C
CaRre´ bulletin van de netherlands school of primary care research
jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
redactiecommissie
bulletin van de netherlands school of primary care research
Riekie de Vet (voorzitter), EMGO Janaica Grispen, Caphri Jaap Sijbesma, UMC St Radboud Pitty le Haen, CaRe Nicole Vogelzangs, EMGO Martijn Pisters, NIVEL
INHOUD
Redactioneel
3
Brief van de directeur
4
Nieuw redactielid
6
Na de promotie
7
Grote Programma’s
9
uitgave
Dit bulletin is een uitgave van de Onderzoekschool CaRe. kopij en informatie
Deadline voor Carré 52: 15 juni 2010 Pitty le Haen CaRe Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD Maastricht telefoon: 043 3882084 telefax: 043 3671458 email:
[email protected]
Top
13
Onderzoek in landelijke pers
15
Suske en wiskunde
17
Achter een ander bureau
18
Abroad
20
Gepromoveerden aan het woord
22
Cum Laude gepromoveerden aan het woord
35
MUNDO
38
ontwerp en opmaak
Jos Bruystens grafisch ontwerper, Maastricht CaRé-bulletin verschijnt vier maal per jaar en is gratis beschikbaar voor alle medewerkers van de onderzoekschool CaRe, alsmede voor geïnteresseerde externe relaties. Verzoeken om toezending van bulletin te richten aan eerdergenoemd redactie- en informatieadres. Website Netherlands School of Primary Care research (CaRe) http://www.researchschoolcare.nl/
2
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
Redactioneel
bulletin van de netherlands school of primary care research
Dat CaRré nummer 50 de allerlaatste uitvoering op papier was zagen wij in het vorige nummer al aankomen. Alle tekenen stonden op rood en niet in de laatste plaats het bank saldo van de onderzoeksschool. We hebben drie maanden de tijd gehad om iets anders te bedenken. Een informatie bulletin dat goedkoper is, aantrekkelijk oogt en optimaal gebruik maakt van moderne ICT mogelijkheden. Een elektronische CaRré dus. Zo kun je doorklikken op websites die aangegeven zijn, en met één klik zie je de uitzending van “De wereld draait door” waarin de Care–onderzoekster Marijn Distel te gast was. Waarschijnlijk zijn er binnen Care luitjes die nog veel creatiever zijn dan wij. Dus we hopen op innovatieve bijdragen in de komende nummers.
We zullen u verklappen dat de redactie niet zelf het nieuwe CaRré heeft ontworpen. We hebben Jos Bruystens (Jos Bruystens Graphic Design & Multimedia) uitgenodigd, om een verantwoord en aantrekkelijk ontwerp te maken, dat voortbouwt op het oude Care bulletin, maar ook weer nieuwe elementen in zich heeft. En zoals dat bij een professioneel ontwerp hoort: er zit een hele filosofie achter het ontwerp. Het is op A4-formaat ontwikkeld, zodat het op een standaardprinter geprint kan worden. Binnen dit A4 is gebruik gemaakt van een vierkant (CaRré) waarin de tekst komt. Het kader wordt afgebakend door een rode lijn boven- en onderaan de tekst. Op iedere pagina zal aan de linkerzijkant (in de marge van boven naar beneden) het logo van Care en ‘Bulletin van de Netherlands School of Primary Care’ staan. Boven iedere pagina zal het nummer en de jaargang etc worden vermeld. Als mensen dan een los artikel willen uitprinten, dan is in ieder geval altijd duidelijk waar het vandaan komt. Anders wordt het natuurlijk niets met onze citatie-index. Er is voor een aantal basiskleuren gekozen: rood en grijs: de kleuren van het oude Carré. De foto’s komen in kleur, waardoor het toch een vrolijk uiterlijk krijgt. Jos gaf aan dat “het spelen met wit heel belangrijk is. Dit houdt de pagina rustig, in evenwicht en het
◄ terug naar inhoud
3
creëert een bepaald spanningsveld”. Worden jullie al nieuwsgierig? Er zijn een aantal elementen toegevoegd die de leesbaarheid bevorderen. Ieder nieuw artikel heeft het Care-logo, de rode balk aan de bovenkant heeft een blokje aan de linkerkant, waarnaast de titel van die rubriek komt. Als een artikel doorloopt naar een volgende pagina staat rechts onder in beeld een grijs pijltje (>) naar de volgende pagina. Op de 2e pagina van het artikel komt dit pijltje terug (>). Aan het einde van het artikel staat weer een pijl ter afsluiting (<). Soms eindigen artikelen namelijk zeer abrupt, maar dan kunt u aan het pijltje zien dat het echt afgelopen is. Ondertussen heeft u ook niet stil gezeten, merkten wij. Wat vooral opvalt is het grote aantal TOP prestaties in de vorm van prijzen en grote subsidies. Ook de media aandacht voor Care-onderzoekers mag er zijn. En let op, de productie van CaRré gaat nu een stuk sneller. Er zit slechts enkele dagen tussen het aanleveren van de kopij en de publicatie van het Care bulletin. Houdt u dus aan de deadlines, anders is het Care bulletin verschenen voordat u klaar bent met schrijven. Wij horen graag jullie reacties op deze nieuwe vorm en laten ons graag verrassen door jullie inventiviteit.
�
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
Brief van de directeur
In tijden van nood...
bulletin van de netherlands school of primary care research
De financiële crisis laat ook CaRe niet onberoerd. Weliswaar beschikt CaRe niet over aandelen, vastgoed, of andere conjunctureel gevoelige bezittingen, maar de uitgaven blijken niet gedekt te worden door de inkomsten.
In tijden van nood leert men zijn vrienden kennen. Toen de financiële problematiek zichtbaar werd, kwam de steun die CaRe heeft bij de partners duidelijk aan het licht. In het directeurenoverleg (waarin de wetenschappelijk directeuren van de deelnemende onderzoeksinstituten participeren) en in het bestuur (waarin bestuurlijke vertegenwoordigers van de deelnemende instituten zitting hebben) werd unaniem uitgesproken dat CaRe in stand dient te blijven. Voor mij als wetenschappelijk directeur was dit een hart onder de riem. Ook werd actief meegedacht over mogelijkheden om kosten te reduceren. Zo bood het NCEBP aan dit jaar de CaRe dag te combineren met de eigen NCEBP dag. Dat betekent dat een centrale activiteit doorgang kan vinden zonder dat dit een financiële last met zich meebrengt. Algemeen werd benadrukt dat kernactiviteiten in stand moeten blijven. De voorstellen om de begroting te reduceren werden kritisch tegen het licht gehouden, met daarbij steeds de vraag: kunnen we zo onze doelen nog bereiken? De waarschuwing van directeuren en bestuur om in dit opzicht niet te drastisch te bezuinigen heb ik als steun voor het werk van CaRe ervaren.
◄ terug naar inhoud
4
De gevolgen zijn er desalniettemin. U ziet het direct aan het voorliggende nummer van CaRré. Ons periodiek heeft een virtuele gedaante aangenomen. De CaRré redactie heeft lang erover gesproken of een elektronische file een volwaardig alternatief
kan vormen voor een tastbaar boekje. De oudere redactieleden hadden er meer moeite mee dan de jonge generatie. Een aantal goede voorbeelden van elders trok uiteindelijk ook de twijfelaars over de streep. Zelf ga ik in ieder geval een paar exemplaren in kleur uitprinten, om her en der in wachtruimtes en koffiekamers neer te leggen. Van de financiële perikelen was gelukkig weinig te merken bij de afgelopen CaRe introductie en terugkomdagen. Traditiegetrouw vinden deze activiteiten plaats in het begin van het kalenderjaar, ditmaal in de eerste week van februari. De opkomst was verheugend. We konden ruim 50 nieuwe promovendi begroeten, en 30 ouderejaars. Voor de laatste groep is er altijd meer druk (het onderzoek eist meer tijd) en meer concurrentie (andere netwerkactiviteiten, zoals congressen op het eigen vakgebied, winnen aan relevantie). Naast specifieke cursusonderdelen voor de twee groepen waren er plenaire activiteiten. De eerste was een debat over technologie in de thuiszorg. Luc de Witte, hoogleraar Technologie in de zorg aan de Universiteit Maastricht en de Hogeschool Zuyd, en Jan Thie, senior projectleider bij Vilans, programma Technologie en participatie, kruisten de degens, niet zozeer met elkaar, als wel met het kritische publiek. Velen in de zaal betwijfelden of technologie de relationele aspecten van menselijke zorg zou kunnen vervangen. De sprekers slaagden er goed in te rooskleurige beelden van de hedendaagse thuiszorg te ontmaskeren en
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
� bulletin van de netherlands school of primary care research
gaven voorbeelden van creatieve toepassingen van technologie. De algehele conclusie was dat zorg en technologie niet per se strijdig zijn, maar dat afstemming van technologie op de behoeften van de gebruiker nog veel inventiviteit en onderzoek vergt. De tweede plenaire activiteit was een preview van de cursus “Writing and Publishing a Scientific Article”. Daniel Kotz en Jochen Cals, postdocs bij Caphri, belichtten de ins en outs van internationaal publiceren. Na afloop gaf de meerderheid van het geboeide publiek aan belangstelling te hebben voor een tweedaagse cursus over dit onderwerp. Ook de twee docenten zijn er duidelijk klaar voor. We zullen het zeker gaan merken in de ranking van CaRe! Als derde onderdeel was er een lezing van Francois Schellevis, verbonden aan het Nivel en bijzonder hoogleraar Multimorbiditeit in de huisartsenpraktijk bij EMGO+, over societal impact. Daarbij ging het niet enkel om de methodologische vraag hoe de maatschappelijke effecten van onderzoek gemeten kunnen worden, maar ook om het belang van reflectie op datgene wat men (als beginnend of gevorderd promovendus) eigenlijk zou willen bereiken, niet alleen in wetenschappelijk, maar
◄ terug naar inhoud
5
ook in maatschappelijk perspectief. Ten slotte de uitreiking van de Care Award voor de beste docent, ditmaal gewonnen door Bernard Uitdehaag, hoogleraar Klinische neuroepidemiologie bij EMGO+. In een spannende lezing liet hij het publiek zien hoe veranderingen in diagnostiek van o.a. kanker automatisch leiden tot betere uitkomsten: door veranderingen in indelingen van groepen patiënten gaat de levensverwachting in alle groepen omhoog. Ook dit jaar weer een terechte prijswinnaar! De afgelopen periode is eens te meer duidelijk geworden dat CaRe steun heeft van velen. Directeuren en bestuur hebben zich ingespannen om de CaRe begroting op orde te brengen met behoud van de kernactiviteiten. De CaRré redactie heeft creatief gezocht naar nieuwe wegen. De promovendi en de CaRe docenten hebben laten zien dat het enthousiasme voor de uitwisseling van kennis en ideeën onverminderd aanwezig is. Tegen de achtergrond van die ervaring vertrouw ik erop dat CaRe ongeschonden de financiële crisis doorstaat. Guy Widdershoven
�
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
Nieuw redactielid
bulletin van de netherlands school of primary care research
Janaica Grispen (Caphri, UM, Huisartsgeneeskunde) Sinds 1 januari heb ik het stokje van Mark Spigt overgenomen als redactielid van CaRré. En ik viel meteen met mijn neus in de boter, want CaRré werd in een nieuw jasje gestoken! Dit bracht meteen de eerste uitdaging met zich mee: nadenken over de lay-out van de vernieuwde CaRré. Dat is iets heel anders dan waar ik normaal gesproken mee bezig ben: promotie-onderzoek naar consumentengedrag ten aanzien van zelftestgebruik. Ik vind het leuk om op een andere manier met onder-
◄ terug naar inhoud
6
zoek en wetenschap bezig te zijn en hoefde daarom ook niet lang na te denken toen Mark mij vroeg om hem als redactielid op te volgen. Naast mijn promotie-onderzoek en CaRré, ben ik voorzitter van de Journal Club Maastricht en maak ik deel uit van het organiserend comité voor het 6e International Shared Decision Making Congres dat van 19-22 juni 2011 in Maastricht zal plaatsvinden. Ik vind het leuk dat ik door deze ‘buitenschoolse activiteiten’ met allerlei verschillende mensen in contact kom en mijn creativiteit op diverse manieren kan toepassen. Ik hoop dat mijn bijdrage aan CaRré jullie zal bevallen!
