C
CaRre´ bulletin van de netherlands school of primary care research
jaargang 17 | nr 58 | september 2012
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
bulletin van de netherlands school of primary care research
redactiecommissie Rik Crutzen en Liesbeth van Osch, Caphri (hoofdredacteuren) Karen Schelleman-Offermans, Caphri Jaap Sijbesma, NCEBP Nicole Vogelzangs, EMGO+ Dóra Révész, EMGO+ Malou van Greuningen, NIVEL uitgave Dit bulletin is een uitgave van de Onderzoeksschool Care. kopij en informatie Deadline voor CaRré 59: 10 februari 2013 Rachelle Capponi, CaRe Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD Maastricht telefoon: 043-3882446 email:
[email protected] ontwerp en opmaak Jos Bruystens grafisch ontwerper, Maastricht
CaRré-bulletin verschijnt tweemaal per jaar en is gratis beschikbaar voor alle medewerkers van de onderzoekschool CaRe, alsmede voor geïnteresseerde externe relaties. Het bulletin is beschikbaar op de website van de Netherlands School of Primary Care Research (CaRe) http://www.researchschoolcare.nl/
INHOUD
Redactioneel CaRré 58
3
Brief van de directeur
4
5 oktober: Onderzoeksschooldag!
6
Internationale samenwerking in primary care research
7
Oude liefde roest niet
9
Care onderzoekers in de landelijke pers
12
Maastrichts tabaksonderzoek in BMJ en Lancet
19
Alpe d’Huzes 2012: Recordbedrag 28,5 miljoen voor onderzoek naar kanker
20
Achter een ander bureau
22
Abroad 24 Gepromoveerden aan het woord
25
TOP 41 De Samenwerking Monitor Op Eén Lijn
44
Mensen en hun werk
46
IVO Instituut voor onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving
48
Dagboek van een promovendus
50
From Pub to PubMed: the scientific quest for the perfect pint of Guinness
53
De tand des tijds: Stellingen revisited
55
Afscheid Riekie de Vet
57
2 < vorige pagina
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
Redactioneel CaRré 58
bulletin van de netherlands school of primary care research
Wisseling van de wacht Voor u ligt een nieuwe editie van CaRré. Sinds de vorige editie heeft er een aantal wisselingen binnen de redactie plaatsgevonden. Zo heeft Riekie de Vet het hoofdredacteurschap overgedragen aan Rik Crutzen en Liesbeth van Osch (beiden Caphri). Riekie was 17 jaar lang het boegbeeld van de CaRré redactie. In de rubriek Afscheid kijkt zij terug op deze periode en blikt ze vooruit. Daarnaast neemt Dorá Révész het redacteurschap binnen EMGO+ van Nicole Vogelzangs over. Riekie en Nicole, bedankt voor jullie enthousiasme en inzet tijdens de afgelopen jaren! Met het vernieuwde redactieteam blijven wij u op de hoogte houden van het reilen en zeilen binnen CaRe. Hierbij is jullie inbreng van harte welkom, dus blijf ons mailen met bijdragen en interessante, inspirerende ideeën! Dit kan via:
[email protected] Met de zomer achter de rug gaan wij er weer fris tegenaan. Of eigenlijk zijn wij in de zomermaanden al druk bezig geweest om deze mooie editie voor te bereiden. Zo laten we in dit nummer o.a. een flink aantal gepromoveerden aan het woord, is er in de pers weer veel aandacht geweest voor CaRe-onderzoek en fêteren we in de rubriek TOP heel wat onderzoekers die top-prestaties hebben geleverd. Ditmaal is er ook weer een bijdrage in de rubriek Suske en Wiskunde, waarin luchtigere wetenschappelijke onderwerpen de revue passeren. En natuurlijk staat ook de jaarlijkse CaRe dag weer voor de deur. Deze vindt op 5 oktober aanstaande plaats in Utrecht, met als thema “International Collaboration in Primary Health Care Research”. Verderop in dit nummer vindt u meer informatie over de CaRe dag en kunt u lezen over de successen en uitdagingen bij het ontwikkelen van nationale en internationale
samenwerkingen. Kortom, een bomvolle nieuwe editie van CaRré! Ditmaal nog in ‘oude stijl’. Voor de volgende edities willen we graag weten wat u als lezers van het bulletin vindt; daarom willen we bij de verspreiding van het volgende nummer een korte enquête houden over wat u wilt lezen in CaRré; komen de huidige rubrieken overeen met uw interesses, is het bulletin te lang of te kort? Hiermee doen wij als redactie graag inspiratie op voor de volgende edities en willen we het bulletin, geheel in lijn met een belangrijk doel van CaRe-onderzoek, nog beter afstemmen op de wensen en behoeften van u als ‘eindgebruiker’. Misschien heeft u zelf ook weer nieuwe inspiratie voor uw werk opgedaan tijdens lome strandvakanties, fikse fietstochten, of gewoon in de zon op het terras, of misschien heeft de frisse Alpenlucht uw plannen weer nieuw leven ingeblazen. Nu is de tijd om alle zomerse ideeën en voornemens te realiseren…. Op naar een mooi en productief najaar! Veel leesplezier! De redactie
�
3 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
Brief van de directeur
Binnen en buiten
bulletin van de netherlands school of primary care research
Als wetenschappelijk directeur gebruik ik mijn pagina in de CaRré om de lezer te informeren over ontwikkelingen binnen CaRe. Daarnaast bericht ik in deze rubriek regelmatig over onderwerpen in het veld van de gezondheidszorg die relevant zijn voor CaRe. In deze brief komen beide thema’s aan bod. Allereerst enkele ontwikkelingen binnen CaRe. De afgelopen periode heeft zich een aantal veranderingen voorgedaan in de personele sfeer. Het CaRe secretariaat wordt sinds 1 januari bemensd door Rachelle Capponi. De nieuwe POC voorzitter is Christel van Gool. Zij volgt Petra Verdonk op. Als eindredacteuren van de CaRré hebben Rik Crutzen en Liesbeth van Osch het stokje overgenomen van Riekie de Vet. Meer daarover elders in dit nummer. Ook in de deelnemende instituten hebben zich wijzigingen voorgedaan. Bij NCEBP is Bart Kiemeney de nieuwe directeur. Hij volgt Paul Smits op, die in Nijmegen decaan is geworden. Eco de Geus is na de benoeming van Hans Brug tot vicedecaan onderzoek recent aangetreden als directeur van EMGO+. Ik feliciteer een ieder met de nieuwe positie en kijk uit naar een vruchtbare samenwerking. Een andere ontwikkeling binnen CaRe betreft de voorbereiding van de hererkenningsaanvraag. Na de succesvolle beoordelingen van de vier participerende instituten in 2011 is nu de onderzoekschool aan de beurt. Begin dit jaar is in het directeurenoverleg en het bestuur afgesproken om de samenwerking in CaRe voort te zetten, gezien de meerwaarde van onderlinge afstemming van onderwijs voor promovendi en uitwisseling op het gebied van strategie en onderzoeksbeleid. De afgelopen periode is veel werk gestoken in het voorbereiden van de aanvraag. Vanuit de instituten zijn cijfers aangeleverd, onder andere over aantallen en doorlooptijd van promovendi. De aanvraag wordt de komende periode besproken in de gremia en gaat eind
dit jaar naar de KNAW. Buiten CaRe is de gezondheidszorg in beweging. Er is sprake van politieke druk gezien de stijging van de uitgaven voor de zorg. Dat leidt soms tot draconische maatregelen, zoals het eigen risico in de GGZ. Intussen vinden daar, deels in reactie op de druk vanuit de politiek, nieuwe en veelbelovende ontwikkelingen plaats. Steeds meer partijen in de GGZ onderschrijven het primaat van ambulante behandeling en richten hun organisatie daarop in. In GGZ Noord-Holland Noord hanteert men de slogan: ‘Beter worden doe je thuis’. Opname wordt gezien als een (soms noodzakelijk) intermezzo en moet erop gericht zijn de voorwaarden te scheppen voor de mogelijkheid van terugkeer naar huis en hervatting van de thuisbehandeling. Dat vereist samenwerking tussen ambulante zorg en kliniek. Deze nieuwe ontwikkeling sluit uitstekend aan op de grondgedachte van CaRe, namelijk de noodzaak tot versterking van extramurale zorg en verbetering van continuïteit van zorg via afstemming tussen extra- en intramurale zorg. De GGZ treedt niet alleen naar buiten, maar op een bijzondere manier ook naar binnen, namelijk in het gevangeniswezen. In vijf gevangenissen zijn sinds enkele jaren PPC’s (Penitentiair Psychiatrische Centra) aanwezig, waar gevangenen met een psychiatrische problematiek worden opgevangen en behandeld. In dergelijke centra wordt naast bewaking ook behandeling geboden. De afgelopen maanden ben ik bij enkele PPC’s op bezoek geweest, onder andere voor het faciliteren van moreel beraad voor personeel. Het binnenkomen in een gevangenis is geen sine cure. Je tas moet door de scanner, en elk stuk elektronisch gereedschap wordt gedetecteerd. Ik wist niet dat ik zo veel snoertjes en batterijen bij me droeg. Eenmaal binnen is de ontvangst vriendelijk en ontspannen. Het personeel wil
�
4 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
� bulletin van de netherlands school of primary care research
graag laten zien hoe er gewerkt wordt en is trots op de resultaten. Gevangenen met psychiatrische problemen blijken goed vatbaar voor sociotherapie. Het gevangenisregime helpt mensen op het juiste spoor te krijgen. Als het mis gaat, en een patiënt gesepareerd moet worden, blijkt het gevangenisregime echter ook nadelen te hebben. Waar in de GGZ inmiddels gemeengoed is dat separatie geen strafmaatregel mag zijn, is het in de gevangenis gangbaar (en zelfs wettelijk geregeld) dat iemand gesepareerd wordt als hij zich niet aan de regels houdt. De inzet van moreel beraad beoogt dergelijke automatische reactiepatronen te doorbreken.
De bewegingen in de geestelijke gezondheidszorg van binnen naar buiten en van buiten naar binnen passen in het gedachtengoed van CaRe en kunnen door CaRe onderzoek en CaRe interventies ondersteund worden. Dat bewijst eens te meer de maatschappelijke relevantie van CaRe. In combinatie met overtuigende resultaten op het gebied van promovendionderwijs en onderzoeksoutput zie ik de hererkenningsprocedure met vertrouwen tegemoet. Guy Widdershoven
�
5 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
5 oktober: Onderzoeksschooldag!
bulletin van de netherlands school of primary care research
door François Schellevis Op 5 oktober a.s. zal de jaarlijkse CaRe-onderzoeksschooldag plaatsvinden, deze keer georganiseerd door het NIVEL. Het thema van de dag is: International collaboration in Primary Health Care Research. De onderzoeksschool CaRe laat al zien dat we samenwerken in onderzoek binnen Nederland. Maar samenwerken met onderzoekers en onderzoeksgroepen uit andere landen, dat is een vak apart. In de eerste plaats is het vooral leuk en leerzaam, het staat goed op je CV en je gaat regelmatig op reis naar mooie en minder mooie plekken. Maar er zijn ook nogal wat uitdagingen, bijvoorbeeld het omgaan met mensen in een andere (onderzoeks-)cultuur, het vinden van een balans tussen kwaliteit en haalbaarheid van de uitvoering van het onderzoek in verschillende landen en je weg vinden in de bureaucratische regelgeving van subsidieverleners. Op de CaRe-onderzoeksschooldag vertellen onderzoekers uit de vier Care-instituten over hun internationale onderzoek. Er is ook een sessie waarin onderzoekers ervaringen uitwisselen over hun internationale samenwerking. Er zijn plenaire lezingen over subsidiemogelijkheden voor internationaal onderzoek en over grote
Europese samenwerkingsprojecten met Nederlandse en buitenlandse sprekers. Daarnaast zijn er de vaste onderdelen: de uitreiking van de CaRe-award en je kunt zelf ook nog een prijs winnen bij de quiz. Kortom, genoeg redenen om op vrijdag 5 oktober naar Utrecht te komen voor de CaRe-onderzoeksschooldag. Datum Vrijdag 5 oktober 2012 Locatie In de Driehoek (op loopafstand van Utrecht Centraal) Willemsplantsoen 1c 3511 LA Utrecht (www.indedriehoek.nl) Start programma 9.30 uur Deelname Aan deelname zijn geen kosten verbonden, maar je moet je wel van tevoren opgeven:
[email protected]
International collaboration in Primary Health Care Research
� 6 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
bulletin van de netherlands school of primary care research
Internationale samenwerking in primary care research; een goed functionerende NoordZuidlijn door Mark Spigt 21-08-2012; Tromso 9° Celcius; Maastricht 27° Celcius; Madrid 39° Celcius; Addis Abeba 19° Celcius. In Maastricht hebben we een hittegolf, in Noorwegen heeft de vakgroep een netwerkbespreking op Spitsbergen, De Ronde van Spanje is hot in Spanje en Ethiopië rouwt om de dood van de premier en om het verlies van Kenenisa Bekele op de 10km van de Olympische Spelen.
best in orde. Zoals de titel en het inleidende stukje al deden vermoeden ben ik niet zo van oost en west. Het leeuwendeel van mijn onderzoek doe ik in Maastricht, een kleiner deel (0,2 fte) in Tromso (Noorwegen) en ik heb twee honoraire aanstellingen één in Spanje en één in Ethiopie. Zoals gezegd ben ik erin gerold; pas een aantal jaar na mijn promotie. Tromso wilde graag een vaste link met Maastricht en via een hoogleraar op onze vakgroep werd mij een 0,2 positie aangeboden. In Ethiopie heb ik een cursusweek ‘wetenschappelijk onderzoek’ verzorgt en daaruit kwam, via een Nuffic Scholarship een promovendus, en daarna nog een paar, via die ene, en die werden aangesteld via een Spaanse beurs ….
Ik ben erin gerold, de internationale samenwerking en redelijk laat in mijn carrière. Als promovendus heb ik eens een halfslachtige poging gedaan om ergens in Engeland onderdak te vinden. Mijn promotor had op een congres een hoogleraar gesproken en aangezien het voor een VENI cruciaal was/is om als promovendus een tijdje in het Er wordt vaak buitenland gezeten te hebben, toog ik gezegd dat inter naar Engeland (ik weet niet eens meer nationaal samen waar precies). Het was geen succes. De werken makkelijker betreffende hoogleraar had geen tijd is dan nationaal en voor me. Ik heb twee dagen ontzettend dat is tot nu toe ook mijn best gedaan om ideeën op te doen mijn ervaring voor gezamenlijk onderzoek en na die twee dagen kon ik eindelijk een uurtje bij hem terecht. Hij vond mij en mijn ideeën maar niks. Wat ik me nog heel helder herinner is dat hij vroeg of ik via windows of syntaxen werkte. Destijds was dat windows en dat vond ie duidelijk maar niks. Mijn promotoren waren niet blij, ik had een kans laten liggen. Als ik nu naar mijn internationale profiel kijk is die
Al met al, vind ik het fantastisch. Er wordt vaak gezegd dat internationaal samenwerken makkelijker is dan nationaal en dat is tot nu toe ook mijn ervaring. Waarschijnlijk doordat er niet op de achtergrond geconcurreerd wordt om dezelfde onderzoekspotten, is de samenwerking opener. Iedereen kan vrij zijn ideeën inbrengen en dan kijken we vervolgens waar we het geld vandaan kunnen halen. Maar daarnaast is het ook gewoon heel interessant om met mensen van verschillende nationaliteiten samen te werken; en ik ben om de een of andere reden dol op Afrikanen. Als je ziet hoe men de zaken organiseert op een andere universiteit geeft dat je ook een frisse blik op het reilen en zeilen op je eigen universiteit. Zo kreeg ik bijvoorbeeld een jaarver-
�
7 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
� bulletin van de netherlands school of primary care research
slag van de vakgroep huisartsgeneeskunde van Tromso University. Op de begroting stonden ongeveer 10 man op de loonlijst, er waren een aantal mooie projecten binnengehaald en er was wat geld over van vorig jaar, dus alles ging prima was de conclusie. Een verademing in vergelijking met de onmogelijke financiële stromen op onze eigen universiteit waar faculteit, school en vakgroep allemaal iets willen, maar weinig kunnen door gebrek aan geld. Iets wat ze in Ethiopië overigens ook hebben. Daar sterven kinderen bijvoorbeeld nog steeds massaal aan ondervoeding en TBC (opgelopen
door een volwassene die na de diagnose gewoon weer naar huis gaat en zijn omgeving besmet). Pas over een aantal jaar zullen ze daar gaan leiden aan depressies en sterven aan diabetes en dat is wetenschappelijk gezien dan weer erg interessant. Het moge duidelijk zijn dat ik het iedereen aanraad om internationaal onderzoek te doen. Als je promotor dus een contact heeft, ga er dus vooral heen en kijk wat er van te maken is, maar wees niet verbaasd of ontmoedigd als het de eerste keer niet lukt.
