik van smileys, waardoor de communicatie over gevoelens eenvoudig verloopt. Onderzoek van Afdeling Ontwikkelingspsychologie van de Vrije Universiteit in Amsterdam en Bartiméus (Paula Sterkenburg, gz-psycholoog) toont aan dat angst, uitdagend gedrag en gevoelens van eenzaamheid afnemen na een interventie met TTSA. Na een paar weken voelt de cliënt zich al minder angstig.
Trouw, 24/04/2013 Doodzieke patiënten worden in Nederland vaak te lang doorbehandeld. Waarom? Het antwoord daarop is complex, constateert onderzoeksinstelling ZonMw in een recent rapport. Twee ervaringsdeskundigen, een patiënte en Professor Raymond Koopmans, hoogleraar ouderengeneeskunde aan het Radboudumc, geven in het artikel dat op 24 april 2013 in "De Verdieping" van dagblad Trouw verscheen, hun visie. Wanneer wordt die laatste behandeling er een te veel? Het is een ingewikkelde vraag voor patiënt én artsen. "Communicatie, communicatie, communicatie", formuleert Raymond Koopmans, hoogleraar ouderen-
�
15 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
geneeskunde in het Radboudumc te Nijmegen als antwoord. "We moeten het gesprek over het levenseinde veel meer aangaan."
bulletin van de netherlands school of primary care research
Dagblad De Limburger, 07/08/2013 Helpen hardlopen en antidepressiva even goed bij depressie? Veel onderzoekers menen van wel. In het VUmc en GGZ In Geest vergelijken onderzoekers de behandelingen opnieuw en kijken ze naar de biologie erachter. Catherine Black, onderzoekster bij het GGZ InGeest in Amsterdam: „Maar we bekijken nu ook of depressie vroegtijdige, biologische veroudering meebrengt. Depressieve patiënten blijken namelijk vaker een slechte lichamelijke gezondheid te hebben, met meer kans op overgewicht, diabetes, hart- en vaatziekten, kanker en cognitieve achteruitgang. Allemaal ziekten die vaker voorkomen op oudere leeftijd.
Dagblad De Limburger, 17/04/2013 Het gestage verlies aan spiermassa en spierkracht bij oudere mensen heeft grotere gevolgen dan gedacht. Voorspelling: over tien, vijftien jaar is de ouderdomskwaal sarcopenie - spierzwakte - even bekend (en gevreesd) als osteoporose - botontkalking. Gezondheidswetenschapper Donja Mijnarends, van het onderzoeksinstituut CAPHRI is inmiddels een tijdje bezig om de aanwezigheid van sarcopenie bij thuiswonende 65-plussers onder de loep te nemen.
�
16 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
bulletin van de netherlands school of primary care research
Aanpalende organisatie: Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg
Door Dr. Ir. Maria Jansen Academische Werkplaatsen, wat zijn dat? Ruim 5 jaargeleden in 2008 maakte ik in het CaRré Bulletin gewag van een nieuw fenomeen, namelijk Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid (AWPG). Het ministerie van VWS was in 2005 akkoord gegaan met extra financiering van deze werkplaatsen om zo de publieke gezondheid een sterker wetenschappelijk fundament te geven en om onderzoeksinstellingen nadrukkelijker te betrekken bij maatschappelijke vraagstukken. De Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid moesten het gemeentelijke volksgezondheidsbeleid op een hoger niveau brengen. En zo ontstonden Dr. Ir. Maria Jansen in Nederland 10 AWPG-en (http://www. zonmw.nl/en/programmes/academiccollaborative-centres-public-health/links/). Zo’n werkplaats is een netwerk (kennisinfrastructuur) waarin mensen uit beleid, onderzoek en praktijk samenwerken aan een aantal onderzoeksprojecten die voortkomen uit de beleidspraktijk (inhoud). De GGD is de kartrekker en zij zorgt voor een structurele samenwerking met gemeenten en de universiteit. De werkplaatsen worden tot eind 2014 nog financieel ondersteund door VWS/ZonMw, daarna moeten zij zelf zorgen voor continuering. CAPHRI en de GGD Zuid Limburg Sinds 2006 ben ik programmaleider van de AWPG Limburg. Een uitdagende baan met veel succes-
sen en veel hobbels. Eerder al had ik onderzoek gedaan naar de samenwerking tussen beleid, onderzoek en praktijk. Dit onderzoek maakte duidelijk dat door de verschillende uitgangspunten en prikkels het extra lastig is om een duurzame samenwerking tussen wetenschap, uitvoeringsinstanties en politiek te realiseren. Terwijl ze wél op elkaar zijn aangewezen. Een onderzoeker moet scoren met gedegen publicaties, beroepskrachten zijn vooral gefocust op de een snelle aanpak van het probleem en beleidsmakers willen het liefst nog gisteren resultaten zien. Maar uiteindelijk komen ze allemaal tóch het verst als ze hun kennis, ervaring en expertise delen. De samenwerking tussen de GGD Zuid Limburg, de 18 gemeenten in de regio en CAPHRI heeft inmiddels geleid tot een behoorlijk aantal mooie voorbeelden die dit illustreren. De vele projecten en ervaringen laten zien dat samenwerking kennis niet alleen verdiept, maar vooral ook bruikbaarder maakt. Geen onderzoek voor de spreekwoordelijke plank of bureaula, maar concrete kennis voor praktijk en beleid. Wat doet de Limburgse werkplaats zoal? In 2006 zijn we gestart met 6 promovendi en dit aantal is inmiddels opgelopen tot zo’n 25, plus twee post-doc medewerkers. Vier promovendi hebben hun PhD-traject afgerond. Omdat een aantal promovendi het onderzoek in deeltijd uitvoert, in combinatie met hun reguliere GGDwerk, is een langere looptijd nodig om ‘het boekje’ (proefschrift) af te kunnen ronden. De onderzoeksthema’s hebben betrekking op infectie-
�
17 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
ziekten (bijvoorbeeld Q-koorts en SOA), gezondheidsbevordering (bijv. aanpak van overgewicht), epidemiologie (bijv. buurtkenmerken en sociaaleconomische gezondheidsverschillen), medische milieukunde (bijv. luchtklimaat in klaslokalen in relatie tot leerprestaties), jeugdgezondheidszorg (bijv. vroegsignalering van schoolverzuim), en ouderenzorg (bijv. vroegsignalering van kwetsbaarheid). Zie ook www.academischewerkplaatslimburg.nl Naast PhD-onderzoeksprojecten zijn er ook zogeheten ‘Klein maar Fijn’-projecten. Het zijn kortlopende, weinig omvangrijke en relatief goedkope projecten die binnen een half jaar een antwoord moeten geven op concrete vragen uit praktijk en beleid. Zulke projecten zijn fantastisch voor praktijkmensen die de stap naar een promotie vaak lastig vinden, maar wel enthousiast zijn om praktijkvragen op te lossen. Ze passen vaak ook beter bij de houding van bestuurders die sceptisch zijn over onderzoek, maar die zo wel snel resultaten zien. Ze passen ook heel goed bij Master studenten die de kneepjes van het onderzoek nog moeten leren tijdens hun onderzoeksstage of hun WESP-stage (dit is de wetenschapsstage in de praktijk voor geneeskunde studenten). Soms maken ze deel uit van een langer lopend (PhD-)onderzoek. Dan kunnen deze projecten al tussentijds laten zien waar verbeteringen zijn opgetreden en daar zijn praktijkmensen blij mee. Door de ‘Klein maar Fijn’ projecten is er inmiddels een intensieve uitwisseling ontstaan tussen Master studenten van CAPHRI en de GGD Zuid Limburg waar beide partijen hun voordeel van hebben. Uitdagingen Bij vraagstellingen uit de praktijk of beleid horen vaak andere onderzoeksmethoden. Maar er is nog veel discussie over bruikbare methoden voor praktijkonderzoek. De resultaten van een RCT laten vaak vele jaren op zich wachten en die gecontroleerde experimenten blijken lang niet altijd uitvoerbaar in de dagelijkse praktijk. Het wordt
juist belangrijk gevonden om ook de context mee te nemen in het onderzoek, bijvoorbeeld van een buurt, een school, een gemeente. Binnen deze context wordt het onderzoek uitgevoerd en worden ook de uitvoeringsvraagstukken meegewogen. Als interventies op basis van een RCT effectief zijn dan nog moet je altijd nagaan of die (gecontroleerde) omstandigheden overeenkomen met die in de eigen regio. En daarnaast is het zo dat het beleidsmakers niet alleen gaat om de effectiviteit van een interventie maar ook om de legitimiteit ervan en dat wil zeggen dat ook vraagstukken beantwoord moeten worden zoals: is het uitvoerbaar in de dagelijkse praktijk, is het haalbaar, tegen welke kosten, en is het moreel-ethische en juridisch gezien acceptabel voor alle subgroepen van de samenleving? Ook de stem van de burger is wezenlijk. Complexe gezondheidsproblemen los je immers alleen op door aan te sluiten bij wat er bij de burger leeft. Het is dus zaak om creatieve onderzoeksprotocollen te ontwikkelen die geschikt zijn voor de praktijk van de volksgezondheid. Resultaat? De samenwerking tussen GGD Zuid Limburg, de gemeenten en CAPHRI heeft zeker zijn vruchten afgeworpen. Partijen hebben elkaar in onze regio gevonden op het streven om wetenschappelijk onderzoek te versterken op het gebied van de publieke gezondheidszorg. Dat betekende eerst wat aan elkaar snuffelen. Maar het belangrijkste is dat je niet pas in actie komt als de meerwaarde voor elk van de partijen evident is. De kost gaat voor de baat uit. Dat betekent: pilot-projecten, geduld, tijd investeren en slimme oplossingen vinden. De grootste valkuil is dat iedereen in zijn eigen bastion blijft zitten. Zelfs zonder de harde feiten durf ik na 8 jaar samenwerking wel te beweren dat de onderzoeksgevoeligheid van praktijkprofessionals is toegenomen evenals de praktijkgerichtheid van onderzoekers. Of de burger er echt wat aan heeft zal toekomstig onderzoek moeten uitwijzen.
