C
CaRre´ bulletin van de netherlands school of primary care research
jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
redactiecommissie Rik Crutzen en Liesbeth van Osch, CAPHRI (hoofdredacteuren) Stef Bouwhuis, NIVEL Laura Hochstenbach, CAPHRI Dóra Révész, EMGO+ Marieke de Visser, Radboud Institute for Health Sciences uitgave Dit bulletin is een uitgave van de Onderzoeksschool CaRe. kopij en informatie Deadline voor CaRré 62: 10 september 2014 Daniëlle Moens, CaRe Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD Maastricht telefoon: 043-3882446 email:
[email protected] ontwerp en opmaak Jos Bruystens grafisch ontwerper, Maastricht
INHOUD
Redactioneel CaRré 61
3
Brief van de directeur
4
CaRe onderzoekers in de landelijke pers
5
Aanpalende organisatie
12
Cursus Meta-analyse
14
Achter een ander bureau
15
Abroad 17 18
Gepromoveerden aan het woord
TOP 30 32
Aankondiging congres
Samenwerking 33 Het Parelsnoer Instituut
35
CaRe werkt samen in de POC
38
Kunst en wetenschap: (weer) bij elkaar?
39
Oraties 41 CaRré-bulletin verschijnt tweemaal per jaar en is gratis beschikbaar voor alle medewerkers van de onderzoekschool CaRe, alsmede voor geïnteresseerde externe relaties. Het bulletin is beschikbaar op de website van de Netherlands School of Primary Care Research (CaRe) http://www.researchschoolcare.nl/
Dagboek van een promovendus
44
Suske en Wiskunde
46
De tand des tijds: Stellingen revisited
47
Afscheid prof. dr. Hans Maarse
49
2 < vorige pagina
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
Redactioneel CaRré 61
bulletin van de netherlands school of primary care research
Voor u ligt een nieuwe editie van CaRré! Wederom gevuld met informatie vanuit de vier onderzoeksinstituten die participeren in CaRe. De oplettende lezer heeft waarschijnlijk al opgemerkt dat in het colofon een nieuw logo prijkt. Sinds 1 januari 2014 heet het voormalige Nijmegen Centre for Evidence Based Practice (NCEBP) namelijk Radboud Institute for Health Sciences. Dit is het gevolg van een verandering in de organisatie van het onderzoek in het Radboudumc (ook al een nieuwe naam…). In deze editie vindt u onder andere artikelen over het Academisch Gezondheidscentrum Thermion in Lent, het Parelsnoer initiatief en de POC (Promovendi Opleiding Commissie). Tevens kunt u een interview lezen met Prof. Hans Maarse, die onlangs afscheid heeft genomen van CAPHRI. Prof. Gert Jan van der Wilt blikt terug op zijn stellingen, en in de rubriek ‘Samenwerkingen’ wordt een voorbeeld gegeven van een succesvolle samenwerking tussen EMGO+ en CAPHRI. Natuurlijk ontbreken ook in deze editie de bijdragen van promovendi niet, en zijn ook de andere vaste rubrieken weer aanwezig. Mocht u zelf een bijdrage hebben voor het bulletin dan kunt u deze mailen naar
[email protected]. In de vorige editie werd al gemeld dat de CaRe dag
dit jaar georganiseerd zal worden in Nijmegen op 11 juni. Inmiddels is de titel van het symposium bekend: ‘Prevention: The unaccepted solution to our healthcare problems?’. De programmacommissie bestaande uit voorzitter Prof. Pim Assendelft (Radboudumc), Dr. Christel van Gool (CAPHRI), Dr. Joke Korevaar (NIVEL), Prof. Sophia Kramer (EMGO+) en Dr. Marieke de Visser (Radboudumc), heeft een inspirerend programma samengesteld. Naast presentaties van gerenommeerde sprekers zal er een debat plaatsvinden en is een prominente plek ingeruimd voor laptop presentaties door promovendi. Meer informatie over deze dag vindt u op de website van het Radboud Institute for Health Sciences (www.rihs.nl). We hopen u in groten getale te mogen ontmoeten op deze dag! Omdat Malou van Greuningen in de laatste fase van haar promotietraject is beland, moeten we helaas afscheid van haar nemen als redactielid. Bij dezen willen we Malou heel hartelijk bedanken voor haar inzet voor CaRré. Gelukkig is er een goede opvolger voor haar gevonden in Stef Bouwhuis, die voortaan het nieuws vanuit NIVEL zal brengen. Veel leesplezier! De redactie
�
3 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
Brief van de directeur
Met heel veel plezier schrijf ik deze eerste brief aan jullie. Er is aantal positieve ontwikkelingen waar ik jullie graag van op de hoogte wil brengen. In de vorige CaRré melden we al dat we in oktober 2013 het heugelijke nieuws ontvingen dat de ECOS (Erkenningscommissie Onderzoekscholen) besloten had de aanvraag van CaRe tot hererkenning te honoreren en onze Onderzoeksschool te hererkennen. De ECOS is ingesteld door de KNAW en beoordeelt voor de hererkenning vooral twee zaken: 1) het opleidings- en begeleidingsprogramma voor promovendi en 2) de organisatie van de onderzoeksschool CaRe. Voor deze beoordeling was een uitvoerig rapport door Ingrid Leijs en Guy Widdershoven opgesteld. De ECOS concludeerde dat beide aspecten voldoen aan de internationale kwaliteitsnormen. Deze hererkenning is voor 6 jaar en duurt dus tot eind 2019. De ECOS was lovend over de prestaties van CaRe. Er was slechts een tweetal vragen die de ECOS had naar aanleiding van de rapportage die de Onderzoeksschool CaRe had aangedragen. De ECOS constateerde dat er een relatief hoge instroom van buitenlandse PhD’s is en zij vroeg zich daarom af of de cultuurverschillen een probleem vormen voor deze buitenlandse PhD’s. De tweede vraag betrof welke arbeidsmarktperspectieven promovendi na hun opleiding hebben en of CaRe de promovendi actief begeleidt in dit perspectief. Beide vragen werden naar tevredenheid beantwoord, waarna niets meer de hererkenning in de weg stond. Maar dat was niet het enige goede nieuws. In de zomer van 2013 had de minister van OC&W, dr. Jet Bussemaker, de Tweede Kamer laten weten dat de landelijk erkende onderzoeksscholen een belangrijke taak vervullen in de opleiding van promovendi en in de interuniversitaire samenwerking. Letterlijk was haar
conclusie dat “Mede door het stelsel van onderzoekscholen en bijbehorende evaluatiecycli de kwaliteit van het onderzoek en de promotieopleidingen in Nederland sterk verbeterd zijn.” Als antwoord op een motie uit de Tweede Kamer gaf zij aan dat er meer aandacht moet komen voor de financiële situatie van de Landelijke Onderzoeksscholen. Zij liet zien open te staan voor suggesties vanuit SODOLA (Structureel Overleg Directeuren met Landelijke Accreditatie) en drong aan op een nader overleg tussen SODOLA en de VSNU. Dat overleg leidde tot het opstellen van concrete richtlijnen voor de financiële ondersteuning van Onderzoeksscholen voor het opleidingsprogramma van promovendi, voor het verrichten van interdisciplinair onderzoek, voor het vergoeden van reis- en verblijf van gastonderzoekers en voor het onderhouden van internationale onderzoeksactiviteiten en voor het delen van onderzoeksresultaten met de samenleving. Dit is een fantastische ontwikkeling en als CaRe directeur hoop ik van harte dat deze richtlijn meer mogelijkheden voor CaRe zal geven. Ik ben er van overtuigd dat dit alle onderzoekers van CaRe ten goede zal komen. Sinds de hererkenning ben ik aangesteld als wetenschappelijk directeur, ook voor de periode van 6 jaar. We hebben in het najaar een uitstekende start gemaakt in het overleg met de wetenschappelijk directeuren en met de opleidingscoördinatoren van de verschillende instituten. Ik zie uit naar de komende jaren en ik ben graag beschikbaar voor deze functie. Ik sta open voor suggesties vanuit de promovendi of andere medewerkers. Onno van Schayck (
[email protected])
�
4 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
CaRe onderzoekers in de landelijke pers Trouw, 30/012014 Trouw besteedt aandacht aan het overstapgedrag van verzekerden en concurrentie tussen zorgverzekeraars, op basis van onderzoek van Judith de Jong (NIVEL). Zij stelt dat er wel degelijk sprake is van concurrentie op prijs. Uit onderzoek blijkt namelijk dat verzekerden als eerst naar de prijs kijken en daarna naar de inhoud van het pakket. Pas bij een prijsverschil van 27 euro stapt de meerderheid over.
De Limburger, 21/01/2014 Gezond leven zou een bijdrage kunnen leveren aan het verhogen van de levensverwachting en het aantal gezonde jaren van Nederlanders. Uit onderzoek van Judith de Jong van het NIVEL blijkt dat verzekerden het goed vinden als zorgverzekeraars zich bemoeien met hun leefstijl en gezond eten en bewegen stimuleren. De meerderheid vindt ook dat mensen die ongezond leven, meer zouden moeten betalen voor hun zorgverzekering. Een puntensysteem waarmee mensen beloond worden voor gezond gedrag, zien de meeste verzekerden niet zitten.
De Volkskrant, 20/12/2013 Op basis van onderzoek van het NIVEL en VGZ meldt de Volkskrant dat minder verzekerden dit jaar (2013) zullen overstappen naar een andere verzekeraar. Verwacht wordt dat in 2013 5,5% overstapt tegenover 7,2% in 2012. Daarnaast blijkt dat meer verzekerden hun polis rechtsreeks via de website van de verzekeraar afsluiten en minder vaak via vergelijkingswebsites.
� 5 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
De Gelderlander, 3/2/2014 Op basis van een onderzoek naar de kwaliteit van ambulancezorg vanuit patiëntenperspectief door het NIVEL, onder andere Herman Sixma, meldt De Gelderlander dat ambulancediensten over het algemeen een goed rapport halen. Gemiddeld scoren ambulancediensten in Nederland een 9. Een opvallend resultaat van het onderzoek is dat patiënten die ter plekke behandeld worden net zo tevreden zijn over de ambulancezorg als patiënten die wel naar een ziekenhuis vervoerd worden.
Trouw, 20/12/2013 In dit artikel wordt besproken waarom ook ouderen aangesproken worden alsof ze kinderen zijn en hoe ouderen hierop reageren. Er worden verschillende verklaringen gevonden, waaronder een verklaring door Sandra van Dulmen (NIVEL). Zij stelt dat ouderen als kinderen aangesproken worden door hulpverleners, omdat het hun rol hanteerbaarder maakt: “Het is voor hulpverleners soms moeilijk om mensen in een kwetsbare situatie te zien. Daardoor wordt de neiging om extra voor hen te zorgen of te betuttelen groter”.
In een blog in Zorgvisie geeft Prof. Gert Westert (hoogleraar gezondheidszorgonderzoek en hoofd IQ healthcare, Radboudumc) aan dat het in Nederland moeite kost om zorggebruik, kosten en uitkomsten in kaart te brengen en publiek te maken. Hij schrijft: “Onze 'angst' voor transparantie op deze punten is vergeleken met het buitenland ongekend. Wij denken bovendien dat we het wiel eerst zelf moeten uitvinden over praktijkvariatie. De kennis hierover is enorm; wij hoeven deze alleen maar toe te passen. Wat mij verder opviel is dat we beschikken over prima data - de meeste andere landen zijn jaloers op ons - maar deze data liggen achter slot en grendel van de vele stakeholders. Hoe legitiem is dat eigenlijk? Wij kunnen weten en publiek maken hoe groot de verschillen in kwaliteit, zorggebruik en kosten van zorg in Nederland zijn, maar we lijken het niet te willen, of slechts met de allergrootste voorzichtigheid.” 'Mag het licht aan?' Gert Westert, Zorgvisie 24 november 2013.
�
6 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
De Telegraaf, 11 december 2013 Ouderen ervaren hun gezondheid positiever dan dat die objectief gezien is. Met het klimmen der jaren vinden zij hun gezondheid vaak nog steeds goed, terwijl vaak sprake is van belemmerende ouderdomskwalen. Daarom kun je bij het vaststellen van hun gezondheid niet volstaan met een gezondheidsvraag. Je zult hiervoor meerdere objectieve criteria moeten meten. Dit concludeert bewegingswetenschapper Henrike Galenkamp (EMGO+) van het VU medisch centrum. Zij concludeert dat je bij ouderen meerdere gezondheidsindicatoren moet meten om een goed beeld van hun gezondheid te krijgen. De eigen ervaring is erg nuttig om zorggebruik of maatschappelijke participatie mee te bepalen, maar als maat voor de gezondheid is het niet realistisch, gegeven de zwaardere ziektelast die bij ouderen voorkomt.
Parool, 28 December 2013 Mensen met een depressieve stoornis hebben een verhoogd risico op allerlei ouderdomsziekten zoals hart en vaatziekten en diabetes. Onderzoeker Josine Verhoeven (EMGO+) concludeert dat dit mogelijk wordt veroorzaakt door een versnelde cellulaire veroudering, die bepaald kan worden door telomeerlengte te meten. Verhoeven en collega’s onderzochten de telomeerlengte van 1095 depressieve patiënten, 802 mensen die hersteld zijn van een depressie en 510 personen die nooit een depressie hebben gehad. De telomeren waren korter bij mensen die een depressie hebben doorgemaakt, onafhankelijk van hun lichamelijke gezondheid en leefstijl. Bij GGZ inGeest / VUmc is dezelfde onderzoekssgroep momenteel bezig met een behandelstudie naar de effecten van runningtherapie en antidepressiva op telomeerlengte (MOTAR studie).
NRC Handelsblad, 5 december 2013 In de provincie Noord-Holland wordt als geheel bijna twee keer zo veel euthanasie toegepast als in de rest van Nederland. Dit blijkt uit cijfers van de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie en gesprekken die NRC voerde met drie van de huidige dertig scen-artsen, die de verplichte second opinion geven bij euthanasie, in
�
7 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Noord-Holland die euthanasie toepassen. Deskundigen weten niet waarom euthanasie in Noord-Holland vaker voorkomt dan elders. Maar ze vermoeden dat het een culturele oorzaak heeft: door de nuchtere ‘niet-hiërarchische cultuur’ in Noord-Holland zouden volgens hoogleraar Levenseinde Bregje Onwuteaka-Philipsen (EMGO+) arts en patiënt makkelijk met elkaar praten. Sinds de invoering van de euthanasiewet, in 2002, weten steeds meer artsen en patiënten wanneer euthanasie mag en hóe het kan.
NU.nl, 11 februari 2014 Als gezonde jongeren een hele dag stilzitten, heeft dat een negatieve invloed op hun suikerstofwisseling. Uit een onderzoek van Mai Chin A Paw en Teatske Altenburg (EMGO+) blijkt dat elk uur even bewegen een verstoring van de suikerstofwisseling voorkomt. Zij hebben elf jongeren van tussen de 18 en 23 jaar twee keer een dag in het laboratorium van VUmc laten komen. Eén dag brachten ze volledig zittend door en op de andere dag gingen ze na steeds een uur te hebben stilgezeten 8 minuten matig intensief fietsen. Op beide dagen werd elk uur werd met een vingerprik bloed afgenomen en naar de suikerstofwisseling gekeken. Voor de onderzoekers is deze studie de start van het grootschalige project 'Hoe ziek word je van zitten?'. In dit project bestuderen zij de optimale afwisseling van zitten en beweging voor de gezondheid bij kinderen en jongeren.
NU.nl, 12 februari 2014 In tegenstelling tot wat jarenlang werd gedacht, blijkt het toch goed te zijn om kinderen vanaf vier maanden kleine hoeveelheden bijvoeding te geven. Eerst met groente en fruit, later ook met andere producten als ei, vis en pinda. Dit staat in een nieuwe voedselrichtlijn voor het voorkomen van allergie bij jonge kinderen, ontwikkeld door VUmc onderzoeker Joana Kist-van Holthe (EMGO+) en collega’s in opdracht van het Ministerie van VWS en ZonMw. Deze nieuwe richtlijn heeft ook aandacht voor de preventie van glutenovergevoeligheid (coeliakie). VU medisch centrum heeft in de afgelopen jaren samen met jeugdartsen, kinderart-
�
8 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
sen en huisartsen gewerkt aan een richtlijn voedselovergevoeligheid voor de Jeugdgezondheidszorg.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Trouw, 17 januari 2014 Psychiatrische hulp bij zelfdoding kan uitsluitend als de grootst mogelijke zorgvuldigheid wordt betracht. Ook meer aandacht voor morele competenties is hard nodig, vindt Eric Ettema (EMGO+). Huisartsen, scenartsen en psychiaters kunnen, zo blijkt uit de casus, individueel sterk van mening verschillen over de vraag of een psychiatrische patiënt in aanmerking komt voor euthanasie. In aansluiting hierop klinkt van diverse kanten de roep om verdere professionalisering.
Het Parool, Wetenschapper vraagt Wetenschapper, 27 december 2014 Guy Widdershoven (EMGO+) kreeg deze vraag gesteld: “Placebo’s kunnen de genezing bevorderen, maar worden gescheiden van ‘echte’ geneesmiddelen. Is dat een schijntegenstelling?” Het placebo-effect houdt in dat een geneesmiddel niet helpt vanwege de werkzame bestanddelen, maar omdat de patiënt het middel en de arts vertrouwt. Het placebo-effect is van belang bij onderzoek naar de effectiviteit van behandelingen. Bij de huidige onderzoeksaanpak wordt het placebo-effect gezien als factor die onderzoek naar werkzaamheid belemmert. Daardoor heeft dit begrip een negatieve lading gekregen. Ten onrechte, omdat het vertrouwen van de patiënt in de arts van groot belang is. Ook ethisch en juridisch gezien is vertrouwen de basis van de hulpverleningsrelatie.
