Cahier
Qind Qind een nieuw evaluatieinstrument
voor integrale gebouwkwaliteit
Inhoudsopgave Inleiding
3
Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.3
Qind – een kennismaking
5
Wat is Qind? Voor wie is Qind ontwikkeld en waarom? Wanneer wordt Qind toegepast? Hoe is Qind tot stand gekomen? Komen er updates van Qind?
5 6 6 7 7
Qind als evaluatie-instrument voor integrale gebouwkwaliteit
9
De context van Qind De drie categorieën kwaliteitsaspecten De tien kwaliteitsaspecten van Qind Overzicht van de Qind-methodiek Totaaloverzicht kwaliteitsaspecten Uitleg radardiagram
9 9 10 13 14 16
Qind in de praktijk
17
Resultaten van de pilots Toepassing van Qind Tot slot
17 17 20
Bijlagen
21 1 2 3
Healing environment Flexibiliteit Gebruiksaanwijzing cd-rom
21 33 41
Bijgevoegd in omslag: cd-rom Qind
1
2
Inleiding Dit cahier is het derde van een reeks. Eerder verschenen “Het aanbesteden van werken” en “Multifunctioneel bouwen in de ouderenzorg”. Ditmaal is het onderwerp “Qind”, een door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (het Bouwcollege) ontworpen methodiek voor het bepalen van de integrale gebouwkwaliteit. Integraal omdat het de instellingen in staat stelt niet zozeer na te gaan of voldaan wordt aan de basiskwaliteitseisen, als wel om de gewenste meerwaarde qua functionaliteit en belevingswaarde in kaart te brengen. De methodiek, die ontleend is aan de National Health Service (NHS) in Engeland, kan niet alleen op Engelse ervaringen bogen, maar is inmiddels via enkele pilots ook in de Nederlandse situatie getest. De daarmee opgedane ervaringen hebben her en der geleid tot aanpassing van het oorspronkelijke ontwerp, maar hebben bovenal het vertrouwen gegeven dat de instellingen inderdaad een zinvol instrument tot kwaliteitsmeting wordt aangereikt. In dit cahier wordt Qind toegelicht en zijn praktische tips opgenomen. Bij dit cahier treft u een cd-rom aan, waarmee u de kwaliteitsmeting zelf kunt uitvoeren. Bent u benieuwd of de gebouwkwaliteit van uw instelling voldoet en op welke punten die eventueel verbetering behoeft? Qind biedt op dit punt handvatten. Wanneer het cahier of de cd aanleiding geeft tot vragen, opmerkingen of suggesties, dan horen wij die graag. U kunt daarvoor gebruikmaken van het e-mailadres:
[email protected]
Utrecht, juni 2004
3
4
1
Qind – een kennismaking 1.1
Wat is Qind?
Qind – dat staat voor ‘kwaliteitsindex’ – is een evaluatie-instrument waarmee in eerste instantie bouwende instellingen zelf kunnen bepalen of een gebouwontwerp voldoende kwaliteit heeft. Het is een hulpmiddel bij belangrijke beslissingen in de verschillende fasen van het ontwerpproces. Uitgangspunten bij het ontwerp kunnen er helder mee worden geformuleerd én getoetst. Qind is tevens te gebruiken om de kwaliteit van de bestaande huisvesting van instellingen te vergelijken. Het krijgt daarmee het karakter van een breed evaluatie-instrument voor de integrale gebouwkwaliteit. De evaluatie van een ontwerp of gebouw met behulp van de Qind-methodiek vindt plaats aan de hand van een thematische vragenlijst, waarmee diverse kenmerken van een gebouw worden doorgelicht. De vragen hebben betrekking op functioneel-ruimtelijke, materieel-technische en belevingsaspecten. Van deze aspecten maken ook flexibiliteit, duurzaamheid en toekomstwaarde deel uit. Los van de kwaliteitsaspecten die met Qind in beeld worden gebracht, zal een bouwplan altijd moeten voldoen aan de geldende beleidsregels, bouwkostennormen en basiskwaliteitseisen. Geen enkele instelling zal echter met basiskwaliteit willen volstaan, maar juist meerwaarde willen bieden en zich ook als zodanig ten opzichte van zijn doelgroepen willen profileren. Qind biedt houvast om dit te bereiken door speciale aandacht te geven aan deelaspecten als belevingswaarde en flexibiliteit.
Samengevat heeft de Qind-methodiek de volgende functies: • het meten van de kwaliteit van een bouwplan tijdens het ontwerpproces. Indien gewenst, kan dat in verschillende fasen van het proces worden herhaald; • het meten van de kwaliteit van een gebouw dat kortere of langere tijd in gebruik is; • het bevorderen van het besluitvormingsproces.
5
1.2
Voor wie is Qind ontwikkeld en waarom?
De Qind-methodiek is ontwikkeld voor eenieder die bij de voorbereiding van bouwprojecten in de zorgsector betrokken is. Allereerst zijn dat de gebruikers en het management van instellingen. Maar ook architecten en adviseurs kunnen er een zinvol gebruik van maken, evenals alle betrokkenen bij het beoordelen van bouwplannen. Qind is een instrument dat tijdens het ontwerpproces kan helpen om tot weloverwogen beslissingen te komen. Het biedt daarbij de mogelijkheid na te gaan of een bepaald ontwerp of gebouw voldoet aan de kwaliteitscriteria die een instelling vanuit de eigen visie en organisatie voor zichzelf heeft opgesteld. Deze criteria zijn als regel door de organisatie vertaald in een programma van eisen. Tevens maakt Qind het bepalen van de kwaliteit van een specifiek zorggebouw mogelijk. Er is bewust voor gekozen om het aantal technische vragen te beperken, zodat het instrument door alle belanghebbende partijen binnen een organisatie en door andere betrokkenen kan worden gebruikt. Ook zonder speciale vakkennis is de kwaliteit van een ontwerp of gebouw dus, al dan niet in groepsverband, te beoordelen.
1.3
Wanneer wordt Qind toegepast?
Qind kan op ieder gewenst moment in de huisvestingscyclus worden gebruikt. Tijdens het ontwerpproces biedt de methodiek veel mogelijkheden, met name in een vroeg stadium. Naarmate het ontwerpproces vordert, worden meer en meer beslissingen genomen en komen besluiten vast te liggen. Het is daarom wenselijk om in een vroeg stadium voldoende aandacht te besteden aan de kwaliteitsaspecten om de beoogde eisen en wensen van de instelling te realiseren. Qind biedt instellingen voorts de mogelijkheid zelfstandig een bouwplan te evalueren. Het evaluatie-instrument is tevens een checklist, waardoor men in een later stadium niet voor onverwachte verrassingen komt te staan. Indien uit de meting blijkt dat een aspect niet aan de gestelde eisen en wensen van de instelling voldoet, kan het ontwerp, dankzij het gebruik van aspecten, gericht worden bijgestuurd.
6
1.4
Hoe is Qind tot stand gekomen?
Qind is ontwikkeld door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (het Bouwcollege). Het is afgeleid van het in Engeland ontwikkelde AEDET-systeem (Achieving Excellent Design Evaluation Toolkit) en aangepast aan de Nederlandse situatie. Qind is getest door medewerkers van het Bouwcollege en verschillende instellingen. De ervaringen van deze pilot-sessies zijn zoveel mogelijk verwerkt in de eerste digitale versie, die u bij dit cahier aantreft. Het model wordt medio 2005 geëvalueerd. Ideeën en aanvullingen van gebruikers zullen daarbij worden meegenomen. Tijdens de pilot-sessies waren de gebruikers van Qind enthousiast over de mogelijkheid projecten op een systematische wijze onder de loep te nemen. De vragenlijst op de cd helpt het ontwerp overzichtelijk te maken voor gebruikers en management, ook als ze niet geoefend zijn in het lezen van plannen en tekeningen. Architecten, adviseurs en beoordelaars worden op hun beurt geattendeerd op aspecten waar gebruikers aan hechten. Dit geldt vooral bij ingewikkelde en complexe plannen.
1.5
Komen er updates van Qind?
Qind in de hier gepresenteerde vorm is een tijdelijk product. Het systeem wordt het komend jaar geactualiseerd en aangepast, mede door pilotprojecten, eigen ervaringen en die van instellingen en hun adviseurs.
7
8
2
Qind als evaluatie-instrument voor integrale gebouwkwaliteit 2.1
De context van Qind
Een ontwerp voor een gebouw in de zorgsector moet aansluiten op de zorgvisie en het profiel van een instelling, het programma van eisen en de verwachtingen van gebruikers. Met Qind kan worden nagegaan of dit het geval is. Noodzakelijk is dat het ontwerp voldoet aan de basiskwaliteitseisen die zijn beschreven in de bouwmaatstaven die voor gebouwen in de betreffende zorgsector van toepassing zijn. Behalve aan kwaliteitseisen moet een gebouwontwerp ook voldoen aan de beleidsregels die de rijksoverheid voor de zorgsector heeft opgesteld. Ook moet het ontwerp binnen de bouwkostennormen worden gerealiseerd die jaarlijks door het Bouwcollege in de Bouwkostennota worden gepubliceerd. Deze kaders zijn voor ieder bouwplan een vast gegeven, reden waarom er in dit cahier niet verder op in wordt gegaan.
2.2
De drie categorieën kwaliteitsaspecten
Met Qind kunnen drie categorieën kwaliteitsaspecten worden onderscheiden: • functionaliteit; • beleving; • materieel-technische aspecten. Deze kwaliteitsaspecten worden al in de eerste eeuw voor Christus genoemd door de Romeinse bouwmeester Vitruvius. Hij beschouwt functionaliteit (utilitas), constructie (firmitas) en esthetische aspecten (venustas) als de drie hoofdcomponenten van de architectuur.
Functionaliteit De categorie functionaliteit heeft betrekking op de functies of het gebruik van een gebouw. Bij de ontwikkeling van zorggebouwen is voor de functies of het gebruik ervan een bepaalde doelgroep uitgangspunt. De mate van zorg die wordt verleend, verschilt per doelgroep.
