C
CaRre´ bulletin van de netherlands school of primary care research
jaargang 16 | nr 57 | DECEMBER 2011
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
redactiecommissie
bulletin van de netherlands school of primary care research
Riekie de Vet (voorzitter), EMGO+ Karen Offermans, Caphri Jaap Sijbesma, NCEBP Nicole Vogelzangs, EMGO+ Malou van Greuningen, NIVEL
INHOUD
Redactioneel
3
Brief van de directeur
4
CaRe symposium ‘eHealth’
6
Care onderzoekers in de landelijke pers
10
Achter een ander bureau
15
Abroad
19
Gepromoveerden aan het woord
22
TOP
32
Nieuw handboek Klinimetrie
33
De cursus BKO
34
Oraties
35
Dagboek van een promovendus
44
De tand des tijds: stellingen revisited
48
uitgave
Dit bulletin is een uitgave van de Onderzoeksschool Care. kopij en informatie
Deadline voor CaRré 58: 10 februari 2012 Lisca de Ruijter CaRe Universiteit Maastricht Postbus 161 6200 MD Maastricht telefoon: 043-3882470 telefax: 043-3671458 email:
[email protected] ontwerp en opmaak
Jos Bruystens grafisch ontwerper, Maastricht
CaRré-bulletin verschijnt vier maal per jaar en is gratis beschikbaar voor alle medewerkers van de onderzoekschool CaRe, alsmede voor geïnteresseerde externe relaties. Verzoeken om toezending van bulletin te richten aan eerdergenoemd redactie- en informatieadres. Website Netherlands School of Primary Care Research (CaRe) http://www.researchschoolcare.nl/
2
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
Redactioneel
bulletin van de netherlands school of primary care research
Na een warme herfst breekt een koude winter aan. Temperaturen van 20 graden beneden het vriespunt worden ons voorgehouden. Waren we net weer een beetje uit onze schulp gekropen na die natte zomer, kunnen we ons weer terug gaan trekken in onze warm gestookte huisjes. Gezellig bij de kachel met een kop warme chocolademelk, of een goed glas whisky voor de liefhebber. Even de tijd nemen om terug te blikken op het afgelopen jaar. Heb ik mijn gestelde doelen voor 2011 bereikt? Heb ik mijn goede voornemens die ik aan het begin van het jaar had volgehouden? Kan ik tevreden terugkijken op een geslaagd jaar waarin werk en privé elkaar prima aanvulden? En natuurlijk vooruit kijken op het nieuwe jaar. Ga ik door op de weg die ik bewandel? Zijn er nieuwe zijpaadjes te betreden? Goede voornemens om 2012 nog geslaagder te maken? Of keer ik het roer helemaal om? Eens per jaar de balans opmaken vanuit je comfortabele stoel. Klinkt zinvol. En aantrekkelijk. Niks mis mee. Voor wie echt een frisse start wil maken: stap uit die comfortabele stoel, pak jezelf goed in en maak die stap de kou in. Geniet van de stilte op straat, de zon en de wind op je wangen en trotseer
de winter! Voel je bloed door je lijf stromen en verwelkom de nieuwe ideeën en plannen die zich spontaan aanbieden. Vol energie en herboren zal 2012 gegarandeerd een succes worden, welke weg u ook besluit te gaan. Nou ja, laten we op z’n minst proberen januari hier mee door te komen, dan kunnen we langzaamaan weer van de lente gaan dromen… Hoe u de jaarwisseling ook gaat doorbrengen, wij wensen u een warme kerst en een fris nieuw jaar! De redactie
� 3 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
Brief van de directeur
De CaRedag
bulletin van de netherlands school of primary care research
Traditioneel gaat de CaRedag voor mij vergezeld van een geïrriteerde neus en keelholte. Zo rond begin juni speelt de hooikoorts flink op. Dit jaar moesten we door logistieke problemen uitwijken naar het najaar. Het bleek vanwege de vakantiespreiding niet mogelijk voor de zomer een dag te vinden waarop de EMGO+ directie als gastheer en de beoogde sprekers aanwezig konden zijn. Geen hooikoortsweer dus, hooguit het risico op een herfstverkoudheid. Door de mooie nazomer bleef ook die uit. Voor het eerst dus een andere CaRedag dan anders: zonder belemmering van de ademhaling of overmatig zakdoekgebruik. Afgezien van deze omstandigheden was de CaRedag 2011 als vanouds. Een mooi thema, waar breed binnen CaRe aandacht voor is: eHealth. Een plenair programma met sprekers die op dit terrein hun sporen hebben verdiend. ’s Middags parallelsessies waarin junioren hun onderzoek presenteren. Aan het eind de uitreiking van de CaRe award voor het beste proefschrift van het jaar 2010, voorafgegaan door een presentatie van de drie genomineerden, in spanning over de komende uitslag. Daarna een afsluitende lezing en een borrel, om het weekend goed te beginnen. Elders in dit nummer leest u er meer over. De CaRedag is een moment om elkaar te treffen, los van de hectiek van de dagelijkse onderzoekspraktijk. Even de data de data laten, de computer uit, de boeken dicht. De gelegenheid andere onderzoekers te zien, met elkaar te bespreken hoe het de afgelopen periode is gegaan. Te beseffen dat het onderzoek alweer een jaar verder is en dat de afronding van het proefschrift onafwendbaar dichterbij komt. Gezien de hoeveelheid werk die nog verricht moet worden is dat misschien niet direct
een opluchtend perspectief. Maar over de details hoeven we het niet te hebben, het gaat er immers om de dagelijkse druk even achter je te laten. De CaRedag heeft de afgelopen jaren onder druk gestaan. De financiële situatie noodde tot bezuinigingen op het CaRe-bureau en een kritische afweging van de activiteiten. In 2010 werd besloten geen kosten voor de CaRedag meer op de begroting op te nemen. Gelukkig was dat niet het einde van de traditie. NCEBP was bereid om de CaRedag te koppelen aan de eigen instituutsdag, zodat er een voor CaRe budgetneutrale oplossing kwam. Een mooie dag, met een belangrijk thema (chronisch zieken) en aan het slot een regen aan prijzen, omdat zowel de NCEBP-prijs als de CaReaward werden uitgereikt. EMGO+ was aan de beurt voor de CaRedag 2011. Hier geen mogelijkheden tot koppeling aan de interne instituutsdag, omdat die al vroeg in het voorjaar plaatsvindt en een andere opzet kent. Gelukkig was er een thema waaraan EMGO+ intern en in CaRe-verband extra aandacht wilde besteden, namelijk eHealth. Heleen Riper, niet lang tevoren overgekomen van het Trimbos instituut, was bereid dit te trekken. Door de inzet van vertegenwoordigers uit de verschillende instituten is een mooi programma samengesteld. Inmiddels is de CaRedag voor de komende jaren veilig gesteld. Ondanks de noodzaak van verdere bezuinigingen werd medio oktober in een gezamenlijke bijeenkomst van het overleg van directeuren en het CaRebestuur besloten de CaRedag te continueren, waarbij elk van de instituten eens in de vier jaar als gastheer de kosten draagt. Belangrijke overwegingen waren dat het roulatiesysteem de betrokkenheid van alle instituten gelijkelijk
�
4 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
�
tinueren van een moment van uitwisseling tussen onderzoekers van verschillende instituten. Op naar de volgende CaRedag, in Utrecht, waar het Nivel de gastheer zal zijn. Guy Widdershoven
bulletin van de netherlands school of primary care research
verdeelt en dat de jaarlijkse verandering van locatie een evenwichtige spreiding van deelnemers bevordert. De vraag is of de CaRedag nu definitief naar het najaar verplaatst moet worden. Ik denk dat het effect op mijn gezondheidssituatie bij die beslissing van weinig belang is. Waar het om gaat is het con-
�
5 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
bulletin van de netherlands school of primary care research
CaRe symposium ‘eHealth: More care and more worry?’ Een verslag van Malou van Greuningen (NIVEL), Steffie van Schoten (NIVEL) en Nicole Vogelzangs (EMGO+)
vermindert. Ook het ontwikkelen van applicaties voor op smartphones die patiënten met angsten kunnen begeleiden terwijl ze in het dagelijks leven actief zijn (als een soort coach) draagt hier aan bij.
Op 28 oktober vond de jaarlijkse CaRe dag plaats op de VU in Amsterdam, dit jaar georganiseerd door EMGO+. Thema van de dag: eHealth: More care and more worry? De dag werd geopend door prof. dr. Hans Brug (wetenschappelijk directeur EMGO+), gevolgd door een welkom van de directeur van CaRe, prof. dr. Guy Widdershoven. Hij vertelde dat CaRe een netwerk biedt voor promovendi om contact over hun onderzoek te hebben en cursussen te volgen. Het thema ‘eHealth’ werd geïntroduceerd door prof. dr. ir. Roland Friele (onderdirecteur NIVEL), die de vele definities van eHealth naar voren haalde. Omdat er zoveel verschillende definities bestaan van dit begrip, is het belangrijk om open te staan voor verschillende ideeën. Na deze introductie was het woord aan vier sprekers van verschillende vakgebieden om hun bevindingen te presenteren.
De volgende presentatie was van prof. dr. Frank Snoek (Medische Psychologie, VUmc) over Beyond the consulting room: eHealth for diabetes, waarin hij ons verder inlichtte over zijn werk over online interventies voor patiënten met diabetes en depressie. eHealth kan handig zijn in verschillende fasen van diabetes zorg. Ondersteuning kan worden geboden d.m.v. apps en computer programma’s of websites. In de afgelopen jaren hebben hij en zijn team verschillende diabetes vragenlijsten ontwikkeld en gevalideerd. O.a. met behulp van deze vragenlijsten zijn online interventies ontwikkeld voor jongeren en volwassenen met diabetes type 2, zoals een self-management cursus (www.prismadiabetes.nl), een web-based zelfhulp depressie programma voor diabeten (www.diabetergestemd. nl) en een lifestyle scholingsprogramma voor familieleden van patiënten (www.dialert.nl).
Prof. dr. Marc van der Gaag (Parnassia en VUmc) gaf een lezing over Virtual Reality: a tale on paranoids, avatars and psychotherapists. Hij presenteerde de eerste resultaten van een pilot over het gebruik van virtual reality in het behandelen van paranoia en deze waren hoopgevend. Het ontwikkelen van deze methode is ingegeven door de stijgende zorgvraag op het gebied van psychische gezondheidszorg, in combinatie met de moeite om de mensen hiervoor te vinden. Virtual reality sessies kunnen er voor zorgen dat de kwaliteit van de zorg op niveau blijft als het face-to-face contact
De presentatie van prof. dr. ir. Roland Friele (onderdirecteur NIVEL) ging over eHealth: professionals and implementation. In zijn presentatie nam hij ons allereerst mee op een reis door de geschiedenis. Door het voorbeeld van de ontwikkeling van de stoomboot (tot machineboot) te gebruiken, schetste hij een mogelijke situatie voor de ontwikkeling van eHealth en de implementatie van eHealth interventies. Zoals bleek uit het voorbeeld: niet altijd pakt alles uit zoals je van tevoren had bedacht. Dit is echter niet altijd erg, omdat het ook belangrijk is om de context van de interventie mee
�
6 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
�
te nemen. Om eHealth te laten werken is er meer nodig dan een werkende applicatie.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Vervolgens presenteerde dr. Jacqueline de Jong (strategisch adviseur van ministerie van Veiligheid en Justitie) over Human Enhancement, security and justice. Human Enhancement zijn technieken of medicijnen die worden toegepast voor het verbeteren van menselijke eigenschappen en vaardigheden, vaak in eerste instantie ontwikkeld voor het behandelen van ziekte of handicaps. Dit is lang een omstreden onderwerp geweest, en is het eigenlijk nog steeds wel. Maar als deze verbeteringen gebruikt worden voor het gemeenschappelijke belang i.p.v. het individuele belang dan zou dit misschien kunnen veranderen. Na de lunch kon men kiezen uit 4 parallel sessies, waarin resultaten van eHealth onderzoek werden gepresenteerd en besproken door promovendi en hun begeleiders. In de eerste parallelle sessie, voorgezeten door dr. Petra Verdonk (EMGO+, CAPHRI) presenteerden drie promovendi hun werk met betrekking tot (kosten)effectiviteit van eHealth preventie en interventie programma’s. Marieke van Wier (EMGO+) evalueerde het ALIFE@Work programma, een lifestyle begeleidende interventie op afstand voor werknemers met overgewicht. Daniel Bossen (NIVEL) vertelde over de ontwikkeling van een web-based programma voor lichamelijke activiteit voor patiënten met osteoarthritis in heup en/of knie. Iman Elfeddali (CAPHRI) presenteerde haar werk over het voorkomen van een terugval in roken door het gebruik van diverse op maat gemaakte feedback momenten en planning strategieën gegeven door een computer. Naast het feit dat er veelbelovende resultaten zijn getoond, liet deze sessie ook zien dat er altijd veel mensen uitvallen in dit soort studies. Hoe moet daarmee worden omgegaan? De tweede sessie had als thema online screening en preventie van psychologische problemen onder leiding van dr. Heleen Riper (VU, EMGO+). Wouter
van Ballegooijen (EMGO+) demonstreerde hoe je gebruik kunt maken van de extra dimensies die het gebruik van internet biedt met zijn verhaal over de ontwikkeling en validering van een audiovisuele online screener voor de meest voorkomende psychische aandoeningen. Marco Blom (EMGO+; directeur Onderzoek en Beleid, Alzheimer Nederland) presenteerde eerste hoopgevende resultaten van de internet interventie ‘Dementie de Baas’ voor het verminderen van depressieve klachten bij mantelzorgers van mensen met dementie. Wike Seekles (EMGO+) liet zien dat begeleiding bij een zelfhulp internet interventie voor depressie bijdraagt aan de effectiviteit van de behandeling, hoewel zonder begeleiding er ook verbetering optreedt. In de parallel sessie over ‘Feasibility and implementation’ (voorzitter: prof. dr. ir. Roeland Friele) werd ingegaan op verschillende technische interventies die kunnen worden gebruikt om de gezondheid van mensen te onderzoeken, verbeteren of monitoren. Fiemke Both (EMGO+) vertelde over een model dat is ontwikkeld om the stemming van depressiepatiënten te kunnen voorspellen om hen zo gepast advies te kunnen geven. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een smartphone applicatie. Martine Ickenroth (CAPHRI) vertelde over een online hulp voor het maken van beslissingen omtrent zelftests. Deze website is getest en uit vervolgonderzoek moet blijken wat het effect van deze website is op het maken van beslissingen op basis van resultaten van zelftests. Hier ontstond een interessante discussie over de juistheid van de weergave die moet helpen bij het maken van een beslissing. José Peeters (NIVEL) presenteerde de resultaten van de implementatie van Home telecare en welke factoren van invloed zijn op het succesvol implementeren van deze techniek. De ‘Innovation and development’ sessie werd voorgezeten door dr. Huibert Tange (CAPHRI). De rol van belanghebbenden en eindgebruikers bij de ontwikkeling van een feedback en advies systeem voor thuiswonende ouderen mensen werd
�
7 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
benadrukt in de presentatie van Joan Vermeulen (CAPHRI). Dit kwam ook naar voren in de presentatie van Inge van Bruinessen (NIVEL) die lymfoom- kankerpatiënten nauw betrok gedurende verschillende fases van de ontwikkeling van een educatief internetprogramma om patiënten mondiger te maken tijdens vervolgbezoeken met hun zorgverlener. Elske Stolte (EMGO+) vertelde over haar programma om oudere mensen meer aan het bewegen te krijgen door middel van een innovatief ICT systeem met een virtuele coach op een touch screen die gedurende de dag in de thuissituatie advies geeft om een actievere leefstijl aan te houden. Na de parallelsessies was het tijd voor misschien wel het belangrijkste onderdeel van de CaRe-dag: de CaRe PhD award 2010 uitreiking. Drie jonge doctoren waren genomineerd voor deze begeerde prijs. Hieronder waren Hein Janssens (NCEP) met zijn proefschrift “Gout arthritis in general practice.
Pathogenesis, diagnosis, treatment, prognosis” en Olga Damman (NIVEL/NCEP) met haar proefschrift “Public reporting about healthcare users’ experiences: The Consumer Quality Index”. Maar de prijs ging uiteindelijk naar Hilde van Keulen (CAPHRI/EMGO+) met haar proefschrift “VITALUM; development and evaluation of tailored print communication and telephone motivational interviewing to improve lifestyle behaviors among older adults”. Dit proefschrift beschrijft de ontwikkeling en evaluatie van telefonische motiverende gespreksvoering en computer-gegenereerd advies-op-maat via brieven om de leefstijl van ouderen te verbeteren. Beide methoden (apart of gecombineerd) bleken effectief. De jury beschreef haar onderzoek als “een elegante, innovatieve internet-based tailored approach, gebruikmakend van zowel surveys als een RCT…”, “…van hoge kwaliteit, grondig en met een goede boodschap”.
�
Winnares Hilde van Keulen;
[email protected]
8 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
Prof. dr. Pim Cuijpers sloot de dag af met zijn verhaal over begeleide zelfhulp interventies voor depressie en angst. Al sinds de jaren ’60 worden er studies verricht naar begeleide zelfhulp (toen nog via LP’s en videobanden). Cuijpers laat in een meta-analyse zien dat de effectgroottes van deze studies van dezelfde orde zijn dan van face-to-face psychotherapeutische behandelingen. Dit biedt hoop voor de begeleide zelfhulp internetinterventies die in opkomst zijn voor depressie en angst. Een directe vergelijking tussen deze twee vormen van behandeling, lijkt echter te suggereren dat begeleide zelfhulp wel effectief is, maar net iets minder dan face-to-face behandeling. Bepaalde patiënten zullen waarschijnlijk minder geschikt
zijn voor begeleide zelfhulp. De uitdaging voor de toekomst ligt in de implementatie van deze eHealth methoden in de gebruikelijke zorg. Hoe het ook zij: internet zal de geestelijke gezondheidszorg radicaal veranderen. Al met al een dag met diverse onderwerpen met eHealth als de gemene deler. Blijkend uit de discussies die gevoerd werden, een onderwerp met vele kanten én mogelijkheden. In het huidige digitale tijdperk zal eHealth meer en meer een rol gaan spelen en waarschijnlijk zal in de niet zoverre toekomst eHealth niet alleen een aanvulling zijn op, maar steeds meer geïntegreerd worden met de huidige ‘common practice’ in de gezondheidszorg.