Nieuwe Down-test boekt grote gezondheidswinst
De Volkskrant, 21 december 2013 De Nederlandse Universitair Medische Centra zijn verheugd dat zij per 1 april 2014 mogen starten met de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT). Voorlopig is de test alleen beschikbaar voor zwangere vrouwen die op basis van de combinatietest een verhoogde kans hebben op een kind met trisomie 21 (downsyndroom), trisomie 18 (edwardssyndroom) of trisomie 13 (patausyndroom). Dankzij de NIPT-test hoeven de meeste zwangere vrouwen geen vlokkentest of vrucht-
�
9 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
waterpunctie te ondergaan. Deze twee testen brengen een klein risico op een miskraam met zich mee. Het NIPT-consortium met onder andere Lidewij Henneman en Martina Cornel (EMGO+), waarin de UMC’s en beroepsorganisaties samenwerken, gaat de nieuwe test aanbieden in het kader van de TRIDENT studie.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Duitse aanpak doorligwonden beter
NOS Journaal / Radio 1, 14/12/2013 Door de zorg in Nederlandse verpleeghuizen net iets anders te organiseren, kan het aantal patiënten dat doorligwonden krijgt flink dalen. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Esther Meesterberends (CAPHRI) getiteld ‘Pressure ulcer care in The Netherlands versus Germany 0-1. What makes the difference?’. Doorligwonden komen in Nederlandse verpleeghuizen ruim twee keer vaker voor dan in Duitse verpleeghuizen. Die voor Nederland ongunstige cijfers waren al langer bekend. Maar dat die slechtere prestaties een rechtstreeks gevolg zijn van de organisatie van de zorg in Nederlandse verpleeghuizen, is nieuw.
Zorgvisie, 09/12/2013 Telemonitoring, waarbij enerzijds educatie wordt aangeboden en anderzijds de lichaamsfuncties van een patiënt op afstand worden gecontroleerd door zorgverleners, blijkt voor mensen met chronisch hartfalen een aantal belangrijke voordelen op te leveren. De beter geïnformeerde patiënt kan zijn gezondheidstoestand zelf goed bewaken en dus invloed uitoefenen op het zorggebruik. Zo leidt het gebruik van telemonitoring in meer ziektespecifieke kennis en zelfzorg, positieve effecten op angst en depressie en een lastenverlichting voor de hartfalenverpleegkundige. Toch verloopt de implementatie in de praktijk moeizaam vanwege een aantal praktische obstakels. Zo hebben sommige professionals te hoge verwachtingen van telemonitoring. Ook speelt onbekendheid met telebegeleiding, bij zowel patiënten en professionals, een belangrijke rol. Zo concludeert Josiane Boyne (CAPHRI), onderzoeker aan het Maastricht UMC+.
� 10 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
Kinderen moeten meer bewegen
Nederland doet het goed met zorg voor dementen
Dagblad de Limburger/Limburgs Dagblad, 09/12/2013 Hoe zorg je ervoor dat kinderen niet op een spelcomputer spelen, maar gewoon ‘ouderwets' buiten? En hoe krijg je ouders zo ver dat ze hun kind met de fiets of te voet naar de school laten gaan die drie straten verderop ligt in plaats van het kind met de auto te brengen? Kinderen zijn de laatste jaren steeds minder gaan bewegen. Dat is zorgelijk volgens onderzoeker Dave van Kann (CAPHRI) van de Universiteit Maastricht. Met het Active Living project leggen de universiteit en GGD Zuid-Limburg 21 Zuid-Limburgse basisscholen kritisch onder de loep.
NRC, 11/11/2013 De Nederlandse zorg voor demente ouderen is bovengemiddeld goed vergeleken bij andere Europese landen. Dat blijkt uit onderzoek onder 2.000 dementerenden in acht Europese landen onder leiding van de Universiteit Maastricht. Nederland scoort over de hele linie goed en op sommige punten het best, zegt Jan Hamers (CAPHRI), hoogleraar ouderenzorg aan de Universiteit Maastricht en onderzoeksleider. Zo komen vrijheidsbeperkende maatregelen voor thuiswonende demente ouderen, zoals afzonderen en het gebruik van bedhekken, hier vrijwel niet voor, en vastbinden helemaal niet.
Dagblad de Limburger/Limburgs Dagblad, 13/12/2013 Ondanks alle berichten over de grote druk op mantelzorgers behoort de belasting van niet-professionele zorgverleners in ons land tot de laagste in Europa. Dat blijkt uit een vergelijkend Europees onderzoek onder ouderen met dementie en hun mantelzorgers, uitgevoerd door de onderzoeksgroep van hoogleraar ouderenzorg Jan Hamers (CAPHRI) van de Universiteit Maastricht.
�
11 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
Aanpalende organisatie: Academisch Gezondheidscentrum Thermion
Door: Dr Henk Schers, huisarts in Academisch Gezondheidscentrum Thermion / Hoofd Netwerken en Academisering, afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, Radboudumc
Dr. Henk Schers
Sinds oktober 2012 is het Academisch Gezondheidscentrum (AGC) Thermion gevestigd in de voormalige radiolampenfabriek te Lent, langs de verbindingsweg Arnhem-Nijmegen. Het is een opvallend pand dat behoort tot ons industriële erfgoed. Wat er in het pand gebeurt is echter nog opvallender. Een academisch multidisciplinaire eerstelijnscentrum dat nadrukkelijk de koppeling maakt tussen zorg en welzijn, en op een innovatieve manier de verbinding zoekt met de tweede lijn. En dat alles onder een academische paraplu. Patiëntenzorg, opleiding en onderzoek gaan er hand in hand.
Historie Frans Huygen, voormalig hoogleraar in Nijmegen, vestigde zich in 1943 in Lent, hij praktiseerde er tot 1982, het jaar waarin Wil van den Bosch, eveneens hoogleraar huisartsgeneeskunde te Nijmegen, de praktijk overnam. Van den Bosch legde zijn praktijk in 2012 neer. Beide hoogleraren stonden al in een traditie van samenwerken in de wijk. Zo heeft Lent het oudste hometeam van Nederland, en was het de afgelopen jaren een van de weinige plaatsen in Nederland waar het hometeam nog steeds bestond. Rond 2010 besloten de toenmalige huisartsen Van de Bosch, Serarens, Schers
en van de Laar de stap naar een nieuw centrum te gaan zetten. Het dorp Lent veranderde in de afgelopen decennia van een dorpspraktijk in een stadswijk van Nijmegen, en dat maakte uitbreiding noodzakelijk. Na langdurige voorbereidingen werd in 2012 door de huisartsen samen met de andere zorgverleners een visiedocument voor Thermion vastgesteld. De uitgangspunten van Thermion zijn dat het centrum buurtgericht en geïntegreerd wil werken, met nadruk op patient empowerment. Samenwerking en optimale communicatie tussen zorgverleners en patiënten staan er voorop. Verder wil Thermion werken volgens de principes van EBP en een proeftuin zijn voor innovatie en samenwerking. Nadrukkelijk wordt de verbinding nagestreefd met de academie, in het bijzonder de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde van het Radboudumc. Zorgverleners Vrijwel alle denkbare eerstelijndisciplines zijn werkzaam binnen Thermion: huisarts, apotheker, tandarts, fysiotherapeut, Cesartherapeut, logopedist, verloskundige, thuiszorg, diëtiste, maatschappelijk werk, podoloog, podotherapeut, psycholoog, kinderpsycholoog. Bovendien hebben de GGD en het Sociale Wijk Team van de gemeente Nijmegen hun intrek genomen. Er is in Thermion uiteraard veel ad hoc overleg, maar daarnaast is er structureel overleg: en multidisciplinair overleg voor ouderen met complexe problematiek, ‘Thermijong’ voor zorg 0-18 jaar, GGZ overleg etc. De zorgverleners van Thermion werken samen binnen de multidisciplinaire Zorggroep STIELO, die voor Nijmegen Noord chronische zorg contracteert, zoals bijvoorbeeld diabetes mellitus en COPD. STIELO
�
12 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
stemt de prioriteiten en activiteiten af op de behoeftes in de wijk.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Verbinding universiteit en hogeschool De huisartsen in Lent zijn al meer dan 40 jaar onderdeel van de Continue Morbiditeits Registratie Nijmegen, waarin alle ziekten en aandoeningen van patiënten zorgvuldig worden gecodeerd middels de International Classification of Primary Care (ICPC-1); sinds 2013 worden van alle contacten ook de contactreden en de uitkomst van het consult gecodeerd vastgelegd. Door koppeling aan de in ziekenhuizen gebruikte International Classification of Disease (ICD)-10 kan de verbinding met onderzoeksdata uit de tweede lijn worden gelegd. Een nieuwe stap is het vastleggen van context- en persoonskenmerken rondom alle contacten. De afdeling Eerstelijnsgeneeskunde van het Radboudumc heeft de totstandkoming van Thermion gefaciliteerd en heeft met het Universitair Gezondheids Centrum (UGC) Heijendaal en het AGC Thermion nu 2 academische centra in de binnenste schil. De huisartsen in Thermion leiden AIOS op, participeren in onderwijs aan coassistenten, begeleiden werkgroepen over het wijkgerichte zorg, begeleiden onderzoeksstages en doen mee aan wetenschappelijk onderzoek. De meerderheid van de huisartsen in Thermion is gepromoveerd. Een aantal heeft tevens een aanstelling bij de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde als senior-onderzoeker, of is betrokken bij de beroepsopleiding. Sinds 2013 heeft ook de Hogeschool Arnhem Nijmegen standplaats in Thermion. De afdeling Eerstelijnsgeneeskunde heeft in het afgelopen jaar samenwerking gezocht met de HAN. Enerzijds worden leerwerkplekken ingevuld door studenten van de Hogeschool. Hier wordt geprobeerd om al in de opleiding studenten van verschillende disciplines (verpleegkunde, ergotherapie, fysioherapie, logopedie, maar ook de aios huisartsge-
neeskunde) samen te laten werken. Anderzijds is er een permanente activiteit van wetenschappelijk onderzoek. De thema’s zijn onder andere multidisciplinair samenwerken en integratie in de wijk, netwerkvorming rondom patiënten, en de inzet van innovaties zoals beeldverbindingen in onderwijs en patiëntenzorg. Tenslotte wordt onderzocht of het mogelijk is om te komen tot een gezamenlijk informatiesysteem voor Thermion. Toekomst Sinds kort zijn er plannen om een multidisciplinaire Downpoli te starten in Thermion. Daarmee krijgt Thermion ook een regionale functie voor bijzondere groepen. Zo is het voorstelbaar dat ook voor andere kwetsbare groepen Thermion kan gaan dienen als een toegankelijk centrum voor anderhalfdelijnszorg. Recentelijk is Thermion is aangewezen als Field Lab voor innovaties in de eerstelijnszorg. De samenwerking met de GGD en het Sociale Wijkteam zal ook nieuwe verbindingen gaan genereren tussen zorg en welzijn. Voor meer informatie over Thermion zie de website www.agcthermion.nl; de film http://vimeo. com/52850812 geeft eveneens een mooi beeld van het centrum.
�
13 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
cursussen
Cursus Meta-analysis
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Catherine Black (EMGO+)
ruimte gemaakt voor individuele vragen, zo nodig na de les of per email.
“Because the results of a particular research study cannot be interpreted with any confidence unless they have been synthesised, systematically, with the results of all other relevant studies. Science is meant to be cumulative, but researchers usually don’t cumulate scientifically…” Iain Chalmers (co-founder of the Cochrane Collaboration)
Is jouw gebruik van meta-analyses beperkt tot even snel kijken aan welke kant van de lijn het ‘wiebertje’ valt? Zou je eigenlijk wel willen weten wat nou het verschil is tussen random en fixed effects models? En een I2 van 40%; is dat eigenlijk veel, of niet? Na het volgen van “Topics in meta-analysis” zal je zowel vaardig zijn in het interpreteren van meta-analyses als een goede basis hebben gelegd om zelf een metaanalyse uit te voeren. Niet iedereen die heel deskundig is over een onderwerp kan het ook goed doceren, maar Matthias Egger is naast een expert ook een uitstekende docent. Zijn enthousiasme voor het onderwerp werkt aanstekelijk in de cursus. In 5 ochtenden komen de belangrijkste aspecten van meta-analyses aan bod: waarom meta-analyseren; het herkennen en opsporen van heterogeniteit en risk of bias; de specifieke aspecten van meta-analyses van observationele studies en een introductie in individual patient data (IPD) meta-analyse. Enige voorkennis over associatiematen vooraf is prettig, maar ook die worden (kort) behandeld. De cursus bestond uit enkele tientallen deelnemers, maar desondanks werd er altijd
Wat je niet zult leren in deze cursus is systematisch literatuur zoeken, noch zal je bekwaam worden in het gebruik van STATA. Deze software wordt veel gebruikt voor meta-analyses en in twee computerpractica leer je de basisprincipes van het programma. Wel zal je kritisch een meta-analyse kunnen lezen en zelf een inschatting kunnen maken van de kwaliteit ervan. Je zult weten wanneer je moet kiezen voor een fixed of random effects model, de oorsprong van risk of bias kunnen aanwijzen en ook weten wanneer een metaanalyse eigenlijk niet gedaan zou moeten worden. Het kunnen uitvoeren van een meta-analyse is een waardevolle vaardigheid voor elke (jonge) onderzoeker. Het is een manier om, zonder opnieuw grote investeringen te doen in het verzamelen van nieuwe data, toch een aanzienlijke bijdrage te kunnen leveren en het onderzoeksveld van je interesse.
Cursus details Erasmus summer programme NIHES Institute Rotterdam Gegeven door Matthias Egger (Professor of Epidemiology & Public Health, University of Bern, Switzerland) en Olaf Dekkers (Postdoctoral researcher Leiden University Medical Center)
�
14 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
Achter een ander bureau
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Gera Nagelhout (CAPHRI)
Al sinds 2007 werk ik zowel voor een universiteit als voor een maatschappelijke organisatie. Het begon met mijn afstudeeronderzoek dat ik uitvoerde in opdracht van het Kenniscentrum Zorg en Tabak, een samenwerkingsverband tussen de Radboud Universiteit Nijmegen en het toenmalige expertisecentrum voor tabakspreventie STIVORO. Na mijn afstuderen kon ik meteen aan de slag als onderzoeker bij beide organisaties. Vier dagen in de week bij de universiteit in Nijmegen en 1 dag in de week bij STIVORO in Den Haag. Ik was natuurlijk erg blij dat ik meteen een baan had (zelfs twee!), maar vanuit mijn woonplaats Den Haag was het wel ver reizen om elke keer naar Nijmegen te gaan. In 2008 maakte ik de overstap naar de Universiteit Maastricht, omdat ik daar een promotieonderzoek kreeg aangeboden bij de afdeling Health Promotion. Gelukkig hoefde ik niet dagelijks op en neer naar Maastricht. Ik kon de promotieplek namelijk combineren met mijn baan bij STIVORO en kreeg daar ook een dagelijkse werkplek. Inmiddels heb ik een post-doc positie bij de Universiteit Maastricht en werk ik 1 dag in de week als adviseur beleid en onderzoek voor de ‘Alliantie Nederland Rookvrij!’. Mijn dagelijkse werkplek is nog steeds in Den Haag en ik ben ongeveer twee keer per maand in Maastricht te vinden. Mijn onderzoek bij de Universiteit Maastricht richt zich op de impact van tabaksbeleid op rokers. Ik gebruik daarbij data van het International Tobacco Control Policy Evaluation Project (itcproject.org) en analyseer deze in het kader van het SILNE Project (silne.ensp.org) dat over sociaaleconomische verschillen in roken gaat. Zowel ITC als SILNE zijn projecten
Gera Nagelhout
waarbij de toepasbaarheid van onderzoeksresultaten in de maatschappij centraal staat. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat mensen stoppen met roken? Welke beleidsmaatregelen helpen vooral de lagere sociaaleconomische groepen? Welke ongewenste effecten heeft het tabaksbeleid? Dat zijn vragen die ik met mijn onderzoek probeer te beantwoorden. Mijn onderzoek sluit daarom naadloos aan op het werk van de ‘Alliantie Nederland Rookvrij!’. Bovendien zijn beide onderzoeksprojecten waar ik vanuit de universiteit aan werk internationale projecten waarbij ik samenwerk met tabaksontmoedigingsonderzoekers uit veel verschillende landen. Deze contacten komen goed van pas bij mijn werk voor de Alliantie, aangezien de expertise van deze internationale experts ingezet kan worden om het Nederlandse tabaksbeleid verder te helpen. De Alliantie is een netwerk van samenwerkende partijen die een samenleving willen waarin niemand meer
�
15 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
(over)lijdt aan de gevolgen van tabaksgebruik. Het Longfonds, de Hartstichting, KWF Kankerbestrijding en het Partnership Stop met Roken hebben hiertoe het initiatief genomen. Sinds begin 2014 worden zij hierin ondersteund door een klein bureau van professionals, waaronder ikzelf. Het werk voor het Alliantiebureau geeft mij de gelegenheid om niet alleen onderzoek te doen naar tabaksgebruik, maar er ook voor te zorgen dat onderzoeksresultaten verspreid worden en in de praktijk worden toegepast. Zo kan ik bijvoorbeeld de kennis die ik tijdens mijn promotie heb opgedaan over rookverboden en meeroken toepassen in de werkgroep over rookvrije omgevingen. Samen met de gezondheidsfondsen maak ik in deze werkgroep een plan om ervoor te zorgen dat niet-roken in steeds meer binnenen buitenruimtes de maatschappelijke norm wordt. Mijn ‘dubbelrol’ als wetenschapper en beleidsadviseur is eigenlijk toevallig ontstaan vanuit mijn afstudeeronderzoek. Nu zou ik echter niet meer anders willen. Het is ontzettend leuk als je onderzoek terugkomt in de media of in Kamervragen. Dat kan ook wel als je alleen voor een universiteit werkt, maar een maatschappelijke organisatie maakt dat wel net iets makkelijker.