9
Beleving De categorie beleving is gericht op hoe men een gebouwde omgeving ervaart. Dat kan voor iedereen anders zijn. Beleving heeft te maken met aspecten als privacy, identiteit, herkenbaarheid, veiligheid, uitzicht, licht, geluid en stressreductie. Door deze aspecten methodisch onder de loep te nemen, krijgt men een beeld van de beleving. Bij Qind wordt de kwaliteit van de beleving bepaald door het gebouw of het ontwerp stedenbouwkundig te bekijken, waarna ook de beleving van de ruimten in het gebouw kritisch wordt bekeken. Materieel-technische aspecten De categorie materieel-technische aspecten betreft de kwaliteit van de bouwtechnische uitwerking van een gebouw op verschillende niveaus. Zo kan de procesmatige voortgang van voorbereiding en realisatie worden beoordeeld. Bij het beoordelen van de kwaliteit van de bouwkundige uitwerking wordt onder meer gekeken naar het installatieniveau en het binnenmilieu.
2.3
De tien kwaliteitsaspecten van Qind
De hierboven beschreven categorieën kwaliteitsaspecten kunnen als volgt in tien kwaliteitsaspecten worden onderverdeeld.
Functionaliteit: 1 gebruik 2 toegankelijkheid 3 ruimte(lijkheid)
4 5 6 7
Beleving: stedelijke en maatschappelijke inpassing karakter en vernieuwing externe uitstraling (in relatie tot functie en schaal) beleving van de intern gebouwde omgeving
Materieel-technische aspecten: 8 bouwkundige uitwerking 9 kwaliteit binnenmilieu 10 technische installaties
10
Deze kwaliteitsaspecten worden hierna nader omschreven.
Categorie Functionaliteit 1
2
3
Gebruik – Dit aspect gaat niet alleen in op de zorgvisie en het zorgmodel van de instelling als uitgangspunt voor het ontwerp, maar ook op de onderlinge relaties tussen en de ordening van de verschillende functies. De zorgvisie en het zorgmodel van een instelling zijn zeer bepalend voor de opzet van een ontwerp of gebouw. Het aspect heeft mede betrekking op het toezicht in en om het gebouw. Onder gebruik behoort ook de functionaliteit van het gebouw voor de bedrijfsvoering. Daarnaast wordt gekeken naar de mogelijkheden om een gebouw aan te passen, zodat aan de toekomstig geldende vraag kan worden voldaan. Dat vereist een zekere mate van flexibiliteit. Op dit belangrijke item wordt ingegaan in bijlage 2. Toegankelijkheid – Bij de beoordeling van het aspect toegankelijkheid gaat het, naast toegankelijkheid van het gebouw en het omliggende terrein, ook om bereikbaarheid van en parkeergelegenheid bij het gebouw. Ook bepaalde brandveiligheidsaspecten worden hierbij bekeken. Een gebouw moet niet alleen goed toegankelijk zijn voor de doelgroep, maar er moeten ook voldoende voorzieningen zijn getroffen voor parkeren en het verlenen van hulp bij calamiteiten. Ruimte(lijkheid) – Bij dit aspect wordt het ontwerp of gebouw getoetst aan de ruimtebehoefte zoals vastgelegd in het programma van eisen. Voor het leveren van adequate zorg moet voldoende ruimte beschikbaar zijn die ook efficiënt te gebruiken is. Zo is het van belang dat sanitaire ruimten ruim genoeg zijn opgezet, zodat het gebruik van rolstoel en tilapparatuur en het verlenen van assistentie mogelijk zijn.
Categorie Beleving 4
5
Stedelijke en maatschappelijke inpassing – De beleving van de stedelijke en maatschappelijke inpassing kan op verschillende niveaus worden bekeken. Het gebouw moet passen in het bestemmingsplan en voldoen aan verschillende stedenbouwkundige eisen, wil het gerealiseerd kunnen worden. Binnen dit aspect speelt niet alleen de stedenbouwkundige inpassing in de omgeving een rol, maar ook de maatschappelijke inpassing. Een gebouw kan qua schaalgrootte en ontsluiting goed aansluiten op de bebouwde omgeving, maar dat wil nog niet zeggen dat het ook goed past in de sociale omgeving en/of dat de gebruikers of bewoners goed passen in buurt of wijk. Vanzelfsprekend zal dit aspect eerder een rol spelen bij de integratie van een kleinschalige woonvoorziening in een woonwijk dan bij een ziekenhuis. Karakter en vernieuwing – Ieder gebouw heeft een eigen karakter. Een strak vormgegeven gebouw dat is uitgevoerd in wit plaatmateriaal met veel glas heeft een kille en moderne uitstraling, hetgeen doorgaans niet direct wordt geassocieerd met zorg voor zieke of kwetsbare mensen. Het karakter en de architectuur van een gebouw zijn daarom belangrijke aandachtspunten bij de ontwikkeling van een zorggebouw.
11
6
7
Externe uitstraling (in relatie tot functie en schaal) – Ieder gebouw heeft een eigen uitstraling, afhankelijk van de mate waarin direct zichtbare elementen als schaalgrootte, materiaal, geleding en kleur samenhang vertonen. Een grootschalig ziekenhuis met een relatief kleine entree roept een negatief beeld op bij patiënten en gebruikers. Een ziekenhuis waarbij schaal en entree bij elkaar passen, zal in het algemeen prettiger overkomen. De externe uitstraling van een gebouw hangt overigens niet alleen af van de schaalgrootte, maar ook van bijvoorbeeld materiaalkeuze, kleurgebruik en detaillering. Beleving van de intern gebouwde omgeving – De beleving van de intern gebouwde omgeving vormt een belangrijk onderdeel van de methode Qind, omdat patiënten/cliënten en medewerkers in die omgeving een groot, of zelfs het grootste deel van hun tijd doorbrengen. De deelaspecten binnen dit kwaliteitsaspect zijn dan ook zeer divers. De aandachtspunten voor de bepaling van de interne belevingswaarde hebben onder andere betrekking op de inrichting, het gebruik van licht en kleuren, de mate van privacy, interne zichtlijnen en het zicht naar buiten, de routing en bewegwijzering in het gebouw, alsmede op de veiligheid. Lange, donkere gangen hebben een negatieve invloed op de interne belevingswaarde. Er zal meer waardering zijn voor gangen die met zitjes worden afgewisseld en waar ook rekening is gehouden met voldoende daglicht.
Categorie Materieel-technische aspecten 8
Bouwkundige uitwerking – Bij de bouwkundige uitwerking vraagt niet alleen de constructie (toepassing geprefabriceerde onderdelen, detaillering, gebruik van duurzame materialen enz.) van het gebouw aandacht, maar ook de fasering van de uitvoering van een bouwplan. Indien een organisatie binnen enkele jaren een uitbreiding van de capaciteit voorziet, is het uit bouwkundig en technisch oogpunt verstandig dat ontwerp en constructie daarop zijn afgestemd. Voorts is het van belang dat bij een uitbreiding zo min mogelijk overlast wordt veroorzaakt. Wanneer met deze aandachtspunten rekening is gehouden, wordt de kwaliteit hoger gewaardeerd (zie ook bijlage 2 Flexibiliteit). 9 Kwaliteit binnenmilieu – Aangezien zorggebouwen overwegend gebouwen zijn waarin mensen langdurig verblijven, speelt het binnenmilieu een belangrijke rol. Bij de kwaliteit van het binnenmilieu gaat het om daglichttoetreding, ventilatie en recirculatie van lucht, akoestiek en geluidsisolatie, en om het thermisch comfort in het gebouw. Zo moeten er maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat ‘s zomers de temperatuur in een gebouw hoog oploopt. 10 Technische installaties – In vergelijking met kantoorgebouwen is het overgrote deel van de zorggebouwen voorzien van uitgebreide technische installaties. Voor de beoordeling van de kwaliteit van deze installaties is bij de beoordeling van de technische oplossingen onderscheid gemaakt in reguliere installaties (verlichting en brandveiligheid) en bijzondere installaties (medische gassen, oproepsystemen enz.).
12
2.4
Overzicht van de Qind-methodiek
Qind is schematisch weer te geven in een figuur die uit ringen en cirkels is opgebouwd. Hieronder is deze figuur afgebeeld. Voor elk ontwerp of gebouw moet sprake zijn van een evenwichtige prijs/kwaliteitverhouding. De prijs/ kwaliteitverhouding is daarom in de buitenste ring opgenomen. In de tweede ring treft men de thema’s duurzaamheid en innovatie aan. Binnen de randvoorwaarde van een goede prijs/kwaliteitverhouding zijn dit twee elementen die in een goed ontwerp of gebouw herkenbaar moeten zijn. Binnen de twee ringen bevinden zich de drie categorieën kwaliteitsaspecten. De cirkels waarin deze zijn weergegeven, overlappen elkaar om de onderlinge relatie tussen de categorieën zichtbaar te maken. In de drie categorieën zijn de tien kwaliteitsaspecten ondergebracht. In de kern van de figuur zijn de basiskwaliteitseisen weergegeven, die het centraal uitgangspunt voor een ontwerp of gebouw vormen. De basiskwaliteitseisen variëren per zorgsector. De onderverdeling van kwaliteitsaspecten kan lastig zijn, omdat nagenoeg elk onderdeel uiteenlopende aspecten bevat. Zo heeft een vloer zowel technische (onderdeel van de constructie), functionele (hygiënisch) als belevingsaspecten (gezellig, kleurig, saai, warm, koud/kil). Zo’n onderdeel kan dus worden ondergebracht in één of meer cirkels van het diagram. Kwaliteitsaspecten zijn in de praktijk (bijvoorbeeld ziekenhuizen versus woonzorgcomplexen) niet voor iedere situatie even relevant en bevorderend voor de integrale kwaliteit van een gebouw. De onderlinge verhoudingen en relaties vormen uiteindelijk de grondslag voor het model ‘integrale gebouwkwaliteit’. De kwaliteitsaspecten zullen per doelgroep een ander accent hebben en dat geldt ook voor de onderlinge verhoudingen. Overzicht evaluatie-instrument Qind
13
2.5
Totaaloverzicht kwaliteitsaspecten
Onderstaande tabel geeft een compleet overzicht van de drie categorieën kwaliteitsaspecten, de tien kwaliteitsaspecten en hun deelaspecten, alsmede het aantal vragen per deelaspect. De vragen zelf vindt u terug in de digitale versie van Qind. Door beantwoording van de vragen ontstaat een totaalbeeld van de kwaliteit van het ontwerp of het gebouw. Bij de bepaling van het eindoordeel is ervan uitgegaan dat het ontwerp voldoet aan de beleidsregels, bouwkostennormen en basiskwaliteitseisen.