�
8 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
Oude liefde roest niet: fusie afdelingen huisartsgeneeskunde en verpleeghuiskunde VUmc
bulletin van de netherlands school of primary care research
door Henriëtte van der Horst, hoogleraar huisartsgeneeskunde, hoofd afdeling huisartsgeneeskunde & ouderengeneeskunde VUmc Cees Hertogh, hoogleraar ouderengeneeskunde en ethiek van de zorg, adjunct-hoofd afdeling huisartsgeneeskunde & ouderengeneeskunde VUmc
Vanaf 1 mei 2012 zijn de afdelingen huisartsgeneeskunde en verpleeghuisgeneeskunde van VUmc opgegaan in één afdeling: huisartsgeneeskunde & ouderengeneeskunde (H&O). Daarmee wordt een oude band hersteld, want ruim 20 jaar geleden vormden huisartsgeneeskunde en verpleeghuisgeneeskunde samen met sociale geneeskunde één afdeling. De leerstoel verpleeghuisgeneeskunde die destijds bij de medische
faculteit van de VU werd gevestigd en die Miel Ribbe met veel enthousiasme heeft vorm gegeven, is nu na 20 jaar herijkt en wordt voortgezet als leerstoel ‘ouderengeneeskunde’. In dit stuk bieden we de lezers van CaRré een kijkje in de keuken van de nieuwe afdeling en een blik op onze toekomstplannen. Kijkje in de keuken Onze afdeling is een van de grote extramurale afdelingen van VUmc en bestaat uit een aantal secties. Met zo’n 230 medewerkers verzorgen we de opleiding tot huisarts, de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde, het studentenonderwijs in beide vakgebieden, wetenschappelijk onderzoek en nascholing. Via onze academische netwerken, het Academisch Netwerk Huisartsgeneeskunde en het Universitair Netwerk Ouderenzorg (inderdaad, we moeten nog wat afstemmingswerk verrichten) hebben wij een actieve relatie met vele zorgverleners buiten onze organisatie. Zij leveren een bijdrage aan onderwijs, opleiding en onderzoek en ze werken met ons samen aan zorginnovatie. Patiëntenzorg vindt plaats in onze Universitaire Huisartsenpraktijk en op de transferafdeling van VUmc. Huisartsgeneeskunde en ouderengeneeskunde
�
9 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
� bulletin van de netherlands school of primary care research
delen een aantal kenmerken met elkaar zoals de In de nieuwe afdeling wordt al het ouderenonderzoek generalistische en persoonsgerichte benadering, maar ondergebracht in één sectie ‘zorg en geneeskunde voor daarnaast zijn er ook duidelijk verschillen. De huisarts ouderen’ die onder leiding zal staan van de hoogleraar werkt vooral vraaggericht voor een populatie van jong ouderengeneeskunde. Dit ouderenonderzoek bestrijkt tot (stok)oud, de specialist ouderengeneeskunde richt dan een breed palet van de geneeskunde voor ouderen, zich op een specifieke groep van oudere patiënten variërend van de zelfstandig wonende (kwetsbare) met multimorbiditeit en functionele beperkingen en ouderen tot en met de (oudste) ouderen met een hoge werkt proactief vanuit een focus op de graad van zorgafhankelijkheid. gevolgen van chronische ziekten. Als De fusie van de twee we de medische ouderenzorg toeBij de meeste UMC’s, en ook bij afdelingen biedt een komstbestendig willen maken moeten VUmc, is in de afgelopen jaren een goede gelegenheid we, veel meer dan nu het geval is, situatie ontstaan waarin de opleiom koers en ambitie samenwerken. Eén van de ambities van dingen tot huisarts en specialist in het ouderen de nieuwe afdeling is dan ook om die ouderengeneeskunde min of meer onderzoek van beide samenwerking gescheiden zijn geraakt van de rest disciplinegroepen te concreet handen en voeten te geven, van de afdeling, met name van verleggen in onderzoek, in de opleiding en in de onderzoeksgroepen, maar ook praktijkvoering. Wat kunnen we leren van het studentenonderwijs. Een van elkaars werkwijzen en hoe kunnen gevolg daarvan is dat opleiding en we onze krachten bundelen in een wederzijds lonende studentenonderwijs, maar ook opleiding en ondersamenwerking?. zoeksgroep tot voor kort onvoldoende van elkaars expertise gebruik maakten en dat de academische Blik op de toekomst profilering van de opleiding achterbleef. Naast de Met de start van de nieuwe afdeling begint tevens landelijke initiatieven die in gang zijn gezet en die een promotieonderzoek waarin de beantwoording moeten leiden tot academisering van de opleiding, van die vragen, onder meer door literatuurstudie en biedt de start van een nieuwe afdeling een goede actieonderzoek, centraal staat. Maar we hebben uitergelegenheid om de reeds ingezette toenadering tussen aard al veel onderzoek lopen, ondergebracht in drie opleiding en onderzoek tot gezamenlijk speerpunt huisartsgeneeskundige onderzoeklijnen: diabetes en van beleid te maken. Onder academisering van de overgewicht, soma en psyche en huisartsgeneeskundig opleiding verstaan we: het integreren van de opleiouderenonderzoek en in twee onderzoekslijnen vanuit ding in de academische afdeling en het bevorderen de ouderengeneeskunde opgezet, psychogeriatrie en van de wisselwerking tussen onderwijs, opleiding, gerontopalliatieve zorg. De fusie van de twee afdelinonderzoek en patiëntenzorg. We streven er naar om gen biedt een goede gelegenheid om koers en ambitie gefaseerd toe te werken naar een sterkere inzet van in het ouderenonderzoek van beide disciplinegroepen (arts)onderzoekers in opleiding en onderwijs, naar te verleggen. In het ouderenonderzoek willen we minhet realiseren van gecombineerde aanstellingen (bij der onderzoek naar zorgorganisatie en meer onderzoek opleiding én onderzoek) en naar het langs deze weg gericht op die onderdelen van beide vakgebieden waar uitbreiden van de seniorstaf die onderzoek kan initiëbehoefte is aan meer wetenschappelijke onderbouwing. ren en begeleiden. Die behoefte is evident bij de verwaarloosde groep ouderen die de kwetsbaarheid voorbij is. Belangrijke De afdeling huisartsgeneeskunde van VUmc heeft onderzoeksthema’s zijn gerontopalliatieve zorg (de in 2004 de eerste Universitaire Huisartsen Praktijk zorg in de laatste paar levensjaren) en het onderzoek in Nederland opgericht. Die praktijk is inmiddels naar de mogelijkheden van geriatrische revalidatie. uitgegroeid tot een bloeiende praktijk waar zorg,
�
10 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
� bulletin van de netherlands school of primary care research
onderwijs, opleiding en onderzoek steeds meer hand in hand gaan. De afdeling verpleeghuisgeneeskunde had tot voor kort geen patiëntenzorg, maar dat gaat in de komende tijd veranderen door nauwe samenwerking met de transferafdeling van VUmc, een afdeling voor postacute zorg en transferzorg in het ziekenhuis. Daarnaast gaan we starten met gezamenlijke patiëntenbesprekingen in de UHP. Dit doen we niet alleen voor laagdrempelige onderlinge consultatie, maar ook om, via concrete casuïstiek, thema’s voor samenwerking in onderzoek en zorg te ontwikkelen.
In de eerste twee maanden van het bestaan van de nieuwe afdeling hebben we gemerkt dat oude liefde inderdaad niet roest. We hebben er zin in en we zijn er van overtuigd dat één en één echt meer is dan twee.
Deze tekst is een bewerking van: Hertogh, C, Van der Horst, H. Samen sterker; huisartsgeneeskunde en ouderengeneeskunde. Tijdschrift voor ouderengeneeskunde 2012 (2), 67-68
�
11 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
bulletin van de netherlands school of primary care research
Care onderzoekers in de landelijke pers
NOS Nieuws en RTL Nieuws, 06/06/2012 Prof. dr. Marjolein Visser, hoogleraar gezond ouder worden (VU/EMGO+), uit haar zorgen over het hoge percentage ouderen met ondervoeding. Het NOS Nieuws en diverse landelijke nieuwsbladen berichtten hierover. Zeker tien procent van de thuiswonende 65-plussers en 35 procent van de ouderen die thuiszorg ontvangen, is ondervoed. Reden van ondervoeding kan zijn depressie, rouwverwerking of pijn bij het eten. Het betreft een kwetsbare groep ouderen met vaak één of meerdere chronische ziekten, cognitieve problemen en/of problemen met het zelfstandig boodschappen doen, koken of eten. Controleren of ouderen de door de thuiszorg aangeboden maaltijden ook daadwerkelijk opeten, zou kunnen helpen ondervoeding tegen te gaan.
Daily Mail, 10/08/2012 & Algemeen Dagblad. 13/08/2012 Onderzoekers van de Universiteit van Maastricht merkten dat de migraine van een patiënt met blaasproblemen, die aangeraden werd om meer water te drinken, duidelijk minder werden. Naar aanleiding van deze bevinding besloten Dr. Mark Spigt en zijn team om verder onderzoek te doen naar de invloed van water op hoofdpijn. Patiënten konden hun hoofdpijn verzachten door het verminderen van stress, het verbeteren van de slaapgewoonten en het vermijden van cafeïne. Daarnaast kreeg de helft van de proefpersonen de opdracht om gedurende drie maanden anderhalve liter extra water te drinken. Uit de resultaten van deze studie bleek dat degene die extra water dronken zich duidelijk beter voelden dan de andere proefpersonen.
� 12 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
Telegraaf, 19/06/2012 Floor Neelemaat (EMGO+) onderzocht 210 oudere ondervoede patiënten die gemiddeld 75 jaar waren. Wanneer deze ondervoede ouderen dagelijks energie- en eiwitrijke drinkvoeding kregen en vitamine D slikten, neemt het aantal valincidenten af. Ook kunnen ze met deze voedingstherapie beter zelfstandig de trap op- en aflopen en zichzelf aankleden. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Floor Neelemaat.
bulletin van de netherlands school of primary care research
NU.nl, 04/06/2012 Ruim een kwart minder mensen heeft in het eerste kwartaal van dit jaar een diëtist bezocht in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar. Dit komt doordat de diëtist nog maar beperkt vanuit de basisverzekering wordt vergoed. Dat blijkt uit onderzoek van het NIVEL in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Diëtisten. “Het lijkt erop dat de mensen die wegblijven geen aanvullende verzekering hebben waarin dieetadvisering is opgenomen. Of ze zijn niet bereid of in staat voor diëtistische zorg te betalen. Hierdoor bestaat de kans dat zij hun voeding en leefstijl niet aanpassen en op den duur complexere gezondheidsproblemen krijgen.”, aldus Cindy Veenhof.
Gezondheidskrant.nl, 25/07/2012 Tweederde van de kinderen met ernstige obesitas heeft één of meer risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zelfs jonge kinderen tussen de twee en twaalf jaar. Zo blijkt uit een studie van Sociale Geneeskunde van VUmc onder leiding van Prof. dr. Remy HiraSing. Het hoge percentage dikke kinderen met risicofactoren voor hart- en vaatziekten onderstreept het belang van preventie van overgewicht en het toepassen van richtlijnen voor zo vroeg mogelijk begeleiden en behandelen van kinderen met overgewicht.
� 13 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Het Parool, 04/04/2012 Het gebruik van foliumzuur voor en tijdens de zwangerschap verkleint de kans dat de baby een open ruggetje krijgt. In een grootschalig onderzoek ‘FoliumzuurExtra’ zal Fenneke Blom (EMGO+), in samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Groningen, in de komende jaren onderzoeken of foliumzuur ook gebruikt kan worden tegen andere aandoeningen zoals een hartafwijkingen of vroeggeboorte. De onderzoekers hopen de komende twee jaar ongeveer 5000 vrouwen te kunnen volgen. De eerste resultaten worden over ongeveer 3 jaar verwacht. Zie voor meer informatie www.foliumzuurextra.nl.
TV-uitzending Labyrint 18/01/2012 & Radio-uitzending Labyrint 15/01/2012 Een neppil of leugentje om bestwil. Zo staan placebo’s bekend. Niet ethisch verantwoord. Toch zouden artsen gebruik moeten maken van de achterliggende werking van het placebo-effect. In deze uitzendingen van Labyrint wordt het bewezen helende effect van hoopvolle verwachtingen besproken. Zo vertelt NIVEL-onderzoeker Jozien Bensing over haar onderzoek. Bensing onderzoekt de communicatie tussen artsen met hun patiënten. Vooral verwachtingen en emoties blijken een belangrijke rol te spelen bij het optreden van het placebo-effect. En zij wil dit effect zo goed mogelijk uitbuiten bij een medische behandeling. Hoe zorg je dat het placebo-effect zo groot mogelijk wordt?
Reformatorisch Dagblad, 09/06/2012 In dit artikel, geschreven door onder anderen Jan Hamers, hoogleraar ouderenzorg aan de Universiteit Maastricht, reageert zorgondernemer Annemieke Bambach op het RVZ-rapport ”Redzaam ouder”. Dit schetst een pessimistisch beeld van de staat van de ouderenzorg in Nederland. Ze is bedenker van onder meer de formule ‘De Herbergier’, een kleinschalig thuis voor circa zestien ouderen met geheugenproblemen als gevolg van bijvoorbeeld Alzheimer. Wat met de Herbergier gedaan wordt, zit tussen instellingszorg
�
14 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
en thuiszorg in. Bambach herkent de conclusie van de raad dat verpleeg- en verzorgingshuizen onvoldoende maatwerk kunnen bieden wel, maar de vraag is wie je dat moet verwijten.
Trouw, 15/08/2012 De MOod Treatment with Antidepressants or Running (MOTAR) studie kijkt naar de invloed van antidepressiva en runningtherapie op de psychische en lichamelijke gezondheid. Er zullen 240 mensen met depressieve en/of angststoornissen worden onderzocht door het onderzoeksteam van VU Medisch Centrum / GGZ inGeest Amsterdam. Onder leiding van Prof. dr. Brenda Penninx zullen de onderzoekers bekijken op welke manier deze twee behandelingen werken en of bepaalde biologische processen hiervoor een verklaring kunnen geven. Voor meer informatie zie www. motar.nl.
De Limburger, 14/02/2012 Vanaf volgend jaar zou het voor ziekenhuizen mogelijk moeten worden om kapitaal aan te trekken van private investeerders zoals pensioenfondsen in plaats van alleen te lenen bij banken. Dit voorstel Minister Schippers verkleint de afhankelijkheid en vergroot de flexibiliteit voor ziekenhuizen. De private investeerders (nieuwe eigenaren) zullen kritisch kijken naar de bedrijfsvoering en waar mogelijk verspilling van geld tegengaan, waardoor ziekenhuizen efficiënter zullen gaan werken. Het voorstel van minister Schippers kan bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van ziekenhuizen, maar brengt volgens Henriette Maassen van den Brink en Wim Groot van de Universiteit Maastricht ook risico’s met zich mee. De vraag is daarom: willen we deze risico’s wel accepteren?
� 15 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Trouw, 06/07/2012 De Nederlandse Bridgebond organiseert al vijf jaar Denken en Doen, bridgecursussen speciaal voor ouderen. Volgens het Nederlands Instituut voor de Gezondheidszorg (NIVEL) voelen ouderen zich door het bridgen op de lange termijn minder eenzaam. “Bij aanvang van de cursus gaf 37 procent van de ouderen aan zich eenzaam te voelen”, zegt onderzoekster Chantal Leemrijse. “Na een jaar was dit nog maar 21 procent.” Andere activiteiten kunnen overigens voor hetzelfde effect zorgen. “Het gaat erom dat je geregeld samen iets doet. Maar het voordeel van bridge is dat er geen fysieke beperkingen zijn.”
Volkskrant, 02/05/2012 In dit artikel houden drie deskundigen, waaronder Jan Hamers, hoogleraar ouderenzorg aan de Universiteit Maastricht, een pleidooi om familie en vrienden een rol te geven in de zorg. Het roer moet om, vinden ze. “We kunnen blijven roepen hoe slecht de zorg is, maar hoe reëel zijn onze eisen?” Het wordt steeds lastiger om genoeg zorgpersoneel te vinden dat kan voldoen aan de hoge eisen die de maatschappij stelt aan ouderenzorg, De verpleeghuizen alleen kunnen de hoge verwachtingen niet waarmaken en dat moeten we beseffen. De burgers moeten hun eigen verantwoordelijkheid nemen.
NRC Next, 11/06/2012 „ „Het blijkt dat landen met een ‘actief donorsysteem’ niet over veel meer donoren beschikken dan landen met een ander systeem”, schrijft het CDA. Gebaseerd op verschillende onderzoeken, van NIVEL-onderzoeker Remco Coppen en van Hans Maarse en Tifanny Istamto, concludeert deze rubriek dat deze stelling grotendeels onwaar is. Een algemene conclusie uit deze onderzoek is dat er te veel factoren meespelen om met absolute zekerheid te kunnen stellen dat een ander registratiesysteem meer donoren oplevert – al is
�
16 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
� bulletin van de netherlands school of primary care research
het volgens de meeste onderzoeken wel waarschijnlijk. Daarom beoordeelt next.checkt de bewering van het CDA al met al als grotendeels onwaar.
Nu.nl, 30/05/2012 Het aantal acute hartstilstanden in Zuid-Limburg is de laatste jaren gedaald. Dat concludeert Diana de Korte van Onderzoeksschool CAPHRI van de Universiteit Maastricht na onderzoek. De invoering van de rookvrije werkplek, in 2004, heeft volgens de onderzoekers een grote rol gespeeld in de daling. Het rookverbod in de horeca, dat sinds 2008 van kracht is, juist weer niet. Dat de invoering van het rookverbod in de horeca in 2008 niet leidde tot verdere afname, kan volgens de onderzoekers mogelijk worden verklaard doordat de grootste daling al in 2004 was behaald en de chaotische manier van de invoering van het verbod.
Zembla, 11/10/2011 Door het stoppen met Postbus-51 campagnes tegen roken en het niet langer vergoeden van ondersteunende medicijnen bij stoppen met roken, zullen er zeshonderd mensen extra overlijden aan de gevolgen van roken. Dat blijkt uit een onderzoek van de Universiteit van Maastricht en Stivoro naar de gevolgen van het beleid van minister Edith Schippers van Volksgezondheid. De resultaten van deze SimSmoke-studie worden gemeld in de ‘ZEMBLA’-aflevering ‘Minister van Tabak’. In deze aflevering komt onder anderen Onno van Schayck (Caphri) aan het woord.
Metro, 31/08/2012 Mensen die zijn behandeld voor kanker gaan ook jaren later nog vaker naar de huisarts dan de doorsnee bevolking. Ze melden zich vooral met alledaagse klachten als buikpijn, rugpijn, vermoeidheid en infecties, zo blijkt uit onderzoek van het NIVEL. “Een opvallende uitkomst”, stelt programmaleider Joke Korevaar. “We hadden juist verwacht dat ze vaker aan de bel zouden trekken vanwege psychosociale problemen of de angst voor de terugkeer van kanker.” Huisartsen rapporteren vooralsnog relatief weinig over dieperliggende
�
17 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
oorzaken die aan de bezoeken ten grondslag kunnen liggen. Het NIVEL hoopt begin volgend jaar meer duidelijkheid te krijgen. Vragenlijsten aan een panel van voormalig kankerpatiënten zijn daarbij belangrijk.
Trouw, 08/06/2012 In dit artikel met een persoonlijk verhaal van een voormalig wijkzuster, geeft Dinny de Bakker (hoogleraar en onderzoeker bij het NIVEL) zijn mening. “De fusie tussen kruiswerk en thuiszorg moest de zorg goedkoper maken, maar pakte alleen maar duurder uit.” De Bakker is positief over de nieuwe plannen met betrekking tot de wijkverpleging. “Als we willen zorgen dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen, en niet onnodig lang in het ziekenhuis moeten blijven, dan lijkt me de nieuwe aanpak met wijkverpleegkundigen onontkoombaar.”
� 18 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
Aandacht voor Maastrichts tabaksonderzoek in BMJ en Lancet door Marc Willemsen
bulletin van de netherlands school of primary care research
een artikel te schrijven met als titel “Dutch smokers are alarmingly ignorant of harms of passive smoking”. Hetzelfde feit werd ook aangehaald in een ingezonden Regelmatig haalt CAPHRI de landelijke en internatibrief op 9 december in The Lancet. De intrigerende tionale pers met onderzoek. Onderzoek op het gebied tel was “Can the Dutch Government really be abandovan tabakspreventie is een regelmatig terugkerend ning smokers to their fate?” De brief was ondertekend thema. ‘Tabak’ is sterk gepolariseerd (tabaksindustrie door een internationale groep wetenschappers, waartegenover gezondheidsexperts) en gepolitiseerd (linkse onder ondergetekende. De directeuren van Hartstichpartijen willen meer regelgeving terwijl rechtse partijen ting, KWF Kankerbestrijding en het meer te neiging hebben economische Astmafonds waren tevens co-auteur. belangen zwaarder te laten wegen). Can the Dutch De Universiteit Maastricht liet een Het is daarom des te belangrijker dat Government really persbericht uitgaan over de brief. beleidskeuzes gefundeerd zijn op gedebe abandoning gen wetenschappelijke kennis. smokers to their De aanleiding voor de brief in de fate? Lancet was het besluit van MinisCAPHRI participeert sinds 2008, met ter Schippers om de vergoeding Zon-Mw subsidie, in het Internatiovan stoppen met roken weer uit nal Tobacco Policy (ITC) Evaluation het basispakket te halen en de subsidierelatie met Project, waarin internationale experts op het gebied expertisecentrum STIVORO, afgedankt na ruim 35 van tabakevaluatie samenwerken. De eerste promojaar ‘trouwe dienst’, te beëindigen. Ook maakte de vendus op dit project, Gera Nagelhout, verdedigt haar groep zich zorgen over het officieel weer gedogen van proefschrift op 10 oktober. Dit onderzoek heeft al het roken in kleine kroegen, de algehele bezuiniging veel nieuwe kennis opgeleverd om het tabaksbeleid in op tabakspreventie, en een 90 graden beleidsdraai om Nederland te adviseren. Eén van de bevindingen was tabak niet langer als afzonderlijk beleidsonderwerp te dat Nederlandse rokers het minst bezorgd zijn over behandelen, maar volledig te integreren met onderwerde gezondheidsschade door mee-roken in vergelijking pen als bewegen, alcohol en drugs. Een aantal taken met 12 andere ITC landen waar dit onderzocht is. Ook van STIVORO zouden ondergebracht worden bij het hadden Nederlandse rokers een zeer milde opinie over Trimbos-Instituut. De experts vreesden dat deze verhet roken, althans veel minder negatief dan in alle snippering ten koste zou gaan van de slagvaardigheid andere landen. Ook heeft het ITC onderzoek laten zien van tabaksontmoediging in Nederland. dat het Nederlandse rookverbod voor de horeca slecht is geïmplementeerd hetgeen bijdroeg aan het grote Enkele dagen na het verschijnen van de brief werd deze aantal overtredingen van het rookverbod. ingebracht in een rondetafel gesprek in de 2e Kamer. Verschillende Kamerleden stelden kritische vragen aan De bevinding uit ons ITC onderzoek over het lage perminister Schippers over het tabaksbeleid. centage Nederlandse rokers dat zich zorgen maakt over de gevolgen van het meeroken, was voor het British Medical Journal (BMJ) aanleiding om op 4 april 2011
�
19 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
Alpe d’HuZes 2012: Recordbedrag van 28,5 miljoen voor onderzoek naar kanker
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Hans Brug
Alpe d’HuZes is een actie waarbij deelnemers, alleen of in een team, tot zes keer op een dag de Alpe D’Huez beklimmen - meestal per fiets, maar het kan ook te voet of per rolstoel. Dit doen de deelnemers niet primair voor de lol, de kick of de prestatie, maar om geld bijeen te brengen tegen kanker en voor onderzoek naar kanker. Bij de eerste keer, op 6-6-2006, deden een paar handenvol deelnemers mee, maar in een paar jaar is Alpe d’HuZes uitgegroeid tot een groots evenement, met duizenden deelnemers. Alp d’HuZes heeft intussen meer dan 70 miljoen Euro letterlijk bij elkaar gefietst, en dit hele bedrag wordt aan onderzoek naar kanker besteed; er is namelijk geen overhead of organisatiekosten. De hele operatie gebeurt door vrijwilligers. Het geld wordt via het KWF en middels speciaal met Alpe d’HuZes geld ontwikkelde KWF onderzoeksubsidieprogramma’s besteed.
nauwe samenwerking met Dr. Mai Chin A Paw en Dr. Laurien Buffart), en bestaat uit vier clinical trials naar het effect van beweeg- en trainingsprogramma’s op het tegengaan van vermoeidheid en het bevorderen van kwaliteit van leven van kanker patiënten. Het onderzoek richt zich op trainen tijdens of na behandeling, en op verschillende groepen van patiënten met kanker. In A-CaRe wordt samengewerkt met het o.a. AMC, NKI, het UMCU, ErasmusMC, en het Maxima Medisch Centrum en omringende perifere ziekenhuizen.