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
Na de promotie
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door: Michel Duckers
◄ terug naar inhoud
7
Het was een spannende stap. Met het einde van mijn promotietraject in zicht besloot ik een baan te accepteren als senior beleidsmedewerker zorg en veiligheid bij Impact, het landelijk kennis- en adviescentrum voor psychosociale zorg na rampen. Een spannende stap omdat het een breuk impliceerde met een inmiddels vertrouwd onderzoeksveld: de kwaliteit en organisatie van de ziekenhuiszorg. Vanuit het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) onderzocht ik de afgelopen jaren onder meer de invloed van een verbeterprogramma voor ziekenhuizen. Dit programma, Sneller Beter, was gericht op verbetering van patiëntveiligheid en patiëntenlogistiek, en de ontwikkeling van ziekenhuizen tot lerende organisatie. In mijn proefschrift stond de werking van het programma centraal, maar de scope was breder. Ik wilde nagaan in hoeverre beleidsveranderingen om externe druk op te bouwen in de ziekenhuissector gepaard zijn gegaan met een ontwikkeling van de kwaliteitsmanagementsystemen, wat het geval bleek te zijn. Tegelijkertijd verrichtte ik vanuit IQ healthcare van het UMC Radboud een systematisch literatuuronderzoek naar veiligheidsen risicomanagement in ziekenhuizen. Het werk in beide instituten bood een waardevolle methodische verrijking. Daarnaast vond ik inhoudelijke verdieping, in het bijzonder in de verbinding tussen
implementatiewetenschappen, bestuurskunde en organisatiewetenschappen. Veiligheid is daarbinnen een rode draad die van maatschappelijke veiligheid via veiligheid in de zorg doorloopt naar rampenmanagement en crisisbeheersing. Inmiddels ben ik acht maanden werkzaam bij Impact en durf ik me te wagen aan een eerste terugblik. Wat me opvalt is dat het onderzoekswerk gelukkig niet naar de achtergrond is verdwenen. Het is dan ook in het belang van het landelijk kenniscentrum om zo systematisch mogelijk inzichten uit wetenschappelijke literatuur, evaluatieonderzoek en kennis van experts te verwerken tot kennisproducten met een praktische waarde. Om tot die producten te komen werken mijn collega’s en ik samen met wetenschappers, beleidsmakers en praktijkdeskundigen, zowel nationaal als internationaal. We voeren literatuuronderzoek uit en zetten kwalitatieve en kwantitatieve methoden in. Momenteel ben ik betrokken bij de ontwikkeling van meetinstrumenten, bijvoorbeeld om de veer-
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
� bulletin van de netherlands school of primary care research
kracht van de Nederlandse samenleving in kaart te brengen, maar ook bij de totstandkoming van richtlijnen, handreikingen en modelplannen ter ondersteuning van professionals bij de inzet van vroegtijdige psychosociale interventies, opvang van geüniformeerde hulpverleners, de multidisciplinaire samenwerking van partijen tijdens de nafase van een crisis, of de rol van geestelijke verzorgers zodra een calamiteit gemeenschappen treft. De veelzijdigheid van de onderwerpen maakt het werk uitdagend. Toch zit de werkelijke uitdaging in de implementatie. De kennis moet een plek krijgen in dagelijkse werkwijzen en organisatie. Naast veiligheid ontpopt ook organisatorisch leren zich als een rode draad in mijn werkzaamheden. Voorheen richtte ik me op het leren van incidenten of leren door succesvolle innovaties doelgericht te borgen en verder te verspreiden. Eerder was ik nauw betrokken bij de ontwikkeling van een online handreiking om zorgorganisaties in verschillende sectoren te ondersteunen bij het systematisch leren van incidenten in de zorg (www.nivel.nl/liz). En tijdens mijn promotieonderzoek ontwikkelde ik een organisatorisch besturingsmodel voor de borging en verspreiding van zorginnovaties; een model uitgaande van een samenspel tussen processen op afdelings- en concernniveau. In een recent project voor het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties merkte ik dat het leren van incidenten direct kan worden doorvertaald naar het leren van rampen. Omdat de landelijke crisisorganisatie eveneens een gelaagde werkelijkheid kent, laat het besturingsmodel zich tevens in dit
◄ terug naar inhoud
8
domein toepassen. De context bestaat nu niet uit afdelingen binnen ziekenhuizen, maar uit gemeenten binnen veiligheidsregio’s binnen een land met een centrale overheid. Ook hier doorkruist het leerproces schaalniveaus en draait het om bewuste herbenutting van kennis over succesvol beschouwde werkwijzen. In mijn huidige functie heb ik het geluk voort te kunnen bouwen op inzichten uit mijn ziekenhuisonderzoek en deze te verbreden. Daarmee wijkt de materie in de ‘nafase’ van mijn promotie nauwelijks af van de ‘voorfase’. Het grootste verschil zit hem waarschijnlijk in het einddoel, de aanpak van problemen bij mensen. Waar ik me eerst bezighield met tamelijk objectieve kwaliteits- en veiligheidsmaten zoals infecties, doorligwonden of gemelde incidenten, staat nu een veelheid aan psychosociale gevolgen van blootstelling aan schokkende gebeurtenissen centraal. In december rondde ik samen met een collega uit het crisisveld de interviewbundel Sterke schouders af. In twaalf verhalen vertellen mensen van onder meer politie, brandweer, ambulance, reddingsdiensten en defensie openhartig over de hulpverlening in crisissituaties in de context van het publieke domein. Hun ervaringen hebben een diepe indruk op me gemaakt. De confrontatie met de impact op henzelf en hun omgeving maakt het werk voor mij extra relevant. Ik besef daarom meer indringend waarom het leren van rampen er toe moet bijdragen dat zo optimaal mogelijk wordt voorzien in de behoeften van getroffenen. Ja, het leren gaat door. Ook na de promotie.
�
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
Grote programma’s
Nationaal Programma Ouderenzorg en Ouderennet VUmc en partners
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Carry Stroosnijder (netwerkcoördinator, regio Amsterdam) en Daniëlle Jansen (postdoc onderzoeker Nationaal Programma Ouderenzorg & hoofdonderzoeker transitie-experiment de kwetsbare oudere centraal in samenhangende zorg), Afd. Huisartsgeneeskunde, EMGO+ Instituut, VUmc
‘Kwetsbaarheid is een gevoel dat afhankelijk is van meerdere factoren. Het is geen kenmerk van een persoon. Alle ouderen kunnen zich volgens ons in meerdere of mindere mate kwetsbaar voelen. Maar ieder van ons kan in de situatie komen dat we ons, doordat we toenemend afhankelijk worden van de hulp en zorg van anderen, in ons welzijn bedreigd voelen, dat we ons overvraagd voelen in ons vermogen om voor onszelf op te komen en de eigen regie te blijven voeren, terwijl
Carry Stroosnijder
◄ terug naar inhoud
9
de mensen om ons heen steeds meer wegvallen of niet meer afdoende hulp kunnen bieden. Wanneer er in zo’n situatie geen bij de persoon passende en afgestemde zorg en hulp wordt gevonden loopt een oudere extra, in principe vermijdbare, risico’s van achteruitgang. Dit is onze beschrijving van
waar het in het NPO om gaat en van hoe we daar tegenaan kijken.’ (uit de visie van de samenwerkende ouderenbonden in Amsterdam, 2009). De stem van ouderen laten wij binnen ons netwerk in grote mate meewegen. Het Nationaal Programma Ouderenzorg (www. nationaalprogrammaouderenzorg.nl) heeft als doel om de zorg voor ouderen met complexe hulpvragen te verbeteren. Talrijke organisaties slaan daarvoor landelijk en regionaal de handen ineen. Doel is een samenhangend zorgaanbod te realiseren dat beter is afgestemd op de individuele behoeften van ouderen. Opdrachtgever is het ministerie van VWS. Het programma is in april 2008 van start gegaan, duurt vier jaar en wordt uitgevoerd door ZonMw. Eerder schreven medewerkers van Caphri ACZIO, het netwerk ouderenzorg dat in de Limburgse regio is opgericht in het kader van het Nationaal Programma Ouderenzorg. Nu is het de beurt aan medewerkers van EMGO+ om te vertellen over Ouderennet VUmc en partners, het netwerk ouderenzorg dat in de regio van VUmc werd opgericht. Het Nationaal Programma Ouderenzorg omvat drie opeenvolgende stappen.
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
�
1 oprichting van regionale netwerken ‘ouderenzorg’ 2 Het binnen deze netwerken ontwikkelen en uitvoeren van transitie-experimenten, onderzoeksen implementatieprojecten 3 verspreiden en implementeren van opgedane kennis op regionaal en landelijk niveau.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Stap 1: Oprichting van een regionaal netwerk ‘ouderenzorg’ Rondom ieder van de 8 UMC’s werd eerst een regionaal netwerken ‘ouderenzorg’ opgericht. In deze netwerken participeren alle partijen die een rol hebben in de zorg voor ouderen: de ouderen zelf, zorg- en welzijnsaanbieders, gemeenten en zorgverzekeraars. Deze partijen ondertekenden een overeenkomst waarin zij afspraken samen te gaan werken aan een samenhangend zorgaanbod dat rekening houdt met de variatie in individuele behoeften van ouderen. Alle netwerken kregen na goedkeuring van hun ‘businessplan’ voor het netwerk een subsidie voor het oprichten en verder inrichten van de infrastructuur van het netwerk. ZonMw verwacht van UMC’s dat zij met dit geld hun netwerken, waarin gewerkt wordt aan een samenhangend zorgaanbod op maat, gaan uitbreiden met partners in de hele opleidings- en onderzoeksregio. Ook verwacht ZonMw de ouderen zelf en zorgprofessionals op de werkvloer (de verzorgende en verplegende sector) een sterke stem krijgen in de netwerken. Deze groepen werden eerder nog weinig betrokken bij het vormgeven van de zorg.
◄ terug naar inhoud
10
Rondom VUmc richtten wij samen met 52 partijen Ouderennet VUmc en partners op Daniëlle Jansen (http://www.ouderennet-vumc.nl). Ouderennet VUmc en partners telt twee netwerken: één in directe omgeving van VUmc in Amsterdam en Amstelveen en één in Westfriesland.
Ouderennet richt zich specifiek op door ouderen gesignaleerde verbeterpunten (thema’s): het versterken van de rol van de oudere persoon in het eigen zorgproces en beter afgestemde zorg. Om deze punten te vinden, hebben we een aantal cliëntenpanels georganiseerd, bestaand uit ouderen en mantelzorgers. Uit deze panels kwamen diverse thema’s naar voren die soms bevestigend en soms aanvullend waren op reeds beschikbare informatie uit eerder onderzoek en analyses van het NPO. In aanvulling hierop zijn werkgroepen georganiseerd met zorgverleners en ouderen, begeleid door onderzoekers om de diverse thema’s verder uit te werken. Stap 2: Ontwikkelen en uitvoeren van projecten Netwerken kunnen projecten ontwikkelen en indienen voor subsidie. Van al deze projecten moet duidelijk zijn dat ze uiteindelijk bijdragen aan samenhangende ouderenzorg op maat. Ook moeten de projecten een oplossing bieden voor de door de ouderen zelf ervaren knelpunten in de zorg. Wij leggen de ouderen binnen ons netwerk
daarom de projectvoorstellen in een vroeg stadium voor in bijeenkomsten waar projectindieners hun idee kunnen presenteren. Ouderen en projectindie-
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
ners hebben dan tevens gelegenheid van gedachten te wisselen over de toepasbaarheid en relevantie van de voorstellen. Van deze gelegenheid maken zowel onderzoekers als ouderen graag gebruik. Mede omdat de kleinschalige vorm ook werkelijk de ruimte biedt aan ouderen om hun stem te laten horen. Alle projecten moeten aansluiten bij de thema’s van ons netwerk. Dat zijn bij ons de thema’s ‘versterken rol van de oudere persoon in het eigen zorgproces’ en ‘beter afgestemde zorg’. In het Nationaal Programma Ouderenzorg onderscheiden we drie typen projecten: transitie-experimenten, onderzoeksprojecten en implementatieprojecten. In de ouderen zelf transitie-experimenten proberen we hardnekkige krijgen een knelpunten in de ouderenzorg aan te pakken. We stellen ons sterke stem een doel en experimenteren om in de dit te bereiken. Het effect van de veranderde vorm van zorg of netwerken organisatie van de zorg wordt onderzocht in een passend evaluatieonderzoek. We onderzoeken of de veranderingen meerwaarde hebben voor de oudere in een kwetsbare positie. Transitie-experimenten zijn ambitieuze projecten, gericht op structurele verbetering in de samenhang, kwaliteit en/of kosten van de zorg voor de oudere met complexe problematiek.
◄ terug naar inhoud
11
Gerelateerd aan de onderwerpen van de transitieexperimenten worden er onderzoeksprojecten en implementatieprojecten uitgevoerd. Implementatieprojecten verspreiden bestaande kennis en effectieve zorgvernieuwingen die nu nog onvoldoende benut worden. ZonMw heeft in de eerste rondes van het programma 4 projecten van Ouderennet VUmc en partners gehonoreerd. We streven naar participatie van ouderen in alle binnen ons netwerk uitgevoerde projecten. Deze ouderen zullen over het algemeen ouderen en mantelzorgers zijn uit de doelgroep van het project. Omdat het dan meestal ook direct om
kwetsbare ouderen gaat, zal dat niet altijd gemakkelijk zijn. Bij het vinden van geschikte contactpersonen worden we enthousiast geholpen door de samenwerkende ouderenbonden. Binnen ons netwerk zijn 2 transitie-experimenten, 1 onderzoeksproject en 1 implementatieproject gehonoreerd: • transitie-experiment ‘de kwetsbare oudere centraal in samenhangende zorg’, gericht op het versterken van de regierol van de oudere in het eigen zorgproces en het verbeteren van de afstemming in de eerstelijnszorg via een gefaseerde invoer van een geriatrisch zorgmodel (gebaseerd op het chronic care model) (http:// www.ouderennet-vumc.nl/content/338/de-oudere-centraal-binnen-samenhangende-zorg.aspx). In de regio Amsterdam-Zuid en Westfriesland voeren we het nieuwe zorgmodel gefaseerd in voor circa 1200 kwetsbare cliënten van huisartsen. Het onderzoek omvat een effectevaluatie, economische evaluatie en procesevaluatie. Het onderzoeksdesign betreft een stepped wedge cluster randomised trial. Deelnemende huisartsen werden geloot over vier mogelijke startmomenten. De eerste groep huisartsen start in mei 2010 met het nieuwe zorgmodel. Voorbereidingen voor de baselinemetingen zijn in volle gang. De eerste training voor praktijkondersteuners in het werken volgens het zorgmodel, over het werkelijk centraal stellen van de oudere cliënt, is achter de rug. Er volgt nog een hele reeks aan trainingen, evenals training on the job waarbij de praktijkondersteuners meteen feedback krijgen over hun werkwijze en deze waar nodig kunnen bijstellen. Wat is dit nieuwe zorgmodel? Een speciaal voor dit project in het leven geroepen praktijkondersteuner ouderenzorg van de huisarts brengt de volgende zaken in kaart bij deelnemende ouderen: het functioneren van de patiënt, gezondheidsrisico’s, medicatie, afstemmingsproblemen in de zorg. De praktijkondersteuner doet dit met behulp van een instrument dat het functioneren van de cliënt op lichamelijk, psychisch en sociaal
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
gebied in kaart brengt: Resident Assessment Instrument (RAI). De praktijkondersteuner stelt met de cliënt zijn zorgwensen vast, laat de cliënt kiezen welke gesignaleerde zorgproblemen daadwerkelijk aangepakt worden en hoe dit gebeurt en wat het gewenste eindresultaat is. Praktijkondersteuners van de huisarts stellen een multidisciplinair zorgplan op en stellen dit bij. Zij doen dit op basis van het bestaande zorgaanbod in de regio. Ze verspreiden het zorgplan onder betrokken professionals. En ze brengen iedere 6 maanden het functioneren van de cliënt opnieuw in kaart, evenals gezondheidsrisico’s en afstemmingsproblemen de praktijkin de zorg (met behulp van het RAI). ondersteuner stelt Een aansturend team, dat bestaat uit een geriatrisch verpleegmet de cliënt kundige en een arts die gespeciazijn zorgwensen liseerd is in ouderenzorg, coacht de praktijkondersteuners om vast ervoor te zorgen dat de zorg zo wordt uitgevoerd dat de cliënt centraal staat. Het team geeft daarnaast advies aan de praktijkondersteuners en de huisartsen. Bij complexe zorgsituaties worden experts op het gebied van ouderenzorg geraadpleegd voor advies in een multidisciplinair overleg. De nieuwe zorg wordt gefaseerd ingevoerd (volgens het stepped wedge cluster randomised design). Ieder half jaar start een aantal huisartspraktijken. Zo kunnen we verbeterpunten meenemen in een nieuwe fase. We vragen zorggebruikers (ouderen, mantelzorgers) en zorgprofessionals hiervoor ieder half jaar naar hun ervaringen met de nieuwe zorg via diepte-interviews en focusgroepen. Huisartsen werken graag aan dit project mee, omdat de ouderenzorg op
◄ terug naar inhoud
12
dit moment hun bijzondere aandacht heeft. Na gebleken effectiviteit zullen de resultaten van dit project breder geïmplementeerd worden. • transitie-experiment ‘ketenzorg voor mensen met dementie’ (samen met KOZ, AMC); Het doel van dit project is zorg en ondersteuning voor mensen met dementie en hun mantelzorgers, afgestemd op hun individuele behoeftes, in samenhang, op het juiste moment. • onderzoeksproject gewrichtsklachten bij ouderen: vroege signalering van kwetsbaarheid en identificatie van knelpunten in de zorg. Het doel van dit project is de betekenis en de gevolgen van gewrichtspijn bij ouderen met comorbiditeit in kaart brengen, waarbij het perspectief van ouderen centraal staat. In het project wordt de prevalentie van ‘frailty’ onderzocht in deze hoog-risico groep en worden de functionele gevolgen van gewrichtspijn in termen van mobiliteit, participatie in sociale activiteiten, zelfredzaamheid en kwaliteit van leven in kaart gebracht. • implementatieproject levenslust: betere toegang tot zorg voor depressieve ouderen. Het doel van dit project is om kwetsbare ouderen die reeds een klinische depressie hebben beter en eerder op te sporen en te behandelen en om de ontwikkeling van depressie te verhinderen bij die kwetsbare ouderen die nog geen depressie hebben maar wel een hoog risico daarop. In de laatste ronde van het Nationaal Programma Ouderenzorg zullen wederom via Ouderennet VUmc en partners een aantal implementatieprojecten ingediend worden. Ook voor deze ronde zullen wij bijeenkomsten organiseren waar projectindieners hun voorstel kunnen presenteren, met ouderen discussiëren en hun voorstellen aanpassen waar nodig.