�
9 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
Care onderzoekers in de landelijke pers
hollands glorie
bulletin van de netherlands school of primary care research
Intermediair Nederlanders in verschillende sociaal economi sche klassen vertonen verschillen in gezondheid. We denken dat dat komt omdat mensen in lagere sociale klassen er een ongezondere leefstijl op na houden, maar uit het promotie onderzoek van Daniëlle Groffen van de Universiteit Maastricht blijkt dat de mate waarin mensen ‘grip’ hebben op hun leven ook een heel belangrijke rol speelt bij gezondheid. Dit kan voortkomen uit omstandigheden, maar ook uit persoonlijkheid.
Noordhollands Dagblad 15/04/2011 Gezondheidswetenschapper Mariska Stam doet onderzoek naar sociale gevolgen van slechthorendheid. Het VU Medisch Centrum doet sinds 2005 grootschalig, langdurig onderzoek onder mensen tussen 18 en 65 jaar door het gebruik van de website de Nationale Hoortest. Een van de eerste resultaten is het besef dat werken als slechthorende heel vermoeiend is en veel energie kost. Verder richt Mariska zich op de langdurige sociale gevolgen van slechthorendheid.
Volkskrant 26/06/2011 Bewoners van verzorgingshuizen zijn sterk gebaat bij beter overleg tussen huisartsen, specialisten en verzorgenden. In verzorgingshuizen waar volgens dit geriatrisch model wordt gewerkt, hebben be-
�
10 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
woners minder last van verwardheid, zijn zij beter in staat zichzelf te redden en gebruiken minder medicijnen. Dit blijkt uit het promotie onderzoek van specialist ouderengeneeskunde Marijke Boorsma. Voor haar onderzoek bij het EMGO instituut vergeleek zij tien verschillende verzorgingshuizen.
Volkskrant 09/06/2011 De maximumstraf voor 16- en 17-jarigen gaat omhoog van twee naar vier jaar, omdat staatssecretaris Teeven (Justitie) hiermee denkt de criminaliteit onder adolescenten terug te kunnen dringen. Maar volgens deskundigen is er geen enkel bewijs dat langer straffen tot minder misdaad leidt. Volgens onder anderen hoogleraar en kinderpsychiater Theo Doreleijers komt dit doordat de hersenen tot het 23ste jaar nog niet zijn uitontwikkeld en jongeren tot die leeftijd nog niet in staat zijn om alle gevolgen van hun handelen te overzien. Hij vindt dat het strafrecht daar rekening mee moet houden door bijvoorbeeld meer mogelijkheden voor behandeling en scholing.
NRC Handelsblad 13/08/2011 Er zijn viereneenhalf miljoen mensen met een chronische ziekte in Nederland, depressie meegerekend. Dat wordt in de toekomst alleen maar meer en veel van hen zullen meerdere ziekten tegelijk hebben. François Schellevis, huisarts en epidemioloog onderzoekt de gevolgen van multimorbiditeit bij het NIVEL en het VU medisch centrum. Voor al deze ziekten is de oplossing vooral: medicijnen. Deze medicijnen zorgen er echter niet alleen voor dat een individu langer blijft leven, maar ook dat er steeds meer zieken komen: we blijven namelijk langer leven door de medicijnen. Toch zou het gezonder zijn als we slank blijven en meer bewegen, omdat we daarmee meer voorkomen dan medicijnen kunnen genezen.
�
11 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
�
NRC next 06/10/2011 Naar aanleiding van de huisartsenstakingen in oktober is er in deze krant een stuk verschenen met uitleg hierover. In dit stuk wordt, aan de hand van verschillende stappen, besproken waarom huisartsen op deze dag hebben geprotesteerd tegen de bezuinigingen in de huisartsenzorg. Er wordt op verschillende aspecten ingegaan: de aard van de bezuinigingen, het inkomen van de huisarts, de verandering van de huisartsenzorg in de afgelopen jaren en de vergelijking met andere landen. Informatie voor de invulling van dit stuk werd gegeven door Dinny de Bakker en Madelon Kroneman van het NIVEL.
bulletin van de netherlands school of primary care research
De Gelderlander 31/10/2011 Er schort veel aan de communicatie tussen patiënt en huisarts, blijkt uit internationaal onderzoek. Het onderzoeksinstituut NIVEL in Utrecht destilleerde er ‘gouden tips voor de spreekkamer’ uit. Wie zijn klacht aandikt, wordt eerder geholpen. “Patiënten willen allemaal een huisarts die is begaan met zijn patiënt en begrijpt wat de patiënt doormaakt”, zegt prof. dr. Jozien Bensing, hoogleraar gezondheidspsychologie verbonden aan het NIVEL. Het is de rode draad in een rapport over een onderzoek dat in vier universiteitssteden (Utrecht, Liverpool, Gent en Verona) is gehouden.
Spits 03/10/2011 Per gemeente zijn de verschillen in verloskundige zorg enorm. In Vlaardingen worden ongeveer 175 vrouwen begeleid door een verloskundige, maar in Huizen zijn dat 55 zwangere vrouwen per verloskundige. Dat blijkt uit de vernieuwde versie van de Vraag Aanbod Analyse Monitor (Vaam). Deze monitor wordt vandaag door het NIVEL en de NPCF gelanceerd. Het meetinstrument is in eerste instantie bedoeld voor zorgprofessionals, gemeenten en verzekeraars om vraag en aanbod af te stemmen. De norm voor een fulltime ver-
�
12 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
loskundige is ongeveer 95 bevallingen/zwangere vrouwen per jaar. NIVEL onderzoekster Willemijn Ruizendaal was betrokken bij dit project.
Trouw 01/06/2011 Op 1 juni besteedde Trouw uitgebreid aandacht aan het gebruik van anti-psychotica in de ouderenzorg. Uit een recent onderzoek door Medisch Contact blijkt namelijk dat gemiddeld 1 op de 3 dementerenden een anti-psychoticum krijgt. De krant ging in gesprek met onder andere Prof. Dr. Raymond Koopmans en Dr. Sytse Zuidema, beiden verbonden aan het Alzheimer Centrum Nijmegen. Zij doen al jaren onderzoek naar dit onderwerp en proberen op dit moment te achterhalen waarom er in sommige verpleeghuizen veel, en in andere weinig, anti-psychotica worden voorgeschreven.
NRC handelsblad 06/11/2011 Onthouden wordt moeilijker, maar mensen met dementie kunnen soms nog iets, onbewust automatisch, leren. Op 6 oktober besteedde NRC aandacht aan het foutloos leren onderzoek van professor Roy Kessels. Uit dit onderzoek blijkt dat De truc bij mensen met dementie is handelingen zo aan te leren dat ze in dat geheugen terecht komen. Mensen krijgen geen verbale instructies die ze moeten onthouden en met vallen en opstaan in de praktijk brengen, maar oefenen nieuwe handelingen met een begeleider. Belangrijk is dat ze tijdens het aanleren geen fouten maken,want die fouten kunnen ‘blijven hangen’ in het onbewuste geheugen.
� 13 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
www.nu.nl 08/08/2011 De angst voor besmetting met hiv en aids is iets afgenomen. Huisartsen vragen de laatste jaren minder hiv-testen aan, al nemen ze vaker het initiatief de kans op aids te bespreken met patiënten. Voorkomen moet worden dat het virus onderduikt en zich ongemerkt, meer gaat verspreiden, zo meldt NIVEL maandag. Maar dit geldt voornamelijk voor risicogroepen. “In Nederlandse soa-centra wordt iedereen standaard getest op aids. Dat vind ik geen goed idee voor de huisartspraktijk, laagdrempelig testen van risicogroepen wel”, zegt Gé Donker.
�
14 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
Achter een ander bureau
bulletin van de netherlands school of primary care research
door Jaap Sijbesma
Als arts in opleiding tot huisartsonderzoeker (AIOTHO) kies je bewust voor regelmatige bureauwisselingen. Het is inmiddels 9 maanden geleden dat mijn eerste wisseling heeft plaatsgevonden en met de volgende wissel alweer in het verschiet is het tijd voor reflectie. Van het laboratorium in de Nijmeegse academie, naar de spreekkamer in de Limburgse dorpspraktijk en terug. Na mijn afstuderen ben ik als promovendus begonnen aan een samenwerkingsproject van de Eerstelijnsgeneeskunde en Geriatrie in het UMC st Radboud naar de bloeddrukbehandeling van ouderen en het effect daarvan op de hersendoor-
bloeding. Een geweldige kans, geweldige collega’s en de mogelijkheid tot verdieping op het gebied van cardiovasculaire ziekten. Voor een net afgestudeerd dokter echter één gemis; het dagelijkse patiëntencontact. Het AIOTHO-traject biedt daarom uitkomst met de mogelijkheid mijn promotietraject af te wisselen met de opleiding tot huisarts. Met anderhalf jaar aan onderzoekservaring en mijn Good Clinical Practice-diploma op zak, maar zonder verdere klinische ervaring startte ik 9 maanden geleden het eerste jaar van de huisartsopleiding. Omwille van mijn huidige woonsituatie in Vlaanderen, kon een overstap van opleidingsinstituut tussen de oudste steden van Nederland zonder veel moeite worden geregeld. Het onderzoekswerk in Nijmegen in goede handen achterlatend bij mijn
� 15
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
achter een ander bureau
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
collega’s, vertrok ik naar Maastricht. Het is een bewuste keus geweest om de afwisseling van onderzoek en opleiding in fulltime perioden te doen, om ook de opleiding de volledige aandacht te kunnen geven. Dit betekent echter wel dat het onderzoek het voorlopig moet stellen met de avonden en vrije dagen. Maandelijks probeer ik een bezoek te brengen aan mijn onderzoekscollega’s in het Radboud om de betrokkenheid te behouden en ze gerust te stellen dat hoe goed het huisartsvak ook bevalt, ik zeker terug ga komen naar de Waalstad. In Maastricht bracht de koppelingsprocedure en een beetje geluk mij onder de vleugels van een enthousiaste solistisch werkende huisartsopleider in Stevensweert, omgeven door de Maas, de Belgische grens en A2. Het is een pittoresk vestingstadje en zeker een aanrader voor de liefhebbers van natuurschoon. Het dialect is even wennen maar als huisarts in opleiding geniet ik dagelijks van het patiëntencontact en de direct oogstbare voldoening die het werk geeft. Een aangenaam verschil met de onderzoekswereld, waar resultaat en succes vaak pas op de lange termijn volgt. Daarnaast kan de koffie in het ziekenhuis echt niet tippen aan de vers pruttelende koffie van onze praktijkassistente. Wekelijks is er terugkomdag in Maastricht; een
nascholings- en reflectiemoment maar vooral ook een rustmoment en sociaal event. Af en toe plaatsnemen achter een ander bureau biedt me een aangename afwisseling, maar ook een kans voor kruisbestuiving. Een kijkje aan de andere kant van de schutting blijkt nu al zeer handig in de praktijk. Mijn onderzoekservaring komt in de huisartspraktijk van pas. Het geeft je een kritische blik en de onmisbare vaardigheden snel je vragen te kunnen pubmedden en de antwoorden eruit te filteren. Daarnaast heb je de kans om zorgimplementaties eens van de andere kant te bekijken. Als je er zelf mee moet werken, merk je pas wat werkbaar is en wat echt zonde van de tijd. Andersom is ervaring uit de huisartspraktijk uitermate bruikbaar in het onderzoek. Het helpt me bij uitvoering van mijn eigen onderzoek, de implementaties en proefpersoonwerving in de eerstelijn, doordat ik mijn partners, de huisartsen en patiënten, beter leer begrijpen en snap waar hun prioriteiten liggen. Mijn portie dagelijks patiëntencontact is binnen en hoewel het smaakt naar meer, zal het even moeten wachten. De wetenschap roept me namelijk opnieuw. En ik kan haar melden dat ik vanaf september weer volledig beschikbaar ben.
Door: Dave Van Kann
interventie ontwikkeld om kinderen in de hoogste klassen (6 t/m 8) meer te laten bewegen. Meer bewegen wordt hierbij geoperationaliseerd als meer actief transport (lopen en fietsen naar school en terug), meer beweging tijdens schooluren en meer beweging tijdens vrije tijd. De interventie(s) om meer te bewegen behelst een verandering van de fysieke omgeving, zowel op school- als wijkniveau. Active Living is een project dat is ondergebracht binnen de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg en maakt onderdeel uit van de onderzoeksgroep CAPHRI. De Academische Werkplaats tracht een brug te slaan tussen 3 disciplines die (veelal) als onafhankelijke eilanden opereren; de praktijk, het beleid en de
Achter een ander bureau dient in mijn geval eigenlijk de titel te dragen ‘achter 2 andere bureaus’. Onlangs heb ik mijn werkzaamheden (voor KWF Kankerbestrijding) op de vakgroep Gezondheidsbevordering bij de Universiteit Maastricht beëindigd en heb ik de overstap gemaakt naar de functie van promovendus op het project met de titel ‘Active Living’ met een nieuw bureau als gevolg. Active Living is een project dat als doel heeft dat meer kinderen in de leeftijd van 9-12 jaar gaan voldoen aan de beweegnorm. Om dit doel te bereiken wordt op 10 scholen in Zuid-Limburg een
�
16 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
achter een ander bureau
� bulletin van de netherlands school of primary care research
expertise van de beleidspraktijk en de wetenschap, is ervoor gekozen om deze werkplek onder te brengen bij zowel de GGD Zuid Limburg als de Universiteit Maastricht. De werkplekverdeling is ongeveer fiftyfifty, echter het zwaartepunt komt daar te liggen waar op dat moment de sterkste behoefte is. Dit houdt in dat wanneer er meer praktische zaken binnen het project spelen, ik meer werkzaam ben bij de GGD en wanneer het zwaartepunt meer ligt op wetenschappelijk gebied, zoals het schrijven van publicaties, ik meer tijd zal doorbrengen achter mijn bureau op de vakgroep gezondheidsbevordering. In hoofdzaak ben ik promovendus, dus wetenschappelijk onderzoeker, waardoor de fiftyfifty balans op den duur meer zal doorslaan naar werken op de vakgroep gezondheidsbevordering. Werken op 2 werkplekken is een nieuwe ervaring voor mij. De werkplek op de vakgroep gezondheidsbevordering is uiteraard een vertrouwde omgeving, echter in de huidige functie heb ik een nieuwe werkplek gekregen. Deze plek bevindt zich hemelsbreed 1,5 meter naast de oude werkplek, enkel gescheiden door 1 muur. De werkwijze alsook het werkklimaat is dus bekend en niet veranderd. Ik deel mijn werkkamer met een mannelijke collega-onderzoeker. Deze rustige werkplek is ideaal voor denkwerk en bij vlagen voor een gezonde dosis mannelijke humor. Mijn andere werkplek bij de GGD (in Geleen) is een geheel nieuwe ervaring. Niet alleen word ik elke morgen en middag geconfronteerd met het fenomeen genaamd forensen (inclusief files), hetgeen al een grote verandering is ten opzichte van mijn fietsritje van nog geen 10 minuten binnen
wetenschap. De betrokkenheid van deze disciplines komt binnen dit project sterk tot uiting. De GGD Zuid Limburg is betrokken als belangrijke uitvoeringspartij bij zowel de werving van scholen als ook de implementatie van de interventies op school- en wijkniveau, gemeenten zijn betrokken als beleidsmaker bij de inrichting van de wijk en de Universiteit Maastricht, vakgroep gezondheidsbevordering, is betrokken bij de ontwikkeling van evidence-based interventies en legt het zwaartepunt bij het uitvoeren van een effectstudie naar welke omgevingsveranderingen al dan niet leiden tot de gewenste beweegverbetering. Om de betrokkenheid van de partijen te vergroten en optimaal gebruik te kunnen maken van de
�
17 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
achter een ander bureau
� bulletin van de netherlands school of primary care research
Maastricht. Ook betreft het hier een veel dynamischere werkplek. Hier deel ik mijn werkkamer met nog 3 vrouwelijke collega’s die allen andere (praktische) werkzaamheden verrichten. Waar de telefoon in Maastricht slechts sporadisch gaat, zijn hier geregeld 2 of 3 personen tegelijkertijd op 1 kamer aan het bellen. Er heerst ook een heel open cultuur waar iedereen bij elkaar binnenloopt, voortkomend uit een verdeling van werkzaamheden waarbij veel mensen betrokken zijn bij één specifiek project. Ook dit is een contrast met de werkplek in Maastricht waar iedereen toch meer gefocust is op zijn eigen werk en de deuren vaker gesloten zijn om rust te creëren.
Het ervaren contrast bezorgt mij een aangenaam gevoel van afwisseling. Het werkt stimulerend om te zien hoe de praktijk- en onderzoekswereld beide volledig bevlogen werken om het optimale te presteren binnen hun eigen belevingswereld, echter het is confronterend om te zien hoe ver de praktijk en de wetenschap toch nog uit elkaar liggen en hoe over elkaar gedacht wordt. Deze constatering benadrukt echter des te meer het belang van beide werkplekken en het bouwen van de brug tussen beide disciplines, iets wat ik als een inspirerende uitdaging zie om mijn steentje aan bij te dragen!