Natuurlijk kan het ook wel eens lastig zijn. Het tempo van wetenschappelijk onderzoek verschilt enorm van het tempo van media, maatschappij en politiek. Voor niet-wetenschappers kan het lastig te begrijpen zijn dat belangrijke inzichten die nog niet gepubliceerd zijn, nog niet breed verspreid mogen worden. Aan de andere kant is het voor een onderzoeker even wennen om je planning compleet aan te passen aan de actualiteit. Stoppen waar je mee bezig bent omdat de staatssecretaris nieuw tabaksbeleid voorstelt of omdat er mediavragen zijn. Als onderzoeker kijk je daar de eerste keren toch wel vreemd van op. Ik ben bij het Alliantiebureau geen vreemde eend in de bijt. Hoogleraar tabaksontmoediging Marc Willemsen is ook werkzaam bij zowel de Universiteit Maastricht als het Alliantiebureau. En mijn kamergenootje Jessamina Lie doet onderzoek naar de tabaksindustrie bij de Universiteit Maastricht, maar heeft het Alliantiebureau fulltime als werkplek. Verder doet Linda Springvloet, werkzaam bij de Universiteit Maastricht, 1 dag in de week onderzoek naar roken met als werkplek het Alliantiebureau. ‘Maastrichtse’ gezelligheid dus in ons kantoor tussen Den Haag en Scheveningen!
�
16 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
Abroad
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Vladimir Sergeevich Gordeev (CAPHRI)
Van mei tot en met juni 2013 heb ik dankzij een travel grant van CAPHRI een bezoek gebracht aan de afdelingen/vakgroep van Health Services Research and Policy en European Centre on Health of Societies in Transition van de London School of Hygiene & Tropical Medicine (Groot-Brittannië). Twee maanden van intensieve blootstelling aan de Engelse, meer precies, Britse werkcultuur - wat een grote uitdaging! Hoe kan ik spitsuur voorkomen en op tijd naar het werk komen? Wanneer begint eigenlijk mijn werkdag – om 8, 9 of 10 uur? Veel medewerkers/collega’s reizen 1 tot 1,5 uur uit de verschillende buiten-
Vladimir Sergeevich Gordeev
wijken van Londen naar hun werk. Dat klopt – betere werkmogelijkheden en een hoger salaris door de Londen toeslag (toeslag als compensatie voor de hogere woon- en leefkosten in Londen). Lunchen wij samen of apart? Geen koffieapparaat – echt waar? Oploskoffie - bent u serieus? Zo veel vragen over elke dagelijkse onderzoeksroutine en werkcultuur en geen standaard oplossing. Inderdaad, tradities verschillen en niemand van mijn nieuwe collega’s werd vergeten mijn eerste dag op het werk in mei. Ik maakte een ronde over de afdeling (met een kopje koffie, natuurlijk) om mezelf voor te stellen. Een normale gewoonte, toch? Nee! Een week later ontdekte ik dat niemand dit hier doet. Maar het doel (netwerken) is wel bereikt! Mijn bezoek was heel kort, maar productief. Het bezoek aan twee centra van European Observatory on Health Systems and Policies van de London School of Hygiene & Tropical Medicine en London School of Economics en netwerken – done. Participatie in afdelingsvergaderingen, afdelingsseminars en het bezoeken van seminars van het centrum voor statistische methodologie – done. Ontmoetingen met wereldberoemde experts op het gebied van de volksgezondheid – check. Deelnemen aan statistiekcursus “Statistical analysis with missing data using multiple imputation and inverse probability weighting” – done. Afdelingsonderzoekavond “What have you been up to..” – done. Veel plezier en genieten van nieuwe cultuur, stad en levensstijl – check. Terugkijkend, twee maanden in Londen vliegen met de snelheid van het licht voorbij. Zoveel nieuwe contacten, ideeën, kennissen, vrienden en emoties. Om eerlijk te zijn, twee maanden in Londen is wel genoeg om koffie te vergeten en om te beginnen met het de hele dag door thee drinken (altijd met melk!), wennen aan de super vriendelijk groeten als “dear”, “love”, “sugar”, “sweetheart”, en evenals met weinig Brits accent spreken.
�
17 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
www.thump-art.nl / Jaan Bruinshoofd
bulletin van de netherlands school of primary care research
Gepromoveerden aan het woord
Naam: Ester Klaassen Promotiedatum: 5 december 2013 Instituut: CAPHRI Titel proefschrift: From infant wheeze to childhood asthma: Aetiological factors and early diagnostic techniques Promotoren: Prof. dr. E. Dompeling Prof. dr. C.P. van Schayck Copromotor: Dr. Q Jöbsis Het proefschrift Van de kinderen met astmatische klachten op peuterleeftijd zal ongeveer één op de drie klachten blijven houden en astma hebben op de leeftijd van zes jaar. De rest van de kinderen zal over de klachten heen groeien. Het is zeer lastig om de diagnose astma met zekerheid bij jonge kinderen te stellen. Hierdoor is het voor artsen moeilijk te bepalen hoe jonge kinderen met luchtwegklachten moeten worden behandeld. Dit leidt ertoe dat kinderen met astma vaak worden onderbehandeld en kinderen zonder astma vaak worden overbehandeld. Tevens is het onderliggende mechanisme van astma niet volledig bekend. In mijn proefschrift wordt de toegevoegde waarde van verschillende niet-invasieve technieken, zoals uitademinglucht(condensaat), luchtwegweerstand en genexpressie van ontstekingsgenen, geëva-
lueerd voor de diagnostiek van astma bij kinderen met luchtwegklachten op peuterleeftijd. Daarnaast worden verschillende etiologische factoren beschreven. De deelnemende kinderen zijn opgenomen in het onderzoek op peuterleeftijd en vervolgens gevolgd tot de leeftijd van zes jaar waarop de diagnose wel/geen astma werd gesteld. In mijn proefschrift laat ik zien dat ontstekingsstoffen in bloed en uitademinglucht veelbelovende hulpmiddelen zijn om op peuterleeftijd astma met grotere betrouwbaarheid te kunnen vaststellen. Dit kan leiden tot een eerdere en doelgerichte behandeling. Ook blijkt dat erfelijke variaties in genen, betrokken bij het verdedigen van het lichaam tegen indringers, in combinatie met de aanwezigheid van luchtwegbacteriën op peuterleeftijd een rol spelen bij de ontwikkeling van astma bij kinderen. Dit inzicht kan behulpzaam zijn bij de identificatie van kinderen met een verhoogd risico op de ontwikkeling van astma. Hoofdpunten • Ontstekingsstoffen in bloed en uitademinglucht zijn veelbelovende hulpmiddelen om al op peuterleeftijd astma met grotere betrouwbaarheid te diagnosticeren. • Variaties in genen, betrokken bij de verdediging van het lichaam tegen indringers, in combinatie met bacteriële kolonisatie van de luchtwegen op peuterleeftijd spelen een rol bij de ontwikkeling van astma bij kinderen. Stelling Wie niet verandert, sterft uit. Als je oog hebt voor de eerste kleine veranderingen, kun je de grote, die nog komen, beter accepteren. Een stelling afkomstig uit het boek van Spencer Johnson getiteld 'Wie heeft mijn kaas gepikt?' De kaas is een metafoor voor wat we in het leven nastreven en waaraan we ons hechten. De kaasvoorraad is echter niet onuitputtelijk en wij moeten allemaal leren omgaan
�
18 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
met de veranderingen die dit gegeven tot gevolg heeft. Ook het promotietraject verloopt vaak anders dan we verwachten. De uitdaging is om in deze veranderingen nieuwe kansen te zien. Het boek is dus een echte aanrader voor elke promovendus.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Leukste ervaringen Wat mij verreweg het meeste plezier heeft gegeven tijdens het promotietraject zijn de contacten met mijn collega's. Ze hebben altijd interesse, gezelligheid en steun geboden. Daarnaast hebben we met humor veel kunnen relativeren. Met hen heb ik dan ook alle bijzondere momenten kunnen delen. Daarnaast heb ik het altijd zeer gewaardeerd dat mijn promotieteam mij de ruimte heeft gegeven om mij te ontwikkelen. Ik heb verschillende cursus mogen volgen en zelfs de opleiding tot epidemioloog en de minor gezondheidsrecht kunnen voltooien tijdens mijn promotieperiode. Ook vanuit thuis heb ik alle steun gehad. Tijdens de promotieperiode heb ik zelfs twee kinderen gekregen. Natuurlijk zijn de momenten van succes na lang en hard werken altijd plezierig, zoals het mogen presenteren op een congres of de acceptatie van een artikel. Tenslotte heeft de opzet van mijn onderzoek ervoor gezorgd, dat ik alle facetten van het onderzoek zelf heb kunnen uitvoeren. Hierdoor was er veel afwisseling in mijn werkzaamheden. Er zijn dus niet zozeer specifieke ervaringen, waar ik met veel plezier op terug kijk, maar meer zaken die tijdens het hele promotietraject een rol zijn blijven spelen. En nu? Per 1 maart 2014 start ik met de opleiding tot huisarts. Ik probeer tot deze tijd de nog niet gepubliceerde artikelen te publiceren. Daarnaast biedt deze 'in-between-jobs' mij de kans extra te genieten van mijn jonge gezin. Ter ere van mijn promotie heb ik een scheurkalender gekregen: timemanagement voor mensen met het drukdrukdruksyndroom. Aangezien dit syndroom bij mij duidelijk aanwezig is, ga ik mijn best doen om de adviezen van deze kalender op te volgen. Tijdens mijn opleiding tot huisarts, en daarna als uitvoerend huisarts, hoop ik het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek bij mijn werkzaamheden te kunnen blijven betrekken.
Naam Francine Schneider Promotiedatum 31 januari 2014 Instituut CAPHRI Titel Reach out and touch? Optimizing reach and use of an Internet-delivered lifestyle intervention Promotieteam Prof. dr. Hein de Vries (promotor) Dr. Liesbeth van Osch (copromotor) Op de laatste vrijdagmiddag van januari was het zover: de verdediging van mijn proefschrift. Een mooie, zonnige dag, waarop gevoelens van extreme zenuwen, grote opluchting en intense blijdschap elkaar in razend tempo afwisselden. Mijn proefschrift Meer dan 90% van alle Nederlanders heeft momenteel toegang tot internet. Dit betekent dat de groep mensen die we via internet kunnen bereiken met leefstijlinterventies groot is. Ook heeft onderzoek aangetoond dat leefstijlinterventies positieve effecten hebben op het gezondheidsgedrag van mensen. Helaas blijft de impact die deze interventies hebben op de volksgezondheid aan de lage kant, doordat het daadwerkelijke bereik en gebruik van deze interventies achterblijft. Mijn proefschrift ging over het optimaliseren van bereik en gebruik van een leefstijlinterventie, gericht op voeding, beweging, roken en alcoholgebruik en aangeboden via internet. Om dit te bereiken, werd de interventie proactief aangeboden aan deelnemers aan de Gezondheidsenquête van de GGD. Dit is een
�
19 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
landelijk gezondheidsonderzoek, dat iedere 4 jaar wordt uitgevoerd, met behulp van een vragenlijst over gezondheid. Alle online deelnemers (16.940), werden uitgenodigd om de interventie te bezoeken.Van alle geïnteresseerde deelnemers (9.169) hebben vervolgens meer dan 5000 deelnemers gebruik gemaakt van de leefstijlinterventie. Het proactief verspreiden van de interventies had dus een positief effect op bereik en eerste gebruik. Wel is het belangrijk om eerste gebruik onder risicogroepen verder te vergroten, aangezien de resultaten ons ook lieten zien dat mensen met een ongezondere leefstijl vaak afzagen van het gebruik van de interventie. Naast het vergroten van eerste gebruik van de interventie, hebben we ons ook gericht op het optimaliseren van herhaald gebruik. We zien graag dat deelnemers de interventie opnieuw bezoeken om hun vooruitgang te bekijken. Hebben ze hun leefstijl weten te veranderen? Of toch niet? Daarnaast is het in beide gevallen belangrijk om mensen van nieuw advies te voorzien, zodat ze op het juiste pad komen, of blijven. Om herhaald gebruik te bevorderen hebben we het effect van email prompt bestudeerd. Dit waren persoonlijk e-mails, waarin we mensen herinnerden aan hun deelname aan de interventie en ze uitnodigden om de interventie opnieuw te bezoeken. De resultaten lieten ons zien dat het sturen van een prompt effectief was in het vergroten van herhaald gebruik. Deelnemers die email prompt ontvingen kwamen significant vaker terug naar de interventie voor een herhaald bezoek, dan deelnemers die geen prompt ontvingen.
nemen bij de interventie. Aanhoudend gebruik houdt in dat mensen lang genoeg binnen de interventie blijven, zodat ze optimaal kunnen profiteren van de interventie inhoud. Tenslotte willen we graag dat mensen de interventie herhaald gebruiken, om hun vooruitgang bij te houden en nieuwe advies te ontvangen. De resultaten lieten ons zien dat de mate van gebruik sterk afneemt; van alle eerste gebruikers bleek slechts 62% een aanhoudend gebruiker te zijn en slechts 6% een herhaald gebruiker. Het is daarom van belang om naast bereik, ook de nadruk te leggen op het optimaliseren van de verschillende vormen van gebruik. Een van de stellingen van mijn proefschrift luidde dan ook: om de impact internetinterventies op de volksgezondheid te vergroten, is het van belang om naast het bereik ook aandacht te besteden aan eerste, aanhouden en herhaald gebruik van deze interventie. Leukste onderzoekservaringen Het doen van onderzoek levert tal van leuke ervaringen op. Het is dan ook moeilijk om één specifieke ervaring te noemen. Ik zou het dan ook willen houden op de ‘veelzijdigheid’ van het doen van onderzoek. Deze veelzijdigheid zorgt ervoor dat er heel veel leuke ervaringen zijn, die uiteenlopen van de ontwikkeling van de interventie, het starten van de interventie na maanden van voorbereiding, het ontvangen van de eerste data, het schrijven en publiceren van de artikelen, de fijne samenwerking met collega’s en het bezoeken van en presenteren op binnen- en buitenlandse congressen.
De stellingen Het bereik van een interventie, begint met de verspreiding van de interventie. Het is belangrijk dat zoveel mogelijk mensen op de hoogte kunnen raken van het bestaan van de interventie.Vervolgens is het belangrijk dat we mensen daadwerkelijk bereiken, zodat ze ook weten dat de interventie er is. Uiteraard willen we ook dat mensen de interventie daadwerkelijk gaan gebruiken. Gebruik is echter een heel breed begrip. Binnen het project hebben we gebruik dan ook verder onderverdeeld in drie vormen van gebruik. Eerste gebruik refereert aan het eerste kijkje dat mensen
�
20 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Naam Lianne Wennekes Promotiedatum 29 oktober 2013 Instituut Radboud Institute for Health Sciences Development and validation Titel of quality indicators for cancer care Prof. dr. Richard Grol Promotoren Prof. dr. Cornelis Punt Copromotoren Dr. Petronella Ottevanger Dr. Rosella Hermens Op 29 oktober 2013 om 10.30 uur precies was het zover. Om negen uur had ik mijn ouders al gebeld dat het heus wel mee viel met de zenuwen. Ik voelde me goed en was er klaar voor, dus ze hoefden zich niet druk te maken. Toen ik opgehangen had, kreeg ik nog even een peptalk van mijn vriend. Ja hoor. Daar ging mijn stoere buitenkant. Het ene moment was alles prima en het andere moment voelde ik de zenuwen door mijn keel gieren. Maar goed, een klein uur later stond ik achter de katheder. De leden van de promotiecommissie keken me verwachtingsvol aan. Ik had net mijn lekenpraatje gehouden en wachtte rustig af welke vragen ik zou krijgen. Ik had mij goed voorbereid. Het onderzoek Mijn promotietraject startte in 2006 met het project Ontwikkeling en validatie van indicatoren voor de oncologische zorg (gesubsidieerd door het KWF kankerfonds). Steeds vaker worden vragen gesteld als: “Krijgen patiënten met kanker wel kwalitatief goede zorg? En kan de zorg voor patiënten met kanker niet doelmatiger?” Het meten van kwaliteit van zorg, bijvoorbeeld met indicatoren, kan duidelijk maken
waar verbeteringen nodig zijn. Maar zorgverleners en patiënten vragen zich vaak af of indicatoren wel betrouwbaar zijn om kwaliteit van zorg te meten. Daarom voerde ik in samenwerking met de afdeling Medische oncologie en IQ healthcare van het Radboudumc een onderzoek uit naar de waarde en bruikbaarheid van indicatoren voor kankerzorg. In dit project ontwikkelden we met experts over het gehele land indicatoren met als doel dat ze gebruikt konden worden voor het meten en verbeteren van kwaliteit van kankerzorg. In mijn proefschrift beschreef ik welke factoren belangrijk zijn bij het ontwikkelen van goede indicatoren. Daarnaast bekeek ik of met indicatoren betrouwbare vergelijkingen gemaakt kunnen worden tussen ziekenhuizen. Tot slot onderzocht ik of het goed uitvoeren van zorgprocessen gemeten met kwaliteitsindicatoren gerelateerd is aan betere overlevingskansen van kankerpatiënten. Kers op de taart Terug naar de dag van 29 oktober 2013. Ik vond het belangrijk dat mijn familie, vrienden en andere geïnteresseerden in de zaal een goed beeld kregen van wat mijn onderzoek inhield. Ten eerste omdat ik wilde laten zien waar ik me mee bezig had gehouden de afgelopen jaren. Ten tweede omdat ik het belangrijk vond dat zij de verdediging goed zouden kunnen volgen. Ten derde wilde ik ook kennis uit mijn onderzoek aan hen overdragen. Daarom had ik extra veel zorg besteed aan het lekenpraatje dat ik mocht houden aan het begin van de verdediging.Vaak ben je als wetenschapper druk met het uitvoeren van je onderzoek en vervolgens het gepubliceerd krijgen van de resultaten in vooraanstaande wetenschappelijke bladen. Aan de ene kant is het logisch dat deze focus er is, want belangrijke wetenschappelijke resultaten moeten goed worden opgeschreven voor anderen en dus gecontroleerd gepubliceerd worden. Maar aan de andere kant geloof ik ook dat het goed is om laagdrempeliger informatie aan te bieden. Juist om belangstellenden, zowel patiënten, medische professionals, onderzoekers als beleidsmakers, nieuwe inzichten te kunnen meegeven. Waar ik nu trots op ben, is dat ik met familie en vrienden en andere aanwezigen nog regelmatig kan napraten over de verdediging en het onderwerp
�
21 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
kwaliteit van zorg. Bijzonder zijn ook de reacties van collega’s in het veld, die je werk met interesse lezen en geïnspireerd raken. Ik beschouw daarom de verdediging en de publicatie van mijn proefschrift echt als een kers op de taart!