Categorie
Kwaliteitsaspecten
Deelaspecten
Aantal vragen
Functio-
1. Gebruik
naliteit
Aansluiting ontwerp/gebouw op de zorgvisie en het gekozen zorgmodel van de instelling
3
Afstemming ontwerp/gebouw op de vastgestelde capaciteit en de benodigde functies
2. Toegankelijkheid
3
Onderlinge relaties tussen interne en externe functies
3
Logistiek en procesgang
5
Aanpasbaarheid aan interne of externe veranderingen
5
Toezicht en controle in en om het gebouw
3
Bereikbaarheid met eigen en openbaar vervoer, bestelwagens, ambulances en brandweer
4
Parkeergelegenheid
4
Scheiding aan- en afvoerroutes voor goederentransport en
3. Ruimte(lijkheid)
Beleving
14
4. Stedelijke en
voor bezoekers en personeel (met name bij grote instellingen)
3
Externe herkenbaarheid en bewegwijzering naar het gebouw
3
Toegankelijkheid voor voetgangers
4
Bereikbaarheid en toegankelijkheid voor mindervalide personen
3
Brandveiligheid en ontruiming
3
Aansluiting van het ontwerp op de ruimtebehoefte conform het programma van eisen
4
Overeenkomst met bouwkundig-functionele maatstaven
4
Benutting van de beschikbare bruto vloeroppervlakte
4
Voldoen aan (formele) stedenbouwkundige eisen
4
maatschappelijke
Stedenbouwkundige inpassing in de omgeving
8
inpassing
Terreininrichting en groenvoorziening
3
Maatschappelijke inpassing van het gebouw
5
Categorie
Kwaliteitsaspecten
Deelaspecten
Aantal vragen
5. Karakter en
Invloeden op het welbevinden van de patiënt, personeel en
vernieuwing
bezoekers (zie ook 7.)
3
Uitgesproken architectonische visie
4
Vertaling van moderne opvattingen en innovatie in zorg
5
6. Externe uitstraling
Esthetisch effect van het ontwerpconcept
4
(in relatie tot de
Schaal en afmetingen
3
functie en schaal)
Harmonie en samenhang van de compositie van het ontwerp
4
Materiaalgebruik
3
7. Beleving van de
Belevingskwaliteit
5
intern gebouwde
Privacy en persoonsgebonden aspecten
4
omgeving
Materialen en inrichting
3
Gebruik van licht en kleuren
6
Uitzichten naar buiten en naar binnen
4
Routing en bewegwijzering
3
Aanwezigheid van benodigde functies en kwaliteiten in de binnenruimten
8
Veiligheid in de binnenruimten
4
Personeel
3
Materieel-
8. Bouwkundige
Fasering
4
technische
uitwerking
Onderhoud
3
aspecten
Bouwkundige uitwerking
2
Standaardisatie, prefabricatie
4
Integratie bouwkundige structuur en installatiesystemen
3
Gezondheid en veiligheid
3
9. Kwaliteit
Daglichttoetreding
2
binnenmilieu
Ventilatie, recirculatie en toevoer van verse buitenlucht in het gebouw
10. Technische installaties
4
Akoestiek en geluidsisolatie
3
Passief thermisch comfort (energiebesparende maatregelen)
3
Bijzondere technische voorzieningen
1
Technische oplossingen
3
Verlichting
3
Brandveiligheid
4
Noodsystemen in geval van calamiteiten
1
15
2.6
Uitleg radardiagram
De vragen kunnen worden beoordeeld met 2 (= slecht), 4 (= matig), 6 (= voldoende), 8 (= goed) en 10 (= zeer goed). Een aspect dat voldoet aan de eisen of gangbare kwaliteit wordt beoordeeld met voldoende (= 6). Een betere of lagere prestatie resulteert in een hoger of lager cijfer dan een 6. Geldt een basiskwaliteitseis, dan moet op het betreffende kwaliteitsaspect ten minste een 6 worden gehaald. Het programma biedt de mogelijkheid om aan elk kwaliteitsaspect een bepaald belang (hoog, gemiddeld of laag) toe te kennen. Na het bepalen van dit belang en het beantwoorden van de vragen per kwaliteitsaspect genereert Qind een eindwaarde per kwaliteitsaspect.
Voorbeeld radardiagram
16
De op deze manier verkregen waarden van de tien kwaliteitsaspecten worden vervolgens door Qind in een radardiagram verwerkt en er ontstaat een gesloten figuur. Hoe dichter de waarden bij de buitenring komen, des te hoger is de kwaliteit van het betreffende kwaliteitsaspect. Indien een waarde dicht bij het centrum ligt, duidt dit op een lagere kwaliteit. In dat geval zal dit de instelling tot nadenken moeten stemmen.
3
Qind in de praktijk 3.1
Resultaten van de pilots
Qind is een handreiking voor het veld en moet dus als zinvol worden ervaren, maar ook begrijpelijk en gemakkelijk in het gebruik zijn. Qind is daarop tijdens pilots getest, door zowel medewerkers van het Bouwcollege als verschillende instellingen. In enkele gevallen is aanvankelijk sceptisch op Qind gereageerd, omdat het instrument werd gezien als een aanvulling op of een verscherping van de reguliere beoordeling op basis van de kostennormen en de maatstaven en basiskwaliteitseisen. Na afloop van de verschillende pilots bleek ook voor die instellingen duidelijk dat Qind geen uitbreiding beoogt van de reguliere beoordeling, maar inderdaad een waardevol instrument in de hand van de instellingen zelf.
3.2
Toepassing van Qind
Tijdens de testfase is, zoals gezegd, door de deelnemers aan de pilots kritisch gekeken naar de toegankelijkheid en leesbaarheid van Qind. De huidige versie is door deze pilots verbeterd. Desondanks is het mogelijk dat bepaalde items nog verder moeten worden toegelicht. Hieronder wordt, bij wijze van praktische handleiding, een beknopt overzicht gegeven van vragen en antwoorden die ook tijdens de pilots naar voren zijn gekomen. Daarna treft u enige uitspraken aan van deelnemers aan de pilots. Wie nemen er deel aan een groepssessie? Qind blijkt in de praktijk meerwaarde te hebben als de groep heterogeen is samengesteld. Hierbij kan gedacht worden aan een vertegenwoordiging van directie, managementteam, bouwbureau, patiënten- en cliëntenraad, personeel, adviseur en de architect. Vragen kunnen dan vanuit verschillende perspectieven worden beantwoord en er ontstaan discussies die nuttig kunnen zijn voor de te nemen beslissingen. De samenstelling is ook afhankelijk van de te behandelen kwaliteitsaspecten. Vooral voor de vragen uit de categorie ‘beleving’ is het raadzaam meerdere disciplines rond de tafel te hebben. 17
Het is ook denkbaar iedere deelnemer van te voren zelf de vragen te laten beantwoorden om vervolgens de sessies te organiseren. Daarbij kunnen de onderwerpen waaraan de gebruiker prioriteit geeft, als volgorde worden aangehouden. Wat is het gemiddelde tijdsbestek voor het beantwoorden van de vragen? Gedurende de pilots is gebleken dat de volledige vragenlijst in principe in circa twee uur kan worden beantwoord. De tot dusver opgedane ervaringen leren dat het aanbeveling verdient de vragenlijst in twee en bij voorkeur in drie groepssessies te beantwoorden. Hierdoor voorkomt de gebruiker dat zijn aandacht verslapt en ook is er dan voldoende tijd voor discussie. Desgewenst kunnen de vragen eerst door alle disciplines afzonderlijk worden beantwoord, alvorens de gezamenlijke sessie plaatsvindt. Zijn alle vragen voor mijn instelling relevant? In deze eerste uitwerking van Qind is geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende zorgsectoren. Daardoor kan het voorkomen dat bepaalde vragen niet relevant zijn voor een bepaald ontwerp of gebouw. Wanneer dit het geval is, kunnen deze vragen worden genegeerd. Daarnaast is het beantwoorden van de vragen mede afhankelijk van de beschikbare informatie. Zo kan het voorkomen dat in de fase waarin Qind wordt toegepast, de afwerking en de kleuren nog niet bekend zijn, zodat de vragen die daarop betrekking hebben niet beantwoord kunnen worden. Zodra men in de ontwerpvoorbereiding wel zover is, kunnen de vragen alsnog worden gebruikt om uiteindelijk de definitieve waarde te bepalen voor het desbetreffende kwaliteitsaspect. Waarom moet het belang per kwaliteitsaspect worden ingevuld? Gelet op de diversiteit van voorzieningen en projecten in de gezondheidszorg, is in Qind vooralsnog voor een brede benadering gekozen. Qind is hierdoor in principe op alle instellingen van toepassing en (nog) niet toegespitst op één specifieke sector. Daardoor kan het voorkomen dat een bepaald kwaliteitsaspect voor een te evalueren project minder relevant is. In die context is het belangrijk om per kwaliteitsaspect het belang aan te geven. Er kan een keuze worden gemaakt uit een laag, gemiddeld en een hoog belang. Wanneer een gebouw wordt ontwikkeld binnen een stedelijke omgeving gaat het kwaliteitsaspect ‘stedelijke en maatschappelijke inpassing’ een grotere rol spelen (belang hoog), dan bij een gebouw dat in een buitengebied of een ‘oude’ locatie wordt gerealiseerd. Het belang van de kwaliteitsaspecten zal daarom per project variëren.