�
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
TOP
bulletin van de netherlands school of primary care research
Een lintje voor Prof. Guus Lankhorst. Op 14 januari 2010 heeft Prof. dr. Guus Lankhorst, emeritus hoogleraar Revalidatie geneeskunde, zijn afscheidsrede gehouden met als titel “Revalidatiegeneeskunde in de schijnwerpers”. Hij ontving de onderscheiding Officier in de Orde van oranje Nassau voor zijn bijdrage aan de revalidatie geneeskunde, en de plaats die hij dit vak heeft gegeven in de academische wereld, zowel nationaal als internationaal. Prof. dr. André Knottnerus is benoemd tot voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De ministerraad heeft André per 1 mei 2010 benoemd. Tot dan is hij nog voorzitter van de Gezondheidsraad. Prof. dr. Hans Brug is benoemd tot honorair professor in de Deakin’s School of Exercise and Nutrition Sciences, Melbourne, Australië. Deze universitiet doet veel onderzoek naar voeding en lichamelijke activiteit en hun missie lijkt erg op die van het EMGO+ instituut: provide the evidence base to promote health and improve performance, drawing on our expertise in basic science, clinical science and population health Drie ‘cum laude’ promoties 1 Liesbeth Mercken schreef een proefschrift over ‘Influence or selection - Dynamics of friendship networks and smoking behavior in adolescence’. Zij analyseerde de ontwikkeling van rookgedrag en vriendschapsnetwerken in zes Europese landen. Dit onderzoek bevestigde dat vrienden vaak hetzelfde rookgedrag vertonen.
◄ terug naar inhoud
13
2 Het proefschrift van Jochen Cals, huisarts-inopleiding en onderzoeker, ging over ‘Respiratory tract
infections in general practice – enhanced communication skills and C-reactive protein testing to optimise management’ Hij onderzocht behandelingsmethoden voor hoestklachten bij 659 patiënten van 70 huisartsen met als doel het antibioticagebruik adequater te maken. Hij schreef er een prachtige BMJ publicatie over: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19416992?i tool=EntrezSystem2.PEntrez.Pubmed.Pubmed_ResultsPanel.Pubmed_RVDocSum&ordinalpos=6. Elders in dit nummer leest u er meer over. 3 Marijn Distel (EMGO+) promoveerde op het onderwerp De invloed van erfelijke factoren op individuele verschillen in borderline persoonlijkheidskenmerken. Zij deed dit op basis van vragenlijsten aan 15,000 tweelingen uit het Nederlands Tweelingen Register en hun familieleden Marijn Distel was 19 januari j.l. te gast bij het TV programma ‘De wereld draait door’: http://dewerelddraaitdoor.vara.nl/Videodetail.628.0.html?&tx_ttnews[tt_news]=14548&tx_ ttnews[backPid]=626&tx_ttnews[cat]=148&kalender= 1263919320&cHash=b8a66aa2c8 Een Rubicon fellowship voor Femke Lamers. Zij sleep dit Rubicon fellowship in de wacht bij NWO om 2 jaar onderzoek te gaan doen bij het National Institute of Mental Health in Bethesda, USA. De titel van haar voorstel luidde: ‘Subtypen van depressie verder ontrafeld’: http://www.nwo.nl/nwohome.nsf/pages/ NWOP_7YRBHN Marjan Westerman, EMGO+ ontving de ISOQOL Outstanding Article of the Year Award voor het artikel “Listen to their answers! Response behaviour in the measurement of physical and role functioning”. De jury verkoos dit artikel tot beste artikel gepubliceerd in Quality of Life Research. Het is de eerste keer dat
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
�
een artikel over kwalitatief onderzoek deze prijs heeft gewonnen. http://www.springerlink.com/content/ q02350780580806q/
bulletin van de netherlands school of primary care research
Marcel Adriaanse, EMGO+ ontving de PSAD/ Novo Nordisk SCience Award 2009 for outstanding research in the field of Psychosocial Aspects of Diabetes, voor zijn publicatie: Diabetes-related symptom distress in association with glucose metabolism and co-morbidity: the Hoorn Study. Diabetes Care 2008; 31: 2268-70. http://www.ncbi. nlm.nih.gov/pubmed/18728236?itool=EntrezSyste m2.PEntrez.Pubmed.Pubmed_ResultsPanel.Pubmed_ RVDocSum&ordinalpos=1
◄ terug naar inhoud
14
en zorg voor huidproblemen en gehoorsproblemen. Beide studies zullen worden uitgevoerd in samenwerking met de bedrijven KLM, Corus, UMC Groningen en Radboud UMC in het VUmc netwerk Academische Werkplaatsen in de Bedrijfsgeneeskunde (www.vumc. nl/afdelingen/awag).
Grote subsidies
Hein van Hout en Miranda Dik, EMGO+, hebben een subsidie van 1.7 miljoen binnengehaald voor een transitie-experiment binnen het ZonMW ‘Nationaal Programma Ouderenzorg’ (www.nationaalprogrammaouderenzorg.nl). Het experiment is ontwikkeld in samenwerking met het ouderennetwerk van het VUmc en AMC, Amsterdam. Het onderzoek beoogt de kwaliteit van zorg voor mensen met dementia en hun mantelzorgers te verhogen.
Han Anema en Sophia Kramer, EMGO+, hebben een subsidie van 1 miljoen euro gekregen voor twee innovatieve projecten in het nieuwe ZonMw programma ‘Participatie & Gezondheid’ (www.participatieengezondheid.nl). De studies richten zich op preventie
Danielle Jansen en Hein van Hout, EMGO+, haalde eerder een subsidie van 3 miljoen euro binnen voor een transitie-experiment ‘De kwetsbare oudere centraal in samenhangende zorg’. Ook dit was onderdeel van het Nationaal Programma Ouderenzorg.
�
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
Care onderzoekers in de landelijke pers
bulletin van de netherlands school of primary care research
Voor deze rubriek zijn wij continu op zoek naar kopij. Als uw onderzoek of uw persoon het nieuws heeft gehaald dan ontvangen wij graag het knipsel (of een goede kopie daarvan) van het gehele nieuwsbericht, inclusief naam van het medium en datum, ter bewerking voor deze rubriek. Het moet gaan om nieuwsberichten in de algemene pers. Wetenschappelijke literatuur en verwante vakbladen zijn uitgesloten.
KNAW-president Robbert Dijkgraaf introduceert maandelijks twee jonge onderzoekers in het televisieprogramma ‘De Wereld Draait Door’. Op 16 februari was dan eindelijk een CARE-onderzoeker te gast bij presentator Matthijs van Nieuwkerk en zijn tafelheer Beau van Erven Dorens. Dionne Noordhof verteld over haar promotieonderzoek naar de relatie tussen schaatsefficiëntie en betere prestaties in het langebaanschaatsen. Zie onderstaande link: http://www.knaw.nl/cfdata/nieuws/laatstenieuws_ detail.cfm?nieuws__id=883
Volkskrant 13/10/09 Genezen van kanker, maar wel depressief. Voor psychische problemen na de ziekte is nog weinig aandacht. Hoogleraar Irma Verdonck heeft hiervoor de ‘OncoQuest’ ingesteld: een vragenlijst voorafgaand aan het consult met de arts.
Genezen en toch ziek
◄ terug naar inhoud
15
Telegraaf 24/11/09 Het besef dat kanker een grote impact heeft is groeiende. Veel patiënten vinden dat de problemen ‘erbij horen’, maar Irma Verdonck vind dat dit niet wil zeggen dat je er niets aan hoeft te doen.
NRC 07/01/10 Wie dik wil worden, moet veel meer eten dan de meeste leerboeken voorrekenen. Katan en Ludwig corrigeren het heersende idee dat dagelijks een klein beetje meer eten dan je verbruikt uiteindelijk een echte dikkerd oplevert. En dat dagelijks een klein beetje minder op den duur weer een mooi laag lichaamsgewicht geeft.
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
�
Het Financiële Dagblad 21/12/09 Als je de kranten mag geloven of als op een verjaardag met iemand over de zorg spreekt, krijg je al snel de indruk dat de zorg in Nederland ontzettend beroerd is. Klopt dit eigenlijk wel? Uit onderzoek van het NIVEL blijkt dat bij 1,3 miljoen ziekenhuisopnames 30.000 medische fouten (2,5%) worden gemaakt.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Het Parool 31/10/09 Het instituut voor gezondheidswetenschappen van de VU deed vorig jaar in opdracht van Ab Klink onderzoek naar de prijs als factor in voedingskeuze. Het pleidooi van Jaap Seidell was: “Maak gezonde voeding goedkoper”. De Minister vond de bevindingen niet hard genoeg en nam de aanbeveling niet over. Daarom wordt er volgend jaar in Amsterdamse achterstandswijken nieuw onderzoek gedaan naar het effect van stunten met de prijs voor groenten en fruit.
Parool 15/02/10
◄ terug naar inhoud
16
�
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
Suske en Wiskunde
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door: Janaica Grispen
Parachutegebruik ter voorkoming van overlijden en zware verwondingen ten gevolge van de zwaartekracht: Systematische review van randomised controlled trials Soms kom je wel eens onderzoek tegen waarbij je je afvraagt hoe iemand op het idee is gekomen om een bepaalde kwestie te onderzoeken, of om zich dit überhaupt af te vragen. Een dergelijk onderzoek kwam ik onlangs tegen: een systematic review over randomised controlled trials naar de effectiviteit van het gebruik van parachutes om overlijden of zware verwondingen ten gevolge van de zwaartekracht te voorkomen. Tja, dan vraag je je af wie er in die controlegroep zaten en hoe het nu met die mensen is! Hopelijk was de toewijzing aan de controle- dan wel experimentele groep niet gerandomiseerd maar konden mensen zelf kiezen. Stel je voor: sta je daar in de deuropening van een vliegtuig: “Nee, jij krijgt geen parachute. Spring jij maar zo.” O shit… Gelukkig kun je meestal te allen tijde met een onderzoek stoppen. Een clausule die in dit onderzoek zeer welkom zou zijn geweest….
◄ terug naar inhoud
17
De aanleiding voor het schrijven van deze systematische review van RCTs naar de effectiviteit van parachutegebruik was dat uit observationele data bleek dat het gebruik van parachutes kan leiden tot verwondingen en zelfs de dood, terwijl een vrije val zonder parachute niet altijd negatief afloopt (in tegenstelling tot wat je zou verwachten). En, wonder boven wonder, vonden de auteurs geen RCTs waarin onderzoek werd gedaan naar het effect van
parachutegebruik. Ik dacht op dat moment: Tja, dat had ik ze zo ook wel kunnen vertellen! In de discussie komt echter de ware boodschap van de auteurs naar voren. Door parachutegebruik als voorbeeld te nemen willen de auteurs aangeven dat in sommige gevallen de effectiviteit van een interventie ook bepaald kan worden op basis van alleen observationele data. In de evidence based medicine is het echter gebruikelijk om een RCT uit te voeren om te ‘bewijzen’ dat een bepaalde interventie effectief is. Het nadeel van alleen observationele data is de mogelijkheid van bias, waaronder selectie bias, welke vermeden kan worden door het gebruik van RCTs. In het voorbeeld van de parachute kunnen we echter verwachten dat mensen die zonder parachute uit een vliegtuig springen zware psychische problemen, dit in tegenstelling tot mensen die wel een parachute gebruiken. Hieruit kunnen we afleiden dat het beschermende effect van parachutegebruik voornamelijk een voorbeeld is van het ‘gezonde cohort’ effect. De conclusie van de auteurs is dat we onder bepaalde omstandigheden gewoon ons ‘gezonde verstand’ moeten gebruiken in plaats van overal bewijs voor te willen zien. Met andere woorden: Individuals who insist that all interventions need to be validated by a randomised controlled trial need to come down to earth with a bump…. Bron: Smith, C. S. & Pell, J. P. (2003). Parachute use to prevent death and major trauma related to gravitational challenge: Systematic review of randomized controlled trials. British Medical Journal, 327, 1459-1461.
�
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
Achter een ander bureau Michael van den Berg, 4 november 2009
bulletin van de netherlands school of primary care research
In maart verliet ik niet alleen na ruim zes jaar de CaRré-redactie, maar ook het NIVEL en daarmee Care. Op de valreep werd ik nog even gestrikt om een verslagje te schrijven over mijn ervaringen bij mijn nieuwe werkgever, het RIVM voor de rubriek ‘achter een ander bureau’. Inmiddels zit ik al weer meer dan een half jaar achter mijn andere bureau. Eigenlijk lijkt mijn nieuwe bureau verdacht veel op mijn oude bureau. Een horizontaal vlak, met poten eronder. Wat wel handig is, is dat er aan de rechterkant een soort zwengeltje zit waarmee je eenvoudig de hoogte kunt afstellen. De kantoormeubeltechnologie heeft de afgelopen jaren niet stil gestaan.
◄ terug naar inhoud
18
Mijn overstap naar het RIVM was geen grote stap. Het ging een beetje zoals toen ik ging samenwonen: mijn vriendin at en sliep zo vaak bij mij en ik bij haar, dat we ons op een dag realiseerden dat we eigenlijk al samenwoonden maar voor de vorm nog twee adressen hadden. Bij het RIVM had ik al een bureau, kende ik de mensen al en was ik al bekend met de werking van het koffieapparaat omdat ik al jaren lang werd gedetacheerd vanuit het NIVEL. Ook mijn werkzaamheden bleven in grote lijnen hetzelfde, namelijk het werken aan de Zorgbalans.
