krachtlijnen.fiscaal.recht.book Page 39 Wednesday, October 23, 2013 1:28 PM
39
HOOFDSTUK 2 • DE MISDRIJVEN
C. Niet-naleving van een beroepsverbod 1. In de fiscale wetboeken a. De strafrechtelijke sanctie 1) Eigenlijk beroepsverbod Luidens artikel 455 van het WIB 199279 kan, wanneer de beoefenaar van een van de volgende beroepen: 1° belastingadviseur; 2° zaakbezorger; 3° deskundige in belastingzaken of in boekhouden; 4° of enig ander beroep dat tot doel heeft voor een of meer belastingplichtigen boek te houden of te helpen houden, ofwel voor eigen rekening ofwel als hoofd, lid of bediende van enigerlei vennootschap, vereniging, groepering of onderneming; 5° of, meer in het algemeen, het beroep dat erin bestaat een of meer belastingplichtigen raad te geven of bij te staan bij het vervullen van de verplichtingen opgelegd bij dit wetboek of bij de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, wordt veroordeeld wegens een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 453, het vonnis hem verbod opleggen om gedurende drie maanden tot vijf jaar, rechtstreeks of onrechtstreeks, de hiervoor bedoelde beroepen op welke wijze ook uit te oefenen. Deze bijkomende straf is dus facultatief en tijdelijk. Het doel van deze bepaling is de medewerking aan fraude door de ‘cijferberoepen’ tegen te gaan. De bepaling werd ingevoerd vooraleer de meeste van deze beroepen professioneel en tuchtrechtelijk werden gereglementeerd, vandaar de algemene bewoordingen van het artikel. De bepaling viseert in principe natuurlijke personen80, maar het beroepsverbod is ook toepasselijk op rechtspersonen wanneer deze strafrechtelijk veroordeeld worden81. Personen, die occasioneel en op vrijwillige basis een belastingplichtige bijstaan bij het vervullen van zijn fiscale verplichtingen, vallen niet onder het toepassingsgebied van de wet82. Overtreding van een opgelegd beroepsverbod is een misdrijf dat gestraft wordt met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en geldboete van 250 tot 12.500 EUR83. 79
80 81 82 83
Gelijkluidend: art. 73ter WBTW, art. 207 W.Reg., art. 133ter W.Succ., art. 207ter WDRT. Dit laatste wetboek voorziet ook in het opleggen van een verbod om nog langer verrichtingen van verzekeringen in België te doen voor een termijn van drie maanden tot vijf jaar. Dit verbod wordt betekend aan de in België verblijvende tussenpersonen van de veroordeelde, aan de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, en aan de in België aangeduide aansprakelijke vertegenwoordiger van de veroordeelde. Cass. 24 april 2001, arrest P.99.1207.N, www.cass.be. L. HUYBRECHTS, o.c., p. 82, nr. 159. Parl.St. Senaat 1980-81, nr. 566/2, p. 28. Art. 456 WIB 1992, art. 207bis W.Reg. dat in bepaalde omstandigheden in geldboeten tot 500.000 EUR voorziet, art. 133quater W.Succ., art. 207quater WDRT. – hier bedraagt de maximumboete in alle gevallen 500.000 EUR.