bulletin van de netherlands school of primary care research
Mijn lekenpraatje of proefschrift zijn op te vragen via het emailadres:
[email protected]
Linda Dauwerse Naam: Promotiedatum: 24 januari 2014 EMGO+ Instituut: Titel proefschrift: Moving Ethics. State of the art of clinical ethics support in the Netherlands. Prof. dr. Guy Widdershoven, Promotoren: Prof. dr.Tineke Abma Dr. Bert Molewijk Co promotor: Op vrijdag 24 januari verdedigde ik mijn proefschrift: ”Moving Ethics. State of the art of clinical ethics support in the Netherlands” aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. In de auto (van Nijmegen naar Amsterdam) deed ik de laatste voorbereidingen. Gelukkig was de spanning (die ik de weken ervoor voelde) gezakt en ging ik met vertrouwen richting de verdediging. Het proefschrift Mijn proefschrift geeft een overzicht van expliciete en impliciete vormen van ethiekondersteuning in Nederlandse zorginstellingen en beschrijft welke behoeftes zij daarbij hebben en welke doelen zij ermee nastreven. In de hedendaagse gezondheidszorg worden professionals in toenemende mate geconfronteerd
met ethische vragen. Patiënten worden mondiger. Zorg wordt complexer, waardoor professionals hun handelen en verantwoordelijkheden op elkaar moeten afstemmen. Door de invloed van politiek beleid, bv. op het gebied van participatie en vermaatschappelijking, komen nieuwe ethische vragen naar voren. In het omgaan met ethische vragen kunnen professionals gebruikmaken van ethiekondersteuning. Bekende voorbeelden van ethiekondersteuning zijn commissies ethiek, consulenten ethiek en moreel beraad. Dit zijn expliciete vormen van ethiekondersteuning. Zij worden gekenmerkt door een organisatorische structuur en formele positie binnen de organisatie en professionele begeleiding op structurele basis. Daarnaast is er impliciete ethiekondersteuning, dit betreft spontane uitwisseling van visies op en ervaringen met morele problemen.Voorbeelden zijn team overleggen, individuele overlegmomenten en educatieve situaties die niet primair op ethiek gericht zijn. In dit onderzoek, dat werd gesubsidieerd door VWS, werd nagegaan welke vormen van ethiekondersteuning in Nederland beschikbaar zijn en wat de doelen en behoeften aan ethiekondersteuning zijn in de praktijk. In het onderzoek stond het perspectief van managers en deskundigen op het gebied van ethiek in Nederlandse gezondheidszorginstellingen centraal. Landelijk werden er vragenlijsten verspreid onder Raden van Bestuur van zorginstellingen (respons: 56%; n: 485) en personen die in deze instellingen verantwoordelijk zijn voor ethiekondersteuning (respons: 48%; n: 247). Tevens werden 17 interviews gedaan en twee focusgroepen georganiseerd (totaal 22 deelnemers). De resultaten laten zien dat op het gebied van expliciete ethiekondersteuning sprake is van ruime aanwezigheid van commissies ethiek; deze commissies zijn gemiddeld in ongeveer de helft van de instellingen te vinden en in 76% van de ziekenhuizen. Ook moreel beraad is aanwezig in ongeveer de helft van alle Nederlandse zorginstellingen en in 62% van de GGZ instellingen. Consulenten ethiek zijn veel minder gangbaar; deze zijn in minder dan een vierde van de instellingen aanwezig en in de ouderenzorg in 8% van de instellingen. Impliciete ethiekondersteuning is in Nederland in vrijwel alle instellingen aanwezig; meer dan 85% heeft impliciete ondersteuning en het betreft dan vooral
�
22 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
individuen (in alle sectoren meer dan 80%) en groepsbijeenkomsten (in alle sectoren, met uitzondering van ziekenhuizen, heeft meer dan 80% van de zorginstellingen impliciete ethiekondersteuning). Moreel beraad kan mogelijk een brugfunctie tussen expliciete en impliciete vormen vervullen, omdat het aansluit bij ervaringen op de werkvloer en teamprocessen versterkt. Uiteindelijk zijn alle vormen van ethiekondersteuning in Nederlandse zorginstellingen gericht op goede zorg via het bevorderen van een ethisch klimaat, verantwoording en transparantie en professionalisering. Onderzoekservaringen Sinds oktober 2007 heb ik gewerkt binnen de CaRe research school en ik kijk met veel plezier op die periode terug. Niet alleen omdat het veel kansen heeft gegeven en heeft bijgedragen aan mijn ontwikkeling, maar ook omdat ik in contact ben gekomen met vele inspirerende mensen die willen bijdragen aan een betekenisvol leven in een gelijkwaardige samenleving. Eerst vanuit de HES afdeling te Maastricht en sinds 2010 vanuit de Metamedica afdeling van het VUmc deed ik, naast dit promotieonderzoek, drie responsieve onderzoeken. Allereerst onderzocht ik samen met mensen met niet aangeboren hersenletsel hoe zij participeren in de samenleving (zie: www.kennisnetwerkcva.nl/sites/default/files/Deelnemen_geven_en_ zijn.pdf).Vervolgens coördineerde ik een onderzoek naar de onderzoeksonderwerpen die belangrijk zijn voor mensen met de ziekte van Parkinson (zie: www.parkinson-vereniging.nl/files/4813/6188/1350/ PV-EINDRAPPORT.pdf). Daarna evalueerde ik het gedachtengoed: ‘Van Harnas naar Zomerjurk’ (zie: www.vanharnasnaarzomerjurk.nl/downloads/De_Herontdekking_van_de_Zorg_2012.pdf). In die jaren ben ik mijn hart verloren aan transformatief onderzoek en toegepaste ethiek. Kenmerkend voor transformatief onderzoek is dat je met het onderzoek ook daadwerkelijk verandering tot stand probeert te brengen en binnen de toegepaste ethiek wil ik de komende periode vooral verder met ‘everyday ethics’ en de rol die verpleegkundigen daarbij kunnen en willen spelen. Nu Momenteel werk ik bij de Fontys Hogeschool Ver-
pleegkunde waar ik a) onderwijs geef, b) (transformatieve) onderzoeksvoorstellen opzet, c) bijdraag aan een geïntegreerd ethiekbeleid binnen het onderwijs en d) na ga welke rol verpleegkundigen kunnen en willen spelen bij het integreren van ethiek in zorgpraktijken. Meer info: www.lindadauwerse.nl
Marieke Pronk Naam: Datum promotie: 25-10-2013 Instituut: VU University Medical Center Amsterdam, Dept. of Otolaryngology- Head and Neck Surgery, section Audiology Titel proefschrift: When your hearing fails you – Hearing loss determinants, psychosocial consequences, and possible interventions following screening in older adults Prof.dr.ir. J.M. Festen Promotoren: Prof.dr. D.J.H. Deeg Prof.dr. S.E. Kramer Copromotor: Op 25 oktober 2013 was het dan zover: ik mocht mijn proefschrift ‘When your hearing fails you- Hearing loss determinants, psychosocial consequences, and possible interventions following screening in older adults’ verdedigen aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Het was een dag waar ik enerzijds naar had uitgekeken (die mooie afsluiting), maar anderzijds ook wel tegenop had gezien (die pittige verdediging…). Uiteindelijk was het een ontzettend mooie, bijzon-
�
23 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
dere, indrukwekkende en feestelijke dag.Verschillende collega’s die mij voor waren gegaan hadden me op het hart gedrukt vooral te gaan genieten, óók van de verdeding. De verdediging ging uiteindelijk best oké, maar er echt van genieten bleek toch een brug te ver. Dit kwam pas erna, tijdens de receptie, het diner en het heerlijke feest in Kapitein Zeppos Amsterdam.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Het proefschrift Mijn proefschrift gaat over slechthorendheid bij ouderen, één van de meest voorkomende en meest beperkende chronische aandoeningen. In mijn proefschrift heb ik allereerst onderzocht wat de determinanten zijn van gehoorachteruitgang. Met behulp van longitudinale gegevens uit de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) hebben we kunnen aantonen dat het vermogen om spraak in ruis te verstaan gestaag achteruit gaat met het ouder worden, maar dat dit twee keer zo snel gebeurd bij de oudste ouderen (75+).Verder bleek dat een trager wordende informatieverwerking een relevant deel gehoorachteruitgang verklaart. Dit is een verdere onderbouwing van het bewijs dat horen niet alleen een kwestie is van de oren is: ook een goede cognitie is van belang voor een effectieve verwerking van gehoorde spraak. In een ander deel van mijn proefschrift stonden de psychosociale gevolgen van slechthorendheid centraal. We vonden dat slechter gehoor was geassocieerd met toename in eenzaamheid, maar niet bij alle ouderen. Het gold namelijk alleen voor bepaalde risicogroepen, zoals voor: - ouderen zonder hoortoestellen (sociale eenzaamheid) - ouderen die mét een partner leven (sociale en emotionele eenzaamheid) - oudere mannen (emotionele eenzaamheid) Daarnaast waren we benieuwd of de snelheid van achteruitgang bepalend was voor psychosociale problemen. Ook uit deze analyses bleken significante verbanden met eenzaamheid en weer alleen voor bepaalde risicogroepen, namelijk: - ouderen van wie het gehoor reeds beperkt was (sociale en emotionele eenzaamheid) - ouderen die recent hun partner hadden verloren (emotionele eenzaamheid)
In het laatste deel van mijn proefschrift hebben we door een systematische review aangetoond dat er tot nu toe amper onderzoek is gedaan naar het effect van andersoortige interventies (als alternatief voor of aanvulling op hoortoestellen) als behandeling voor slechthorendheid die ontdekt is tijdens gehoorscreening. Zo onderzochtten nog maar weinig studies interventies die het aanleren van hoortactieken, coping met slechthorendheid, het gebruik van hoorhulpmiddelen, of het verbeteren van de akoestiek van het huis betroffen. We concludeerden dat hier kansen voor toekomstig onderzoek en uiteindelijk, ook voor klinische toepassing liggen. Stelling Een slechter gehoor veroorzaakt sociale emotionele eenzaamheid bij ouderen, maar alleen bij bepaalde risicogroepen. In voorgaand onderzoek is nog maar weinig aandacht geweest voor subgroepverschillen in het optreden van psychosociale problemen door slechthorendheid. In mijn proefschrift hebben we een eerste stap gezet door deze voor eenzaamheid te identificeren. Hoewel de subgroepeffecten nog verder uitgediept moeten worden, suggereren onze resultaten dat een gerichte, op maat gemaakte aanpak van slechthorendheid een vruchtbare benadering zou kunnen zijn om de eenzaamheidseffecten voor deze groepen te beperken. Leukste onderzoekservaringen Twee subprojecten binnen mijn promotietraject maakten deel uit van grotere Europese Consorted Action-projecten, waardoor ik veel heb mogen samenwerken met onderzoekers uit landen als Zweden, Cyprus, Duitsland, Italië en het VerenigdKoninkrijk. Het was ontzettend leerzaam om als enige PhDbroekie met een aantal grote namen uit het veld te mogen werken. Een erg leuke manier ook om een internationaal netwerk te ontwikkelen. Voor één van de projecten ben ik naar Zweden afgereisd om daar twee maanden als gastonderzoeker mee te draaien bij het Audiological Research Centre van het Universiteitsziekenhuis van Örebro. Een ontzettend leuke en verfrissende tijd.
�
24 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
En nu? Inmiddels ben ik alweer ruim een jaar werkzaam als postdoc, wederom bij de sectie Audiologie (KNO) van VUmc en wederom in nauwe samenwerkinge met LASA. Dit keer staat de vraag centraal wat de belangrijkste voorspellende factoren van hulp zoeken en hoortoestelgebruik zijn bij ouderen met hoorproblemen. Ook nu zullen we bekijken of hier subgroepverschillen spelen: zijn deze voorspellende factoren anders voor bepaalde subgroepen ouderen?
Naam: Mathilde Overbeek Datum promotie: 20-02-2014 VU University Amsterdam, Instituut: FPP, Afdeling Ontwikkelingspedagogiek & EMGO+ Titel proefschrift: ‘Intervention for children exposed to interparental violence: A randomized controlled trial of effectiveness of specific factors, moderators and mediators in community-based intervention’ Prof. dr. Carlo Schuengel, Promotoren: Prof. dr. Francien LamersWinkelman Co-promotor: Dr. J. Clasien de Schipper Huiselijk geweld komt veel voor. Maar liefst 13% van de Nederlandse jongeren geeft aan getuige te zijn geweest van heftige, gewelddadige ruzies tussen hun ouders. Deze vorm van huiselijk geweld – geweld tussen ouders – wordt gezien als een vorm van emotionele kindermishandeling, omdat het meemaken ervan
schadelijk kan zijn voor kinderen. Kinderen die geweld tussen hun ouders hebben meegemaakt lopen een verhoogd kans op het ontwikkelen van emotionele en gedragsmatige problemen en posttraumatische stress symptomen. Alle reden dus om aandacht te besteden aan deze kwetsbare groep kinderen. Mijn promotie-onderzoek richtte zich dan ook op interventies voor kinderen die huiselijk geweld hebben meegemaakt, en dan met name op de vraag welke factoren in deze interventies goed werken. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat laagdrempelige, preventieve interventies de gevolgen van het meemaken van huiselijk geweld kunnen beperken of voorkomen. Omdat alle onderzochte interventies in eerder onderzoek verschillend van opzet waren, kon op basis van het bestaande onderzoek nog niet worden vastgesteld wat kinderen echt nodig hebben om te herstellen van het meemaken van huiselijk geweld. Het zou immers ook zo kunnen zijn dat simpelweg het volgen van een interventie een algemene positieve invloed heeft, bijvoorbeeld door het bieden van structuur, aandacht en het delen van ervaringen. Daarom hebben we in mijn promotie-onderzoek de werkzaamheid van twee interventies met elkaar vergeleken. In de ene interventie (‘En nu ik…!’) werd nadrukkelijk aandacht besteed aan het huiselijk geweld en leerden kinderen en ouders specifieke vaardigheden om met hun ervaringen om te gaan, terwijl in de andere interventie (‘Jij hoort erbij’) de nadruk lag op algemeen werkzame factoren, zoals structuur, aandacht en het delen van ervaringen. Door kinderen in beide condities met elkaar te vergelijken kon worden nagegaan of het aanleren van specifieke vaardigheden zorgt voor een afname in probleemgedrag en posttraumatische stress symptomen, of dat het gebruik van algemeen werkzame factoren voldoende is. Voor het onderzoek zijn 164 ouder-kind paren, verspreid door heel Nederland gevolgd tot zes maanden na de interventie. De onderzoeksresultaten lieten zien dat kinderen in allebei de interventies na afloop van de interventie minder probleemgedrag en minder posttraumatische stress symptomen lieten zien. De interventie waarin kinderen en ouders specifieke vaardigheden aangeleerd kregen, werkte echter niet beter dan de interventie met alleen algemeen werk-
�
25 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
zame factoren. We vonden geen samenhang tussen de verstreken tijd sinds het huiselijk geweld gestopt was en de mate van problemen van kinderen voor aanvang van de interventie, wat er op wijst dat kinderen zonder deelname aan een interventie waarschijnlijk niet zouden dalen in hun probleemgedrag. Vervolgens hebben we gekeken of er subgroepen ouders en kinderen zijn te onderscheiden voor wie interventie een duidelijke meerwaarde heeft. Hieruit bleek dat kinderen met meerdere risico-factoren binnen het gezin ook een verbetering in psychisch welzijn vertoonden na het volgen van beide interventies. Laagdrempelige interventies kunnen dan ook een goede eerste stap zijn om gezinnen in hulpverlening te betrekken. Tot slot waren we benieuwd hoe de interventie nu precies zorgt voor een afname in probleemgedrag. We vonden dat vooral de ouders erg belangrijk zijn binnen hulpverlening voor kinderen na het meemaken van huiselijk geweld; wanneer groepsbegeleiders veel positieve aandacht besteden aan ouders in de oudergroep, vertonen ouders minder psychologische klachten, en dalen ook de kinderen in hun mate van problemen. Conclusies: - vooral algemeen werkzame factoren, zoals aandacht en structuur, in groepsaanbod voor ouders en kinderen lijken belangrijk na het meemaken van huiselijk geweld - laagdrempelige preventieve interventies lijken ook geschikt voor kinderen met een meer risicovolle achtergrond - ouders zijn heel belangrijk in hulpverlening voor kinderen na het meemaken van huiselijk geweld Stelling Hulpverlening na het meemaken van huiselijk geweld is zinvol. Kinderen in beide interventies gingen vooruit. Aangezien de tijd sinds het huiselijk geweld gestopt was en de problemen van kinderen voor aanvang van de interventie niet samenhingen, lijkt deelname aan interventie nodig voor een afname van problemen.Vooral hulpverlening voor ouders om klachten bij kinderen te verminderen lijkt belangrijk, en het betrekken van
ouders bij hulpverlening voor hun kinderen is mogelijk van meer waarde dan hulpverlening aan de kinderen zelf. Leukste onderzoekservaring De combinatie binnen dit onderzoek van praktische hulpverlening met wetenschappelijk onderzoek was voor mij erg waardevol. Op die manier was het mogelijk om direct wat toe te voegen aan de kwaliteit van hulpverlening voor een kwetsbare groep ouders en kinderen. Hoewel dit niet een specifieke ervaring betreft, ben ik erg blij met alle ervaringen die ik de afgelopen vijf jaar heb op kunnen doen, en heeft de combinatie van al deze verschillende ervaringen gezorgd voor een boeiend, leerzaam en waardevol traject.