�
18 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
abroad
bulletin van de netherlands school of primary care research
Chris van Weel in Washington
Dit voorjaar reisde Chris van Weel, hoofd van de Eerstelijnsgeneeskunde van het UMC st Radboud af naar Washington. Hij verbleef hier van 15 maart tot eind april en bezocht als primary care adviseur het Robert Graham Center van de American Academy of Family Physicians in het teken van de Obamacare. De wetgeving die toegang tot betaalbare en effectieve gezondheidszorg voor iedereen mogelijk moet maken. ‘Nog nooit was de VS zo dicht bij het realiseren van wat eigenlijk niet anders dan een ‘algemeen beschaafde’ gezondheidszorg kan worden genoemd.’
Lees over zijn ervaringen, de verschillen en overeenkomsten met de Nederlandse situatie en zijn inspanningen tot het opzetten van nieuwe samenwerkingsprojecten met de wetenschappers al daar. Hier onder vindt de links van de gehele mini-serie. Warm aanbevolen. Aflevering 1 Aflevering 2 Aflevering 3 Aflevering 4 Aflevering 5
“Hakuna matata, my friend” Als promovendus ben ik betrokken bij het PREPARE project. Een zeer interessant samenwerkingsproject tussen Europese en Afrikaanse
universiteiten, waarbij HIV preventie centraal staat. Nu is dit op zichzelf niet vernieuwend, maar de invulling die eraan wordt gegeven en de
�
19 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
abroad
� bulletin van de netherlands school of primary care research
resultaten zullen dat hopelijk wel zijn. Samen met mijn begeleiders Hein De Vries en Arjan Bos ben ik voornamelijk verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de vragenlijsten en de analyse van resultaten. Nu begon mijn fascinatie voor het onderwerp eigenlijk pas tijdens mijn bezoek aan Durban in 2010, een maand voor het wereldkampioenschap voetbal. De bedoeling was dat ik een week mee zou draaien op de campus aldaar en zou helpen bij het analyseren van data omtrent verkrachting en sexuele intimidatie. Ten minste, zo zien wij dat… De plaatselijke nuances zijn echter complexer. Zo heerst er een behoorlijke macho-cultuur en een vrouw heeft er weinig te vertellen. Sex is eenzijdig en als je partner er zin in heeft dan zul je daar als vrouw gewoon aan moeten toegeven. Ondenkbaar als jonge westerling, maar waar. Gedwongen sex valt daar dus niet persé onder verkrachting. Iets om in een vragenlijst rekening mee te houden… Een ander voorbeeld is dat je als mannelijke puber niet serieus genomen wordt door je vrienden tenzij je ‘sexueel geïnitieerd bent’, zoals dat dan zo mooi heet. Ben je zelf niet in staat om te ‘scoren’ dan zijn je vrienden absoluut niet te beroerd om je te voorzien van een bevallige jongedame om alsnog ‘man te worden’. Durban was op meerdere gebieden een uiterst fascinerende en ontnuchterende stad. Zo werd ik van te voren gewaarschuwd om in ieder geval niet in mijn eentje de stad te gaan verkennen, ook niet overdag. Eigenwijs als ik was (lees: ben) ging ik op mijn eerste middag in Durban vol goede moed op zoek naar zonnebrandcrème. Ik was me van geen kwaad bewust, ook in Brussel is het immers onveilig, moet ik waarschijnlijk gedacht hebben... Bovendien keek ik van af mijn hotelkamer uit op een zeer vriendelijk uitziend stukje strandboulevard met een parasolletje hier en een zwembadje daar. Toen ik de hoek om liep begreep ik echter meteen waarom
er twee kleerkasten in legertenue, compleet met baret en shotgun, voor het hotel 24 uur per dag de wacht hielden. Het had wat weg van een New Yorkse ghetto, maar dan armer zeg maar … Nog voordat ik twee straten verder was, hadden drie mannen mij aangesproken op een nogal intimiderende manier en realiseerde ik me dat ik de enige blanke was in een straal van enkele kilometers… Ow help! Ook de onschuldig uitziende, maar ondertussen wel stiekem lijm-snuivende kinderen op de stoep naast mij konden mij niet echt geruststellen. Na een winkelcentrum ingedoken te zijn en wat zonnebrandcreme gekocht te hebben, werd ik buiten opgewacht en ongevraagd ‘ge-escorteerd’ door twee lokale jongeren, die gelukkig niet uit waren op zonnebrandcrème… Ik besefte toen dat opgroeien in Nederland toch wel degelijk een voorrecht is en dat elke vorm van klagen ongegrond is. Kort na dit bezoek aan Durban ben ik begonnen als promovendus bij het PREPARE team, een EU gefinancierd project met medewerkers uit ZuidAfrika, Tanzania, Uganda, Noorwegen, Engeland, Canada en Nederland. Twee keer per jaar vindt er een overleg plaats waarbij we qua locatie afwisselen tussen deze landen. Zo was ik dit jaar in Kampala, Uganda en recenter in Dar Es Salaam,
�
20 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
abroad
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
Tanzania. De problematiek met betrekking tot HIV is hier minder als in Zuid-Afrika, maar het onderwerp ‘sex’ en ‘condoomgebruik’ is bijvoorbeeld weer een stuk minder bespreekbaar. Zo gaf Uganda al in een vroeg stadium aan, het eigenlijk helemaal niet over condoomgebruik te willen hebben in hun interventie. Hun kinderen hadden immers nog geen sex, dat deden enkel getrouwde volwassenen was het veel gehoorde credo. In hoeverre dit met de realiteit overeenkomt hoef ik natuurlijk niet uit te leggen… Een vragenlijst voorleggen aan kinderen van 12 tot 15 jaar over sexueel gedrag en alles wat daar omheen hangt is dus ‘not done’… Lobbyen en autoriteiten inschakelen is sowieso een must voor een ieder die uberhaupt de woorden ‘condoom’ en ‘kinderen’ in een zelfde zin wil gebruiken. Er over kunnen praten lijkt dus een eerste stap te zijn in de weg naar een gezondere
toekomst. Tanzania is wat dat betreft iets opener qua aanpak, maar vindt het uitstellen van sex ver uit de beste manier om aan HIV preventie te doen. Nu is dit eigenlijk de algemene tendens die ik proefde in al deze landen, dat men dus ver uit meer op heeft met ‘delaying sex’ als met ‘condom use’. De oorzaak hiervan is waarschijnlijk te herleiden tot de Rooms-katholieke invloeden, maar ook tot Moslim invloeden en plaatselijke denkwijzes waarbij condoomgebruik als onnatuurlijk en ongezond wordt beschouwd. Zo zal ik nooit vergeten wat enkele jongeren tegen mij zeiden na een kort gesprek over voetbal en sex: “Would you eat candy that is still wrapped in plastic foil?”. Ik moest toegeven van niet … Verder zijn de drie landen Zuid-Afrika, Uganda en Tanzania natuurlijk super om te verblijven. Over het algemeen is het merendeel van de mensen die je tegenkomt uiterst vriendelijk en behulpzaam. De natuur is geweldig en rondtrekken of toeren door Afrika is zeker aan te raden (niet in je uppie!). De bergen in Lesotho, de olifanten in Kruger, de koraalriffen van Zanzibar, de jungle van Uganda, en de kust van Cape Town, het is één groot sprookje. Toch is de grootste schat van Afrika het psychologische effect op je relativeringsvermogen. Nog nooit vond ik Nederland zo mooi en zo rijk en nog nooit vond ik mezelf zo verwend en zo tevreden. Echte problemen kennen wij niet … Hakuna matata, my friend.
�
21 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
Gepromoveerden aan het woord
bulletin van de netherlands school of primary care research
Op 29 juni 2011 promoveerde Daniëlle Groffen aan de Universiteit Maastricht op het proefschrift getiteld: “ Material versus psychosocial explanations of socioeconomic differences in health-related functioning in older people”. Promotoren waren prof. dr. Jacques van Eijk en prof. dr. Ruud Kempen. Co-promotoren waren dr. Hans Bosma en dr. Marjan van den Akker. Hoe het begon Tijdens de Master of Public Health Zorgwetenschappen aan de Universiteit Maastricht, werd duidelijk dat ik graag verder wilde in het doen van onderzoek. Ik had echter nog niet het gevoel dat ik klaar was om te solliciteren op een AiO baan. Ik besloot me dus in te schrijven voor de twee-jarige Health Sciences Research Master, die het volgende jaar in Maastricht van start ging. Tijdens het eerste jaar van de Master werd begonnen met het schrijven van een onderzoeksvoorstel. Op basis van een korte onderzoeksbeschrijving en een gesprek met mijn toekomstige co-promotor Hans, ben ik ‘gevallen’ voor de sociaaleconomische gezondheidsverschillen. In het tweede jaar van de Master heb ik het eerste artikel van het proefschrift geschreven en in dat zelfde jaar, op de dag van mijn bruiloft, hoorde ik dat onderzoeksinstituut CAPHRI geld wilde steken in dit project. Na afloop van mijn afstudeerstage mocht ik dus blijven als AiO!
Waar gaat het proefschrift over? Mensen uit verschillende sociaaleconomische klassen tonen verschillen in gezondheid.Vaak wordt gedacht dat dat komt doordat mensen uit de lagere klassen er vaker een ongezonde leefstijl op na houden. Leefstijl blijkt echter maar een deel van het verband tussen sociaaleconomische status (SES) en gezondheid te kunnen verklaren. Er moet dus meer aan de hand zijn. De materiële factor hypothese stelt dat het gebrek aan basale goederen en fysieke woon- en werkomstandigheden de gezondheid van mensen uit de lagere klassen direct beïnvloed. In de psychosociale factor hypothese word gesteld dat sociaaleconomische gezondheidsverschillen kunnen worden verklaard door de directe of indirecte effecten van chronische stress. Het leven in ongunstige materiële omstandigheden is op zichzelf al behoorlijk stressvol, maar ook sociale vergelijkingen met betrekking tot status en bezittingen kunnen een bron van stress zijn, in het bijzonder voor mensen onderaan de ladder. Psychosociale factoren zoals persoonlijkheid en sociale steun kunnen de individuele gevoeligheid voor stress beïnvloeden. Voor mijn proefschrift heb ik gebruik gemaakt van de Studie naar Medische Informatie en Leefwijzen Eindhoven (SMILE), de IJslandse AGES-Reykjavik Study, en de Amerikaanse Health ABC Study. Ondanks de beperkingen van de verschillende studies, kon geconcludeerd worden dat een lage SES sterk gerelateerd is met fysiek en mentaal dysfunctioneren bij verschillende groepen ouderen. Materiële deprivatie en relatieve armoede zijn niet ongebruikelijk in relatief rijke Westerse landen. Deze materiële factoren zijn belangrijke determinanten van gezondheids gerelateerd functioneren, maar psychosociale factoren bleken misschien nog wel meer van belang, in het bijzonder factoren die te maken hebben met het gevoel van controle of ‘grip’ hebben op het leven. Het gevoel van grip
�
22 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
hebben wordt mede veroorzaakt door de omstandigheden waarin iemand opgroeit. Andersom blijkt echter ook dat persoonlijkheid een effect kan hebben op toekomstige inkomensveranderingen. Zo blijkt uit mijn onderzoek dat ouderen die zich schuchter opstellen in sociale situaties vaker geconfronteerd worden met een inkomensachteruitgang na de pensionering. Materiële en psychosociale factoren staan dus niet los van elkaar, maar vullen elkaar aan in een verklaring van sociaaleconomische gezondheidsverschillen bij ouderen. Ingrijpen op psychosociale factoren is waarschijnlijk het meest effectief als ook rekening wordt gehouden met de materiële omstandigheden. De dag van de promotie en erna Ondanks dat ik geen groot feest heb gehouden, kan ik terug kijken op een van de mooiste dagen uit mijn leven (naast mijn bruiloft en geboorte van mijn dochter natuurlijk)! De verdediging was pittig, maar bij iedere vraag kwam ik steeds meer los en ik heb uiteindelijk echt kunnen genieten van de hele dag. Anderhalve week na mijn promotie ben ik voor een half jaar naar Amerika vertrokken. Dankzij een beurs van onderzoeksinstituut CAPHRI, werk ik momenteel bij het Laboratory of Epidemiology, Demography, and Biometry, onderdeel van het National Institute on Aging/National Institutes of Health in Bethesda, Maryland. Tijdens mijn promotietraject heb ik hier ook al 3 maanden mogen werken en ik ben blij dat ik de kans heb gekregen om terug te komen om 2 nieuwe artikelen te schrijven. Ik heb ondertussen al veel inspirerende mensen ontmoet en contacten gelegd voor toekomstige samenwerking. Verder ben ik hier begonnen aan een cursus genetische epidemiologie, weer een nieuwe uitdaging! Sociaaleconomische gezondheidsverschillen blijven me fascineren. Het raakt me dat de gezondheidsverschillen tot nu toe alleen maar groter worden. Als ik in 2012 terug ben in Nederland ga ik me dus richten op het schrijven van een nieuw onderzoeksvoorstel op dit gebied.