�
18 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
CURSUSSEN
bulletin van de netherlands school of primary care research
Basiscursus Structural Equation Modelling in Mplus Door Sander Matthijs Eggers (CAPHRI) In de gedragswetenschappen werkt men al decennia aan een lastige puzzel: Wat drijft mensen tot hun gedrag? Wat motiveert ze? Welke factoren beïnvloeden wat mensen doen? En misschien belangrijker: Hoe kunnen wij dit proces beïnvloeden? Onderzoek naar de losse puzzelstukjes heeft ons gelukkig geen windeieren gelegd. Zo levert een websearch naar de term ‘determinants’ ongeveer honderd duizend resultaten op en bevat zowat elke Phd studie wel een determinanten paper. Wat echter minder evident is, is wat de onderlinge relaties zijn tussen deze determinanten. Is het zo dat deze allemaal rechtstreeks gedrag beïnvloeden? Of werken ze om mekaars invloed te versterken of juist af te zwakken? Vindt er mediatie plaats? Of juist moderatie? Allemaal vraagstukken die op te lossen zijn door middel van Structural Equation Modelling oftewel SEM- analyses. SEM is een statistische techniek voor het testen van causale verbanden en paden. Het kan zowel exploratief als confirmatief worden toegepast en heeft als groot voordeel dat het gebruik maakt van latente factoren. Dit houdt in dat de factorstructuur van een latente variabele (zoals cognities) rechtstreeks mee wordt gemodelleerd. Iets wat statistisch gezien een stuk accurater is dan het maken van schalen door middel van het berekenen van een gemiddelde. Helaas kan dit niet worden toegepast in ons standaard software pakket
SPSS en moest er dus een cursus aan te pas komen om wijs te worden in de wondere wereld van Mplus. Links en rechts had ik al opgevangen dat Joop Hox en Rens van der Schoot goede cursussen aanbieden in Mplus. Samen met enkele collega’s hebben we ons vervolgens aangemeld voor een basiscursus Mplus in Utrecht (vindt elk jaar in augustus plaats als onderdeel van de summerschool). Deze cursus heeft een efficiënte indeling met iedere ochtend college, vaak door verschillende sprekers, en iedere middag oefeningen in een computerruimte, verdeeld over vijf werkdagen. De deelnemers kwamen uit allerlei delen van de wereld en uit verschillende sectoren, wat zorgde voor een internationale sfeer en interessante contacten. De cursus behandelde naast SEM ook onderwerpen zoals Bayesian models, latent growth analysis, multiple group models en multilevel modelling. Een van de grootste complimenten die ik de cursus kan geven is dat we na vijf dagen in Mplus gewerkt te hebben allemaal besloten om niet meer met SPSS te werken... Dat dit een ietwat voorbarige conclusie was bleek kort daarna, maar dat mag de pret verder niet drukken. In het kort is Mplus een onmisbaar stukje software voor de gedragswetenschapper en is de summerschool Utrecht een fantastische plek om de kneepjes van het vak te leren. Voor meer informatie: www.utrechtsummerschool.nl http://mplus.fss.uu.nl/
�
19 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
CURSUSSEN
bulletin van de netherlands school of primary care research
Cursus Health Services: Research and Practice Door Malou van Greuningen (NIVEL) Tijdens deze twee eerste dagen werd ook de individuele opdracht toegelicht. In deze schriftelijk opdracht was het de bedoeling je onderzoek op twee manieren te beschrijven. Ten eerste op de traditionele inhoudelijke manier (inleiding-methode-resultaten-conclusie). Ten tweede gebaseerd op de inhoud van deze cursus, door meer in te gaan op de context en sociale omstandigheden. Op de derde dag van de cursus presenteerden alle cursisten hun opdracht. Na afloop van iedere presentatie werd er verder gediscussieerd over de link tussen het onderzoek en het beleid, DE VERBINDING evenals de mogelijke moeilijkheden. TUSSEN ONDERZOEK Lezing 1. The practice and policy EN context of health services research PRAKTIJK Dr. D.S. Kringos
In februari en maart van 2013 heb ik de cursus Health Services: Research & Practice gevolgd. Deze cursus wordt ieder jaar aangeboden door NIHES (Netherlands Institute for Health Sciences) in samenwerking met de onderzoeksschool CaRe en is ontwikkeld in opdracht van ZonMw (de Nederlandse Organisatie voor Gezondheidsonderzoek en Zorginnovatie). De cursus behandelt (in het Engels) de mogelijke hindernissen in de interactie tussen gezondheidszorgonderzoek en de praktijk en het beleid. Met deze cursus worden onderzoekers en toekomstige onderzoekers bewust gemaakt van de manieren waarop ze informatie kunnen overbrengen aan zorgverleners, managers of beleidsmakers zodat de partijen aan beide kanten zich goed kunnen vinden in de opzet en de resultaten van het onderzoek. Het doel van deze cursus is om de kennis van onderzoekers te vergroten op dit gebied, om vaardigheden te ontwikkelen en te werken aan een meer praktijkgerichte houding van gezondheidszorgonderzoekers.
De eerste twee dagen van de cursus bestonden uit het bijwonen van vier lezingen waarin onder andere ook ruimte was voor groepsdiscussies en kleine groepsopdrachten. In de lezingen werden de verschillende onderdelen van de onderzoekscyclus besproken: vraagstelling, onderzoeksopzet, dataverzameling, analyse en presentatie van de resultaten. Voor ieder van deze onderdelen werd aandacht besteed aan de verbinding tussen onderzoek en praktijk.
Deze lezing gaf een algemene introductie op gezondheids(zorg)beleid. De begrippen 'onderzoek' en 'beleid' werden uitgebreider besproken en er werd verder ingegaan op de link tussen beleid en de gevolgen van beleid op gezondheid in verschillende soorten landen. Tot slot werd de beleidscontext verder bediscussieerd. Lezing 2. Practice problems and research questions Prof. Dr. P.P. Groenewegen In deze sessie werd een discussie gevoerd over de transformatie van problemen in de gezondheidszorg tot onderzoeksvragen. Voor een gezondheidszorgonderzoeker is het belangrijk om inzicht te krijgen in de informatiebehoefte van beleidsmakers om relevante onderzoeksvragen te formuleren. Wat wil de beleids maker weten op welk moment?
�
20 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
� bulletin van de netherlands school of primary care research
Lezing 3. Balancing practice orientation & methodological requirements in study design - Prof. Dr. N.S. Klazinga In deze lezing werd aandacht besteed aan het studieontwerp en het houden van een goede balans tussen praktijkgerichtheid en methodologie. Welk design is het meest geschikt voor welke context, met welke stakeholders? Ook werd er aandacht besteed aan de data-verzameling en analyse. Lezing 4. Implementation and dissemination of results - Prof. Dr. R. Friele Als laatste werden de mogelijke problemen bij de uitvoering en de verspreiding van de onderzoeksresultaten belicht. Er werden aanbevelingen gegeven hoe je als onderzoeker in kunt spelen op deze problemen en het overbrengen van je resultaten zo goed mogelijk kunt doen. Wanneer heb je de grootste kans dat beleidsmakers iets met je resultaten gaan doen?
Deze cursus wordt ook in 2014 weer gegeven: Datum: 3 - 4 februari en 24 maart 2014 Locatie: NIVEL, Utrecht or Erasmus MC, Rotterdam Deadline voor inschrijven: 20 januari 2014 http://nihes.nl/courses/health-services-researchand-practice/
�
21 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
Achter een ander bureau
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Hilde Verbeek
“Geen wetenschapper op afstand” Woensdagochtend, een zonnig Kerkrade in eind augustus. ‘Adieë wa’ roept een vriendelijke oude dame me terug. In vrij vertaald Brabants betekent dit ‘Houdoe hè’. Ik leer hier snel iedere dag weer bij. Ze zit op haar rollator te wachten voor het verpleeghuis tot de taxi eraan komt en vertelt me dat ze pas haar heup gebroken heeft. Ik wens haar veel sterkte. ‘Kunt waal jot’, zegt de mevrouw met een glimlach terwijl ik haar help de taxi instappen. Iedere woensdag werk ik vanuit verpleeghuis Hamboskliniek te Kerkrade voor zorgorganisatie MeanderGroep. Hier verpersoonlijk ik de samenwerking tussen wetenschap en ouderenzorg, via een detachering vanuit de Universiteit Maastricht. Ik buig me over antwoorden die de wetenschap kan geven op problemen in de praktijk en draag bij dat uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek toepasbaar zijn in de zorg. Tevens vertaal ik vragen uit de praktijk naar onderzoeksvragen die wetenschappelijk te bestuderen zijn. De rest van de week werk ik als universitair docent aan de afdeling Health Services Research van de Universiteit Maastricht, waar ik onderzoek verricht naar de inrichting van zorg voor ouderen met dementie en onderwijs verzorg voor de opleidingen gezondheidswetenschappen en geneeskunde. Daarnaast ben ik coördinator van de Academische Werkplaats Ouderenzorg Zuid-Limburg (www.academischewerkplaatsouderenzorg.nl). Ooit in 1998 opgericht als samenwerking tussen de Universiteit Maas-
tricht en MeanderGroep, is de Academische Werkplaats Ouderenzorg momenteel een formele en langdurige samenwerking tussen praktijk, onderzoek, beleid en opleiding van vijf zorgorganisaties, Zuyd Hogeschool en de Universiteit Maastricht. Hier ontwikkelen, toetsen en implementeren we innovatieve zorgconcepten die duurzame oplossingen bieden voor huidige en toekomstige problemen en knelpunten in de langdurige zorg voor ouderen. De werkwijze richt zich op drie speerpunten. Allereerst het identificeren en bestuderen van medische en zorgproblemen voor ouderen. Voor het effectief inzetten van interventies, is het van groot belang om meer inzicht te verkrijgen in determinanten van het ontstaan
�
22 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
van problemen (zoals pijn bij ouderen met dementie). Een tweede speerpunt is het ontwikkelen en evalueren van interventies in de ouderenzorg. Als laatste willen we de wetenschappelijke inzichten vertalen naar de dagelijkse zorgpraktijk en kennis implementeren in het werk van zorgprofessionals.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Een kracht van de Academische Werkplaats Ouderenzorg is de structurele en interdisciplinaire samenwerking tussen praktijk en wetenschap. Verzorgenden, verpleegkundigen, artsen, fysio- en ergotherapeuten, psychologen, managers, docenten en onderzoekers zijn samenwerkingspartners. Niet alleen in onderzoeksprojecten (zowel kleine als grote projecten en onderzoekslijnen) maar ook in werkgroepen zoals een commissie zorgonderzoek, wetenschapscommissie of in het onderwijs. Daarnaast is het belangrijk dat de samenwerking structureel wordt vormgegeven door duobanen, detacheringen en promotieplaatsen. Senior onderzoekers worden hierbij gedetacheerd naar zorgorganisaties op een structurele basis (minimaal 1 dag per week). In de ouderenzorg kunnen zij onderzoek en onderwijs initiëren en coördineren. Daarnaast nemen medewerkers van zorgorganisaties deel aan onderzoeksprojecten en kunnen zijn vanuit de universiteit promotie-onderzoek verrichten (gemiddeld twee dagen per week voor een periode van vier jaar). De opbrengsten van deze manier van werken zijn legio. De zorgpraktijk krijgt betere interventies beschikbaar en medewerkers met passende competenties. Het onderwijs kan beter aansluiten bij behoeften van de zorgpraktijk. Wetenschap kan zo maatschappelijke impact van onderzoek vergroten en het beleid krijgt betere onderbouwing en richting.
Ik vind het fijn om - al is het maar één dag per week - fysiek aanwezig te zijn binnen de MeanderGroep. Je leert dan de organisatie van binnenuit kennen. Ik voel me zo onderdeel van de organisatie en niet een onderzoeker op afstand. Al sinds het laatste jaar van mijn studie ben ik gegrepen door de combinatie van wetenschap en praktijk. Hoe kunnen we met de nieuwste wetenschappelijke inzichten van nu behandeling, begeleiding en inrichting van zorgprocessen de zorg verbeteren? Tijdens mijn promotieonderzoek heb ik mijn kennis van wetenschap en praktijk op een ideale manier kunnen combineren. Uit mijn onderzoek bleek dat – in tegenstelling tot wat veel mensen denken – kleinschalige woonvormen niet per sé betere zorgvoorzieningen zijn dan gewone verpleegafdelingen. Daar komt meer bij kijken, zoals organisatiestructuur en, beleid en benadering van zorgverlening. Mijn huidige onderzoek richt zich op dit soort vragen, zoals wat zijn competenties die verzorgenden en verpleegkundigen nodig hebben om toekomstbestendige zorg in verpleeghuizen te leveren? Persoonsgerichte zorg en het optimaliseren van zelfredzaamheid behoren hierbij tot belangrijke kernbergrippen. Daarnaast blijven mensen tegenwoordig zo lang mogelijk thuis wonen, maar wat is nu het juiste moment om te verhuizen naar een instelling en hoe begeleid je hen hier het beste bij? Ook nieuwe woonzorgconcepten zijn in opkomst, zoals de zorgboerderij. Is het mogelijk om hier ook 24uurs verpleeghuiszorg te leveren? Ik hecht veel belang aan een goede combinatie van wetenschap en praktijk en probeer dit in al mijn werkzaamheden te integreren.