18
Uitspraken van gebruikers, opgetekend tijdens de pilots •
“We hebben bewust gekozen voor meer dan één groepssessie. Als je een gebouw voor zo’n lange tijd neerzet, moét je echt de tijd nemen om alle vragen te beantwoorden.”
•
“Omdat ons gebouw er al staat, leek Qind als ‘mosterd na de maaltijd’ te komen. Desondanks was na deze sessie onze conclusie dat Qind een zeer geschikte checklist biedt waardoor tekortkomingen duidelijk zichtbaar worden.”
• “Wellicht is een dergelijke aanpak te gebruiken voor een in-company-cursus voor de gebruikersgroepen in verschillende ziekenhuizen.” •
“Qind is zeer gebruiksvriendelijk. Zowel de hoofditems (belevingswaarde, functionaliteit en techniek) als de subitems (gebruik, toegankelijkheid, ruimtelijkheid, inpassing, karakter, uitstraling, beleving binnenruimten, bouwtechniek, binnenmilieu, installaties) zijn duidelijk en herkenbaar. De vraagstelling is over het algemeen eenvoudig en voor alle gebruikers snel en gemakkelijk in te vullen.”
•
“Qind is naar onze mening goed bruikbaar als evaluatie-instrument voor bouwende instellingen. Het geeft richting aan de (gewenste) uitgangspunten van het ontwerp. Door de verschillende vragen in een groep aan de orde te stellen wordt op een gerichte manier aandacht besteed aan een specifiek aspect van het ontwerp en/of de omgeving.”
•
“Ons adviesbureau zal (waar mogelijk) gebruikmaken van het evaluatiesysteem, omdat het met name een goede aanzet geeft tot het voeren van een inhoudelijke discussie over de integrale kwaliteit van het ontwerp. De evaluatielijst en het radardiagram zijn tevens geschikt voor het opstellen van een basisprogramma van eisen, de architectenselectie, toetsingsmomenten in de ontwerpfase en bij besprekingen van bijvoorbeeld, themagroepen, ontwerpgroepen en projectgroepen.”
•
“De nieuwe huisvesting van deze afdeling is eind 2003 in gebruik genomen, waarbij de kliniek (verblijf) nieuw is gebouwd …De methode is zeer goed ontvangen, mede omdat de uitkomst direct zichtbaar werd en overeenkwam met onze werkelijkheid.”
•
“Wij hebben behoefte aan versies van Qind die toegespitst zijn op specifieke sectoren of doelgroepen, of op eenvoudige projecten.”
19
3.3
Tot slot
Op grond van de tot nu toe opgedane ervaringen van gebruikers is er alle reden om erop te vertrouwen dat de instellingen met de introductie van Qind een nuttig instrument krijgen aangereikt om de integrale gebouwkwaliteit te bepalen. Zoals in het voorgaande al aangegeven, zijn wij ons er echter van bewust dat bij brede toepassing van Qind zal blijken dat verbeteringen mogelijk en wellicht zelfs noodzakelijk zijn. Het Bouwcollege houdt zich dan ook aanbevolen voor nadere suggesties en verbeteringen. Medio 2005 zal de methode worden geëvalueerd en dat is het moment om nader te bezien in hoeverre Qind echt aan de verwachtingen beantwoordt. In ieder geval zal dan worden bezien of een uitsplitsing naar de verschillende sectoren moet plaatsvinden (zoals vanuit het veld is voorgesteld). Voor uw reacties kunt u het e-mailadres
[email protected] gebruiken.
20
Bijlage 1: Healing environment Met behulp van Qind kunnen aspecten als ‘healing environment’ en stedelijke en sociale integratie worden beoordeeld. Juist deze aspecten zijn vaak bepalend voor de waardering en belevingswaarde van gebruikers en passanten van een gebouw. Letterlijk betekent ‘healing environment’ een ‘genezende of heilzame (gebouwde) omgeving’. Daarbij moet worden gedacht aan ruimten die zodanig zijn vormgegeven en ingericht, dat het de gezondheid en genezing bevordert en dat cliënten/patiënten zich daarin prettig voelen. Ontwerpers en healing environment Ontwerpers zoeken naar ruimtelijke middelen om indruk te maken op gebruikers. In de zorgsector leggen architecten vaak de nadruk op hygiëne, efficiëntie en functionaliteit. Dat gebruikers zich (zo veel mogelijk) ook nog thuis moeten kunnen voelen in een zorginstelling, heeft lange tijd een ondergeschikte rol gespeeld. Healing environment is echter geen nieuw fenomeen. Architecten en gebruikers zien immers al eeuwen het belang van goede architectonische oplossingen in. Ook de relatie tussen woonomgeving en welzijn en tussen welbevinden en gezondheid is bewezen. Ondanks de inspanningen van veel ontwerpers om het omgevingspsychologische belang van bewoners en patiënten mee te wegen, ligt bij de bouw van zorgvoorzieningen de nadruk nog steeds op de functionele en technische aspecten. Functionaliteit is tot kunst verheven en de minder ‘harde’ omgevingspsychologische overwegingen scoren lager. Functionaliteit en de wens van ontwerper en opdrachtgever zich te onderscheiden, bepalen onder meer het uiteindelijke resultaat. Deze factoren kunnen aanleiding zijn nauwelijks aandacht te schenken aan sfeer en belevingsaspecten.
In de jaren twintig van de vorige eeuw werd het belang van de kwaliteit van de omgeving voor het genezingsproces al onderkend. Hier het Sint Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg, waar een zonneterras het ziekenhuisleven veraangenaamt.
21
Bij het zoeken naar natuurlijke woonvormen (bijvoorbeeld bij verzorging), laten ontwerpers zich inspireren door oude leefvormen, waar men op de directe omgeving steunt: links een dorp in Afrika, rechts een ‘seniorendorp’ naast een gewone woonwijk. Good practice en woonwensenonderzoek Het besef dat de gezondheidstoestand van gebruikers beïnvloed kan worden door de omgeving (het gebouw), pleit voor aandacht en een goede beschrijving van gerealiseerde situaties. Op die manier kan een leerproces over deze materie in Nederland op gang komen. Ook kan gebruik worden gemaakt van onderzoeksresultaten uit het buitenland. De indrukken die de gebouwde omgeving op de gebruiker maakt, worden mede bepaald door de zintuigen. Indrukken en ervaringen kunnen per persoon zeer uiteenlopend zijn, maar zullen binnen een sociale/culturele groep en/of generatie veel overeenkomsten vertonen. Wil men een gezondheidszorggebouw afstemmen op wensen en behoefte van (toekomstige) gebruikers, dan ligt het in de rede een woonwensenonderzoek te houden. In verschillende landen is al onderzoek gedaan naar algemeen geldende en doelgroepspecifieke voorkeuren voor diverse gebouw- en omgevingskenmerken. Vooral de uitersten (positief-heilzaam en negatief-ziekmakend) zijn interessant voor ontwerpers en opdrachtgevers. Gezondheid en stressfactoren in relatie tot de gebouwde omgeving Omgevingsaspecten bepalen in hoge mate of een accommodatie aantrekkelijk wordt gevonden door patiënten en bewoners, of niet. De fysische eigenschappen van gebouwen blijven in dit cahier grotendeels buiten beschouwing. Deze eigenschappen (klimaatcondities, functionaliteit, kwaliteit van de constructie enz.), die zeer belangrijk zijn in het ontwerp van voorzieningen, komen aan de orde in de vigerende normen en maatstaven.
22
Een prettige gezamenlijk en veilig door de bewoners te gebruiken lichte ruimte met groen kan sociale contacten bevorderen (een atrium bij seniorenwoningen in Duitsland). Stress Stress is een belangrijke gezondheidsfactor en kan onder bepaalde omstandigheden leiden tot ziekte1. Naast medische en hygiënische factoren speelt stress een niet te verwaarlozen rol bij het verblijf in een zorginstelling. Medische en hygiënische factoren zijn meetbaar en worden gewaarborgd door middel van normen en eisen. Stress als gezondheidsfactor is minder goed grijpbaar. Uit diverse onderzoeken blijkt echter dat stress bij verblijf in een zorginstelling wordt versterkt door een situatie waarin het niet mogelijk is een situatie naar eigen hand te zetten.