Op 21 september 2011 promoveerde Marlou de Kroon aan de VU Amsterdam op het proefschrift met als titel: “The Terneuzen Birth Cohort. Detection and prevention of overweight and cardiometabolic risk from infancy onward”. Promotoren waren prof. dr. Remy Hirasing en prof. dr. Stef van Buuren, copromotoren dr. Carry Renders en dr. Ko van Wouwe Vorige maand ben ik gepromoveerd. De weg naar mijn promotie toe was allesbehalve een gebruikelijke. In 2002 werd ik als (uitvoerend) jeugdarts lid van de wetenschapscommissie van de AJN (Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland). Na enkele weken belde professor Remy HiraSing, voorzitter van deze commissie, me met de vraag of ik misschien zin had om te promoveren. Natuurlijk had ik daar zin in. Zo gezegd, zo gedaan..... Professor dr. Guus de Jonge, kinderarts, had nog wat gegevens liggen thuis, op zolder, in een stuk of 10 ordners netjes geordend en bij elkaar gehouden. Dit bleek te gaan om gegevens van vrijwel alle kinderen, inmiddels jongvolwassenen, die geboren waren in Terneuzen in de periode 1977-1986.Van hen waren gegevens over borstvoedingsduur (exclusief versus gemengd) tot op de dag precies vastgelegd. Het zou toch wel heel interessant zijn om te weten te komen hoe het met deze kinderen is gegaan, en wat de invloed is geweest van de borstvoeding op hun groei en van hun groei op gezondheidsuitkomsten op volwassen leeftijd. Op verzoek van prof. dr. Remy Hirasing heb ik daarom een projectaanvraag geschreven, samen met hem, dr. Carry Renders (VUmc) en dr. Ko van Wouwe (TNO Leiden). Deze werd in 2003 gehonoreerd door ZonMw. We gaven het onderzoek de kortere roep-
�
23 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
naam ‘TOP’, Terneuzen Onderzoek naar Preventie. Vervolgens kregen we de toezegging tot medewerking van GGD Zeeland (van het hoofd JGZ, Jan Vosters, en van de directeur, dr.Victor Slenters), en van het laboratorium van ziekenhuis Zeeuws Vlaanderen, onder de bezielende aanvoering van dr. Ruud Muusze, klinisch chemicus. Hiermee startte feitelijk, achter af gezien, één van de eerste academische werkplaats projecten binnen de JGZ. In 2003 werd ik midden-manager (“rayonhoofd”) bij de JGZ in Den Haag. Het vraagt veel om een promotietraject in eigen tijd te doen naast je “gewone werk”. Het “gewone werk” was bovendien zo midden in de Schilderswijk in Den Haag allesbehalve gewoon. Het was daarom niet zo vreemd dat er tijden zijn geweest dat ik nauwelijks toe kwam aan onderzoek. Niettemin werd het voor mij steeds duidelijker dat onderzoek doen het leukste werk is wat er bestaat. Bij de dataverzameling werd ik geholpen door eerst 3, later 2, onderzoeksassistentes die op de projectgelden werden aangenomen bij de GGD Zeeland. Zij hebben – volgens onderzoeksprotocol - groeigegevens uit de papieren dossiers gehaald en in een database ingevoerd; ook hebben zij de jongvolwassenen van het geboortecohort uitgenodigd om mee te doen aan het vervolgonderzoek. Dit bestond uit anthropometrische metingen en bloedonderzoek. Na de metingen bij GGD Zeeland, werden de deelnemers de volgende ochtend bij het laboratorium Ziekenhuis Zeeuws Vlaanderen (“nuchter”) geprikt. Om de jongvolwassenen te traceren is veel moeite gedaan. Hierbij zijn we uitstekend geholpen door de gemeente Terneuzen. De gemeente Terneuzen heeft mij zelfs toegestaan een gehele dag lang ontbrekende adressen te zoeken in hun archief. Na het vinden van de meeste adressen zijn de jongvolwassenen uitgenodigd om mee te doen aan de metingen en de bloedtesten. Helaas was de opkomst soms wat laag… Maar dankzij een extra subsidie van ZonMw, heb ik toen een enorm reüniefeest mogen organiseren in 2005, TOP DANCE, waardoor de opkomst uiteindelijk toch voldoende hoog was. Het feest was overigens geweldig leuk! Om de opkomst nog iets te verhogen, zijn de assistentes daarna het land in getrokken om
op verschillende plaatsen (tot in Groningen toe) metingen te verrichten bij jongvolwassenen die wel mee wilden doen maar niet ver wilden reizen. Data zijn verzameld tot en met begin 2006. Hierna begon het ordenen van data, het zoeken van literatuur - vaak ‘via via’, want ik had gedurende lange tijd geen toegang tot de medische bibliotheek - , het schonen van de data en de eerste data-analyses op een - ook al - ‘via via’ verkregen versie van SPSS. Ook startte toen de inspirerende discussies met Stef van Buuren over de analyses die Stettler had verricht om kritische groeiperioden te ontdekken. Maar ook na langer studeren begrepen we geen van 2-en de implicaties van de uitkomsten van zijn analyses. Dus, dachten wij, er moet een nieuwe andere methode worden ontwikkeld: dit werd de ‘broken sticks’-methode.Voor diegenen die precies willen weten hoe deze methode werkt: Stef verwerkt de beschrijving van deze methode in zijn nieuwe boek, dat dit jaar uitkomt! Vervolgens kwamen mijn eerste publicatiepogingen... In het begin viel dit niet mee. Na mijn aanstelling bij VUmc medio 2009 ging het geleidelijk aan steeds sneller, vooral nadat ik na het eerste jaar van mijn aanstelling mijn part-time functie bij de NSPOH heb opgezegd en fulltime bij VUmc kon gaan werken. Ten tijde van mijn promotie had ik uiteindelijk 5 van de 6 artikelen gepubliceerd. Het doel van het proefschrift was om bij te dragen aan de vroege herkenning en preventie van overgewicht en hieraan gerelateerd cardiometabool risico, met als uiteindelijk doel om op het juiste moment primaire preventie aan te bieden aan diegenen die dit het hardst nodig hebben. De belangrijkste onderzoeksvragen waren: 1. Gedurende welke leeftijdsintervallen tijdens de groei zijn kinderen het meest gevoelig voor het ontstaan van overgewicht en hieraan gerelateerd cardiometabool risico op volwassen leeftijd? 2. Hoe kunnen we jong-volwassenen met metabool syndroom opsporen in een algemene populatie? 3. Welke relatie bestaat er tussen exclusieve borstvoedingsduur en BMI, middelomtrek en middelheup-ratio op jong-volwassen leeftijd? Zoals boven beschreven, hebben we gegevens
�
24 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
gebruikt van het Terneuzen Geboorte Cohort.Van alle 2.604 kinderen die in 1977-1986 in Terneuzen zijn geboren, zijn door prof. dr. Guus de Jonge en consultatiebureau arts Bertien Goudswaard, prospectief vanaf de geboorte tot de leeftijd van 6 maanden gegevens verzameld over de borstvoeding.Van 1.701 personen werden de groeigegevens verkregen, die zijn vastgelegd door de Jeugdgezondheidszorg. Deze personen werden uitgenodigd om deel te nemen aan een vervolgonderzoek in 2004-2005. We ontvingen van 822 personen vragenlijsten, en hebben bij 762 personen gewicht, lengte, middelomtrek, bloeddruk en huidplooidikte gemeten. Bij 642 personen hebben we de nuchtere bloedgehaltes bepaald van glucose, HDL cholesterol, triglyceriden en high-sensitive C-reactive protein (hsCRP). Deze personen waren representatief voor het originele cohort wat betreft de meeste achtergrondkarakteristieken, namelijk leeftijd, geboortegewicht, pariteit en borstvoeding. De belangrijkste conclusies van mijn proefschrift zijn de volgende. 1. Een relatief (te) sterke toename van de BMI gedurende het leeftijdsinterval 2 tot 6 jaar is het meest voorspellend voor overgewicht en cardiometabool risico op jongvolwassen leeftijd. Daarom is primaire preventie van overgewicht en cardiometabool risico wellicht mogelijk door een te sterke toename van de BMI in dit leeftijdsinterval te voorkomen. Het bleek namelijk dat een predictieinstrument dat gebaseerd is op de BMI veranderingen in dit leeftijdsinterval veelbelovend is om het risico op overgewicht op volwassen leeftijd te voorspellen. Met behulp van een stapsgewijze diagnostische strategie die gebaseerd is op meting van BMI, middelomtrek en bloeddruk, bleek dat bij de meeste jongvolwassenen bloedtesten overbodig waren om metabool syndroom uit te sluiten. Bovendien bleek dat het haalbaar is om door middel van een risicoscore, die gebaseerd is op 6 simpele vragen, jongvolwassenen te identificeren met een verhoogd risico op metabool syndroom. 3. De laatste conclusie van het proefschrift luidt dat exclusieve borstvoeding een omgekeerde dosisrespons relatie heeft met BMI, middelomtrek en de
middel-heupratio op jongvolwassen leeftijd. Deze resultaten onderstrepen de aanbevelingen van de WHO om kinderen na hun geboorte gedurende ten minste 6 maanden exclusieve borstvoeding te geven. Tot slot, hebben we de volgende aanbevelingen gedaan voor de praktijk en toekomstig onderzoek. Gerichte primaire preventieve interventies tegen overgewicht zal vooral aangeboden moeten worden aan kinderen met een relatief sterke toename van de BMI tussen 2 en 6 jaar, vóórdat sprake is van overgewicht. Eerst zullen wel de bevindingen van ons onderzoek nog bevestigd moeten worden in andere cohorten. Ook is validatie onderzoek van het ontwikkelde predictie instrument gewenst. Onderzoek moet tevens uitwijzen of aanpassing van het instrument door toevoeging van andere variabelen zoals etniciteit en BMI van de ouders noodzakelijk is. We geven het advies om in de toekomst jongvolwassenen met metabool syndroom op efficiënte wijze op te sporen en hen leefstijlinterventies aan te bieden. Uit dit promotieonderzoek blijkt immers dat dit mogelijk is, terwijl uit ander onderzoek is gebleken dat leefstijlinterventies ter preventie van het ontstaan van type 2 diabetes effectief zijn bij volwassenen met het metabool syndroom.Validatie onderzoek van beide door ons ontwikkelde methoden die ontwikkeld zijn om metabool syndroom vast te stellen is nodig. Ook moet onderzoek uitwijzen of een combinatie van beide methoden de efficiëntie van screening op metabool risico verbetert. Er dienen nog meer maatregelen genomen te worden om een exclusieve borstvoedingsduur van tenminste 6 maanden lang te stimuleren en faciliteren. Om beter inzicht te krijgen in de beschermende effecten van borstvoeding is nog meer longitudinaal onderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden met zowel het voedingspatroon van de moeder als van het kind. Tot slot verdient het aanbeveling om in de toekomst cohortstudies te verrichten waarbij gebruik gemaakt wordt van Jeugdgezondheidszorggegevens, zeker nu deze steeds meer gedigitaliseerd zijn. Aansluiting bij de PRN (Perinatale Registratie Nederland) is hierbij eveneens een aantrekkelijke en veelbelovende optie.
�
25 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
De promotiedag zelf was bijzonder feestelijk. Zoals iedereen mij al beloofd had, was het niet eens zo heel erg eng: het viel allemaal reuze mee. Uiteindelijk werd ik tijdens de plechtigheid zelf nog het zenuwachtigst van de hoge hakken die ik aan had. Ik was er tevoren een paar keer van af gevallen. Gelukkig hielden mijn lieve paranimfen mij bij de hand tijdens het lopen door de aula… Een andere zenuwslopende factor was de bijzondere akoestiek in de aula, waardoor ik en ook mijn paranimfen de opponenten af en toe helemaal niet konden verstaan. Uit de enthousiaste reacties van alle familieleden, vrienden, kennissen en collega’s die erbij waren, bleek echter dat de meesten nauwelijks iets van mijn ‘slechthorendheid’ hadden gemerkt….. Er zijn nog niet veel artsen binnen de JGZ die (promotie-)onderzoek doen. Niettemin kan ik iedere arts JGZ zeggen: het is de moeite waard om onderzoek te doen en om te promoveren! Het geeft een verdieping en een ervaring die ik nooit had willen missen. Je komt van bovendien van het ene op het andere idee: het doet een sterk beroep op het creatieve deel van je hersenen! Naast verdieping, ontwikkel je als arts JGZ annex onderzoeker tevens een helicopterview, doordat je steeds beter in staat bent het nut van de onderzoeksopbrengsten voor de JGZ-praktijk te herkennen. Mocht je als arts JGZ een dergelijk traject ambiëren, kies dan zeker een onderwerp wat je aan het hart ligt! Dan wordt het onderzoek doen je hobby, en is geen enkele minuut die je eraan besteedt vervelend te noemen. Uiteraard heb je als promovendus te maken met obstakels. In mijn functie als coördinator van de Academische Werkplaats JGZ Noord-Holland probeer ik te helpen dit soort obstakels voor de artsen JGZ een beetje weg te nemen. En om mensen uit te leggen hoe leuk het is om onderzoek te doen.
Op 17 mei 2011 promoveerde Jolanda van Rijssen aan de Vrije Universiteit op haar proefschrift “Communication between social insurance physicians and work disability claimants”. De promotoren waren prof.dr. Allard van der Beek, prof.dr. Han Anema en co-promotor was dr. Ton Schellart Leren door te doen en te ervaren, daar moesten de artsen in mijn promotieonderzoek aan geloven. Het was een lastige opgave hen zover te krijgen, want de meeste artsen met jarenlange ervaring staan niet zomaar te springen bij de plannen van alweer een onderzoeker die het beter denkt te weten. En dan ook nog leren op het gebied van arts-patiëntcommunicatie; geen onderwerp waar zij direct warm voor liepen. Kritische geluiden; is dit nodig? Maar uiteindelijk, na vier jaar volhouden, doorzetten en vooral ook goed luisteren, kwamen er veel enthousiaste reacties op de door ons ontwikkelde communicatietraining. De inspanningen waren zeker niet voor niets geweest. Informatie verzamelen over mogelijkheden en beperkingen Wanneer iemand om gezondheidsredenen twee jaar lang niet of maar gedeeltelijk heeft kunnen werken, kan die persoon in veel gevallen een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvragen in het kader van de WIA. Die gezondheidsredenen waren in mijn onderzoek vooral aandoeningen aan het houdingsen bewegingsapparaat en psychische aandoeningen. Om vast te stellen of de aanvraag van een uitkering terecht is, beoordeelt een verzekeringsarts van UWV of de persoon om wie het gaat inderdaad dusdanige arbeidsbeperkingen heeft dat een (gehele of gedeeltelijke) WIA-uitkering wordt verstrekt. Daarna kan ook nog een beoordeling door een arbeidsdeskundige
�
26 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
volgen, voordat de cliënt uiteindelijk de uitslag krijgt. Niet alleen vanwege hun langdurige gezondheidsproblemen, maar ook omdat er veel op het spel staat en zij vaak gespannen het gesprek in gaan met verwachtingen die niet altijd kloppen, is het voor cliënten erg belangrijk hoe de arts met hen communiceert tijdens dit beoordelingsgesprek. Ook voor de artsen zelf is de communicatie van groot belang: het gesprek met de cliënt is (naast het lichamelijk onderzoek) het voornaamste instrument om zicht te krijgen op de mogelijkheden en beperkingen van cliënten. Door effectief te communiceren, krijgen artsen zoveel mogelijk relevante informatie en kunnen zij hun beoordeling van de medische mogelijkheden en beperkingen op een gedegen wijze uitvoeren. Kortom, redenen genoeg om in de nascholing van verzekeringsartsen structureel aandacht te besteden aan professionele, cliëntgerichte communicatie. Inzicht in de communicatie tijdens beoordelingsgesprekken De meeste verzekeringsartsen die bij UWV werken, hebben vele jaren ervaring. Het was dan ook een logische stap te beginnen door die ervaring naar boven te halen. We benaderden zo’n 400 artsen voor het invullen van een vragenlijst om er achter te komen welke factoren aan hun communicatie ten grondslag liggen. 146 artsen gaven gehoor aan de vraag.Van 36 van deze verzekeringsartsen benaderden we vervolgens 10 cliënten.Van deze 360 cliënten waren er 56 bereid twee vragenlijsten in te vullen; één voor het beoordelingsgesprek en één na afloop. Na afloop van dezelfde gesprekken vulden ook de 36 betrokken verzekeringsartsen een vragenlijst in. Door alle resultaten te combineren, kregen we niet alleen de determinanten van communicatiegedrag in beeld, maar ook zicht op de visies van arts en cliënt op de communicatie en in hoeverre die overeenkwamen en verschilden. We kwamen onder andere tot de conclusie dat door verzekeringsartsen ervaren attitudes, eigen-effectiviteit en barrières ten aanzien van de communicatie aandachtspunten moesten worden in de training. Ook werd duidelijk dat verzekeringsartsen aandacht moeten hebben voor de onzekerheid van hun cliënten, hun verwachtingen en de mate waarin
ze mensen in hun naaste omgeving hebben die steun bieden. Van een berg informatie naar een concrete training Met de verzamelde kennis begonnen we aan het tweede deel van het promotieonderzoek: het ontwikkelen van een communicatietraining speciaal toegespitst op het werk van verzekeringsartsen. We deden een literatuurreview naar effectieve trainingsmethoden, waarin we de resultaten van systematische reviews verzamelden en combineerden. We kwamen daarmee tot de conclusie dat een communicatietraining voor artsen vooral heel actief moet zijn: heel praktisch oefenen, bijvoorbeeld in rollenspellen, maar dan wel met opbouwende feedback. Al doende leren dus voor een optimaal resultaat. Om nog wat meer zicht te krijgen op de belevingswereld van verzekeringsartsen, zetten we vervolgens een studie op met focusgroepinterviews. Daar deden in totaal 22 verzekeringsartsen aan mee. Na analyses van de uitgetypte interviews bleek dat er twee belangrijke determinanten zijn op basis waarvan verzekeringsartsen naar het communicatiegedrag van cliënten kijken: de mate van respect van cliënten in de onderlinge relatie en de mate van dominantie van cliënten in de communicatie tijdens het beoordelingsgesprek. Met vervolgens nog wat gesprekken met experts en het Intervention Mapping-protocol als leidraad, ontwikkelden we een daadwerkelijke tweedaagse communicatietraining specifiek toegespitst op het werk van verzekeringsartsen. De training ‘Professionele Cliëntcommunicatie’ was een feit. Een training waarin veel moest worden geoefend en geëxperimenteerd; in rollenspelen met feedback van de trainers en groepsgenoten, en door video-opnamen te maken om vervolgens klassikaal te bespreken. In de training lieten we de drie fasen van een beoordelingsgesprek achtereenvolgens aan bod komen: de introductie waarin de verzekeringsarts zichzelf en zijn of haar taak voorstelt, de kern van het gesprek waarin het verzamelen van informatie over de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt centraal staat, en de afronding waarin de bevindingen worden samengevat.
�
27 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
‘Professionele Cliëntcommunicatie’ werd een succes Het werd tijd voor de laatste stap: ons werk testen. Zouden verzekeringsartsen daadwerkelijk wat leren door de zo goed mogelijk op hun werk toegesneden training? Zelf vonden de meeste verzekeringsartsen nog steeds dat een dergelijke training voor hen niet nodig is. Met de aanmeldingen liep het dus niet meteen storm, maar gelukkig wilden er 48 artsen meedoen aan een kleine randomised controlled trial. Ondanks de scepsis deden alle deelnemers actief mee in de training. Na afloop gaven zijn bovendien allemaal aan dat ze de training zinvol en leerzaam vonden met gemiddelde rapportcijfers tussen de 8,4 en 9,1. Ook meer objectief bekeken was er een positief resultaat: in vergelijking met de artsen in de controlegroep die geen training kreeg, wisten de getrainde artsen na afloop van de training meer over communiceren met cliënten en leken zij beter in staat het gesprek met de cliënten op een adequate manier te openen. Ook deed de getrainde groep het beter op verschillende determinanten van gedrag, zoals eigen-effectiviteit ten aanzien van communicatie met cliënten en de intentie expliciet aandacht voor de communicatie te hebben tijdens beoordelingsgesprekken. Als kroon op vier jaar promotieonderzoek is de door ons ontwikkelde training inmiddels opgenomen in het nascholingsaanbod van UWV. Nog voordat ik promoveerde was er weer een groep vol en ging de training opnieuw van start. De deelnemers hadden van hun collega’s gehoord dat er nog best wat te leren en ervaren valt als het gaat om communicatie tijdens beoordelingsgesprekken.
Op 1 juni 2011 promoveerde Liesbeth Claassen aan de VU, Amsterdam op het proefschrift getiteld: The Risky Self. How people can perceive and respond to being a risk for diabetes and cardiovascular disease; the role of genetic risk information and self-concept. Promotoren waren: Prof. dr. Danielle Timmermans en Prof. Dr. Theresa Marteau en copromotor was Dr. Lidewij Henneman. Mijn onderzoek In Nederland zorgen chronische ziekten zoals diabetes en hart- en vaatziekten voor een aanzienlijke ziektelast. Met de snelle ontwikkelingen op het gebied van screening technologie, worden mensen in toenemende mate geconfronteerd met nieuwe informatie over de risico’s op het krijgen van deze ziekten. Genetische informatie, gebaseerd op DNA tests of een familiegeschiedenis van ziekte, dat behalve met erfelijke aanleg ook te maken heeft met gedeelde leefstijl, lijkt daarbij steeds belangrijker te worden. Als sociaal psycholoog was ik geïnteresseerd in wat dit soort informatie voor mensen betekent. Om deze vraag te beantwoorden heb ik interviews en vragenlijsten afgenomen bij mensen met een verhoogd risico op diabetes type 2 en hart - en vaatziekten, op basis van hun familiegeschiedenis en hun leefstijl zoals overgewicht en roken, of vanwege een positieve DNA-test voor Familiaire Hypercholesterolemie, een conditie die de kans op hart- en vaatziekten vergroot.
