Maart 2006
Advies
Bve-sector Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie voor zmv-vrouwen
INLEIDING
De Bve-raad wil zich de komende jaren inspannen ‘om voor elke deelnemer randvoorwaarden te scheppen voor onderwijs op maat en een leven lang leren’ (Bve-raad, 2005).1 In een periode waarin scholing ertoe moet bijdragen dat zo veel mogelijk mensen worden betrokken bij het arbeidsproces, betekent dit ondermeer een inhaalslag in maatwerk voor scholing van volwassenen (al dan niet tijdens de arbeidscarrière). Als kenniscentrum voor emancipatie in de multiculturele samenleving wil E-Quality advies uitbrengen over hoe de bve-sector bij het bieden van maatwerk kan inspelen op de behoeftes en de positie van zwarte, migranten- en vluchtelingen(zmv)-vrouwen2.
VROUWEN ALS DOELGROEP
Steeds meer vrouwen nemen deel aan onderwijs. Onder de 45 jaar zijn de verschillen in opleidingsniveau tussen mannen en vrouwen vrijwel verdwenen. Ook onder tweede generatie zmv-ers zijn er vrijwel geen verschillen meer in opleidingsniveau tussen mannen en vrouwen (Portegijs, Boelens en Olsthoorn, 2004).3 Dit betekent dat de Bve-sector in toenemende mate vrouwen met verschillende etnische achtergronden ziet participeren: een ontwikkeling die al jaren geleden in gang is gezet. Ondanks het toenemende opleidingsniveau van vrouwen, zijn er ook belangrijke doelgroepen die door onderwijsinstellingen in mindere mate wordt bereikt: vrouwen boven de 45 en zmv-vrouwen van de eerste generatie. Zij hebben (over het algemeen) een achterstand in opleidingsniveau ten opzichte van mannen uit deze groepen. Deze vrouwen zijn dan ook een belangrijke potentiële doelgroep voor de Bve-sector vanwege hun onbenutte kwaliteiten4. Het gaat bij zmv-vrouwen niet enkel en alleen om het verbeteren van het Nederlandse taalniveau. Deze associatie wordt doorgaans echter wel snel gemaakt. E-Quality wil er op wijzen dat er grote diversiteit is onder zmv-vrouwen. Eerste generatie zmv-vrouwen kunnen bijvoorbeeld oudere vrouwen met een laag taalniveau zijn, maar ook vrouwen die in het buitenland zijn geboren, maar op jonge leeftijd naar Nederland zijn geëmigreerd. Zij beheersen de Nederlandse taal, maar kunnen wel achterblijven in opleidingsniveau. Daarnaast zijn er ook eerste generatie vrouwen die op latere leeftijd (wellicht zeer recent) naar Nederland zijn gekomen (bijvoorbeeld als bruid of als vluchteling) en in het land van herkomst een goede opleiding hebben genoten, maar wel hun taalniveau willen verbeteren of hun vakkennis willen toespitsen op de Nederlandse context. Voor de Bve-sector is het van groot belang om alle zmv-vrouwen als doelgroep te onderkennen en tot prioriteit te maken. Taalachterstand en opleidingsniveau kunnen daarbij allebei een invalshoek zijn. Dat betekent dat scholing in zowel het MBO als in de volwasseneneducatie voor vrouwen een middel kan zijn om zich verder te ontwikkelen en
1
Bve-sector Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie voor zmv-vrouwen Maart 2006
om aansluiting te vinden op de arbeidsmarkt. Dit geldt voor vrouwen die al werken, maar onder hun niveau (onder andere in kleine baantjes), maar ook voor vrouwen die niet toetreden tot de arbeidsmarkt omdat ze bijvoorbeeld alleen perspectief hebben op ongeschoold werk. Voor de BVe-sector ligt er een belangrijke uitdaging in het toegankelijk en aantrekkelijk maken van het onderwijs voor de verschillende groepen zmv-vrouwen.