larcier
krachtlijnen.fiscaal.recht.book Page 40 Wednesday, October 23, 2013 1:28 PM
40
DEEL I • STRAFRECHT
2) Sluiting van de onderneming Naast een beroepsverbod kan ook de sluiting van de onderneming worden opgelegd. Artikel 455, § 1, in fine van het WIB 199284 bepaalt dat de rechter, mits hij zijn beslissing op dat stuk motiveert, voor een duur van drie maanden tot vijf jaar de sluiting kan bevelen van de inrichtingen van de vennootschap, vereniging, groepering of onderneming waarvan de veroordeelde hoofd, lid of bediende is. Dit – facultatieve – verbod veronderstelt dus dat een boekhouder of fiscale raadgever strafrechtelijk werd veroordeeld en dat een beroepsverbod werd opgelegd. Wanneer een rechtspersoon wordt veroordeeld, zijn het tijdelijk of definitief verbod een werkzaamheid te verrichten die deel uitmaakt van het maatschappelijk doel van de rechtspersoon en de tijdelijke of definitieve sluiting van een of meer inrichtingen van de rechtspersoon mogelijk85 (art. 36-37 Sw.). Net zoals de overtreding van het beroepsverbod is ook de overtreding van de beslissing tot sluiting van de onderneming een misdrijf, dat op een identieke manier wordt gestraft als de overtreding van het beroepsverbod. b. De administratieve sanctie De sanctie van artikel 455 van het WIB 1992 is een strafrechtelijke sanctie, die moet worden onderscheiden van de administratieve sanctie, vermeld in artikel 446 van het WIB 1992. Deze administratieve sanctie geldt alleen inzake directe belastingen. Luidens artikel 455 van het WIB 1992 kan de minister van Financiën, bij gemotiveerd besluit, voor een tijdperk dat vijf jaar niet overtreft, elke persoon het recht ontzeggen belastingplichtigen te vertegenwoordigen in de hoedanigheid van lasthebber. De sanctie is niet toepasselijk op personen, onderworpen aan een wettelijk ingerichte beroepstucht, of die hun last vervullen krachtens de wet of een rechterlijke beslissing. Omdat de wettelijke bepalingen, die de cijferberoepen reglementeren, ook een tuchtrechtelijk luik bevatten, is de praktische draagwijdte van deze sanctie beperkt. Wat het toepassingsgebied van artikel 455 van het WIB 1992 betreft, verwijst de administratieve commentaar naar de volgende passus uit de voorbereidende werken86: “Het gebeurt dat voor het vervullen van hun fiscale verplichtingen te goeder trouw handelende belastingplichtigen een beroep doen op of zich bij de Administratie der directe belastingen laten vertegenwoordigen door 84 85 86
En de overeenkomstige bepalingen in de andere fiscale wetboeken, in de voetnoot hiervoor aangehaald. A. DE NAUW, o.c., p. 47, nr. 36. Com.IB 1992, nr. 446/1.
larcier
krachtlijnen.fiscaal.recht.book Page 41 Wednesday, October 23, 2013 1:28 PM
41
HOOFDSTUK 2 • DE MISDRIJVEN
raadgevers (zakenlieden, belastingexperts, enz.) die onbevoegd of weinig gewetensvol zijn en zelf veelal verwaarlozen hun verplichtingen tegenover de fiscus nauwgezet na te komen. Deze werkgevers, die de diensten overlasten met niet gegronde bezwaarschriften, nemen dikwijls, zonder daarom valsheid in geschriften te plegen of valse documenten op te stellen, hun toevlucht tot kunstgrepen en methodes die een normale toepassing van de belastingwetten verijdelen. In menig geval kan hun handelwijze zelfs de belangen van hun cliënten schaden.” Hoe de sanctie precies moet worden opgelegd, is omschreven in artikel 447 van het WIB 1992. Er wordt een administratieve procedure gevolgd, want het opleggen van de sanctie veronderstelt geen misdrijf. 2. Beroepsverbod op grond van koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 Fiscale misdrijven behoren ook tot de categorie misdrijven, waarvoor op grond van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen, eveneens een beroepsverbod kan worden opgelegd87. Op basis van dit koninklijk besluit kan de rechter die een persoon veroordeelt, zelfs voorwaardelijk, als dader van of medeplichtige aan een van de strafbare feiten of poging daartoe, zoals vermeld in het besluit, zijn veroordeling doen gepaard gaan met het verbod om, persoonlijk of door een tussenpersoon, de functie van bestuurder, commissaris of zaakvoerder in een handelsvennootschap of het beroep van effectenmakelaar of correspondent-effectenmakelaar uit te oefenen. Blijkens de bewoordingen van het besluit is dit verbod facultatief en tijdelijk. De minimumduur van het verbod is drie jaar, de maximumduur tien jaar. Anders dan het beroepsverbod in de fiscale wetboeken, dat in principe cumuleerbaar is met het beroepsverbod van het koninklijk besluit nr. 2288, viseert het koninklijk besluit nr. 22 niet specifiek de beoefenaars van de zgn. ‘cijferberoepen’, maar heeft het een algemene draagwijdte. Aldus kan het verbod worden opgelegd aan de veroordeelde fraudeur zelf, hetgeen allicht niet de bedoeling is geweest van het beroepsverbod, vervat in de fiscale wetboeken89. Overtreding van het beroepsverbod van het koninklijk besluit nr. 22 is een misdrijf, strafbaar met gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaren en met geldboete van 1.000 frank tot 10.000 EUR + opdeciemen (art. 4). 87