� 28 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
Mentale modellen Mensen proberen hun risico te begrijpen door nieuwe informatie over hun gezondheid te integreren in het bestaande mentale model dat zij hebben gevormd over het risico. Dit mentale model van het risico bepaalt of, en op welke manier, mensen het risico proberen te verlagen. Aanbevelingen voor preventief gedrag worden alleen opgevolgd als mensen zich bewust zijn van het risico en ervan overtuigd zijn dat het aanbevolen gedrag het risico kan verlagen. Genetische risico-informatie zou er mogelijk toe kunnen leiden dat mensen zich weliswaar bewust worden van het risico maar het risico als onveranderbaar zien. Het gevolg zou kunnen zijn dat ze dan minder vertrouwen hebben in het nut van preventief gedrag (stoppen met roken, gezond eten en voldoende beweging). In mijn onderzoek heb ik geen aanwijzingen gevonden voor dit soort fatalistische reacties. Mensen met meer eerstegraads familieleden met diabetes of hart - en vaatziekten schatten inderdaad hun eigen risico hoger in dan mensen zonder familiegeschiedenis maar zijn juist meer gemotiveerd om een gezonde leefstijl aan te nemen. Ook voor mensen met Familiaire Hypercholesterolemie lijkt de familiegeschiedenis de belangrijkste motivator. Positief getesten zonder eerstegraads familieleden met hart - en vaatziekten zagen minder risico en gaven minder vaak aan een gezonde leefstijl te hebben aangenomen. Helaas wordt leefstijl gerelateerde risico-informatie, zoals roken en het hebben van overgewicht, vaak niet geassocieerd met een hoger risico. Genetische tests De verwachtingen over de mogelijke gezondheidswinst van DNA testen lijken wat hoog gespannen. De vooronderstelling is dat er mogelijkheden zijn om risico’s te verminderen. Bij het testen op hoog-risico genen, zoals bij Familiare Hypercholesterolemie, is er inderdaad aanzienlijke gezondheidswinst te behalen door vroege behandeling. In Genome Wide Association Studies zijn voor veel multifactoriële aandoeningen een groot aantal laag-risico genen gevonden. De vraag is of mensen profiteren van informatie over laag-risico genen. Eerlijk gezegd, verwacht ik daar geen persoonlijke gezondheidwinsten van. De testen
op laag-risico genen levert weinig nuttige informatie op. Een iets hoger risico op het ontwikkelen van diabetes type 2 zal mensen echt niet extra motiveren om hun leefstijl aan te passen. Sommige artsen en ethici maken zich ook zorgen over de emotionele impact en morele gevolgen van het toenemend gebruik van DNA-tests om gezondheidsrisico’s te bepalen. Zelf, denk ik dat genetische informatie over het risico op diabetes en hart en vaatziekten niet zo belastend is. De emotionele impact van dit soort informatie blijkt vaak gering en van tijdelijke aard. Een groter probleem bij dit soort testen, zoals bijvoorbeeld aangeboden op commerciële Amerikaanse sites, is dat de informatie doorgaans niet op een goede manier wordt gecommuniceerd. Het is vaak onduidelijk waar de test voor is en wat een uitslag precies betekent. Promoveren Het was een beetje een late roeping: onderzoek doen. Een heel ander vak leren en weer onderaan beginnen. Ik heb me wel eens afgevraagd wat ik als veertiger tussen al die jonge mensen te zoeken had. En ja, promoveren is een ontzettende klus die veel meer tijd kostte dan gepland. Maar ik voelde me al die tijd toch vooral als een vis in het water. Ik geloof dat ik mijn plekje in de wetenschap wel heb gevonden. Alleen bij het laatste stukje voelde ik me niet helemaal senang. Zo’n boekje in elkaar flansen en laten drukken, bezoekjes aan de pedel, een receptie regelen, winkelen voor een outfit, het is niet helemaal mijn ding. Maar de promotie zelf, tenminste vanaf het moment dat ik vragen mocht beantwoorden vond ik geweldig. De day after was nog het fijnste; cadeautjes bekijken, kaartjes lezen, en ik hoefde helemaal niets! Dat laatste, het gevoel dat het af is, is gebleven. Al ben ik allang bezig met nieuwe projecten, zo’n groot project met succes afsluiten geeft ontzettend veel voldoening. Ik heb overigens nog een hele stapel boekjes. Mocht je dus geïnteresseerd zijn in mijn onderzoek, stuur dan een mailtje naar
[email protected] en ik stuur je een exemplaar van mijn proefschrift toe.
�
29 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
Op 15 september 2011 promoveerde GGZ inGeest ouderenpsychiater Paul David Meesters aan de Vrije Universiteit Amsterdam op het proefschrift “Schizophrenia in Later Life: studies on prevalence, phenomenology and care needs”. Promotoren waren prof. Max Stek, prof. Aartjan Beekman en prof. Lieuwe de Haan, copromotor was Hannie Comijs. Het onderwerp van mijn proefschrift, ouderen met schizofrenie, werd mij ergens in 2003 aangereikt door een destijds 89-jarige maar zeer vitale Amsterdamse die zich op haar bovenwoninkje in de Amsterdamse Pijp had verschanst, volstrekt overtuigd van allerlei kwade bedoelingen van haar bovenburen. Cognitief was ze zeer adequaat, lichamelijk mankeerde ze niets, maar een bloeiende psychose had ze zeer zeker. Het bleek niet eenvoudig om haar voor behandeling te motiveren, maar uiteindelijk lukte het om haar naar rustiger vaarwater te loodsen. Mijn interesse voor schizofrenie op hoge leeftijd was gewekt en nam alleen maar toe toen ik me in de literatuur verdiepte. Dat maar 1 % van alle wetenschappelijke publicaties over schizofrenie specifiek ouderen betreft, terwijl 1 op de 6 patiënten met schizofrenie ouder dan 60 jaar is, is een droevige constatering voor de patiëntengroep in kwestie, maar betekent voor een aanstormend onderzoeker dat er nog maar weinig gras voor de voeten is weggemaaid. Zo werd het onderzoeksproject SOUL (Schizofrenie op Oudere Leeftijd) geboren, waaraan uiteindelijk 131 zestigplussers met een schizofreniespectrumstoornis deelnamen. Die respons was de grootste onzekerheid bij de start: zou het ons wel lukken om deze patiënten mee te krijgen voor onderzoeksdeelname? In de praktijk bleek een positieve factor gelegen in het feit
dat ik veel onderzoeksdeelnemers al als behandelend psychiater kende. Dat verlaagde de drempel voor deelname aanzienlijk: veel patiënten wilden mij dat pleziertje best doen. Daarbij bleek het onderzoek, dat vaak meerdere gesprekken en metingen in beslag nam, maar voor een enkele patiënt echt belastend te zijn. Verrassend genoeg lieten meerdere deelnemers weten het eigenlijk juist als positief te hebben ervaren om zo uitvoerig over hun voorgeschiedenis en wel en wee te worden bevraagd. “Kan ik nog eens zo´n gesprek krijgen?” was een vraag die soms zelfs werd gesteld. De resultaten van dit proefschrift bepleiten een genuanceerde kijk op ouderen met schizofrenie. De prevalentie van schizofrenie blijft ook op oudere leeftijd aanzienlijk, maar in een aantal opzichten verschilt de groep oudere patiënten duidelijk van jongere patiënten. Zo is er onder meer een oververtegenwoordiging van vrouwen en een substantieel aantal patiënten kent een latere beginleeftijd van de aandoening. Dat de aandoening op hogere leeftijd niet zomaar uitdooft, blijkt uit onze bevinding dat psychotische symptomen bij zo´n 70 % van de patiënten actief aanwezig zijn. Symptoomremissie is geassocieerd met betere therapietrouw en een hoger niveau van sociaal functioneren. Om van werkelijk herstel te kunnen spreken zijn nog veel meer factoren van belang dan symptoomremissie. Dat blijkt bij voorbeeld uit onze constatering dat patiënten in symptoomremissie evenveel depressieve klachten aangeven als patiënten met actieve psychotische symptomen. De cognitieve prestaties van patiënten blijven gemiddeld duidelijk achter bij die van gezonde leeftijdsgenoten.Voor de klinische praktijk is van direct belang te weten dat de zorgbehoefte van deze patiëntengroep aanzienlijk is en bovendien divers van aard, samenhangend met zowel hun psychiatrische aandoening als met het ouder worden.Vrijwel alle patiënten zijn voorzien in hun basale behoeftes, maar psychologische en sociale behoeftes zijn duidelijk minder vaak vervuld.Vooral het omgaan met psychotische symptomen, het hebben van sociale contacten en een zinnige dagbesteding worden in dat verband vaak genoemd, zowel door patiënten als hun hulpverleners. Daarbij is er een sterk verband tussen het aantal onvervulde zorgbehoeftes
�
30 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
�
en de ervaren levenskwaliteit. In het kielzog van het SOUL-onderzoek draait er binnen GGZ inGeest inmiddels een steungroep (“Op zoek naar zin”) voor onderzoeksdeelnemers en in samenwerking met de Amsterdamse welzijnsorganisatie Combiwel is een dagbestedingaanbod voor deze doelgroep gestart, dat hopelijk elders navolging gaat krijgen.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Een collega van de polikliniek waar ik werk (tevens jonge moeder) zei me, toen ze het proefschrift in handen kreeg: een bevalling is volgens mij minder
zwaar. Hoewel ik die vergelijking zelf nooit zal kunnen maken, waag ik ´m te betwijfelen. Maar een zwangerschap duurt wel weer aanmerkelijk korter dan een promotietraject. Op een paar momenten van twijfel en onzekerheid na heb ik er echter met volle teugen van genoten. En de promotie zelf, die lange tijd als een hoge berg aan de horizon schemerde, bleek bij nadering afgeslankt tot een heuvel die na de beklimming een weldadig gevoel bij mij achterliet, dat nog steeds voortduurt.
�
31 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
TOP
�
GROTE SUBSIDIES
bulletin van de netherlands school of primary care research
Prof. dr. Jan Smit, hoogleraar methodologie van longitudinaal psychiatrisch onderzoek (VU/EMGO+) en directeur onderzoek GGZ inGeest (VUmc), heeft 1 miljoen euro ontvangen van BBMRI-NL (NWO). Het geld is bestemd voor een methodologisch project om biobanken, cohortstudies en registers (zoals die van het CBS en apothekers) aan elkaar te linken.
PRIJZEN Prof. dr. Dorret Boomsma, hoogleraar biologische psychologie (VU/EMGO+) heeft een ‘Distinguished Investigator’ subsidie ontvangen van de ‘Brain and Behavior Research Foundation’ (voorheen NARSAD). Prof. Boomsma zal deze subsidie gebruiken om, met behulp van PALGA (de landelijke pathologie registratie), onderzoek te doen naar het verband tussen prenatale factoren bij twee- en meerlingen en latere ontwikkeling in de kindertijd. Ook ontving zij van de KNAW de Merianprijs 2011. De prijs, gesteund door het SNS REAAL Fonds, bestaat uit een bedrag van €50.000,- en een speciaal ontworpen sierraad. Elke twee jaar wordt de prijs toegekend aan een vrouwelijke wetenschapper in Nederland die excellent onderzoek verricht. Lisette van de Bemt, onderzoeker bij de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde van het UMC st Radboud, schreef vorig jaar het beste artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG). Zij kreeg daarvoor de NTvG-publicatieprijs 2010. De stichting Neuropsychologie heeft prof. dr. Roy Kessels onderscheiden met de tweejaarlijkse Betto Deelmanprijs. Prof. Kessels is hoogleraar neuropsy-
chologie en klinisch neuropsycholoog bij de afdeling Medische Psychologie van het UMC st Radboud. Hij ontvangt de prijs, een oorkonde en een geldbedrag van vijfduizend euro, vanwege zijn bijzondere verdiensten voor het vakgebied van de neuropsychologie in Nederland. De prijs heeft als doel het wetenschappelijk onderzoek in de neuropsychologie en de klinische toepassing ervan te bevorderen. Begin juli ontving Betsie van Gaal de Rosemary Crow award, een internationale prijs, toegekend door de European Academy of Nursing Science (EANS) en het gerenommeerde International Journal of Nursing Studies. Ze kreeg deze prijs voor haar wetenschappelijke publicatie over implementatie van richtlijnen ter voorkoming van decubitus, urineweginfecties en valincidenten in zorginstellingen.Van Gaal is werkzaam als wetenschappelijk onderzoeker Verplegingswetenschap bij IQ healthcare en als coördinator van het Universitair Kennisnetwerk Ouderenzorg Nijmegen (UKON) bij afdeling Eerstelijnsgeneeskunde van het UMC st Radboud.
OVERIGE TOP PRESTATIES NIVEL-programmaleider Judith de Jong mag de minister van Volksgezondheid voortaan gevraagd en ongevraagd advies geven. Zij is een van de tien jonge wetenschappers uit de JongGR-commissie van de Jonge Gezondheidsraad. De commissie is 14 september jl. geïnstalleerd. De Jonge Gezondheidsraad (JongGR) is een netwerk van jonge wetenschappers dat ontwikkelingen op het gebied van volksgezondheid en gezondheidsonderzoek signaleert en bediscussieert. De JongGR-commissie bestaat uit tien succesvolle jonge wetenschappers die dit netwerk beheren en de onderwerpen aandragen.
�
32 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
Nieuw handboek Klinimetrie
bulletin van de netherlands school of primary care research
door Riekie de Vet
The book ‘Measurement in Medicine’ (by De Vet HCW, Terwee CB, Mokkink LB and Knol DL) is out now! You can order it by clicking on the links below: Hard copy: ISBN-13:9780521118200 Klik hier om het boek te bestellen Paperback: ISBN:-13:9780521133852 Klik hier om het boek te bestellen De cursus Klinimetrie die in het CaRe aanbod zit en wordt aangeboden via EpidM bestaat inmiddels 10 jaar. Toch ontbrak het Measurement in aan een goed leerboek dat als basis voor dit cursus gebruikt kan worden. We behielpen Medicine ons met het boek van Streiner and NorCambridge Univerman “Health measurement scales”, maar sity Press 2011 moesten de cursisten regelmatig wijzen op methoden die niet in het boek stonden of waar wij anders over dachten. Streiner en Norman zijn twee psychometrici en er bestaan enkele essentiële, en soms subtiele, verschillen tussen klinimetrie en psychometrie. Het boek “Measurement in Medicine” richt zich op alle metingen in de geneeskunde die gebruikt worden voor het stellen van diagnoses of het vaststellen van veranderingen in de gezondheidstoestand van mensen, al dan niet onder invloed van medische interventies. Deze metingen kunnen vragenlijsten betreffen, maar ook allerlei scans, laboratorium tests of componenten van lichamelijk
onderzoek. Het boek heeft een methodologische inslag. Het beschrijft hoe je nieuwe meetinstrumenten kunt ontwikkelen, hoe je onderzoekt of de kwaliteit van bestaande instrumenten acceptabel is, en ook hoe je de kwaliteit van meetinstrumenten kunt verbeteren. Je vindt er niet een opsomming van de beste meetinstrumenten op een bepaalde vakgebied, maar de methoden om het beste meetinstrument te kiezen, hetzij door het beoordelen van literatuur, hetzij door het zelf opzetten van onderzoek. Het boek beschrijft hoofdstuksgewijs de verschillende stappen in de ontwikkeling en evaluatie van een meetinstrument en de interpretatie van de resultaten. Op bovenstaande website staat een inhoudsopgave en preview. Het boek beschrijft daarbij methoden uit de psychometrie en klinimetrie. Omdat deze termen tot veel verwarring leiden hebben we ze vermeden. In plaats daarvan beschrijven we welke theorieën en conceptuele modellen er aan de metingen ten grondslag liggen. Ook wordt een beschrijving gegeven van item respons theorie. Dit hebben we gedaan door in ieder hoofdstuk te laten zien wat IRT meer kan dan andere methoden, maar welke aannames daarvoor nodig zijn. Het boek beoogt een leerboek te zijn. Daarom staan er achter ieder hoofdstuk opgaven. Er is een speciale website met data-bestanden om zelf te oefenen, en daar vind je ook de antwoorden en feedback voor alle opgaven. Doe er je voordeel mee !
�
33 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
De cursus BKO
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door: Francine Schneider en Eline Smit, vakgroep Gezondheidsbevordering In januari 2008 hebben alle Nederlandse Universiteiten de Wederzijdse erkenning Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) ondertekend. Deze BKO zorgt voor een wederzijdse erkenning van gecertificeerde docenten door alle universiteiten als gekwalificeerd docent in het academisch onderwijs. Dit BKO biedt een raamwerk, dat door iedere universiteit op eigen wijze verder uitgewerkt kan worden. De Universiteit Maastricht hecht veel waarde aan onderwijs (“Leading in Learning”) en biedt docenten middels een BKO cursus de mogelijkheid om onderwijscompetenties in kaart te brengen en, indien nodig, deze competenties te ontwikkelen. De cursus BKO die wordt gegeven aan de Universiteit Maastricht bestaat uit 5 bijeenkomsten van een dag, verspreid over een jaar. De rode lijn die door deze cursus heen loopt, zijn de verschillende competenties die de cursisten zich eigen moeten maken: vakinhoudelijk gericht handelen, onderwijsontwikkeling, onderwijsuitvoering, beoordelen en toetsen van studenten, reflecteren op eigen handelen en samenwerken. Naast de literatuur die wij ter voorbereiding op de bijeenkomsten hierover dienden te lezen, kwamen er tijdens de bijeenkomsten verschillende oefeningen aan bod om deze competenties te oefenen. Zo hebben een aantal
cursisten een casus ontwikkelend en hebben we deze besproken in onze BKO groep (onderwijsontwikkeling), hebben anderen een training uitgetest met de BKO’ers als studenten (onderwijsuitvoering), en hebben we uitvoerig gediscussieerd over onze eigen ervaringen in het ontwikkelen en geven van onderwijs (reflecteren op eigen handelen). De BKO cursus heeft ons niet alleen gestimuleerd om onze onderwijscompetenties in kaart te brengen en verder te ontwikkelen, maar bovenal heeft deze cursus ons gestimuleerd om een actieve rol te spelen binnen het onderwijs dat wordt gegeven vanuit onze vakgroep. Door de BKO cursus te volgen zijn we ons bewust geworden van de veelzijdigheid van het onderwijs en de mogelijkheden die dit biedt aan docenten om zich hierin te ontwikkelen en te profileren. Wij zullen ons hier in de toekomst zeker voor in blijven zetten! Een aanrader!