Die is trouwens te vinden op www.gezondheidszorgbalans.nl. Ik kijk met een goed gevoel terug op de tijd bij het
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
� bulletin van de netherlands school of primary care research
NIVEL, het was – als ik dan even groote woorden mag gebruiken- mijn leerschool. De plek waar ik voor het eerst serieus onderzoek ging doen. Het was een luxe om het NIVEL als werkomgeving te hebben, omdat er een onvoorstelbaar grote hoeveelheid expertise aanwezig is. Het werkklimaat was er open, positief en kritisch en bovenal gezellig. En dan had je nog dat gekke Care, waarvan niemand echt helemaal begreep wat er nu precies de bedoeling van was, maar wat toch wel dat verdomd mooie CaRré oplevert. Nu ben ik dus in dienst van de Koningin, en dat bevalt prima. Hoewel mijn werk vergelijkbaar is, is de positie van het zorgonderzoek hier heel anders. Bij het RIVM is het zorgonderzoek een klein onderdeeltje, terwijl het bij het NIVEL de core business is. Ik heb gemerkt dat mensen buiten de onderzoekswereld veelal denken dat het RIVM
◄ terug naar inhoud
19
zich vooral met griep bezighoudt. Wie griep zegt, zegt RIVM. Het was dan ook grappig om, toen ik vorige week langs ging bij het NIVEL, te zien dat de griep daar zeer serieus wordt genomen. Overal hingen van die grieppreventie-posters en medewerkers waren zelfs voorzien van lotiondoekjes en handpompjes. Daar doen we hier bij het RIVM dus niet aan. Dat virus durft hier niet eens te komen. Een stout virusje dat toch een poging doet om onder de slagboom door te kruipen, wordt hier opgewacht door Roel Coutinho of een laborant van het NVI. Alles bij elkaar genomen ben ik blij met mijn overstap. Veel van wat ik bij het NIVEL leerde, kan ik hier weer in praktijk brengen. Verandering van werkomgeving verbreed je netwerk en geeft weer nieuw inspiratie. Dan was dit echt mijn laatste bijdrage aan CaRré, dus ik zou zeggen: take Care!
�
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
abroad
Een werkbezoek aan de University of New South Wales, Sydney
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door: Jenneke Wiersma Van september tot en met december 2009 ben ik ‘down-under’ gegaan om onderzoek te doen bij professor Gavin Andrews. Gavin Andrews is een 78 jarige psychiater die al ruim 30 jaar leiding geeft aan de Clinical Research Unit for Anxiety and Depression (CRUFAD) in Sydney.
In de zomer van 2006 ben ik begonnen als promovendus bij GGZinGeest/VUmc. Ik doe onderzoek naar een relatief nieuwe behandelmethode, ‘Cognitive Behavioral Analysis System of Psychotherapy (CBASP), die zich specifiek richt op chronisch depressieve klachten (wanneer een depressie minstens twee jaar aanwezig is zonder een klachtenvrije periode van tenminste twee maanden). In mijn onderzoek vergelijk ik CBASP met de gebruikelijk zorg bij drie GGZ instellingen in Nederland. Al in de eerste week van mijn AIO-schap kwam ter sprake dat een werkbezoek aan een buitenlandse universiteit tot één van de mogelijkheden behoorde. ‘Yes’, dacht ik toen. Eind 2008 kwam dat onderwerp weer ter sprake. De inclusie van mijn onderzoek was rond, de behandelingen liepen ten einde en de vervolgmetingen mochten alleen door onafhankelijke onderzoekers worden gedaan. Dus ik kon wel een paar maanden gemist worden.
◄ terug naar inhoud
20
Ik was in die tijd een artikel tegengekomen over chronische depressie geschreven door Gavin Andrews. Het artikel sprak mij erg aan en Australië ook, dus ik besloot dat ik daar graag een paar maanden onderzoek wilde doen. Na enige overredingskracht gingen mijn begeleiders akkoord en werd een bevriende professor (die Gavin Andrews goed kende) gevraagd het eerste contact te leggen. Gavin Andrews reageerde enthousiast en ik kon
gaan beginnen met het regelen van mijn verblijf. Mijn aanvraag voor de EMGO+ travel grant werd gehonoreerd, zodat de meeste kosten gedekt konden worden. Van te voren heb ik nog een keer gebeld met Gavin Andrews om door te nemen wat ik precies zou kunnen gaan doen. Toch bleef dat vaag. Ze zijn daar momenteel veel bezig met het ontwikkelen en onderzoeken van internet-therapy, Computerized Cognitive Behavioral Therapy (CCBT) voor angstklachten en depressie. Het leek mij interessant om te kijken naar de chroniciteit van de depressieve patiënten die deelnemen aan CCBT, aangezien dat nog niet eerder is gedaan. En dat is uiteindelijk ook gelukt. Ik ben momenteel bezig met het afronden van het artikel daarover. CRUFAD is gelegen in het centrum van Sydney. Het onderzoeksteam bestaat uit ongeveer 20 mensen (geconcentreerd op slechts één gang) dus binnen no-time had ik iedereen ontmoet. Wat ook mee hielp om mijn nieuwe collega’s te leren kennen was de wekelijkse gezamenlijke lunch op woensdag. Er was dan steeds iemand aan de beurt die de lunch verzorgde en tijdens de lunch werd besproken wat iedereen de afgelopen week had gedaan. De kamer van Gavin Andrews is in het midden van de gang en als hij aanwezig is dan weet je dat
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
Kerstviering in Australie meteen. Zijn deur staat altijd open en hij roept je naam door de gang als hij je nodig heeft. Daarnaast kun je altijd binnenlopen voor vragen en houdt hij van een discussie op zijn tijd. En zo was het eigenlijk met alle collega’s, wat het werk erg prettig maakte. Daarnaast houden de Australiërs van goede koffie en lekker eten. Dus naast het Nespresso-apparaat op de gang, werd er dagelijks ook een loopje gedaan naar een koffietentje in de buurt voor een soy-latte of een flat-white. In het keukentje
◄ terug naar inhoud
21
werden de lekkerste broodjes gemaakt of left-overs opgewarmd en als iemand jarig was gingen we uit lunchen. Mijn afscheid was tegelijk met de kerstviering bij Gavin Andrews thuis. Hij woont aan zee, dus bikini ging mee (het is daar rond de 30 graden met kerst). Er was voor kajaks gezorgd en na het watervertier was er een barbecue op zijn dakterras, gevolgd door de chris kringle (een kadootjes-spel). Een beter afscheid en een beter werkbezoek had ik me niet kunnen wensen!
�
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
bulletin van de netherlands school of primary care research
Gepromoveerden aan het woord
Op 12 januari 2010 promoveerde Neeltje Batelaan verbonden aan GGZ in Geest en Faculteit der Geneeskunde van de Vrije Universiteit te Amsterdam in samenwerking met het Trimbos-instituut in Utrecht op het proefschrift getiteld: “Panic and public health: diagnosis, prognosis and consequences” Promotoren waren prof. Dr. Aartjan Beekman en prof. Dr.Ton van Balkom. Co-promotoren waren dr. Ir. Ron de Graaf en prof. Dr. Wilma Vollebergh.
◄ terug naar inhoud
22
Eind 2003 toog ik, net bevallen van mijn eerste kind en in de afrondingsfase van de opleiding tot psychiater, naar het Trimbos-instituut in Utrecht voor de start van mijn promotieonderzoek. In een samenwerkingsverband tussen het Trimbos-instituut enerzijds, en de vakgroep psychiatrie van VUmc/EMGO+ anderzijds, zou ik de epidemiologie van angststoornissen onderzoeken op de data van NEMESIS, een groot, longitudinaal bevolkingsonderzoek.Vanaf mijn registratie als psychiater zou ik onderzoek combineren met patiëntenzorg op de academische angstpolikliniek van GGZ inGeest. Tijdens het inlezen bekeek ik enkele onderzoeken over milde paniekklachten die rapporteerden dat milde paniekklachten vaak voorkomen en klinisch relevant zijn. Dat was in tegenspraak met de klinische praktijk zoals ik die kende uit mijn opleiding tot
psychiater - milde paniekklachten voldeden immers niet aan de criteria voor de paniekstoornis en behandeling voor deze problemen was dus verre van vanzelfsprekend. De nieuwsgierigheid was gewekt; een overzichtsartikel over de paniekstoornis en de relatie met milde paniekklachten volgde. Al gaande weg werd de belangrijkste onderzoeksvraag van mijn proefschrift of de subthreshold paniekstoornis klinisch relevant is. Deze vraag sluit aan bij de psychiatriebrede discussie over hoe omvangrijk de DSM moet zijn: daar waar de één van mening is dat de DSM te breed is en ook niet-pathologische beelden includeert, vindt de ander dat de DSM te restrictief is en mensen met milde problematiek daarmee negeert. Met de DSM-V in het vooruitzicht is deze discussie weer volop actueel. Een aantal jaren volgden - een aaneenschakeling van syntaxen in SPSS en STATA, tabellen maken, gegevens kaderen in bestaand onderzoek, overleggen met promotoren en co-promotoren en met voorlopige, definitieve, afgewezen en geaccepteerde versies van artikelen. De onderzoeksresultaten waren eensluidend: milde paniek is milder dan de paniekstoornis, maar doet er wel degelijk toe. Milde paniek neemt een tussenpositie in tussen de paniekstoornis en ‘geen-paniek’ als je kijkt naar het aantal mensen dat agorafobie heeft, of dat lijdt aan andere psychiatrische stoornissen, en als je kijkt naar het niveau van functioneren. Ook bleek dat de subthreshold paniekstoornis niet altijd een snel voorbijgaand verschijnsel is, zoals je zou verwachten als het een ‘niet-klinisch-relevantverschijnsel’ zou zijn. Zo was bijvoorbeeld 20% van de mensen met milde paniek niet hersteld binnen een periode van 2 jaar, had 24% chronisch klachten, en kreeg 37% van de mensen met milde paniek die hersteld waren, binnen dezelfde follow-up periode opnieuw klachten. Milde paniek bleek de belangrijkste voorspeller voor het ontstaan van angststoornissen, en het
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
� bulletin van de netherlands school of primary care research
belangrijkste aangrijpingspunt voor efficiënte preventie van angststoornissen. Ten slotte bleek dat milde paniek veel kosten voor de samenleving genereert, veroorzaakt door medische zorg en ziekteverzuim. Op basis van deze gegevens hebben we geconcludeerd dat milde paniek klinisch relevant is, en classificatie wenselijk. Deze conclusie is in overeenstemming met de (voorlopige) visie van de internationale werkgroep die de volgende versie van het DSM-classificatiesysteem voorbereidt. Een volgende stap is het bepalen hoe men moet omgaan met milde paniekklachten - daarbij moet het zowel gaan om het behandelen van milde problematiek als om het voorkomen van het ontstaan van angststoornissen. De artikelen geplaatst, een commissie samengesteld en even later akkoord met het proefschrift - uiteindelijk een datum gevonden en vastgelegd, de drukker opdracht gegeven en ja, dan ook maar een feestlocatie geregeld. Op 12 januari 2010 gaat het dan allemaal gebeuren: 15:45 lekenpraatje; 15:55 verdediging; 16:45 einde verdediging; 17:00 de bul. En dan… bloemen, kadootjes, complimenten en nog meer complimenten… Eigenlijk is promoveren gewoon heel erg leuk!
Op 6 november 2009 promoveerde Frans Bongers verbonden aan UMC St. Radboud op het proefschrift getiteld: “General Practice 1987 and 2001-Changes in Morbidity and Interventions”
◄ terug naar inhoud
23
Op het eerste gezicht was ik niet de meest voor de hand liggende persoon om in opdracht van het NIVEL het proefschrift “General Practice 1987 and 2001Changes in Morbidity and Interventions” te schrijven.
Als zestigjarige huisarts in Dalfsen had ik veel praktijkervaring, maar weinig onderzoekservaring. Mijn langdurige ervaring in het registreren van morbiditeit, opgedaan als lid van de Nijmeegse Continue Morbiditeits Registratie, gaf de doorslag bij Jouke van der Zee. Jouke van der Zee, de directeur van het NIVEL, was een belangrijke initiatior van de eerste en tweede Nationale Studie naar “ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk”, die in respectievelijk 1987 en 2001 uitgevoerd werden onder de vlag van het NIVEL. Op beide studies waren al velen gepromoveerd. Maar Van der Zee miste nog een vergelijkend onderzoek tussen de eerste en tweede Nationale Studie en zocht hiervoor een onderzoeker die deze periode zelf als practiserend huisarts had meegemaakt. In 2003 werd ik voor 2 dagen per week aangesteld om op basis van de gegevens van de eerste en tweede Nationale Studie een proefschrift te schrijven over de frequentie en aard van de in 1987 and 2001 gepresenteerde gezondheidsproblemen in de huisartspraktijk en over de reacties van huisartsen op de aangeboden gezondheidproblemen. Het was daarbij de bedoeling om waar mogelijk verbanden te leggen tussen enerzijds de gevonden verschillen in ziektepatronen en reacties van huisartsen hierop, en anderzijds de sociodemografische en socioculturele veranderingen, die zich in de Nederlandse bevolking en binnen de huisartsgeneeskunde hebben voorgedaan tussen 1987 and 2001. In 1987 werd in de eerste Nationale Studie gedurende drie maand gegevens verzameld in 103 huisartspraktijken (165 huisartsen) over 335,000 patiënten; in 2001 werd in de tweede Nationale Studie gedurende een jaar gegevens verzameld in 104 huisartspraktijken (195 huisartsen) over 400,000 patiënten. Daarnaast werd in beide Studies door middel van vragenlijsten achtergrondsgegevens verkregen van de deelnemende huisartsen en patiënten. Er werden een aantal opvallende verschillen gevonden tussen 1987 en 2001. Ik zal er drie noemen. De eerste opmerkelijke bevinding was dat de incidentie van de aan de huisarts gepresenteerde luchtweginfecties in 2001 ruim 50% lager was dan in 1987. Dit
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
� bulletin van de netherlands school of primary care research
spreekt het wijdverspreide idee tegen, dat mensen in toenemende mate voor allerlei wissewasjes de huisarts bezoeken. Deze bevinding werd ondersteund door de resultaten van de zogenaamde Nijmeegse verwachtingen lijst, waaruit bleek, dat patiënten in 2001 realistischer verwachtingen hadden dan in 1987 over wat de huisarts voor ze kon betekenen bij klachten als griep of diarree. Hierbij heeft het een rol gespeeld dat de populatie in 2001 een hoger opleidingsniveau had dan in 1987, maar daarnaast zeker ook voorlichting aan patiënten over de betekenis van allerlei klachten en symptomen bij alledaagse aandoeningen. Een tweede verschil was dat huisartsen in 2001 een kwart minder psychosociale problemen registreerden dan in 1987. Het is onwaarschijnlijk dat dit veroorzaakt werd door een werkelijke daling van het aantal psychosociale problemen binnen de bevolking. Uit scores op de General Health Questionnary (GHQ12), een veel veelgebruikte maat om de geestelijke gezondheid te meten, bleek het percentage personen met pyschische problemen in 2001 hoger te zijn dan in 1987. Als verklaring dat er toch minder psychosociale problemen werden geregistreerd, opperde ik, dat naast mogelijk patiënt-gerelateerde factoren, het ook een rol speelde, dat huisartsen psychosociale problemen in mindere mate tot hun takenpakket rekenden dan in 1987. Dit kwam duidelijk naar voren uit de door huisartsen ingevulde vragenlijsten. Deze verandering in taakopvatting leidde ertoe dat zij in 2001 minder geneigd waren dan in 1987 lichamelijke klachten waarvoor geen medische verklaring gevonden kon worden, als psychosociaal te bestempelen.