Factoren van stress die voortkomen uit het onvermogen een situatie naar eigen hand te zetten •
•
Ziekte en/of afhankelijkheid van anderen (geen eigen keuze). Verblijf in een instelling is zelden een eigen keuze. Meestal is verblijf noodzakelijk door een slechte gezondheidstoestand of het ontbreken van zorgelementen thuis. Bouwkundig kan de reden van het verblijf niet worden beïnvloed. De huisvesting moet evenwel zo goed mogelijk aansluiten bij de behoefte van behandeling en verblijf; Verblijf in een andere dan de eigen (niet zelf gekozen) omgeving en niet in staat zijn om het klimaat te beïnvloeden naar eigen gevoel en behaaglijkheid. De noodzaak om (tijdelijk) te verhuizen kan al een oorzaak van (negatieve) stress opleveren. Dit kan worden verzacht door de nieuwe omgeving zo ‘herkenbaar en eigen’ mogelijk te maken. 23
Wanneer het ontwerp van een zorginstelling als positief wordt ervaren, kan dit doorwerken en invloed hebben op bijvoorbeeld vermindering van pijn, kwaliteit en hoeveelheid slaap, vermindering van infecties, tevredenheid van cliënten en personeel, én exploitatiekosten. Op basis van dit soort verwachtingen heeft het Erasmus Medisch Centrum besloten om in de nieuwbouw voornamelijk eenpersoonskamers op te nemen. Op dit punt is in Nederland nog geen wetenschappelijk onderzoek in algemene ziekenhuizen voorhanden. Er zijn verschillende ideeën die pleiten voor het realiseren van een-, drie- of vierpersoonskamers. Deze theoretische redeneringen zijn niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Als de gezondheidstoestand aanleiding geeft voor een opname in een zorginstelling, worden vanaf dat moment veel keuzen door anderen gemaakt. Belemmeringen in het uitvoeren van activiteiten waartoe men nog wel in staat is en ontevredenheid met keuzen die door anderen zijn gemaakt, zijn belangrijke stressfactoren. Hoe langer het verblijf, hoe meer stressmomenten. Met andere woorden: in een instelling voor langdurig verblijf zijn het ‘thuisgevoel’ en de mogelijkheid tot het maken van eigen keuzen relevanter dan in een instelling voor kort verblijf. Een deel van de te treffen maatregelen is bouwkundig van aard: de vorm van en de relatie tussen de verschillende ruimten, afwerking, vaste inrichting, materiaalkeuze, gebouworiëntatie, integratie in de omgeving enz. Een ander deel betreft de invulling die gebruikers zelf aan de ruimte geven. Hierbij gaat het ook om de houding en bijdrage van het personeel en bezoek. Het verschil tussen ‘thuis’ en ‘de instelling’ is vaak enorm. Ter illustratie volgen enkele voorbeelden, waarbij ook de mogelijke invloed van ontwerpbeslissingen wordt aangegeven. Geluidsniveau Uit onderzoek van Hilton2 en Bayo et al3 blijkt dat het geluidsniveau in een ziekenhuis hoger is (tussen 65 en 68 dB) dan in de thuissituatie. Met dit geluidsniveau wordt een auto (in het dagelijkse woonwerkverkeer) in een test als lawaaiig aangemerkt. De meeste studies op dit gebied wijzen in de richting van een direct verband tussen het (te) hoge geluidsniveau en slapeloosheid en een verhoogd hartritme4. Daarnaast zijn er ook aanwijzingen dat de nagalmtijd bij een dergelijk geluidsniveau de kwaliteit van de slaap danig kan beïnvloeden5. De kortere nagalmtijd bij het gebruik van geluidsabsorberende plafonds in zorginstellingen heeft tot gevolg dat de slaap van de patiënten minder vaak wordt onderbroken of verstoord. Hierbij moet worden gedacht aan de vormen en afmetingen van ruimten, maar ook aan de (geluidsabsorberende) afwerking van (grote) oppervlakten.
24
Geur De ‘institutionele’ geur in veel grote instellingen is onaangenaam. Soepgeur om 10 uur ’s ochtends en de geur van ontsmettingsmiddelen op een afdeling voor intensieve verpleging zijn heel gewoon. Alle maatregelen om patiënten/bewoners een zo normaal mogelijke leefomgeving te bieden, worden hiermee te niet gedaan. Bij het ontwerp zal daarom rekening moeten worden gehouden met de (scheiding van) luchtstromen. Een keuken wordt bij voorkeur niet naast patiëntenkamers gesitueerd en keukenlucht niet door de hele instelling verspreid. Temperatuur Plaatselijke (kamergebonden) temperatuurregeling geeft bewoners de mogelijkheid om de warmteregeling in eigen hand te houden. Dit geldt niet alleen voor de thermostaten, maar ook voor de eventuele koeling en zonwering. Lichtniveau Het lichtniveau moet aangepast zijn aan de functie van de ruimte. Per definitie betekent dit dat in een instelling veel lichtniveaus (en lichtkleuren) aanwezig zijn. Patiënten en bewoners moeten in hun eigen kamer, respectievelijk directe omgeving zelf het lichtniveau kunnen regelen.
Het uitzicht van bedgebonden patiënten en bewoners is beperkt. Daardoor is meer aandacht nodig voor de hoogte van ramen en de afwerking van plafonds.
25
Daglicht, zonlicht en uitzicht Het gebrek aan uitzicht en daglicht wordt in verband gebracht met depressie en angst6. Daarnaast wordt gedacht dat het gebrek aan (kwalitatief) goed uitzicht een negatief effect heeft op de patiënten/ cliënten door het ontbreken van positieve stimulatie. Andere negatieve omgevingskenmerken, zoals een hoog geluidsniveau7, worden hierdoor versterkt. Volgens het onderzoek van Verderber8 ervaren patiënten uitzicht op ‘natuur’ als zeer belangrijk. Visueel contact met een (binnen)tuin, mits goed belicht, kan uitkomst bieden in stedelijke situaties waar uitzicht op een park of bos niet mogelijk is. Ook voor personeel gaat deze regel op. Werknemers met uitzicht op de natuur zijn minder gestresst, gezonder en vaker tevreden met hun werk. Soortgelijke uitkomsten worden aangetroffen bij zonnige kamers in vergelijking met patiënten in kamers met uitzicht op schaduwrijke, sombere buitenruimten9. Directe bezonning van kamers met felle harde lichtplekken moet zoveel mogelijk worden vermeden10. Zonlicht zal bij voorkeur diep in een kamer moeten invallen. Dit wordt bewerkstelligd door hoge ramen. Experimenten met daglicht-spectrumarmaturen in verzorgingshuizen geven zeer positieve effecten op winterdepressies te zien. Door het grote verschil tussen binnen- en buitenlichtniveau, ontstaat al snel het gevaar van verblinding door grote helderheidverschillen van oppervlakten. Bedlegerige patiënten hebben een ander gezichtspunt dan normaal. Weerkaatsingen via een lichte vloer en wanden naar het plafond moeten vermeden worden, evenals directe bezonning van kamers met felle harde lichtplekken11. Inrichting Algemene ruimten worden meestal door de instelling ingericht. Het gevoel ‘thuis te zijn’ kan worden vergroot door het gebruik van zoveel mogelijk eigen of herkenbare inrichtingselementen. Een eigen stoel, piano of een verzameling treintjes kunnen hier bij langdurig verblijf aan bijdragen. Dit kan alleen wanneer bij het ontwerp met deze mogelijkheid rekening is gehouden. Een lay-out waarin maar één opstelling mogelijk is, met slechts noodzakelijke zorgattributen, zal hieraan niet voldoen. Om het vergroten van keuzemogelijkheden te bevorderen, is een gevarieerde inrichting en afwerking noodzakelijk. Dit is vooral belangrijk bij instellingen waar cliënten/patiënten kort verblijven en tot diverse (sociale of culturele) bevolkings- of leeftijdsgroepen behoren. Voor een demente bejaarde zijn andere dingen herleidbaar tot ‘thuis’ dan voor een ziek kind, en een cliënt uit een Oosterse cultuur heeft andere inrichtingswensen dan iemand uit Scandinavië.
26
Vloer- en wandafwerking De afwerking van vloeren komt doorgaans op grond van puur functionele overwegingen tot stand. Hoe praktisch en hygiënisch bijvoorbeeld linoleum ook is, het gebruik hiervan is niet in alle gevallen nodig. Uit onderzoek is gebleken dat ouderen meer ontspannen en met grotere passen lopen op een tapijt12. Variatie in vloerbedekking kan dienen om oriëntatie en herkenbaarheid te verbeteren en kan in kleur en afwerking de institutionele sfeer tegengaan. Analoog hieraan kan worden gepleit voor variatie in wandafwerking.
Kleur en decoratie op de wand Variatie in kleur en vorm zijn goede manieren om verschillende sferen te creëren.Tegelijkertijd zorgt deze variatie voor herkenbaarheid van de ruimten en oriëntatie van bewoners. Vooral bij dementerende bewoners kan dit ondersteunend werken. Beplanting Het positieve effect van planten op het genezingsproces is al in 1984 aangetoond door R.S. Ulrich13. Ook in Nederland is het gebruik van therapeutische tuinen niet onbekend. Het kan bijvoorbeeld gaan om buitenen binnentuinen of een ‘eigen’ patiotuintje behorend bij een afdeling. In het ontwerp moet rekening zijn gehouden met de benodigde ruimte- en lichttoevoer (dag- of kunstlicht van adequaat niveau en kleur). Bij variatie in de inrichting gaat het niet alleen om verschillende ruimten, maar ook om het levend houden van organismen. Een bewoner die steeds tegen dezelfde plantenbak moet aankijken, beleeft niets van de seizoensveranderingen en levensprocessen. De positief bedoelde plantenbak wordt door het statische karakter een deprimerend element. Groen kan dus zonder variatie ook averechts werken. 27
Privacy Privacymaatregelen zijn veelal bouwkundig van aard en kunnen per cliëntengroep en woonconcept verschillen. Over het algemeen bieden eenpersoonskamers met eigen sanitair de meeste privacy aan cliënten. In de maatstaven voor care-instellingen wordt uitgegaan van eenpersoonskamers, terwijl in ziekenhuizen ook meerpersoonskamers worden gebouwd. Belangrijk voor het welbevinden van een patiënt is de vrijheid om voor een een- of meerpersoonskamer te kunnen kiezen. De afmetingen en lay-out van de kamer moeten het mogelijk maken om er te verblijven en bezoek te ontvangen. Wanneer een sanitaire ruimte door meer mensen gebruikt wordt en/of als die ruimte niet direct vanuit de eigen kamer toegankelijk is, moet privacy gewaarborgd worden door de lay-out, waarbij men op de route tussen kamer en sanitair geen openbare ruimte hoeft te passeren. Indien het verblijf in (overwegend) eenpersoonskamers wordt gerealiseerd, zijn ontmoetingsruimten nodig, zoals huiskamers, zitjes, ‘pleinen’ en tuinen.
Prikkels, stimulatie, rust Het niveau van prikkels moet worden aangepast aan de behoefte van de bewoners. Een positieve prikkel kan socialiserend en stimulerend werken. Het prikkelniveau kan worden gestuurd door bouwkundige maatregelen, zoals scheiding tussen functies en (groepen) mensen, privacy en uitzicht. Over het algemeen zal een slaapruimte bij voorkeur rustig gelegen zijn, terwijl dagverblijven gebaat zijn bij contact en/of integratie met de buitenwereld. Het is van belang dat in het programma van eisen het prikkelniveau en de ‘prikkelsoort’ aangegeven worden, zodat de ontwerper hierop kan inspelen.