�
34 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
bulletin van de netherlands school of primary care research
Oraties
Academische Werkplaats Huisartsgeneeskunde
Mattijs E Numans oratie 28/6 2011 De Academische Werkplaats: inspiratie voor vernieuwing in de Huisartsgeneeskunde
Ik ben huisarts in Utrecht (Oog in Al) en voor het Julius Centrum van het UMC Utrecht coördinator van het huisartsennetwerk. Sinds 1 januari 2011 ben ik benoemd bij de afdeling Huisartsgeneeskunde VUmc op de bijzondere leerstoel “Innovatie en kwaliteit van de Academische Werkplaatsfunctie Huisartsgeneeskunde” vanwege Univé. In mijn oratie schets ik aan de hand van een aantal thema’s mijn visie op de Academische Werkplaats Huisartsgeneeskunde. De ontwikkeling van het onderzoek in de Academische Werkplaats staat op de voorgrond, want dat is de kern van mijn leeropdracht. De Academische Werkplaatsfunctie De definitie volgens onze landelijke onderzoeksorganisatie ZonMW is kort en bondig: Een Academische Werkplaats is een kennis-infrastructuur waarin praktijk, onderzoek, beleid en opleidingen samenwerken. Een Academische Werkplaats heeft een dubbel doel, namelijk enerzijds verdere professionalisering en academisering van de zorgprofessionals in de praktijk en, anderzijds, verbetering van de praktijkgerichtheid van de onderzoekers.
De Academische Werkplaatsfunctie is ook vertaald naar de huisartsgeneeskunde. Dit wordt het “Schillenmodel” genoemd. Het is een schematische weergave van de samenwerking tussen de academische huisartsgeneeskunde en huisartspraktijken. Tussen deze schillen en de academische huisartsgeneeskunde wordt gecommuniceerd op basis van wederkerigheid. De kern van de schillen, dus de kern van die samenwerking, is de UHP, de “Universitaire Huisartspraktijk”. Dat is de KLINIEK van de Universitaire afdeling Huisartsgeneeskunde. In de schillen daaromheen zitten praktijken waarmee in meer of mindere mate structureel wordt samengewerkt. In de binnenste schil de academische huisartspraktijken die “alles” doen, in de buitenste de “los-vaste” contacten. De Landelijke Stuurgroep Universitaire Netwerken Huisartsgeneeskunde LSUNH heeft dit schillenmodel een aantal jaren geleden gepresenteerd en het is bij bijna alle Universitaire Medische Centra in gebruik. Een eigen, bij de afdeling behorende, academische huisartspraktijk, een UHP, is echter niet voldoende om de academiseringsbehoefte
�
35 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
van de huisartsgeneeskunde te kunnen dekken. Er zijn ieder jaar weer vele coassistenten, semi-artsen en huisartsen in opleiding die een werkplek nodig hebben. En er zijn tientallen onderzoeksprojecten en de laatste jaren ook zorginnovaties die in de eerste lijn, bij de huisarts, moeten worden ondergebracht. Het concept van de Academische Werkplaats, het aangaan van een gestructureerde samenwerking met een groot aantal huisartspraktijken, maakt voor de huisartsgeneeskunde het gemis of het tekort aan eigen klinische afdelingen goed en kan de academische ontwikkeling opstuwen. Onderzoek en kwaliteit. De Huisartsgeneeskunde zelf is sterk aan ontwikkeling en verandering onderhevig.Veel veranderingen zijn al jaren geleden op gang gekomen en versneld naar aanleiding van de zorgstelselwijziging in 2006. Bijvoorbeeld de brede invoering van praktijkondersteuning ten behoeve van de zorg bij chronische aandoeningen zoals Diabetes en COPD, is al in de 90-er jaren opgestart. De ontwikkeling van zorggroepen met tientallen huisartsen om diezelfde zorg gestructureerd en concurrerend te kunnen aanbieden is daar de laatste jaren bijgekomen. De Academische Werkplaats is bij uitstek de infrastructuur waarbinnen kan worden ontwikkeld aan en geëxperimenteerd met transitie en innovatie van zorg. Dit is DE plaats om de effecten van interventies, nieuwe diagnostische testen,
prognostische algoritmen en screeningsprogramma’s op een wetenschappelijk valide manier vast te stellen. In de golf van vernieuwing die op de huisartsen afkwam is relatief weinig “hard” onderzoek gedaan naar het nut ervan en is onder huisartsen een soort vernieuwingsvermoeidheid ontstaan. Dat bedreigt ook de Academische werkplaats. De academische werkplaats wordt voor alle betrokkenen een succes als alle partijen een evenwicht ervaren tussen wat gevraagd wordt en wat geboden wordt. Er zijn twee partijen die in wederkerigheid hetzelfde doel nastreven, namelijk de eerstelijns zorg op een hoger plan te tillen. Op die manier samenwerken is een hele uitdaging. Vernieuwing. Bij het derde thema, de vernieuwing, gaat het over het gebruik van routinezorggegevens voor het onderzoek in de Academische Werkplaats. Routine zorggegevens zijn de gegevens die zorgverleners, dus huisartsen, verpleegkundigen, apothekers, fysiotherapeuten, zelf vastleggen in de computer ten behoeve van de dagelijkse praktijk.Veel patiëntgebonden onderzoek is belastend voor huisartsen en hun patiënten en vraagt veel administratie en gezoek, niet prettig dus. Huisartsen waren voorlopers met de invoering van een elektronisch dossier, het Huisartsen Informatie Systeem (kortom HIS). Daardoor ontstonden vanaf ca 1990 nieuwe mogelijkheden, ook in het onderzoek. De registratienetwerken van het eerste uur zijn echter een beetje losgeraakt van de “Academische Werkplaatsen” van de universitaire afdelingen huisartsgeneeskunde. Ze zijn vaak niet meer optimaal ingebed in de onderzoeks- en onderwijs infrastructuur van de universitaire huisartsgeneeskunde. Er zijn daarnaast ook problemen in de registratie. Goed registreren kost huisartsen in de huidige systemen veel tijd en ergernis en dat leidt tot onnauwkeurigheid. De “beloning” voor goed registreren is beperkt. Het gevolg is verlies aan motivatie bij de huisartsen en ook een beperking van de mogelijkheden om de gegevens voor onderzoek en rapportages te gebruiken.
�
36 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
We werken aan de ontwikkeling van een multifunctionele database met routinezorg gegevens om aan alle eisen die aan de Academische Werkplaats worden gesteld tegemoet te kunnen komen. Dat is een flinke investering voor alle betrokken partijen. De gegevens moeten in de praktijken optimaal geregistreerd en ingevoerd zijn, dat is misschien wel het belangrijkste startpunt. Maar dat sluit inmiddels goed aan bij de trajecten Adequate Dossiervoering EPD die op vele plaatsen zijn opgestart. De database moet uiteraard gekoppeld zijn aan de Academische Werkplaats, dus aan de praktijken die daarin samenwerken met de academie. En hij moet niet alleen worden gebruikt voor onderzoek, maar ook voor de zorg, voor het onderwijs en voor andere partijen in het veld.
De eerste lijn staat onder druk. De vraag uit de bevolking neemt toe, het aanbod van vooral korte contacten is daar niet altijd tegen opgewassen. Uit het oogpunt van kwaliteit moeten we iets doen om het evenwicht tussen laagdrempeligheid en dreigende overbelasting van de “voorziening” en van de huisarts zelf onder controle te krijgen. Inventarisatie van knelpunten, ontwikkelen van oplossingen, toetsen van interventies, het is dit soort onderzoek dat bijdraagt aan die kwaliteit. Met name bij de chronische aandoeningen en bij frequente praktijkbezoekers is het zinvol koers te zetten van reactieve zorg naar meer proactieve zorg en preventie. Dus van zorg waarbij de
huisarts aanpakt wat zich aanbiedt en handelt naar bevinden, naar een beter planbare zorg. Huisartsenzorg krijgt dan meer kenmerken van populatiemanagement. Dat wordt in de VS panelmanagement genoemd. Het woord “panel” staat voor een bepaalde deelgroep uit de praktijkpopulatie. Bijvoorbeeld ouderen, mensen met chronische aandoeningen, kinderen met bepaalde gezondheidsrisico’s. Bij effectief panelmanagement blijft het feitelijk contact met - en de regie door de huisarts in stand. Maar handelingen die door anderen gedaan kunnen worden, worden protocollair overgedragen. Er ontstaat op die manier meer ruimte voor vormen van preventie, risicomanagement en planbare zorg bij chronische aandoeningen in de praktijk. En de agenda van de huisarts laat dan kortere wachttijden zien. Dat principe is breed toepasbaar, moet verder worden ontwikkeld en getoetst en er is een geavanceerde ondersteuning in de ICT voor nodig. Dat is precies waar de Academische Werkplaats met ondersteuning van de routine zorgdatabase haar meerwaarde kan laten zien. Laten we ons behoeden voor weer een golf aan vernieuwing die niet goed wordt geëvalueerd. Kwaliteitsverbetering en vernieuwing begint met goede ideeën en onderzoek naar het effect van invoering van die nieuwe ideeën. Een goed idee komt meestal ook niet vanzelf; het ontstaat bij nieuwsgierigheid en kritisch beschouwen van wat er in de praktijk gebeurt. Het ontstaat bij een academische grondhouding dus. Dat proces, van het in beeld brengen van potentiële doelgroepen tot een zinvolle interventie, is te structureren. En met name de Academische Werkplaats is de plek waar dit soort methodieken kunnen worden ontwikkeld. De Academische Werkplaats in de toekomst Ik heb verteld over de Academische Werkplaats, wat erin gebeurt met huisartsen en hun patiënten en wat de mogelijkheden zijn voor onderzoek. “Verbetering van de zorg met en door onderzoek”, dat is de weg die ik in wil. Samenwerking tussen Academische Werkplaatsen en koppeling van gegevens zullen het mogelijk maken ook ingewikkelder problemen aan te pakken, zoals problemen die te maken hebben met diversiteit
�
37 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
�
en met lichamelijk onverklaarde klachten en problemen in de oncologie.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Belangrijke constateringen waren dat er in de Werkplaats interactief moet worden samengewerkt, door onderzoekers en huisartsen en andere eerstelijnswerkers. Adequate ICT, de database en expert-ondersteuning bij registratie en administratie, is essentieel voor het welslagen van de Academische Werkplaats. En de relatie tussen die ICT voorzieningen en het veld moet worden bestendigd en verbeterd door het gebruik van de gegevens voor veel meer doelen, niet alleen voor het onderzoek. De deskundigheid nodig voor multidisciplinair werken en het ontwikkelen van toetsbaar beleid is in het veld aanwezig, de benodigde deskundigheid voor multidisciplinair onderzoek is beschikbaar in de academie. De kwaliteit van zorg is erbij gebaat die twee kanten te koppelen in de Academische Werkplaats. De huisartsgeneeskunde neemt hier graag het voortouw en betrekt anderen erbij. Het is aan onszelf en aan de overheid, de verzekeraars en de UMC’s om de kansen van de Academische Werkplaats te zien en de ontwikkeling verder te ondersteunen. Er moet effectief geïnvesteerd worden in de ICT. In de eerste lijn is maar een paar procent van de omzet geoormerkt voor ICT voorzieningen. In het bedrijfsleven geldt 10% van de omzet voor ICT als de norm voor een gezonde ontwikkeling in de 21ste eeuw. Wellicht kan zo’n investering voor de eerste lijn in goede samenwerking met de ziekenhuizen regionaal worden geregeld. In ieder geval frustreert de enorme versnippering die nu plaatsvindt de samenwerking in dit opzicht op alle fronten.Versnippering verhindert ook transparantie en vertraagt innovatie. Een paar procent van de vele miljoenen die zijn besteed aan het nu stilgelegde project voor het landelijk EPD hadden al een oplossing betekend voor verbetering van de direct beschikbare ICT in iedere huisartspraktijk! Het helpt als verzekeraars, precies zoals dat bij academische ziekenhuizen gebeurt, aan academisch geaccrediteerde praktijken een academische toelage toekennen. Dat kan bijvoorbeeld heel praktisch door
het mogelijk te maken een “academiseringsmodule” te declareren bij de inschrijfgelden. Zo’n al dan niet centraal geregelde declaratie compenseert de extra geïnvesteerde tijd, ruimte en aandacht. Er zijn inmiddels landelijk geaccepteerde academische accrediteringsnormen beschikbaar, dus het is een kwestie van goede afspraken maken met de verzekeraars. De Academische Werkplaats Huisartsgeneeskunde vraagt materiële en immateriële investeringen van alle betrokken partijen. De Werkplaats kan daarbij een bron van inspiratie en vernieuwing zijn en blijven voor iedereen die de zorg aan het hart gaat en die plezier heeft in samenwerking op niveau…
Oratie Prof.dr. Michel Wensing. ‘Je hoeft niet ziek te zijn om beter te worden’, donderdag 13 oktober 2011 In de gezondheidszorg draait alles om de patiënt. Implementatiewetenschap helpt de gezondheidszorg verbeteren door wetenschappelijke kennis aan te dragen. Het dient dus het belang van de patiënt als de implementatiewetenschap zelf verbetert. Dit kan alleen door innovatie van concepten en methoden Dat stelt prof. dr. Michel Wensing in zijn oratie. Volgens hem is implementatiewetenschap beslist niet ‘af’ en zijn de grote vragen voor deze wetenschap: praktijkvariatie, kwaliteitsverbetering en behoud van verbetering. De onderzoeksgroep van Wensing richt zich vooral op de eerstelijnszorg en ambulante zorgverlening, en heeft voor de komende jaren een aantal speerpunten.
�
38 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
In Europees onderzoek gaat ze na hoe de verbetering van de zorg voor chronische patiënten het beste kan worden aangepakt.Verder doet ze onderzoek naar taakherschikking onder zorgverleners, in het bijzonder het extra inzetten van verpleegkundigen.Verder neemt Wensing uiteenlopende organisatorische factoren die bepalend zijn voor de verbetering van zorg onder de loep. Tot slot onderzoekt hij het netwerk van zorgverleners rondom een patiënt met een chronische ziekte. Mede door de mogelijkheden van informatietechnologie ontstaan immers allerlei nieuwe vormen van communicatie. In zijn oratie licht Wensing deze onderzoeken toe. Prof. dr. Michel Wensing (1967) studeerde Sociologie en promoveerde aan de Radboud Universiteit Nijmegen in 1997 en aan de Universiteit van Heidelberg in 2010 (Habilitation). Hij was van 2003 tot 2011 universitair hoofddocent aan het UMC St Radboud in Nijmegen. Wensing publiceerde ruim 200 internationale artikelen en is betrokken bij diverse grote Europese studies in de gezondheidszorg. Download oratie Je hoeft niet ziek te zijn om beter te worden
Oratie Prof.dr. Rob Smeets vol ambities `REVALIDATIE MOET VOORAAN IN HET ZORGPROCES’ Twee jaar geleden werd Rob Smeets benoemd tot hoogleraar revalidatiegeneeskunde aan de Universiteit Maastricht. Zijn leerstoel is volgens hem vooral te danken aan de inzet van Adelante, dat graag de revalidatiezorg wetenschappelijk wil onderbouwen.Vrijdag 13 mei hield Smeets zijn oratie met als titel Revalideren is goed schakelen.