Naam: Pieter Coenen Datum promotie: 29 november 2013 Instituut: Body@Work, Onderzoekscentrum Bewegen, Arbeid en Gezondheid.Vrije Universiteit medisch centrum, Vrije Universiteit en TNO. Onderzoeksinstituut MOVE Amsterdam, Faculteit der Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam. Titel proefschrift: On the origin of back pain Promotoren: Prof.dr. Jaap H. van Dieën & Prof.dr.ir. Paulien M. Bongers Copromotoren: Dr. Idsart Kingma Dr. Cécile R.L. Boot
�
26 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Fysieke belasting op het werk wordt als een belangrijke groep risicofactoren van lage rugpijn beschouwd. Maar het effect van deze factoren op ontstaan van pijn is nog onvoldoende bekend. Het doel van dit promotieonderzoek is om manieren te vinden om fysieke belasting op de werkvloer nauwkeurig te kunnen meten. Bovendien is in een grote groep werknemers rugbelasting gemeten en is deze belasting gerelateerd aan de mate van rugpijn in deze groep. Deze kennis kan gebruikt worden om meer te weten te komen over het ontstaan van lage rugpijn. Gezien de hoge prevalentie en de daarmee gepaard gaande problematiek (zoals ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid of verminderde productiviteit op het werk) is lage rugpijn een belangrijk probleem in onze samenleving. Fysieke belasting op het werk (bijvoorbeeld tijdens tillen, duwen of trekken, of tijdens werken in belastende houdingen) wordt verondersteld een belangrijke groep factoren te zijn voor het ontstaan van rugpijn. Echter, hoe deze factoren een rol spelen in het ontstaan van rugpijn is nog onvoldoende bekend. In de wetenschappelijke literatuur zijn verschillende modellen voor het ontstaan van lage rugpijn beschreven. Maar er is nochtans geen consensus bereikt over welke van deze ontstaansmechanismen het meest plausibel is. Wellicht omdat onderzoek waarbij belasting op de rug tijdens werk (uitgedrukt in momenten op de rug) nauwkeurig en objectief wordt gemeten onvoldoende voor handen is. Omdat dergelijke objectieve maten worden verondersteld een sterke relatie te hebben met het ontstaan van rugpijn, kunnen ze ons meer leren over ontstaansmechanismen. In dit proefschrift is daarom, met behulp van een groot prospectief cohort en met het gebruik van objectieve meetmethoden het ontstaansmechanisme van rugpijn beter in kaart gebracht. In dit proefschrift zijn data gebruik uit het SMASH cohort waarbij fysieke belasting is gemeten op de werkvloer. Daarna is in een driejarige follow-up periode zelf-gerapporteerde rugpijn gemeten. Subjectieve risicoschattingen van beoordelaars, berekeningen van mechanische rugbelasting op basis van gestructureerde observaties en video-analyses zijn gebruikt om rugbelasting te quantificeren. Met deze drie meetmethoden is rugbelasting op de werkvloer bepaald in
groepen werknemers uit verschillende uiteenlopende beroepsgroepen. Deze rugbelasting is vervolgens gerelateerd aan de zelf-gerapporteerde lage rugpijn. Uit het proefschrift blijkt dat, vooral cumulatieve belasting op de rug een belangrijke rol speelt bij het krijgen van rugpijn. Deze belasting kan bijvoorbeeld ontstaan door langdurig in belastende houdingen te werken, te tillen in ongunstige houdingen of door hele zware voorwerpen te tillen of te verplaatsen. De voorspellende waarde van deze cumulatieve belasting wijst er op dat preventie van rugpijn op het werk zich juist op deze factoren zou moeten richten. Een mechanisme waarbij rugpijn ontstaat door piekbelastingen wordt niet ondersteund door de bevindingen beschreven in het proefschrift. Daarnaast zijn er ook enkele methodologische conclusies te trekken uit het proefschrift. Zo blijkt bijvoorbeeld, dat als de belasting op de rug nauwkeurig objectief gemeten wordt, rugpijn beter voorspeld kan worden dan wanneer dit gedaan wordt op basis van (subjectieve) observaties. Deze metingen kunnen ons daarom helpen meer te weten te komen van het ontstaan van klachten. Dergelijk objectieve metingen kunnen bijvoorbeeld gedaan worden met het ontwikkelde videoanalysemodel.Van dit videoanalysemodel is de validiteit en inter-beoordelaars betrouwbaarheid zijn beschreven in dit proefschrift. Daarnaast is ook gebleken dat, hoewel rugbelasting nauwkeurig en objectief gemeten dient te worden, het ook belangrijk is om lage rugpijn van voldoende mensen in kaart te brengen om zo het ontstaan van rugpijn goed te kunnen beschrijven.
�
27 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
Naam: Renate Jansink Datum promotie: 22 november 2013 Instituut: Radboud Institute for Health Sciences, afdeling IQ healthcare Titel proefschrift: Improving diabetes care. Nurse-led lifestyle counseling in primary care Promotoren: Prof. dr. R.P.T.M. Grol Prof. dr. G. Elwyn Prof. dr. G.D.E.M. van der Weijden Copromotoren: Dr. J.C.C. Braspenning Mijn promotie en hoe het begon Al sinds ik begon aan mijn studie Biomedische Wetenschappen heb ik interesse in het onderwerp leefstijl. De vrije keuzeruimte tijdens de laatste jaren van mijn studie vulde ik dan ook zoveel mogelijk op met blokken over dit onderwerp. Toen ik na het afronden van mijn masteropleiding de vacature voor onderzoeker bij de afdeling IQ healthcare van het Radboudumc zag, aarzelde ik niet lang met het schrijven van een sollicitatie. In februari 2006 ben ik aan mijn promotie traject begonnen. Het proefschrift Mijn proefschrift gaat over leefstijlbegeleiding in de diabeteszorg. De diabeteszorg in Nederland staat op een hoog niveau.Verbetering is mogelijk door de voedings- en bewegingspatronen te doorbreken. Wij introduceerden en evalueerden daarom een veelbelovend diabetesprogramma in de huisartsenpraktijk. In dit programma leerden praktijkondersteuners hoe zij de diabeteszorg kunnen structureren en diabetespa-
tiënten kunnen motiveren om gezonder te eten en meer te bewegen. De praktijkondersteuners volgden hiervoor een training ‘motivational interviewing’. Uit de evaluatie bleek echter dat het programma voor de patiënten geen effect had. Hun motivatie om voeding- en bewegingspatroon te veranderen, nam niet toe, noch verbeterden de zorguitkomsten (bloedsuikerwaarde, bloeddruk, cholesterolwaarde of kwaliteit van leven).Verder bleek dat de praktijkondersteuners nauwelijks de aangeleerde vaardigheden toepassen. Het onderzochte diabetesprogramma is daarom ongeschikt voor onze eerstelijnsdiabeteszorg. Mooie herinneringen Zoals bij veel promotietrajecten het geval is, was ook het mijne er een van ups en downs. Je hebt veel doorzettingsvermogen nodig om na elke afwijzing van je artikel de moed te verzamelen om verder te gaan met schrijven. Maar het gaf mij een ontzettend goed gevoel wanneer een artikel goedgekeurd werd. En al die leuke waarderingsvolle reacties die ik van andere onderzoekers over de hele wereld op mijn artikel kreeg….. Geweldig! Dit gaf mij energie om door te gaan. Het leukste aan mijn onderzoek, vond ik het uitdiepen van het onderwerp en contact hebben met zorgverleners/patiënten. Tijdens mijn onderzoek heb ik een goede band met mijn onderzoeksgroep, de praktijkondersteuners, opgebouwd. Het was een hele leuke, enthousiaste groep zorgverleners. Na ongeveer 3 jaar was het praktische gedeelte mijn onderzoek afgerond en moest ik alleen nog artikelen schrijven. Hiervoor zat ik 5 dagen/week achter mijn computer. Dit vond ik een lastige periode in mijn promotietraject; ik miste het contact met het werkveld. Ik ben mij gaan oriënteren wat ik na mijn promotie wilde gaan doen. Al snel kwam ik in contact met de directeur van Stichting OOGG, een ondersteunende organisatie voor de eerstelijnszorg in het Gelders Rivierenland en de Gelderse Vallei. Ik werd direct enthousiast over de functie als adviseur en aangezien zij een vacature beschikbaar hadden, besloot ik mee te doen in de sollicitatieronde. Sinds oktober 2009 ben ik, naast mijn promotietraject, voor 3 dagen/ week bij Stichting OOGG gaan werken. Dit werd ook door mijn co-promotor gestimuleerd. De ervarin-
�
28 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
gen die ik in het werkveld opdeed, kon ik goed voor mijn promotieonderzoek gebruiken.Voor mij is deze combi-baan een hele verstandige keuze geweest. Een verrijking voor beide banen!
bulletin van de netherlands school of primary care research
En nu? In de functie als adviseur bij Stichting OOGG heb ik veel contact met zorgverleners. Dit geeft me grote voldoening. Mijn hart ligt nog steeds bij het onderwerp leefstijl en het fenomeen gedragsverandering: waarom geven veel mensen aan zich wel gezonder
te willen gaan gedragen, maar doen ze dit uiteindelijk meestal niet? Ondanks dat de resultaten van mijn onderzoek hoofdzakelijk negatief waren, hebben we veel geleerd over wat wel en niet in de praktijk werkt. Ik vind het leuk om na te denken over hoe we op basis van mijn onderzoeksresultaten de praktijk kunnen verbeteren. Daarvoor doe je uiteindelijk onderzoek! Nu ik mijn promotietraject heb afgerond en weer meer ruimte in mijn hoofd heb gekregen, houd ik me meer met deze vraag bezig. Wie weet kunnen we een vervolgonderzoek in het werkveld opzetten.
�
29 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
TOP
bulletin van de netherlands school of primary care research
GROTE SUBSIDIES
vrije beschikbaarheid en het ongereguleerd gebruik van antibiotica worden onderzocht.
Rob Baltussen (Radboud Institute for Health Sciences) ontving een NWO VICI-beurs van €1.5 miljoen om de komende vijf jaar onderzoek te doen naar het gebruik van beperktere middelen in de gezondheidszorg. Hij gaat onderzoeken hoe de beperkte middelen in de gezondheidszorg het beste kunnen worden verdeeld. Met het geld gaat hij zijn onderzoeksgroep verder uitbouwen en de kennis toepassen in Nederland, maar ook bij de preventie en behandeling van HIV in Zuid-Afrika en Indonesië.
Het project Meetingdem heeft van het EU Joint Program for Neurodegenerative Diseases (JPND) een subsidie ontvangen van €1,2 miljoen. Het project van Rose-Marie Dröes (EMGO+) start in maart 2014 en behelst verdere implementatie en evaluatie in Europa van ontmoetingscentra voor mensen met dementie en hun mantelzorgers.
De Europese Commissie heeft een aanbesteding voor het onderzoeksproject van Liset van Dijk en John Paget (NIVEL) over het gebruik van antibiotica aan een internationaal consortium, onder leiding van NIVEL, toegekend (het ARNA project). Hierin zal door middel van surveys de praktijk van de
Lidewij Henneman (EMGO+) zal in samenwerking met Cecile Janssen een door de Europese Onderzoek Raad (ERC) gehonoreerde subsidie van €1.4 miljoen gebruiken voor het project ‘Towards evidence-based genomic medicine: filling the evidence gaps through modelling studies’. Hierin zullen ze onderzoeken hoe simulatiestudies in hypothetische data kunnen worden gebruikt om translationeel genoomonderzoek te versnellen.
Het Radboudumc heeft in samenwerking met zes Europese landen een FP7 subsidie verworven. Myrra Vernooij-Dassen (Radboud Institute for Health Sciences) is workpackage leader van dit project, getiteld "Comparing the effectiveness of palliative care for elderly people in long term care facilities in Europe (PACE)". Hierin wordt de effectiviteit vergeleken van formele palliatieve zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen in zes Europese landen en een gerandomiseerde studie van de interventie "Route to success", die beoogt de kwaliteit van de palliatieve zorg te verbeteren.
�
30 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Raymond Ostelo, Guy Widdershoven, Judith Bosmans en Karen van Leeuwen (v.l.n.r., EMGO+) hebben een NWO subsidie ontvangen van €530.396 voor het project ‘Measuring and valuing quality of life with the ASCOT-NL’. Recent is in Engeland de ASCOT ontwikkeld, een meetinstrument dat belangrijke domeinen van kwaliteit van leven meet en weegt. De onderzoekers gaan dit instrument aanpassen om in Nederland beleidsbeslissingen rondom zorg voor thuiswonende ouderen te kunnen ondersteunen.
PRIJZEN Frederick Thielen (CAPHRI), European Public Health student en deelnemers in de FHML bachelor Honours Programma Governance of Health Care Innovations, geleid door Klasien Horstman en Maria Teresa Brancaccio, heeft de ESST European Award gewonnen. Hij won de Award voor de Aspiring Undergraduates in Science,Technology and Society met zijn honours thesis.
In januari ontving Richard Grol, voormalig directeur van het Radboud Institute for Health Sciences (voormalig NCEBP) en IQ healthcare, de prestigieuze Donabedian International Award. Deze onderscheiding wordt jaarlijks uitgereikt aan organisaties of personen, die leidend zijn op het terrein van de kwaliteit van zorg en die een substantiële bijdrage aan excellente gezondheidszorg hebben geleverd.
De European Resuscitation Council Award voor het beste abstract en presentatie werd uitgereikt aan Véronique Moulaert (CAPHRI) gedurende de European Resuscitation Congress in Kraków (Polen). De titel van haar presentatie was “New psychosocial intervention improves quality of life after cardiac arrest: Results of a randomised controlled trial.”
Op 20 december 2013 verdedigde Isa Houwink (CAPHRI/ EMGO+) haar thesis genaamd “Training in genetics and genomics for primary health care workers” en kreeg hiervoor de cum laude status. Hierin vatte ze de ontwikkeling en evaluatie van drie programma’s samen omtrent de voortzetting van de scholing van huisartsen om genetica toe te passen in de dagelijkse praktijk.
In november 2013 vond de vijfde TEDxAmsterdam plaats. Naast het hoofdprogramma met sprekers, werden de beste ideeën uitgelicht die inspireren en impact hebben op levens van mensen of op de planeet en een link hebben met Nederland. De More Energy App van Alwin van Drongelen (EMGO+) zat in de top vijf meest vernieuwende ideeën. Het doel van deze app is om na te gaan of advisering op maat kan bijdragen aan de fitheid en gezondheid van vliegers.
� 31 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
OVERIGE TOP-PRESTATIES
bulletin van de netherlands school of primary care research
Onno Van Schayck (CAPHRI) is tijdens een persconferentie van TEDx Binnenhof uitgenodigd als één van de acht sprekers voor het congres op 31 maart in de Ridderzaal in Den Haag op basis van een recentelijk ontvangen NWO subsidie. Hij heeft het idee om bij te dragen aan een gezondere toekomst voor Indiase kinderen in sloppenwijken door een schoorsteen in hun huis laten bouwen, dat is ontwikkeld door Universiteit Maastricht en Zuyd Hogeschool.
Meike Bartels, Mai Chin A Paw en Sophia Kramer (v.l.n.r., EMGO+) zijn benoemd tot hoogleraar in het University Research Chair programma. Met dit programma erkent de VU uitmuntende wetenschappers die worden beschouwd als aankomend leiders in hun vakgebied.
�
Uitnodiging voor de 14e European Doctoral Conference in Nursing Science Op 12 en 13 september 2014 wordt voor de 14de keer de European Doctoral Conference in Nursing Science (EDCNS) georganiseerd in Maastricht. Het EDCNS is een internationaal congres voor PhD studenten op het gebied van verplegingswetenschappen en wordt afwisselend georganiseerd door PhD studenten van Maastricht University, de medische universiteit van Graz (Oostenrijk) en de Charité-Universitätsmedizin in Berlijn. Deze conferentie biedt PhD studenten de mogelijkheid om te participeren in workshops, presentaties te volgen op het gebied van nursing research, eigen onderzoek te presenteren en PhD studenten en professoren van over de gehele wereld te ontmoeten. Het thema van dit jaar is ‘Nursing Science: one goal, different features’. Ga voor meer informatie naar de website http://www.medunigraz.at/pflegewissenschaft/EDCNS/edcns_2014.html.
32 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
samenwerking
Het zit inderdaad in de genen
bulletin van de netherlands school of primary care research
Geert-Jan Dinant (CAPHRI) en Martina Cornel (EMGO+)
Op 20 december 2013 promoveerde Isa Houwink cum laude op haar proefschrift, getiteld “Training in genetics and genomics for primary health care workers”. Toepasbare kennis van en ervaring met genetische aspecten van veel in de eerstelijn gepresenteerde gezondheidsproblemen zijn beperkt aanwezig onder huisartsen en andere werkers in de eerstelijn. Het grotendeels ontbreken van het onderwerp in de medisch specialistische opleidingen, inclusief de huisartsopleiding, en HBO-opleidingen voor de gezondheidszorg (waaronder die voor verloskundigen) is hier (deels) debet aan. De onderzoeker kon met behulp van focusgroepenonderzoek deze lacunes bevestigen en slaagde erin om in een aansluitende consensusprocedure een top-10 aan verbeteronderwerpen vast te stellen. Oncologie kwam naar voren als het inhoudelijk meest relevant gevonden onderwerp. Daarop werden twee nascholingsmodules voor huisartsen ontwikkeld: een internetmodule (‘Kanker en erfelijkheid’) en een live nascholing (‘Erfelijke kanker in de spreekkamer’). De modules werden ondersteund door een website (www. huisartsengenetica.nl). Met behulp van twee gerandomiseerde gecontroleerde interventiestudies werden de effecten van de nascholingsmodules op kennis en communicatieve vaardigheden van huisartsen onderzocht. Daarbij werd gebruik gemaakt van simulatiepatiënten die de spreekuren van de deelnemende huisartsen onaangekondigd, maar met vooraf door de huisartsen gegeven toestemming bezochten. Tevens werd tevredenheid onder deelnemers aan de nascholing geëvalueerd. De internetmodule resulteerde vooral in het vergroten van relevante kennis van oncogenetica, terwijl de live nascholing met name scoorde op het
verbeteren van attitude en communicatieve vaardigheden van huisartsen. Huisartsen waren zeer tevreden met de nascholingen en ze ervaarden de opgedane kennis als toepasbaar in de dagelijkse praktijk. Het onderzoek werd gefinancierd met een door het EMGO+ verkregen subsidie van het Netherlands Genomics Initiative. De onderzoeker was (en is) parttime huisarts in Maastricht en zij voerde het onderzoek uit (opnieuw parttime) vanuit de vakgroep Huisartsgeneeskunde van de Universiteit Maastricht (UM). Genoemde vakgroep is onderdeel van CAPHRI. Een detacheringovereenkomst van EMGO+ naar CAPHRI maakte deze constructie mogelijk. De samenwerking tussen EMGO+ en CAPHRI ging echter veel verder dan dit formele aspect. Vanuit het EMGO+ werd in de persoon van professor Martina Cornel (eerste promotor) alle nodige input op het gebied van genetica en genomics gegarandeerd, terwijl CAPHRI in de persoon van professor Geert-Jan Dinant (tweede promotor) de huisartsgeneeskundige aspecten van het project voor haar rekening nam. De derde inhoudelijke en essentiële poot van het onderzoek betrof onderwijs, en die expertise werd gerealiseerd via de School for Health Education (SHE) van de UM, in de persoon van professor Cees van der Vleuten (co-promotor). Zodoende ontstond een succesvolle samenwerking tussen drie Schools (waarvan twee lid zijn van CaRe) van twee universiteiten. Dit succes was niet alleen het resultaat van het bij elkaar brengen van de drie vakgebieden (genetica, huisartsgeneeskunde en onderwijs) waarbinnen het project zich begaf, maar minstens zo veel van de bereidheid van allen deelnemers om te investeren in onder andere reistijd. Zo vonden de grote projectgroepvergaderingen meestal plaats in Maastricht en was de onderzoeker met regelmaat aan het werk op de
�
33 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
sectie Community Genetics van de afdeling Klinische Genetica, ondergebracht binnen het EMGO+, in Amsterdam. Het was ook de onderzoeker die er in slaagde om iedereen geïnteresseerd en enthousiast voor het project te houden, en te voorkomen dat een willekeurig lid van de projectgroep per ongeluk werd vergeten of gepasseerd. Het illustreert dat samenwerking kansrijk en succesvol wordt als aan drie voorwaarden is voldaan: de deelnemende instituten/schools/vakgroepen/ universiteiten zijn bereid om praktisch uitvoerbare detacheringsovereenkomsten te sluiten, de betreffende groepen leveren onderling aanvullende inhoudelijke expertise en de projectgroepleden maken individuele belangen ondergeschikt aan het belang van de samenwerking.