�
23 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
Abroad
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Mariska Oosterveld (EMGO+)
Van 12 t/m 29 mei heb ik dankzij een Travel grant van het EMGO+ een bezoek gebracht aan het palliatief onderzoekscentrum van de Ersta Sköndal University in Stockholm. Eén van de Zweedse onderzoekers (LiseLotte Franklin Larsson) is een aantal jaar geleden op hetzelfde onderwerp gepromoveerd als waar mijn promotieonderzoek over gaat: ‘waardigheid in verpleeghuizen’. Haar publicaties had ik natuurlijk allemaal gelezen, maar ik had haar nog nooit gezien of gesproken. Toen
de oproep kwam om een voorstel in te dienen voor de Travel grant heb ik contact gezocht met Lise-Lotte en gevraagd of ik naar Stockholm kon komen. Met veel enthousiasme en hartelijkheid hebben we een paar keer heen en weer gemaild en een gezamenlijk plan gemaakt. Ik voelde me erg welkom! De eerste dag werd ik opgewacht door één van de promovendi bij de uitgang van de metrohalte. Zij liep met mij mee naar het onderzoekscentrum, vertelde veel over Stockholm, stelde me voor aan collega’s en leidde me rond in het ziekenhuis, de universiteit en het terrein er om heen. Op de gezellige juniorenkamer kreeg ik een eigen plekje, en kon ik wat meer meekrijgen van het Zweedse promovendi-leven. Tijdens mijn bezoek heb ik meegedraaid met het onderzoeksteam, deelgenomen aan verschillende seminars, en een conferentie, een journalclub en een hospice bezocht. Elke woensdag ontbeten de onderzoekers met elkaar, een erg leuke gewoonte die ik probeer over te nemen met collega’s, zij het dan wat minder frequent. Daarnaast heb ik college gegeven aan studenten en mijn onderzoek gepresenteerd aan het onderzoeksteam. Een grote denker op het gebied van ‘waardigheid’ (de filosoof Lennart Nordenfelt) kwam speciaal naar Stockholm om met mij te discussiëren over mijn artikelen en over het concept waardigheid. Dit was
Mariska Oosterveld (links)
�
24 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
erg leerzaam en heeft me veel handvatten gegeven voor het schrijven van mijn proefschrift.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Lise-Lotte Franklin Larsson en ik hebben de uitkomsten uit onze beide interviewstudies onder verpleeghuisbewoners vergeleken, en een plan gemaakt voor het schrijven van een gezamenlijk artikel, wat zal gaan over de manier waarop verpleeghuisbewoners autonomie ervaren in hun dagelijks leven in het verpleeghuis. Hiervoor duiken we beiden opnieuw onze interviews in om een secundaire analyse uit te voeren. Het schrijven van het gezamenlijke artikel wordt door zowel de Zweedse als onze onderzoeksgroep gezien als een begin van een internationale samenwerking. Inmiddels hebben ook de professoren van beide onderzoeksgroepen kennis met elkaar gemaakt op een congres.
Naast de werkdagen was er voldoende tijd om Stockholm te ontdekken, een erg mooie en gezellige stad. Vanaf mijn appartementje kon ik helemaal langs het water naar het oude centrum lopen, met smalle straatjes, terrasjes, oude gebouwen en het koninklijk paleis. Wat het weer betreft had ik geluk; terwijl het in Nederland nog regende en slechts 10 graden was, heb ik een aantal keer op een strandje kunnen liggen. Ook met enkele collega’s ben ik Stockholm in geweest, of juist net buiten Stockholm bij hen thuis. Tijdens mijn verblijf waren er heftige rellen in de voorsteden, maar gelukkig heb ik daar niets van gemerkt. Kortom: mijn bezoek aan Stockholm was een inspirerende en succesvolle ervaring!
�
25 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
bulletin van de netherlands school of primary care research
Gepromoveerden aan het woord
Naam: Arianne Elissen Promotiedatum: 25 april 2013 Instituut: CAPHRI Titel proefschrift: Going beyond the ‘grand mean’: advancing disease management science and evidence Promotoren: Prof. dr. H.J.M.Vrijhoef en Prof. dr. C. Spreeuwenberg Copromotor: Dr. Inge Duimel-Peeters Op 25 april van dit jaar mocht ik mijn proefschrift ‘Going beyond the grand mean: advancing disease management science and evidence’ verdedigen aan de Universiteit Maastricht. Het was een prachtige, zonnige dag, waar ik ontzettend lang naar heb uitgekeken en die binnen een zucht voorbij leek te zijn.Van te voren kreeg ik van eerder gepromoveerde collega’s het advies ook vooral te genieten, ondanks alle zenuwen en spanning, en dat heb ik gedaan. Genoten van het symposium vooraf, waar sprekers uit binnen- en buitenland discussieerden over de toekomst van de diabeteszorg, van mijn verdediging zelf, van de receptie op de prachtige binnenplaats van de Minderbroedersberg en natuurlijk van het feest achteraf. Het proefschrift Mijn proefschrift gaat over de zorg voor mensen met
chronische aandoeningen, met name type 2 diabetes mellitus. Om de kwaliteit en uitkomsten van zorg voor deze patiënten te verbeteren, wordt in veel landen op een steeds grotere schaal gebruik gemaakt van ‘disease management’-achtige zorgstrategieën. Mijn promotieonderzoek beoogde de impact hiervan te evalueren met slimme methoden, die niet alleen wetenschappelijk robuust zijn maar ook toepasbaar in de dagelijkse praktijk. Op basis van data van 105.056 patiënten uit Nederland konden we aantonen dat de huidige intensieve manier van diabeteszorg vooral profijt heeft voor een kleine groep mensen met slecht gecontroleerde diabetes. Patiënten die aan de start van de studie al gezonde klinische waarden hadden, behielden deze grotendeels tijdens de looptijd. Maar het lijkt waarschijnlijk dat dit even goed en vooral goedkoper kan worden bereikt met minder intensieve zorg en adequate zelfmanagement ondersteuning. Mijn proefschrift pleit dan ook voor een overgang van standaardzorg naar zorg op maat, aangepast aan de persoonlijke behoeften, wensen en voorkeuren van patiënten. Stellingen Populatiemanagement wordt in Nederland en diverse andere landen gezien als dé manier om meer maatwerk in de chronische zorg te stimuleren. Maar komen tot populatiemanagement is niet makkelijk en zal de nodige veranderingen vergen in de huidige werkwijze.Vooral de rol van de patiënt in zijn/haar zorg zal veel belangrijker moeten worden: op dit moment wegen standaarden en richtlijnen nog aanzienlijk zwaarder dan hetgeen patiënten aangeven nodig te hebben, te willen en te kunnen. Dit ondanks dat zelfmanagement ondersteuning een belangrijk onderdeel is van disease management. Eén van de stellingen van mijn proefschrift luidde dan ook: ‘Als disease manage-
�
26 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
ment al veel eisen stelt voor de invoering en evaluatie ervan, dan doet populatiemanagement dit nog meer; disease management is slechts een onderdeel van populatiemanagement’.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Leukste onderzoekservaringen Mijn promotieonderzoek maakte deel uit van een groter Europees project, waardoor ik veel heb mogen samenwerken met onderzoekers uit andere landen, zoals de Verenigde Staten, Engeland, Spanje, Frankrijk en Duitsland. Ontzettend leerzaam om meer te weten te komen over hoe chronische zorg in verschillende landen is georganiseerd en welke factoren daarbij van invloed zijn. Bovendien leuk om op die manier een breed internationaal netwerk te kunnen ontwikkelen; het onderzoeksproject is al meer dan een jaar afgerond, maar nog steeds heb ik geregeld contact met de andere projectleden over nieuwe ideeën voor artikels en subsidieaanvragen. En nu? Inmiddels ben ik alweer enkele maanden als postdoc werkzaam bij de vakgroep Health Services Research, waar ik ook mijn promotieonderzoek heb uitgevoerd. Ik heb een subsidie gekregen om mijn onderzoekslijn de komende vier jaar voort te zetten. Op het moment ben ik dus druk bezig met het verder uitwerken van mijn onderzoeksplannen, het schrijven van papers en het doen van voorbereidend literatuur- en veldonderzoek. Ik kijk ernaar uit om in de toekomst verder te bouwen op de conclusies van mijn promotieonderzoek en zo hopelijk bij te dragen aan betere zorg voor mensen met chronische aandoeningen.
Naam: Brittany Evans Promotiedatum: 24 juni 2013 Instituten: VU University Amsterdam and Erasmus University Medical Center Titel: Examining physiological stress (re)activity as an endophenotype of adolescent substance use/Onderzoek naar fysiologische stress (re) activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie Promotoren: Prof. Anja C. Huizink, Prof. Ingmar H.A. Franken Co-promotor: Dr. Kirstin Greaves-Lord Verslaving is een ernstige stoornis die miljoenen mensen treft, maar weinig is bekend over hoe het tot stand komt. Tegenwoordig wordt er steeds meer onderzoek gedaan naar onderliggende biologische mechanismen die kwetsbaarheid voor verslaving kunnen verklaren. De fysiologische respons op stress is één van deze potentiële mechanismen. Als mensen stress ervaren, wordt hun stress systeem geactiveerd, wat leidt tot o.a. een verhoging van de hartslag en afgifte van een stresshormoon, cortisol. Dit is een gezonde reactie en helpt mensen met de stress om te gaan. Klinische studies suggereren dat patiënten met een verslaving lichamelijk minder sterk op stress reageren. In dit onderzoek hebben wij gekeken hoe jongeren met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een verslaving lichamelijk op stress reageren. Als deze jongeren ook een verstoring van de stress reactie hebben, zou dit suggereren dat het een mogelijk on-
�
27 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
� bulletin van de netherlands school of primary care research
derliggend biologische mechanisme is voor kwetsbaarheid voor verslaving. Eerder onderzoek liet zien dat sommige jongeren een verhoogd risico hebben om later verslaafd te raken. Dit zijn voornamelijk adolescenten die veel of vaak middelen gebruiken en ook de kinderen van patiënten met een verslaving. Daarom hebben twee groepen jongeren meegedaan aan onze studie. De eerste groep was een willekeurig geselecteerde groep kinderen en adolescenten tussen de 7 en 20 jaar die in de omgeving Zuid Holland woonden. De tweede groep waren adolescenten (11-20 jaar) van wie tenminste één van de ouders een verslaving had. De meeste van deze tweede groep jongeren zijn geworven via hun ouder die in behandeling was bij een Bouman GGZ verslavingskliniek. Alle individuen hebben meegedaan aan een psychosociale stress procedure waarbij wij hun hartslag en cortisol niveaus registreerden. Tijdens de stress procedure, die ontwikkeld was om een lichamelijke stress respons uit te lokken, kregen deelnemers een terugtel taak, moesten een spreekbeurt voor een camera houden en een wiskunde taak op een computer doen. Zowel de jongeren als hun ouders vulden vragenlijsten in over onder andere symptomen van psychopathologie, middelengebruik, ouderschapsstijlen, levensgebeurtenissen en algemene gezondheid. Uit onze analyses bleek dat jongeren met een verhoogd risico om verslaafd te raken lichamelijk minder reageerden op stress. De verminderde respons gebeurde zowel in anticipatie op stress als tijdens het uitvoeren van de stressvolle taken. Met andere woorden, de gemiddelde hartslag van deze jongeren was lager tijdens stress, en hun afgifte van cortisol vóór en tijdens de stressvolle taken was minder dan jongeren zonder een verhoogd risico op het ontwikkelen van een verslaving.
kunnen leiden tot risicogedrag zoals delinquent gedrag of riskant middelengebruik. • Een verminderde cortisol respons op stress werd waargenomen in zowel de kinderen van patiënten met een verslaving als jongeren uit de algemene populatie die eerder (9-12 jaar) waren begonnen met drinken dan jongeren die later begonnen waren met drinken. • Een verminderde hartslag respons op stress werd waargenomen in zowel de kinderen van patiënten met een verslaving als jongeren uit de algemene populatie die vaker alcohol dronken (meer dan 2 alcoholische dranken per week) en in jongeren die dagelijks sigaretten rookten in vergelijking met jongeren die minder vaak dronken en niet of niet vaak rookten. Stelling Fysiologische dysregulatie lijkt een onderliggend biologisch mechanisme te zijn voor kwetsbaarheid voor verslaving. Uit ons onderzoek bleek dat jongeren die een verhoogd risico hebben om een verslaving te ontwikkelen een verminderde fysiologische respons hebben op stress. Omdat deze jongeren zelf niet zeer langdurig of veel middelen hebben gebruikt, lijkt dit dysregulatie onderliggend te zijn aan kwetsbaarheid voor verslaving. Ervaringen Een promotietraject was voor mij ontzettend leuk omdat ik de vrijheid had om zelf na te denken over het onderzoek en onderzoeksvragen, analyses e.d., en zelf ook kon uitvoeren wat ik had bedacht. Ik kreeg de mogelijkheid om veel te leren zowel met cursussen als door het doen van onderzoek. Daarnaast was het interessant om met kinderen van patiënten met een verslaving te werken omdat de implicaties van het onderzoek voor de praktijk hierdoor veel reëler werden.