Smeets (Sittard, 1964) studeerde geneeskunde aan de Universiteit Maastricht. Hij wist vanaf het begin dat hij revalidatiearts wilde worden. `Ik heb zelf familiaire spastische paraplegie, een erfelijke neurologische aandoening. Daardoor kwam ik al jong in contact met ziekenhuizen en de revalidatiegeneeskunde. De revalidatie kijkt vanuit een holistisch perspectief naar de resterende mogelijkheden van de patiënt. Dat spreekt mij erg aan.’ Vanaf 1991 volgde hij bij Adelante de opleiding tot revalidatiearts. Eenmaal met de papieren op zak, ging hij werken in het revalidatiecentrum Blixembosch in Eindhoven. `Langzaamaan raakte ik besmet met het onderzoeksvirus en ging ik een opleiding volgen tot onderzoeker in de revalidatie.Vijf jaar geleden promoveerde ik aan de Universiteit Maastricht op een studie naar revalidatiebehandelmogelijkheden voor mensen met chronische lage rugklachten. Dat proefschrift was nogal opgevallen, want snel daarna kreeg in het verzoek om hoogleraar revalidatiegeneeskunde te worden aan die universiteit.’ Naast zijn benoeming tot hoogleraar revalidatiegeneeskunde stuurt hij als medisch manager ook het Adelante Kenniscentrum aan. Binnen Adelante Kenniscentrum is naast het onderzoek op het gebied van de revalidatiegeneeskunde ook innovatie, opleidingen, onderwijs en kennisdisseminaties gepositioneerd. “Vanuit het kenniscentrum verzorgen we o.a. de opleiding tot revalidatiearts en geven we onderwijs binnen de curricula van geneeskunde, bewegingswetenschappen en gezondheidswetenschappen. Alle kennis die we ontwikkelen willen we beschikbaar stellen voor de buitenwereld en dat doen via verschillende wegen: publicaties, presentatie maar ook scholing en cursussen.” Calimero-complex Met zijn benoeming in 2009, mede dankzij de inzet van Adelante, was de Universiteit Maastricht het laatste academische centrum van Nederland waar een hoogleraar revalidatiegeneeskunde werd aangesteld. Smeets legt uit dat dit vakgebied nog steeds te lijden heeft onder het Calimero-complex. `We zijn een kleine speler in het medische veld. Men heeft nog niet altijd door wat ons vak binnen de zorg kan betekenen. Langzaamaan krijgen we gelukkig een volwaardig imago, echter in de pikorde blijven we laag staan. We zijn nu
�
39 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
adolescent maar over vijf jaar echt volwassen, zodat we onze eigen broek kunnen ophouden en structureel verankerd zijn in de academie.’ Zijn hoogleraarschap kan volgens hem daartoe een belangrijke bijdrage leveren. `We hebben in Limburg nu eindelijk een vakgroep. Ook de rest van Nederland neemt ons nu serieus. Ik merk ineens dat wetenschappers en artsen naar je toekomen om samenwerking te zoeken. Voor het eerst kunnen we ook zelf ons eigen onderzoeksprogramma samenstellen en invulling geven.’ Dat Limburg als hekkensluiter nu pas een hoogleraar revalidatiegeneeskunde heeft, is op zich vreemd. Deze provincie kampt namelijk met een dubbele vergrijzing. Smeets vertelt dat Limburgers meer klachten van het houdings- en bewegingsapparaat hebben en meer beperkingen en problemen ervaren met deelname aan het maatschappelijk leven dan gemiddeld in Nederland. Vandaar dat innovatie op het gebied van de revalidatiegeneeskunde juist in deze provincie extra gewenst en noodzakelijk is. Acute medische revalidatie In zijn oratie Revalideren is goed schakelen liet hij zijn toehoorders weten dat zijn vakgebied zich niet alleen moet bezighouden met de gevolgen van een ziekte of ongeval, maar ook op de preventie van de secundaire gevolgen daarvan. `Wij moeten veel vroeger in het behandelproces worden betrokken.Vaak komen we pas in beeld als het kwaad al is geschied. Mensen liggen dan bijvoorbeeld met een beroerte of een ernstig trauma op de IC, waar allerlei complicaties kunnen ontstaan. Als ze ons eerder met onze kennis en kunde inschakelen, kunnen we via acute medische revalidatie veel ellende voorkomen.’ Ook in andere gevallen kan de revalidatie in een vroeg stadium worden ingezet. Smeets spreekt van prerevalidatie. `Dat is het adviseren en/of behandelen van patiënten, zodat zij een medische behandeling kunnen ondergaan. Na die behandeling kan eventueel opnieuw revalidatie volgen.’ Als voorbeeld geeft de hoogleraar de patiënt met extreme obesitas en ernstige slijtage van het gewrichtskraakbeen in de heupen. Een heup-
vervangende operatie is in die situatie niet mogelijk. Smeets: `Wij kunnen de patiënt adviseren, coachen en laten trainen waardoor hij vermagert en zijn conditie opbouwt en daardoor uiteindelijk wel de operatie kan ondergaan. Ook zouden we bijvoorbeeld oncologiepatiënten fysiek en mentaal kunnen trainen ter voorbereiding op een oncologische behandeling.’ Nog twee leerstoelen Het woord schakelen liep als een rode draad door de oratie van Smeets. Niet alleen omdat de fiets zijn favoriete vervoermiddel is, maar vooral omdat binnen de ketenzorg de verschillende partijen goed met elkaar moeten communiceren. Smeets zoekt vanuit zijn vakgroep nadrukkelijk de samenwerking met de verschillende ketenpartners. “Alleen door de handen in elkaar te slaan kunnen we optimale resultaten boeken voor de patiënt.” Naast de samenwerking met de partners in de keten wordt er ook samenwerking gezocht met instellingen en instituten die het schakelen in de keten mee ondersteunen. Hierbij valt te denken aan b.v. onderwijsinstellingen en de industrie. Belangrijke schakels in die keten zijn onder andere de patiënt, de huisarts, de eerste hulp, het ziekenhuis, het verpleeghuis en de nazorg. Smeets constateert dat de revalidatie vaak achteraan in die keten zit. Dat vindt hij erg jammer en bovendien onverstandig.Vandaar zijn pleidooi voor acute medische revalidatie en prerevalidatie. `We willen vooraan in de keten zitten en ook meer kunnen schakelen met de eerste lijn. Daarbij staat het stepped care model centraal. Patiënten ontvangen dan een behandeling die niet uitgebreider is dan strikt noodzakelijk. De minder intensieve behandelvormen, zoals fysieke reconditionering en eenvoudige gedragsverandering, krijgen ze van eerste lijnmedewerkers die daartoe zijn gespecialiseerd. De complexe therapie vindt plaats binnen de revalidatiesetting.’ Verder heeft Smeets nog twee bijzondere hoogleraarschappen vanuit Adelante en de universiteit op zijn wensenlijstje staan: een voor de pijnrevalidatie en de andere voor armhandvaardigheid. `Wellicht dat we deze leerstoelen binnen enkele jaren realiseren. We hebben ambitieuze plannen en willen uitgroeien tot een internationaal expertisecentrum.’
�
40 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
�
Tabaksontmoediging: vechten tegen de bierkaai? Oratie Marc Willemsen
bulletin van de netherlands school of primary care research
In mei 2010 werd ik benoemd tot bijzonder hoogleraar ‘Tabaksontmoediging’. De leerstoel is ingesteld door STIVORO bij de vakgroep Gezondheidsbevordering. Op 14 januari heb ik mijn oratie gehouden. Het feit dat er een hoogleraar tabaksontmoediging ging komen, maar ook de oratie zelf, trokken opvallend veel belangstelling van de pers. Roken is van oudsher een onderwerp dat de gemoederen bezighoudt. Ik had mijn oratie de titel “Roken in Nederland: De keerzijde van tolerantie” meegegeven. Hiermee wilde ik duidelijk maken dat de bijzonder sterke traditie van tolerantie en vrijheid - blijheid in Nederland een obstakel voor een effectief ontmoedigingsbeleid. De oratie werd uitgesproken enkele maanden nadat Edith Schippers aantrad als nieuwe minister van Volksgezondheid. In mijn oratie citeer ik onder meer uit haar maiden speech waarin ze aangeeft niets te zien in tabaksontmoediging en juist kiest voor een liberale weg waar nauwelijks nog ruimte is voor overheidsinterventie. Ik merkte ook op dat de tabaksindustrie waarschijnlijk de champagnekurken liet knallen toen bekend werd dat zij minister werd. Inmiddels hebben onderzoeksjournalisten van het TV-programma Zembla de banden van de minister met de tabaksindustrie bevestigd en heeft Schippers naar aanleiding hiervan de bijnaam ‘Minister van Tabak’ gekregen. Een ander punt dat ik in mijn oratie wilde maken is dat Nederland – in tegenstelling tot wat in brede kring in de samenleving werd gedacht– een liberaal en relatief zwak tabaksontmoedigingsbeleid heeft.
Ook dit feit werd door de pers breed uitgemeten. De heersende gedachte was toch dat de overheid de rokers steeds meer in het nauw drijft. Ik liet echter op basis van landenvergelijkend onderzoek zien dat het Nederland tabaksbeleid in vergelijking met het buitenland steeds verder achterop raakt en zelfs op een aantal belangrijke punten haar internationale verplichtingen verzaakt. Nederland heeft namelijk in 2005 een juridische bindend kaderverdrag afgesloten met de Wereldgezondheidsorganisatie, waarin zij zich verplicht om een breed pakket van maatregelen te implementeren om het roken verder terug te dringen. Hier komt echter steeds minder van terecht. In mijn oratie analyseer ik hoe het komt dat het tabaksbeleid in Nederland zo moeizaam verloopt. Politieke context Ik constateer dat de tabaksindustrie in Nederland het maatschappelijk debat over roken en ook de politieke besluitvorming diepgaand beïnvloedt. Er lijkt sprake van een bijzonder ‘vruchtbare’ wisselwerking tussen een actieve en machtige industrie (Nederland is een van de grootste tabaksproducenten ter wereld) en de sociaal-politieke traditie van polderen en consensus zoeken, waarbij veel ruimte is voor overleg met het bedrijfsleven en het zoeken naar oplossingen door zelfregulering in plaats van wetgeving. Historisch gezien is Nederland sterk gedomineerd door het liberale gedachtegoed met vrijheid en tolerantie als belangrijke waarden. In deze liberale omgeving is tabak moeilijk te bestrijden. De Nederlandse politiek kijkt nog weinig naar de keerzijde van de tolerantie van het roken, namelijk de enorme maatschappelijke schade door het roken. Dertien procent van de ziektelast komt door het roken en de kosten door verminderde arbeidsongeschiktheid, productiviteitsverlies en ziektekosten wordt op meer dan 2 miljard Euro geschat. Traditionele aanpak van het roken schiet te kort In mijn oratie bespreek ik ook de traditionele aanpak van het roken. Deze aanpak richt zich op individuen en bestaat uit lesprogramma’s op school en psychologische en farmacologische behandeling van verslaafde
�
41 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
rokers. Ik laat zien dat deze aanpak belangrijk is, maar wezenlijk tekort schiet om het maatschappelijk probleem van het roken werkelijk aan te pakken. In de kern komt het erop neer dat op het individu gerichte interventies te weinig impact hebben op populatieniveau en de determinanten van populatieverandering niet aanpakken. Ik presenteer daarna een populatiegerichte aanpak die wel tot resultaten kan leiden. Belang van sociale normen Het belangrijkste kenmerk is dat een effectieve populatiebenadering minder gericht is op rokers zelf, maar meer op hun omgeving. Dat kan de fysieke omgeving zijn, maar ook de sociale omgeving. Uit vrijgekomen, voorheen geheime, documenten van de tabaksindustrie weten we dat zij vooral vrezen voor een afname van de sociale acceptatie van het roken. De sociale acceptatie, ofwel de sociale norm, is cruciaal. Gedrag van individuen wordt uiteindelijk in belangrijke mate gestuurd door gedeelde sociale normen. De Britse sociaal-epidemioloog Geoffrey Rose (1992) zei het zo: “Social norms rigidly constrain how we live (…).We may think that our personal life-style represents our own free choice, but that belief is often mistaken. It is hard to be a non-smoker in a smoking milieu, or vice versa. (…) The population strategy of prevention (….) faces the formidable difficulty of needing to change the majority, which means redefining what it is to be regarded as normal” (Rose, 1992). In Nederland is die taak inderdaad ‘formidable’. Ik ga er vanuit dat de sociale norm over roken dé centrale factor is waar tabaksontmoediging op de lange termijn om draait. De laatste jaren komen er ook uit onderzoek steeds meer aanwijzingen dat de sociale norm inderdaad een belangrijke factor in de geleidelijke overgang naar een rookvrije samenleving. Ik vermoed dat stoppen met roken vaak vooraf wordt gegaan door veranderingen van de maatschappelijk norm en dat die normen vervolgens ‘doordruppelen’
naar de kleinere sociale verbanden waar de feitelijke beïnvloeding plaatsvindt. Sociale netwerkanalyse heeft inderdaad laten zien dat stoppen met roken zich niet willekeurig voltrekt binnen een populatie, maar dat dit langs familie- en vriendenverbanden verloopt. De sterkste beïnvloeding vindt plaats binnen groepjes van mensen die sterk met elkaar verbonden zijn. Zo ontstaan er sociale groepen met heel weinig rokers en ander groepen waar nog relatief veel wordt gerookt. Populatiemodel De sociale norm heeft dan ook een prominente plaats gekregen in mijn populatiemodel van tabaksontmoediging (zie Figuur ).
Dit model stelt het vliegwiel van tabaksontmoediging voor. Als er voldoende momentum is draait het wiel langzaam door: de tabaksconsumptie neemt af, de groep rokers wordt kleiner, de sociale norm wordt minder tolerant tegen roken, er ontstaat meer draagvlak binnen de samenleving voor maatregelen om het roken verder te ontmoedigen, de politieke wil om dit te doen neemt toe en de kans dat die maatregelen er komen wordt groter. Maatregelen zullen weer bijdra-
�
42 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
gen aan verdere afname van de tabaksconsumptie en tolerantie en zo verder. In mijn oratie ga ik uitgebreid in op hoe dit vliegwiel weer in beweging gebracht kan worden, namelijk door een combinatie van massamediale norm-veranderende campagnes, betere invoering en implementatie van rookverboden, accijnsverhogingen, media advocacy en pleitbezorging (lobbyen). Hierbij constateer ik dat er taboes doorbroken moeten worden. Ten eerste het doorbreken van het taboe op het aanwenden van de baten uit tabaksaccijns voor anti-tabaksvoorlichting en hulpverlening. Ten tweede het taboe op confronterende campagnes over de gevolgen van roken en meeroken voor de gezondheid. En ten derde het taboe op het afschermen van de politieke besluitvorming over tabaksbeleid van de gevestigde belangen van de tabaksindustrie en haar lobbyisten. De recente uitzending van Zembla heeft nog eens duidelijk gemaakt hoe noodzakelijk dit is. Onderzoek Het onderzoek in het kader van mijn leerstoel vindt plaats langs drie lijnen. Ten eerste psychologisch onderzoek naar de effectiviteit van tabaksbeleid op rokers. Dit is lastig onderzoek. De onderzoekscontext is veel ‘rommeliger’ dan het laboratorium. In plaats van harde experimentele manipulaties moeten we het doen met indirect bewijs, zoals een verband tussen zelfgerapporteerde blootstelling aan een interventie en verandering in attitude- of gedrag. Bij gebrek aan de mogelijkheid om een echt experiment op te zetten, is een goed alternatief het natuurlijke experiment, waarbij maatregelen die in het ene land worden ingevoerd vergeleken worden met andere landen die de maatregel niet invoeren. Dit is precies de opzet van het ‘TC’ onderzoek waarbinnen het meeste werk binnen deze onderzoekslijn plaatsvindt. ITC staat voor International Tobacco Control Policy Evaluation Project. ITC is
een wereldwijd onderzoek waarbij representatieve panels van rokers uit verschillende landen (in Europa zijn dat er nu 5, wereldwijd 20) op een gestandaardiseerde manier over meerdere jaren worden gevolgd. Wij participeren sinds 2008 met verschillende promovendi en in 2011 ook met een post-doc. De tweede onderzoekslijn betreft meer sociologisch en politicologisch getint onderzoek naar invoering van tabaksbeleid en effect van dit beleid op populaties. De eenheid van analyse is hier de populatie en niet het individu. Op dit gebied is nog echt pionierswerk te verrichten, zeker in Nederland. Ander onderzoek binnen deze lijn is het monitoren van trends in het roken en determinanten van roken in Nederland. Hiervoor kunnen we beschikken over langlopende monitors van STIVORO met enorme databestanden. Analyses hierop leveren al jaren een constante stroom publicaties en rapporten die belangrijk zijn voor de onderbouwing van het tabaksbeleid in Nederland. De derde onderzoekslijn richt zich op de vraag hoe het gebruik van individugerichte interventies kan worden vergroot, zodat deze interventies binnen een geïntegreerde aanpak van tabaksontmoediging ook kunnen bijdragen aan populatie-impact? Het percentage rokers dat een effectief bewezen hulpmiddel of stopmethode gebruikte bij de laatste stoppoging, is in Nederland relatief laag. Er is nog winst te boeken door meer rokers ertoe te bewegen effectief-bewezen professionele hulp te benutten. Dan is er nóg een belangrijk onderwerp waar ik mij in de aankomende jaren mee bezig zou willen houden. We weten dat laagopgeleide rokers slecht reageren op veel populatie-interventies en dat ze meer moeite hebben met stoppen. Ik wil daarom consequent in al mijn onderzoek zogenaamde differentiële effecten van interventies op sociaal-economische groepen onderzoeken.
�
43 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
Dagboek van een promovendus
bulletin van de netherlands school of primary care research
24 oktober 2011 Maandag, iedereen moet weer opstarten. Normaal gesproken gaan we altijd in overleg als iedereen net is opgestart. Wie dat ooit zo bedacht heeft?! Maar omdat veel mensen uit de onderzoeksgroep vanwege de herftsvakantie een weekje vrij hebben, lijkt er weinig te overleggen. Dus om 10.00u wel even een kop koffie halen, maar dan toch weer gewoon aan het werk. Ik ben “geadopteerd” door de onderzoeksgroep astma / COPD, dus met deze collega’s deel ik de gang, de koffie en de verhalen over het weekend. Eigenlijk val ik helemaal niet onder astma / COPD. Mijn onderzoeksthema is multimorbiditeit, de aanwezigheid van meerdere ziektes tegelijkertijd. Dat gaat nou net verder dan losse ziektes. Gelukkig worstelen onderzoekers die zich met heel andere vragen bezighouden ook wel eens met SPSS
Hilde Luijks, Afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, UMC St Radboud (NCEBP)
of de printer. Het is fijn om frustraties en succesjes te kunnen delen! Bovendien vind ik het zelf juist stimulerend om af en toe van gedachten te wisselen met iemand die niet zo diep in hetzelfde onderwerp zit, maar met net wat meer afstand mee kan denken. Ik moet wat analyses gaan doen, maar eigenlijk is mijn grote SPSS bestand aan een opschoonactie toe. Er staan een hoop variabelen in die ik niet meer nodig heb. Tijd om wat dingen te wissen en een nieuw bestand aan te maken als bronbestand. Ik heb al wat voorbereidend werk gedaan en weet al wat er weg kan. In een syntax leg ik vast wat eruit gaat. Toch wil ik alles nog dubbelchecken voordat ik ze echt weggooi… Misschien dat ik daarom altijd langer over zulke klusjes doe dan ik van tevoren had gedacht. Voordat ik onderzoek deed, kon ik me niet voorstellen hoe je je dagen hiermee zou vullen. Ook niet dat dit een goed gevoel geeft. Het werk is heel anders dan in de praktijk. Ik combineer mijn promotietraject met de opleiding tot huisarts en ben daarom een AIOTHO (arts in opleiding tot huisarts-onderzoeker). Waar je in de praktijk iedere 10 minuten een consult afrondt, stel ik mijn onderzoeksdoelen meer in termen van weken. Of maanden. Deze studie is nog lang niet af, maar nu mijn variabelenlijst er weer beter uitziet ben ik toch tevreden. Ik werk met een bestand van patiënten uit de huisartspraktijk die allemaal diabetes type 2 hebben. Hoofddoel is om te kijken of de aanwezigheid van andere ziektes (comorbiditeit) invloed heeft op de instelling van hun diabetes. Omdat dit nog niet met zoveel ziektes tegelijk is bekeken, willen we eerst de prevalentie en incidentie daarvan beschrijven.