◄ terug naar inhoud
24
Een derde bevinding was dat huisartsen patiënten met chronische aandoeningen onder invloed van de standaarden van het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG), die vanaf 1989 gepubliceerd werden, medicamenteus intensiever gingen behandelen. Er trad een verschuiving op van symptomatischenaar preventieve behandeling van risicofactoren en dit resulteerde in een sterke toename van het aantal prescripties per patiënt.
Omdat vooral ouderen vaak aan meerdere chronische ziekten lijden, kan de optimale behandeling van elke ziekte afzonderlijk, bij hen tot polyfarmacie leiden. Dit is er mogelijk de oorzaak van dat in 2001 mensen van 65 jaar en ouder in de laagste en middelste socioeconomische groep hun gezondheid als minder goed ervoeren dan in 1987.
On February 10th, 2010, Kimi Uegaki defended her dissertation entitled: “Economic evaluation of interventions for occupational health: exploring methods & applied studies”. Promotoren: prof.dr. W. van Mechelen, prof.dr. M.W. van Tulder, prof.dr. A.J. van der Beek. Co-promotor: dr. M.C. de Bruijne Reflections When I was first invited to write a short reflection on my promotie for this issue of the CaRe bulletin back in January, there was no way I could have imagined just how unforgettable of an experience it would be. Sure, others had told me what a special day it was and would be, but I think promoveren is another example of one of those life milestones you have to experience yourself to truly appreciate it. Since there is no ceremonial equivalent to this in Canada, it was a privilege – also for my parents and sister who came over from Vancouver for this special occasion. Ten days have now passed since my defence. My feet are (finally) back on the ground – at least long enough to focus on a task like this. As I sit here to reminisce, what a flood of memories, not just of that day but the first “yes” when recruiting participants, the first analysis, the first rejection, the first acceptance, and the first conference presentation, the first promotie you attend and think “will I be able to provide adequate
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
�
answers when my turn comes?’, finishing your general introduction and general discussion, submitting your dissertation to the reading committee, each moment you receive a ‘yes’ back from a committee member, seeing proofs of your dissertation from the printers, holding that first copy in your hands…
bulletin van de netherlands school of primary care research
Promoveren. It’s a journey, isn’t it? I think an appropriate metaphor for mine would be hiking up a mountain: ascents & descents, peaks & valleys, switch backs, choosing paths, stumbles & slips, emergency rescues and the moment of taking it one step at a time giddy excitement until you reach that ultimate just before peak and can absorb that entering breath-taking view. the Olympic stadium In any case, my PhD journey began in February 2004. Back then, economic evaluations were starting to take root in occupational health research and there was a growing sense that the methods developed for economic evaluations in the general health care sector didn´t quite mesh properly with the context of occupational health. In the ensuing period, I focused on two aspects of economic evaluations in occupational health, which reflect the two main objectives of my dissertation: 1. to explore how the methodology underlying economic evaluations from a company’s perspective could be improved; and 2. to generate new evidence on the cost-effectiveness of occupational health interventions. For those interested in reading a bit more about my dissertation, I’ve included a brief summary at the end. For those who are really interested, feel free to send me an e-mail at
[email protected] and I’ll be happy to send you a copy.
◄ terug naar inhoud
25
The day before my defence, an afternoon symposium was held on economic evaluations in occupational health. Presentations were given by two members of my reading committee and opposition – dr. Emile Tompa from the Institute of Work and Health in Canada and dr. Simo Taimela of Evalua International and Helsinki University in Finland – and 3 fellow PhD
candidates, Ludeke Lambeek, Sandra van Oostrom and Erwin Speckle. In addition to being interesting from a scientific point of view, it was also beneficial in terms of helping me get into the right mindset for the following day. Then on February 10th, 2010 at 11:45 AM I began the final ascent of this journey. Walking at the end of the procession between my two paranimfen, we approached the Aula. At the entrance way, the procession paused for a moment. Then, standing there under the eves, I had a flashback from 1996: the moment of giddy excitement just before entering the Olympic stadium for the Opening Ceremonies of the Paralympic Games in Atlanta when I volunteered as an envoy for the Japanese Team. Given that it was just two days before the 2010 Winter Olympics would begin in my hometown, I took this to be a good omen. Then, entering the Aula, the positive energy from family, friends and colleagues who were there for moral support and encouragement – and the good wishes from those who couldn’t attend – carried me. I can’t claim to know what it’s like to be an elite athlete and be “in the zone” for that one crucial race or game. Again, others had told me about how you once you’re up there on the podium, it’s just you and each opposition member in turn. And yes, that’s what happens, you get into the zone. Looking back, I wonder what is it that gets you there? I’m not sure but perhaps I can pass on the top 3 pieces of advice that helped me: 1. enjoy the opportunity to engage in a discussion with each opposition member; 2. let yourself feel free to philosophize; and 3. just keep breathing. Then those magic words, hora est, bring you out of the zone and from then on, it’s sheer enjoyment of the breath-taking view. My dissertation in a nutshell The objectives of my dissertation were to explore how the methodology underlying economic evaluations from a company’s perspective could be improved, and to generate new evidence on the cost-effectiven-
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
� bulletin van de netherlands school of primary care research
ess of occupational health interventions. With respect to exploring methodology, we asked three questions: 1. how well are studies conducted, 2. how are changes in health-related productivity measured and valued, and 3. what is relevant when we want to estimate the cost of health-related productivity loss. To answer the first two questions, we conducted systematic reviews. To answer the third question, we conducted a modified Delphi study with 36 Dutch experts representing five different stakeholder groups. someone who The three main findings from comes to work these three studies were as while still sick follows. First, in general, the methodological quality of economic evaluations conducted from a company’s perspective was poor. The main shortcomings were related to how costs were measured and valued, how outcomes were measured and the testing of key assumptions. Second, the methods used to measure and value changes in healthrelated productivity varied widely between studies. Third, what is considered relevant when estimating costs of health-related productivity loss depends on the type of productivity loss we are talking about. That is, is someone sick for a few days or weeks or are we talking about someone who comes to work while still sick. The take home message from these three studies was that specific guidelines for good practice are needed for the field of occupational health research, and future endeavours to develop such guidelines should be conducted in collaboration with stakeholders.
◄ terug naar inhoud
26
With regards to generating new evidence on the cost-effectiveness of occupational health interventions, we conducted three economic evaluations using data collected alongside randomized controlled trials. The three trials involved workers with subacute, non-specific low back pain, workers with stress-related sick leave, and working mothers following childbirth. In the first study involving workers of subacute non-specific low back pain, usual care by an occupational physician plus a graded activity treatment were compared to usual occupational physician care. We found that the
graded activity program may potentially result in a net saving of €500 due to less sick leave compared to usual care, and we concluded that from a company’s perspective, it may be worthwhile to implement graded activity. The second study involved workers with stressrelated sick leave. One group received care by their general practitioners who were trained in a minimal intervention strategy based on coping, problem solving and taking an active role in functional recovery rather than focusing solely on symptom relief. The other group was treated by their (untrained) general practitioners as in usual practice. Our main finding was that the minimal intervention for workers with stress-related sick leave was not cost-effective in improving quality of life or reducing sick leave compared to usual care. A secondary finding was that the minimal intervention appeared to be cost-effective for a sub-group of workers with uncomplicated stressrelated sick leave and no additional complaints of anxiety, depression or physical symptoms. We concluded that there was no evidence to replace usual care with the minimal intervention strategy. However, further research should be conducted to confirm our findings about the subgroup. The third study involved working mothers following childbirth. One group received, in addition to the usual congratulatory phone calls, cards and visits, a telephone call from their supervisor 6-weeks after giving birth. During this phone call, the supervisor conducted a standardized interview to identify health problems that may interfere with their ability to return-to-work after the end of their maternity leave. The aim was to ensure that women received timely support by occupational health services. The other group received the usual congratulatory phone calls, cards and visits. We found that the early case management by the supervisor was not effective and more expensive compared to usual practice. Therefore, we concluded that there was no evidence to replace usual practice.
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
� bulletin van de netherlands school of primary care research
Op 2 juli 2009 promoveerde Judith Meijers verbonden aan de Universiteit Maastricht op het proefschrift getiteld: “Awareness of malnutrition in healthcare: the Dutch perspective” Promotoren: Prof. dr. Jos M.G.A. Schols, Prof. dr.Theo Dassen Co-promotoren: Prof. dr. Ruud J.G. Halfens, Dr. Marian A.E. van Bokhorst-de van der Schueren
◄ terug naar inhoud
27
Voor mijn promotietraject heb ik enkele jaren in de praktijk gewerkt als verpleegkundige. Het was een heerlijke verhelderende ervaring om met ‘de beentjes op de werkvloer ‘ te staan.Voor onderzoekers eigenlijk een ‘must’ , wil je zinvol onderzoek en aanbevelingen doen. Als verpleegkundige in de praktijk realiseerde ik me dat door alle medische en technische ontwikkelingen, protocollen, richtlijnen en regelgeving we soms vergeten dat de ‘gewone’ basiszorg, een belangrijk onderdeel is van de totale zorg. Eten en drinken zijn basale menselijke behoeften die een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van leven. Idealist die ik ben, wilde ik graag een bijdrage kunnen leveren aan een betere kwaliteit van voedingszorg op grotere schaal. Mijn promotie was daarom gericht op ziektegerelateerde ondervoeding; een groot en onvoldoende herkend en erkend zorgprobleem met ernstige gevolgen, zoals o.a. daling van de weerstand, infecties, decubitus, afname van de kwaliteit van leven en zelfs kans op vroegtijdig overlijden. In mijn promotie onderzoek heb ik mij gericht op wat ondervoeding nu eigenlijk is, hoe het wordt gemeten en hoe vaak het voorkomt in de Nederlandse gezondheidszorg.Verder wilde ik weten of een grotere bewustwording ten aanzien van het voorkomen en de ernst van het probleem van ondervoeding een positieve invloed zou kunnen hebben op de prevalentie van ondervoeding in de gezondheidszorg. De verdediging van mijn proefschrift vond plaats
op 2 juli 2009. Op deze warme dag was ik 31 weken zwanger. Inmiddels is mijn prachtige dochter geboren en ben ik bezig met een post doc waarbij ik me evenals in mijn promotietraject richt op het zorgprobleem ondervoeding. Mijn proefschrift Er is veel discussie over wat ondervoeding nu eigenlijk is en hoe deze valide kan worden gemeten. Mijn eerste onderzoek richtte zich dan ook op het definiëren en operationaliseren van ondervoeding.Via een Delphi panel onderzoek met internationale ondervoedingexperts hebben we geprobeerd een eenduidige definitie te ontwikkelen. Het onderzoek bevestigde dat het niet mogelijk is tot overeenstemming te komen over een eenduidige definitie Desalniettemin gaven de experts wel aan dat de factoren ongewenst gewichtsverlies, lage BMI en verminderde voedingsinname belangrijk zijn voor de operationalisatie van ondervoeding. In een tweede studie werd er gekeken naar welke instrumenten valide zijn om ondervoeding in de ziekenhuispopulatie te meten. De kern van het proefschrift is echter gebaseerd op de Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen (LPZ). In 2004 is door ons voor de LPZ een module ontwikkeld voor het meten van het zorgprobleem ondervoeding. De LPZ meet jaarlijks op een vaste dag in april de prevalentie, preventie, behandeling en ook de kwaliteitsindicatoren van diverse zorgproblemen, waaronder ondervoeding op patiënt, afdeling- en instellingsniveau. Van 2004 tot 2007 werden bij bijna 75.000 patiënten het zorgprobleem ondervoeding gemeten. Uit deze metingen blijkt dat ondervoeding een groot probleem is en blijft in de Nederlandse gezondheidszorg en voorkomt bij ongeveer een op de 5 patiënten. In ziekenhuizen blijkt ondervoeding het meest voor te komen (23.8%), gevolgd door de thuiszorg (21.7%) en verpleeghuizen (19.2%). In het ziekenhuis hangt ondervoeding samen met aandoeningen als bloedziekten, maag/darmziekten, infecties, COPD, dementie en kanker. In de thuiszorg spelen maag/darmziekten, diabetes mellitus en kanker een bepalende rol en in verpleeghuizen hangt dementie samen met het voorkomen van
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
� bulletin van de netherlands school of primary care research
ondervoeding.Verder is ook gebleken dat minder dan 60% van de patiënten in verpleeghuizen, ziekenhuizen en thuiszorg gescreend wordt op hun voedingsstatus. Bij ondervoede patiënten bleek verder bij minder dan 50% van de patiënten een diëtist geconsulteerd alsmede een behandeling voor ondervoeding ingesteld te zijn. Kwaliteitsindicatoren op instelling- en afdelingsniveau laten zien dat er in de meeste zorgorganisaties nog geen structureel voedingsbeleid aanwezig is op het gebied van screening, wegen, behandeling, documenteren, communicatie e.d. Onze eerste gepresenteerde prevalentie- en beleidscijfers maakten in 2004 veel los in de samenleving. De kranten stonden er vol van en een gealarmeerde overheid financierde vervolgens grootschalige verbeterprogramma’s onder de titel ‘eten en drinken’ in verpleeghuizen en thuiszorg en ‘wie beter eet wordt sneller beter’ in ziekenhuizen. Een nadere Multi-level trendanalyse over de jaren 2004 t/m 2007 gaf significante dalingen weer van de prevalentie van ondervoeding voor instellingen die vaker deelnamen aan de LPZ en/of aan de landelijke verbeterprogramma’s. Dit zou erop kunnen wijzen dat een adequaat voedingsbewustzijn in de gezondheidzorginstellingen belangrijk is voor het verlagen van de prevalentiecijfers. Inmiddels is er ook internationale interesse getoond in de LPZ. De module ondervoeding is het afgelopen jaar ook in Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland en Nieuw Zeeland gemeten. Een collega promovenda zal deze landen gaan vergelijken en hierop gaan promoveren. Het werk is dus nog lang niet klaar.