Conclusies • Adolescenten die een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een verslaving reageren lichamelijk minder sterk op stress. Het kan zijn dat deze jongeren om deze reden actief op zoek gaan naar prikkels om hun fysiologische stress systeem te activeren. Het opzoeken van zulke prikkels zou
�
28 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
Momenteel werkt Gijs Hesselink in het Radboudumc als post-doc op verschillende projecten bij IQ healthcare.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Naam: Gijs Hesselink Promotiedatum: 4 september 2013 Instituut: IQ healthcare, NCEBP, Radboudumc Titel proefschrift: Are patients discharged with care? Cultural barriers and appropriate interventions. Promotor: prof.dr. Myrra Vernooij – Dassen Copromotoren: dr. Hub Wollersheim, dr. Lisette Schoonhoven Gijs Hesselink belicht in zijn promotieonderzoek het ontslagproces van patiënten. Hoewel steeds meer patiënten behoefte hebben aan overdracht van zorg vanuit het ziekenhuis naar huis, verloopt het ontslagproces vaak niet optimaal. Dit kan leiden tot vermijdbare behandelingen en kostbare heropnames. Hesselink onderzocht in vijf landen de factoren die ten grondslag liggen aan een ineffectief ontslagproces. Zo is er gebrek aan begrip en inzicht in de behoeften, vaardigheden en werkzaamheden tussen artsen en verpleegkundigen uit de eerste en tweede lijn. Bovendien ervaren zorgverleners de overdracht als een administratieve last in plaats van belangrijke medische en verpleegkundige zorg. Ook is er gebrek aan reflectie op en verbetering van het ontslagproces en hebben zorgverleners onvoldoende aandacht voor patiëntspecifieke behoeften en wensen. Op basis van zijn bevindingen heeft Hesselink op systematische wijze strategieën in kaart gebracht om het ontslagproces te verbeteren. De studies die in zijn proefschrift beschreven staan zijn uitgevoerd in het kader van een groter Europees onderzoek naar de overdracht van zorg tussen de eerste en tweede lijn (HANDOVER; www.handover.eu).
Naam: Janneke Noordman Promotiedatum: 31 mei 2013 Instituut: Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) Titel proefschrift: Lifestyle counseling by physicians and practice nurses in primary care: an analysis of daily practice. Promotoren: Prof. dr. Sandra van Dulmen, Radboud Universiteit Nijmegen (en Buskerud University College te Drammen in Noorwegen en NIVEL), Prof. dr.Trudy van der Weijden, Universiteit van Maastricht. Mijn promotieonderzoek Leefstijl counseling door huisartsen en praktijkondersteuners in de huisartsenpraktijk is het onderwerp dat centraal staat in mijn proefschrift.Voor mijn onderzoek heb ik video’s bekeken van alledaagse consulten in de huisartsenpraktijk tussen 1975 en 2011 over hoe er werd gesproken over roken, alcohol, bewegen en voeding. In die jaren heeft preventie geleidelijk aan meer aandacht gekregen en dat is ook terug te zien in de huisartsenpraktijk.Vooral over roken, voeding en bewegen wordt vaker gesproken dan vroeger, het aantal gesprekken over alcoholgebruik is nagenoeg
�
29 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
gelijk gebleven. Huisartsen blijken niettemin vooral algemene informatie en adviezen te geven. Tegenwoordig is het bespreken van leefstijlgedrag van patiënten in veel praktijken een taak van de praktijkondersteuner. Praktijkondersteuners geven voornamelijk zorg aan patiënten met een (risico op een) chronische ziekte, zoals patiënten met type 2 diabetes, COPD, overgewicht of aan patiënten die willen stoppen met roken. Praktijkondersteuners worden daarvoor getraind in motiverende gespreksvoering, een manier van interviewen waarbij je empathie toont, open vragen stelt, bevestigt, goed luistert en samenvat wat de patiënt zegt. Maar ondanks de training blijkt het toepassen van motiverende gespreksvoering in de praktijk niet vanzelfsprekend te zijn. Praktijkondersteuners zetten de technieken nog onvoldoende in op het moment dat mensen de voordelen van bijvoorbeeld stoppen met roken of meer bewegen nog niet zien.Vaak pas als patiënten zelf al bereid zijn hun gedrag te veranderen. Wel komt de leefstijl van patiënten regelmatig aan bod in consulten bij praktijkondersteuners en geven zij vaker advies op maat. In mijn proefschrift hebben we ook gekeken naar een manier om de communicatievaardigheden van praktijkondersteuners (over leefstijlgedrag van patiënten) te verbeteren. Individuele videofeedback, inclusief een schriftelijk rapport, blijkt potentieel effectief om de communicatievaardigheden van praktijkondersteuners te verbeteren. Na één sessie hadden ze al meer aandacht voor de hulpvraag van patiënten, gaven ze meer uitleg over het medisch onderzoek en gaven ze begrijpelijker informatie. Ook bleken praktijkondersteuners meer elementen uit de motiverende gespreksvoering toe te passen. Kortom, mijn proefschrift laat zien dat: - De communicatieve vaardigheden van huisartsen en praktijkondersteuners over het algemeen goed zijn, maar de gesprekken over leefstijl beter kunnen. - In de dagelijkste praktijk motiverende gespreksvoering nauwelijks wordt ingezet. Blijkbaar is ‘de transfer’ van het geleerde naar de praktijk nog niet optimaal. - Videofeedback een potentieel effectieve methode
is om de communicatievaardigheden van praktijkondersteuners te verbeteren. Leukste onderzoekservaring Toen ik in 2006 bij het NIVEL kwam werken, direct na mijn studie Algemene Sociale Wetenschappen, was het voor mij niet meteen duidelijk of ik wilde en kon gaan promoveren. Ik heb verschillende projecten gedaan die uiteindelijk zijn uitgemond in een proefschrift. Daardoor heb ik alle facetten van onderzoek meegemaakt. Deze afwisseling vond ik heel fijn! Voor het maken van video-opnamen van consulten in de huisartsenpraktijk heb ik bijvoorbeeld heel Nederland doorkruist; van Groningen tot Zeeland. Het observeren van de honderden consulten daarna geeft een unieke kijk van wat er in de spreekkamer gebeurd. Tot slot hebben we de resultaten ook teruggekoppeld aan de deelnemende huisartsen en praktijkondersteuners, via individuele videofeedback. Het vertalen van je onderzoeksresultaten naar de praktijk en het schrijven van artikelen geven mij de meeste voldoening. Daarnaast vond ik de samenwerking met mijn promotoren erg prettig. Natuurlijk zijn de congressen die je mag bezoeken ook ontzettend leuk.Vooral als het congres in Miami is en je na de spannende presentatie kan gaan zwemmen in zee. Nu Na een kort uitstapje naar de Sint Maartenskliniek werk ik momenteel weer bij het NIVEL, als postdoc onderzoeker. Ik ben nu voornamelijk bezig met het schrijven van onderzoeksvoorstellen, een leuke nieuwe uitdaging! Ik hoop nog lang te kunnen bijdragen aan onderzoek naar communicatie in de gezondheidszorg.
�
30 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
Naam: Marjolein M.J. Caron Promotiedatum: 08-03-2013 Instituut: Maastricht University Medical Center, Department of Orthopaedic Surgery Titel proefschrift: Novel Perspectives in Regulation of Chondrogenic Differentiation Promotoren: Prof. Dr. Lodewijk, W. van Rhijn Copromotoren: Dr.Tim J.M. Welting en Dr. Pieter J. Emans Nieuwe technieken om kraakbeen te vormen Mijn promoter heeft ooit de uitspraak gedaan dat orthopedisch onderzoek nodig is om “Mensen mobiel te houden, net als de ANWB”. Beschadigd kraakbeen herstelt niet vanzelf en kan tot ernstige gewrichtsklachten leiden en zelfs tot het ontstaan van artrose. Tijdens mijn promotie-onderzoek heb ik onderzocht onder welke omstandigheden stamcellen het beste kunnen uitgroeien tot kraakbeenweefsel, zodat we deze kennis kunnen toepassen voor de ontwikkeling van kraakbeen regeneratieve geneeskunde. Kraakbeen is aanwezig in alle gewrichten en zorgt door zijn gladde oppervlak en elastische eigenschappen dat botten soepel langs elkaar kunnen bewegen en zorgt voor een schokdempende en beschermende werking. Een sportblessure, een trauma, verkeerde beenstand, reuma en ouderdom kunnen leiden tot kraakbeenletsel. Bij ernstige slijtage aan het kraakbeen spreekt men van artrose, wat geken-
merkt wordt door pijn en stijfheid in de gewrichten. Doordat kraakbeen geen zenuwen en bloedvaten bevat is het zeer beperkt in staat zichzelf te herstellen, waardoor de klachten zonder ingrijpen zullen verergeren. Er worden verschillende technieken toegepast om beschadigd kraakbeen te herstellen, variërend van het transplanteren van stukjes onbeschadigd kraakbeen of kraakbeencellen in het kraakbeendefect, tot het bevorderen van het zelfherstellend vermogen van het weefsel door het aantrekken van beenmergstamcellen. In eerste instantie lijken deze methoden inderdaad tot de vorming van nieuw kraakbeen te leiden, maar op langere termijn blijkt echter dat dit nieuwe kraakbeen van slechte kwaliteit is, sneller verbeend en dus minder goed functioneert. Bovendien blijkt het lastig om kraakbeenvorming vanuit stamcellen te stimuleren. Het bestuderen van het kraakbeenvormingsproces kan belangrijke aanwijzingen opleveren om deze kraakbeenhersteltechnieken te optimaliseren. Het werk beschreven in dit proefschrift is gericht op het vinden van nieuwe perspectieven om de kraakbeenvorming vanuit stamcellen te stimuleren en de ongewenste verbening te voorkomen. Terwijl een ontstekingsreactie meestal wordt gezien als een negatieve factor voor kraakbeenhomeostase is ook bekend dat ontsteking de eerste essentiële fase is van weefselherstel in het algemeen en dat de genezing van botbreuken afhankelijk is van hematoomvorming. We hebben aangetoond dat een korte en zeer milde ontstekingsreactie ook in staat is om kraakbeenvorming vanuit stamcellen te stimuleren. Daarnaast hebben we gevonden dat fysiologische omgevingsfactoren van kraakbeen, zoals osmolariteit en bepaalde groeifactoren, in staat zijn om het kraakbeenvormingsproces bij te sturen. Als laatste hebben we ook aangetoond dat NSAIDs in staat zijn om de ongewenste verbening (gedeeltelijk) te kunnen voorkomen. Tezamen kunnen deze bevindingen over de moleculaire factoren die betrokken zijn bij het reguleren van kraakbeenvorming niet alleen op een logische manier gebruikt worden voor kraakbeen regeneratieve geneeskunde, maar zal ook naar verwachting bijdragen aan ons begrip van skeletaire ontwikkelingsprocessen, fractuurgenezing en ziekten zoals artrose.
�
31 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
Een stelling “Chondrogene differentiatie in vitro mag ‘met een korrel zout’ genomen worden”. (Kraakbeenvorming in het laboratorium mag ‘met een korrel zout’ genomen worden).