Uit Alpe d’HuZes gelden worden ook twee leerstoelen bij de VU/EMGO+ gefinancierd, een leerstoel ‘ Leven met Kanker’ (Prof. Dr. Irma Verdonck) en een leerstoel ‘Voeding bij Kanker’ (Prof. Dr. Ellen Kampman). Voor beide thema’s zijn met en bij het KWF onderzoeksubsidieprogramma’s gestart. Met Alpe d’HuZes gelden zijn hiermee dus drie onderzoeksprogramma’s gestart -naar kankerrevalidatie, leven met kanker, en voeding bij kanker-; thema’s waar onderzoek heel erg nodig is maar die nog onvoldoende aandacht kregen. Ik heb u waarschijnlijk nog niets nieuw verteld hierSinds twee jaar heeft Alpe d’HuZes ook een proboven, want Alpe d’HuZes is intussen wereldberoemd, gramma voor persoonsgebonden beurzen voor zeker in heel Nederland. Wat wellicht wel nieuws is onderzoekstalent bij het KWF mogelijk gemaakt, de voor een deel van de lezers van CaRré is dat bij het zogenaamde Bas Mulder Award EMGO Instituut voor Onderzoek naar (vernoemd naar een van de deelneGezondheid & Zorg -en dus bij de Uit Alpe d’HuZes mers van het eerste uur die helaas onderzoekschool CaRe- intussen een gelden worden ook in 2010 is overleden). Deze award berg onderzoek plaatsvindt dat wordt twee leerstoelen kunt u vergelijken met een NWO gefinancierd uit de Alpe d’HuZes bij de VU/EMGO+ vernieuwingsimpulssubsidie, en dan gelden. gefinancierd iets tussen een Veni en Vidi in. In Het allereerste onderzoeksprogramma het eerste Bas Mulder jaar wist Dr. dat met Alpe D’Huzes gelden werd geLaurien Buffart bij ons een award financierd is het A-CaRe programma. in de wacht te slepen. Zij is hiermee het POLARIS A-CaRe staat voor Alpe d’HuZes Cancer Rehabilita(Predicting OptimaL cAncer RehabIlitation and Suption program (en heeft dus helaas niets met de naam portive care) project gestart. In dit project bouwt zij van de onderzoekschool te maken). Dit programma aan een internationaal consortium en een internatiwordt door EMGO+ gecoördineerd (door mijzelf in
�
20 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
p.s. Een van de initiators van en drijvende krachten achter Alpe d’HuZes, Peter Kapitein ontvangt tijdens de dies natalis van de VU op 19 oktober a.s. een eredoctoraat vanwege zijn verdiensten in het mogelijk maken van onderzoek naar leven met en tegen kanker.
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
onale database van clinical trial data voor individuele patiënt data meta-analyses. Zij wil meer inzicht krijgen en voor wie, onder welke omstandigheden en via welke mechanismen lichamelijke trainingsprogramma’s en psychosociale programma’s voor kankerpatiënten effectief zijn om zo bij te dragen aan betere en meer op maat gemaakte interventies.
21 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
Achter een ander bureau
bulletin van de netherlands school of primary care research
door Eveliene Dera
Naast mijn functie als stafverpleegkundige bij de jeugdgezondheidszorg (JGZ) te Maastricht ben ik tevens werkzaam als promovenda voor de Academische Werkplaats Limburg. Uitgangspunt van de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg is een verbetering van de afstemming tussen beleid, wetenschap en praktijk. Het thema van mijn onderzoek is preventie van overgewicht bij het jonge kind, waarbij ik me richt op het ondersteunen van de ouder door de jeugdgezondheidszorg. Preventie van overgewicht is een erkend belangrijk individueel, maar ook maatschappelijk probleem gezien
de gevolgen, zoals meer schoolverzuim bij kinderen met overgewicht en de relatie met ziekten op volwassen leeftijd (o.a. cardio-vasculair). Het doen van een praktijkgericht onderzoek was voor mij een belangrijke beweegreden om onderzoek te doen. Uitgangspunt van mijn onderzoek waren vragen waar ik en andere collega’s in de praktijk mee in aanraking kwamen. Toen ik in 2007 startte met mijn onderzoek was er nog maar weinig bekend over de uitvoering van preventie van overgewicht in de dagelijkse jeugdgezondheidszorg praktijk. De jeugdgezondheidszorg heeft een belangrijke rol bij de preventie van overgewicht bij kinderen, omdat zij de groei en ontwikkeling van het kind over een lange periode volgen. Daarnaast hebben de ouders een belangrijke voorbeeldfunctie in het aanleren van een gezonde
� 22 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
levensstijl. Het blijkt, dat als er bij de ouders sprake is van overgewicht, het kind ook veel meer risico heeft op het ontstaan van overgewicht. Ook is er bij meer dan een derde van de ouders al sprake van overgewicht.
bulletin van de netherlands school of primary care research
In mijn onderzoek richt ik me op de belangrijke signalerende en motiverende rol die de jeugdgezondheidszorg medewerker heeft in het ondersteunen van de ouder bij het aanleren van een gezond voedings- en beweegpatroon voor het kind. Eerst is er een knelpuntenanalyse uitgevoerd om in kaart te brengen “wat er verbeterd zou kunnen worden “ en vervolgens is onderzocht “hoe” de uitvoering van preventie van overgewicht in de dagelijkse praktijk verbeterd zou kunnen worden. Dit laatste is onderzocht door een training die bestond uit een aantal onderdelen, waaronder een cursus motiverende gespreksvoering en scholingen om de kennis en vaardigheden bij de JGZ medewerkers te vergroten. Een onderdeel van mijn onderzoek is het beter signaleren van kinderen die risico hebben op het ontstaan van overgewicht, zo wordt o.a. ook de BMI van de ouders door de jeugdgezondheidszorg in kaart gebracht. Ook wordt onderzocht of de training effect heeft op de groeicurve van baby’s. In de uitvoering van het onderzoek zijn de jeugdgezondheidszorgorganisaties 0-4 jaar van de regio Maastricht, Heerlen en Sittard betrokken. In de regio Maastricht heeft de training plaatsgevonden en de regio’s Heerlen en Sittard zijn de controle regio’s. De data zijn verzameld en ik ben mijn promotieonderzoek aan het afronden. Door onderzoek uit te voeren in de praktijk zijn ook de werkzaamheden in de praktijk veranderd. Tijdens de uitvoering van mijn onderzoek was ik nog werkzaam als jeugdverpleegkundige, waardoor het onderzoek ook makkelijker in de praktijk was in te bedden.
De werkcultuur in de praktijk verschilt enorm van de universiteit. Op mijn werkkamer bij sociale geneeskunde zit je toch meer rustig achter je bureau, te analyseren of aan een artikel te schrijven. Ook tijdens de gesprekken met mijn andere 3 onderzoekscollega’s op de universiteit komen er andere onderwerpen aan bod, dan wanneer ik met mijn collega’s jeugdgezondheidszorg praat. Tijdens mijn werk als stafverpleegkundige doe ik ook wel bureau werkzaamheden, maar er is meer afwisseling in activiteiten. Zo neem ik deel aan besprekingen en werkgroepen, beantwoord ik veel mails en telefoontjes en collega’s komen ook wel eens zo binnenlopen met vragen of er komt een onverwacht telefoontje van een ouder. Daarnaast ben ik ook lid van de beroepsvereniging voor verpleegkundigen, waarbij ik ook actief lid ben van de wetenschappelijke commissie. Deze werkzaamheden in de praktijk vragen om veel meer afstemming en flexibiliteit. Het verschil in cultuur bemerkte ik ook bij het begeleiden van studenten van de universiteit en de begeleiding van stagiaires HBO –verpleegkunde. Echter sinds de start van mijn onderzoek en door de academische werkplaats leeft het doen van onderzoek en de afstemming ervan met beleid en praktijk wel meer in de organisatie, maar het is nog niet vanzelfsprekend. De bezuinigingen Er zijn nu vele nieuwe ontwikkelingen en veranderingen in de zorg en preventie voor de jeugd. Dit heeft ook invloed op de jeugdgezondheidszorg en de uitvoering van preventieve overgewicht activiteiten. Er wordt steeds meer naar verantwoording gevraagd van geleverde zorg en/of diensten. Kortdurende kleine onderzoeken kunnen hier een bijdrage aan leveren. In het algemeen draagt het doen van onderzoek bij aan meer evidence based werken en ik hoop met mijn onderzoek ook hier een bijdrage aan te kunnen leveren.
�
23 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
Abroad
bulletin van de netherlands school of primary care research
door Rik Crutzen
Van februari tot en met juni 2012 heb ik dankzij een reisbeurs van Caphri een bezoek kunnen bregen aan Vancouver, Canada. Meer specifiek de Beedie School of Business aan de Simon Fraser University.
De eerste vraag (die ik ook veelvuldig heb gekregen) is natuurlijk wat een onderzoeker werkzaam bij een vakgroep gezondheidsbevordering te zoeken heeft bij een business school. Mijn belangrijkste reden voor het bezoek was de samenwerking met Professor Dianne Cyr. Zij heeft veel onderzoek gedaan naar loyaliteit aan commerciële websites. En wat heeft dit nu met gezondheidsbevordering te maken? Mijn huidige Veni-project gaat over het gebruik van internetinterventies bij gedragsverandering met betrekking tot allerlei risicogedragingen. Op de vraag of internet als medium bij gedragsverandering gebruikt kan worden, kan inmiddels positief geantwoord worden. De voordelen van internet (anonimiteit, laagdrempelige toegang) leiden in de praktijk ook tot een nadeel: deelnemers haken af tijdens een bezoek aan de
interventiewebsite of bezoeken de website slechts 1x en komen daarna niet meer terug. Dit sluit dus precies aan bij het onderzoek van Prof. Cyr over loyaliteit aan commerciële websites. Het onderzoek dat ik tijdens mijn bezoek heb uitgevoerd, heeft als doel het gebruiken van theorieën uit het veld van information systems om een praktisch probleem binnen de gezondheidsbevordering op te lossen. De eerste papers resulterend uit deze samenwerking zijn inmiddels gepubliceerd en tijdens mijn bezoek is er ook nog nieuwe data verzameld (o.a. gebruik makend van eye-tracking). Multidisciplinair wordt vaak als een buzzword gebruikt, maar ik kan uit eigen ervaring vertellen dat daadwerkelijke multidisciplinaire samenwerking lastig kan zijn, maar zeker ook tot vooruitgang leidt. Naast al dat onderzoeken, is Vancouver ook nog eens een inspirerende stad om te leven. De stad is nog multicultureler dan ik al van tevoren gedacht had; het is niet overdreven om te stellen dat sushi makkelijker voorhanden is dan een hamburger. En als je genoeg hebt van de drukte van de stad, dan hoef je niet ver te gaan om te onstapnnen: In het zonnetje op een zeilboot, met voor je het uitzicht op een metropool en achter je besneeuwde bergtoppen, zorgt ervoor dat je snel weer kunt ontspannen van de drukte van de stad en het onderzoek!
�
24 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
bulletin van de netherlands school of primary care research
Gepromoveerden aan het woord Albère J.A. Köke Titel proefschrift: Transcutaneous Electrical Nerve Stimulation for patients with chronic pain
Promotores: Prof. dr. M. van Kleef en Prof. dr. R.J.E.M. Smeets Co-promotor: Dr. J. Patijn
Van behandelaar tot onderzoeker Na mijn opleiding tot fysiotherapeut ben ik gaan werken in het academisch ziekenhuis van Maastricht. Ik heb gewerkt op diverse afdelingen, maar heb me na verloop van tijd meer gespecialiseerd in de behandeling van patiënten met chronische aspecifieke pijnklachten aan het bewegingsapparaat. Ik was lid van het multidisciplinaire pijnteam, waar ook veel onderzoek gedaan werd naar diverse behandelingen voor pijn. Als onderzoeksassistent heb ik bij diverse trials patiënten geïncludeerd en effectmetingen uitgevoerd. Ik vond de onderzoekswereld wel interessant en wilde ook eigen onderzoek opzetten en uitvoeren. Daarom ben ik in deeltijd bewegingswetenschappen gaan studeren aan de Universiteit van Maastricht. Na afronding van die studie heb ik het effectonderzoek opgezet rondom de behandeling met TENS voor patiënten met chronische pijn. TENS staat voor transcutane elektrische neurostimulatie en is een niet invasieve, veilige, goedkope behandeling, met weinig tot geen bijwerkingen. Het is een behandeling die de patiënt zelf kan uitvoeren, wat een extra voordeel is omdat daardoor afhankelijkheid van behandelaar verminderd kan worden. TENS
is een vorm van elektrotherapie, waarbij m.b.v. een klein apparaatje het pijnlijke gebied via huidelektrodes gestimuleerd kan worden. Het verondersteld werkingsmechanisme is dat door stimulatie van dikvezelige afferente zenuwvezels de “poort” voor pijn in het ruggenmerg gesloten kan worden. Een ander verklaringsmechanisme het vrijkomen van endorfines ten gevolge van de stimulatie, die een pijndempend effect hebben. De vraag naar de effectiviteit van TENS kwam voort uit de ervaringen die we in het pijnteam hadden t.a.v. de TENS-behandeling.Veel patiënten reageerden positief en waren tevreden met de resultaten die ze bereikten met TENS. Uit een eerste pilotstudie bleek ongeveer de helft van de patiënten positief te reageren op deze behandeling.Voor het behandelen van patiënten met chronische pijn een positief resultaat aangezien er geen behandeling bestaat die chronische pijn kan oplossen. Chronische aspecifiek pijn is namelijk een veel voorkomend probleem waarvan de prevalentie de afgelopen decennia is toegenomen. Ongeveer 3 miljoen (18% van de) Nederlanders hebben chronische pijn. Het aantal patiënten is even groot als alle diabetes, hart- en kankerpatiënten bij elkaar. Als de klachten eenmaal chronisch zijn geworden is de kans klein dat deze nog volledig herstellen. Het is een therapieresistent gezondheidsprobleem wat leidt tot hoge gezondheidsgerelateerde en maatschappelijke kosten. Doordat het een grote groep patiënten omvat en omdat de oorzaak vaak onduidelijk is, is er behoefte aan een effectieve, goedkope behandeling met weinig bijwerkingen. De vraag was daarom of TENS zo een behandeling zou zijn. Echter uit de pilotstudie en ook op basis van de ervaringen in de dagelijkse praktijk was niet duidelijk welke patiënten positief reageerden op de behandeling en ook niet wat de beste therapieparameters voor TENS waren.
�
25 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
Om hier antwoorden op te vinden hebben we een literatuur onderzoek uitgevoerd, maar dat leverde ook geen duidelijke antwoorden op. Er bestaan weliswaar meerdere Cochrane Reviews over TENS bij verschillende aandoeningen maar de conclusies van de meeste reviews is dat er onvoldoende bewijs was om een uitspraak te doen over effectiviteit.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Redenen voor opzet van het onderzoek Vanwege de tegenstrijdige resultaten, die we tegenkwamen in de literatuur, hebben we een nieuw onderzoek opgezet. De basis van deze studie waren een aantal redenen die we hebben geformuleerd om tegenstrijdige resultaten, gevonden in de onderzoeken tot nu toe, te verklaren. Aangezien chronische pijn een multifactorieël probleem is waarbij er sprake is van interactie tussen biomedische, psychologische en sociale factoren zijn er meerder redenen die het aantonen van effectiviteit beïnvloeden. Op de eerste plaats kan de effectiviteit beïnvloedt worden door het type TENS. Het type TENS wordt bepaald door de instelling van impulsfrequentie, impulsduur en impulsintensiteit. De aanname is dat effectiviteit van TENS wordt bepaald door de impuls frequentie (laag (1-10Hz) vs. hoog (50-100 Hz)). In veel studies zijn telkens veel verschillende TENS-instellingen gebruikt. Er worden echter geen verschillen in effectiviteit gevonden in vergelijkende studies. Wel zijn er aanwijzingen dat een hogere impulsduur en impulsintensiteit resulteren in een grotere pijndemping (door prikkeling van meer en dieper gelegen afferente zenuwen). Tot nu toe is echter onduidelijk wat de meest optimale instelling voor TENS is. Daarom was onze eerste onderzoekvraag gericht op welke instelling van TENS het meeste effect sorteert. Een tweede reden voor een gebrek aan effect kan de grote heterogeniteit binnen de (onderzochte) populaties pijnpatiënten zijn. De ernst van de pijn wordt niet alleen bepaald door de ernst van biomedische factoren/ Ook psychosociale factoren, zoals catastroferen, self-efficacy en gevoel van controle hebben invloed op de ernst van de pijn,Van geen enkele behandeling kan verwacht worden dat deze effectief is bij alle
patiënten, gezien de grote diversiteit in aanwezigheid en ernst van biopsychosociale problematiek. De vraag is daarom bij welke subgroep van patiënten of bij welk type pijnklachten is TENS wel effectief? Tenslotte kan een derde reden zijn dat TENS en TENS-gebruik op lange termijn alleen geëvalueerd is op basis van de mate van pijnvermindering. Het hebben van chronische pijn heeft gevolgen voor het fysiek en emotioneel functioneren van patiënten. Mogelijk dat TENS ook bijdraagt aan verbetering van fysiek functioneren, het gevoel van controle over pijn of als vervanging gebruikt kan worden voor andere pijndempende behandelingen met meer bijwerkingen (zoals bijv. pijnmedicatie). Ook de hoeveelheid pijnvermindering, om een behandeling (door de patiënt) als succesvol te duiden, kan per type behandeling verschillen. Behandelingen met veel bijwerkingen of inspanningen voor de patiënten moeten wellicht meer pijnvermindering opleveren dan een behandeling met weinig bijwerkingen, zoals TENS. Het is daarom interessant te onderzoeken waarom patiënten TENS blijven gebruiken en wat de effecten op andere gebieden zijn. Daarnaast is het van belang om de minimal clinical important change (MCIC) voor TENS vast te stellen. Het onderzoek Om de invloed van deze 3 factoren bij de behandeling met TENS te onderzoeken is een gerandomiseerde cross-over studie opgezet. Onderzocht is wat de effectiviteit van verschillende typen TENS is, voor wie TENS mogelijk een succesvolle behandeling is en wat factoren zijn die bijdragen aan een langdurig gebruik van TENS. Tevens is onderzocht bij welke mate van pijnvermindering patiënten de TENS-behandeling als succesvol beoordelen. Het gerandomiseerde cross-over onderzoek is uitgevoerd naar effect van drie typen TENS. Het type TENS wordt gedefinieerd op basis van de in te stellen parameters; impulsfrequentie (laag (1-10Hz) vs. hoog (50-100Hz)), de impulsduur (50ms – 250 ms) en de stimulus intensiteit( niet voelbaar tot over tolerantiegrens). De in de studie onderzochte typen TENS waren:
�
26 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
1) conventionele high frequency TENS (HFT), frequentie van 80 Hz, impulsduur 80 microseconden en een intensiteit van mitis (net voelbaar). HFT wordt 6x per dag gedurende 60 minuten toegepast. 2) high frequency, high intensity TENS (HIT), frequentie van 80 Hz impulsduur 250 microseconden, intensiteit tot tolerantiegrens. HIT wordt 4- 6 per dag gedurende 30 minuten toegepast. 3) controle TENS (COT), frequentie van 30 Hz, impulsduur 250 microseconden en de intensiteit is door de patiënt zelf te regelen (wat men prettig vindt). Dit type TENS mag door patiënt continue toegepast, of zo vaak hij/zij dit wil.
termijn blijven gebruiken is eveneens onderzocht. Uit deze analyse blijkt dat de TENS-gebruikers, naast minder pijn, statistisch significant betere resultaten op het gebied van dagelijks functioneren, catastroferen, gevoel van controle en self efficacy ervaren.Verder bleek dat een afname van medische consumptie (onder behandeling zijn van arts of therapeut en gebruik van pijnstillers) ook geassocieerd te zijn met blijven gebruiken van TENS. De resultaten laten zien dat TENS naast pijnvermindering ook op andere domeinen effecten sorteert die bij kunnen dragen aan het blijven gebruiken van TENS. Ook kan TENS ingezet worden als een vervanger voor andere pijngerichte behandelingen.