In 2010 vertrouwde Isa Houwink aan het huismagazine van de vakgroep Huisartsgeneeskunde van de UM toe dat zij het ‘niet van een vreemde heeft’. Haar vader was jarenlang huisarts in Amsterdam en zijn liefde voor dat vak heeft hij zichtbaar overgeërfd op zijn dochter. Het zit dochter Isa kennelijk in de genen en misschien wel om dezelfde reden heeft Isa haar wetenschappelijke interesse in de richting van genetica verder ontwikkeld. Al doende is zij in huisartsgeneeskundig Nederland een expert op het gebied van genetica geworden en we hopen van harte dat het haar lukt om deze expertise over te dragen op andere huisartsen, opleiders, docenten en onderzoekers.
�
34 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
grote programma's
Het Parelsnoer Instituut, een ketting van biobanken van alle UMC’s Belang voor biomedisch onderzoek en gezondheidszorg De grote kracht van PSI is dat alle klinische informatie over grote groepen patiënten op één en dezelfde wijze is gedocumenteerd en gekoppeld kan worden aan gestandaardiseerde verzamelingen van lichaamsmateriaal. Op deze manier is het bijvoorbeeld mogelijk bij zorgvuldig geselecteerde patiëntengroepen biomarkers op te sporen die geassocieerd zijn met het ontstaan of beloop van specifieke aandoeningen of met de reactie op bepaalde behandelingen. Met het vinden van die markers ontstaan mogelijkheden voor preventie en behandeling op maat (personalized medicine). Voor de meeste aandoeningen geldt dat er een genetische component is. Dankzij moderne methoden voor DNA sequencing worden voor steeds meer aandoeningen genetische markers, en de daarbij behorende eiwitten geïdentificeerd. Dit levert nieuwe aangrijpingspunten voor prognostiek, ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en vermindering van bijwerkingen op. Een enkele keer leidt het zelfs tot nieuwe clues voor preventie.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Prof. dr. Gerhard Zielhuis, epidemioloog en Managing Director PSI en Drs. Tessa Ledderhof, arts en Operationeel Manager van het PSI Centraal Bureau. Sinds 2007 werken de acht Nederlandse Universitair Medische Centra (UMC’s) op unieke wijze samen aan het verzamelen en delen van lichaamsmateriaal van zorgvuldig gedocumenteerde patiënten in het Parelsnoer Instituut (PSI).
Thijs Rooimans
Het Instituut is op initiatief van de toenmalige bestuursvoorzitter van het AMC, professor dr. Louise Gunning, opgericht door de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). Het doel is gezamenlijk op te trekken bij het opzetten van klinische biobanken en een aantal landelijke ‘model’ biobanken te initiëren met voldoende statistische power om verantwoord toegepast wetenschappelijk onderzoek te doen naar etiologie, diagnostiek en prognostiek van belangrijke ziektebeelden.
Drs. Tessa Ledderhof
De Parels Het Parelsnoer Instituut is gestart met acht ziektebeelden (Parels). Bij elke Parel zijn onderzoekers uit alle UMC’s betrokken, met één (soms twee) UMC(’s) voor de landelijke coördinatie. De acht oorspronkelijke Parels zijn: cerebrovasculaire accidenten (gecoördineerd door UMCU), diabetes mellitus (VUmc en MUMC+), erfelijke darmkanker (Radboudumc), inflammatoire darmziekten (AMC), leukemie/myeloom/lymfeklierkanker (Erasmus MC), neurodegeneratieve ziekten (MUMC+ en VUmc), nierfalen (UMCG) en reumatoïde artritis/artrose (LUMC). Sinds de start zijn er nog zes Parels aan de ketting geregen: aangeboren hartafwijkingen (Concor, AMC),
�
35 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
ischemische hartziekten (Erasmus MC), multiple endocriene neoplasie (UMCU), pancreasziekten (AMC en UMCU), urogenitale tumoren (Erasmus MC) en slokdarm/maag tumoren (UMCU).
en deze aantallen groeien gestaag. Het lichaamsmateriaal blijft decentraal in de verschillende UMC’s opgeslagen, maar deze PSI biobanken worden landelijk ontsloten via een centrale ICT infrastructuur die gebruikmaakt van ProMISe software (ADM, Leiden). Een Trusted Third Party (ZorgTTP) zorgt voor beveiligde gegevensstromen naar en uit deze centrale database. Er wordt gewerkt aan koppeling met gegevens van landelijke registraties van bijvoorbeeld CBS (doodsoorzaken), PALGA (pathologieverslagen), IKNL (kankerregistratie) en NIVEL (huisartseninformatiesystemen). In principe kan elke onderzoeker met een relevante vraagstelling en een goed onderzoeksplan toegang krijgen tot de materialen en de gegevens. Omdat de exacte vraagstelling voor het onderzoek nog niet bekend is op het moment van afname is het informed consent noodzakelijkerwijs breed en is, conform de Federa code ‘Goed Gebruik’ (2011), bij het daadwerkelijk gebruik van het materiaal alsnog een of andere vorm van onafhankelijke toetsing nodig.
Flip Franssen
bulletin van de netherlands school of primary care research
Inclusie, uitgifte en gebruik van de verzamelingen Aan patiënten die zich met één van deze aandoeningen melden in een willekeurig Nederlands Universitair Medisch Centrum wordt gevraagd lichaamsmateriaal (DNA, serum, plasma, urine, weefsel, hersenvocht etc.) te doneren ten behoeve van wetenschappelijk biomedisch onderzoek, samen met relevante klinische informatie. De onderzoekers uit de UMC’s, die verenigd zijn in een Parel (veelal clinici), hebben samen afgesproken welke klinische gegevens en welke lichaamsmaterialen worden verzameld en op welke momenten dat bij een patiënt gebeurt. Het verzamelen van de gegevens en de afname van het lichaamsmateriaal vinden gekoppeld aan de zorgprocessen in het UMC plaats. In sommige UMC’s is het Elektronisch Patiënten Dossier de leverancier van de klinische gegevens. Andere UMC’s ontwikkelen zich in deze richting. De gestandaardiseerde verzameling en opslag van gegevens en materialen bevorderen de bruikbaarheid voor het beoogde wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast draagt het bij aan harmonisatie van de zorg in de UMC’s. Momenteel zijn van zo’n 20.000 patiënten lichaamsmaterialen, klinische gegevens en follow-up beschikbaar
Prof. dr. Gerhard Zielhuis
De organisatie Het Parelsnoer Instituut kent een complexe meerlagige organisatiestructuur. De centrale organisatie (Dagelijks Bestuur, Centraal Team en Centraal Bureau) ontwikkelt en bewaakt de centrale infrastructuur tussen de UMC’s, regisseert de samenwerking tussen de UMC’s en zorgt voor de instandhouding van de gemeenschappelijke werkwijzen. In het Centraal Team zitten specialisten op het gebied van datamodellering, ICT, datamanagement, organisatie, medisch-wetenschappelijk onderzoek, lichaamsmaterialen, uitgifte, informatiebeveiliging en ethisch/juridische aspecten. Daarnaast is er in elk UMC een algemene PSI-coördinator, een ICT- coördinator en een Biobankcoördinator die samen verantwoordelijk zijn voor de lokale organisatie ten behoeve van alle Parels in dat UMC. Vervolgens zijn er per Parel een landelijke Parelcoördinator (veelal een hoogleraar-medisch specialist), een landelijke Parelmanager (veelal een epidemioloog of senior researchverpleegkundige) en diverse Parelparticipanten in de UMC’s (onderzoekers, veelal clinici) betrokken. Dit alles betekent veel overleg en afstemming tussen
�
36 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
en binnen UMC’s. Uiteraard wordt waar mogelijk ook de stem van de betrokken patiënten gehoord, bijvoorbeeld over de procedures voor informed consent en terugkoppeling, en over het soort onderzoek dat per Parel wordt geïnitieerd. Met andere biobankinitiatieven in binnen- en buitenland vindt afstemming plaats. Zo zijn de grote populatiebiobank LifeLines en BBMRI-NL partners van PSI. Samenwerking met onder andere deze organisaties vindt plaats om in Nederland een toegankelijke en duidelijke biobankinfrastructuur te realiseren ten behoeve van wetenschappelijk gezondheids (-zorg) onderzoek.
Van belang is het besef dat Parelsnoer geen geïsoleerd onderzoeksproject is, maar een manier van werken, uniek voor de UMC’s. De gerealiseerde samenwerking, werkwijzen, infrastructuur en de bijbehorende ondersteuning zijn van en voor de UMC’s, en bedoeld voor zo breed mogelijk gebruik door zowel onderzoekers als door nieuw aan te haken ziektebeelden. Meer informatie over het Parelsnoer Instituut is te vinden op de website www.parelsnoer.org
�
37 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
CaRe werkt samen in de POC
bulletin van de netherlands school of primary care research
De Promovendi Opleiding Commissie (POC) komt regelmatig bij elkaar om onderwerpen te bespreken die relevant zijn voor PhDs. In dit verband wordt gekeken naar het bestaande opleidingsaanbod en eventueel nieuw te ontwikkelen cursussen. Daarnaast biedt de POC een platform om goede praktijkvoorbeelden uit te wisselen en kennis te delen met betrekking tot PhD opleiding en begeleiding. Een onderwerp dat recent op de agenda stond betreft het al dan niet toevoegen van een lijst met gevolgde opleidingen aan het proefschrift. De POC komt drie keer per jaar samen. Daarnaast zijn de POC-leden, samen met andere CaRe leden aanwezig op de jaarlijkse CaRe dag. Elk instituut wordt vertegenwoordigd door een senior staflid en een PhD kandidaat. Het voorzitterschap is momenteel in han-
den van Christel van Gool (CAPHRI). VU Amsterdam (EMGO+) wordt vertegenwoordigd door Mai Chin A Paw (senior lid) en Tsjitske Haanstra (PhD kandidaat), Radboud Institute for Health Sciences door Tjard Schermer (senior lid) en Hilde Luijks (PhD kandidaat). Jany Rademakers (senior lid) en Floor Willebroordse (PhD kandidaat) vertegenwoordigen het NIVEL. Voor Maastricht University (CAPHRI) zijn dit Christel van Gool, Onno van Schayck (senior leden) en Katarina Putnik (PhD kandidaat). Voor meer informatie over de POC, aarzel niet om contact op te nemen met één van bovenstaande leden. Feedback of inbreng voor de agenda? Laat het de POC weten!
� 38 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
Kunst en wetenschap: (weer) bij elkaar?
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Mieke Derickx (CAPHRI) wereld van de Letteren (dichters, essayisten, (toneel-) Onderzoeksassistent bij de vakgroep Gezondheidsbevorschrijvers, scenarioschrijvers, dramaturgen, vertalers), dering / Adviseur kwalitatieve analyse bij de vakgroep Beeldende kunst, vormgeving en architectuur (beelCardiologie / Conservator Kunst- en Erfgoedcommissie dend kunstenaars, vormgevers, fotografen, architec(Universiteit Maastricht / Maastricht Universitair Meten, performers, beoefenaars van e-culture), Muziek disch Centrum) (componisten, dirigenten, musici), en Uitvoerende kunsten (choreografen, dansers, acteurs, theatermaSinds 10 februari is de Akademie van Kunsten ingekers, filmregisseurs) steld als onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Hieronder volgt een aantal uitspraken over de verAkademie van Wetenschappen (KNAW). Dit moet wachtingen die de gekozen kunstenaars hebben ten de samenwerking tussen wetenschappers en kunsteaanzien van hun lidmaatschap van de Akademie en naars versterken, maar vooral moet ze de kunstenaars hun samenwerking met de wetenschappers: een sterkere stem geven in discussies met politiek en samenleving, een positie die de KNAW al lang voor de Aernout Mik, (51) videokunstenaar: wetenschappers inneemt. “Wetenschappers beschrijven de werkelijkheid vanuit Negentien vooraanstaande kunstenaars vormen de objectieve kennis, kunstenaars juist vanuit subjecnieuwe Akademie van Kunsten en zullen op 23 april tieve ideeën. Wij denken zo ook de wereld te kunnen 2014 officieel worden geïnstalleerd. Zij komen uit de verklaren. Ik ben benieuwd hoe zich dat tot elkaar gaat verhouden.” Francine Houben, (58) architect: “Wetenschap heeft veel met passie, creativiteit en intuïtie te maken. Het is mooi als wetenschappers en kunstenaars juist daarin van elkaar leren en het tot nieuwe inzichten leidt.” Barbara Visser (47), multimediakunstenaar: “Spannend om met alle disciplines bij elkaar te komen. Ik houd er niet van met gelijkgestemden op een kluit te zitten. Ik hoop mijn wereld te verrijken.” Arnon Grunberg (42), schrijver: “Ik denk dat ik iets van wetenschappers kan leren. Of zij iets van mij kunnen leren, moet u hen vragen.”