◄ terug naar inhoud
28
Op 26 november 2009 promoveerde Inger Plaisier verbonden aan GGZ inGeest en Faculteit Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit te Amsterdam op het proefschrift getiteld: “Work and mental health; studies on the impact of job characteristics, social roles, and gender” Promotoren waren prof. Dr. Brenda Penninx en prof. Dr. Jeanne de Bruijn. Co-promotoren waren dr. Jan Smit en prof. Dr. Richard van Dyck. Werk is in de moderne samenleving een van de meest belangrijke sociale rollen geworden voor zowel mannen als vrouwen. Het is niet alleen een bron van inkomsten, maar ook een zinvolle dagbesteding, een bron van sociale contacten, van zelfverwerkelijking. Werk zou dus wel eens gunstig kunnen zijn voor de psychische gezondheid. Of krijgen mensen van werk nu juist stress en psychische stoornissen, zoals angst of depressies? Want het hoge aantal (vooral vrouwelijke) arbeidsongeschikten door psychische klachten lijkt daar op te wijzen. En hoe komt het dat onder mensen met dezelfde psychiatrische diagnose de een zich ziek moet melden, terwijl de ander wel blijft werken? Zouden werkomstandigheden hier een rol in kunnen spelen? Dit zijn vragen die me de afgelopen vijf jaar hebben bezig gehouden. Het is een onderwerp waarbij sociologie, psychologie en epidemiologische psychiatrie samenkomen. Dat biedt leuke mogelijkheden, maar de verschillende onderzoekstradities kunnen elkaar ook weleens in de weg staan, heb ik gemerkt. Sociologen zijn vaak erg beschrijvend en theoretisch ingesteld, psychologen denken graag in modellen, terwijl epidemiologen juist veel meer gericht zijn op feitelijke resultaten. Toen ik begon met mijn promotieonderzoek had ik bijna 15 jaar als psychiatrisch verpleegkundige gewerkt
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
�
en juist mijn studie sociaal culturele wetenschappen (nu sociologie) afgerond. Ik begon met die studie op mijn 36ste, een jaar nadat de jongste van mijn twee kinderen was geboren. Ik had een onderzoekscarrière toen niet voor ogen. Maar dit promotie onderzoek kwam min of meer bij toeval op mijn pad, en ik greep het met beide handen aan.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Ik begon mijn project bij de afdeling sociologie op de VU. Ik moest erg wennen aan het werk van een onderzoeker. Was ik als verpleegkundige gewend dat het werk wel naar mij toe kwam, klusje zus, klusje zo, nu was ik zelf de baas over mijn tijd. Ik miste het contact met de onderzoekspopulatie, dat ik als verpleegkundige natuurlijk dagelijks had. Nu moest ik er alleen maar over schrijven. En de hele dag achter een beeldscherm, bezig met alleen één onderwerp, dat benauwde me in het begin nog wel eens. Kwam ik thuis, dacht ik: ‘wat heb ik vandaag nou helemaal gedaan?’. Soms begon ik een nieuwe werkdag met het overdoen van alles van de dag ervoor, omdat ik er ontevreden over was. Maar al snel bleek dat het lot van vele promovendi en is allemaal onderdeel van het proces, kan ik nu zeggen. Nadat mijn oorspronkelijke promotor bij sociologie een baan in het buitenland kreeg en zowel mijn begeleiders als collega promovendi die dezelfde data als ik gebruikten bij NESDA te vinden waren, heb ik mijn wekplek bij sociologie verruild voor een plek bij NESDA. Dat is een goede keuze geweest. De begeleiding werd beter bereikbaar en ik kon ervaringen delen met (lees leren van) andere promovendi. Ik werkte ook een poosje mee aan de dataverzameling, zodat mensen met angststoornissen of depressies niet alleen in abstracte data bestonden.
◄ terug naar inhoud
29
Mijn onderzoeksproject is vanaf dat moment eigenlijk vrij soepel verlopen. Ik gaf zo nu en dan wat onderwijs bij sociologie, waardoor ik dat contact niet helemaal verloor. Nu, na mijn promotie werk ik weer bij sociologie voor een paar dagen per week, zodat ik verder het grensvlak tussen sociologie en psychiatrie kan verkennen. De vraag wat mensen met psychische klachten nodig hebben om op hun werk te kunnen
blijven functioneren blijft me boeien. Want een van de belangrijkste conclusies van mijn proefschrift is dat werken over het algemeen gunstig is voor de psychische gezondheid. Dat geldt voor zowel mannen als vrouwen, ook als werk gecombineerd wordt met een gezin. Een hoge werkdruk vormt wel een risico voor het ontstaan van depressies (en niet van angststoornissen). Bij mensen die, ongeacht de oorzaak, een angst of depressieve stoornis hebben, kan een hoge mate van sociale steun op het werk en een zekere controle over de uit te voeren werkzaamheden ertoe bijdragen dat zij minder verzuimen. Inmiddels ligt de verdediging van mijn proefschrift alweer achter mij. Het is natuurlijk niet niks om in bijzijn van je familie, vrienden en collega’s over je vakkennis te worden bevraagd. Maar achteraf gezien heb ik er onnodig tegenop gezien. Uiteindelijk vond ik de dag van mijn promotie een heel bijzonder en feestelijk moment, de leukste van het hele promotietraject!
Op 4 februari 2010 promoveerde Chris Smerecnik verbonden aan Caphri, Universiteit Maastricht, op het proefschrift getiteld: “Genetics in the news: Studying the effects of mass media health messages on health cognitions and behaviour”. Promotoren: Prof. dr. Nanne K. de Vries en Prof. Dr. Hein de Vries Co-promotor: Dr. Ilse Mesters We leven in een tijdperk waarin genetica niet meer is weg te denken.Vooral in de medische wereld wordt genetica wel eens de Messias-status toegewezen. Ook is genetica steeds prominenter aanwezig in de massa media. Berichten over de ontdekking van een gen dat
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
◄ terug naar inhoud
30
het ontstaan van een of andere ziekte beïnvloedt zijn regelmatig te vinden in de krant.Vanuit het perspectief van de volksgezondheid is het van belang om te achterhalen welke invloed dit soort berichten hebben op het (gezondheids)gedrag van mensen die deze berichten lezen. In mijn proefschrift beschrijf ik de eerste voorzichtige stappen op dit nog onontgonnen gebied. Kort gezegd bleek dat kennis over genetica onder de algemene bevolking niet toereikend is om tot weloverwogen keuzes voor gedragsverandering te komen. Massamediale berichten over genetica leiden dan ook niet vanzelfsprekend tot het gewenste gedrag, deels omdat deze niet als persoonlijk relevant worden ervaren. In de loop van het project heb ik verschillende onderzoeksmethoden gebruikt om mijn vraagstellingen te beantwoorden, zoals een systematische review, een observationele studie en enkele experimentele studies. En dit alles in 3 jaar. De verscheidenheid aan onderzoeksmethoden maakte het project afwisselend en uitdagend. Maar om hier nu over door te zagen… Als je hier echt geïnteresseerd in bent, kun je natuurlijk altijd nog mijn proefschrift lezen. Het is misschien interessanter om een paar tips te geven om je aio-schap te overleven. Als eerste is de kunst van relativeren een must. Daarnaast is het ook belangrijk om naast het onderzoek het nodige plezier te beleven. Ik denk daarbij meteen aan een ‘Ferrero Rocher challenge’, die ik met een aantal collega’s ben aangegaan. Het doel hiervan is om binnen 1 minuut zo veel mogelijk Ferrero Rochers te eten. De enige regel daarbij is dat de huidige Ferrero Rocher eerst afgeslikt dient te zijn voordat je de volgende in je mond mag stoppen. Het Guiness Book of World Records record staat op 7. Nou, dachten een paar collega’s en ik, dat kunnen wij ook! Als echte onderzoekers pakten wij dit natuurlijk wetenschappelijk aan. Zou de temperatuur van de Ferrero Rochers uitmaken?, vroegen wij ons af. Meteen werd er een experimentele opzet bedacht waarbij twee personen twee challenges ondergingen: één met Ferrero Rochers op kamertemperatuur en de andere met Ferrero Rochers die eerst een uur in de vriezer hadden gelegen. Na vier challenges en twee zere kelen kwamen we tot de conclusie dat de temperatuur niet zo veel uitmaakte. Ook de begeerde acht
Ferrero Rochers binnen een minuut werd niet behaald. Wat het ons wel opleverde was een hoop lol en een bijna fobische afkeer van Ferrero Rocher. En frisse moed, want daarna moet er natuurlijk weer worden gewerkt. ‘Het boekje’ moest namelijk ook nog worden geschreven. Hoewel de inhoud al redelijk snel op papier stond, moest de layout ook nog worden verzorgd. Nu vind ik van mijzelf dat ik geen computeranalfabeet ben, maar deze laatste klus had nog de nodige voeten in de aarde. Als eerste maar eens alle artikelen achter elkaar plakken in een nieuw document. So far, so good. Algemene introductie, algemene discussie schrijven: ook geen probleem. Zo nu nog even alle hoofdstuk- en paragraaftitels gelijk, en dan nog even de kopteksten per hoofdstuk aanpassen. Hè, waarom verspringt die koptekst nu? Ik had toch secties aangemaakt? Hoe kan die koptekst dan over die sectie heen springen? Daarvoor zijn secties toch, volgens de helpfunctie? Arghhhh. Wat is Word toch een k*tprogramma! Nou ja, je zult wel begrijpen dat het uiteindelijk allemaal is goed gekomen. Ook aan deze marteling kwam een einde. Et voila, het boekje was af. En dan valt alles heel gemakkelijk te relativeren.
Op 23 november 2009 promoveerde Marleen Smits verbonden aan het NIVEL op het proefschrift getiteld: “Unintended events in hospitals: causes and the role of patient safety culture”. Promotoren: Prof.dr. Peter P. Groenewegen, Prof. dr. Gerrit van der Wal Co-promotoren: Prof. dr. Cordula Wagner, Prof. dr. Daniëlle R.M.Timmermans Begin 2005 had ik een sollicitatiegesprek bij het NIVEL voor een baan als onderzoeksassistent binnen
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
◄ terug naar inhoud
31
een kortdurend project over kwaliteit van leven bij ouderen met dementie. Ik was nog bezig met het afronden van mijn studie, maar ging alvast op zoek naar een onderzoeksbaan, omdat ik tijdens mijn twee studies (Gezondheidswetenschappen in Maastricht en Communicatiewetenschappen in Tilburg) had ontdekt dat onderzoek doen goed bij mij past. Ik kreeg de baan niet, maar werd gevraagd of ik interesse had om bij het NIVEL als promovendus aan de slag te gaan binnen een groot onderzoeksprogramma ‘Patiëntveiligheid in Nederland’. Dat was nog veel beter! In maart 2005 ben begonnen met mijn promotieonderzoek. Ik kwam terecht in een onderzoeksteam van junior en senior onderzoekers van het NIVEL en EMGO+. Zij waren al een half jaar bezig met de pilotstudie voor een groot landelijk dossieronderzoek naar onbedoelde schade in ziekenhuizen. Op het moment dat ik erbij kwam moest er een training opgezet worden voor alle verpleegkundigen en artsen die in totaal 8000 patiëntendossiers in 21 ziekenhuizen zouden gaan beoordelen. Mijn eerste taak was om deze training op te zetten, een handboek te schrijven over de beoordelingsprocedure en de trainingen te geven. In totaal zijn er zo’n 60 verpleegkundigen en 50 artsen getraind. Door de enorme omvang was het dossieronderzoek een hele organisatie, maar omdat we met een grote groep onderzoekers waren (de groep werd steeds groter), konden we de taken verdelen. Daarnaast was ik ook bezig met het schrijven van het onderzoeksplan voor mijn promotie-onderzoek. Dat ging over de oorzaken van onbedoelde gebeurtenissen in ziekenhuizen. Ik kon daarvoor informatie uit het bovengenoemde dossieronderzoek gebruiken, maar de hoofdmoot van mijn onderzoek was een studie op basis van meldingen van incidenten door zorgverleners op de werkvloer. Halverwege het tweede jaar van mijn promotietraject ben ik gestart met deze tweede dataverzameling. Dit betekende weer flink reizen met trein en bus, want ik moest op 10 afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) meldingen verzamelen en vraaggesprekken houden met de melders. Waar het dossieronderzoek vooral in kelders en afgelegen hokjes van het ziekenhuis plaatsvond, stond ik nu midden
op de werkvloer en heb ik veel van de dynamiek op de SEH meegekregen. De meldingen en interviews waren input voor PRISMA analyses. PRISMA is een methode waarmee je heel systematisch naar de basisoorzaken van incidenten op zoek gaat door middel van de constructie van een oorzakenboom. Ik heb in totaal meer dan 500 incidenten geanalyseerd. De meldingen betroffen niet altijd heel ernstige zaken met schade voor de patiënt. De opdracht aan de zorgverleners was om alles te melden wat niet de bedoeling was. Soms kreeg ik een melding dat bepaalde materialen niet op de goede plek lagen, waardoor zorgverleners eventueel mis zouden kunnen grijpen. Of meldingen over patiënten die lang moesten wachten op labuitslagen. Deze meldingen hebben niet altijd gevolgen voor de gezondheid van de patiënt , maar een volgende keer, onder andere omstandigheden, kan het wel tot schade leiden. Daarom is het ook belangrijk dit soort meldingen te onderzoeken. Zowel uit het dossieronderzoek als uit de analyses van de meldingen kwam naar voren dat menselijke oorzaken het meest frequent voorkomen. We hebben ons in beide onderzoeken echter ook specifiek gericht op oorzaken in de werkomgeving, de organisatorische en technische factoren.Vaak was er een combinatie van een menselijke factor met een technische en/ of organisatorische. Een voorbeeld: Iemand stelt een apparaat verkeerd in, omdat hij er vanuit gaat dat naar rechts draaien harder is en naar links zachter (zoals bij de volumeknop van een muziekinstallatie), maar bij dit apparaat is dat net andersom. Dat is een technische factor: het design van het apparaat is onlogisch. Maar de persoon zelf heeft niet gekeken wat zijn draai voor consequenties had, wat weer een menselijke oorzaak is. Je ziet vaak dat door een menselijke handeling de latente ofwel verborgen factoren in de werkomgeving naar boven komen. Het is belangrijk om de werkomgeving aan te passen aan de mensen die erin werken. De werkomgeving zou fouten minder moeten uitlokken en barrières moeten bevatten voor vergissingen die toch gemaakt worden, waardoor voorkomen wordt dat deze resulteren in schade voor de patiënt. Op 23 november 2009 heb ik mijn proefschrift met
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
�
in essentie om draaide. De cursusbegeleidster Brigitte Hertz vroeg zich af of ik wel voldoende ‘geloofde’ in mijn onderzoek en maakte duidelijk dat DAT ook een belangrijk presentatie aspect was. Bij de volgende oefening moesten we vooral dit ‘geloven in’ proberen over te brengen in combinatie met een spannende 1e zin. En bij deze oefening mochten we het onderwerp zelf kiezen. Na een paar minuten voorbereidingstijd was het mijn beurt; Ik keek iedereen even nadrukkelijk aan, nam rustig de tijd en sprak zacht en enigszins raadselachtig de zin uit waarmee dit verslag begint. “Ik neem jullie mee naar een zonovergoten glooiend landschap in midden Engeland, vlakbij de stad Op 17 februari Leicester. Het is 22 augustus 1485 en King Richard III promoveerde Nelstaat in slagorde tegenover Henry Tudor die hem zijn leke van ’t Veerkroon, zijn troon, zijn Engeland betwist. Door verraad Tazelaar op het komt Richard tijdens deze battle at Bosworth Field proefschrift getiteld om het leven en zal Henry, de zevende Engelse koning “Prevention of demet die naam sinds de conquest in 1066, de troon pression and anxiety bestijgen. Henry’s claim op Engeland is zeer mager en in older people”, direct vanaf zijn eerste dag als koning begint hij een aan de Vrije Univergoed doordachte en uiterst secure anti-propaganda siteit, Amsterdam. Promotoren waren Prof. dr. campagne op te bouwen om zijn voorganger postuum Henriette van der Horst en Prof. dr. Aartjan zo zwart mogelijk te maken om daarmee zijn eigen Beekman. Co-promotoren waren dr. Harm van positie te versterken. De kern van de anti-propaganda Marwijk en dr. Patricia van Oppen. betrof een vermeende actie van Richard die zelfs in middeleeuws Engeland tot een grote mate van af“Heeft-ie het gedaan of heeft-ie het niet geschuw zou leiden en dat ook deed. Hij zou de moord daan?” op zijn neefjes, “de prinsjes in de Tower”, de zonen van Dit was de eerste zin van een presentatie oefening zijn oudere broer Edward IV op zijn geweten hebben. in het kader van de cursus “succesvol promoveren De anti-propaganda heeft honderden jaren lang goed en persoonlijke effectiviteit” waar ik begin 2004 met gewerkt, Richard was inmiddels een aantal andere beginnende VU ook fysiek een monster en was een promovendi aan deelnam. Tijdens die het is schurk geworden die zijn weerga cursus werd veel aandacht besteed 22 augustus 1485 niet kende. Pas in de laatste eeuw aan de wijze van presenteren van is op grond van vermoedens en onderzoek. De oefening die aan deze geruchten met grote moeite gevooraf ging was vooral gericht op tracht om de eeuwenoude puzzle rond Richard III te een aantal belangrijke basis aspecten van presenteren, herstellen, bijna onmogelijk want veel stukjes zijn met zoals een goede houding, rustig staan op 2 benen, opzet zoek gemaakt. En langzaam is een heel ander duidelijk praten en mensen aankijken. Lettend op deze beeld van Richard ontstaan, een beeld waarmee het zaken moesten we in een paar minuten ons onderaanzienlijk lastiger wordt om aannemelijk te maken zoek aan elkaar presenteren. In mijn geval ging die dat hij de verdwijning van zijn neefjes op zijn gewepresentatie perfect op een bescheiden puntje na; ik ten zou hebben. En dus tegelijk met een proces van had vergeten te vermelden waar mijn onderzoek nu
bulletin van de netherlands school of primary care research
succes verdedigd aan de VU in Amsterdam. Een mooie afsluiting van een geweldige tijd als promovendus. Ik heb veel geleerd en weet nu zeker dat ik voorlopig de wetenschap nog niet wil verlaten. In december ben ik begonnen met een nieuwe baan als postdoc bij IQ healthcare. Ik blijf dus onderzoeker binnen de CaRegroep!