Iedere patiënt krijgt op basis van randomisatie 2 van de 3 mogelijke types TENS toegewezen als behandeling. De behandelperiode bestond telkens uit twee weken TENS. TENS werd, na instructie door een fysiotherapeut, thuis door de patiënt zelfstandig toegepast. Na twee weken behandelen met een type TENS, was er een periode van 2 weken geen behandeling, waarna de 2e behandelperiode met een ander type TENS volgde. Na iedere proefperiode werd de ernst van de pijn meten m.b.v. een 100 mm VAS-score en werd de patiënt gevraagd of men dit type TENS wilde blijven gebruiken op langere termijn.
Tenslotte is gekeken naar de mate van pijnvermindering die een patiënt relevant vindt om de TENS-behandeling als succesvol te duiden. Hierbij is gebruik gemaakt van het concept ‘minimally clinically important change’ (MCIC). Een MCIC is het kleinste verschil in een score op een voor de patiënt belangrijke effectmaat dat de patiënt als waardevol ervaart en wat voortzetting van de behandeling rechtvaardigt, in de aanwezigheid van bijwerkingen en ongemakken of kosten die de behandeling met zich meebrengt. De vraag is of de aanbeveling van 30% pijnvermindering toepasbaar is voor alle typen behandelingen. In de studie is de MCIC berekend vanuit het perspectief van de patiënt (met in acht name van bijwerkingen etc.), vergeleken met de MCIC berekend vanuit het perspectief van de behandelaar/onderzoeker. Hieruit blijkt dat voor de behandeling van TENS de MCIC vanuit de patiënt lager ligt dan die van de behandelaar/onderzoeker (20% voor gemiddeld pijn vanuit patiënt perspectief t.o.v. 40% vanuit behandelaar perspectief). Een uniforme maat voor pijnvermindering, zoals de aanbevolen pijnvermindering van 30% lijkt ideaal om effecten van verschillende behandelingen met elkaar te kunnen vergelijken. De resultaten van deze studie tonen aan dat dit niet mogelijk is, aangezien iedere behandeling andere bijwerkingen, kosten en/of ongemakken met zich meebrengt.
Resultaten Na de twee testperioden gaven 100 patiënten aan de behandeling met TENS te willen continueren. Daarbij werden geen statistisch significante verschillen in pijnvermindering gevonden tussen de 3 verschillende typen TENS.Van deze patiënten gebruikten 75 nog steeds TENS, tegenover 74 niet. De gebruikers van TENS hadden na 6 maanden een statistisch significant groter pijnvermindering dan de niet gebruikers. De eindconclusie was dat er geen verschil in pijnverminderend effect is tussen de 3 typen TENS. Voor de vraag bij wie TENS werkt is analyse naar factoren die mogelijk het succes van TENS kunnen voorspellen uitgevoerd. De factoren ‘intermitterende pijn’ en “aantal pijnlocaties (≤ 2)” waren onafhankelijk van elkaar geassocieerd met de uitkomst pijnvermindering van 33% of meer. Waarom patiënten TENS op langere
Conclusies onderzoek De exacte instelling van TENS ( type TENS) om via stimulatie van dikvezelige afferenten de pijn te verminderen lijkt niet van belang te zijn. Naast pijnvermindering
�
27 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
heeft TENS ook effecten op psychosociaal vlak die kunnen bijdragen aan lange termijn gebruik van TENS. Op basis van de resultaten van onze studie adviseren wij niet om TENS aan alle patiënten met chronische pijn voor te schrijven. Bij patiënten waar er sprake is van a) gegeneraliseerde pijnklachten, verspreidt over meerdere locaties van het lichaam of b) de pijnklachten van de patiënt pijn constant van eenzelfde intensiteit zijn (waarbij er dus geen periodes zijn met geen of minder pijn) lijkt het niet zinvol om TENS voor te schrijven. Bij patiënten met een zeer hoge pijnscore (> 8 op een schaal van 0-10) is het van belang om goed uit te zoeken waarom de pijnscore zo hoog is. Spelen psychosociale factoren een grote rol, zoals catastroferen of een laag gevoel van controle dan kan TENS overwogen worden. In de analyse van het pijnprobleem is het tevens van belang om de verwachtingen van de patiënt over een effect van TENS in kaart te brengen. Daarbij is het zinvol om met de patiënt vooraf te bepalen welke effecten (en de grootte van die effecten) voor de individuele patiënt belangrijk zijn. Als de aard en de grootte van de effecten van te voren beter benoemd zijn, vanuit het perspectief van de patiënt, is de evaluatie over de effectiviteit van de proefperiode met TENS een stuk eenvoudiger en sluit meer aan op de wensen en effecten van de patiënt in kwestie. Terugblik Bij de start van het onderzoek wist ik niet dat dit uiteindelijk zou leiden tot een promotietraject. Het onderzoek is uitgevoerd naast mijn dagelijkse werkzaamheden, eerst in het azM later bij Adelante Kenniscentrum in Hoensbroek. Maar mede dankzij de inzet van mijn promotores en co-promotor heb ik het dan uiteindelijk succesvol kunnen afronden. Het is daardoor wel een wat langer traject geworden, waar ik veel ervaring heb opgedaan en met plezier op terugkijk. Een van mij stellingen in het proefschrift was dan ook “de weg naar het doel (dit proefschrift) is mooier dan het doel zelf “. Toen wist ik echter nog niet dat de promotiedag zelf en alles erom heen zo een geweldige ervaring was dat ik deze stelling achteraf toch ook enigszins moet bijstellen.
Daisy J.A. Janssen Titel proefschrift: Palliative care needs of patients with advanced chronic organ failure Promotores: Prof. Dr. Emiel F.M. Wouters en Prof. Dr. Jos M.G.A. Schols Co-promotor: Dr. Martijn A. Spruit
Op 22 maart 2012 promoveerde specialist ouderengeneeskunde Daisy J.A. Janssen aan de Universiteit Maastricht cum laude op het proefschrift “Palliative care needs of patients with advanced chronic organ failure’. Na de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde wilde ik graag onderzoek gaan doen in de palliatieve zorg. Bij Proteion Thuis en CIRO+ in Horn kreeg ik de unieke kans om mij zowel als onderzoeker, maar ook klinisch te ontwikkelingen in de palliatieve zorg. Tijdens mijn promotieonderzoek heb ik parttime gewerkt als specialist ouderengeneeskunde en mij daarbij met name gespecialiseerd in palliatieve zorg voor patiënten met gevorderd chronisch longfalen. Daarnaast heb ik parttime gewerkt aan mijn promotieonderzoek naar de behoeften aan palliatieve zorg voor patiënten met gevorderd chronisch orgaanfalen. De combinatie van onderzoek en patiëntenzorg is een uitdaging, maar juist doordat onderzoek en patiëntenzorg helemaal bij elkaar aansloten en het onderzoek directe consequenties heeft voor de patiëntenzorg was dit een heel mooie combinatie. Het doel van dit onderzoek was inzicht krijgen in de behoeften aan palliatieve zorg van patiënten met gevorderd COPD, hartfalen of nierfalen.Voor dit onderzoek heb ik samen met twee onderzoeksverpleegkundigen, Mw. Els Verstraeten en Mw. Jamila Dekker-Heuts 265 patiënten en 159 naasten thuis gedurende een jaar viermaal bezocht. Tijdens ieder huisbezoek hebben we testen gedaan, interviews
�
28 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
afgenomen en patiënten vragenlijsten laten invullen. We hebben patiënten gevraagd naar hun lichamelijke en psychische klachten, kwaliteit van leven, dagelijks functioneren, zorgafhankelijkheid en de zorg en behandeling die ze kregen. Daarnaast hebben we patiënten gevraagd naar de voorkeuren voor levensverlengende behandelingen en de kwaliteit van de communicatie met hun arts over de zorg rondom het levenseinde. Tenslotte hebben we bij de naasten van patiënten de belasting en positieve aspecten van de rol van mantelzorger in kaart gebracht. Bij patiënten die tijdens de studie overleden, hebben we na het overlijden de naaste geïnterviewd en vragen gesteld over de omstandigheden rondom het sterven. Dit promotieonderzoek heeft laten zien dat patiënten met gevorderd chronisch orgaanfalen een spectrum aan behoeften aan palliatieve zorg hebben waar aandacht aan besteed dient te worden in palliatieve zorg programma’s, waaronder dagelijkse symptoomlast, zorgafhankelijkheid, kwaliteit van leven en begeleiding van de naasten. Palliatieve zorg dient al vroeg in het beloop van de ziekte aangeboden te worden en moet niet beperkt worden tot terminale patiënten.Vanwege de onzekere prognose en het vaak voorkomen van onverwachte achteruitgang moet communicatie over levensverlengende behandelingen en zorg rondom het levenseinde onderdeel zijn van reguliere zorg voor patiënten met gevorderd chronisch orgaanfalen. Eén van de stellingen was dan ook: ‘De behoefte aan palliatieve zorg, en niet de geschatte levensverwachting, is bepalend voor het moment waarop palliatieve zorg aan patiënten met gevorderd chronisch orgaanfalen gegeven moet worden’. Het bezoeken van patiënten en hun naasten thuis is heel bijzonder omdat je juist dan zicht krijgt op de persoon achter de patiënt. Tijdens zo’n huisbezoeken maakten we soms heel wat mee. Het is aangrijpend om te zien hoe eenzaam sommige patiënten zijn en hoe blij ze dan waren met ons bezoek. Zo kwam ik bij een meneer thuis die altijd speciaal voor mijn bezoek de koekjes met chocolade in de koelkast klaar zette. Een andere meneer leefde in een bovenwoning in de binnenstad van Maastricht en was al jaren niet meer buitenshuis geweest omdat hij de trap niet op of af kon. En toch was hij tevreden met het leven dat hij had.
Praten over zorg rondom het levenseinde is vaak niet makkelijk en toch waren patiënten bereid met ons daarover te praten. Na afloop van de studie hebben we alle deelnemende patiënten en hun naasten ingelicht over de resultaten van het onderzoek. De naaste van een patiënt stuurde me een email als reactie. Zij schreef daarin dat haar man onlangs was overleden en dat het meedoen aan ons onderzoek hun had gestimuleerd met hun artsen te praten over hun wensen voor de zorg rondom het levenseinde. Ook schreef ze dat ze hoopte dat dit onderzoek ervoor zal zorgen dat artsen en patiënten steeds meer open staan voor het bespreken van de mogelijkheden voor een waardig en rustig levenseinde. Hier sluit ik me helemaal bij aan. Ik werk nu als specialist ouderengeneeskunde en themaleider van de onderzoekslijn ‘Palliatieve zorg, Psychologie en Educatie’ bij CIRO+, expertisecentrum voor chronisch orgaanfalen in Horn en de komende jaren zal ik me verder gaan richten op het tegemoet komen aan de behoeften aan palliatieve zorg van patiënten met gevorderd chronisch orgaanfalen, zoals geïdentificeerd in mijn promotieonderzoek.
Christel van Dijk Titel proefschrift: Changing the GP payment system: do financial incentives matter? Promotores: Prof. dr. D.H. de Bakker en Prof. dr. P.P. Groenewegen Co-promotor: Dr. R.A. Verheij
Het proefschrift Stijgende kosten in de gezondheidszorg maken hervormingen in het Nederlandse zorgstelsel noodza-
�
29 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van kelijk. Eigen bijdragen voor patiënten en een andere huisartsenzorg. manier van betalen van artsen, honoreringssysteem, worden wel eens genoemd als oplossing voor de Bij voormalig ziekenfondsverzekerden en particulier stijgende kosten. Eigen bijdragen zijn bedoeld om het verzekerden zien we dezelfde trends in geleverde (onnodig) gebruik van zorg tegen te gaan. En het zorg. De verandering in honorering en eigen bijdrahonoreringssysteem van artsen wordt als instrument gen hebben niet geleid tot grote verschillen in het gezien om het gedrag van artsen te beïnvloeden. Als aantal contacten, de toegankelijkheid, de lengte van patiënt ben je vaak afhankelijk van het oordeel van de contacten en het volgen van de richtlijnen. In de artsen voor het verkrijgen van zorg.Verder is het erg wetenschappelijke literatuur en theorie wordt ervan onvoorspelbaar wanneer je daadwerkelijk zorg nodig uitgegaan dat de reactie van huisartsen op veranderinhebt en wat de uitkomst van de zorg zal zijn. Deze gen in honorering wordt beïnvloed door hun inkomen, karakteristieken maken het voor de arts mogelijk vrije tijd en de voldoening die zij halen uit hun vak, om de vraag naar zorg te beïnvloeden. Landelijke kortom ‘het goede doen voor de patiënt’ of de profesveranderingen in eigen bijdragen voor patiënten en sionele moraal. Het beperkte effect van het honorehonoreringssysteem voor artsen zijn heel schaars. ringssysteem wijst erop dat de professionele moraal, Het komt echter nog minder vaak voor dat er voor ‘het goede doen’, de overhand heeft twee groepen patiënten veranderingen in de keuzes die huisartsen maken plaatsvinden waarmee je de veranDe professionele in Nederland. deringen ten opzicht van elkaar kan moraal, ‘het goede onderzoeken. Binnen mijn promotiedoen’, heeft de over Belangrijkste conclusie traject had ik de unieke mogelijkheid hand in de keuzes Het onderzoek in mijn proefschrift om veranderingen te onderzoeken die huisartsen laat zien dat de veranderingen in het in eigen bijdragen voor huisartsenmaken in Nederland honoreringssysteem van huisartsen zorg en het honoreringssysteem van en eigen bijdrage van patiënten huisartsen voor (voormalig) particuslechts een beperkt effect heeft gelier en ziekenfondsverzekerden naar had op de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit aanleiding van de zorgstelselwijziging in 2006. van huisartsenzorg. De invloed van het professionele moraal op het handelen van Nederlandse huisartsen Met de zorgstelselwijziging in 2006 werd het verlijkt grote verschillen in de verleende zorg te hebben schil tussen particulier en ziekenfondsverzekerden tegengegaan. afgeschaft. De eigen bijdragen voor patiënten voor huisartsenzorg en het honoreringssysteem van Leukste onderzoekservaring huisartsen verschilde voor 2006 tussen particulier Het leukste aan onderzoek op zich blijf ik toch altijd en ziekenfondsverzekerden, waardoor deze ook het analyseren vinden en het liefst longitudinaal. En dat vanaf 2006 werden gewijzigd. Het inschrijftarief voor heb ik in mijn promotietraject ook veelvuldig gedaan. ziekenfondsverzekerden en de betaling per contact De data uit het Landelijk InformatieNetwerk Huisartvoor particulier verzekerden werd vervangen door senzorg (LINH), waar mijn proefschrift op is gebaeen gecombineerd system met een inschrijftarief en seerd, bieden daarin alle mogelijkheden. Daarnaast betalingen per contact voor iedereen. Eigen bijdraboden de LINH-dagen altijd leuke mogelijkheden om gen voor particulier verzekerden werden afgeschaft, resultaten en gekke dingen uit je onderzoek met de waardoor zij net als ziekenfondsverzekerden voor huisartsen uit de registratie te bespreken. 2006 geen eigen bijdragen meer hebben voor de huisartsenzorg. In mijn proefschrift heb ik onderzocht of de verandering in de financiële prikkel voor zowel huisartsen als patiënt van invloed was op de
�
30 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Daphne Jansen Titel proefschrift: Living with Chronic Kidney Disease, the role of illness perceptions, treatment perceptions, and social support Promotores: Prof. dr. P.P. Groenewegen en Prof. dr. A.A. Kaptein Co-promotor: Dr. P.M. Rijken
Op 16 april 2012 promoveerde Daphne Jansen aan de Universiteit Utrecht op het proefschrift getiteld: “Living with Chronic Kidney Disease, the role of illness perceptions, treatment perceptions, and social support”. Hoe het allemaal begon Na mijn studie Sociale Psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen wist ik nog niet welke volgende stap ik wilde gaan zetten. Ik ben daarom niet meteen op zoek gegaan naar een baan die aansloot bij mijn studie, maar heb eerst gereisd en uitzendwerk gedaan. Deze periode gaf mij de tijd om tot de conclusie te komen dat ik er graag toegepast onderzoek wilde gaan doen. In 2006 kwam ik in dienst bij het NIVEL en begon ik met een onderzoek naar de bevordering van arbeidsparticipatie en autonomie van mensen met een chronische nierziekte. Dit onderzoek was niet direct een promotieonderzoek, maar is dat gaandeweg geworden. Waar gaat mijn proefschrift over? Chronische nierziekte en de bijbehorende behandelingen, de dialysebehandeling in het bijzonder, trekken een zware wissel op het dagelijks leven van nierpatiënten.Veel mensen met chronische nierziekte ondervinden problemen bij het uitvoeren van hun dagelijkse activiteiten, in het bijzonder bij hun betaalde werk. Deze beperkingen kunnen het gevoel van autonomie en eigenwaarde van mensen verminderen. Eerder onderzoek impliceert dat persoonlijke en omgevings-
factoren determinanten zijn van het functioneren van mensen, in aanvulling op ziektegerelateerde factoren. Mijn proefschrift heeft zich geconcentreerd op psychologische factoren die als relevant worden beschouwd voor het dagelijks functioneren van mensen met een nierziekte. Waar het niet altijd mogelijk is om klinische -en sociaal-demografische kenmerken te beïnvloeden, zijn psychologische factoren potentieel veranderbaar. Hierdoor leveren zij mogelijk aanknopingspunten voor het verbeteren van patiëntuitkomsten. Mijn promotieonderzoek had tot doel: • de rol van opvattingen van nierpatiënten over hun nierziekte en behandeling en de rol van de door hen ervaren sociale steun bij ervaren autonomie, eigenwaarde en arbeidsparticipatie te onderzoeken • een psychologische interventie te ontwikkelen en uit te testen, die gericht is op het behoud van werk (en andere dagelijkse activiteiten) en gevoelens van autonomie en eigenwaarde van nierpatiënten Drie theoretische modellen voor gedragsverandering vormden een raamwerk voor mijn promotieonderzoek: het ‘Common Sense Model’ van zelfregulatie van gezondheid en ziekte, de Sociale Leertheorie, en de Zelfdeterminatie Theorie. Voor het onderzoek heb ik vragenlijsten afgenomen bij twee groepen mensen met een nierziekte: mensen die worden voorbereid op een dialysebehandeling, en mensen die een dialysebehandeling ondergaan. Belangrijkste conclusies • Mensen met een nierziekte ervaren gematigde gevoelens van autonomie. Daarnaast hebben nierpatiënten in de leeftijd van 18 tot en met 64 jaar minder vaak betaald werk dan mensen in de algemene Nederlandse beroepsbevolking. De bevinding dat ook bij mensen die worden voorbereid op dialyse de arbeidsparticipatiegraad al lager is, duidt erop dat patiënten al vóór de start met dialyse stoppen met werken en dat het belangrijk is om al in een vroeg stadium van het ziekteproces
�
31 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
ondersteuning te bieden bij het behoud van werk. Positieve opvattingen van patiënten over de persoonlijke controleerbaarheid van de nierziekte, over de gevolgen de kans om mijn van de nierziekte en behandeling onderzoeksbevin voor het dagelijks leven, alsmede dingen in praktijk het ervaren van weinig zorgen, te brengen gaf erg dragen in belangrijke mate bij aan veel voldoening de autonomie en eigenwaarde. De ziekte- en behandelopvattingen van patiënten lijken gedurende het ziektetraject te veranderen, wat aanknopingspunten biedt voor beïnvloeding van deze opvattingen. • Mensen met een nierziekte die zich overbeschermd voelen, ervaren minder autonomie en hebben een lagere eigenwaarde. Naarmate patiënten meer emotionele steun ontvangen, voelen zij zich juist autonomer en hebben zij een hogere eigenwaarde. • Een interventie – in de vorm van een groepscursus voor nierpatiënten en hun partners – gericht op het stimuleren van helpende opvattingen en sociale interacties is uitvoerbaar en mogelijk effectief. Ondanks de inzet van gemotiveerde zorgverleners, blijkt het echter niet eenvoudig om de interventie succesvol te implementeren in de reguliere zorg. •
Mijn leukste onderzoekservaring Eén van de leukste fasen was toch wel het ‘vertalen’ van de opgedane kennis naar een praktisch product in de vorm van een groepscursus voor mensen met een nierziekte. Dit was immers ook mijn drijfveer geweest. Ik heb hierbij samengewerkt met onder andere maatschappelijk werkers, nefrologen, arbeidsdeskundigen, en nierpatiënten zelf. Deze periode was erg leerzaam, en de kans om mijn onderzoeksbevindingen in praktijk te brengen gaf erg veel voldoening. De dag van de promotie Op 16 april was het dan zover. Ik was blij dat de dag eindelijk was aangebroken, maar zenuwachtige gevoelens overheersten: zal het allemaal wel goed gaan? Eerst in het ‘zweetkamertje’ samen met mijn paranifmen waar de spanning werd opgevoerd.