Mieke Derickx
De Akademie van Kunsten is een gezamenlijk initiatief van Hans Clevers, president van de KNAW, en minister
�
39 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Jet Bussemaker. In haar visiebrief Cultuur beweegt. De betekenis van cultuur in een veranderende samenleving omarmt de minister van OCW het KNAW-idee een Akademie van Kunsten in te stellen. Een meerwaarde ziet zij ook in het herstel van de verbinding tussen wetenschap en kunst. Nederland had al eens een Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten. Vanaf 1808, tot het werd wegbezuinigd in 1851. Schrijver Willem Bilderdijk en componist Ludwig von Beethoven behoorden tot de leden. De banden van de KNAW met de kunsten zijn dus al oud. In België, Engeland en de Verenigde Staten is dit ook het geval. In die landen blijkt dat een Akademie van Kunsten een duidelijke meerwaarde heeft voor zowel kunstenaars als wetenschappers en voor het inhoudelijke debat over de waarde van kunst en cultuur voor de samenleving. Tussen het werk van een wetenschappelijk onderzoeker en dat van een kunstenaar bestaat, denk ik, veel verwantschap. Verwondering, passie en creativiteit zijn zowel bij de kunstenaar en de wetenschapper onontbeerlijke ingrediënten bij hun werk dat om oorspronkelijkheid vraagt. Met grote interesse en nieuwsgierigheid zal ik dan ook deze hernieuwde alliantie tussen de kunst en wetenschap volgen. Tot zover vanuit de top bekeken hoe kunst en wetenschap elkaar vinden. Maar op welke wijze is het aan de basis geregeld? Hoe komen kunst en wetenschap bij elkaar op de plek waar wetenschap bedreven wordt, namelijk de universiteit? Zijn daar kunstenaars? Zo ja, welke band hebben zij binnen de universitaire gemeenschap met de wetenschap? En andersom, welke band heeft de wetenschap met hen? Hier volgt een kort samenvattend relaas van mijn zoektocht naar antwoorden op deze vragen: Officieel is er geen plaats aan de universiteit voor kunstenaars. Er is eigenlijk ook geen naam voor de functie van kunstenaar binnen het systeem Universitair Functie Ordenen (UFO). Verder kent de universiteit alleen een scherpe indeling tussen wetenschappelijk personeel en ondersteunend en beheerspersoneel
(Obp). Daar valt de positie van de academisch opgeleide kunstenaar ook niet in onder te brengen. Toch zitten er aan onze universiteit aardig wat kunstenaars tussen wetenschappers. Maar ze manifesteren zich niet als zodanig. Ze zitten op geheime plekken, zo lijkt het wel, alsof ze via een achterdeur zijn binnengekomen. Ik zie ze vermomd als klusjesman, controller of secretaresse. Verkleed als onderzoeksassistent of portier is wel de favoriete uitrusting. Ze hebben deze banen aangenomen om hun brood te verdienen en worden niet aangesproken op hun beroep als kunstenaar. Ook al willen ze dat vaak graag. Nieuwsgierigheid, leergierigheid en verwondering naar het domein van de wetenschap hebben ze zeker. De meesten van hen hebben een autonome kunstpraktijk of oefenen een binnen de kunstwereld daaraan verwant beroep uit. Een uitspraak van de schilder Willem De Kooning (1904-1997): “Painting is a way of living.” geeft naar mijn idee treffend weer dat je het kunstenaarschap toch niet in je broekzak kunt laten zitten als je bijvoorbeeld als onderzoeksassistent werkt. Je blijft ook dan als kunstenaar kijken. Wanneer je in een cursus statistiek zit, het onderwerp regressie krijgt en hoort hoe de docent ‘the best fitting line ‘ toelicht dan dwaal je al snel af naar je kunstwerken waar je ook iedere keer op zoek bent naar die ‘best fitting line’. Ik denk dat dit citaat van De Kooning ook een wetenschapper aanspreekt indien hij het woord painting vervangt door science. Dat er nog een hele weg af te leggen is om de gezamenlijke inspanning van minister Bussemaker en Hans Clevers, president van de KNAW tot in de aderen van de universitaire gemeenschap te laten vloeien mag uit bovenstaande blijken. Als men gaat nadenken over wetenschap in transitie dan liggen in de samenwerking van kunstenaars met wetenschappers mooie kansen hier mede richting aan te geven. Bronnen: • Visiebrief; van minister Bussemaker op cultuur. “Cultuur beweegt. De betekenis van cultuur in een veranderende samenleving’’. Kamerstuk 10 juni 2013 • NRC Handelsblad 11 februari 2014, pagina 4- 5. • https://www.knaw.nl/nl
�
40 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
Oraties
bulletin van de netherlands school of primary care research
Zorgen voor morgen? The day after…. Door Dike van de Mheen (CAPHRI) Hebben wij zorgen voor morgen? Of kunnen wij zorgen voor morgen? Deze oratie gaat over middelengebruik en risicogedrag bij jongeren. Onze jongeren drinken veel en beginnen jong. Zorgwekkend is dat ze soms in coma in het ziekenhuis terecht komen. Alcohol en ook cannabis lijken schadelijk voor jonge hersenen en leiden tot diverse lichamelijke en psychische aandoeningen. Het adolescente brein is “nog niet af”, en vatbaarder voor veranderingen dan het volwassen brein. De kans op verslaving neemt daarom toe als men op jonge leeftijd begint met middelengebruik. Daarnaast hebben alcohol- en drugsgebruik ernstige gevolgen voor de samenleving: schooluitval, agressie en geweld, en verkeersdoden. Maar er zijn ook andere berichten. De Nederlandse jeugd is de afgelopen jaren minder gaan drinken, blowen en roken. Het aantal verkeersdoden door alcohol is gedaald, het aantal probleemgokkers is stabiel gebleven. De minimumleeftijd voor de verkoop van alcohol gaat per 1 januari 2014 naar 18 jaar en ook de minimumleeftijd voor tabaksverkoop volgt en gaat naar 18. Er is meer aandacht voor preventie, om een voorbeeld te noemen: meer dan 10.000 jongeren bezochten een website voor het omgaan met mogelijk problematisch gamen. De vraag is: is het glas half vol, of is het half leeg? Kwetsbare jongeren Er zijn specifieke kwetsbare groepen jongeren. Deze kwetsbare jeugd kenmerkt zich door een opeenstape-
ling van problemen. Bij deze doelgroep zien we enerzijds een clustering van risicofactoren en anderzijds een clustering van problemen als gevolg van risicogedrag. Onderzoek toont aan dat bij het hebben van vier risicokenmerken, de kans op stoornissen vertienvoudigt.Voorbeelden van risicokenmerken zijn delinquentie, gedragsproblemen of opgroeien in een armoede situatie. We moeten de hulp aan en preventie voor deze jongeren aanvliegen vanuit een ontwikkelingsperspectief: vroeg ingrijpen betekent dat gezin en school belangrijke domeinen worden voor preventie. Preventie Zorg en preventie voor kwetsbare jongeren moeten we vroeg moeten inzetten. Wat voor preventieve maatregelen hebben we zoal in de aanbieding? In grote lijnen hebben we twee categorieën: beleidsmaatregelen en preventieve interventies. Beleidsmaatregelen zijn bijvoorbeeld maatregelen rondom beschikbaarheid, prijsmaatregelen, leeftijdsgrenzen, verkeersmaatregelen, maatregelen gericht op de marketing door de alcoholindustrie en maatregelen gericht op handhaving.Veel van deze maatregelen zijn onderzocht en lijken effectief. Preventieve interventies zijn bijvoorbeeld massamediale campagnes, schoolinterventies, multicomponenten-interventies, interventies in de drinkomgeving, interventies via gezondheidszorg en welzijnswerk en online zelfhulp.Van deze interventies is deels wel en deels geen effectiviteit aangetoond, maar vaak is het nog niet onderzocht. Ook ons coffeeshopbeleid was ooit bedoeld als preventieve maatregel. Met dit beleid wordt een scheiding van de cannabis- en harddrugsmarkt beoogd, met als doel het verkleinen van de kans dat cannabisgebruikers harddrugs gaan gebruiken. Een volksge-
�
41 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
zondheidsargument dus. De politieke en maatschappelijke discussie rondom het coffeeschopbeleid lijkt echter niet meer te gaan over het beschermen van het individu, maar voornamelijk over openbare orde en overlast. Het is jammer dat daarmee de aandacht voor de risico’s van het individu naar de achtergrond verdwijnt.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Om effectieve preventie en behandeling voor jongeren op te kunnen zetten, is samenwerking in de ketens van jeugdzorg, opvoeding en onderwijs, veiligheidshuizen, jeugd-ggz, jeugdgezondheidszorg en jeugdverslavingszorg essentieel. Daar zij al mooie initiatieven voor in gang gezet. Preventie is effectief Dat preventie loont is overtuigend aangetoond. Het succes van preventie hangt af van het samenspel tussen individuen, overheid en bedrijfsleven. Najaar 2013 stemde de ministerraad in met het Nationaal Preventie Programma van Minister Schippers en Staatssecretaris van Rijn. In dit programma is onder andere aandacht voor leefstijl: roken, overgewicht en overmatig alcoholgebruik. Of het programma succesvol is hangt af van twee zaken: de uitvoering en het geld. Wat betreft de uitvoering kwamen in februari 2014 alle betrokkenen in een startbijeenkomst bij elkaar om het plan uit te werken en in de praktijk te brengen. Daar kunnen we dus zelf een succes van maken. Het geld is een lastiger punt: op dit moment wordt zo’n 87 miljard euro, dat is ca. 12% van ons Bruto Nationaal Product, besteed aan de gezondheidszorg, daarvan wordt nog geen 5% uitgegeven aan preventie. De aanhouder wint! Preventie is dus een goede keuze. Maar hoe krijgen we preventie op de agenda? De boodschap dat preventie loont moeten we als wetenschappers blijven uitzenden. De aanhouder wint. Door krachten te bundelen, en goed onderzoek te blijven doen en te blijven rapporteren boeken we uiteindelijk resultaten.
Toga 3.0, maatwerk & bruggen bouwen Oratie prof. dr. Raymond Ostelo Door Tsjitske Haanstra, EMGO+ 8 november 2013 - We hadden niet anders verwacht dan dat de oratie van Raymond zou beginnen met een grappige anekdote. Deze grap kwam dit keer niet van Raymond zelf maar van de rector die de, naar het schijnt, speciaal voor Raymond ontworpen toga, het hippe modelletje Toga 3.0, met een strakke italiaanse schnit en betere pasvorm, uitgebreid aan bod liet komen. Professor Ostelo startte zijn inaugurele rede ook met de nodige humor. Twee felicitatie e-mails die hij van vrienden/collega’s kreeg werden geanonimiseerd geprojecteerd op het scherm. De zender van de eerste email feliciteerde Raymond, maar vroeg zich af ‘what on earth evidence based fysiotherapie was’, de zender van de tweede e-mail gaf een suggestie voor de titel van Raymonds oratie: ‘Evidence based fysiotherapie, van contradictio in terminis, naar pleonasme’. Deze e-mails waren voor Raymond de aanleiding om als eerste in te gaan op het begrip evidence based practice.Via een aantal aansprekende voorbeelden en afbeeldingen wist Raymond ook de niet-academici in de zaal uitstekend uit te leggen wat evidence based fysiotherapie is en waarom we het nodig hebben. Daarna was het tijd om te reflecteren op wat de huidige stand van zaken van de evidence based fysiotherapie. Raymond vertelde dat de fysiotherapie een sterke wetenschappelijke reputatie heeft, maar dat er meer gedegen wetenschappelijk onderzoek nodig
�
42 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
is om de zorg voor patiënten verder te verbeteren. Geen contradictio in terminis dus, maar ook nog geen pleonasme. Omdat klachten aan het bewegingsapparaat en in het bijzonder lage rugpijn ontzettend veel voorkomen en voor een zware ziektelast zorgen (zelfs nummer 1 voor Europa en Australië volgens de ziektelast ranglijst van de WHO) is er nog veel winst te behalen. Innovatie speelt daarin een centrale rol. In de fysiotherapie volgen de innovaties elkaar in rap tempo op maar de vraag is of het ook vooruitgang oplevert. In plaats van enthousiast achter innovaties aan te hollen, pleit Raymond voor ‘slow medicine’: eerst de evidence, dan pas implementeren. Raymond wil zich in de komende jaren richten op onderzoek naar
interventies die wel worden toegepast, maar waarvan nog niet bewezen is of deze effectief zijn. Ook wil Raymond meer onderzoek doen naar alternatieve systemen om rugklachten in te delen zodat de juiste mensen sneller de juiste therapie krijgen (subgroep onderzoek) en mechanismes die ervoor zorgen dat behandelresultaten geoptimaliseerd kunnen worden. Als laatste is de optimalisatie van het meten van effecten een speerpunt waar Raymond zich mee bezig wil houden. Na de nodige dankwoorden en het ‘ik heb gezegd’ was het tijd voor een welverdiend biertje in Watergraafsmeer, waar nog tot diep in de nacht werd geproost op de evidence based fysiotherapie.
�
43 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
Dagboek van een promovendus
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Stef Bouwhuis (NIVEL) Zoals op de meeste dagen, als het meezit met de treinen en ik de snooze-knop niet te vaak ingedrukt heb, kom ik om half negen aan op het NIVEL. Ontbijten doe ik altijd achter mijn bureau, dus ik loop eerst naar de pantry om boter te pakken. Na mijn twee boterhammen met pindakaas (en boter) werk ik verder aan een presentatie die ik volgende week ga houden bij de opdrachtgever van één van mijn projecten. Bij het NIVEL promoveer ik via een zogenaamde sprokkelpromotie, waarbij je naast het uitvoeren van projecten schrijft aan artikelen voor je promotie. Deze artikelen zijn veelal gebaseerd op data die je voor projecten verzameld hebt. Op dit moment werk ik aan drie projecten die allemaal te vatten zijn onder de noemer ‘Zorginkoop’, wat dan ook het onderwerp van mijn proefschrift is. De presentatie waar ik nu aan werk is voor een onderzoek naar het effect van spelregels op de contractering van zorggroepen. De koepelorganisatie van zorggroepen heeft deze spelregels opgesteld en is benieuwd naar het effect. Door middel van een vragenlijst naar de leden van de koepelorganisatie hebben wij onderzocht hoe zij de contractering in 2013 ervaren hebben en of zij verschillen zien met de contractering in 2012. Omdat het project in de afrondende fase is, zijn we door de opdrachtgever gevraagd om de voorlopige uitkomsten te presenteren. We hebben een uur voor de prestatie, waardoor de kunst vooral is de presentatie niet te veel informatie te laten bevatten en goed te structureren, zodat de luisteraars niet na de halve presentatie murw geslagen zijn met een oneindige hoeveelheid cijfers en percentages. Tussendoor registreer ik me met behulp van een medewerker van de financiële afdeling voor een congres in Londen over contractering in de NHS: één van de vele voordelen
van het promovendus-bestaan! Meteen na de pauze staat een overleg gepland met mijn promotoren en begeleiders. Als eerst wordt de planning van mijn promotie besproken. We bespreken de planning van de twee artikelen die ik nu aan het schrijven ben en de artikelen die voor de rest van het jaar op de planning staan. Het grootste deel van de data is al verzameld; nu gaat het om hoe we deze data gaan omzetten in artikelen en welke data nog nodig is. Daarna komt de meest recente versie van mijn scoping review over omstandigheden die beïnvloeden of kwaliteit een rol speelt in de contractering tussen zorginkopers en zorgaanbieders aan bod. Vervolgens wordt een eerste versie van een artikel besproken dat gebaseerd is op vragenlijsten die uitgezet zijn onder zorgverzekeraars in Nederland. Na het overleg werk ik verder aan de presentatie, die ik aan het eind van de dag af wil hebben, zodat er nog tijd is om erover te overleggen met mijn begeleider en voor een goede voorbereiding. Om vijf over vijf stuur ik de nieuwste versie op en pak ik snel mijn tas in om de trein te halen. Het is mijn beurt om te koken thuis en ik moet nog naar de supermarkt, dus ik wil niet te laat de trein hebben. Dinsdag en woensdag zijn deze week dagen zoals vele anderen: de laatste tijd besteed ik mijn meeste tijd aan het analyseren van data en het schrijven van artikelen en rapporten. Op dinsdag is het me wederom gelukt om, om half negen achter mijn bureau te zitten. Ik had gepland om het commentaar van mijn promotoren mee te nemen om te lezen in de trein, zodat ik meteen aan de slag kon, maar dat was ik in de haast gisteren vergeten. In de trein vermaak ik me met de gebruikelijke apps en als ik op mijn werk kom lees ik het commentaar nog eens grondig door, natuurlijk
�
44 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
onder het genot van een boterham met pindakaas. Het belangrijkste punt van kritiek betreft de structuur van het artikel, waar ik dan ook mee aan de slag ga. Dit blijkt makkelijker gezegd dan gedaan en ik ben de hele dag bezig met het veranderen van de structuur en het doorvoeren van de andere aanpassingen. Op woensdag richt ik me op het project waar ik de presentatie voor maak. Naast de presentatie moet er namelijk ook een rapport geschreven worden over de bevindingen van het onderzoek. Vanwege de planning van dit onderzoek voer ik de analyses gelijktijdig uit met het schrijven van het rapport en het maken van de presentatie. Donderdag staat deze week in het teken van de WO, het wetenschappelijke overleg. Iedere onderzoeker op het NIVEL is lid van één van vier WO-groepen die elk eens in de twee weken op dinsdag of donderdag bijeenkomen. Stukken die extern gaan moeten in één van de vier WO-groepen ingediend worden, waarna twee leden aangewezen worden om het stuk uitvoerig te lezen. Deze week ben ik aan de beurt om één van de ingediende stukken te lezen en van commentaar te voorzien tijdens het overleg. Het betreft een hoofdstuk over de effecten van de financiële crisis op het Nederlandse zorgstelsel. Ik heb het hoofdstuk de afgelopen dagen in de trein gelezen, en donderdagochtend schrijf ik mijn feedback uit. Tussen het uitwerken
van de feedback en het daadwerkelijke overleg werk ik aan het opschonen van een databestand over het vertrouwen van huisartsen in verzekeraars voor één van mijn andere projecten. Daarnaast versier ik met mijn kamergenoten op het NIVEL de kamer om alvast in de olympische sfeer te komen. Met een grote oranje ‘Holland House’-vlag, een oranje kroon en een heuse medaillespiegel komen wij de Olympische Spelen wel door. Om half vier begint de WO en presenteer ik mijn feedback. Normaal gesproken worden per WO maximaal vier stukken behandeld, maar omdat het erg druk is zijn er deze donderdag vijf stukken te bespreken. Nadat de WO een paar minuten te laat geëindigd is, ren ik naar de trein om een afspraak in Amsterdam te kunnen halen. Deze week heb ik op vrijdag vrij. Ik werk officieel 36 uur per week, maar in de praktijk wissel ik weken van 32 uur af met weken van 40 uur. De vrije dag benutten we door op zoek te gaan naarr een nieuwe bank voor het huis waar we een paar maanden geleden ingetrokken zijn. Een tijd geleden heb ik mijn werk e-mail inbox met mijn telefoon gesynchroniseerd, waardoor ik nog een aantal werk-gerelateerde e-mails binnen zie komen. Ik besluit dat geen van de e-mails dringend genoeg is voor een antwoord op mijn vrije dag. Volgende week maandagochtend zijn ze, na mijn boterhammen met pindakaas natuurlijk, de eersten.
�
45 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
Suske en Wiskunde
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Rik Crutzen (CAPHRI)
Het einde van het jaar wordt voor veel onderzoekers gekenmerkt door een opeenstapeling van deadlines en zaken die nog afgehandeld moeten worden voor het Kerstreces. In die drukte zorgt de kersteditie van BMJ altijd voor een verzetje. Het artikel waarin het drinkgedrag van James Bond onder de loep wordt genomen heeft de internationale pers gehaald. Een titel als “Were James Bond’s drinks shaken because of alcohol induced tremor?” trekt dan ook de aandacht. Er stonden echter nog veel meer studies met een kwinkslag in deze editie. Gajendragadkar en collega’s (BMJ 2013;347: f7198) hebben bijvoorbeeld een observationele studie uitgevoerd waarin de survival time van chocolade op diverse ziekenhuisafdelingen werd onderzocht. Binnen 51 minuten was het gedaan met een chocolaatje. Er bleek ook nog een voorkeur voor een bepaald merk te zijn: ‘Roses’ was eerder verdwenen dan ‘Quality Street’. In de ‘conflict of interest’ paragraaf was niets terug te vinden over eventuele sponsoring door de industrie…
Chocolade is bij uitstek een product dat vaak wordt aangeprezen door een bekende Nederlander (of buitenlander). Maar hoe zit het met medisch advies dat gegeven wordt door sterren? Over die vragen hebben Hoffman en Tan (BMJ 2013;347:f7151) zich gebogen. Na Kylie Minogue’s diagnose van borstkanker, schoot het aantal mammografieën omhoog in diverse Australische staten. Er worden echter ook voorbeelden genoemd waarbij de invloed niet goed heeft uitgepakt. Vraag blijft echter hoe het komt dat sterren zo’n invloed hebben? Hiervoor wordt gekeken naar inzichten uit economie, marketing, psychologie en sociologie. Verklaringen beslaan een spectrum van cognitieve dissonantie tot sociaal kapitaal. Heeft dit uw interesse gewekt? Deze en andere ludieke studies zijn te vinden op http:// www.bmj.com/content/347/7938
�
46 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
De tand des tijds: Stellingen revisited Goed, daar gaan we dan (een selectie):
Door Prof. Gert Jan van der Wilt (hoogleraar HTA, Radboudumc) Stellige stellingen
Onlangs had ik overleg met één van mijn promovendi. De andere promotor was ook aanwezig. De promovendus wilde graag wat meer tijd om nog een bepaald onderzoek te kunnen doen. Hij wilde er ‘echt iets moois van maken’. ‘Ach’, zei de andere promotor, ‘als je met het onderzoek bezig bent dan denk je dat het je magnum opus wordt. Later kijk je er eerder op terug als een jeugdzonde.’ Tja, levenswijsheid waar de promovendus op dat moment niet veel mee kon. Goed, mijn eigen proefschrift en de bijbehorende stellingen. Ik wist eerlijk gezegd niet eens zeker waar ik het moest zoeken. Maar dat viel mee. Er stond een exemplaar in de boekenkast, met stellingen. Prof. Gert Jan van der Wilt Naast het proefschrift van mijn broer, van mijn grootvader en van een aantal vrienden. Ordnung muss sein. 18 November 1992. Meer dan 20 jaar geleden dus. Met enige huiver viste ik het velletje met stellingen uit het proefschrift. Ik had geen idee. Ik herinnerde me alleen dat één van mijn stellingen ‘de NRC had gehaald’. De NRC had destijds een rubriek waarin stellingen werden opgenomen die ze om één of andere reden vermeldenswaard vonden. Zijn ze al lang mee gestopt. De VU, mijn alma mater, overwoog destijds om stellingen niet langer verplicht te stellen. Dom; de stellingen lijken de tand des tijds beter te hebben doorstaan dan het proefschrift zelf.