◄ terug naar inhoud
32
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
◄ terug naar inhoud
33
het risico groot is dat milde klachten op dit gebied rehabilitatie is in de afgelopen jaren de vraag waarmee zich tot een serieuze stoornis ontwikkelen. Alle 170 ik dit betoog begon vaker en vaker gesteld. deelnemers hadden een verhoogde score (≥ 16) op Waarschijnlijk zullen we nooit achter de waarheid kode Centre for Epidemiologic Studies Depression scale men maar na een redelijk gedegen karakterstudie van (de CES-D) en dus een zekere mate van angst of dedeze zo lang intens verguisde Engelse koning is mijn pressieproblematiek, maar tegelijkertijd een negatieve stellige overtuiging dat Richard het niet heeft gedaan.” uitslag op het Mini International Neuropsychiatric Maar dit terzijde; behalve mijn ‘geloof’ in deze en Interview (MINI). Dit laatste betekende dat er (nog) andere helden uit die rijke Engelse geschiedenis moest geen sprake was van een volwaardige depressie en of ik natuurlijk serieus aan de gang met het zodanig gaan angststoornis die voldeed aan de DSM- IV criteria. ‘geloven’ in het onderzoek waar ik voor was aangeNadat eerst was afgewacht of de klachten niet vanzelf nomen dat ik bij het presenteren ervan vanaf nu niet verdwenen (watchful waiting), kregen de ouderen in meer zou vergeten te vermelden dat het om ‘prevende eerste groep na drie maanden een speciaal voor tie van depressie en angst bij ouderen’ ging. dit doel ontwikkelde folder en een zelfhulpcursus met Dat was het begin. We zijn nu 6-en-een-half jaar tips, informatie en oefeningen aangeboden (bibliotheverder en: afgelopen woensdag 17 februari klonk het rapie). Thuiszorg verpleegkundigen stimuleerden de HORA EST om 14.45 uur na een promotie-traject deelnemers in deze fase om het boek door te werken wat zeer voorspoedig is verlopen, dankzij een zeer en de oefeningen te doen. In de derde fase van het stimulerende en enthousiasmerende projectgroep programma maakten de deelnemers kennis met een bestaande uit Harm van Marwijk, Aartjan Beekman, eenvoudige probleem-oplos-strategie (Problem SolPatricia van Oppen, aanvankelijk Wim stalman en ving Treatment) die, evenals de zelfhulpfase, gebaseerd later Henriette van der Horst. Tevens wil ik Filip Smit is op cognitieve gedragstherapie. Deze techniek werd noemen die een zeer belangrijk aandeel had in het tijdens een aantal huisbezoeken met de ouderen uiteindelijke succes van mijn onderzoek. De studie die doorgenomen door een speciaal beschreven wordt in mijn proefschrift daarvoor getrainde sociaal-psychiais een van de eerste studies waarin Wij toonden aan trisch verpleegkundige. wordt aangetoond dat de preventie dat het risico op Elke drie maanden werd de CES-D van depressie en angst (kosten-) effeceen depressie en/ vragenlijst opnieuw afgenomen om tief lijkt te zijn en dat deze effecten op of angststoornis te bezien of moest worden overlangere termijn aan lijken te houden. gehalveerd kan gegaan naar de volgende fase. De Dit is van groot belang voor de prakworden deelnemers bij wie de klachten ook tijk. Wij toonden aan dat het risico op na de derde fase niet verminderd een depressie en/of angststoornis geof verdwenen waren, ontvingen halveerd kan worden in de doelgroep het advies om met de huisarts te overleggen of het bestaande uit de oudste ouderen (75+) die subkliniraadzaam was om te starten met antidepressiva of sche verschijnselen van depressie of angst hebben. angstmedicatie. Na een jaar bleek voor deze ouderen de kans om een 170 ouderen met lichte somberheids- of angstvolwaardige depressie of angststoornis te ontwikkelen klachten werden benaderd voor het onderzoek. twee keer zo klein in vergelijking met ouderen die het Een onderzoek wat vooral van belang is omdat het programma niet hadden gevolgd. De stapsgewijze zorg probleem van angst en depressie bij ouderen groot is, benadering werkte beter dan gangbare huisartsenzorg. huidige behandelmethoden onvoldoende effectief zijn En niet alleen op korte termijn, het effect bleek zeker en er nog weinig gericht onderzoek is gedaan naar een jaar aan te houden. Ook was van belang dat het de effectiviteit van preventieprogramma’s bij ouderen. aanbieden van een dergelijk programma aan ouderen Die zijn des te belangrijker omdat bij hoge ouderdom
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
�
in de praktijk haalbaar bleek. Het is een krachtig instrument en van belang bij de noodzakelijke extra inzet die geleverd moet gaan worden voor het toenemend aantal ouderen in de geestelijke gezondheidszorg.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Dit project was uniek met betrekking tot het feit dat drie -tot nu toe- in de literatuur onderbelichte thema’s in de schijnwerpers kwamen te staan; (i) het betrof hier een onderzoek gericht op een relatief grote groep van oudste ouderen met een gemiddelde leeftijd van 81 jaar, (ii) de vorm waarin de preventieve interventie werd aangeboden was een stapsgewijs programma waarin, onder andere, verschillende bewezen effectieve technieken waren opgenomen gebaseerd op cognitieve gedragstherapie en (iii) de interventie richtte zich behalve op depressie ook op angst, wat vooral relevant is in het licht van de hoge comorbiditeit van stemmingsstoornissen en angstsstoornissen bij ouderen. Van belang was ook dat de onderzoeksprocedure, toegepast in deze studie, ouderen identificeerde met depressieve en angstsymptomen die gewoonlijk niet door henzelf of hun huisartsen als zodanig waren herkend. Het screenen van ouderen in de eerste lijn kan de opsporing verbeteren. Het hier beschreven onderzoek heeft gevolgen voor de benadering van geestelijke gezondheidsproblematiek in de eerstelijnszorg, een benadering die –naar de mening van velen- momenteel te wensen overlaat. De gefragmenteerde gezondheidszorg met z’n aanbodgedreven, ziekte-specifieke en eenzijdige benadering gericht op acute dienstverlening biedt onvoldoende ruimte voor de zorgbehoeften van kwetsbare ouderen die kampen met fysieke of psychische problemen en/ of een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen
◄ terug naar inhoud
34
van dergelijke problemen. Het feit dat een preventief, relatief eenvoudig, algemeen zorgprogramma voor ouderen zowel succesvol als haalbaar blijkt te zijn is van groot belang voor de eerstelijnszorg en met name voor huisartsen. Gezien de hoge kosten die gemoeid zijn met de behandeling van ernstige depressie- en angststoornissen bij ouderen en de betrekkelijk geringe kosten (rond 600 euro per persoon) van het preventieprogramma verdient het aanbeveling om het programma of een vergelijkbare aanpak zo snel mogelijk in de praktijk te gaan gebruiken. En via mijn nieuwe baan als onderzoeker bij GGZ-instelling Ingeest zal ik daar overigens zelf aan bijdragen. Nog dit jaar zal begonnen worden met het aanbieden van het programma “Levenslust” aan een grote groep ouderen via huisartsenpraktijken in West Friesland en Amsterdam. Dit programma is gebaseerd op het onderzoek wat beschreven is in mijn proefschrift, maar zal nog verder worden uitgebreid met bijvoorbeeld ouderengym erbij, en met meer keuzevrijheid in het volgen en de volgorde van de programmaonderdelen. Uiteraard zullen de effecten van de verstrekte interventies weer onderzocht worden, maar de nadruk zal nu vooral komen te liggen op implementatie. We willen een meer geïntegreerde toegang tot op maat gemaakte diensten voor ouderen met een (sub)klinische depressie ontwikkelen. In samenwerking met huisartsen en praktijkondersteuners in de eerste lijn willen we deze ouderen een laagdrempelige toegang bieden tot een brede waaier van effectieve behandelingen. “Heb ik het gedaan of heb ik het niet gedaan?” Nu staat het woordje ‘het’ zowel voor ‘geloven in mijn onderzoek’ als voor ‘het bereiken van de eindstreep’. En het antwoord op deze vraag is “JA”.