Daarna de wandeling door de statige gangen van het Academiegebouw richting de zaal waarbij gevoelens van trots bovenkwamen, en toen de verdediging die sneller voorbij ging dan gedacht. Ik heb de dag enigszins in een roes beleefd, maar de dag erna kwam het des te harder binnen: het is me gelukt en het was mooi!
Fuusje de Graaff Titel proefschrift: Partners in palliative care? Perspectives of Turkish and Moroccan immigrants and Dutch professionals’ Promotores: Prof. Dr. Sjaak van der Geest en Prof. Dr. Anneke Francke Co-promotor: Dr. Maria van den Muijsenbergh
Op 23 februari 2012 mocht ik mijn proefschrift verdedigen: ‘Partners in palliative care? Perspectives of Turkish and Moroccan immigrants and Dutch professionals’. Het begon in 2000 Al in 2000 heb ik op het NIVEL een eerste deelonderzoek mogen doen. De centrale vraag was toen waarom Turkse en Marokkaanse migranten zo weinig gebruik maakten van terminale thuiszorg. Ik heb toen mede dankzij de contacten uit het categoraal welzijnswerk interviews kunnen houden met Turkse en Marokkaanse naasten die lange tijd hebben gezorgd voor een stervende. Ik vroeg hen onder meer welke problemen ze tegen kwamen. Factoren die hen beletten thuiszorg te gebruiken bleken: onbekendheid met ziekte, communicatieperikelen binnen de families en met Nederlandse professionals, de zware norm dat de naaste familie voor de patiënt hoort te zorgen en een aanbod dat niet op hun behoeften is afgestemd. Mijn gesprekspartners waren vaak de vrouwen in de
�
32 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
familie. Sommigen hadden steun ondervonden van hun huisarts, anderen niet; soms omdat de arts vooral met hun vader of broer sprak, terwijl die mannelijke woordvoerders van de familie niet goed wisten wat er zich onder de lakens afspeelde. Mijn advies was daarom: zorgverleners maak zowel de mannen als de vrouwen in de Turkse en Marokkaanse families tot uw gesprekspartners.
patiënt hierover, omdat ze denken dat de patiënten moraal moeten blijven houden en hoop op genezing” (dochter van een Turkse patiënt).
bulletin van de netherlands school of primary care research
Leren van elkaar Bij mijn verdediging werd onder meer de vraag gesteld hoe in de zorg de emancipatie van de Turkse en Marokkaanse mannen kan worden bevorderd. Ik heb aangegeven dat de Hollandse normen qua taakverdeVerschillende deelonderzoeken om prakling en openheid geen goede exportartikelen zijn: tijk en theorie goed te kunnen vatten. Die openheid wordt vaak ervaren als botheid, zeker Op basis van het eerste onderzoek heb ik geld aanwanneer de boodschap geuit wordt op een belerende gevraagd voor een vervolgonderzoek. toon. Ook al hebben zorgverleners In totaal hebben we (Het NIVEL en met die openheid een emancipatoir Nederlanders zijn de Universiteit van Amsterdam) aan doel, als zij een houding van supein hun gespreksvoe ZonMw vijf keer geld gevraagd om de rioriteit aannemen, wordt dat door ring vaak ‘schaam onderzoekslijn verder te exploreren. veel migranten haarfijn aangevoeld. tevol openhartig’ Dankzij die tranches ligt er nu een Het maakt hen afkerig van hulp van proefschrift en een handreiking om Nederlandse instellingen. de richtlijnen voor de palliatieve zorg Bovendien wordt in deze families cultuursensitief te maken. Ook zijn in een implemende man/vrouw tegenstelling vaak overschaduwd tatietraject twintig groepssessies georganiseerd met door de intergenerationele afhankelijkheid. Ouderen Turkse en Marokkaanse nabestaanden.Voor mij was worden afhankelijk van hun kinderen, niet door ziekte, dit een belangrijke tussenstap; ik wilde graag dat mijn maar door de taalbarrière. In die zin zie ik juist een bevindingen ook besproken zouden worden met de duidelijke emancipatoire trend: in 2002 adviseerde ik doelgroep. Maar die opzet – steeds weer een vervolgcontact te hebben met de mannen en vrouwen in de aanvraag inleveren en daarna wachten op financiemigrantenfamilies; langzamerhand adviseer ik vooral ring, heeft het promotietraject natuurlijk ook langer met de vrouwen te dealen; jonge migrantenvrouwen gemaakt dan te doen gebruikelijk is. hebben zich de taal eigen gemaakt en daarmee de weg naar Nederlandse instanties, terwijl hun broers zich Verschillende perspectieven het zorgen nog niet hebben eigen gemaakt. De verschillende deelonderzoeken laten zien dat Overigens geldt dat niet voor de Nederlandse zorer niet alleen meningsverschillen binnen de families ginstellingen. Een van mijn op 23 februari geponeerde speelden (tussen mannen en vrouwen, eerste en stellingen is: De taakverdeling tussen vrouwen, die tweede generatie), maar ook tussen de Turkse en zorgen, en mannen, die beslissen, wordt in Turkse en Marokkaanse patiënten en naasten enerzijds en hun Marokkaanse gezinnen sneller losgelaten dan in NeNederlandse zorgverleners anderzijds. Een belangrijk derlandse zorginstellingen. Ik vind het vergelijken van punt was steeds de manier waarop er over doodgaan de perspectieven van migranten en Nederlanders dus of over de diagnose ‘ongeneeslijk’ wordt gesproheel zinvol, maar zie vooral kansen voor zorgverleners ken. Nederlanders zijn in hun gespreksvoering vaak om van deze families te leren. Na mijn onderzoeks‘schaamtevol openhartig’. periode hoop ik onder meer met mijn projectbureau MUTANT (www.mutant.nl) weer werk te kunnen “Turkse artsen zijn heel anders dan Nederlandse artsen. maken van het optimaal benutten van diversiteit in de Nederlandse artsen willen de patiënt direct zeggen wat ze Nederlandse zorg. denken dat het is.Turkse artsen praten liever niet met de
�
33 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Gonnie Klabbers Titel proefschrift: Socioeconomic inequalities in health: Exploring new psychosocial pathways in middle-aged and older people Promotores: Prof. dr. em. J.Th.M. van Eijk en Prof. dr. G.I.J.M. Kempen Co-promotor: Dr. H. Bosma
Op 14 juni jl. ben ik gepromoveerd. Het is opmerkelijk wat een diversiteit aan reacties een promotie oproept. ‘Megasaai’, vond mijn 8-jarige dochter, ‘wat knap dat je bent afgestudeerd’ (een 88-jarige tante), ‘ik begreep er niks van, maar wat zie je er leuk uit’ (een vriendin), maar ook ‘sterke verdediging’ (meerdere mensen…. pffff, gelukkig!). Zelf kijk ik met alleen maar goede herinneringen en heel veel plezier terug op ‘de’ dag. Een mooie afsluiting van een periode vol uitdaging, stress, vallen en weer opstaan, zweet en tranen maar ook opperste blijdschap (meestal na acceptatie van weer een artikel!). Mijn promotieonderzoek bestond uit secundaire data-analyses binnen 4 grote Nederlandse datasets, met als doel sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verklaren met behulp van psychosociale factoren. Sociaaleconomische gezondheidsverschillen, dat wil zeggen verschillen in gezondheid tussen hoger en lager opgeleiden, of tussen rijkere en armere mensen vormen wereldwijd een groot probleem. Niet alleen leven de armsten en laagstopgeleiden 5-10 jaar korter dan de rijksten en hoogstopgeleiden, ze leven ook nog eens 10-20 jaar langer in grotere ongezondheid, zelfs in een welvarend land als Nederland. Ongezond gedrag, zoals roken en weinig beweging, dat vaker voorkomt in lagere sociaaleconomische klassen, verklaart die verschillen slechts ten dele.
De bijdrage van psychosociale factoren aan die gezondheidsverschillen zijn lang onderbelicht gebleven, hoewel al (min of meer) bekend was dat ze samenhangen met sociaaleconomische status (meer negatieve kenmerken in lage status groepen) en met gezondheid (negatieve kenmerken leiden tot ongezondheid). De focus op onderzoek naar deze factoren lag meestal bij één enkele factor, bijvoorbeeld het effect van agressie op hart- en vaatziekten. In mijn proefschrift heb ik psychosociale factoren anders geoperationaliseerd, als een complex van meerdere factoren die met elkaar samenhangen. Dit complex omvatte persoonlijkheidskenmerken, zoals onder andere neuroticisme, agressie, en sociale inadequatie, stemming zoals depressieve symptomen en angst, control beliefs zoals mastery en eigen effectiviteit, copingstijlen, en ervaren sociale steun. De theorie hierachter is dat een persoon zijn persoonlijkheid ontwikkelt in interactie met zijn sociale omgeving, en dat die op haar beurt karaktereigenschappen kan versterken of juist onderdrukken, al naar gelang reacties positief of negatief zijn. Een van mijn stellingen heeft hierop betrekking: ‘Een combinatie van psychosociale kenmerken als voorspeller van sociaaleconomische gezondheidsverschillen doet meer recht aan het individu dan psychosociale kenmerken afzonderlijk.’ Met behulp van een clusteranalyse binnen een 55+ populatie heb ik drie groepen kunnen definiëren met een kenmerkend ‘psychosociaal profiel’: een ongunstig profiel, bestaande uit neurotische, depressieve mensen met een lage eigen-effectiviteit, een gunstig profiel, bestaande uit mensen die een hoge mate van sociale adequatie, eigen-effectiviteit en positieve stemming rapporteerden, en een profiel dat daar tussen in lag. Een clustering van ongunstige kenmerken (of ongunstige scores op deze kenmerken) bleek vaker voor te komen in lage status groepen. De oorsprong hiervan bleek gedeeltelijk te liggen in ervaren armoede tijdens de vroege jeugd. Bovendien leidt een ongunstig psychosociaal profiel tot een grotere ongezondheid. Dit ongunstige profiel verklaart voor een behoorlijk gedeelte de grotere ongezondheid
�
34 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
in lage status groepen. Opvallend was dat ongezond gedrag, zoals roken, (te veel) drinken en te weinig beweging, niet van invloed was op deze associaties, met andere woorden ongezond gedrag verklaarde de grotere ongezondheid in lagere sociaaleconomische groepen niet.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Promoveren was een uitdaging, een met vele ups en downs. De balans was er niet altijd, helaas. Maar er staan ook heel veel positieve ervaringen tegenover. Een van de leukste dingen die ik heb meegemaakt tijdens het promotietraject was dat ik werd uitgenodigd om een lezing over mijn onderzoek te komen geven bij de Social and Public Health Sciences Unit van de Medical Research Council in Glasgow. Op een promotiefeestje ‘deed ik een biertje’ met een Schotse collega. Zij vertelde over het onderzoek naar sociaaleconomische gezondheidsverschillen dat er in Glasgow plaatsvond (een van de drie topinstituten op dit gebied), dat zij de seminar cycle voor de ‘Unit’ regelde, en of ik niet wilde komen om over mijn onderzoek te praten en ervaringen uit te wisselen. En dat heb ik dus gedaan. Van het een kwam het ander, en nu heb ik een postdoc-aanstelling, op een project dat ik samen met mijn Schotse collega’s heb geschreven. Nu duidelijk is dat psychosociale factoren de sociaaleconomische gezondheidsverschillen (gedeeltelijk) kunnen verklaren, willen wij de fysiologische paden gaan invullen. De belangrijkste onderzoeksvraag is: leiden ongunstige psychosociale profielen tot een verminderde immuniteit of tot inflammatie en verklaren ze op die manier de slechtere fysieke gezondheid in lagere sociaaleconomische groeperingen? Ik ben nu druk bezig met de analyses, en ik hoop binnenkort mijn eerste publicatie op dit onderwerp te kunnen binnenhalen!
Bregje van Spijker Title proefschrift: Reducing the burden of suicidal thoughts through online selfhelp Promotor: Prof. dr. Ad Kerkhof. Co-promotor: Dr. Annemieke van Straten
Waar gaat mijn proefschrift over? Geschat wordt dat ongeveer 3% van de volwassen Nederlandse bevolking gedachten aan zelfdoding heeft. Echter, lang niet iedereen praat daar gemakkelijk over of zoekt hulp, bijvoorbeeld uit schaamte, angst voor stigma, gebrek aan vertrouwen in de geestelijke gezondheidszorg of omdat iemand zijn of haar problemen graag zelf wil oplossen. Het internet biedt mogelijkheden om mensen die om wat voor een reden dan ook geen hulp zoeken te bereiken. Mijn proefschrift beschrijft de ontwikkeling en evaluatie van een onbegeleide online zelfhulp interventie specifiek gericht op het verminderen van gedachten aan zelfdoding. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan de ziektelast die geassocieerd is met suïcidaliteit. De zelfhulp cursus is gebaseerd op Cognitieve Gedragstherapie en bestaat uit zes modules die cursisten zelfstandig door kunnen werken op momenten dat het hen uitkomt. Doel van de cursus is om mensen te leren hun gedachten aan zelfdoding beter onder controle te krijgen, zodat ze minder vaak en minder heftig aan zelfdoding hoeven te denken. Het is dus niet de verwachting dat deelnemers na zes weken helemaal van hun gedachten af zijn, maar wel de hoop dat ze hebben geleerd hun gedachten beter onder controle te houden en op deze manier meer tijd en ruimte hebben voor andere zaken. Om deze cursus op werkzaamheid te onderzoeken, hebben we een gerandomiseerd onderzoek uitgevoerd waarin de cursus vergeleken werd met een controle groep die een website met algemene informatie over suïcidaliteit kreeg. In totaal deden er 236 volwassenen mee aan het onderzoek. Een van
�
35 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
de voorwaarden voor deelname was wel dat iemand zowel zijn eigen contact gegevens als die van zijn of haar huisarts aan ons gaf. Op deze manier kon iemand bereikt worden als er een indicatie was dat het niet goed ging. Onze verwachting was dat de cursus groep na 6 weken minder gedachten aan zelfdoding zou hebben dan de controle groep. In mijn proefschrift worden de klinische effectiviteit, de kosten effectiviteit en de ervaringen / tevredenheid van de gebruikers van de cursus beschreven. Nadat het onderzoek was afgerond is de zelfhulp interventie geïmplementeerd in de praktijk via de stichting 113Online. Stichting 113Online is een online suïcide preventie platform dat via internet en telefoon contact, hulp en steun biedt aan suïcidale mensen, hun naasten, betrokkenen en nabestaanden.Voor mensen die liever een boekje in handen hebben is er ook een zelfhulpboekje uitgegeven (‘Piekeren over zelfdoding’). Belangrijkste conclusies 1. De ziektelast van suïcidaliteit in Nederland is aanzienlijk. Uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years, een veel gebruikte maat voor ziektelast, blijkt dat er jaarlijks 166.500 gezonde levensjaren verloren gaan door gedachten aan zelfdoding.Voor het psychisch leed dat gepaard gaat met een poging tot zelfdoding is dit aantal 45.800. 2. Onbegeleide zelfhulp is effectief in het verminderen van gedachten aan zelfdoding. In deze studie werd een effectgrootte van 0.28 gevonden in het voordeel van de interventie groep. Deelnemers in de interventie groep die tenminste drie lessen hadden afgerond lieten de meeste verbetering in gedachten aan zelfdoding zien, met een effect grootte van 0.44. 3. Ook vanuit economisch perspectief bleek de interventie aantrekkelijk.Voor iedere klinisch significant verbeterde deelnemer van de cursus bleek er een kostenbesparing van €33.593 ten opzichte van de controle groep in het eerste jaar na deelname.
Leukste onderzoekservaring Ik heb tijdens mijn onderzoek erg genoten van de
samenwerking met mijn collega’s op de afdeling klinische psychologie en van de reizen die ik heb kunnen doen in het kader van mijn onderzoek. Met name mijn werkbezoek in Australië vond ik zo leuk dat ik daar na mijn promotie naartoe ben verhuisd en momenteel als postdoc mijn onderzoek naar onze online zelfhulp interventie voor gedachten aan zelfdoding voortzet.