REGISTRATIE
Registratie van zmv-vrouwen kan een belangrijk hulpmiddel zijn bij het leveren van maatwerk. Cijfers kunnen inzicht geven in de hiaten in het onderwijssysteem. Om alle deelnemers aan beroepsonderwijs en volwasseneneducatie optimaal te laten profiteren van scholingsmogelijkheden en om te kunnen inspelen op de diversiteit aan behoeftes en wensen, moet duidelijk zijn in welke vormen van onderwijs autochtone en zmv-vrouwen zich bevinden. Dit kan ook bijdragen aan een betere concurrentiepositie voor ROC’s na de afschaffing van de gedwongen winkelnering voor NT2-onderwijs. Wie immers mee wil blijven concurreren, moet zo veel mogelijk leerlingen kunnen bereiken en bedienen van passend onderwijs. Daarvoor is kennis van de doelgroepen essentieel. Een goed beeld van (potentiële) doelgroepen kan de positie van de ROC’s dus versterken. Instroom vrouwen per onderwijsrichting Bve per 1 oktober 2004 180.000
161.407
160.000 140.000 120.000 100.000 80.000 60.000
51.372 33.357
40.000
12.906
20.000
2.276
2.768
1.152
niveau 3
niveau 4
niveau 5
0
bbl
bol
NT2
overige educatie
Bron: CFI-informatieproducten5 Zoals blijkt uit de grafiek, maken veruit de meeste vrouwen (61%) gebruik van de beroepsopleidende leerweg (bol). Niet alleen onder vrouwen is de bol echter populair, ook bijna de helft (47%) van alle zmv-deelnemers in educatie, bbl (beroepsbegeleidende leerweg) en bol maakt gebruik van deze onderwijsvorm (tegenover 8% in bbl en 45% in educatie6; CFI, 2005).
2
Bve-sector Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie voor zmv-vrouwen Maart 2006
Aantal zmv-ers per onderwijsrichting in beroepsonderwijs en educatie per 1 oktober 2004 60.000 50.000
56.096
54.960
bol
educatie
40.000 30.000 20.000 10.000 9.517
0
bbl
Bron: CFI-informatieproducten7
Er wordt uitgebreid geregistreerd in de Bve-sector, maar registraties worden momenteel uitgesplitst naar óf etniciteit, óf sekse. Hoewel het op basis van de gegevens over vrouwen en zmvers zeer waarschijnlijk is dat de beroepsopleidende leerweg ook een aantrekkelijke onderwijsvorm is voor een groot aantal zmv-vrouwen, kan dit niet onderbouwd worden met cijfers. Ook voor andere onderwijsvormen, zoals de verschillende richtingen in het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (Vavo), is het niet mogelijk om de betekenis ervan voor zmv-vrouwen aan te geven. Om beter zicht te krijgen op de betekenis van de verschillende vormen van educatie en beroepsonderwijs voor zmv-vrouwen, zal hun aandeel in de statistieken expliciet moeten worden weergegeven. In welke onderwijsvormen zijn zmv-vrouwen sterk vertegenwoordigd? Maar ook van belang zijn vragen als: hoeveel zmv-vrouwen halen welke diploma’s en hoeveel uitval is er onder verschillende groepen? Met de invoering van het onderwijsnummer wordt in 2006 geëxperimenteerd met het leveren van cijfers aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het is in onze ogen van groot belang dat daarbij meer zicht komt op bovenstaande zaken, zodat niet alleen zmv-vrouwen als doelgroep worden erkend, maar ook efficiënt kan worden ingespeeld op de feitelijke situatie van zmv-vrouwen in de Bve-sector en op de sterke en zwakke punten van het huidige onderwijssysteem. DIVERSITEIT IN LEVENSLOPEN
Het huidige onderwijs is ingericht op een standaard levensloop waarin een opeenvolging van basisonderwijs, voortgezet en hoger onderwijs en toetreding tot de arbeidsmarkt de norm is. Echter, niet alle levenslopen van vrouwen passen in dit stramien. Als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zoals individualisering, emancipatie en immigratie, is de diversiteit in levenslopen in Nederland in de afgelopen decennia sterk toegenomen. Levensfasen zien er niet per definitie voor iedere man of vrouw op iedere leeftijd hetzelfde uit.8
3
Bve-sector Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie voor zmv-vrouwen Maart 2006