88 89
Oorspronkelijke tekst gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 27 oktober 1934; de tekst werd over de jaren heen diverse malen gewijzigd en aangepast; een geconsolideerde versie van de tekst is te raadplegen op www.just.fgov.be. Art. 1 van het KB zegt dat het beroepsverbod kan worden opgelegd ‘onverminderd bijzondere verbodsbepalingen’. L. HUYBRECHTS, o.c., p. 83, nr. 160.
larcier
krachtlijnen.fiscaal.recht.book Page 42 Wednesday, October 23, 2013 1:28 PM
42
DEEL I • STRAFRECHT
D. Schending van het beroepsgeheim 1. Draagwijdte van het beroepsgeheim Fiscale ambtenaren zijn aan een strikt beroepsgeheim onderworpen. Artikel 337, eerste lid van het WIB 199290 zegt dat hij die, uit welken hoofde ook, optreedt bij de toepassing van de belastingwetten of die toegang heeft tot de ambtsvertrekken van de administratie Directe Belastingen, buiten het uitoefenen van zijn ambt verplicht is tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft. Het fiscaal beroepsgeheim is ook op derden toepasselijk. Artikel 337, derde lid van het WIB 1992 bepaalt onder meer nog dat personen die deel uitmaken van diensten waaraan de fiscale administratie inlichtingen van fiscale aard heeft verstrekt, tot dezelfde geheimhouding verplicht zijn. Ze mogen de bekomen inlichtingen niet gebruiken buiten het kader van de wettelijke bepalingen voor de uitvoering waarvan zij zijn verstrekt. 2. Het ‘uitoefenen van het ambt’ a. Algemeen Blijkens de tekst van de wet geldt het beroepsgeheim ‘buiten het uitoefenen van het ambt’. ‘Binnen’ de uitoefening van het ambt geldt het beroepsgeheim dus niet, anders zou de uitoefening van de functie overigens onmogelijk zijn. De wet verduidelijkt enkele omstandigheden, die geacht moeten worden tot de uitoefening van het ambt te behoren91. Het tweede lid van artikel 337 van het WIB 1992 zegt aldus onder meer dat de ambtenaren van de administratie hun ambt uitoefenen wanneer zij aan andere administratieve diensten van de Staat, daaronder begrepen de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtsmachten, en van de gemeenschappen en de gewesten en aan de openbare instellingen of inrichtingen inlichtingen ver-
90 91
Art. 93bis WBTW, art. 236bis W.Reg., art. 146bis W.Succ., art. 212 WDRT. In de rechtspraak rees enige tijd geleden de vraag of de omstandigheden, waarin de fiscale ambtenaar geacht wordt binnen de uitoefening van zijn ambt te handelen, zoals opgesomd in art. 337, tweede en derde lid van het WIB 1992, moesten worden beschouwd als een exemplatieve of als een exhaustieve opsomming van handelingen, binnen de uitoefening van het ambt verricht. Het concrete geval betrof een aanslagbiljet, dat door de fiscale ambtenaar was toegezonden aan een adres, waar de belastingplichtige, inmiddels feitelijk gescheiden, niet langer verbleef en waarvan kennis genomen werd door zijn echtgenote. Cassatie overwoog dat de ambtenaar bij de toezending binnen de uitoefening van zijn ambt was gebleven. Het Hof voegde hieraan toe dat art. 337, derde lid WIB 1992, dat bepaalt dat de ambtenaren eveneens hun ambt uitoefenen wanneer zij met betrekking tot de fiscale toestand van een belastingplichtige een vraag om raadpleging, uitleg of mededeling inwilligen van de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, enkel de erin vermelde raadpleging, uitleg of mededeling aan de echtgenoot van de belastingplichtige betreft, en dat het artikel voor het overige geen bijkomende voorwaarde aan de uitvoering van de opdracht van de fiscale ambtenaar zoals bepaald in art. 337, eerste lid WIB 1992 stelt. Cassatie beschouwt de opsomming, vervat in het tweede en derde lid van art. 337 van het WIB 1992 dus als een nadere toelichting bij het principe vervat in het eerste lid van het artikel, en niet als een exhaustieve opsomming: zie Cass. 20 oktober 2009, arrest P.09.0846.N, www.cass.be.