Yuri Milaneschi Titel proefschrift: Biological Aspects of Late-life Depression Promotor: Prof. dr. Brenda Penninx. Co-promotores: Dr. Luigi Ferrucci
en dr. Nicole Vogelzangs
On June the 5th I finally defended my PhD thesis, entitled “Biological Aspects of Late-life Depression”, in the Aula of the Vrije Universiteit, Amsterdam. The ceremony, from my point of view of foreign candidate, was particularly impressive and pleasant. The graduation was the proper culmination of the positive experience I had working as a PhD candidate in the Department of Psychiatry of VUmc. In this context, the work on my thesis allowed me to enrich and integrate my previous research experiences in different centers around the world. I have been working for a while in the field of epidemiological research on aging, initially at the InCHIANTI Study, a population-based study of older persons living in the Chianti geographic area (Tuscany, Italy), and then as Visiting Fellow at the Longitudinal Studies Section of National Institute of Aging (NIA, National Institute of Health) in Baltimore (USA). My major research theme has been the study of new biomarkers that might contribute to the understanding of the pathophysiology of depression in older
�
36 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
persons. Depression is a major public health problem worldwide and especially in older persons may result in lethal health consequences, complicating chronic illness and increasing the risk of disability and death. By identifying new molecules likely related to late-life depression, epidemiological research can suggest future directions for research focused to understand the exact mechanism of these associations.
bulletin van de netherlands school of primary care research
For my thesis I used data from two well-known cohorts of older persons, the InCHIANTI Study from Italy, and the Health ABC Study from the USA. The studies included in the thesis identified new biological mechanisms related to late-life depression, including inflammation, dietary patterns and dietary antioxidant biomarkers, vitamin D and leptin. For example, I was able to demonstrate that not only older persons with high blood inflammatory markers had a higher risk of developing depressive symptoms over time, but also on the reverse that depressive symptoms are associated with increased inflammation over time, and that a healthy (Mediterranean-style) diet can buffer the pro-inflammatory-state boosted by depression. Consistently, I showed that older persons with adequate total carotenoid blood concentrations, an important component of the antioxidant system (considered a good indicator of fruit and vegetable intake) had lower depressive symptoms and were less likely to develop depressed mood over time. These results were in part due to the positive effect exerted by these antioxidants on inflammation. In addition, I found evidence of an association between hypovitaminosis D and risk for development of depressive symptoms. Results from this thesis suggest strategies that may be relevant from a public health standpoint. For example, there is a pressing need to investigate strategies to disrupt inflammatory signaling in persons with depression who show indication of a proinflammatory state. Moreover, intervention aimed at improving the quality of diet may be effective in buffering depression through modulation of inflammatory and metabolic pathways. Assessment and normalization of vitamin D levels may become part of the treatment of older depressed patients who are at risk of hypovitaminosis.
Taken together, I believe that the studies presented in my thesis may contribute to the re-appraisal of the biological underpinnings of late-life depression, identifying new risk factors that may become target for interventions aimed at reducing depressive mood in the elderly and to prevent its deleterious consequences on morbidity and mortality.
Karen Schelle man-Offermans Titel proefschrift: Growing up getting drunk: Development and prevention of adolescent alcohol use Promotores: Prof. Ronald A. Knibbe, Prof. Rutger C. M. E. Engels en Prof. Dike van de Mheen
Op 14 juni 2012 was het eindelijk zover, ik mocht mijn proefschrift met de titel “Growing up getting drunk: Development and prevention of adolescent alcohol use” verdedigen.Voor mij een spannende en bijzondere dag om een periode af te sluiten waarin ik enorm veel gewerkt, genoten, en geleerd heb. Zoals de titel al doet vermoeden was mijn promotieonderzoek gericht op het alcoholgebruik van jongeren, of, zoals de media er graag naar refereert, ‘onze zuipende jeugd’. In Europa en zeker ook in Nederland is alcoholgebruik een van de belangrijkste factoren voor ziektelast van de jeugd. Jongeren beginnen té vroeg met drinken en drinken té vaak té veel. Het is daarom belangrijk om meer inzicht te krijgen in factoren waarom jongeren drinken en preventiestrategieën te verbeteren. In mijn promotieonderzoek heb ik een sociaal ecologische benadering gebruikt om hier meer inzicht in te krijgen. Deze benadering richt zich niet alleen op individuele factoren, maar ook op hogere ecologische niveaus zoals de relaties met andere mensen,
�
37 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
organisaties, de gemeenschap en het beleid binnen een gemeenschap. Binnen mijn promotieonderzoek heb ik de wisselwerking tussen deze niveaus onderzocht en hoe deze samenhangen met het alcoholgebruik van jongeren.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Op het niveau van het individu heb ik gekeken naar welke motieven die jongeren hebben voor het drinken van alcohol een toename voorspellen in hun drinkgedrag. De resultaten van deze studie gaven weer dat motieven die werden aangestuurd vanuit de omgeving van jongeren (sociale drinkmotieven; bv. drinken om een feestje gezelliger te maken) het meest voorspellend zijn voor toenames in hun drinkgedrag. Hieruit blijkt dat zelfs op het niveau van het individu omgevingsfactoren een belangrijke rol spelen in het verklaren van toenames in alcoholgebruik. Aangezien ik eigenlijk uit de hoek van de ontwikkelingspsychologie kom heeft het me tijdens mijn promotieonderzoek ook gefascineerd hoe ik alcoholgebruik zou kunnen verklaren in de ontwikkelingsfase waar de meeste mensen beginnen met drinken: tijdens hun jeugd. Het is een periode in ons leven waar veel persoonlijke ontwikkelingen en omgevingsveranderingen plaatsvinden. In mijn onderzoek heb ik gekeken naar hoe het komt dat jongeren die lichamelijk vroeg rijp zijn ten opzichte van hun leeftijdgenoten eerder beginnen met het drinken van alcohol. Ik heb hierbij gekeken naar de rol die ouders en ook vrienden hierin spelen. De resultaten gaven weer dat jongeren die vroeg rijp zijn eerder vrienden krijgen die al alcohol drinken en dat hun ouders minder strenge regels stellen ten aanzien van alcoholgebruik waardoor zij eerder beginnen met drinken. De wisselwerking tussen de individuele rijping en hoe de directe omgeving (ouders en vrienden) hierop reageert, verklaart dus waarom jongeren die al vroeg rijp zijn eerder beginnen met het drinken van alcohol. Om meer inzicht te krijgen in welke rol de gemeenschap en beleid speelt in het alcoholgebruik van jongeren zijn de effecten onderzocht van (1) geïntensiveerde handhaving van de leeftijdgrenzen van alcoholgebruik (formele controle) en van (2) het minder
beschikbaar stellen van alcohol voor jongeren via de sociale omgeving (informele controle via ouders en scholen). Het verhogen van alleen formele en ook een gecombineerde aanpak van formele en informele controle bleek de kans op dronkenschap voor jongeren die drinken te verminderen. Ouders in de interventie gemeente met de gecombineerde aanpak van formele en informele controle bleven ook restrictiever in hun attitude ten aanzien van het thuis drinken van alcohol door jongeren onder de 16 jaar. Verstrekkers in de gemeente met de gecombineerde aanpak toonden 1) een grotere toename in kans die zij waarnamen beboet te worden voor het verkopen van alcohol aan minderjarigen, 2) beoordeelden handhaving van de leeftijdsgrenzen als effectiever, en 3) controleerden vaker het identiteitsbewijs van jongeren alvorens hen alcohol te verkopen. De resultaten van mijn promotieonderzoek geven weer dat de sociale omgeving van jongeren een grote rol speelt in het verklaren van de ontwikkeling van hun alcoholgebruik. De resultaten geven ook weer dat het mogelijk is om alcoholgebruik van jongeren te reduceren door op hogere sociale ecologische niveaus de beschikbaarheid van alcohol te verminderen. De combinatie van intensievere formele en informele controle lijkt effectiever te zijn als het gaat om preventie van alcoholgebruik onder jongeren dan alleen een intensivering van formele controle.Vanuit het oogpunt van preventie raad ik aan het alcoholgebruik van jongeren op meerdere ecologische niveaus (bijvoorbeeld via ouders, scholen, en via restrictieve beleidsmaatregelen) consistent te ontmoedigen. Hoewel ik ervan overtuigd ben dat mijn proefschrift heeft bijgedragen aan verbetering van theorie en preventiestrategieën in relatie tot het alcoholgebruik van jongeren, kon ik de exacte onderliggende processen die het effect van formele en informele controle verklaren niet helemaal identificeren. Meer onderzoek, dat ik graag de komende jaren zou willen uitvoeren, is nodig om meer inzicht te krijgen in deze onderliggende processen.
�
38 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Vivian Braeken Titel proefschrift: Ray of Light. Evaluating the feasibility and effectiveness of routine psychosocial screening in cancer patients receiving radiotherapy Promotores: Prof. dr. Ruud Kempen en Prof. dr. Lilian Lechner Co-promotor: dr. Francis van Gils
Op 27 juni 2012 ben ik gepromoveerd aan de Universiteit Maastricht op het proefschrift met de titel: “Ray of Light. Evaluating the feasibility and effectiveness of routine psychosocial screening in cancer patients receiving radiotherapy.” Het onderzoek dat in mijn proefschrift wordt beschreven is gericht op de haalbaarheid en het effect van het gebruik van de Nederlandse Screening Inventory of Psychosocial Problems (SIPP) voor het signaleren van psychosociale problematiek bij kankerpatiënten. De diagnose kanker roept bij veel patiënten verschillende gevoelens en emoties op, zoals gevoelens van angst en depressie. Deze gevoelens en emoties vormen veelal een normale reactie op de diagnose kanker. Toch kunnen langdurige emotionele reacties leiden tot psychosociale problemen met als gevolg dat patiënten slechter herstellen van hun ziekte en een slechtere kwaliteit van leven ervaren. Eerdere studies hebben aangetoond dat gemiddeld 30% van de kankerpatiënten psychosociale problemen ervaren.Voor het signaleren van psychosociale problematiek kan het gebruik van een screeningsinstrument een goed hulpmiddel zijn. Daarnaast kan een screeningsinstrument de communicatie tussen arts en patiënt met betrekking tot het bespreken van psychosociale problemen vergemakkelijken. Mijn eerste onderzoek richtte zich op de psychometrische eigenschappen van de SIPP. De SIPP is een eenvoudige en korte vragenlijst voor het signaleren
van diverse aspecten van psychosociale problematiek (lichamelijke, psychische, sociale, financiële en seksuele problemen) bij kankerpatiënten. Aan het onderzoek deden 289 kankerpatiënten mee. Deze patiënten werden behandeld met radiotherapie in Maastricht. Tijdens het onderzoek heb ik bij een kleine groep patiënten interviews gehouden. Tijdens deze interviews stelde ik allerlei vragen om inzicht te krijgen in de mate van psychosociale problemen, in het bijzonder angst en depressie. De interviews waren intensief maar leuk om te doen. Patiënten waren heel open over de emoties en lichamelijke ongemakken die ze gedurende hun ziekteproces ervaren. Tevens hebben deze gesprekken met de patiënten mij leren relativeren. Nadat uit het eerste onderzoek bleek dat de SIPP een betrouwbaar en valide screeningsinstrument is ben ik in april 2008 gestart met het onderzoek naar de haalbaarheid en de effecten van het gebruik van de SIPP in een radiotherapeutische setting. De hypothese was dat door het gebruik van de SIPP radiotherapeuten zich bewust(er) werden van de mate van psychosociale problematiek van hun patiënten. Daardoor zouden ze eerder passende maatregelen nemen door hun patiënten naar psychosociale hulpverleners te verwijzen. Dit laatste zou kunnen resulteren in een afname van psychische klachten en een betere kwaliteit van leven zowel op de korte als op de lange termijn. Daarnaast zou het gebruik van de SIPP de communicatie tussen radiotherapeut en patiënt verbeteren met betrekking tot het bespreken van psychosociale problematiek. Dit praktijkgerichte onderzoek heb ik in een radiotherapeutisch instituut in Tilburg uitgevoerd. Dit betekende dat ik vooral in het begin van het onderzoek wekelijks een of meerdere dagen de nodige kilometers en files in de auto heb doorgebracht. Het onderzoek in Tilburg heb ik met verschillende enthousiaste mensen kunnen uitvoeren. Je leert dat samenwerking en het creëren van voldoende draagvlak voor het opzetten en uitvoeren van een onderzoek van groot belang is. Het onderzoek duurde 2.5 jaar en er deden 14 radiotherapeuten en 568 kankerpatiënten mee. De resultaten van dit onderzoek bevestigde niet de hypothese. Het gebruik van de SIPP verbeterde niet het aantal verwijzingen van patiënten naar psychoso-
�
39 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
ciale hulpverleners; niet de patiënt-arts communicatie en niet de gezondheidsgerelateerde uitkomsten op de korte en lange termijn. Echter, de resultaten laten zien dat het gebruik van de SIPP er toe leidde dat patiënten in een vroeger stadium (gemiddeld 3 weken eerder) naar maatschappelijk werk werden verwezen in vergelijking met de patiënten die niet door middel van een screeningsinstrument werden gescreend op psychosociale problemen. Tevens zijn er aanwijzingen dat de vroege verwijzing naar maatschappelijk werk wellicht een gunstig effect heeft op enkele gezondheidsgerelateerde uitkomsten ( o.a. mate van angst) op de korte termijn. Het implementeren van de
screeningsprocedure zoals deze werd toegepast in dit onderzoek raad ik dan ook af. Psychosociale zorg in de oncologie bestaat uit meerdere elementen en het gebruik van een screeningsinstrument is slechts één element hiervan. De dag van mijn promotie is een van de mooiste dagen van mijn leven. Het klinkt misschien als een cliché maar het is wel waar. Ik ben ontzettend blij dat ik heb mogen en kunnen promoveren. Gedurende mijn promotietraject heb ik enorm veel geleerd zowel over de inhoud als over operationele zaken. Het was een ervaring die ik niet had willen missen.
�
40 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
TOP
gaan brengen om deze kennis toe te kunnen passen in toekomstige preventieprogramma’s.
bulletin van de netherlands school of primary care research
GROTE SUBSIDIES Dr. Hein van Hout (links) heeft samen met dr. Henriette van der Roest (rechts, EMGO+) een FP7 pro ject van € 3.000.000 gehonoreerd gekregen. Het project heet “Identifying best practices in community care by benchmarking quality and costs of care” (IBenC). Het is een project met acht Europese partners.
Hoogleraar Ouderenzorg aan de Universiteit Maastricht Jan Hamers (Caphri) en zijn onderzoeksgroep hebben een subsidie van bijna € 1.500.000 verworven (ZonMw; programma ‘Tussen weten en doen’) voor onderzoek naar de verbetering van verpleeghuiszorg. Dr. Mai Chin A Paw (links) en dr. Teatske Altenburg (rechts) van de afdeling Sociale Geneeskunde (EMGO+) hebben een TOP subsidie ontvangen om onderzoek te doen naar de invloed van sedentair gedrag bij kinderen op hun cardiometabole gezondheid. Daarnaast zullen de onderzoekers voorspellers van sedentair gedrag in kaart
PRIJZEN Een VIDI beurs voor dr. Martijn Huisman (EMGO+)! Met zijn onderzoek naar “Resilience in old age; Successful ageing despite adversity” kijkt hij hoe mensen met een lage sociaaleconomische status toch suc cesvol oud kunnen worden. Hij maakt hiervan gebruik van data van de langlopende Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA).
Liesbeth Mercken (Caphri, vakgroep Gezondheidsbevordering, Universiteit Maastricht) heeft voor haar onderzoeksvoorstel “The spread of risk behaviors in adolescent networks: a multilevel approach” een VENI beurs (NWO-Vernieuwingsimpuls) ontvangen. In dit onderzoek gaat zij de verspreiding van risicogedrag in netwerken onder jongeren op verschillende niveaus in kaart brengen. Hierbij zal ze zich naast vriendschapsnetwerken ook op andere belangrijke netwerken richten waar jongeren deel van kunnen uitmaken.
�
41 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
NWO heeft ook een VENI beurs toegekend aan dr.Thomas Koelewijn (postdoc onderzoeker afdeling Audiologie VUmc, EMGO+). Hij gebruikt in zijn onderzoek pupilmetingen om vast te stellen in hoeverre het richten van aandacht zowel de verstaanbaarheid van spraak als de luisterinspanning beïnvloedt, en hoe deze processen worden beïnvloed door gehoorverlies.
De European Health Psychology Society (EHPS) Early Career Award is naar Rik Crutzen (Caphri, vakgroep Gezondheidsbevordering, Universiteit Maastricht) gegaan. Deze prijs wordt uitgereikt ter erkenning van jonge excellente onderzoekers die een grote bijdrage hebben geleverd aan EHPS en de praktijk van gezondheidspsychologie.
Léonie Uijtdewilligen (EMGO+) ontvangt een Early Career Award van de International Society of Behavioral Medicine. Binnen haar onderzoek kijkt ze naar determinanten van een langdurige inactieve leefstijl met behulp van longitudinale data-analyses binnen de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA). Het Nivel en de afdeling Medische Genetica van het UMC Utrecht heb ben de Medisch Contact Communicatieprijs 2012 gewonnen voor hun website over erfelijkheidsonderzoek. De educatieve website ‘E-info geneca’ van dr. Akke Albada (midden) en Prof. dr. Sandra van
Dulmen (rechts, Nivel) geeft vrouwen informatie op maat, gebaseerd op informatie die zijzelf invoeren. De site is er op dit moment alleen voor erfelijkheidsonderzoek naar borstkanker, maar kan bij succes worden uitgebreid naar andere ziektebeelden.
Marijke Boorsma (links) heeft dit jaar de EMGO+
Science Award gewonnen met het artikel: “Effects of multidisciplinary integrated care on quality of care in residential care facilities for elderly people: a cluster randomized trial”. De EMGO+ Societal Impact Award ging dit jaar naar twee winnaars: dr. Ingrid Steenhuis (midden) voor haar boek ‘Smartsize me’ en dr. Evert Verhagen (rechts) voor zijn App ‘versterk je enkel’.
De ‘Paper of the Year Award 2011’ van het Journal of Physiotherapy is toegekend aan Mariette Jansen (Caphri) voor haar publicatie in de Journal of Physiotherapy: “Strength training alone, exercise therapy alone, and exercise therapy with passive manual mobilisation each reduce pain and disability in people with knee osteoarthritis: a systematic review”.
Janneke Gitsels (links) en AnneMarike Smit (rechts) van het EMGO+ hebben allebei een KNOV PhD Scholarship van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen gekregen. Janneke onderzoekt de relatie tussen religie en besluiten ten aanzien van prenatale screening bij Turkse en Marokkaanse vrouwen. Anne-Marike gaat onderzoek
�
42 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
doen naar de betrokkenheid van partners bij de zwangerschap en hun rol in het nemen van besluiten, onder andere over de plaats van bevalling en pijnbestrijding.
OVERIGE TOP-PRESTATIES
bulletin van de netherlands school of primary care research
Prof. dr. Nanne de Vries, hoogleraar gezondheidsvoorlichting en –bevordering aan de Universiteit Maastricht (Caphri), is benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Zijn grote invloed op het gezond heidsbevorderingsbeleid in Nederland werd hierbij geprezen. Dat beleid heeft geleid tot campagnes waarin effectief de levenskwaliteit door gedragsverandering, met name bij kwetsbare bevolkingsgroepen, is vergroot. Sinds 15 mei jl. is Nanne de Vries vice-decaan van de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences van de Universiteit Maastricht.
Prof. dr. Jaap Seidell, hoogleraar Voeding en Gezondheid (VU/ EMGO+) is gekozen tot nieuw lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Leden van de KNAW zijn vooraanstaande wetenschappers uit alle wetenschappelijke disciplines. De KNAW heeft ongeveer vijfhonderd leden. Lidmaatschap is voor het leven.
De Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA), met projectleiders Prof. dr. Dorly Deeg (links) en dr. Martijn Huisman (rechts, EMGO+), is door NWO gerangschikt onder de zes meest belangrijke
langlopende studies op het gebied van Maatschappij en Gedragswetenschappen. Middels een selectieronde heeft een internationale selectiecommissie in kaart gebracht wat de meest toonaangevende gevestigde universitaire veranderingsstudies op het terrein van de maatschappij- en gedragswetenschappen zijn.