De levenslopen van zmv-vrouwen vertonen uiteraard overeenkomsten met de levenslopen van autochtone vrouwen, maar op een aantal belangrijke punten verschillen ze er ook van. Het gaat dan uiteraard om de invloed van migratie op hun levensloop, maar ook om verschillen in de momenten waarop levensfasen in elkaar overgaan. Vrouwen verschillen bijvoorbeeld in de leeftijd waarop gezinsvorming plaatsvindt, of in de leeftijd waarop mantelzorgtaken ontstaan. Bovendien bestaan er verschillen in het gebruik van strategieën om een levensfase in te vullen, bijvoorbeeld strategieën om meerdere taken te combineren (kinderopvang en professionele zorg). Over het algemeen vormen zmv-vrouwen op jongere leeftijd dan autochtonen een gezin en krijgen zij dus ook eerder te maken met zorgtaken (wederom moet worden opgemerkt dat gemiddelden uiteraard niet uitsluiten dat er onder groepen zmv- en autochtone vrouwen uitzonderingen zijn op dit beeld). Ook zijn de zorgtaken van zmv-moeders gemiddeld langduriger, omdat ze door de bank genomen meer kinderen krijgen. Gezinsvorming op jonge leeftijd kan (zowel voor autochtone als zmv-vrouwen) invloed hebben op het onderwijsniveau van vrouwen: jong moeder worden kan betekenen dat vrouwen hun opleiding niet (kunnen) afmaken of niet het niveau behalen waartoe ze in staat zijn. Voor vrouwen die vroeg een gezin vormen, geldt echter ook dat ze op vrij jonge leeftijd kinderen hebben die op school zitten. Vanaf dat moment ontstaat er meer ruimte voor eigen ontwikkeling. Om ook deze vrouwen kans op zelfontplooiing te geven, is het noodzakelijk dat alle randvoorwaarden in het onderwijssysteem aanwezig zijn om op latere leeftijd alsnog onderwijs te volgen. Onderwijs kan hen de kans bieden om alsnog een startkwalificatie te halen en om hun capaciteiten volledig te benutten, al dan niet met het oog op toetreding tot de arbeidsmarkt. Om voor iedereen gelijke kansen op een optimale maatschappelijke positie te realiseren, is bewustwording van diversiteit noodzakelijk. Dit betekent voor de Bve-sector dat de onderwijsinstellingen moeten inspelen op de verschillende fasen waarin vrouwen zich bevinden op het moment dat ze onderwijs willen gaan volgen. Dit maatwerk kan bijvoorbeeld inhoudelijk vragen om speciale onderwijsvormen voor groepen die tot nu toe op het gebied van scholing buiten de boot vielen (zie ook Veenman, 20029; Van Toorn, 200310). Het kan gaan om beroepsopleidingen met een taalcomponent of om scholing die inspeelt op het wel of niet aanwezig zijn van bepaalde (in regulier onderwijs aanwezig veronderstelde) competenties zoals assertiviteit en individueel initiatief. Kortom, het gaat om onderwijsvormen met andere uitgangspunten dan die welke wellicht (te) vanzelfsprekend als norm worden gehanteerd in het reguliere onderwijs. Behalve inhoudelijke is er ook organisatorische afstemming van het onderwijs op de doelgroep nodig. Bijvoorbeeld door bij informatievoorziening en werving rekening te houden met diversiteit in wensen en behoeftes. Voor sommige zmv-vrouwen zal gelden dat informatie van het internet hen niet bereikt. Tevens is voor jonge moeders kinderopvang belangrijk (hierover later meer). Voor anderen geldt wellicht dat aparte klassen voor volwassenen een bepaalde onderwijsrichting aantrekkelijk maken: uit kwalitatief onderzoek onder Turkse oudkomersvrouwen (Vianen, 200511) blijkt dat het een grote stap kan zijn om op latere leeftijd te beginnen met studeren. Onderwijs met leeftijdsgenoten, kan voor deze vrouwen drempel verlagend en stimulerend werken. Transities naar zorg (onafhankelijk van de leeftijd waarop deze plaatshebben) of migratiegeschiedenis moeten de positie van vrouwen niet langer negatief kunnen beïnvloeden. Door rekening te houden met verschillen tussen deelnemers kunnen onderwijsinstellingen recht doen aan de diversiteit in de samenleving en een grotere groep vrouwen effectief stimuleren om onderwijs te volgen. Dit vergt echter wel maatwerk, dat inspeelt op specifieke belemmeringen waar (groepen) mensen tegenaan lopen bij (bij)scholing in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (zie ook de volgende paragraaf over dagindeling).
4
Bve-sector Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie voor zmv-vrouwen Maart 2006
Informatie-uitwisseling met welzijnsinstellingen in gemeenten kan hierbij van grote toegevoegde waarde zijn. In deze organisaties is kennis aanwezig over de diversiteit onder zmv-vrouwen. Ze hebben directe contacten met verschillende doelgroepen en beschikken daardoor over de noodzakelijke kennis over de omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de participatie van zmv-vrouwen in de Bve-sector.