�
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
bulletin van de netherlands school of primary care research
Cum Laude gepromoveerden aan het woord
Op 3 december 2009 promoveerde Jochen Cals verbonden aan Caphri, Universiteit Maastricht, op het proefschrift getiteld: “Respiratory tract infections in general practice – enhanced communication skills and C-reactive protein testing to optimise management ”. Promotoren: Prof. dr. Geert-Jan Dinant, Prof. dr. Christopher Butler (Cardiff University, Wales), Dr. Rogier Hopstaken
◄ terug naar inhoud
35
De afgelopen weken was er oogstrelende topsport op televisie. De Olympische winterspelen hielden menigeen bij de warme verwarming in plaats van in de koude Nederlandse sneeuw. En toegegeven, de prachtige natuur, zinderende sporten en spannende duels om de medailles maakten de nachtelijke televisie-uurtjes tot een waar genot.Vier jaar trainen, spier- en hersenkraken, taktiek, techniek en toewijding bracht de sporters naar de befaamde vijf ringen. Toen aan een van de winnende biatleten werd gevraagd hoe ze vier jaar geleden in het traject was gestapt, antwoordde ze: “Ik had geen idee, ik was gewoon lekker bezig en genoot van wat ik deed. Ik had de Spelen wel als doel, maar dat was toch vooral vaag en ver weg”. Welnu, van deze biatlete schiet ik graag even naar een promotietraject. De redactie van CaRré verzocht mij vriendelijk om iets te schrijven over mijn promotie. Want wie een heel boek vol kan schrijven, kan ook wel een stukje
schrijven over dat boek, zullen ze wel hebben gedacht. Plostklaps kreeg ik mijn eerste writer’s block tijdens de befaamde post-promotie blues. Want wat moet je nu schrijven over je promotietraject voor lezers die allen al gepromoveerd zijn of het ongetwijfeld zullen zijn in de toekomst? De betreffende biatlete hielp me uiteindelijk op weg. Want voortschrijdend inzicht maakt soms dat we vergeten dat we vroeger vooral veel niet wisten. Ik nam de sneeuwschep, groef diep, en probeerde me de eerste weken van mijn onderzoekstijd vier jaar geleden te herinneren. Welnu, vier jaar gelden was ik inderdaad gewoon blij met wat ik mocht doen en het einde van het traject was vooral vaag, ver weg en vreselijk eng. Want in het eerste jaar van je promotietraject naar een promotieceremonie gaan kijken is een absolute garantie voor een winter-, of zomerdepressie, zo u wilt. Je bent je namelijk vanaf die tijd vooral bewust van je onbekwaamheid. Het mooie daarvan is echter dat het onbewust leidt tot veel training (patiënten insluiten), hersenkraken (hoe lukt dat binnen de geplande tijd), techniek (hoe analyseer ik die berg data, waar ik eigenlijk maar 20% van nodig blijk te hebben), taktiek (hoe zorg ik ervoor dat mijn artikel vervolgens onweerstaanbaar sexy is voor journals) en toewijding (op welke vervelende exotische plek presenteer ik mijn data) . En dan vliegen de jaren opeens voorbij met vele trainingskampen (methodologiecursussen), testwedstrijden (artikel naar de co-auteurs), echte wedstrijden (artikel naar de journals), teleurstelling (afwijzing), verwondering (revisie) en verrukking (acceptatie). Je wordt zo haast ongemerkt onbewust bekwaam en voor je het weet zit je in je Olympische promotiejaar. En dan komt een moment dat je ploegleiding (het promotieteam) vertelt dat je klaar bent voor het Olympische kwalificatietoernooi (leescommissie). De trainingen hebben toch echt effect gehad, de juryleden voelen dat ook,
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
� bulletin van de netherlands school of primary care research
geven nog wat punten voor techniek en uitvoering en je hebt je kwalificatie op zak. In Maastricht mag je dan een datum plannen op ‘de Berg’. In de voorbereiding op de dag dat je die Olympus eindelijk mag beklimmen hoef je enkel het goede gevoel vast te houden, je wedstrijdpak (rokkostuum) te regelen, de pers te woord staan (regionaal of (inter)nationaal afhankelijk van het sex-appael van je onderzoek) en vooral goed uitgerust aan de dag te beginnen (zodra de proefschriften van de drukker terugkomen, vooral veel boekjes uitdelen, maar zeker niet meer openslaan en lezen). Na een gezonde wedstrijdspanning bij het opstaan, een goede stoelgang in de spelonken van de Berg, klinkt dan plotseling het startschot voor de finale. Je praat, wijst, lacht, fronst, kraakt je hersens, en geniet. Met het neerkomen van de finishvlag (de staf van de pedel) ben je in één klap bewust bekwaam. Het mooie van sport (en ook onderzoek) is dat je de pijn en tegenvallers gauw vergeet wanneer die door de endorfines van voldoening worden verdrongen. Het mooiste aan mijn promotie vond ik het gevoel van zweven boven de stof, met vele vrienden, collega’s en dierbaren in het publiek. Met leuke fans is het toch echt makkelijker presteren. Ik zweefde nog iets hoger toen ik het predikaat cum laude om mijn oren kreeg. De focus voor de grote dag lag toch echt op die verdediging, en ik was me niet bewust van dat hele proces achter mijn rug om. Ik kon door de verrassing en ontlading een klein traantje niet onderdrukken, maar dat mag best even aan de finish. Een dagje zweven is heerlijk, maar daarna is het ook weer lekker om gewoon met de voeten in de löss verder te gaan, in de huisartspraktijk als huisarts-in-opleiding en bij CAPHRI als post-doc.Vooruit denken in een nieuwe olympische cyclus met nieuwe uitdagingen vol plezier en passie. De onbevangenheid van het prille begin komt niet meer terug, maar de gedachte eraan is heerlijk om te koesteren.
◄ terug naar inhoud
36
Jochen Cals doet onderzoek naar luchtweginfecties, diagnostiek en communicatieve strategieën in de huisartspraktijk. Meer inhoudelijke informatie over zijn werk en het proefschrift is te vinden op www. jochencals.nl
Op 20 november 2009 promoveerde Liesbeth Mercken verbonden aan Caphri, Universiteit Maastricht, op het proefschrift getiteld: “Influence or Selection: Dynamics of friendship networks and smoking behavior in adolescence”. Promotoren: Prof. dr. Hein de Vries en Prof. dr. Tom Snijders Co-promotor: dr. Math Candel In mijn promotieonderzoek bestudeerde ik de ontwikkeling van rookgedrag en vriendschapsnetwerken in zes Europese landen. Het doel was te achterhalen waarom bevriende jongeren vaak gelijk rookgedrag vertonen. Komt dit doordat ze elkaar beïnvloeden? Of kiezen jongeren vrienden die al gelijk rookgedrag vertonen? De conclusie van mijn onderzoek is dat rokers vrienden kiezen die roken en niet-rokers vrienden die niet roken. Jongeren beïnvloeden elkaar in de keuze om te gaan roken maar zodra twee vrienden gelijk rookgedrag vertonen heeft selectie hier een grotere rol in gespeeld dan beïnvloeding. Het onderzoeken van de steeds veranderende vriendschapsnetwerken van jongeren met nieuwe longitudinale sociale netwerk analyse technieken en het bestuderen hoe rookgedrag zich in zulke sociale netwerken kan verspreiden sprak me enorm aan en ik kon er over de jaren heen alleen maar enthousiaster over worden. Het was een uniek project, waarvoor een nooit eerder gebruikte methodologie was gekozen. Een nieuwe methodologie waarbij de analyse van slechts 1 vriendschapsnetwerk soms dagen in beslag nam. Door de kinderziektes die het uittesten van nieuwe software onvermijdelijk met zich meebrengt, werd ik meer dan eens gedwongen alle analyses weg te gooien en volledig opnieuw te beginnen. Hoewel dit niet altijd even gemakkelijk was, kon dit me er niet van weerhouden om erin te blijven geloven.
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
� bulletin van de netherlands school of primary care research
Het moment van mijn promotie heb ik intens beleefd. Je weet nooit wat je te wachten staat, hoe sterk je staat, welke vragen je opponenten gaan stellen en of je er op een goede manier mee zal kunnen omgaan. Tegen alle verwachtingen in, vond ik de verdediging leuk omdat het niet aanvoelde als een verdediging maar een opeenvolging van toffe discussies. Met een mogelijke onderscheiding ben je op zo een moment totaal niet bezig. Zelfs toen iemand per toeval tijdens het wachten na de verdediging grapte:‘ze blijven wel erg lang weg, zou het Cum Laude zijn?’, zag ik die mogelijkheid zelf totaal niet. Het moment waarop mijn promotor toch plots de woorden ‘Cum Laude’ uitsprak zal ik niet snel vergeten. Het was een complete verrassing, een emotioneel moment niet alleen voor mezelf maar ook voor mijn promotoren. De vraag waarom net mijn promotie een Cum Laude
◄ terug naar inhoud
37
onderscheiding heeft gekregen is moeilijk om zelf te beantwoorden, het zal een samenspel van factoren zijn geweest en misschien ook een beetje geluk. Achteraf kijk ik er met veel trots naar terug en vind ik het nog steeds een eer om op deze manier waardering te mogen krijgen voor mijn onderzoek en werk van de afgelopen jaren. Maar als de drukte rondom je promotie stilaan wegebt en je ondertussen alle felicitaties hebt ontvangen, gaat het gewone (onderzoekers)leven verder en denk je nauwelijks nog aan die twee woordjes. Toch denk ik wel dat het mijn toekomst kan beïnvloeden door de bevestiging en waardering die je eruit haalt en de impact die het zou kunnen hebben als iemand het in je CV leest. Voor mezelf zal het een blijvende stimulans zijn om toekomstig onderzoek met dezelfde gedrevenheid en oog voor detail uit te voeren.
�
C
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
MUNDO’s approach to support higher education institutes in the South in developing their capacities
bulletin van de netherlands school of primary care research
Heinz Greijn, Project Manager MUNDO
Since it was founded in 1997, the Maastricht University Centre for International Cooperation in Academic Development (MUNDO) has implemented dozens of projects supporting the capacity development of higher education institutes in developing countries and Eastern Europe. We are a small unit within Maastricht University with twelve staff members. Seven staff members, including the director, are project managers who operate as knowledge brokers connecting teams of experts from Maastricht University with teams of experts from the partner institute. In this article I will explain how MUNDO operates. using the case of a project we support in Ethiopia. Since 2006 MUNDO has been implementing a NUFFIC/NPT project with the objective to improve the quality and relevance of medical
◄ terug naar inhoud
38
education at two young Universities in Mekelle and Hawassa. Through this project with a project budget of 1,6 million euros, we aim to contribute to improved health of the people in Ethiopia. The health situation in Ethiopia To understand the relevance it is important to picture how this project is embedded in its wider context. The health indicators show a distressing situation in Ethiopia. One in six children will not see their fifth birthday. Nearly 1 out of 100 pregnant women die from causes related to child bearing. 1.5 million people are living with HIV/ AIDS and the number is rising, preventable and treatable diseases cause death because four out of every 10 people have no access to health care. Ethiopia has only 22,000 health workers on a po-
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
� bulletin van de netherlands school of primary care research
pulation of 73 million people. It is estimated that only 2500 and 4000 are doctors and the remaining are health officers, nurses and midwives. This amounts to 0.31 health worker per 1000 people, which is extremely low even compared to neighboring countries. One of the problems Ethiopia is struggling with is the massive brain drain of medical doctors abroad. According to some reports there are more Ethiopian medical doctors working in the EU and the US than at home. Hence there is a need to boost Ethiopia’s capacity to train medical doctors.
◄ terug naar inhoud
39
The medical faculties of Hawassa and Mekelle In view of shortage of doctors all medical faculties in Ethiopia are expected to dramatically increase their capacity. For the period 2006-09 the medical faculties of Hawassa and Mekelle planned to increase enrolment from 172 students to 345 and from 230 students to 440 respectively. At the same time the faculties wanted to improve quality and relevance and adopt a student centered approach. In 2006 the management of the institutes had only vague ideas about the nature of this student centered approach, The Dean of Mekelle referring to his own education through traditional rote learning in large auditoria said to me: ”We want to teach our students in a different way than we have been taught ourselves”. When starting a project we are always very cautious about the setting of targets. This aspect is often underestimated. Expectations on the donor side (in this case NUFFIC) and the recipient side are often very high whereas the budget and scope of a project is usually modest compared to higher level objectives. In this particular case of Ethiopia 1.6 million Euros may seem a lot of money, but it is by far not enough to increase the student intake capacity of both institutes to the levels mentioned above and to introduce a student centered curriculum as well. Furthermore, the success of a project depends on many other factors that are beyond the control of the faculties and the project management. For example, stepping up the capacity to
train medical doctors will be futile if no measures are taken to stop the brain drain. Another factor that influenced the project outcome was the fact that in the early stages of the project the central government decided how many students the medical faculties were supposed to register with little consideration whether the faculties were able to take on these students. In such a situation it is very difficult to improve quality. It is important to map out and assess such uncertain external factors as early as possible in order to make a list of interventions that are effective and that make sense against the back drop of the bigger picture dynamics. Taking into consideration such factors we agreed with the partners which interventions would make a good contribution to meeting their strategic objectives. Out of the many interventions we agreed on I will describe two interventions that involved exchange of expertise between Maastricht University and the partner institutes2. A student centered approach to education With the aim of introducing a more student centered approach to teaching, two experts from Maastricht University visited the faculties in Ethiopia to conduct a workshop discussing with staff the various options. Vice versa Ethiopian staff members came to the Netherlands to see how student centered education works at Maastricht University. Maastricht champions the problem based learning approach (PBL). In PBL students are stimulated to be curious and creative in solving problems that are very similar to what they will encounter in practice in their future careers. The project was forced to go slow in deciding on a particular student centered approach, because the Ethiopian Ministries of Education and Health were in the process of developing a basic curriculum for medical education in Ethiopia. For as long as this policy was still in the pipeline, it was very difficult to know how much room for manoeuvre there was for the faculties to shape their own student centered approach to education. In order to learn from other institutes, the
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
Ethiopian government sent three delegations of their own medical experts to about a dozen PBL based medical schools in different parts of the world. Now a general consensus is emerging that medical education in Ethiopia has to become more student centered and that PBL may be an interesting approach especially for training students who already have a background in related sciences such as for example biology or nursing. It was decided that all curricula need to be “modularized”. Since all medical faculties and also the Ministries are still grappling with what modularization exactly means for the education of medical students and how to go about it, we are currently considering a national workshop for all medical faculties in Ethiopia in order to take this line of thinking a couple of steps forward.
◄ terug naar inhoud
40
Community based research One other important component of the project was to facilitate staff members to conduct research. Choosing this intervention was based on the following considerations: An essential feature of a good quality graduate program is a strong research program, run by creative and passionate staff that can inspire students. Research can generate knowledge that will even-
tually contribute to improvement of the health situation in Ethiopia Research is an important incentive for staff to stay with the institute. This is important since staff turnover is extremely high at the medical faculties. Two researchers from Maastricht University trained their Ethiopian counter parts on how to start and conduct research. Subsequently 30 research proposals were written by the Ethiopians. The 20 best proposals were selected by the research committees and based on feedback by the MU researchers. These proposals were supported with project funding. This project component generated a lot of enthusiasm and the quality of the research projects ranged from modest to high, and in some cases very high. There are plenty of opportunities to enhance the capacity even more. The research topics have been developed on an ad-hoc basis without a clear agenda. There is little or no relation between the various studies being conducted. We are looking for ways to make the research efforts more coherent and sustainable. This will be subject of discussion at a seminar at which the most outstanding community based research projects will be presented to the public and representatives of the donor community. The objective is to mobilise funds for follow up research which will
�
carré | jaargang 15 | nr 51 | maart 2010
�
contribute to the establishment of a coherent and more robust research agenda.
1 WHO uses a ratio of 2.3 health workers/1000 as a threshold for identifying critical shortage. 2 Other interventions were required other investments than
bulletin van de netherlands school of primary care research
What this Ethiopian example illustrates is that in building the capacity of higher education institutes it is very difficult to set a target and work towards achieving this target in a straight line on the basis of a fixed plan. During the project period many contextual forces influence the course of events. For MUNDO this implies that while we engage in supporting our partners in developing their capacities, we need to keep an eye on the long term development goals, the contextual dynamics as well as new insights that emerge in the course of the process. In view of these we need to gauge on a regular basis whether what we are doing today is still relevant and effective in a much broader perspective or whether there is a need to change tack. When supporting organisations with the development of their capacities plans and targets are not written in stone but should be viewed as tentative roadmaps and beacons that help to navigate a complex and dynamic environment.
◄ terug naar inhoud
41
expertise from Maastricht University: In view of the fact that the majority of the teachers only had a BSc degree it was decided to sponsor 20 of them to obtain an MSc degree abroad. For those teachers who already had an MSc degree there was a possibility to expand or upgrade their knowledge and skills through short courses. EUR 70,000 was spent purchasing books for the libraries. We considered investing in improving the access to online publications but due to the limited bandwidth Universities are struggling with, even in the foreseeable future we decided for books. For each of the faculties a bus has been procured which makes it possible enable students do conduct research in rural communities outside Mekelle and Hawassa towns. Small investments were made in creating a more conducive environment for female students to study. The female students opted for computer equipment (Hawassa) and fitness equipment (Mekelle) to be used by female students only.