in het laboratorium kunnen we kraakbeenvorming verbeteren/bijsturen. 3. Het is mogelijk om kraakbeenverbening (gedeeltelijk) te voorkomen met behulp van NSAIDs specifiek gericht tegen het COX-2 enzym en bepaalde groeifactoren als BMP-7.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Deze stelling slaat eigenlijk op een van de leukste bevindingen die we hebben gedaan om kraakbeenvorming vanuit stamcellen te optimaliseren. Gezond kraakbeen heeft de bepaalde eigenschap dat het een hogere osmolariteit heeft dan de rest van het lichaam. Echter, wordt hier bij het opkweken van kraakbeen vanuit stamcellen in het laboratorium geen rekening mee gehouden en we hebben gevonden dat kraakbeenvorming kan worden verbeterd door de osmolariteit van het kweekmedium te verhogen door simpelweg zout toe te voegen. Leukste onderzoekservaringen Tijdens je onderzoeksperiode heb je natuurlijk veel leuke momenten, naast de wat minder leuke momenten. Heel erg inspirerend zijn de congresbezoeken geweest, het aanhoren van nieuwe presentaties, spreken van andere onderzoekers en de kans om je eigen resultaten te presenteren en daar feedback op te krijgen zijn altijd erg motiverend geweest. En daarnaast vind ik het erg grappig dat je mooiste bevindingen vaak uit een verrassende hoek komen. Het interessantste was dat artrose altijd werd beschreven als een aandoening die ontstaat door een grote ontsteking in je kraakbeen waardoor het kraakbeen afbreekt. Wat wij hebben gevonden is dat je juist een lichte ontstekingsreactie, net als bij het helen van een wondje, nodig hebt voor de vorming van stamcellen naar kraakbeen. Dat lijkt tegenstrijdig, maar daarom vind ik dit eigenlijk de mooiste bevinding van ons onderzoek. Keypoints 1. Een milde ontstekingsreactie is vaak de eerste fase van weefselherstel, dit proces is ook belangrijk als een eerste stap voor kraakbeenherstel/vormings processen. 2. Door specifieke eigenschappen van kraakbeen te bestuderen, zoals osmolariteit, en na te te bootsen
Naam: Wouter van Dijk Promotiedatum: 6 juni 2013 Instituut: Eerstelijnsgeneeskunde, NCEBP, Radboudumc Titel proefschrift: Cardiovascular disease due to the combination of cigarette smoking and bronchodilation in patients with chronic obstructive pulmonary disease Promotor: prof.dr. Chris van Weel Copromotoren: dr.Tjard Schermer, dr.Yvonne Heijdra en dr. Paul Scheepers Veel mensen met chronisch obstructieve longziekte (COPD) overlijden vroegtijdig door de ziekte zelf of door COPD-gerelateerde ziekten zoals hart- en vaatziekten of longkanker. Helaas blijft ondanks klachten ongeveer de helft van de mensen met COPD roken, terwijl dit de voornaamste oorzaak is, alsook de belangrijkste factor die het verloop van de aandoening bepaalt. Hoewel (langwerkende) luchtwegverwijding de laatste decennia een voorname plaats heeft gekregen in de farmacologische behandeling van COPD, is een relevant positief effect op het verloop van het onderliggende ziekteproces en op overlijden nooit
�
32 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
aangetoond; zelfs werd een mogelijk negatief effect op hart- en vaatziekten niet uitgesloten.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Het proefschrift Om de tegenstrijdigheden tussen de publicaties op dit gebied te verklaren, werd gekeken naar de interactie tussen de belangrijkste factor in het ziekteproces en de belangrijkste farmacologische behandeling: roken en luchtwegverwijding. Door minder hyperinflatie door luchtwegverwijding zou het rookpatroon kunnen veranderen en daarmee ook het risico op de aan roken gerelateerde (hart- en vaat-) ziekten. De gedachte was dat luchtwegverwijding vooral zorgt voor het ‘beter’ roken van een sigaret. Onderzoek naar de rookdeeltjes in verse sigarettenrook was het begin van het promotieproject. Dit leverde onder andere data op waarbij eens te meer werd aangetoond dat sigaretten met een laag teeren nicotine gehalte net zo schadelijk kunnen zijn als sigaretten met een hoger teer- en nicotinegehalte. Hopelijk bieden deze resultaten een verdere bijdrage in het ontmantelen van de misleiding vanuit de tabaks-
industrie.Vervolgens werd onderzocht wat het effect van luchtwegverwijding is zowel op de rookneerslag in de longen alsmede op uiteindelijke hart- en vaatziekten bij mensen met COPD die blijven roken. Hoewel het mogelijk gunstige effect van luchtwegverwijding op hart- en vaatziekten minder groot leek bij de groep mensen met COPD die bleven roken, bleek het gebruik van luchtwegverwijding bij deze groep wel veilig. Echter, er waren ook aanwijzingen dat een aantal rokers zonder luchtwegverwijding niet goed kon roken in verband met kortademigheid en hoesten. Roken op zich lijkt dus geen reden te zijn om iemand luchtwegverwijding te onthouden.Voor iedere patiënt geldt nog steeds dat de behandeling zou moeten berusten op geleide van klachtenvermindering.Vervolgonderzoek zou zich meer moeten richten op specifieke risicogroepen: zij die zonder luchtwegverwijding niet kunnen roken en met luchtwegverwijding wel, en zij die vaak geëxcludeerd worden bij onderzoek naar de veiligheid van luchtwegverwijding: degenen met hart- en vaatziekten in de voorgeschiedenis en degenen met een astmatische component.
�
33 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
TOP
GROTE SUBSIDIES
bulletin van de netherlands school of primary care research
Het EU-programma E-Compared heeft € 6 miljoen subsidie gekregen, waarvan er € 1.3 miljoen voor de Blended Care behandelstudie is van Prof. Jan Smit en Prof. Heleen Riper (EMGO+). De afdeling Psychiatrie van het VU Medisch Centrum en GGZ inGeest zullen de komende jaren samenwerken aan het “BlEnded TreaTmEnt Research: BETTER”. Het doel is om betere behandelingen te vinden voor uni- en bipolaire depressieve en angststoornissen.
Het kabinet stelt € 3,4 miljoen ter beschikking voor onderzoek naar de gezondheidseffecten van intensieve veehouderij (IVG-2). Het IVG-2 onderzoek is een vervolg op het eerdere onderzoek naar de gezondheidseffecten van intensieve veehouderij in ZO-Brabant. Naast gegevens uit huisartsenpraktijken, zullen nu ook biomedische gegevens bij individuele patiënten worden verzameld en gegevens over concentraties van fijn stof en toxines in de lucht. Dr. Joris IJzermans (NIVEL) zal (ook na zijn a.s. pensionering) bij dit project betrokken zijn.
34
< VORIGE PAGINA
Prof. Bregje OnwuteakaPhilipsen en Dr. Roeline Pasman participeren (samen met Hein van Hout,
Cees Hertogh en Jenny van der Steen, EMGO+) als partners in een FP7 project: PACE (Comparing the effectiveness of palliative care for elderly people in long term care facilities in Europe). Dit FP7 project heeft € 5.5 miljoen gekregen, waarvan er ongeveer € 700.000 aan de Nederlandse partner is gehonoreerd om advanced care planning in verpleeghuizen te optimaliseren.
PRIJZEN Prof. Ria Nijhuis – van der Sanden (NCEBP) heeft de Paul Helders Lecture gewonnen tijdens het voorjaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie in Zwolle. In haar lezing “Jongleren met uitdagingen” ging zij in op het belang van een uitdagende leeromgeving voor de ontwikkeling van het brein en het bewegingssysteem, de uitdagingen die er zijn bij kinderen met beperkingen om deze leeromgeving te creëren en de uitdagingen die er zijn voor de kinderfysiotherapie om de meerwaarde van het vak voor het voetlicht te brengen.
Prof. Jacqueline Dekker (EMGO+) heeft een prijs ontvangen van de European Psychiatric Association voor het meest geciteerde artikel “Cardiovascular disease and diabetes in people with severe mental illness position statement from the European Psychiatric Association (EPA), supported by the European Association for the Study of Diabetes (EASD) and the European Society of Cardiology (ESC)”. Dit artikel is in 2009 gepubliceerd in de European Psychiatry.
TERUG NAAR INHOUD
�
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Tijdens de Geriatriedagen 2013 heeft Tanja Dorresteijn (CAPHRI) een prijs gewonnen voor de beste voordracht voor verpleegkundigen. Zij presenteerde over de uit voerbaarheid van ‘Thuis in Balans’, een individuele cognitief-gedragsmatige cursus om bezorgdheid om te vallen bij kwetsbare ouderen te verminderen.
Voormalig Marie Curie IntraEuropean Fellowship winnares Dr. Lotte Gerritsen (EMGO+) heeft de prestigieuze VENI-subsidie uitgereikt gekregen door NWO. Vanaf januari 2014 zal zij starten met haar onderzoek naar neurobiologische en genetische factoren die mensen vatbaar maken voor stress. Ze is met name geïnteresseerd in de effecten van stressvolle ervaringen uit de jeugd.
Prof. Dorret Boomsma (links, EMGO+) heeft de Dobzhansky Award uitgereikt gekregen bij de jaarlijkse Behavior Genetics Association (BGA) conferentie in Marseille voor haar levenslange bijdragen aan het veld van de Behavior Genetics. Bij dezelfde conferentie heeft promovenda Jenny van Dongen (rechts) de Thompson Award gekregen voor haar onderzoek naar de genetica van de IL-6 receptor.
Promovenda Nikki van Dessel (Afdeling Huisartsgeneeskunde en Ouderengeneeskunde, EMGO+) heeft met haar voorstel “Prognosis and perpetuating factors of Medically Unexplained Physical Symptoms (MUPS): A prospective cohort study" de Junior Research Award gewonnen. Haar promotie combi-
neert ze in een AIOTHO traject als arts in opleiding tot huisarts en onderzoeker.
De New Investigator Recognition Award (NIRA) is uitgereikt aan Marjolein Caron (CAPHRI) voor haar paper “The role of NFAT5 in osmolarity-mediated improved chondrogenic differentiation of progenitor cells”. Dit werk heeft ze gepresenteerd op de Orthopaedic Research Society (ORS). In haar onderzoek kijkt ze naar in vitro methoden om kraakbeenvorming te stimuleren uit stamcellen. Dr. Adri Apeldoorn (EMGO+) heeft de proefschriftprijs van het Wetenschappelijk College Fysiotherapie (WCF) gewonnen. Tijdens de Wetenschapsdag Fysiotherapie op 27 maart is deze aan hem uitgereikt voor zijn proefschrift “Subgrouping patients with low back pain”. Hierin beschrijft hij de ontwikkeling van een instrument om patiënten met lage-rugklachten te screenen op de aanwezigheid van relevante psychologische stoornissen en de resultaten van een onderzoek naar de waarde van een biomedisch classificatie-behandelsysteem bij deze patiënten.
Christel van Dijk (NIVEL) heeft met haar proefschrift ‘Changing the GP payment system: do financial incentives matter?’ de CaRe Dissertation Award gewonnen. De onderzoeksschool CaRe reikt ie der jaar een prijs uit voor het beste proefschrift op de jaarlijkse CaRe dag.Volgens het oordeel van de jury is het onderzoek maatschappelijk relevant en wordt het soort onderzoek dat zij deed, op basis van evidencebased policy, te weinig gedaan.
�
35 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Gera Nagelhout (CAPHRI) heeft de Volksgezondheidsprijs gewonnen voor haar proefschrift getiteld “It has been done elsewhere, it can be done everywhere. Impact of smoke-free legislation on smoking”. Op basis data uit het International Tobacco Control Policy Evavan luation Project voerde ze een internationale vergelijking uit naar beleidsmaatregelen om roken te verbieden in openbare gebouwen, op het werk en in de horeca, en naar het effect van die maatregelen. De jury was onder de indruk van haar grote aantal publicaties op relatief jonge leeftijd en de kwaliteit van haar onderzoek.
Dr. Jochen Cals (CAPHRI), huisarts en onderzoeker, heeft de VENI-subsidie (NWO) gekregen voor zijn onderzoeksproject “Point of care testing for acute heart and lung conditions”. Pijn op de borst of kortademigheid kunnen duiden op levensbedreigende aandoeningen waarvoor ziekenhuisbehandeling nodig is. De onderzoekers bekijken of huisartsen met snelle bloedtesten uit een vingerprik beter kunnen bepalen wie veilig thuis of meteen in het ziekenhuis behandeld kan worden. Ook heeft hij een Clinical Fellowship ontvangen voor zijn project “Childhood Infections Limburg (CHILI): optimising management of febrile children in out-of-hours primary care”.
Bij het eTELEMED congres is de Best Paper Award uitgereikt aan Renée Verwey (CAPHRI) voor haar paper “Get Moving - the Practice Nurse is Watching You”. Hierin beschrijft ze de ontwikkeling en het testen van internet coaching systeem om fysieke activiteit te een stimuleren in patiënten met COPD of Diabetes type 2. Deze patiënten gebruiken allemaal de It’s LiFe! Tool en verpleegkundigen kunnen patiënten monitoren via een beveiligde website en met hen in dialoog gaan over hun fysieke activiteiten.
Het onderzoeksvoorstel MEETINGDEM van Prof. RoseMarie Dröes (EMGO+) is door de internationale wetenschappelijke reviewers van de Joint Programming Neurodegenerative Diseases als het tweede beste beoordeeld van alle ingediende voorstellen van Health care. Binnen dit project zullen er ontmoetingscentra voor mensen met dementie en hun verzorgers worden geïmplementeerd en gevalideerd.
De Academy of Management heeft de ‘Best International Health Care Management Paper Award’ en de 'Best Health Care Management Theory to Practice Paper Award' uitgereikt aan Federica Angeli (CAPHRI) voor haar artikel “Effect of Hospital Referral Networks on Appropriateness of Hospitalization Decisions: An HLM Analysis”. Haar artikel zal ze ook presenteren bij de 73e Academy of Management Annual Meeting in Orlando (Florida), waar het is benoemd tot de ‘Best Paper Proceedings of the Conference’ en genomineerd voor de ‘Caroline Dexter Award’.