DAGINDELING
Als de Bve-sector de deelnemer centraal wil stellen en toegankelijk wil zijn voor vrouwen in verschillende levensfasen, is het belangrijk om er rekening mee te houden dat volwassen vrouwen veelal te maken hebben met dubbele taken, zoals de zorg voor kinderen, mantelzorg, het huishouden, een baan en daarbij tot slot ook nog eens een opleiding. Voor zmv-vrouwen geldt in het algemeen dat zij op relatief jonge leeftijd te maken krijgen met zorgtaken voor ouders. Dit komt doordat zmv-ouderen op jongere leeftijd gezondheidsproblemen krijgen en meer gebruikmaken van mantelzorg dan autochtone ouderen. Bovendien worden zmv-vrouwen op jongere leeftijd geconfronteerd met een dubbele zorgtaak (voor ouders en kinderen), doordat ze gemiddeld meer kinderen krijgen (langere zorgperiode). Voor vrouwen van Surinaamse en Antilliaanse afkomst geldt dat ze vaker aan het hoofd van een eenoudergezin staan en daardoor alleen verantwoordelijk zijn voor de zorg voor het gezin. Bij het aanbieden van onderwijs aan vrouwen is het dus van groot belang dat rekening wordt gehouden met al deze vormen van ‘belasting’. Dit kan bijvoorbeeld door het rooster af te stemmen op schooltijden of door goede kinderopvang te bieden die past bij het dagritme van ouders. Hierdoor kunnen onderwijsinstellingen ertoe bijdragen dat de manier waarop deze vrouwen hun leven invulling geven niet ten koste gaat van hun maatschappelijke perspectieven. ERKENNEN VAN VERWORVEN COMPETENTIES (EVC)
Het inhoudelijk inspelen op diversiteit is in de Bve-sector reeds in gang is gezet. De omslag naar een op competenties gerichte kwalificatiestructuur is een positieve ontwikkeling die juist ten goede kan komen aan vrouwen die vanwege hun leeftijd al relatief veel ervaring hebben opgedaan met activiteiten zoals vrijwilligerswerk of de opvoeding van de kinderen, maar niet over de (in het huidige systeem) benodigde diploma’s beschikken om verder te kunnen leren. Het erkennen van hun elders verworven competenties (door middel van certificering) kan ervoor zorgen dat vrouwen een opleiding sneller kunnen doorlopen, wat motiverend kan werken.12 Voorwaarde is wel dat in de kwalificatiestructuur competenties van zmv-vrouwen ook als zodanig worden (h)erkend. VAVO EN BEROEPSONDERWIJS
Behalve EVC is er ook een ontwikkeling gaande die minder gunstig is voor vrouwen, namelijk het afbouwen in veel gemeenten van het Vavo. E-Quality wil erop wijzen dat deze vorm van onderwijs voor (zmv-)vrouwen juist een belangrijke ingang kan zijn naar een hoger opleidingsniveau. Bovendien is het Vavo een belangrijke plaats waar jongeren die om verschillende redenen niet aarden in het regulier onderwijs, terecht kunnen voor het alsnog behalen van een diploma.
5
Bve-sector Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie voor zmv-vrouwen Maart 2006
In sommige gemeenten is echter geen plaats voor jongeren die gebruik willen maken van het Vavo: er bestaat daar helemaal geen Vavo meer, of de leerlingen mogen niet deelnemen omdat ze te jong zijn; ze worden geacht hun opleiding af te maken op de middelbare school. Als er geen plaats is voor deze jongeren, neemt het risico toe dat ze in een situatie terechtkomen waarin ze alleen perspectief hebben op banen beneden hun niveau. In de gemeenten waar Vavo nog bestaat, kunnen zij daar op latere leeftijd alsnog terecht (het probleem verschuift in dit geval naar latere leeftijd). In andere gemeenten krijgen zij op latere leeftijd geen gelegenheid meer om hun opleidingsniveau te verhogen. Dit betekent dat jongeren die geen belang hechten aan school, of zich in omstandigheden bevinden waardoor scholing geen prioriteit heeft, achtervolgd blijven door hun lage opleidingsniveau. Om de kenniseconomie op peil te houden, zal dit vacuüm echter moeten worden opgelost door op zeker moment in deze meisjes/jongens of vrouwen/mannen te investeren. Naast het belang van Vavo wil E-Quality wijzen op de belangrijke functie die beroepsopleidingen hebben voor emancipatie van zowel meisjes als volwassen vrouwen van verschillende afkomst. Zoals gezegd, is het voor emancipatie van vrouwen van belang dat de Bve-sector inspeelt op de verschillen in levensloop tussen vrouwen (en mannen). Vrouwen die op latere leeftijd alsnog een opleiding willen volgen, zullen dit (behalve voor persoonlijke ontwikkeling) doen met het oog op arbeidsparticipatie. Omdat