28
Deelname aan maatschappelijke activiteiten Een verantwoorde (bouwkundige) integratie van verschillende maatschappelijke functies kan het afstotende karakter van (grote) zorginstellingen verminderen. Een goed voorbeeld hiervan is het Academisch Ziekenhuis in Groningen, waar de omgeving is geïntegreerd. Gebruikers van ziekenhuisdiensten voelen zich op die manier minder vervreemd van de maatschappij, zonder dat dit ten koste gaat van de primaire functie van het ziekenhuis als zorginstelling. Sociale interactie, muziek, kunst Het niveau van sociale interactie is groter bij verplaatsbaar meubilair in kleinere groepen dan in vaste massale opstellingen14. Ook het eetpatroon van ouderen wordt gunstig beïnvloed door een flexibele meubelopstelling in kleinere groepen15. Muziek, vooral als deze door de bewoners zelf is uitgekozen, verlaagt het angst-, stress- en pijnniveau. Flexibele meubelopstellingen in kleine groepen zullen beter te realiseren zijn wanneer de groepen niet te groot zijn en als de geplande ruimte zich daarvoor leent (geen eetzaal, maar beschutte hoekjes). Voor de beleving van muziek, zonder overlast voor anderen, is de akoestiek van de ruimte van belang. Ook kunst kan gebruikt worden om het verblijf in een instelling te veraangenamen. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de meeste bewoners en bezoekers niet geschoold zijn in deze richting. ‘Extreme’ vormen kunnen in minder stabiele levensfasen een beangstigend en daarmee averechts effect hebben. Bouwkundige integratie van kunst zal tijdig in een ontwerpproces moeten plaatsvinden. Ontwikkelingen in Nederland Hoewel de meeste ontwikkelingen en onderzoeken die hier worden genoemd uit het buitenland afkomstig zijn, is er ook in Nederland wel iets gaande op dit gebied. Activiteiten hieromtrent zijn voornamelijk uit de omgevingspsychologische hoek afkomstig. Conclusies en vervolgtraject Het aspect ‘healing environment’, zo blijkt uit het voorgaande, moet in een vroegtijdig stadium in het ontwerpproces van een zorginstelling worden opgenomen om effectief te worden. Resultaten komen al tot stand met weinig meerkosten, kosten die overigens in de exploitatie teruggewonnen kunnen worden. Tot op heden zijn nog geen effecten in de Nederlandse situatie gemeten. Op het niveau van doelgroepen moet echter gestreefd worden naar verbeteringen door bv. een woonwensen- en woonsatisfactieonderzoek. Vooral een woonsatisfactie-onderzoek kan veel waardevolle gegevens opleveren en kan worden gebruikt om onderzoeksvragen te formuleren. Het Bouwcollege gaat veel aandacht besteden aan hooggewaardeerde bouwplannen en aan geslaagde voorbeelden van healing environment. Deze informatie en kennis wordt gebruikt bij mondelinge en schriftelijke advisering. Zo ontstaat er een informatiestroom die door instellingen kan worden gebruikt voor zelfevaluatie van de integrale gebouwkwaliteit. Deze informatie kan door onderzoekers ook worden gebruikt bij het bepalen van de nieuwe onderzoeksthema’s. 29
Het besef dat belevingsaspecten invloed hebben op genezingsprocessen heeft de laatste jaren ook in Nederland veranderingen teweeggebracht in de benadering van het ontwerp. Die verandering vond plaats bij opdrachtgevers en ontwerpers. De laatste jaren zijn ontwerpen van zorggebouwen anders vormgegeven dan 30 of 40 jaar geleden. Er bestaat meer aandacht voor de behoeften van de gebruikers. Hoewel het overgrote deel van de onderzoeksresultaten op dit moment uit het buitenland afkomstig is, zijn ook in Nederland veel organisaties bezig om uit verschillende invalshoeken hun bijdrage te leveren aan het vergaren van kennis over de invloed van de omgeving. Nederlandse onderzoeken De eerste stappen in deze richting zijn gezet door de technische universiteiten van Delft en Eindhoven. Hierbij ligt het accent vooral op de omgevingspsychologische kant. Patiëntenorganisaties houden zich voornamelijk bezig met de deskundigheid vanuit hun vakgebied en ervaring. TNO beweegt zich op het vlak van wetenschappelijk onderzoek naar de technische aspecten die het welbevinden en daarmee ook de gezondheid beïnvloeden. Deze onderzoeken gaan met name over de kwaliteit van het binnenklimaat (licht, lucht, warmte enz.). De Stichting Architectenonderzoek Gebouwen Gezondheidszorg (STAGG) heeft onderzoek gedaan naar patiëntenwensen inzake privacy, zelfredzaamheid en sociaal contact. De Stichting Welbevinden en Interieur in Zorginstellingen (SWIZ) is een jonge organisatie, die onderzoek doet naar de invloed van het interieur op het welbevinden van bewoners en personeel van zorginstellingen. De onderzoeken worden gedaan in samenwerking met zorg- en onderwijsinstellingen. Het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam is bezig met de voorbereidingen voor vervangende nieuwbouw. Om besluitvorming over dit omvangrijke project weloverwogen te kunnen nemen, worden door de projectorganisatie diverse (literatuur)analyses en deelonderzoeken c.q. proefopstellingen uitgevoerd. Op basis van de verzamelde kennis wordt een programma van eisen samengesteld, waarin de patiënt centraal komt te staan. De (Amerikaanse) onderzoeken naar de effecten van eenpersoonskamers in een ziekenhuis worden dan vergeleken met onderzoeksresultaten die in het Nederlandse maatschappelijke en culturele milieu zijn verkregen. In Nederland gebeurt dus wel degelijk het een en ander op het gebied van onderzoek naar een gebouwde omgeving die de gezondheid bevordert. Het is nog niet al te veel, maar het Bouwcollege zal bezien in hoeverre nader onderzoek op dit gebied kan worden gestimuleerd.
30
Noten 1 2 3 4
5 6 7 8 9
10 11 12
13 14
15
Levi, L. 1972. Psychological Factors in Preventive Medicine. Washington D.C. US Public Health Service. Hilton, B.A. (1985). Noise in acute patient care areas. Research in Nursing and Health, 8: 283-291 Bayo, M.V., Garcia, A.M. and A. Garcia (1995). Noise levels in an urban hospital and workers’ subjective responses. Archives of Environmental Health, 50: 247-251. Yinnon, A.M., Ilan, Y., Tadmor, B., Altarescu, G., and C. Hershko (1992). Quality of sleep in the medical department. BJCP. 46 (2): 88-91. Hilton, B.A. (1985). Noise in acute patient care areas. Research in Nursing and Health, 8: 283-291. Berg, S (2001 ?) Impact of reduced reverberation time on sound-induced arousals during sleep. Keep, P.J, James, J. and M. Inman (1980). Windows in the intensive therapy unit. Anaesthesia, 35: 257-262. Parker, D.L. and Hodge, J.R. (1976). Delirium in a coronary unit. JAMA, 201:132-133. Ulrich, R.S. (1991) Effects of health facility interior design on wellness: theory and scientific research. Journal of Health Care Design, 3: 97-109. Verderber, S. (1986). Dimensions of person-window transactions in the hospital environment. Environment and Behavior, 18: 450-466. Beuchemin, K.M. and P. Hays (1996). Sunny hospital rooms expedite recovery from severe and refractory depressions. Journal of Affective Disorders, 40: 49-51. Beuchemin, K.M. and P. Hays (1998). Dying in the dark: Sunshine, gender and outcomes in myocardial infarction. Journal of the Royal Society of Medicine, 91: 352-354. Boubekri, M., Hull, R.B. and L.L. Boyer (1991). Impact of window size and sunlight penetration on office workers’ mood and satisfaction: a novel way of assessing sunlight. Environment and Behavior, 23:474-493. Boubekri, M., Hull, R.B. and L.L. Boyer (1991). Impact of window size and sunlight penetration on office workers’ mood and satisfaction: a novel way of assessing sunlight. Environment and Behavior, 23:474-493. Ulrich, R.S. (2000) Evidence based environmental design for improving medical outcomes. Proceedings of the conference, Healing By Design: Building forHealth and Care in the 21st Century. Montreal: McGill University Health Centre. Wilmott, M (1986). The effect of a vinyl floor surface upon walking in elderly hospital inpatients, Age and Aging, 15: 119-120. Ulrich, R.S. (1984). View through a window may influence recovery from surgery, Science, 224: 420-421 Sommer, R. and H. Ross (1958). Social interaction on a geriatrics ward. International Journal of Social Psychiatry, 4: 128-133 Holahan, C.J. (1972). Seating patterns and patient behavior in an experimental dayroom. Journal of Abnormal Psychology, 80: 115-124. Melin, L. and K.G.Gotestam (1981). The effects of rearranging ward routines on communication and eating behaviors of psychogeriatric patients. Journal of Applied Behavioral Analysis, 14: 47-51. Peterson, R. Knapp, T., Rosen J. et al. (1977). The effects of furniture arrangement on the behavior of geriatric patients. Behavioral Therapy, 8: 464-467
31
32
Bijlage 2: Flexibiliteit De zorgsector is dynamisch, veranderende zorg- en beleidsvisies volgen elkaar snel op. De behoefte om te veranderen en aanpassingen te kunnen doorvoeren is daardoor groot. Het integreren van flexibiliteit in het ontwerp kan het achteraf aanpassen van een gebouw vereenvoudigen. Het begrip flexibiliteit kent een breed kader aan vormen en opvattingen. Men denkt al snel aan het kunnen aanpassen van ruimten of werkplekken. Flexibiliteit heeft echter vooral betrekking op de mate waarin een gebouw aanpasbaar is aan zich wijzigende ruimtebehoeften. In deze bijlage ligt weliswaar het accent op de ziekenhuissituatie maar de geboden denkrichtingen zullen ook andere instellingen houvast kunnen bieden. Overigens is wel, zij het kort, ook afzonderlijk aandacht gegeven aan de AWBZ-sectoren; het ligt in de bedoeling bij de verdere uitwerking van Qind hieraan nader aandacht te besteden.
1.