Dr. Sophie Vanbelle (CAPHRI) won een VENI-subsidie (NWO) voor haar ‘excellent gekwalificeerde’ onderzoek “Multilevel reliability and agreement studies with covariates’, also known as ‘Why disagree?” In dit project worden wiskundige methoden ontwikkeld om de invloed van predictoren op het niveau van overeenstemming tussen personen en de betrouwbaarheid van meetinstrumenten in ingewikkelde situaties te bestuderen. Het zal aan onderzoekers praktische middelen geven om betere meetinstrumenten te ontwikkelen.
�
36 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
De Wetenschapsprijs voor de beste wetenschappelijke publicatie door een verpleegkundige is toegekend aan Jeroen Hendriks (CAPHRI) door het Academisch Medisch Centrum (AMC) en het Neder Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG). Hendriks lands doet onderzoek naar de rol van de specialistische verpleegkundige zorg bij hartritmestoornissen.Volgens het juryrapport laat het winnende artikel op overtuigende wijze de resultaten in termen van gezondheidswinst zien.
De Professor Huygen Award is uitgereikt aan Eefje de Bont (CAPHRI) tijdens het LOVAH congres, het nationale congres voor huisartsen in opleiding. Zij won met haar onderzoeksvoorstel “Optimizing provision of information to parents of children with a fever at the GP out-of-hours centre” (‘Huisartsenpost’ in Dutch). Hiermee willen de Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) en de Prof. Huygen foundation jonge huisartsen in opleiding stimuleren om wetenschappelijk onderzoek te verrichten.
OVERIGE TOP-PRESTATIES Prof. Job Metsemakers (voorzitter van de vakgroep Huisartsgeneeskunde van de Universiteit Maastricht, CAPHRI) is benoemd tot President of WONCA Europe tijdens de vergadering van alle Europese huisartsgenees kundige vak- en belangenorganisaties. In Nederland zijn dat het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV). Met deze benoeming wordt hij tevens Member of WONCA World Executive.
37 < VORIGE PAGINA
Bij de WONCA World Conference in Praag is Prof. Chris van Weel (NCEBP) onderscheiden met een WONCA-fellowship. Hij was huisarts en een internationale koploper op het gebied van onderzoek binnen de Primary Care.Van 1987 tot 2012 gaf hij leiding aan de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde van het Radboudumc. In die periode was hij ook president van WONCA Europe (1998-2000) en van 2007 tot 2010 van de WONCA wereldwijd, de wereldwijde organisatie van huisartsen.
Wetenschapstheoreticus Dr. Bart Penders (CAPHRI) is benoemd tot Edmond J. Safra Network Fellow bij de Universiteit van Harvard Safra Center for Ethics door zijn onderzoek naar de ethiek van wetenschap pelijke samenwerkingen. Hij bestudeert de conflicten binnen wetenschappelijke integriteit in de voedingssector.
Prof. Dorly Deeg (EMGO+), de directeur van de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA), werd in juli 2013 uitgelicht binnen de ‘Member Spotlight’ van de Gerontological Society of America (GSA) door haar betrokkenheid bij de GSA en het vakgebied gerontologie. Prof. Danielle Timmermans (EMGO+) is benoemd als Chief Science Officer bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het RIVM heeft haar gevraagd voor deze positie zodat ze haar unieke expertise over goede risicocommunicatie kan aan-
TERUG NAAR INHOUD
�
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
wenden om een nieuw onderzoeksprogramma op te zetten waarmee het RIVM kan bijdragen aan efficiëntere communicatie met professionals, beleidsmakers en het publiek op belangrijke gebieden als milieu en volksgezondheid.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Prof.Tineke Abma (EMGO+) heeft een Aspasia premie door NWO toegekend gekregen. Zij zal een deel van de premie inzetten voor het doorstromen van vrouwelijk talent: er zullen drie post-docs op het vakgebied van de laureaat een vrijstelling krijgen voor het schrijven van een Veni aanvraag. Een ander deel wordt geïnvesteerd in een promotie-onderzoek naar cultureel divers samengestelde teams in het VUmc.
Dr. Sandra Zwakhalen (CAPHRI) van het programma ‘Innovations in Health Care for the Elderly’ is geselecteerd als lid van het bestuur van de European Academy of Nursing Science (EANS). Zwakhalen gaat o.a. bijdragen aan de verdere ontwikkeling van het curriculum van de jaarlijkse summer school van EANS.
Dr. Rik Crutzen (CAPHRI) is voor een periode van twee jaar gekozen tot lid van de Jonge Gezondheidsraad Commissie. Deze commissie komt eens per twee maanden bijeen om behandelingen, leefstijl, preventie en nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen te bespreken omtrent de opvoeding van gezonde kinderen.
�
38 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
Samenwerking binnen CaRe: het Centre for Care Technology Research (CCTR)
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Roland Friele (NIVEL)
de technologische expertise van Universiteit Twente en TNO. En, de persoonlijke klik is ook belangrijk. Die is er. Al meer dan een jaar is het NIVEL nu partner binnen CCTR. Dat bevalt ons prima.
Het heeft iets vanzelfsprekends, samenwerken binnen CaRe. Het helpt, als je elkaar al kent, al is het maar een beetje. Dat merkten we toen we vanuit het NIVEL Recent zijn we gestart aansluiting zochten bij het met ons eerste gezamenCCTR, het Centre for Care Technology ReCentre for Care Technology lijke project: E-labEL. Dat search, is een gezamenlijk onderzoeksconResearch (CCTR). Dat was wordt nu in de steigers sortium van de Universiteit van Maastricht/ een onderzoeksconsorgezet door vier ervaren CAPHRI, de Universiteit Twente, TNO en tium van de Universiteit onderzoekers: Joan Verhet NIVEL. CCTR is na een lange selectieMaastricht/CAPHRI, de meulen (CAPHRI), Lex procedure een door NWO landelijk erkend Universiteit Twente en TNO. van Velsen (Universiteit CoRe (Centre of Research Excellence). VanWij, het NIVEL, wilden Twente), Astrid Chorus uit NWO wordt er subsidie ter beschikking graag meer onderzoek doen (TNO) en Cindy Veenhof gesteld mede in het kader vanuit het topsecnaar de toepassing van tech(NIVEL). De eerste Aio torenbeleid (m.n. Lifescience and Health). De nologie in de zorg. En dan is in Maastricht aangenomissie van CCTR is bij te dragen aan de duurvooral de extramurale zorg. men (Martine Huijgens) zaamheid van de Nederlandse gezondheidsAansluiting bij een bestaand en binnenkort start er een zorg door het ontwikkelen en onderzoeken onderzoeksconsortium was tweede Aio in Twente. Op van nieuwe technologieën in de extramurale voor ons heel erg intereshet NIVEL is Ilse Swinkels gezondheidszorg. Wij richten ons vooral op sant. Die aansluiting kwam als post-doc bij dit project technologieën die de extramurale zorg en de er vervolgens snel. Daar betrokken. Een heel zorg in de buurt versterken en technologieën waren we heel blij mee. Ook team. En dat is ook wel die bijdragen aan het vergroten van de audoordat de onderzoekers in nodig. We gaan op zoek tonomie van patiënten. CCTR werkt samen het consortium zagen dat naar minstens 10 grote met innovatieve bedrijven en zorgaanbieders. wij een aanvulling konden huisartsenpraktijken of CCTR wil afgerekend worden op de praktibetekenen. Bijvoorbeeld gezondheidscentra die op sche toepasbaarheid van de ontwikkelde kenmet onze kennis over het grote schaal technologieën nis en technologieën en op de wetenschapverzamelen van gegevens willen gaan toepassen om pelijke impact van het onderzoek. uit zorgregistraties, of ons betere zorg te verlenen aan onderzoek op het gebied van hun patiënten. Het gaat om internet-interventies en bijheel diverse technologieën: voorbeeld farmacie. Dat sluit prachtig aan bij de experoefenprogramma’s voor patiënten, zelfmanagement tise binnen CAPHRI, zoals de stevige onderzoekstrahulpmiddelen, monitoring op afstand en diagnostiek. ditie en de kennis van zorgtechnologie en natuurlijk Wij denken dat onderzoek in deze ‘praktijken van de
�
39 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
toekomst’ belangrijke kennis oplevert, niet alleen over de werkzaamheid van technologieën maar ook over de acceptatie ervan door patiënten en over effectieve invoeringsstrategieën. Wij denken dat dit project kan dienen als de basis voor veel nieuwe deelprojecten: een ‘living lab’ waar toekomstige ontwikkelingen in een realistische setting kunnen worden uitgetest.
Door Onno van Schayck (CAPHRI) Het klonk als muziek in de oren toen Peter Groenewegen en Roland Friele als directie van het NIVEL kenbaar maakten dat ze graag deel wilden gaan nemen aan CCTR. Het NIVEL bood precies wat we als CCTR nog niet hadden, namelijk een groot landelijk eerstelijns netwerk en heel veel expertise op het gebied van implementatie van o.a. techniek in de eerstelijns zorg. Zo is de keten die we met CCTR graag willen bereiken grotendeels rond. Vanuit de extramurale zorg wordt er nagedacht hoe we de diagnostiek, monitoring en behandeling van chronische ziekten kunnen ondersteunen met techniek. Hier is CAPHRI goed in. De techniek wordt veelal mogelijk gemaakt en gefaciliteerd door onze technische partners in Twente en bij TNO.
De uiteindelijke (landelijke) implementatie van die zorginnovaties kan dan verder vorm gegeven worden door het NIVEL. Een perfecte vorm van samenwerking die winst is voor alle partijen, niet in de laatste plaats voor de patiënten en voor de zorgverleners. Een groot probleem bij de ontwikkeling van techniek is dat de patiënt en de zorgverlener vaak onvoldoende betrokken zijn bij de ontwikkeling hiervan. Dat heeft soms tot gevolg dat er techniek ontwikkeld wordt die te ver af staat van de gebruiker en daardoor nooit effectief geïmplementeerd wordt. Deze samenwerking had NWO ook voor ogen toen men een aantal jaren geleden een oproep deed aan het onderzoeksveld in Nederland om grote consortia te maken ten behoeve techniek in de zorg. Er zijn nu een 8-tal van die consortia verspreid over Nederland. De meeste van deze consortia houden zich bezig met intramurale en invasieve zorgtechniek. CCTR is vooral gericht op extramurale (niet-invasieve) techniek. De eerste subsidies zijn verworven en binnenkort zal er een tweede subsidie ronde zijn van NWO. Er zijn inmiddels een tiental bedrijven waar we intensief mee samenwerken zodat in onderzoek beproefde techniek ook daadwerkelijk in samenwerking met de industrie geproduceerd kan worden.
�
40 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
Kan kappa uit de epidemiologische leerboeken?
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Riekie de Vet (Afd Epidemiologie en Biostatistiek, EMGO+ instituut, VUmc, Amsterdam)
[email protected]
In het artikel wordt uitgelegd wat het verschil is tussen overeenkomst en betrouwbaarheid en vervolgens betogen we dat clinici in het algemeen geïnteresseerd zijn in overeenkomst: zou een collega tot hetzelfde oordeel komen? We laten zien dat er oude maat is in de literatuur, namelijk het specifieke percentage overeenkomst, die dit nog uitsplitst voor een positieve en negatieve uitkomst.
Onlangs schreven we een artikel in de BMJ over Cohen’s kappa.1 Deze maat wordt in epidemiologische leerboeken aanbevolen als de meest geschikte maat om de mate van inter- of intra-observer overeenkomst of test-hertest overeenkomst te bepalen. In de berekening van kappa wordt de geobserveerde overeenkomst gecorrigeerd voor de te verwachte (toevals) overeenkomst. Dit klinkt vrij logisch, maar toch gebeurt er dan iets vreemds. In een artikel in de BMJ laten we zien dat je met deze correctie een agreement maat (waargenomen overeenkomst) ombouwt naar een betrouwbaarheidsmaat (reliability).
In een ander artikel over continue uitkomstmaten lieten we al zien dat clinici veel meer geïnteresseerd zijn in de overeenkomst en omvang van de meetfout dan in de betrouwbaarheid.2 Dat geldt ook voor categorische variabelen. De vraag die een clinicus zich stelt is: zou een collega tot hetzelfde oordeel komen? Wat ons betreft kan kappa dus uit de epidemiologie leerboeken.