MBOopleidingen direct opleiden naar werk, zijn zij een voor de hand liggende keuze voor volwassenen die hun arbeidsmarktpositie willen verbeteren. E-Quality pleit dan ook voor een bewustwording van de mogelijkheden die niet alleen NT2, maar ook andere vormen van volwasseneneducatie en beroepsonderwijs kunnen bieden voor emancipatie van (zmv-)vrouwen. Het is van groot belang dat dit inzichtelijk wordt gemaakt bij zowel onderwijsinstellingen als gemeenten en de ministeries van OCW en SZW, die zich bezighouden met de bekostiging van onderwijs en reïntegratietrajecten. De ministeries van OCW en SZW erkennen reeds het belang van scholing tijdens verschillende fasen in het leven. Met hun Projectdirectie Leren & Werken streven zij ernaar om ‘een leven lang leren’ in de volle breedte van de samenleving gestalte te geven. Om in dit streven ook zmv-vrouwen te betrekken, zal er moeten worden geïnvesteerd in onderwijs voor zowel werknemers (voltijders en deeltijders) als voor niet-werkenden. AANBEVELINGEN
E-Quality raadt de Bve-sector aan om zich in de benadering van ‘een leven lang leren’ steeds bewust te zijn van de noodzaak om zmv-vrouwen in reguliere onderwijsprojecten te betrekken. Daarvoor zijn hierboven de volgende aanbevelingen gegeven: • • • • •
Onderwijsinstellingen en overheden zullen zich bewust moeten worden van zmvvrouwen als doelgroep van zowel NT2 als van andere vormen van onderwijs in de Bve-sector, zoals Vavo en MBO. Registratie van zmv-vrouwen in de Bve-sector door gebruik te maken van de invoering van het onderwijsnummer; Het onderwijs inhoudelijk en organisatorisch aansluiten bij verschillende doelgroepen: leveren van maatwerk; Gebruikmaken van kennis over zmv-vrouwen bij lokale maatschappelijke instellingen; Verzorgen van kinderopvang of passende roosters voor studerende moeders;
6
Bve-sector Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie voor zmv-vrouwen Maart 2006
• •
Bij het Erkennen van Verworven Competenties oog hebben voor specifieke competenties van zmv-vrouwen; ‘Een leven lang leren’ behalve op werkenden (vol- en deeltijders) ook op nietwerkenden betrekken.
1 http://www.Bve-raad.nl/web/show/id=118296 2 Zmv: zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen en -mannen. Deze terminologie verwijst naar een analyse waarin zowel verschillen in etniciteit en migratiegeschiedenis als gemeenschappelijkheid en een gedeelde positie van marginalisering in de samenleving tot uitdrukking komt. 3 Portegijs, W., A. Boelens & L. Olsthoorn (2004). Emancipatiemonitor 2004. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek. 4 Daarnaast moet worden opgemerkt dat de gemiddelde cijfers over het stijgende opleidingsniveau van vrouwen binnen de groep onder 45 jaar en binnen die van tweedegeneratie-zmv-vrouwen niets zeggen over de individuele onderwijsbehoeften van vrouwen. Onder deze groepen kunnen uiteraard ook vrouwen zijn die om welke reden dan ook hun kwaliteiten niet hebben kunnen verzilveren met een diploma op het gewenste niveau en dus alsnog een belangrijke potentiële doelgroep vormen voor de Bve-sector. 5 CFI(Centrale Financiële Instellingen: uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)-informatieproducten (2005). Peildatum 1-10-2004 uit de beleidstelling (niet gecontroleerd door accountants). 6 Het hoge aantal in educatie is te verklaren door de NT2-lessen die daar onder vallen. 7 CFI(Centrale Financiële Instellingen: uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)-informatieproducten (2005). Peildatum 1-10-2004 uit de beleidstelling (niet gecontroleerd door accountants). 8 Zie ook: E-Quality (2005). Levenslopen in de multiculturele samenleving. Den Haag: E-Quality. 9 Veenman, J. (2002). Investeren in Verborgen Talenten. In: Verborgen Talenten. Rotterdam: Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Sociaal-Wetenschappelijke Afdeling Rotterdam. 10 Toorn, M. van (2003). Verborgen Talenten. De eerste twee jaar in kaart gebracht. Rotterdam: Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe), Sociaal wetenschappelijke Afdeling, Rotterdam. 11 Vianen, L. (2005). “Ik ben niet zij, zij is niet mij”. Positieverbetering van Turkse oudkomersvrouwen in Nederland. Niet gepubliceerd. Voor meer informatie:
[email protected]. 12 Zie ook: De slimme weg naar werk. De Rotterdamse driesterrenaanpak (2005). Rotterdam: CNV Publieke Zaak. Albeda College.
7