“De mogelijkheid om in de medische wetenschap artikelen te publiceren die gebaseerd zijn op bevindingen bij één of enkele patiënten is niet bevorderlijk voor een evenwichtige wetenschapsbeoefening.” Mmm. Nogal pedant. En ondoordacht. Zie de artikelen van Jan Vandenbroucke in de Lancet hierover. Die heeft er duidelijk langer over nagedacht, en een genuanceerder oordeel. Case reports kunnen van onschatbare waarde zijn in het opsporen van bijwerkingen. In zekere zin heb ik het goed gemaakt door in mijn oratie de letter te verwerken van Dr. McBride (Hurtsville, New South Wales) in de Lancet, Thalidomide and congenital abnormalities. (1961) Een opmerkzame dokter die zich afvroeg of het wel verstandig was om DES voor te schrijven bij zwangere vrouwen. “Het feit dat de Britse onderzoeker Jones verschillen in onderzoeksresultaten toeschrijft aan het feit dat hij, in tegenstelling tot Wolvekamp en Zaaijer, Britse slakken gebruikte, illustreert dat het besef dat Britten anders zijn, diepgeworted is. Jones, 1961.” Tja. Ik begrijp wel hoe die stelling in mijn proefschrift terecht is gekomen. Mijn moeder (1922) had kort na de oorlog een paar jaar in Engeland gewerkt. Het besef was diep geworteld dat we de bevrijding vooral aan de Engelsen te danken hadden. Geen grotere held dan Winston Churchill (later werd de hond -een boxer- ook naar hem genoemd). En al het andere dat Engels was werd in deze verering blindelings meegesleurd. De ‘high tea’, ‘boxing day’, ‘public schools’, het was allemaal geweldig. Aan mijn vader (1923) was dit allemaal niet zo besteed. Naar zijn stellige overtuiging kon je er niet fatsoenlijk eten, en daarmee was de zaak afgedaan. La France, dat was het helemaal. Je m’en
�
47 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
fou was zijn lijfspreuk, en dat paste niet zo goed in de wat strakker geregelde Engelse samenleving. Enfin, dit was bij ons thuis dus een ‘issue’. En toen kwam ik dat artikel van Jones (1961) tegen, die doodleuk beweert dat zijn onderzoeksresultaten afweken van die van continentale onderzoekers omdat zijn slakken ‘Brits’ zijn. Dat kon ik natuurlijk niet laten liggen. Uiteindelijk is het allemaal goed gekomen. Na vele vakanties in Frankrijk doorgebracht te hebben kreeg mijn moeder het voor elkaar om een keer naar Engeland te gaan. Oxford, Cambridge, Stratford, Blenheim Palace (het landgoed van de Churchills), we zijn er allemaal geweest. En mijn vader bekende, zonder enige reserve, zijn ongelijk. Mijn ouders zijn er sindsdien nog vele keren teruggekeerd. “Het toestaan door de overheid van tabaksreclame maakt het gehele volksgezondheidsbeleid volstrekt ongeloofwaardig.” Weer die toon. Ik had kennelijk een hoop te melden. Enfin, dit was de stelling die de NRC heeft gehaald. “De stelselwijziging (het ‘plan Simons’) houdt in alle opzichten een verbetering in ten opzichte van het huidige gezondheidszorgstelsel.” Graag even plaatsen in de tijd: kort daarvoor (1991) had de commissie Dunning zijn rapport uitgebracht. Alles wat er in de gezondheidszorg gebeurde en dat collectief gefinancierd werd moest voldoen aan vier criteria: noodzakelijkheid, werkzaamheid, doelmatigheid, en eigen rekening & verantwoording. Het ‘plan Simons’ hield in dat het hele pakket aan de hand van deze criteria doorgelicht zou worden. En verder natuurlijk het opheffen van het onderscheid tussen ziekenfonds en particuliere verzekering. Dat laatste heeft moeten wachten tot 2005, de invoering van het zorgstelsel en de nieuwe Zorgverzekeringswet. Het heeft ook lang geduurd voordat de criteria van Dunning
hun weg vonden. Apart dat ik nu zelf die criteria mag toepassen als lid van de Adviescomissie Pakket van het College voor Zorgverzekeringen. Nog even terug naar de stelling: “in alle opzichten”. Jeugdige overmoed. Hoewel mijn promotor hier ook een rol in zal hebben gespeeld. “Een goede stelling”, zo legde hij uit, “is een stelling waarmee je het op redelijke gronden oneens kunt zijn”. Nou, daar heb ik voor gezorgd. Nou, vooruit, nog één: “In moderne concepten van de organisatie van neuronale netwerken heeft een strakke hiërarchische structuur plaats gemaakt voor reciprociteit, waarin functies toegeschreven worden aan interacterende cellen i.p.v. aan enkelvoudige cellen, en beslissingen niet berusten bij enkelvoudige commandocellen maar consensus weerspiegelen tussen meerdere cellen. De aard van de conceptuele veranderingen en de termen die gebezigd worden suggereren dat deze concepten sterk beïnvloed worden door maatschappelijke ontwikkelingen.” Een hele mond vol. Eerder een verhandeling dan een korte en bondige stelling. Bijzonder dat hij er door is gekomen. Maar inderdaad, het geeft wel de verandering weer in de wijze waarop destijds gedacht werd over de neuronale basis voor gedrag. Niks geen commandoneuronen meer, maar netwerken met een grote mate van (schijnbare) redundantie. Interessant vanuit evolutionair perspectief. Later is door anderen een term bedacht voor wat ik verwoord in deze stelling: co-evolutie. Magnum opus of jeugdzonde? Ach, iets daar tussen in. Het viel me eerlijk gezegd niet tegen. Ik was verrast om te zien dat ik toen kennelijk al geïnteresseerd was in onderwerpen die me nog steeds bezig houden. Ik ben nog steeds mijzelf. Dat stelt mij, toch, in enige mate gerust.
�
48 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
“Als je 65 jaar bent ga je met pensioen... het is eigenlijk maar een rare interventie!”
bulletin van de netherlands school of primary care research
Laura Hochstenbach in gesprek met Prof. dr. Hans Maarse (CAPHRI) Na 25 jaar verbonden te zijn aan de Universiteit Maastricht, nam Prof. dr. Hans Maarse, hoogleraar beleidswetenschap in de zorg, op 4 oktober 2013 afscheid met zijn rede “Voordat de wal het schip keert”. Naar aanleiding hiervan organiseerde de vakgroep Health Services Research het symposium “Duurzame zorg, andere besturing”. Tijdens dit symposium werd stilgestaan bij de vraag hoe de zorg in Nederland vitaal en bestendig kan blijven door de besturing te veranderen. Een stukje achtergrond Hans studeerde sociologie en politicologie aan de Universiteit van Nijmegen, waarbij zijn interesse al vroeg uitging naar bestuurskunde en beleidsanalyse. Na een kort verblijf, verruilde Hans Nijmegen voor Amsterdam, waar hij doceerde aan de Vrije Universiteit. “Dat was een hele rumoerige periode. Studenten waren heel links ideologisch en maatschappijkritisch bezig. Er was eigenlijk sprake van totale ideologische terreur. Wie niet meedeed, kon het wel schudden.” Na drie jaar ging hij aan de slag in Enschede waar destijds in een heel andere sfeer een nieuwe afdeling bestuurskunde werd opgericht. Na 10 jaar Enschede, waar hij ook promoveerde, is Hans vanaf 1986 werkzaam geweest in Maastricht. Beleidswetenschap in de zorg De affiniteit met het thema is een beetje toeval geweest. “Het klinkt misschien raar, maar op het moment dat ik naar Maastricht kwam had ik me nog nooit met de gezondheidszorg bezig gehouden.” Het proefschrift
van Hans ging over arbeidsmarktbeleid, met een sterke bestuurskundige inslag. “Ze hebben me kennelijk voor die bestuurskundige inslag hiernaar toe gehaald. Ze dachten die gezondheidszorg doet hij er wel bij. Dat is ook wel gelukt.” Een beetje voortmodderen “Weinig mensen hebben een breed inzicht in hoe overheidsbeleid tot stand komt, hoe het uit wordt gevoerd, hoe bestuursstructuren in elkaar zitten, hoe ongelooflijk afhankelijk de zorg is van de besturing, de meeste mensen hebben daar tittel nog iota van begrepen.” Volgens Hans zitten velen vast in het rationele model. “Kijk we hebben onderzoek gedaan, daar komt dit uit, daarom adviseren wij u dat, doet u dat nou maar. Nog even los van het feit dat je vaak maar onderzoek doet op een deelgebied en daarmee nog niet het totale beeld hebt.” Daarnaast spelen er volgens Hans allerlei belangen. “Beleid is veel meer dan een kwestie van doordrukken en compromissen sluiten en ficties in stand houden. Kortom, je gaat zelden recht op een doel af. Het is een beetje voortmodderen. Ik word daar ook niet altijd vrolijk van, maar zo gaan die dingen nou eenmaal. In dat krachtenveld komt het zorgbeleid onder meer tot stand. Dat vind ik heel fascinerend.” Doelmatigheid In zijn afscheidsrede sprak Hans ook over doelmatigheid. Iedereen is voor een doelmatige besteding van de middelen. Maar wanneer is een besteding doelmatig? We hebben te maken met verschillende definities, verschillende belangen, verschillende contexten. “Als werkgever kijk je anders dan als werknemer, als cliënt kijk je anders dan als producent. Daarmee wil ik niet zeggen dat alles wiebelig is geworden, maar wel dat doelmatigheid een heel problematisch begrip is in het politiek circuit.”
�
49 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Budgettering van de ziekenhuizen en de WVG Zijn carrière heeft een bepaald verloop. Hans vertelt over het begin van de jaren ’90, toen hij zich vooral bezig hield met de budgettering van de ziekenhuizen. “We hebben een boekje geschreven en ik mag me gelukkig prijzen dat deze uitvoerig is geciteerd in de memorie van toelichting bij de begroting van 19911992.” In de vakgroep hield men zich destijds bezig met de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg (WVG), iets waar Hans nooit veel vertrouwen in gehad heeft. “Achteraf vraag je je af hoe het mogelijk is geweest dat we toen zo hebben gedacht. Het was een groot planningscircus, een bureaucratisch gedrocht.” Daarna werd Hans decaan voor een periode van 6 jaar. “Ik kan je vertellen in een periode van een decanaat doe je niet veel op je eigen gebied. Ik had een goeie promovendus, maar wetenschappelijk is het eigenlijk rampzalig.” Privatisering en marktwerking Na deze periode zijn er een aantal onderwerpen waar Hans veel over geschreven heeft. Over de privatisering van de zorg. Over de marktwerking. “Het boek heeft weliswaar niet zoveel aandacht gekregen, maar ik sla het altijd met heel veel plezier open als ik iets moet uitzoeken, het is vrij aardig uitgezocht.” Op dit moment schrijft Hans een aantal artikelen over de marktwerking en heeft hij zojuist een rapport geschreven over langdurige zorg. “Daaruit kun je afleiden dat ik me nogal breed georiënteerd heb. Irene Glinos is gepromoveerd op grensoverschrijdende zorg. Fleur Hasaart is gepromoveerd op DBC’s. Sandra Boessen is gepromoveerd op besluitvorming en EU gezondheidsbeleid.” Als er al een lijn in zit, is het een hele brede lijn. “Ik ben nooit iemand geweest van een heel beperkt gebied, daar kan ik niet tegen. De vraag is dan of breed zijn goed is. Veel mensen kiezen ervoor om op een deelgebied expert te zijn. In het huidige beoordelingssysteem kun je dan goed scoren. Ik kies toch voor die brede lijn.” De hoogleraar die managet vs. de hoogleraar die schrijft “Ik vind dat je tegenwoordig ook onderscheid moet maken in type hoogleraren. Je hebt hoogleraren die zijn vooral manager. Ze hebben een aantal promo-
vendi, ze schrijven mee aan onderzoeksvoorstellen, ze managen een groep. Daar is niks mis mee, maar in de tijd dat ik hoogleraar werd bestond dit niet. Het andere type hoogleraar is ook bezig met promovendi begeleiden, maar ze vinden het vooral heel leuk om zelf te schrijven en kunnen dat ook. Ik behoor tot die laatste categorie. Het begeleiden van promovendi en het geven van onderwijs zijn leuke bezigheden, maar als je me vraagt wat ik het allerleukste vind is dat zelf schrijven. Misschien ben ik daarin ook wel heel erg beïnvloed door mijn eigen leermeester, ik was precies zoals hij.” De mooiste uitdaging Hans heeft voldoende uitdaging gehad. “Ik vond het in kaart brengen van de marktwerking met een ander begrippenkader dan gezondheidseconomen plegen te doen, de grootste intellectuele uitdaging.” Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een aantal beschouwingen over die marktwerking. “Daarbij moet ik benadrukken, als wetenschapper wil ik vooral weten hoe werkt het nou? Hoe steekt het in elkaar? Waarom is het geregeld zoals het geregeld is? Dat is iets anders als ben je voor of tegen.” Hoe ziet het systeem er over 5 jaar uit? Iets wat Hans ook een hele interessante uitdaging vindt is hoe het systeem er over 5 jaar uit zal zien. “Als je het systeem verandert en je formuleert andere regels, dan breng je processen op gang die een uitholling kunnen impliceren van hetgeen je voor ogen hebt. Neem de zorgverzekeringswet. We willen concurrentie en we willen solidariteit. Hoe krijg je dat nou voor elkaar? Als je een polis kiest die bij jou past, waarom zou je dan meebetalen aan keuzes en risico’s van anderen? Denk aan kinderen krijgen, roken, skiën of vuurwerk. Hoe mensen denken over allerlei zaken is voortdurend in beweging en dat hou je ook niet tegen met die regels. Die regels kunnen het denken wel in een andere richting stimuleren. Dat is een vraag die verder reikt dan hoe de zorg er op dit moment uitziet. Wat voor een impact hebben die regels op onze gedachtevorming in de toekomst? De lange termijn trend in de besturing van de zorg, hoe gaat zich dat in de toekomst ontwikkelen? Daar heeft niemand een antwoord op.”
�
50 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 61 | maart 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
De leukste herinnering Vragend naar zijn leukste herinneringen noemt Hans het decanaat. “Hierbij waren de hoogleraarbenoemingen heel leuk. We hebben ook een nieuw verdeelmodel gemaakt en op een gegeven moment een onderzoeksstimuleringsprogramma bedacht. Eigenlijk heb ik heel veel mooie herinneringen. Je wordt vaak uitgenodigd, ook in andere werelddelen. Daar kijken ze trouwens heel erg op tegen Nederland, terwijl we in Nederland uiterst kritisch zijn over het eigen systeem. Ik heb veel goeie herinneringen aan mijn keynootjes in het buitenland. Dat vond ik wel heel erg leuk.” Tijd voor iets anders Op de vraag of er nu tijd is voor andere dingen antwoordt Hans: “Ja en nee. Ik ben bezig met een boek over de bestuurskunde van de gezondheidszorg. Er zijn goede boeken op het gebied van de epidemiologie, medische sociologie en gezondheidseconomie. Maar een boek waarin politicologie en bestuurskunde aan de ene kant en de gezondheidszorg aan de andere kant met elkaar in verband worden gebracht, dat is er niet. Ik hoop dat ik dat over twee jaar af heb. Ik heb ook nog een ander boek in m’n hoofd, over hoe het stelsel
zich in de toekomst zal ontwikkelen.” Ook heeft Hans nu meer vrije tijd en zit hij meer op de fiets en aan de bridgetafel. “Verder probeer ik als lid van een boekenclub veel meer te lezen dan vroeger. Maar ik ben ook nog wel veel bezig met werk. Ik vind het nog altijd heel erg leuk.” Net doen alsof er niks veranderd is “Als je 65 jaar bent ga je met pensioen.. het is eigenlijk maar een rare interventie! Zomaar opeens. Ik ken mensen die het heerlijk vinden, elke dag vakantie. Ik kan me daar helemaal niks bij voorstellen.” Hans vertelt over een onderzoek dat uitwees dat de levensverwachting voor mensen die met prepensioen gaan lager is dan voor mensen die doorwerken. “Ik denk dat dat te maken heeft met, daar zit je dan. Want het is wel een kunst, met pensioen gaan. Je realiseert je ineens, zo’n leeftijd heeft meer impact dan je denkt. Het heeft een merkwaardig effect. Je zou dus ook kunnen zeggen, het schrijven van die boeken is dus eigenlijk bedoeld om net te doen alsof er niks veranderd is.” De afscheidsrede van Prof. dr. Hans Maarse is hier te downloaden.
51 < vorige pagina
terug naar inhoud