Flexibiliteit in ziekenhuizen
Bij de bouw van ziekenhuizen is het van het grootste belang dat flexibiliteit wordt ingebouwd, omdat binnen deze sector sprake is van een structureel proces aan veranderingen. Ruimtelijke veranderingen, in de vorm van interne verdringing en uitbreidingen van het bestaande gebouw, zijn bij ziekenhuizen onvermijdelijk. Wanneer bij de ontwikkeling van het bouwplan voldoende rekening is gehouden met een flexibele opzet, kunnen ruimtelijke aanpassingen tot een minimum worden beperkt en kunnen de kosten en de overlast van de bouw binnen acceptabele grenzen blijven. In de bouwmaatstaven algemeen ziekenhuis (de ‘paraplunotitie’) wordt ervan uitgegaan dat de bouwkundige hoofdopzet van een ziekenhuis een grote mate van flexibiliteit bezit. De gebouwenstructuur moet op verschillende plaatsen eenvoudig uit te breiden zijn en ook interne verdringing aankunnen.
Terreininrichting en flexibiliteit De inrichting van het terrein – welk deel wordt bebouwd en welk deel blijft onbebouwd – is van grote invloed op de flexibiliteit. Bij die verdeling moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid het ziekenhuis op de korte en middellange termijn op verschillende plaatsen uit te breiden. Dit vereiste is in de bouwmaatstaven opgenomen. Uit een oogpunt van flexibiliteit is het ook wenselijk de mogelijkheid open te houden voor compleet vervangende nieuwbouw van het gehele ziekenhuis op hetzelfde terrein op de langere termijn. Bij de
33
terreinindeling betekent dit dat een substantieel aaneengesloten deel van het terrein vrij blijft van bebouwing. Door de nieuwbouw van het ziekenhuis in beginsel excentrisch op het terrein te situeren, blijven omvangrijke bouwinitiatieven, waaronder compleet vervangende nieuwbouw, mogelijk. Onderstaande tekeningen lichten dit principe toe.
P
Aanvankelijke opzet ziekenhuis
P
Opzet na vervangende nieuwbouw
Oprolplan Ziekenhuizen waarbij de oorspronkelijke bouwdelen centraal op het terrein zijn gesitueerd, blijken ernstig beperkte mogelijkheden voor vervangende nieuwbouw te hebben. Deze ziekenhuizen moeten dan kiezen voor een oprolplan op het bestaande terrein of op zoek gaan naar een nieuw terrein. Een oprolplan op het bestaande terrein bestaat uit verschillende bouwfasen: een deel nieuwbouw, een bestaand bouwdeel slopen, weer een deel nieuwbouw, gevolgd door een sloopfase enz. Een oprolplan wordt gekenmerkt door een langere bouwtijd, interimvoorzieningen, hogere bouwkosten en meer overlast voor organisatie en patiënten. Wanneer compleet vervangende nieuwbouw op het terrein mogelijk is, zijn interimvoorzieningen te verwachten voor de parkeervoorzieningen en moet een bestemmingsplanprocedure een en ander toelaten. Het Bouwcollege zal bij de beoordeling van een aanvraag voor grondverwerving rekening houden met de hiervoor omschreven mogelijkheden en beperkingen van de terreinindeling. Gelet op de schaarste aan geschikte bouwlocaties, kan de mogelijkheid om op termijn compleet vervangende nieuwbouw op hetzelfde terrein te realiseren niet worden geëist.
Structuurplan en flexibiliteit
34
Het structuurplan voor een nieuw ziekenhuis bepaalt onder andere de ordening van de infrastructuur en de verschillende functies, bereikbaarheid van de functies, (zorg)organisatie van het ziekenhuis en de uitbreidingsmogelijkheden van de functies. Bij de ordening van functies zijn optimale ruimtelijke relaties van belang. In de ‘paraplumaatstaf’ zijn primaire relaties geëist tussen bijvoorbeeld enerzijds de spoedeisende hulp, de operatieafdeling en de afdeling beeldvormende diagnostiek en anderzijds de eerste harthulp. Een primaire relatie is ook vereist tussen de operatieafdeling, de intensive care en de verlosafdeling. Daarnaast is het mogelijk secundaire relaties te formuleren op basis van patiënten-, personeels- en
goederenstromen. Hieruit volgt dat het vanuit de patiëntenlogistiek aanbeveling verdient om alle voorzieningen die door poliklinische patiënten gebruikt worden zoveel mogelijk te clusteren. Om de goederenstromen te beperken, worden als regel de operatieafdeling en de centrale sterilisatie bij elkaar gesitueerd. Groeimogelijkheden van functies Uit een oogpunt van flexibiliteit moet rekening worden gehouden met groeimogelijkheden van de functies. Die zijn aanwezig wanneer de structuur van het ziekenhuis een uitbreiding van de functies toelaat. Bij de ordening van functies verdient het aanbeveling om die functies waarvoor op korte termijn groei wordt verwacht zodanig aan een open eind van het gebouw te situeren, dat uitbreidingsnieuwbouw op eenvoudige wijze te realiseren is. Wanneer een open eind (een eindgevel van het bouwdeel waar een afdelingsgang op uitkomt) op de begane grond is ontworpen, kan bij nieuwbouw op eenvoudige wijze de verkeersruimte, met daaraan gekoppeld de nieuwe ruimten van de afdeling, worden uitgebreid. Als een open eind op verdiepingniveau is gelegen én uitbreiding gewenst is, dan is dit niet in alle gevallen zonder meer mogelijk. Dit is wel het geval wanneer sprake is van een terrasachtige opzet bij de open einden van het bouwdeel. Bij deze opzet kan, indien de constructie hierop berekend is, onafhankelijk van de eronder gelegen verdieping, het terras worden bebouwd. In andere gevallen moet de uitbreiding over meer dan één bouwlaag plaatsvinden of de uitbreiding op kolommen worden geplaatst.
Verdringing van functies Uitbreiding van een functie is ook mogelijk door verdringing van een naastgelegen functie. Daarbij is het van belang dat de te verdringen functie een zogenaamde ‘zachte’ ziekenhuisfunctie is. Een ‘zachte’ functie heeft enkele standaardcondities qua apparatuur en installaties en kan daardoor op eenvoudige wijze worden herhuisvest. Daarnaast worden aan een ‘zachte’ functie geen specifieke nabijheidseisen gesteld. Aan ‘harde’ ziekenhuisfuncties worden daarentegen wél specifieke eisen gesteld wat betreft apparatuur en installaties. Voorbeelden van ‘harde’ functies zijn de operatieafdeling, centrale sterilisatie, intensive care, afdeling beeldvormende technieken, laboratoria, apotheek en centrale keuken. Het verdient uit een oogpunt van flexibiliteit aanbeveling een zodanige ordening van functies aan te brengen, dat ‘harde’ ziekenhuisfuncties worden omgeven door ‘zachte’ functies, waardoor interne verdringing op eenvoudige wijze mogelijk is. Praktijksituatie Aan de hand van twee voorbeelden wordt het bovenstaande nader toegelicht. In de eerste situatie worden de spoedeisende hulp (SEH), intensive care (IC), operatieafdeling (OK), centrale sterilisatie (CSA) en de afdeling beeldvormende technieken (BVT) op één bouwlaag aaneengeschakeld gesitueerd. Hiermee wordt voldaan aan de nabijheidseisen uit de ‘paraplumaatstaf’.
35
HOOFDVERKEER
In het voorbeeld hieronder zijn de groeimogelijkheden zeer beperkt, omdat alle ‘harde’ functies aansluitend aan elkaar gesitueerd zijn.
OVERIGE
CSA
OK IC
FUNCTIES
POLI'S BVT
SEH
In de tweede situatie worden de ‘harde’ functies over twee bouwlagen gespreid. Een lift met voorkeursbesturing zorgt ervoor dat de geëiste primaire relaties in stand blijven. Alle ‘harde’ functies zijn gelegen naast ‘zachte’ functies of grenzen aan een open eind van het gebouw. Hierdoor is uitbreidingsnieuwbouw voor deze functie gewaarborgd.
LIFT POLIKLINISCHE BEHANDELINGEN SNIJDENDE SEH POLI'S
Eerste verdieping FUNCTIES
OVERIGE
TRAP POLI'S BVT
CSA
DAGVERPL. OK
HOOFDVERKEER
OVERIGE
HOOFDVERKEER
Begane grond
FUNCTIES
VERPLEEGAFD. CARDIOLOGIE IC
CCU
Gebouwuitbreiding Bij de ontwikkeling van een structuurplan moet uit een oogpunt van flexibiliteit rekening worden gehouden met een zodanige opzet van het hoofdverkeerssysteem, dat dit op eenvoudige wijze kan worden uitgebreid. In de ‘paraplumaatstaf’ zijn enkele voorbeelden opgenomen van gebouwstructuren die recent zijn gebouwd of ontwikkeld. De (dubbele) kamstructuur en de passagestructuur zijn ontwikkeld vanuit een visie waarbij uitbreiding van het hoofdverkeerssysteem, met daarop aansluitend nieuwe bouwdelen, als leidraad is gebruikt. Ook bij andere in de ‘paraplumaatstaf’ aangegeven structuren is het mogelijk het hoofdverkeerssysteem zodanig te ontwikkelen, dat een flexibele opzet kan worden verkregen.
36
Dubbele kamstructuur met uitbreiding hoofdverkeersstructuur en nieuwe bouwdelen
Constructieve opzet en flexibiliteit De flexibiliteit van een gebouw wordt in hoge mate bepaald door de gekozen opzet van de hoofddraagconstructie. Voor een ziekenhuis is het van belang dat functies op eenvoudige wijze kunnen worden uitgewisseld. Daarom moet het mogelijk zijn wanden, installatiedelen of inrichting toe te voegen of te verwijderen zonder in de hoofddraagconstructie te hoeven ingrijpen. Om deze reden wordt bij de bouw van een nieuw ziekenhuis vrijwel algemeen een skeletstructuur van beton en/of staal toegepast. Een flexibele opzet wordt verder bevorderd wanneer: bij de opzet van de installaties rekening wordt gehouden met een zekere mate van overdimensionering van de opwekkingsinstallaties en de distributienetten; de opzet van de installaties en de daarbij voorziene schachtenstructuur zodanig is, dat een bouwkundige herindeling niet door een fijnmazige schachtenstructuur wordt belemmerd en dat tevens een nieuwe indeling op eenvoudige wijze kan worden aangesloten op de verschillende installatievoorzieningen; bij de indeling van de ruimte zodanig gestreefd wordt naar een vergaande uniformering van ruimten, dat het gebruik van de ruimte kan worden gewijzigd zonder wanden te hoeven verplaatsen; bij de afbouw rekening wordt gehouden met het op eenvoudige wijze kunnen uitbreiden of wijzigen van de voorzieningen voor data en elektra.