We vonden in de literatuur een onderzoek waarin gekeken werd naar de inter-observer overeenkomst bij de beoordelen van paren van röntgenfoto’s om verandering van reuma vast te stellen. De vraag was of het voor de inter-observer overeenkomst uitmaakt of de beoordelaars de volgorde van de twee foto’s kennen (chronologisch) of niet (random volgorde). Als ze in chronologische volgorde werden aangeboden was de geobserveerde overeenkomst groter, maar de kappa was kleiner. Wat is dan je conclusie?
1 De Vet HC, Mokkink LB, Terwee CB, Hoekstra OS, Knol DL. Clinicians are right not to like Cohen's κ. BMJ. 2013 Apr 12;346:f2125. doi: 10.1136/bmj. f2125. http://www.bmj.com/content/346/bmj.f2125 2 de Vet HC, Terwee CB, Knol DL, Bouter LM. When to use agreement versus reliability measures. J Clin Epidemiol 2006; 59(10):1033-9.
�
41 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
Mensen en hun werk Uitleggen is een kunst, maar ook een kwestie van durf
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Maurice Timmermans, wetenschapsjournalist Geweld in ziekenhuizen, de geschiedenis van de ornithologie, oorsuizen, kinderverhoren, examenfraude. Zie hier een greep uit de onderwerpen waar ik me vorig jaar in heb verdiept als wetenschapsredacteur van het Maastrichtse universiteitsblad Observant. Als freelancer schrijf ik vooral over psychologie en psychiatrie, maar als redacteur van het universiteitsblad stuit ik op onderwerpen waarvan ik het bestaan niet kende. Op de glycocalyx, om maar eens iets te noemen, dat is de binnenwand van hele kleine bloedvaten, waaraan de cardiovasculaire gezondheid valt af te meten. Geen kaas van gegeten. Kwam ook niet ter sprake in mijn opleiding culturele antropologie in Nijmegen. Een grondige voorbereiding helpt, maar waar het natuurlijk op aan komt: de juiste vragen stellen. En dóórvragen als een onderzoeker zich moeilijk los kan
maken van de vaktaal. ‘De glycocalyx draagt mogelijk bij aan de ladingsselectiviteit van de glomerulaire filtratie’. Ja, maar niet aan de leesbaarheid van een journalistieke tekst. Bij Observant geldt het motto dat zowel de hoogleraar informatica, de eerstejaars geneeskundestudent als de portier de stukken moet kunnen volgen. Uitleggen is een kunst, de ene wetenschapper praat soepeler dan de ander en weet de verhelderende metaforen te kiezen. Klopt, maar het is ook een kwestie van durf. Wie zich onzeker voelt, koestert het jargon en geeft ook minder snel commentaar over maatschappelijke trends. "Sorry, maar dat heb ik niet onderzocht.” Denk aan iemand die vier jaar lang de effectiviteit van stoppen-met-roken-middelen heeft bestudeerd en geen mening heeft als de regering de vergoeding voor deze middelen schrapt (elke overeenkomst met bestaande personen berust op louter toeval). Het moet gezegd: deze terughoudendheid kwam vijftien jaar geleden vaker voor dan in het huidige tijdsgewricht, waarin ook NWO het belangrijk vindt dat onderzoekers in gewoon Nederlands kunnen uitleggen wat ze doen. Een andere moeilijkheid is dat niet iedereen weet – alleszins begrijpelijk - hoe een universiteitsblad precies werkt. Een enkeling denkt dat het de bedoeling is om samen (met mij in dit geval) een gezellig bericht te maken. Als ik dan het concept-artikel later ter inzage toestuur, kan het voorkomen dat de uitspraken tijdens het interview
�
42 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
volledig zijn afgezwakt, vervangen door vaktaal of nog erger, geschrapt! Een universiteitsblad lijkt misschien op een clubblad, maar dat is het niet. Observant heeft een onafhankelijke status en werkt volgens journalistieke normen. Wie geïnterviewd is, heeft bijvoorbeeld niet zoiets als een schraprecht of het laatste woord over al dan niet publiceren. Meestal is dat geen enkel probleem, maar een enkele keer wel. Denk aan een onderzoeker die subsidie heeft gekregen maar niet wil zeggen hoeveel. Zij is bang dat de critici – die hebben zich al in de media geroerd – het
fikse bedrag zullen aangrijpen om de studie nog dieper de grond in te boren. Het bedrag onvermeld laten is echter geen optie, want dat is zo ongeveer het eerste wat een lezer zich afvraagt. Een ander wil juist iets toevoegen en wil dat de zes sponsoren in de intro worden genoemd. Voor alle duidelijkheid: de intro moet lezers prikkelen, niet afschrikken. Voor iedereen die het lastig vindt om in de media zijn weg te vinden: Observant geeft workshops wetenschapsjournalistiek. Ook die behoren tot het takenpakket van een Observant-redacteur.
�
43 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
Dagboek van een promovendus
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Carolien van Rossem (CAPHRI) Het is weer maandag. Een nieuwe week, een frisse start. Snel even bekijken wat mijn doelen zijn voor deze week: protocolartikel afschrijven en naar de co-auteurs sturen (4 uur); inleiding en methode afschrijven van medicatietrouw-artikel (12 uur); literatuur zoeken over imputatietechnieken (4 uur); bellijst wegwerken (patiënten voor het laatste meetmoment bellen of hun stoppoging gelukt is) (2 uur); reviewcommentaar verwerken en naar een native-english-speaker sturen (8 uur); donderdag vergadering met Sylvia Evers over kosteneffectiviteit (2 uur). Valt reuze mee, zo op het eerste gezicht, maar 32 uur werk, dus haasten hoeft deze week niet. In theorie kan ik de vrijdag lekker niets doen. Ik begin toch maar met het protocolartikel voordat ik de week begin met niets doen. Ondertussen ben ik de laatste maand ingegaan van mijn derde jaar en heb eigenlijk nog geen artikel gepubliceerd. Oké, een RCT starten in de Eerstelijn doe je niet van de ene op de andere dag, maar uiteindelijk is output leveren wel de core business van een onderzoeker. Uiteindelijk blijkt het protocolartikel ook het enige wat ik die dag doe en helaas is het nog niet naar tevredenheid afgerond. Ach ja, morgen weer een dag. Het is weer dinsdag. Vandaag komt Hilde, de onderzoeksassistente, voor haar laatste dag. Het echte afscheid is pas volgende week, maar het is
toch een raar moment na 2 jaar samen lief en leed te hebben gedeeld. Ze is wat je noemt mijn tegenpool, vooral wat betreft ons dagritme. Als ik om half 10 eens arriveer op kantoor (ik ben dan al wel 1 uur en 50 minuten onderweg vanuit Son naar Maastricht), op mijn stoel plof en probeer mijn ogen te openen, is Hilde al bijna 2 uur aan het werk, heeft ze in de ochtend al een was gedraaid, de afwas gedaan en gestreken. Hilde kletst de oren van mijn hoofd en vraagt of ik ziek ben. Nee....gewoon nog niet wakker. “Onzin!” zegt ze “gewoon eerder naar bed gaan. Jij met je ‘ik ben nu eenmaal geen ochtendmens’”. Ik slaak een diepe zucht en besluit hier niet op in te gaan. Gestaag beginnen de reactoren in mijn cortex warm te lopen en kan ik weer beginnen met waar ik gisteren begonnen was: “mijn protocolartikel”. Rond 2 uur, als ik de bellijst heb weggewerkt en de laatste hand leg aan mijn protocolartikel, zijn de rollen omgedraaid. Ik ben zo energiek als een kind dat naar de McDonalds gaat en Hilde kijkt me slaapdronken aan. Het is weer woensdag. Writersblock. Ook ik kamp daar regelmatig mee. En dan vooral op de momenten wanneer ik eigenlijk haast heb. Ik loop ruim achter op schema dus haast is mijn beste vriend. Vandaag wil ik beginnen aan mijn artikel over therapietrouw, maar het wil maar niet lukken. Met de andere taken heb ik net zoveel moeite, dus kopieer en plak ik wat uit relevante artikelen in mijn eigen artikelversie. Zo lijkt het tenminste nog wat, hoewel ik er niet veel mee kan tenzij ik in het lijstje genoemd wil worden met Diederik Stapel. Het is weer donderdag. Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Omdat ik in de vroege ochtend niet goed presteer, probeer ik eerst wat praktisch te doen. Mailtjes beantwoorden en wat administratieve ta-
�
44 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
ken. Daarna begin ik maar aan het verwerken van het reviewcommentaar. Dat is de strengste deadline momenteel en nu ik achter loop op schema, is prioriteiten stellen geboden. Het wil aardig vlotten totdat om 12 uur de stagiair binnen komt lopen. Hij heeft een bestand nodig om analyses te draaien voor zijn onderzoeksvraag, maar het bestand is niet opgeschoond. Ik kijk even naar het bestand en besluit dat het voor mij sneller gedaan is dan voor hem omdat ik nu eenmaal vanaf het begin betrokken was bij het onderzoek. Ik gok dat het me een uurtje kost. Zo’n 3 uur later ben ik eindelijk klaar met opschonen en moet ik snel in touw schieten om naar mijn afspraak te gaan. Samen met Daniel en Mark, mijn copromotoren, maken we een wandeling naar Silvia die een paar gebouwen verderop werkt. Gelukkig is het mooi weer. Daniel vraagt of ik een agenda heb gemaakt. Verbaasd schud ik mijn hoofd en vraag me af waarom voor deze afspraak een agenda noodzakelijk zou zijn of wat hij dan voor een agenda had gemaakt als hij in mijn schoenen stond. Daniel en ik zijn ook twee tegenpolen. Hij is de pientere, kritische en altijd voorbereide onderzoeker. Ik een creatieve en eigen-
wijze leerling die goed gedijt in complete chaos. Ik kan me nog altijd niets voorstellen bij een agenda en dus gaan we maar zonder naar de afspraak. Het is weer vrijdag. Thank God it’s Friday! Na een mislukte afspraak bij Silvia ben ik toe aan weekend en een borrel. Die borrel gaat het helaas niet worden omdat ik zwanger ben, dus ik hoop maar op een gewoon leuk weekend. Gisteren gingen we het met Silvia hebben over de kosteneffectiviteitsanalyse van mijn RCT. Ik had haar eerder al mijn protocolartikel gestuurd waarin mijn voorlopige plan stond en daarover wilde ik graag van gedachten wisselen. Kosteneffectiviteit is een vak apart en ze had vast nog wel goede tips. In schril contrast met mijn verwachtingen, blijkt het volgens haar volstrekt onmogelijk om met de huidige verzamelde data een kosteneffectiviteitsanalyse te doen. Een enorme deceptie omdat dit één van mijn artikelen voor mijn proefschrift zou vormen. Snel aan de slag dus om opnieuw relevante literatuur te zoeken waarmee de situatie misschien nog te redden is. Mijn schema verschuif ik wel weer naar volgende week....