Prof. dr. Klasien Horstman, bijzonder hoogleraar Filosofie van Public Health aan de Universiteit Maastricht (Caphri), is wederom genomineerd als ‘Meest invloedrijke persoon in de Publieke Gezondheid’ 2011. Zij eindigde na stemming op de tweede plek, waarbij vooral haar frisse en prikkelende kijk op de publieke gezondheid en het lokale gezondheidsbeleid werd geroemd.
Dr. Marjan van den Akker (Caphri, vakgroep Huisartsgeneeskunde, Universiteit Maastricht) is benoemd als visiting professor aan de Goethe University in Frankfurt (Friedrich Merz Foundation’s Visiting Professor for Pharmacology and
Human Medicine).
Dr. Mark Spigt (Caphri, vakgroep Huisartsgeneeskunde, Universiteit Maastricht) is benoemd als (honorary) associate professor aan Mekkele University (Ethiopië).
�
43 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
bulletin van de netherlands school of primary care research
Grote programma’s: De Samenwerking Monitor Op Eén Lijn door Sanneke Schepman
De Samenwerking Monitor Op Eén Lijn (SMOEL) moet leiden tot meer kennis over de samenwerking tussen verschillende disciplines in de eerstelijns gezondheidszorg. Het gaat daarbij om de vragen: ‘Hoe wordt de samenwerking in de eerste lijn georganiseerd?’ en ‘Wat zijn belangrijke succes- en faalfactoren van samenwerking in de eerstelijns zorg?’ Op één lijn Het ‘SMOEL’-project loopt vanaf 1 januari 2011. Het is het begeleidend onderzoek van het vijfjarige Op één Lijn programma van ZonMw. Er zijn binnen het Op één Lijn Wat zijn belang programma 70 praktijkprojecten in rijke succes- en de eerste lijn geselecteerd. Al deze faalfactoren van praktijkprojecten hebben plannen samenwerking in de om duurzame samenwerking te eerstelijns zorg? organiseren tussen verschillende eerstelijns disciplines en krijgen daar subsidie voor. Natuurlijk wil ZonMw tegelijkertijd graag weten hoe het deze projecten vergaat. Vandaar dat SMOEL is ingericht de projecten te volgen en zo meer inzicht te krijgen in het proces naar duurzame samenwerking. Het onderzoek In SMOEL combineren we drie verschillende onderzoekstrategieën: een procesevaluatie, etnografisch onderzoek en effectmetingen. Daarnaast koppelen we de resultaten tussentijds terug aan de praktijkprojecten. Per praktijkproject bestaat de procesevaluatie uit drie interviews, namelijk met de projectleider en met twee projectmedewerkers. Deze interviews houden we
aan het begin van elk praktijkproject, halverwege het project en aan het einde. De interviews vinden plaats op een bestuurlijk niveau en gaan in op het verloop van de organisatieontwikkeling, de strategie en de doelen. Daarnaast vragen we naar de randvoorwaarden en de succes- en faalfactoren van het project. Van de 70 praktijkprojecten selecteren we tien casestudies waar we etnografisch onderzoek gaan uitvoeren. Bij etnografisch onderzoek wordt in de projecten de praktijk van alledag gevolgd. We observeren, lopen mee met zorgverleners en we houden diepteinterviews. Zo willen we vanuit de ervaringen van de zorgverleners inzicht krijgen in de impliciete mechanismen die spelen bij organisatieontwikkeling en samenwerking. In de effectmeting vragen we naar de ervaringen met de organisatieontwikkeling en samenwerking. We gebruiken twee vragenlijsten, een vragenlijst voor patiënten en één voor zorgverleners. De effectmeting vindt plaats bij de start van het praktijkproject en aan het einde van het praktijkproject. Zo kunnen we veranderingen in kaart brengen. wat gaat er goed Door deze verschillende en wat kan er nog onderzoeksactiviteiten te beter in de combineren kunnen we de toekomst? praktijkprojecten zo goed mogelijk evalueren: wat gaat er goed en wat kan er nog beter in de toekomst? Tussentijds geven we de praktijkprojecten feedback om ze te ondersteunen. Deze terugkoppeling gebeurt op drie verschillende manieren. Ten eerste presenteren we alle uitkomsten per praktijkproject op een afgeschermde website, organiseren we spiegelbijeenkomsten en zijn er centrale themabijeenkomsten. Op de website staan alle uitkomsten van het
�
44 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
Figuur 1 Schematische weergave SMOEL
onderzoek per praktijkproject. Zodat projectleden ook andere projecten kunnen bekijken. Ten tweede bezoeken we elk praktijkproject om de tussentijdse uitkomsten te presenteren in een spiegelbijeenkomst. Tenslotte zijn er themabijeenkomsten voor projectleiders. Deze gaan in op een centraal thema van organisatieontwikkeling en samenwerking. Het onderzoek is schematisch weergegeven in figuur 1. De vijf verschillende partijen die hun krachten hebben gebundeld en samenwerken aan dit ‘SMOEL’-project zijn: Research voor Beleid, het Jan van Es Instituut, het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG), EIM en het NIVEL.
De uitkomsten Op dit moment zijn de resultaten van de eerste metingen binnen en zijn we hard aan het werken aan integrale analyses waarin de uitkomsten van de verschillende methoden gecombineerd worden. Dit wordt onder andere gedaan door drie promovendi (Pim Valentijn van het Jan van Es Instituut, Marlies Maaijen vanuit iBMG en Sanneke Schepman van het NIVEL). Tussentijds publiceren zij resultaten in de artikelen voor hun proefschrift. De uiteindelijke resultaten van SMOEL presenteren we op een symposium in 2014. Vanaf dan is het rapport met de uitkomsten openbaar en beschikbaar via de bij SMOEL betrokken partijen.
�
45 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
Mensen en hun werk
bulletin van de netherlands school of primary care research
door Sabina Bulic
Werk, als 23-jarige heb ik daar pas recent kennis mee gemaakt. Als 15-jarige verdiende ik iets bij in de detailhandel en later, als student, deed ik dat in de horeca, maar het ‘echte werken’ begon pas zo’n 4 jaar geleden toen ik als student-assistent bij CAPHRI aan de slag ging. Op het secretariaat van Guy Widdershoven (destijds wetenschappelijk directeur van CAPHRI en directeur van CaRe) begon mijn eerste kantoorbaan, waar ik tevens meteen kennismaakte met CaRe omdat het secretariaat zich in hetzelfde kantoor bevond. Niet veel later werd Onno van Schayck wetenschappelijk directeur en ook voor hem heb ik een hele tijd als secretaresse gewerkt. In de tussentijd volgde ik de studie Nederlands Recht, specialisatie Privaatrecht en
inmiddels ben ik bijna afgestudeerd. Tijdens mijn derde jaar begon ik na te denken over mijn mogelijkheden na mijn studie. Vanaf mijn vierde levensjaar riep ik dat ik advocaat zou worden als ik ‘groot’ was. Ik had het echter zo naar mijn zin bij CAPHRI dat ik een carrière als strafpleiter heb laten varen en gekozen heb voor het privaatrecht. Bij de Universiteit en het Maastricht UMC+ zag ik meer doorgroeimogelijkheden en dus liet ik bij CAPHRI ‘vallen’ dat ik wel graag zou willen blijven na mijn studie. Na een jaar als assistent-beheerder bij CAPHRI te hebben gewerkt, ben ik sinds maart dit jaar werkzaam als beheerder. Als rechtenstudent maakte ik voor het eerst kennis met de wereld van de cijfertjes. Inmiddels heb ik de financiële wereld omarmd. Als beheerder ben ik de spil tussen subsidiegever en onderzoeker en tussen onderzoeker en wetenschappelijk directeur. Zo stel ik, in samenspraak met de onderzoeker, een begroting op voor projectvoorstellen. Vervolgens werk ik deze uit als de subsidie wordt goedgekeurd. Tevens houd ik het project financieel (en deels ook juridisch) bij tijdens de projectperiode en zorg ik voor een eindafrekening na afsluiting. Gedurende de periode dat het project in volle gang is bewaak ik het geheel en zorg ik ervoor dat problemen tijdig worden gesignaleerd en opgelost. Daarnaast sta ik altijd klaar voor de onderzoekers door mogelijke vragen van hen te beantwoorden, Deze vragen kunnen financieel van aard zijn, zoals hoeveel middelen nog beschikbaar zijn en waar die nog aan uitgegeven mogen worden, of juridisch wanneer een overeenkomst opgesteld moet worden. Maar het kunnen ook vragen van alledag zijn, zoals de vraag om een handtekening van de wetenschappelijk directeur te
�
46 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
regelen. Deze zal overigens nooit tekenen voordat een beheerder zich over de kwestie heeft uitgesproken.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Deze baan is erg breed, zo beslaat het een deel financiën, een deel juridische kwesties, belastingen, HRM en ga zo maar door. Het is een uitdagende baan omdat het geen routinewerk is. Elk project is immers anders, elke onderzoeker heeft zijn eigen handleiding, problemen moeten tijdig gesignaleerd worden en niets ligt voor de hand. Ook maak ik kennis met de, voor mij totaal nieuwe, wereld van het gezondheidswetenschappelijk
onderzoek. Het idee dat ik een (weliswaar instrumentele) bijdrage lever aan het verbeteren van de volksgezondheid geeft me veel voldoening. Dat alles maakt mijn baan zo leuk. Het leukste is de waardering die je van de onderzoekers krijgt als je ze ergens mee vooruit helpt, dat geeft mij een goed gevoel en het zorgt ervoor dat de stress van alledag op de achtergrond verdwijnt. Na een hele drukke dag op het werk zorgt die waardering ervoor dat ik met een gerust hart mijn pc kan uitzetten.
�
47 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
IVO Instituut voor onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving
bulletin van de netherlands school of primary care research
Wetenschappelijk bureau Het IVO is een landelijk opererend onderzoeksbureau, met als hoofdvestiging Rotterdam. Het IVO is gelieerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarnaast participeren in het IVO de Universiteit Maastricht, de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Nijmegen. De IVO leerstoel “Zorg en Preventie van Risicogedrag en Verslaving” (i.s.m. Mondriaan Zorggroep) is gevestigd bij de vakgroep GVO van de Universiteit Maastricht. Sinds 1 januari 2012 wordt deze leerstoel bezet door prof. dr. Dike van de Mheen. Zij is tevens directeur van het IVO. Missie De missie van het IVO is het verwerven en overdragen van wetenschappelijke kennis over leefwijzen, middelengebruik en verslaving, en daaraan gerelateerde maatschappelijke ontwikkelingen. Het IVO wil met zijn activiteiten een bijdrage leveren aan de oplossing van daarbij voorkomende lichamelijke, psychische en sociale problematiek. Het onderzoek is gericht op drie domeinen. Dat zijn als eerste verslavende middelen als alcohol, drugs en tabak. Het tweede onderzoeksterrein betreft risicovolle gedragingen als internetgebruik, gokken en risicovol eetgedrag. Daarnaast doet het IVO onderzoek op het terrein van de Maatschappelijke Opvang en Maatschappelijke zorg, waaronder dak – en thuislozen. Visie Het IVO ziet verslaving als een chronisch psychiatrische aandoening en niet als een “morele zwakte” van individuen. Verslaving is daarmee niet slechts de eigen verantwoordelijkheid van het individu, maar tevens een verantwoordelijkheid van de maatschappij. Het
IVO wil kennis verwerven over leefwijzen, middelengebruik en verslaving vanuit drie invalshoeken: de specifieke kenmerken van het middel of het risicogedrag, het individu en de omgeving. De omgeving heeft betrekking op de maatschappelijke omgeving en op zorg, preventie en beleid. Het IVO heeft binnen zijn werk altijd oog voor het perspectief van de patiënt of cliënt. We streven ernaar voor zover dat van toepassing is, patiënten en cliënten structureel te betrekken in de onderzoekscyclus. Hoe trachten wij onze missie te bereiken? Het IVO tracht zijn missie te bereiken door: • Het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek • Het verzorgen van onderwijs • Maatschappelijke dienstverlening • Advies en ondersteuning van (de implementatie van) beleid, zorg en preventie Soorten onderzoek Ons onderzoek bestaat uit: • Fundamenteel onderzoek • Toegepast onderzoek, waaronder beleidsondersteunend onderzoek Fundamenteel onderzoek betreft vaak langer lopende onderzoeken die veelal uitgevoerd worden door aio’s. Fundamenteel onderzoek leidt meestal tot internationale (en nationale) publicaties in wetenschappelijke tijdschriften. Toegepast onderzoek betreft vaker kortdurend onderzoek voor een opdrachtgever, zoals de nationale of lokale overheid, een zorginstelling of fondsen. Er zijn echter ook promotietrajecten bij het IVO waarin toegepast onderzoek centraal staat. Toegepast onderzoek zal (bijna) altijd leiden tot een Nederlandstalige publicatie (vaak rapportages aan de
�
48 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
opdrachtgever, en/of uitgaven in onze eigen “IVOreeks”).
bulletin van de netherlands school of primary care research
Onderzoek en advies kan op alle domeinen één van de volgende invalshoeken hebben, of een combinatie daarvan: • Continue monitoring van ontwikkelingen en trends • Determinanten: oorzaken en achtergronden • Kwaliteit en effectiviteit van zorg en preventie • Maatschappelijk context en beleid Expertise Het IVO heeft jarenlange expertise in sociaal epidemiologisch en sociaal wetenschappelijk onderzoek. De laatste jaren is daarnaast ervaring met neurobiologisch en genetisch onderzoek opgedaan. IVO medewerkers hebben o.a. een achtergrond in epidemiologie, psychologie, sociologie, criminologie, antropologie en gezondheidswetenschappen. Hierdoor zijn wij in staat om multidisciplinair onderzoek te verrichten, waarbij we zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden gebruiken.
Onze deskundigheid is verspreid over de verschillende IVO vestigingen in Rotterdam, Nijmegen, Tilburg en Maastricht. Opdrachtgevers zijn onder andere gemeenten, GGD-en, zorginstellingen, ministeries, bedrijven en diverse fondsen. Om onze missie te bereiken werkt het IVO vanuit een integrale benadering, dat wil zeggen dat we middelengebruik en verslaving in samenhang met andere problemen en leefgebieden bestuderen. We kunnen daarbij meerdere invalshoeken kiezen, zoals (public) health en overlast/veiligheid of verslaving en psychische problemen. Contact Kijk voor meer informatie over het IVO op www.ivo.nl of neem contact op met prof. dr. Dike van de Mheen of het secretariaat. IVO Heemraadssingel 194 3021 DM Rotterdam tel. 010 – 425 33 66 fax 010 – 276 39 88 e-mail
[email protected] of
[email protected]
�
49 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
Dagboek van een promovendus
bulletin van de netherlands school of primary care research
door Ligaya Butalid
Het is maandagochtend en ik kom enigszins gehaast binnen op het Nivel. Ik ben duidelijk geen vroege vogel, maar neem me toch steeds voor om op tijd achter mijn computer te zitten. Ondanks dat ik vandaag zeker op tijd uit bed was, kan ik vandaag een kapotte douchecabine de schuld geven van mijn vertraging. Ik heb zelfs het begin van het wekelijkse ‘koffieoverleg’ met collega’s gemist, maar gelukkig heb ik muffins meegenomen om het goed te maken. Tijdens dit overleg op maandagochtend bespreken we met een klein groepje de stand van zaken en zo blijven we makkelijk op de hoogte van elkaars onderzoekswerk. Vlak voor het weekend hoorde ik dat mijn artikel is geaccepteerd en om dat te vieren ben ik gisteren zowaar aan het bakken geslagen. Een geaccepteerd artikel is in het leven van een promovendus namelijk zeker een klein feestje waard! Het is in ieder geval iets om even bij stil te staan
voor je weer verder racet en weer helemaal opgaat in alle dingen die je nog zou willen en moeten doen. En dat ik snel weer wordt meegezogen in de dagelijkse praktijk, blijkt: nog voor ik de tijd heb gehad om mijn computer op te starten krijg ik een seintje van de receptie dat mijn assistent-observator is gearriveerd. In mijn promotieproject richt ik mij op veranderingen in arts-patiënt communicatie in de huisartspraktijk. Hiervoor maak ik gebruik van een grote database met video-opnames van huisartsconsulten die tussen 1975 en 2008 zijn opgenomen. Voor mijn volgende artikel zal ik de komende maanden wel even zoet zijn met het observeren van consulten. Gelukkig sta ik hier niet alleen voor en krijg ik hulp van een observator die mij vorig jaar ook al heeft bijgestaan. Vandaag beginnen we met het doornemen van het observatieprotocol en aan de hand van dit protocol bekijken we samen een paar consulten. Het observeren is niet alleen een tijdrovende klus, maar ook is het belangrijk dat dit zo betrouwbaar mogelijk gebeurt. Dit kan alleen wanneer we ruim de tijd nemen om onduidelijkheden uit het protocol door te spreken en vervolgens een aantal consulten dubbel te coderen en met elkaar te vergelijken. Nadat ik mijn observator aan het werk heb gezet, loop ik nog even langs een paar collega’s om muffins uit te delen en ga ik langs onze statisticus met een vraag over de interpretatie van mijn eerder uitgevoerde analyses. Voor ik het door heb is het weer tijd voor lunch. De ochtend is voorbij gevlogen! Maar wellicht is dit ook niet
�
50 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
zo raar, aangezien ik ook al wat later binnenkwam… ’s Middags gaan we weer verder met het bespreken van de geobserveerde consulten en neem ik nog de tijd om naar een conceptartikel te kijken dat ik binnenkort de ‘deur uit wil doen’. Voordat dit kan, moet het artikel nog intern getoetst worden en wil ik het nog door Een geaccepteerd een vertaler laten checken op artikel is in het het Engels. Hoewel ik het altijd leven van een spannend vind om mijn artikel promovendus door anderen te laten lezen en de namelijk zeker een nodige kritiek op te vangen, ben klein feestje waard! ik er uiteindelijk heel blij mee omdat ik daarmee mijn stukken toch weer kan verbeteren voordat ik het indien bij een tijdschrift. Binnenkort ga ik naar Schotland voor een congres over communicatie in de gezondheidszorg. Ook dat is weer een mogelijkheid om feedback op mijn project te krijgen en ik merk dat ik juist door met mensen over mijn onderzoek te praten erg enthousiast word. Ik kijk er dan ook erg naar uit! Terwijl ik nog wat literatuur doorneem, besef ik me dat het eigenlijk wel verstandig is om alvast aan de voorbereiding van mijn presentatie voor dit congres te beginnen. Maar voor ik het door heb is de dag alweer voorbij, dus die voorbereiding komt weer voor morgen op mijn to-do list te staan!
door Michel Walthouwer
De werving van mensen die aan het onderzoek gaan meedoen, heeft op dit moment de hoogste prioriteit. In totaal hebben we 2.000 mensen nodig die aan het onderzoek gaan meedoen
Het is woensdag en de week zit er alweer voor de helft op. Gisteren heb ik wat langer moeten doorwerken om vandaag volgens schema verder te kunnen werken. Ik heb gisteren veel mailtjes gekregen met vragen van studenten. Hoewel ik het leuk vind om studenten te helpen, is daar wel veel tijd in gaan zitten. Ik werk bij de vakgroep Gezondheidsbevordering van de Universiteit Maastricht (Caphri) aan de ontwikkeling van een
online advies-opmaat programma waarin mensen advies en ondersteuning krijgen bij het krijgen of behouden van een gezond gewicht. In het bijbehorende onderzoek gaan we twee versies van dit programma met elkaar vergelijken. Een versie bestaat geheel uit tekst, terwijl de adviezen in de andere versie gegeven zullen worden aan de hand van filmpjes. Het programma is, na mijn eerste jaar als promovendus, bijna klaar. Vooral het opnemen van de filmpjes en het zoeken van geschikte acteurs en filmlocaties was erg leuk om te doen. Ik ben momenteel bezig met het testen van het programma op foutjes. Vanmorgen was dit weer eens erg frustrerend. Er ging iets niet helemaal goed door een fout in het technische gedeelte van het programma. Nadat ik meer dan een uur gezocht had naar de fout bleek dat er in een formule in plaats van een ‘)’ een ‘}’ moest Gisteren heb staan. Het is soms echt zoeken ik wat langer naar een speld in een hooiberg om moeten een fout te vinden. Het geeft wel doorwerken een fijn gevoel als je de fout vindt om vandaag en deze vervolgens kunt oplossen! volgens De rest van de dag ben ik gelukkig schema verder geen fouten meer tegengekomen. te kunnen Later op de dag heb ik ook nog werken een overleg gehad met mijn dagelijkse begeleider. Dat was weer even wat anders dan de hele tijd naar het computerscherm staren op zoek naar mogelijke fouten. Tijdens het overleg bespraken we wat details met betrekking tot het programma en wat er de komende tijd moet gaan gebeuren. De werving van mensen die aan het onderzoek gaan meedoen, heeft op dit moment de hoogste prioriteit. In totaal hebben
�
51 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
we 2.000 mensen nodig die aan het onderzoek gaan meedoen. Met dit getal in gedachten heb ik vervolgens met mijn onderzoeksassistent besproken hoe we dit aantal kunnen gaan bereiken. Na een brainstorm zijn hier goede ideeën uitgekomen waar we direct mee aan de slag kunnen gaan. De dag was ondertussen alweer bijna om. Ongemerkt heb ik de lunchpauze overgeslagen. Omdat ik volgende week ook aan mijn eerste artikel wil beginnen, heb ik vervolgens nog wat literatuur gezocht. In dit artikel ga ik de ontwikkeling van het programma beschrijven. Ik ben benieuwd hoe
dit zal gaan, het is ondertussen al een jaar geleden dat ik voor het laatst een artikel heb geschreven. Dit wordt tevens het eerste artikel voor mijn proefschrift. Om 17.30 uur heb ik alles af wat ik voor vandaag had gepland. Ik pak de trein en vervolgens de fiets naar huis. Binnen drie kwartier ben ik thuis. Als ik thuis ben, ga ik nog even lekker koken en een leuke film kijken. Zo ben ik weer voldoende uitgerust om morgen aan een nieuwe uitdagende werkdag te beginnen. Nog een dikke week hard doorwerken en dan kan ik met een fijn gevoel op vakantie!