2.
Flexibiliteit in de AWBZ-sectoren
Bij nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen is het van groot belang in te spelen op ontwikkelingen en wijzigingen van de zorgvraag. Meer keuzevrijheid, de ontwikkeling van een aanbodgericht naar een vraaggericht systeem en snelle veranderingen van zorgbehoefte zijn hiervan voorbeelden. In de bouwmaatstaven AWBZ-voorzieningen is omwille van de flexibiliteit gekozen voor een modulaire opbouw. De maatstaven zijn opgezet aan de hand van een indeling van de mogelijke functies van een zorgaanbieder in de functies verblijf, verzorging, verpleging, ondersteunende en activerende begeleiding, behandeling en ondersteunende diensten. De functies en ruimten zijn geclusterd in bouwkundige modules. Dit zijn concrete voorzieningen en accommodaties zoals ze in de adviespraktijk het meest ter
37
beoordeling worden voorgelegd. Met deze opzet van de maatstaven is het mogelijk functies en ruimten ook te koppelen aan andere modules of in andere combinaties te clusteren tot concrete voorzieningen en accommodaties. Voorzieningen voor verblijf Voorzieningen zijn in beginsel geschikt voor gebruik door meer dan één doelgroep. Ook moet het mogelijk zijn relatief eenvoudig en tegen geringe kosten andere doelgroepen en/of andere functies van de voorziening gebruik te laten maken. Vooral voorzieningen voor verblijf zijn, waar mogelijk, geschikt (of geschikt te maken op basis van het principe van omkeerbaar bouwen – zie hierna) voor gebruik door verschillende doelgroepen. Bovendien zijn ze eenvoudig afstootbaar. Omdat door het vergrijzen van de populatie rekening moet worden gehouden met een verzwaring van de zorgvraag, is het zeker bij langdurig verblijf van belang dat verblijfsvoorzieningen levensloopbestendig zijn,. Dat betekent dat in alle gevallen (indien bouw in eigendom plaatsvindt) sprake moet zijn van flexibel, aanpasbaar bouwen. Bij het indienen van een bouwaanvraag wordt de instelling dan ook verzocht op basis van een variantenstudie aan te geven in welke mate er sprake is van flexibiliteit. Flexibiliteit in de praktijk Het is aan te bevelen om koppelbare zit-/slaapkamers of individuele verblijfsappartementen te plannen. Wanneer een extra huiskamer of andere ruimte gewenst is, kan met een eenvoudige doorbraak worden volstaan. Koppelbaarheid van ruimten is vooral van belang op de begane grond. Hier zijn over het algemeen de grootste delen van algemene voorzieningen gesitueerd. Afhankelijk van de locatie kan ook worden gekozen voor een ontwerp waarbij voor een uitbreidingsmogelijkheid is gekozen. Door in de ontwerpfase met uitbreidingsmogelijkheden rekening te houden, kan de aanbouw doelmatig geschieden. Uit een oogpunt van flexibiliteit verdient het aanbeveling verschillen in de opzet van voorzieningen voor verblijf zoveel mogelijk te beperken. Dit houdt in dat de appartementen of zit-/slaapkamers in beginsel voor alle cliënten even groot zijn. Specifieke ruimten kunnen met een minimum aan middelen voor een andere doelgroep worden aangepast. Het is wenselijk dat in de lay-out van het gebouw met een eventuele herbestemming van ruimten rekening wordt gehouden. Het gaat dan om clustering van ruimten en situering van functies ten opzichte van elkaar, de ligging van de entree en de opzet van de hoofdverkeersstructuur. Ook in het ontwerp van de installaties is het wenselijk dat rekening wordt gehouden met herbestemming van ruimten. Het betreft dan onder meer het opnemen van loze leidingen en wandgoten, overdimensionering van de capaciteit van installaties en mogelijkheden voor extra aansluitpunten.
38
Omkeerbaar bouwen De categorieën ‘licht’ en ‘zwaar’ raken steeds meer verweven. Daarnaast is het scheiden van wonen en zorg sterk in ontwikkeling. Flexibele gebruiksmogelijkheden van gebouwen worden bevorderd door omkeerbaar te bouwen. Omkeerbaar bouwen heeft twee aspecten: • het kunnen ombouwen van verblijfseenheden; • het aanpassen van de algemene voorzieningen en het realiseren van huiskamers.
Omkeerbaar bouwen houdt bijvoorbeeld in dat een appartement in de categorie ‘licht’ met relatief beperkte investeringskosten in twee kwalitatief goede kamers in de categorie ‘zwaar’ kan worden omgezet en vice versa. Andere voorbeelden zijn: • een appartement voor individueel verblijf in de categorie ‘licht’ kan worden omgezet in twee zit/slaapkamers voor verblijf van cliënten in de categorie ‘zwaar’, met behoud van sanitair, en vice versa; •
twee (eenpersoons)zit/slaapkamers zijn te koppelen tot een kamer voor twee cliënten;
•
twee appartementen voor individueel verblijf zijn te koppelen tot een appartement voor de reguliere woningmarkt;
•
de capaciteit van een voorziening in de categorie ‘zwaar’ is circa 15% groter dan de capaciteit van een voorziening met gelijke vloeroppervlakte in de categorie ‘licht’;
•
de gemeenschapsruimten (recreatiezaal etc.) in een voorziening voor de categorie ‘licht’ zijn beperkt overgedimensioneerd (5 à 10%) of men neemt genoegen met een beperkte onderdimensionering na omzetting in een voorziening voor de categorie ‘zwaar’;
•
er zijn maatregelen getroffen die aanpassing van de installaties mogelijk maken.
39
40
Bijlage 3: Gebruiksaanwijzing CD-rom Hoe installeer en start ik Qind op? Met de bijgeleverde CD-rom is het mogelijk Qind op uw computer te installeren en te gebruiken. • Om Qind te kunnen gebruiken heeft u Microsoft Excel versie 97, 2000 of 2002 nodig. • Start uw computer. • Plaats de meegeleverde CD-rom in het CD-romstation van uw computer. • Het installatieprogramma start automatisch op. • Klik op Volgende en volg de instructies op uw scherm. • Qind en de vragenlijst worden opgeslagen in c:/Qind. Dit gebeurt automatisch. • Kiest u voor de optie snelkoppeling, dan opent u het programma Qind en de vragenlijst door de snelkoppeling op uw bureaublad te selecteren. • Indien u geen snelkoppeling wenst, kunt u Qind en de vragenlijst openen vanuit de werkmap c:/Qind (start > rechtermuisknop > verkenner > c:/Qind). • Wanneer gevraagd wordt om macro’s in of uit te schakelen, kies dan voor macro’s inschakelen. • Wanneer niet gevraagd wordt om macro’s in te schakelen en het opstartscherm is niet zichtbaar, dan staat het beveiligingsniveau van de macro’s ingesteld op laag/hoog in Excel. Wijzig dit naar gemiddeld. Stel in via Extra > Macro’s > Beveiliging > Gemiddeld.
41
Start gebruik Qind • • • • •
• • •
Start Qind_Digitaal.XLS op. Nadat eerst het logo is verschenen, verschijnt het startscherm. Druk op Start. Nu verschijnt het invoerscherm. Geef het belang aan van het betreffende aspect (laag, gemiddeld, hoog). Beantwoord vervolgens de vragen en scoor uw antwoorden middels het invullen van een 2, 4, 6, 8 of 10. Wanneer een vraag niet van toepassing is, hoeft deze niet te worden ingevuld. Heeft u ‘per ongeluk’ een foute score ingevuld, verwijder deze dan met Herstel, waarna u alsnog de juiste score kunt invullen. Voor de volgende set vragen drukt u op Volgende. Alle 10 kwaliteitsaspecten passeren op deze wijze de revue. Indien gewenst drukt u voor tussentijdse resultaten op Naar diagram. Sla ingevulde scores tussentijds op met Opslaan. Wanneer u alle vragen heeft ingevuld, verschijnt het diagramscherm. Hierin staan de scores in een radardiagram afgebeeld.
Uitleg knoppen Scherm invoer Volgend/Vorig: ga een pagina vooruit of terug. Uitklaplijst Direct naar: kies het aspect en klik op Direct naar. Naar diagram: klik hierop als u tussentijds het diagram wilt bekijken. Via Naar invoerscherm keert u weer terug naar het invoerscherm. Opslaan: hiermee slaat u tussentijds gegevens op. Afdrukken Rapport: alle gegevens worden afgedrukt, nadat u een voorbeeld heeft gezien van het eindresultaat. Belang van dit aspect: per aspect geeft u aan hoe belangrijk dit voor u is. Het belang wordt rechtsboven in het grafiekscherm weergegeven. Herstel: verwijder de ingevulde score. Scherm diagram Afdrukken alles: alle gegevens worden afgedrukt, nadat u een voorbeeld heeft gezien van het eindresultaat. Afdrukken diagram: het diagram wordt afgedrukt. Naar invoerscherm: terug naar het vragenscherm. Afsluiten: sluit Qind af en slaat gegevens op.
42
Dit is een uitgave van: College bouw ziekenhuisvoorzieningen Postbus 3056 3502 GB Utrecht T 030 298 31 00 F 030 298 32 99 E
[email protected] I www.bouwcollege.nl Bezoekadres Churchilllaan 11 3527 GV Utrecht
Vormgeving en druk: Twin Design, Culemborg ISBN 90 8517 013 3 43