�
44 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
Tussendoor kijk ik geregeld op de website van het Amerikaanse tijdschrift waar ik mijn eerste artikel heb ingediend. Ik weet dat het waarschijnlijk zinloos is, omdat het in de VS nog nacht is. Maar afgelopen vrijdag veranderde de status van mijn manuscript van under review naar decision pending. Ik kan het niet laten om steeds weer te kijken wat die decision is! Al 4 dagen “hangt” die in de lucht en het enige dat ik er mee opgeschoten ben is dat ik mijn inlog en wachtwoord nu uit mijn hoofd weet… Waarom ze dit nou aankondigen zonder gelijk de beslissing kenbaar te maken is mij een raadsel. Jammer genoeg loop ik een beetje vast. Ik moet een syntax schrijven waarmee ik niet een hele variabele wijzig, maar alleen bij bepaalde personen een bepaalde waarde kan aanpassen. Te weinig hulptroepen op de afdeling aanwezig vandaag. Ik stuur een mailtje naar de statisticus en vraag of hij me deze week wil helpen. Gelukkig heeft een collega AIOTHO die boven werkt, vandaag al vroeg zin in een boterham. De afdeling ELG is best groot. Astma / COPD zit op de begane grond, maar onze collega’s die aan een GGZ of gender onderwerp werken, hebben hun werkplek boven. Initiatief om te gaan lunchen begint meestal op de 2e of 3e verdieping en verspreidt zich dan naar beneden. Zo zie je tussen de middag weer wat andere gezichten. We gaan naar de kantine, kletsen wat bij en vullen de maag. Na de lunch nog even opnieuw kijken of ik weet hoe ik die syntax schrijf. Ook met een gevulde maag weet ik niet hoe het moet. Die analyses doe ik liever met een volledig opgeschoond bestand, dan met een half verbeterde versie. Maar even wachten op reactie van Hans en wat anders gaan doen. Nog steeds decision pending… Momenteel doe ik een cursus Academic writing. Voor de volgende keer hebben we veel huiswerk gekregen! Ik vind het een leuke bezigheid om niet lekker lopende zinnen te herschrijven naar mooie parallellismen. Kan ik natuurlijk goed gebruiken om mijn artikel mee aan te passen, want wat de beslissing ook wordt, de gesubmitte versie zal zeker nog niet de uiteindelijke versie zijn.
Op mijn actielijst staat ook nog “stukje schrijven voor CaRré”. Als ik daar vast een begin mee maak, hoef ik de komende dagen alleen maar wat toe te voegen. Dan is dat binnen de deadline af en dan houd ik ongetwijfeld Jaap (redactielid red.) tevreden.
25 oktober Decision pending… Als de dag zo begint, weet ik dat ik nog minstens een dag geduld moet hebben! Deze week heb ik eigenlijk nergens deadlines of haast achter, zover ik nu kan overzien. Als de reactie op mijn submission komt, levert dat ongetwijfeld werk op; en als mijn SPSS bestand helemaal schoon is kan ik de analyses doen. Er ligt altijd wel een stapel artikelen in het bakje “nog lezen”, dus ik besluit me daar eens op te storten. ’s Middags werk ik aan mijn presentatie. Over tweeënhalve week mag ik naar de NAPCRG, het NoordAmerikaanse congres over onderzoek in de eerste lijn, in Canada! Vorige week heb ik mijn praatje geoefend bij mijn collega’s. Zij hebben me tips gegeven om het te verbeteren. Het moet eigenlijk ook nog ergens ingekort worden, best een lastige klus. Tien minuten spreektijd is niet lang, zeker niet voor de presentatie van kwalitatief onderzoek. Daarbij breng je niet de getallen in tabellen op als “bewijs”, maar letterlijke citaten. Het afgelopen jaar hebben we een focusgroepstudie gedaan onder huisartsen. Hun ervaringen en besluitvorming bij patiënten met multimorbiditeit was het onderwerp van gesprek. Een hele leuke vorm van onderzoek doen, en het heeft mooie resultaten opgeleverd. Het artikel hiervan is dus beoordeeld door reviewers, maar wat hun oordeel is houden ze nu al dagen geheim! Hoe het ook loopt met het artikel, het onderzoek levert me dus binnenkort een mooi congresbezoek op. Natuurlijk vind ik die presentatie spannend, maar daar denk ik nu nog maar niet aan. Eens kijken of ik het met wat plaatjes en een andere indeling van mijn conclusie wat kan verfraaien. Vanmiddag houd ik het om 17 uur voor gezien.
�
45 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
Ik woon dicht bij mijn werk. Het is nog veel te vroeg om te eten, maar toch eet ik de quiche die ik gisteren al gebakken had. Om 18.00u is er een voorlichtingsavond voor “haio’s” in de laatste fase van de huisartsopleiding. Het gaat over de verschillen tussen werken als huisarts in loondienst of als waarnemer, en wat daar bij komt kijken op juridisch en fiscaal gebied. Handig om hier wat meer over te weten, want tot nu toe heb ik dat niet in de opleiding geleerd. Sommige verklaringen moet je op tijd regelen, en wil je als waarnemer aan de slag dan moet je naar de Kamer van Koophandel. Thuis iets eten was niet echt nodig geweest, maar ja. Er was wel aangekondigd dat er een broodje zou zijn, maar omdat ik straks nog ga sporten wilde ik niet riskeren dat op één broodje te moeten doen. Net voor het einde moet ik weg, om op tijd in de sporthal te zijn. Op zulke avonden is het wel handig dat we pas om 21.00u trainen, maar eigenlijk is het best laat. Volleybal is “mijn” sport, heerlijk! We krijgen een lekker fanatieke training. Na afloop nog een drankje in de kantine, wat afspraken maken voor de wedstrijd donderdag en dan naar bed.
26 oktober In de ochtend loop ik even naar “boven” en kom ik Hans, de statisticus, tegen. Hij is druk, maar probeert vanmiddag naar mijn vraag te kijken. Verder heb ik heb vanochtend een afspraak bij het hoofd van de huisartsopleiding, om wat “aiothozaken” te bespreken. We hebben laatst wat dingen op papier gezet die we onder de aandacht willen brengen. Op de auteurswebsite verwacht ik inmiddels al niet anders meer dan pending te zien... Mijn copromotor is er vandaag en hij vertelt me dat dit waarschijnlijk betekent dat mijn stuk in de redactievergadering besproken zal worden. Die is maximaal een keer per week, dus in ieder geval nog een paar dagen geduld, en misschien wel een week langer. ’s Middags komt Hans even bij me langs. Vaak werkt het ook wel het makkelijkst om even face-
to-face te overleggen. Ik leg uit wat ik wil doen in het bestand. Hans vertelt dat het wijzigen van de waarden niet zó kan, dat je het nog terug kunt vinden. We moeten dus voor alle 100 “stamvariabelen” een kopie maken en daarin de wijziging doorvoeren met een nieuwe berekening. Op naar de 1200e variabele in mijn bestand! Hans wil een syntax voor me schrijven waarmee ik niet 100x de hele berekening opnieuw hoef in te geven, maar alleen de 100 nummers hoef te typen. Die vind ik aan het eind van de middag in mijn mailbox. Het afgelopen jaar heb ik wel geleerd welke soort activiteiten “ochtendtaken” en welke “middagtaken” zijn en dit lijkt me er typisch één voor de ochtend. Morgenochtend de eerste klus dus, want het komt er in eerste instantie op neer dat ik met eindeloos heen en weer scrollen de nieuwe waarden vergelijk met de bestaande. Deze week heb ik duidelijk minder te doen dan anders, maar ook lekker om eens wat “weg te lezen”. Ik lees het artikel af en dan is het mooi geweest. Vanavond heb ik met twee vriendinnen afgesproken. Lekker bijkletsen en een hapje eten. Als ik al op bed lig komt mijn vriend thuis. Stefan is ook promovendus en komt net terug van een congres in Stockholm. Ik ben blij hem weer te zien en weet nog net te vragen hoe zijn posterpresentatie ging, maar dan val ik gelijk weer in slaap.
27 oktober Donderdag: vanavond wedstrijd! De hele dag heb ik dan zo’n gevoel dat ik “ergens zin in heb”. Ik ga met de syntax aan de slag. Van tevoren had ik al gezien hoeveel wijzigingen er moesten komen. Juist omdat dat er redelijk wat waren, hebben we besloten de database op dat punt aan te passen. Ik kijk of de aantallen die gewijzigd waren kloppen met wat ik verwacht had. Het klopt, en soms zijn het er iets meer. Het blijkt dat ik bij de “precheck” nog wat dingen over het hoofd had gezien. Goed dus dat we de aanpassing doen, én goed dat ik wat dingen check, want blijkbaar zie je altijd wat over het hoofd. We hebben een onderverdeling
�
46 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
gemaakt in aandoeningen die áltijd als comorbiditeit meetellen, en aandoeningen die alléén meetellen als ze meerdere keren geregistreerd zijn. Dat zijn ziekten die niet perse een chronisch beloop hebben, zoals depressie en jicht. Voor die laatste soort aandoeningen werkt de syntax niet. Ik stuur Hans een mailtje met de vraag of hij me opnieuw kan helpen. Ik ben benieuwd of het klusje deze week nog afkomt maar ik richt me nog maar eens op mijn presentatie voor Canada. Zul je zien dat het werk zich volgende week ineens weer opstapelt… Op donderdag is mijn collega en kamergenoot ook aanwezig. Toen we allebei full-time onderzoek deden zagen we elkaar dagelijks. Nu Wouter weer grotendeels in de praktijk zit moeten we het sparren en een gezellig praatje maken, bewaren tot de donderdag. De wedstrijd start vanavond, zoals bijna altijd, te laat. De “eerste ronde” loopt standaard uit dus kunnen wij bijna nooit om 21.30u starten. Om 21.45u kunnen we inlopen en de pot start om 22.15u. We spelen tegen nummer laatst en willen onze 2e plek uiteraard niet verspelen. Iedereen heeft er zin in, maar het wordt een zware kluif! Het spelletje verloopt heel rommelig en dat is jammer. Gelukkig pakken we een 4-0 winst, maar dit was een typisch gevalletje met de hakken over de sloot! Het is wel lekker om je energie kwijt te kunnen. Ver na twaalven duik ik gauw onder de wol.
28 oktober Vandaag is het CaRe symposium in Amsterdam. Ehealth, het thema van vandaag, is niet iets waar ik me echt mee bezig houd, maar als lid van de Promovendi Opleidings Commissie moet ik vandaag
toch mijn gezicht laten zien. Leuk is wel dat, als je geen specifieke leerdoelen voor zo’n dag hebt, het alleen maar mee kan vallen… en dat blijkt vandaag waar. Een paar leuke plenaire praatjes in de ochtend en tijdens een “petje op, petje af” quiz ben ik een van de 4 gelukkige prijswinnaars! We krijgen een boekje over human enhancement van de pen van de spreekster. Tussendoor spreek je andere promovendi en kan ik ook wat bijkletsen met een oud-collega die nu aiotho in Maastricht is. Zoals vaker op een symposium zijn er ‘s middags verschillende parallel sessies. Nu zijn jongere onderzoekers aan de beurt om hun bevindingen te presenteren. In de trein op de terugweg zie ik op mijn telefoon dat er nu, een week later, nog steeds geen beslissing bekend is van het tijdschrift… Benieuwd wat volgende week brengt! Epiloog Het weekend zit lekker vol met een bruiloft, bijpraten met Stefan (eindelijk), en ook nog vriendinnen zien én familie over de vloer! En ja hoor, na het weekend los ik met Hans de problemen met het SPSS bestand op en heb ik genoeg werk daarop volgend. Dinsdag is de halfjaarlijkse aiothodag, met leuke lezingen en gelegenheid je collega’s uit het hele land te spreken… en dinsdag krijg ik ook bericht dat mijn artikel is afgewezen! Het commentaar van de reviewers is gelukkig opbouwend, met allerlei suggesties voor aanvullende literatuur en stof tot nadenken voor een andere opbouw van het artikel. Misschien moet ik wat wijzigingen ook maar doorvoeren in mijn presentatie voor Canada… Hilde Luijks Afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, UMC St Radboud (NCEBP)
�
47 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
De tand des tijds: stellingen revisited
bulletin van de netherlands school of primary care research
De stellingen van Nanne de Vries Nanne de Vries promoveerde Cum Laude in 1988 aan de Rijksuniversiteit Groningen op een proefschrift over “Gelijkheid en complementariteit. Vergelijkingsprocessen in tweedimensionele taaksituaties”. Hij is nu hoogleraar Gezondheidsbevorderingen en hoofd van de afdeling Health Promotion. Nanne’s belangstelling voor onderzoek is tijdens zijn studie psychologie en onderzoeksassistentschappen aan de universiteit van Groningen gegroeid. Het boek “The Social Animal” van Aronson dat hij in het eerste jaar onder begeleiding van Gerjo Kok bestudeerde was het beginpunt. Later heeft hij samen met zijn begeleider A. van Knippenberg een NWO aanvraag geschreven en gekregen om zijn promotieonderzoek uit te voeren. De Carré redactie ging bij hem op bezoek om te zien of de stellingen van zijn proefschrift, 13 in totaal, de tand des tijds hebben doorstaan. Stelling 6 Sanders & Mullen (1984) concluderen ten onrechte dat mensen informatie over hun bekwaamheden niet vertekenen. CaRe: ‘Denk je dat mensen bewust informatie over hun bekwaamheden vertekenen?’ Nanne: ‘Mensen kijken wel degelijk door een roze bril als het gaat over wat ze wel en niet kunnen. Maar ik denk wel dat mensen dat ook door hebben. Ze worden dan ook voorzichtiger met het mooier presenteren van hun bekwaambeden als ze weten dat de realiteittest nog moet volgen; dat
waren de omstandigheden die Sanders & Mullen bestudeerden.’ Stelling 7 Het onderscheid dat Petty & Cacioppo maken tussen centrale en perifere overredingsprocessen leidt niet tot theoretische verheldering. CaRe: ‘Vind je dat onderzoek naar perifere overredingsprocessen nog steeds niet voor meer theoretische verheldering heeft gezorgd?’ Nanne: ‘De theorie van Petty & Cacioppo (1986) was een van de eerste die duale processen van gedragsverandering beschreef. Hierin werden twee manieren beschreven om mensen te overreden. De eerste manier is om inhoudelijk (met goede argumenten) mensen te overreden en de tweede manier is om via de verschijningsvorm (bijvoorbeeld een heel betrouwbare persoon) mensen te overtuigen. Het feit dat het verschil dat Petty & Cacioppo maken tussen centrale en perifere overredingsprocessen niet tot theoretische opheldering leidt, komt doordat de twee routes die zij beschrijven zodanig met elkaar interacteren dat de theorie niet meer te verwerpen (falsifieerbaar) is.’ Stelling 8 Het is niet terecht onderwijsformatie geheel op grond van instroomcijfers van studenten vast te stellen; op zijn minst dienen kwaliteit en rendement als parameter te worden opgenomen. CaRe: ‘Vind je dat tegenwoordig ‘kwaliteit van onderwijs’ voldoende wordt meegenomen als parameter voor onderwijsformatie?’ Nanne: ‘Nee, dit wordt nu niet meegenomen.
�
48 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
� bulletin van de netherlands school of primary care research
Kwaliteit is een soort bespreekpunt en randvoorwaarde, maar geen criterium voor onderwijsformatie; hoogstens wordt een bepaald persoon geweerd maar dat heb ik nog niet meegemaakt. Het waarborgen van de kwaliteit van onderwijsprogramma’s is wel veel verbeterd in de loop der jaren, met behulp van visitaties. Ik weet niet of er wel direct wordt ingegrepen als er echt slecht onderwijs gegeven wordt. Het bedrijfseconomisch aspect van onderwijsinstellingen is veel belangrijker geworden dan in 1988. Maar ook rendement wordt nog steeds niet als parameter voor onderwijsformatie meegenomen. Nu kwaliteit op een andere manier wordt gewaarborgd weet ik niet of onderwijsformatie er nog aan gekoppeld zou moeten worden.’ Stelling 9 Het geeft te denken dat alleen aan de hoogste onderwijsinstellingen van ons land niet van docenten wordt geëist dat zij op enigerlei wijze didactisch zijn geschoold. CaRe: ‘De stelling is nog steeds erg actueel. Een aantal jaren geleden is de Basis Kwalificatie Onderwijs ingevoerd (BKO). Ben je van mening dat ook hoogleraren met veel ervaring zich nog verder
moeten kwalificeren op het gebied van onderwijs?’ Nanne: ‘Ik vind wel dat er enige toetsing zou mogen zijn, dus ik sta wel achter deze hervormingen. Als je een goed onderzoeker bent wil niet zeggen dat je ook goed onderwijs kunt geven. Zelf heb ik een aanvraag voor het erkennen van verworven competenties ingediend.’ Stelling 12 De mogelijkheid om gezondheidsgedragingen van mensen te beïnvloeden via de negatieve gevolgen van die gedragingen voor hun kinderen, verdient nader onderzoek. CaRe: ‘Ben je het nog steeds met deze stelling eens?’ Nanne: ‘Ja. We weten er wel meer van dan in 1988, maar lang niet alles. Ik ben ervan overtuigd dat mensen te overreden zijn om gezonder gedrag te vertonen als men ze kan overtuigen van de voorbeeldfunctie die ze hebben. Echter, ouders zijn er nog steeds niet voldoende van overtuigd dat ze een voorbeeldfunctie hebben. Bijvoorbeeld, veel kinderen die te dik zijn hebben vaak ook te dikke ouders. Strategieën om ouders hiervan te overtuigen zijn nog niet voldoende doorontwikkeld.’
�
49 < vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 16 | nr 57 | december 2011
bulletin van de netherlands school of primary care research
Uitnodiging
GGZ KennisdaG 2012 de eerste Lijn Klaar voor de toekomst?
2 februari 2012 Beurs van Berlage Amsterdam
� 50 < vorige pagina
terug naar inhoud