�
45 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
Suske en Wiskunde: There are no butterflies in the desert
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Rik Crutzen (CAPHRI) Onlangs verscheen in PLOS One een interessant overzichtsartikel van Gemma Maters en collega’s met de pakkende titel Problems in Cross-Cultural Use of the Hospital Anxiety and Depression Scale: “No Butterflies in the Desert.” Het artikel gaat over hoe auteurs omgaan met verschillende vertalingen van vragenlijsten. Als voorbeeld wordt de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) genomen. Deze veelgebruikte vragenlijst is vertaald in 78 verschillende talen. De aanleiding voor het artikel was dat er vier verschillende Nederlandstalige versies van de vragenlijst circuleerden, variërend in antwoordschalen, hoeveelheid antwoordmogelijkheden en tijdsbestek. In de literatuur werd echter niets beschreven over het bestaan van deze verschillende versies en welke er gebruikt werd. Een ander probleem – en de reden voor de titel – was het gebruik van een (Britse) alledaagse uitdrukking in het volgende item: I get a sort of frightened feeling like ‘butterflies’ in the stomach. Dit item was bedoeld om angst te meten. In het Amerikaans heeft vlinders in de buik echter dezelfde connotatie als in het Nederlands. Een Zuid-Aziatische onderzoeker reageerde zelfs met de opmerking dat er in zijn land weinig vlinders waren. Mensen die aan zouden geven dat deze in
hun buik zaten zouden dan ook eerder als psychotisch worden gezien, niet als angstig. Dit item werd dan ook vervangen, echter zonder het te melden in het betreffende artikel. Dit soort problemen die ontstaan bij het vertalen van vragenlijsten kunnen ten grondslag liggen aan verschillen tussen studies, zoals afkapwaarden en inconsistenties in factorstructuren. Deze problemen worden nog groter wanneer verschillende studies op een hoop worden gegooid in bijvoorbeeld een meta-analyse. Het artikel van Maters en collega’s beschrijft dus op een leuke manier een serieus probleem dat wel eens voor meerdere vragenlijsten zou kunnen gelden…
�
46 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
De tand des tijds: Stellingen revisited
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Bart Kiemeney (directeur NCEBP) Leuke rubriek. Maar ook confronterend. Al weer 20 jaar oud, die stellingen! Ik voel me nog een jonge God maar mijn omgeving kijkt me waarschijnlijk een beetje meewarig aan: “Ach gut, laat hem maar. Hij is waarschijnlijk ín zijn hoofd een beetje kaler dan er bovenop”. Twintig jaar geleden stond ik dus voor die Nijmeegse corona om mijn proefschrift ‘Prognostic assessment in superficial bladder cancer’ te verdedigen. Het was met 8 peer-reviewed papers nog best een mooi proefschrift gezien de omstandigheden. Na mijn opleiding tot epidemioloog was ik meer dan een jaar op zoek naar een onderwerp. Ondertussen probeerde ik in dienst van het Integraal Kankercentrum Oost de kankerregistratie in het oosten van Nederland vlot te trekken. Daarbij stuitte ik op een groep urologen die een hoop klinische data verzameld had maar eigenlijk niet wist wat ermee te doen. Bovendien bleek al gauw dat ik de dataverzameling ook nog eens meer dikjes dan dunnetjes over moest doen. Maar ruim 3 jaar halftime later lag het boekje er. In mijn kielzog (of was het andersom?) promoveerde meteen een uroloog op ‘mijn data’. Klinische epidemiologie van blaaskanker was dus mijn aandachtsterrein. Dat is het nog steeds, al is de focus steeds meer gaan liggen op de genetische epidemiologie. Niet alleen van blaas-, maar ook van prostaat-
en nierkanker. Hoewel, met het directeurschap van het Nijmegen Center for Evidence Based Practice (NCEBP) sinds april vorig jaar, het afdelingshoofdschap Health Evidence aan het Radboudumc sinds begin dit jaar en nog wat andere dingetjes kun je je afvragen of ik überhaupt wel focus heb. Maar goed, hoe zit het met die stellingen? Het waren er 12 waarvan 5 specifiek over blaaskanker en waarschijnlijk voor de lezer van CaRré niet zo interessant. Ik noem er daarom maar één daarvan.
Stelling 5 Het nemen van random biopsieën van normaal-ogend blaasslijmvlies bij patiënten met een oppervlakkig blaascarcinoom heeft weinig zin. Urologen namen destijds tijdens de resectie van de tumor tussen de 5 en 10 extra random biopten uit de blaaswand. De patholoog vond dat niet zo geweldig want die moest voor hetzelfde tarief al die biopten beoordelen. Ik liet zien (PMID: 8131019) dat de additionele prognostische waarde van die biopten voor tumorrecidief en –progressie zeer beperkt was. Snel daarna is het nemen van random biopten helemaal verdwenen uit de urologische praktijk. Ik wacht nog steeds op een bosje bloemen van de Nederlandse Vereniging voor Pathologie.
Stelling 6 De wijze van correctie voor de invloed van toegepaste therapie in studies naar prognostische factoren verdient methodologische aandacht.
�
47 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Wij vluchten steeds sneller in ingewikkelde multivariabele statistiek. Ik vond toen en vind nog steeds dat we daarmee over het hoofd zien dat we conceptueel niet meer goed bezig zijn. En dus fouten maken. In dit artikel (PMID: 8138834) liet ik zien dat het beter is om prognostische analyses te beperken tot de groep die het minst agressief behandeld was, in plaats van therapie mee te nemen als een covariaat. Overigens, ook in diagnostiekonderzoek is volgens mij univariabel vrijwel altijd beter dan multivariabel. Ik moet dit nog steeds eens opschrijven, maar ja.
Stelling 7 De wereld wordt niet gekenmerkt door wat we zien, maar door wat we over het hoofd zien. Dit zei de eigenaardige schilder Jopie Huisman in 1992 in een interview door Ivo Niehe in de TROS TV Show (ja, dat was er toen al en ja, ik keek daar wel eens naar). Jopie (je moet echt eens naar zijn museum in Workum) had het over zijn zeer gedetailleerde schilderijen (“Je moet gewoon beter kijken”). Dat sloeg meteen ook op de predictieve geneeskunde. We denken wel dat we mooie modellen kunnen maken maar onze voorspellingen op individueel niveau zijn doorgaans belabberd. Nog steeds. Als determinist (dat moet een onderzoeker toch zijn?) is de conclusie dat we nog steeds teveel over het hoofd zien. Als ik hem een boekje zou sturen dan mocht ik zijn uitspraak wel gebruiken.
Stelling 10 Positieve discriminatie gaat per definitie gepaard met ‘negatieve’ discriminatie en is dus verwerpelijk. God, deze stelling heeft me al 20 jaar achtervolgd. Ik ben namelijk mordicus tegen allerlei, in mijn ogen, discriminerende maatregelen om meer vrouwen sneller aan de top te krijgen. Maatregelen op basis van prevalentieverschillen die ten onrechte een op een vertaald (verward) worden in verschillen in kansen (ik ben nu eenmaal een epidemioloog). Ik schreef er later een opiniestuk over in de Volkskrant. Meer zelfs, stond voor de Commissie Gelijke Behandeling tegenover een aantal juristen van NWO met als onderwerp het Aspasia programma. Ook nu zullen een aantal lezers me wel weer aanvallen op deze stelling. Stiekem geniet ik ervan.
Stelling 12 Beter tien vogels in de lucht dan één op het strand. Destijds waren er om de haverklap milieu-incidenten. Elke paar weken was er wel weer een stuk strand vervuild met olie en lagen er zwermen vogels plakkend naar adem te happen. Het spreekwoord ‘Beter een vogel in de hand dan tien in de lucht’ was snel aangepast. Een niemendalletje natuurlijk. Haalde trouwens wel de Telegraaf, inclusief cartoon (een zonnebadende vogel; ze hadden het dus niet echt gesnapt). Houd maar tegoed: over tien jaar kijk ik terug op de stellingen tijdens mijn oratie.
�
48 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
C
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
Afscheid prof. dr. Marijke Hopman-Rock (EMGO+)
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Lori Buma (EMGO+) EMGO+ hoogleraar Marijke Hopman-Rock nam 20 september groots afscheid bij TNO en haar emeritaat bij het VUmc. Het body@work onderzoekscentrum organiseerde daaromheen een internationaal symposium in het licht van haar grote verdiensten voor de ontwikkeling van het vakgebied ouderen en bewegen. Marijke werkt sinds 1987 bij TNO. Als afgestudeerd bioloog en psycholoog met statistiek als hoofdvak leek het onderwerp ‘Ouderen en Bewegen’ niet echt voor de hand liggend. Toen zij begon bij TNO, was het echter net doorgedrongen dat de veroudering van de bevolking een grote uitdaging van de maatschappij zou vormen. Ook kwam in diezelfde tijd het baanbrekende werk uit van James Fries en Lawrence Crapo: ‘Vitality and Aging’, waarin het belang van een goede leefstijl werd benadrukt. Een goede leefstijl ging dan met name om gezonde voeding en meer bewegen. TNO Voeding in Zeist hield zich al bezig met de gezonde voeding maar met bewegen en ouderen werd nog weinig gedaan. Bewegen leek Marijke wel wat en bovendien een goed te verwezenlijken plan om er mee aan de slag te gaan op het gebied van preventie voor ouderen. Zo geschiedde, waarna zij zich jarenlang heeft
ingezet op dit onderwerp. In 2008 werd er zelfs een bijzondere leerstoel opgericht vanuit TNO op ouderen en bewegen: ‘Lichamelijke activiteit en gezondheid bij ouderen’. Deze leerstoel heeft Marijke sindsdien met veel plezier bekleed. Het belangrijkste dat Marijke Hopman-Rock de afgelopen jaren heeft ontdekt is dat het heel diep in onze cultuur zit dat ouderen niet meer bewegen. De maatschappij vindt dat ouderen niet meer kunnen bewegen. Ze noemt dit gekscherend het ‘Blijft-u-maarzitten-syndroom’. Wanneer een oudere bijvoorbeeld wil opstaan om een hand te geven wordt diegene vaak (goedbedoeld) teruggeduwd in zijn of haar stoel, met de opmerking: “Och, blijft u maar zitten hoor.” Dat zit er zo diep in. Dit is deels een vorm van beleefdheid, maar een andere reden dat ouderen niet ‘mogen’ bewegen is dat anderen bang zijn dat ze zullen vallen. Terwijl veilig bewegen, bijvoorbeeld met een rollator of door iedere dag wat simpele spieroefeningen te doen, juist ervoor zorgt dat ouderen niet vallen en langer vitaal blijven. Marijke doet dit zelf ook iedere ochtend: 25 kniebuigingen op het éne been, en 25 op het andere. “Die spieren moeten sterk blijven. Daarnaast moet je alles wat je nog zelf kunt doen blijven doen. En als je het niet meer kunt moet je een manier bedenken om dit toch te blijven doen, bijvoorbeeld met een rollator. Altijd blijven bewegen, want het is use it or lose it.” De grootste uitdaging in Marijke’s werk is dan ook het veranderen van gedrag, van zowel professionals als ouderen. Mensen blijven nou eenmaal doen wat ze altijd al doen, ook de professionals. Er zijn zeer effectieve beweegprogramma’s ontwikkeld, maar het lukt maar niet om die bij de professionals te krijgen zodat zij ze ook gaan toepassen. Marijke zal zich hier dan ook na
�
49 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
VOLGENDE PAGINA >
carré | jaargang 18 | nr 60 | oktober 2013
�
haar afscheid voor blijven inzetten. Zo zal ze onder andere proberen te zorgen dat deze beweegprogramma’s via internet door TNO beschikbaar worden gemaakt. Er is zoveel publiek geld in deze studies gaan zitten, dat Marijke op deze manier graag iets terug wil doen.
bulletin van de netherlands school of primary care research
De andere uitdaging is het gedrag van ouderen zelf te veranderen. Al willen ze nog zo graag, ze doen het niet. Eén van de promovendi die Marijke de komende jaren nog zal blijven begeleiden is Margot Koeneman. Zij heeft een pilot gedaan naar de mogelijkheid om mensen onbewust aan te sturen meer te gaan bewegen, met behulp van dezelfde soort technieken als bij reclames worden gebruikt. De eerste resultaten zijn in ieder geval veelbelovend! Marijke denkt met veel plezier terug aan haar carrière, maar waar zij het meeste plezier aan heeft beleefd is het werken met de ouderen zelf. Zo heeft zij eens meegeholpen bij zithockey met dementerenden. “Geweldig! Mensen die anders de hele dag in een hoekje zitten, worden bloedfanatiek en zitten op het puntje van hun rolstoel, met hockeystick in de hand te juichen. Mensen die afatisch waren, geen woord meer zeiden
volgens de verpleging en plotseling “Leuk!” beginnen te roepen.” Zo is Marijke ook fietsvrijwilliger bij het zorghuis van haar tante van bijna 90. Marijke heeft altijd met zeer veel passie en energie gewerkt op het gebied van ouderen en bewegen. Niets was ooit teveel en er konden altijd nog projecten bij. Zo heeft ze geweldige ontwikkelingen in gang gebracht en internationale samenwerkingsprojecten en netwerken opgezet. Ze is dan ook zeer vereerd dat er nu een internationaal symposium voor haar is georganiseerd. Echter door verschillende aandoeningen, waaronder een spierziekte, is Marijke inmiddels volledig afgekeurd en werkt nog maar vier uur in de week. Natuurlijk zou ze nog veel meer willen opzetten en meer promovendi begeleiden, maar haar uitdagingen liggen nu bij andere dingen. “Mijn uitdaging is om te behouden wat ik heb.” Met haar spierziekte is het afwachten hoe snel ze nog verder achteruit gaat. Haar uitdaging is op dit moment, zoals te verwachten van Marijke, zoveel mogelijk zelf te kunnen blijven doen. Wandelen met haar tante, veel fietsen, en tegenwoordig ook aquajogging! Use it or lose it…
50 < VORIGE PAGINA
TERUG NAAR INHOUD