larcier
krachtlijnen.fiscaal.recht.book Page 43 Wednesday, October 23, 2013 1:28 PM
43
HOOFDSTUK 2 • DE MISDRIJVEN
strekken welke voor die diensten, instellingen of inrichtingen nodig zijn voor de hun opgedragen uitvoering van wettelijke of reglementaire bepalingen. b. In strafzaken Het verstrekken van fiscale inlichtingen in strafrechtelijke aangelegenheden behoort aldus tot de uitoefening van het ambt, en is op zich aan geen beperking onderworpen. In de praktijk zullen de fiscale diensten aan de politie een kantschrift vragen van de parketmagistraat of onderzoeksrechter om in geval van latere betwisting de omstandigheden te kunnen aantonen, waarin de gevraagde inlichtingen werden verstrekt. De aangifte van fiscale misdrijven door de administratie is aan een speciale wettelijke regeling onderworpen, waarover later meer. Op grond van het ‘Charter van de Belastingplichtige’ moet een aangifte van fiscale misdrijven voorzien zijn van een machtiging van de bevoegde gewestelijke directeur. Het ‘Charter’ verbiedt ook de rechtstreekse medewerking van fiscale ambtenaren aan het strafonderzoek. Maar eenmaal een fiscaal misdrijf, voorzien van de vereiste machtiging, aan het parket werd aangegeven, is, spijts het verbod aan medewerking door fiscale ambtenaren aan het strafonderzoek, spontane gegevensverstrekking door de fiscale ambtenaren nog steeds mogelijk. Het Hof van Cassatie besliste ooit dat het wettelijk samenwerkingsverbod tussen fiscus en gerechtelijke diensten geen afbreuk doet aan de verplichting voor de fiscale ambtenaren om aan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter alle inlichtingen te verstrekken waarom deze verzoekt. Het Hof stelde voorts dat, wanneer fiscale ambtenaren met de vereiste ambtelijke machtiging op regelmatige wijze fiscale misdrijven ter kennis hebben gebracht van de procureur des Konings, die ambtenaren in deze zaken spontaan aan de procureur des Konings of aan de onderzoeksrechter bijkomende inlichtingen mogen verstrekken. In deze omstandigheden mogen de fiscale ambtenaren aan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter ook de bevindingen van hun eigen, op regelmatige wijze verrichte fiscale onderzoeken welke losstaan van het strafonderzoek ter kennis brengen, samen met hun eventuele commentaren en suggesties in dit verband. Het is aan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter en later de strafrechter om de gegrondheid ervan te onderzoeken. Niets belet hen met deze commentaren en suggesties rekening te houden92. 3. De bestraffing van de schending Wat de bestraffing van de schending van het beroepsgeheim betreft, verwijzen de fiscale wetboeken naar artikel 458 Sw., dat de schending van het beroepsgeheim door onder meer artsen regelt.
92
Cass. 20 juni 2000, Pas. 2000, I, 384.
larcier