�
52 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
suske en wiskunde (in english)
From Pub to PubMed: the scientific quest for the perfect pint of Guinness
bulletin van de netherlands school of primary care research
by Daniel Kotz & Jochen Cals This is the true story about the journey of two researchers from Maastricht that started with a trivial question in a pub, ended up in an international peerreviewed journal and got even further out of proportion when the media started calling them when Barack Obama decided to drink a beer. It all began during a meeting of the “Brisbane Initiative”, a primary care research leadership program, hosted by the University of Oxford in 2008. Four researchers of the group, an Irishman, an Englishman, a Dutchman and a German, gathered in a local pub when the Irishman was asked why he hesitated to
order the Irish national beverage. He answered: “You know, man, Guinness doesn’t travel well!” The three others were amazed. What was the evidence base for this much-pronounced theory? None so far! So they decided to set up a study to test the theory. Testing Guinness The four researchers developed a Guinness tasting protocol and four identical measurement toolkits consisting of a thermometer, a ruler, and a standardised checklist for the rating of various indicators for the quality of Guinness. They decided to take measurements at all possible locations they would travel during the next 12 months for work or leisure. During one year the four recorded a total of 103 tastings; 42
The picture shows Cals (left) and Kotz performing a measurement in a pub in Galway. Their comment on the study: “In life, just as in research, sometimes the journey becomes more important than its destination. So if you end up enjoying yourself along the way, do not worry, you have probably found what you are looking for”.
53 < vorige pagina
terug naar inhoud
�
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
suske en wiskunde (in english)
�
inside Ireland, 61 outside Ireland. They travelled to 14 different countries and visited 71 different Guinness serving establishments in 33 different cities (see picture for an example).
back to publications as early as the 1840s, as treatment for scurvy, neuropathic pain and symptoms related to aneurysms. So the researchers went back to the pub and made an alternative publication plan.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Eventually the paper was accepted by the Journal of The primary outcome measure of the research was the Food Science in March 2011 after extensive peer reself-constructed “Guinness overall enjoyment score”, view. The study results spread like wildfire around the measured using a visual analogue scale from 0 (englobe and were hotly debated in the media, including joyed it not at all) to 100 (enjoyed it very much). Mean The Sunday Times, The Irish Times, scores recorded in Ireland were compared the Metro Herald, and various online with scores outside Ireland and adjusted Barack Obama media with frequent features on Facefor predefined potential confounders such suggests book and Twitter. The two Maastricht as pub ambience, Guinness appearance, Guinness researchers gave live interviews on the and the sensory measures mouthfeel, tastes better radio and television. flavor, and aftertaste. All analyses were in Ireland and performed according the intention-toyou’ve got the Barack Obama and his Irish roots drink principle. The researchers tested data to back The media hype even got worse several the differences in means using Student’s him up!” weeks later when Barack Obama visited t-test. This statistical test was actually his ancestral home in Ireland and aninvented and introduced in 1908 by a nounced that Guinness tastes better in Guinness employee named William Sealy Ireland than in the US. He went to a pub in Moneygall, Gossett to monitor and improve the average annual drank a Guinness and joked: “You’re keeping all the yield of barley used in brewing. best stuff here!”. Soon the telephone rang in Maastricht with an US journalist saying: “Barack Obama suggests Taking it from the pub to PubMed Guinness tastes better in Ireland and you’ve got the The year 2009 was the 250th anniversary of Guinness. data to back him up!” The researchers’ initial aim was to publish their ground breaking report in the Christmas edition of the BMJ, Oh, do you want to know the answer to the queshowever it was rejected as the editors claimed the pation “Does Guinness travel well?”. You can read per was not “medical” enough (original quote from the the full story: Kotz D, Glynn LG, Mallen CD, Cals BMJ editor: “While your paper is very entertaining, and JWL. Does Guinness Travel Well? Journal of Food would give pleasure to many, it’s hard to discern a shred Science. 2011;76(2):S121-S125. DOI: 10.1111/j.1750of medical relevance in it. Even at Christmas the “M” in 3841.2010.01986.x. BMJ stands for medical”). The editors were not convinLinks to media: www.daniel-kotz.de. ced by the fact that the medicinal effect of Guinness has been described in general medical journals dating
� 54 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
De tand des tijds: Stellingen revisited
bulletin van de netherlands school of primary care research
door François Schellevis
cohorten opgenomen te kunnen worden, waardoor het onderzoek uiteindelijk met minder patiënten kon worden uitgevoerd. En daarmee werd comorbiditeit een centraal thema in het proefschrift.
De Stellingen van François Schellevis François Schellevis promoveerde in 1993 aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen op een proefschrift over “Chronic diseases in general practice – Comorbidity and quality of care”. François is nu hoofd van een van de onderzoeksafdelingen bij het NIVEL en bijzonder hoogleraar bij de afdeling Huisartsgeneeskunde/EMGO+ Instituut van het VUmc. Veel van de 15 stellingen bij mijn proefschrift zijn na 18 jaar nog actueel. Dat betekent aan de ene kant dat ik met het onderwerp van mijn proefschrift mijn tijd ver vooruit was (dat geldt zeker voor het onderwerp comorbiditeit of multimorbiditeit), maar je zou ook kunnen zeggen dat veranderingen misschien minder snel gaan dan iedereen zouden willen.
Stelling 2 Epidemiologisch onderzoek naar comorbiditeit vereist het analyseren van ziekten op patiëntniveau De achtergrond van deze stelling is eigenlijk de aanleiding voor het onderwerp van het proefschrift. Bij de oorspronkelijke berekening van het benodigd aantal patiënten voor vijf cohorten van patiënten met een chronische ziekte hadden we geen rekening gehouden met overlap. Op een gegeven moment hadden we wel de beoogde prevalentiecijfers bereikt maar met totaal minder patiënten dan aanvankelijk berekend. Een aanzienlijk aantal patiënten bleek in twee
Stelling 5 Les patients patients n’ont que rarement besoin d’un médecin Een woordspeling in het Frans (met een knipoog naar mijn moeder van Franse afkomst), maar inhoudelijk onveranderd waar.Veel van de kwalen waarmee mensen naar de huisarts gaan, gaan vanzelf over, zonder actief In de huisarts medisch ingrijpen. Kennis over geneeskunde het natuurlijk beloop van ziekten is de prognose is een essentieel element van de vaak bel diagnostische expertise van huisangrijker dan artsen, en huisartsen gebruiken de diagnose ‘de tijd’ ook vaak als diagnosticum. In de huisartsgeneeskunde is de prognose vaak belangrijker dan de diagnose.
Stelling 10 Specialisten zijn er dankzij het bestaan van generalisten en niet andersom. Nut en noodzaak van de inzet van een generalistisch opgeleide zorgverlener staan in het middelpunt van de belangstelling. Denk maar aan de zorg voor patiënten met multimorbiditeit, kwetsbare ouderen of patiënten in het verpleeghuis. Er wordt nog wel eens neergekeken op generalisten, een neurochirurgische ingreep
�
55 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
spreekt nu eenmaal meer tot de verbeelding dan het adviseren om losliggende kleedjes te verwijderen om de kans op vallen te verminderen. Met een kwinkslag heb ik willen aangeven dat we in de gezondheidszorg zowel generalisten als specialisten nodig hebben – toen en nu nog steeds.
Stelling 11 Begeleiding van een onderzoeker betekent ook scholing van de begeleider. Deze stelling is sinds mijn promotie voor mijzelf alleen nog maar meer waar geworden. Ik had destijds al verschillende studenten begeleid die als stagiaire aan mijn promotie-onderzoek het begelei hebben bijgedragen. Als je een onderden van een zoeker iets goed wilt kunnen uitleggen onderzoeker moet je zelf boven de stof staan, dus dat is nooit betekent dat je zelf ook moet studeren. éénrichting Je kunt de stelling ook anders lezen. verkeer Iedere onderzoeker die ik begeleid komt met nieuwe ideeën, gebruikt nieuwe methoden, of slaat nieuwe wegen in – als begeleider ga je daarin mee, en leer je daar dus van. Kortom, het begeleiden van een onderzoeker is nooit éénrichtingverkeer.
Stelling 13 Het hanteren van een uniforme pensioengerechtigde leeftijd is een miskenning van de individuele mogelijkheden en talenten van ouderen In 1993 was er nog helemaal geen discussie over de verhoging van de pensioenleeftijd. Op je 65e ga je met pensioen, dat stond zo vast als een huis – en velen hadden toen het arbeidsproces al via de VUT verlaten.
Je kon destijds niet eens blijven werken na je 65e. Die mogelijkheden beginnen heel geleidelijk aan nu wat groter te worden, maar het arbeidsrecht is er bepaald nog niet op ingericht. Deelname na je 65e aan het arbeidsproces, aan vrijwilligerswerk, aan mantelzorg: het zal nodig zijn voor de arbeidsmarkt en voor de economie, maar vooral omdat de meeste mensen op hun 65e tegenwoordig helemaal niet oud zijn en nog een aantal jaren actief willen blijven. Dit is inmiddels wel erkend, maar of er ooit een flexibilisering van de pensioenleeftijd komt?
Stelling 15 … “De dominee, de dokter, de notaris, Drievuldig beeld van al wat wijs en waar is. Maar ’t kan verkeren”… (J. Greshoff) Het fragment uit een gedicht van Greshoff is een verwijzing naar de laatste stelling bij het proefschrift van mijn vader. Mijn vader was dominee en promoveerde in 1978 (dus toen 15 jaar geleden) in Utrecht in de theologie. Zijn laatste stelling luidde: “Als de dominee voorbijgaat en de dokter “oude stijl” verdwijnt, kan de notaris zijn testament wel maken”. Wat in mijn ouderlijk gezin ontbrak was een notaris, dan zou het trio aan notabelen compleet zijn geweest. Daarnaast maakt het gedicht-fragment duidelijk dat de notabelen geleidelijk aan van hun voetstuk aan het vallen waren. Dat gold zeker voor de dokter maar ook voor de dominee en de notaris. In de tijd dat ik mijn co-schap Huisartsgeneeskunde deed was het nog heel gebruikelijk dat een huisarts zijn (! – huisartsen waren toen bijna allemaal mannen) spreekuur deed in een witte doktersjas. En het was not done dat je aan een patiënt vertelde dat je niet direct een antwoord op zijn vraag had, en dat je het even moest opzoeken. Gelukkig zijn die tijden voorbij.
�
56 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
Afscheid Riekie de Vet
bulletin van de netherlands school of primary care research
door Riekie de Vet en Nicole Vogelzangs Sinds de oprichting van CaRe en daarmee het CaRe bulletin in 1995 stond ze aan het roer van de CaRré redactie. Na 17 jaar, 57 nummers en 21 mederedactieleden neemt de CaRré afscheid van hoofdredacteur Riekie de Vet. Een goed moment om terug te blikken en vooruit te kijken. Kun je eens kort schetsen hoe het allemaal begon? Tijdens de oprichting van CaRe in 1995 was ik
werkzaam als Universitair Hoofddocent bij de capaciteitsgroep Epidemiologie aan de Universiteit van Maastricht. Ik ben toen gevraagd een CaRe bulletin op te zetten met als doel de aangesloten instituten op de hoogte te houden van de activiteiten die zich binnen CaRe afspeelden. Samen met René Kocken van het toen zogeheten onderzoeksinstituut ExTra (later opgegaan in CAPHRI), Didi Kriegsman van het EMGO, Karel Bacx van het UMC St Radboud en Herman Sixma van het NIVEL vormden we de eerste redactiecommissie. Na
� 57 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
een eerste vergadering waren we er al snel uit: het blad moest CaRré heten en een dito vorm krijgen. Op deze manier zou het bulletin uitsteken wanneer het tussen een stapel papieren zou liggen. Eén van de eerste rubrieken was ‘Mensen en hun werk’ met in de allereerste nummers de instituutsdirecteuren die zichzelf en hun werkzaamheden voorstelden aan het CaRe publiek.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Is de CaRré in de loop der jaren erg veranderd? De inhoud en het doel van het CaRe bulletin zijn eigenlijk altijd hetzelfde gebleven: elkaar informeren. Sommige rubrieken hebben altijd bestaan, zoals aandacht voor promoties en oraties binnen CaRe, andere zijn er bijgekomen. Zo is er met de toenemende internationalisering de rubriek ‘Abroad’ ontstaan. De rubriek ‘Samenwerking binnen CaRe’ is van begin to heden een lastig te vullen item gebleken. De redactie heeft altijd bestaan uit één hoofdredacteur en één redactielid per onderzoeksinstituut. Onze redactievergaderingen vonden en vinden altijd plaats op het NIVEL. Een hele reis vanuit Maastricht, zeker nadat het NIVEL verhuisde van net naast het Centraal Station Utrecht naar de rand van het centrum. Ikzelf ben in de tussentijd naar het EMGO instituut in Amsterdam verhuisd. In 1999 werd ik daar programmaleider van ‘Bewegingsapparaat’ van het EMGO en in 2002 werd ik hoogleraar Klinimetrie, welke functie ik nog steeds met veel plezier bekleed. Overigens werd het reizen naar het NIVEL er niet efficiënter op. Van Amsterdam naar Utrecht reizen biedt toch minder gelegenheid om rustig in de trein te werken. Wat betreft de vorm heeft de CaRré de laatste jaren grotere veranderingen doorgemaakt. Sinds 2010 (nr. 51) komt de CaRré alleen nog maar elektronisch uit. De carré vorm is hiermee enigszins verloren gegaan, maar het biedt ook weer digitale voordelen zoals directe links naar relevante websites. Aan welke dingen of gebeurtenissen denk je met het meeste plezier terug? Verreweg het leukste vond ik de redactievergaderingen. De redactie heeft altijd uit een groep leuke
mensen bestaan en er heerste vaak een jolige stemming. Het heeft toch altijd mijn voorkeur gehad om fysiek bij elkaar te komen en te brainstormen over de inhoud van de volgende CaRré boven een telefonische afspraak of overleg per e-mail. We hadden veel plezier in het bedenken van artikelen die op het randje zaten van wat gepast was binnen het doel van de CaRré. In onze tocht om te kijken hoe ver we konden gaan, is een anoniem redactielid eens begonnen met het schrijven van een romantisch vervolgverhaal. Het ging over een professor die ’s avonds in de kroeg een vrouw oppikte en alle intriges die daarmee samengaan. Zeker 3 of 4 nummers lang heeft het verhaal zich vervolgd, maar dit leverde geen enkele reactie op vanuit het lezende CaRe publiek. Het verhaal eindigde met het vertrek van het betreffende redactielid. Welke dingen zul je het minst missen? Eén van de vervelendste taken vond ik het steeds achter de broek aanzitten van mensen om een bijdrage te leveren voor het CaRe bulletin. Dit kostte soms nogal wat moeite. Er was zelfs één persoon die altijd op de loop ging zodra hij mij zag aankomen. Uiteindelijk heeft hij nooit iets geschreven voor de CaRré. Sommige mensen waren heel enthousiast om een stuk te schrijven over bijvoorbeeld hun eigen onderzoek. Bij anderen dacht je na een aantal keer vragen, ik schrijf zelf wel weer een stuk. Wat ook tegenviel was de spontane kopij vanuit de CaRe onderzoekers. De meeste spontane kopij kwam vanuit de redactie zelf. Ik denk dat gedurende alle jaren er minder dan tien keer iemand spontaan een artikel heeft ingediend. Ook probeerden we als redactie soms een discussie aan te wakkeren, maar het aantal reacties hierop viel vaak tegen. Waarom ga je stoppen als hoofdredacteur van CaRré of moeten we vragen waarom ben je zo lang gebleven? Ik ben altijd met plezier hoofdredacteur van de CaRré geweest. Het was een leuk klusje. Je wordt toch geacht iets in het algemeen belang van CaRe te doen en dit vond ik prima. Voor de continuïteit van het CaRe bulletin vond ik het ook prettig om
�
58 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 17 | nr 58 | september 2012
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
hoofdredacteur te blijven. Ik ken veel mensen binnen de verschillende instituten en heb en hield op deze manier goed overzicht over wat er allemaal plaatsvond binnen CaRe. Het heeft wel eerder mijn gedachten doorkruist om te stoppen, maar er waren altijd redenen waarom het niet het goede moment was, zoals wisseling van redactieleden of de overstap naar een digitale CaRré. Nu vind ik het wel mooi geweest. Het kost toch wel wat tijd en inspanning en mijn takenpakket is er in de loop van de jaren niet minder op geworden. Het is tijd om het stokje over te dragen aan een nieuw redactieteam. Tot slot: wat zijn jouw plannen voor de toekomst? In de afgelopen jaren ben ik heel druk geweest met het schrijven en uitbrengen van mijn boek: Measurement in Medicine. Nu dit is verschenen, ben ik op zoek gegaan naar een nieuw, uitdagend project. In het verleden heb ik mij veel beziggehouden met de klinimetrie van vragenlijsten, maar het
leek mij interessant om over te stappen naar meer objectieve metingen. Ik ga mij in de toekomst meer richten op de klinimetrie van imaging onderzoek. Ik heb hiervoor het nieuwe Imaging Center van het VUmc benaderd en zij waren enthousiast om samen te werken om de klinimetrie binnen het imaging onderzoek verder te ontwikkelen. Uiteraard blijf ik daarnaast nog doorgaan met de lopende (promotie)projecten op het gebied van het bewegingsapparaat en de laatste tijd werk ik ook steeds meer samen met onderzoekers op het gebied van ‘end of life care’. Het stukje tijd dat vrijkomt door de CaRré redactie te verlaten, was al opgevuld voordat het vrijkwam. De redactie bedankt Riekie hartelijk voor haar jarenlange voorzitterschap en haar grote inzet voor de CaRré. We wensen haar veel succes met het voortzetten van haar carrière en hopen stilletjes dat ze de CaRré af en toe blijft verrijken met spontane kopij!
59 < vorige pagina
terug naar inhoud
