bulletin van de Ve r e n i g i n g Re m b r a n d t
J a a r g a n g 1 9 n0 3 NA JAAR 2009
Beschermvrouwe H.M. de Koningin
Dr. D. Overbosch Mevrouw dr. H.H. Pijzel-Dommisse Mr. L. R. J. ridder van Rappard Mr. S.A. Reinink Dr. P.H. Rem M.J.M. van Rooy Prof. dr. P. Schnabel Mevrouw mr. drs. T.S.M. van Schie Drs. P.J. Schoon Mevrouw dr. M.F. Simon Thomas A.L. Stal A.G.L. Strengers Drs. C. baron van Tuyll van Serooskerken E.W. Veen Mevrouw ir. M.L.W. VehmeijerVerloop Mevrouw mr. P.H.E. Voûte Drs. M.J.F. Weck Drs. W. Weijland
Ereleden
Bestuur
raad van adviseurs
Mevrouw dr. E. Frederiks, 1994 Mr. W. baron van Dedem, 2002 Mr. J.M. Boll, 2009
Dr. M. Sanders, voorzitter Drs. C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije, vice-voorzitter Mevrouw mr. A.A. van Berge, secretaris Drs. A.A. Fock, penningmeester Drs. F.J. Duparc Prof. dr. R.E.O. Ekkart Mevrouw prof. dr. C.W. Fock Prof. dr. P.A. Hecht Drs. W.M.J. Pijbes Dr. C.B. Smithuijsen Dr E.J. van Straaten Mevrouw L.C.E. van Tets-van Tienhoven Jhr. M.A. van Weede
Prof. dr. J.N.M. van Adrichem Prof. dr. J. Th. M. Bank Mevrouw drs. E. Barents Prof. dr. C. Blotkamp Mevrouw prof. dr. C.A. ChavannesMazel Prof. dr. M. Forrer Mr. Th. Groenewald Mr. F.A.J. van Hall Mr. H.F. Heerkens Thijssen Drs. J.J. Heij Drs. J.H. van Heijningen Nanninga Drs. B.F. van Ittersum J.M.N. Leighton Mevrouw drs. D.H.A.C. Lokin Drs. G. Luijten Prof. dr. V. Manuth Drs. H.J.A.T. Meertens Mevrouw mr. E.M.L. Moerel Mr. A.R.T. Odle
Vereniging Remb randt
Bureau (9 – 13 uur)
Kl ac h t e nc o m m i ss i e
Lange Voorhout 15 2514 ea Den Haag T: 070 -42717 20 F: 070 -42719 40 E:
[email protected] www.verenigingrembrandt.nl
Drs. H.M. Blankenberg, directeur
Fon d s e n w e r v i n g
Contacten Musea/PR
Mr. D.H. Beukenhorst, voorzitter Mevrouw mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, secretaris Mevrouw mr. M.C. Scholten Dr. J.M. de Groot Mr. H. baron van Imhoff
Mevrouw drs. F.M. Bijl de VroeVerloop Secretariaat
Mevrouw P. Taal Ledenadministratie
Bankrekeningnummers: (contributie) 25 22 00 861 (algemeen) 21 33 99 385
Mevrouw A.J.M. Devilee Mevrouw M.R. Mangroelal Leden van de Vereniging Rembrandt kunnen bij het secretariaat extra Bulletins bestellen voor € 7,- per stuk (excl. portokosten).
Colofon: Redactie: Gerdien Wuestman – Onderzoek en tekstproductie, Utrecht Ontwerp: van Rosmalen & Schenk, Amsterdam Druk: Onkenhout BV, Almere illustratie omslag: Zilveren boekbandje met de wapens van de families Van Loon en Ruychaver (detail) Anoniem Ca. 1597. Zilver, 6 x 8,8 x 1,8 cm Museum Van Loon, Amsterdam
I n ho u d
MUSEUM VAN LOON, AMSTERDAM
11 Zilveren boekbandje met de wapens van de
families Van Loon en Ruychaver Anoniem, ca. 1597
De Vereniging Rembrandt is een particuliere organisatie,
4 Voorwoord
MUSEUM HET PRINSENHOF, DELFT
14 Portretten van Willem Reyersz. de Langue en
Arent Fock
Maria Jorisdr. Pijnaecker
opgericht in 1883. Zij heeft als doel door het beschikbaar stellen van geldelijke middelen musea en andere openbare verzamelingen effectieve hulp te bieden bij het verwerven van kunstvoorwerpen.
4 Verzamelaars en musea: bondgenoten of tegenpolen?
Willem Willemsz. van der Vliet, 1626
Cas Smithuijsen Het in 2008 gehouden symposium Bondgenoten of tegenpolen leverde nieuwe inzichten op over de samenwerking tussen particuliere verzamelaars en musea. Cas Smithuijsen, voorzitter van de Boekmanstichting, ziet voor de Vereniging Rembrandt een rol als bruggenbouwer weggelegd.
RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
19 De Tafelberg bij Blaricum in vier gezichten
Jacob Cats, ca. 1780-1785
8 De collectie Eyck: nu en in de toekomst
Vereniging Rembrandt Carel Blotkamp
Cultuur en natuur gaan samen in het domein
dat Marlies en Jo Eyck in enkele decennia al 125 jaar sponsor van het openbaar kunstbezit hebben opgebouwd in het Zuid-Limburgse Wijlre. Wat is het toekomstperspectief van zo’n levenswerk?
BREDA’S MUSEUM
23 James Watt peinzend over de condensatie van
stoom, Petrus van Schendel, 1868-1869
22/33 Kunstvragen
Vereniging Rembrandt lid Pieter Dreesmann Titus lid Claudine de With 37 Ogenblik: kan kunst troosten?
Prof. dr. Henk van Os De vraag welke kunst kan ontroeren en vertroosten is een hoogst persoonlijke. Henk van Os put troost uit de omgang met kunst.
grote liefdes
VAN GOGH MUSEUM, AMSTERDAM
26 Montmartre in de regen, Pierre Bonnard, 1897
38 Schenken met de warme hand
met steun van de Vereniging Rembrandt
Huub Blankenberg In aansluiting op Rudi Ekkarts artikel over de successieregeling in het vorige Bulletin gaat Huub Blankenberg in op andere vormen van schenking.
PURMERENDS MUSEUM
30 Pendulestel met decor van orchideeën
Plateelfabriek firma Wed. N.S.A. Brantjes & Co., Purmerend, 1899
40 Hetzelfde schilderij, op een andere manier bekeken
Jacoba de Jonge In het voorjaarsnummer van 2009 uitte Henk van Os zijn verbazing over de hoge prijs voor een portret van drie vrouwen door Perugini, door hem ‘de ultieme producent van picturale hupsa-fladder’ genoemd. Jacoba de Jonge kijkt op een andere manier naar dit schilderij.
Vereniging Rembrandt al 125 jaar sponsor van het openbaar kunstbezit 41 Nieuws van de Vereniging 44 Algemeen
STEDELIJK MUSEUM, AMSTERDAM
32 Frankfurt (2007) en Mayday V (2006)
Andreas Gursky
Voorwoord Arent Fock
Ambassadeur voor de Vereniging
Ca s S mithuijsen
Vijf jaar geleden werd door een tiental enthousiaste veertigers de Titus
In het lustrumjaar 2008
Cirkel opgericht. Het idee was leeftijdgenoten te enthousiasmeren om
organiseerde de Vereniging
tenminste vijf jaar lang € 1.000 per jaar toe te zeggen aan een op te
Rembrandt samen met de
richten fonds. Zo ontstond het Titus Fonds, dankzij een groep die in-
Boekmanstichting een symposium
middels is uitgegroeid tot een gezelschap van 125 leden/kunstliefhebbers.
over de vraag in hoeverre
Het Titus Fonds is in meer dan één opzicht bijzonder: het wordt niet door
particuliere verzamelaars en musea
één schenker, maar door een kring van schenkers ‘gevuld’. En deze groep
kunnen en willen samenwerken
benoemt uit haar leden naast een bestuur ook een aankoopcommissie
om het openbaar kunstbezit in
en een activiteitencommissie.
Nederland te verstevigen.
Zo is deze cirkel een aparte club binnen de Vereniging Rembrandt. De Titus Cirkel organiseert eigen activiteiten en bepaalt zelf welke steun – door de Vereniging Rembrandt verleend – geheel of gedeeltelijk wordt overgenomen. Dit jaar werd al weer een zevende ondersteuning ‘geadopteerd’: de aankoop van het Stedelijk Museum Amsterdam van twee foto’s van Andreas Gursky uit 2006 en 2007, die elders in dit Bulletin wordt besproken. Daarnaast neemt met name de aankoopcommissie ook initiatief musea uit te dagen om te komen met aanvragen van hoog niveau, met ambitie en kwaliteit. Zo kan de Titus Cirkel tevens beschouwd worden als ambassadeur voor de Vereniging Rembrandt van vooral moderne kunst. Het bestuur heroriënteert zich op dit moment samen met haar Raad van Adviseurs op de strategie van de Vereniging Rembrandt. Eén punt van aandacht is hoe de leden van de Vereniging Rembrandt meer mogelijkheden te geven zich te onderscheiden. Als voorbeeld kan hiervoor de inmiddels bewezen succesformule van de Titus Cirkel gelden. Dankzij een financieel commitment is er een groep van leden ontstaan die met een gemeenschappelijk doel voor ogen bijeenkomt op door en voor hen georganiseerde activiteiten, waarbij met name moderne kunst centraal staat. Ook het sociale aspect maakt dat er actief aan deze bijeenkomsten wordt deel-
4
genomen. Daarnaast maken de Titus leden via hun bijdrage aan het Titus Fonds hun liefde voor moderne kunst publiek. Naar dit voorbeeld zouden ook andere cirkels kunnen worden geformeerd. Zo bestaan reeds enige jaren de Themafondsen. Een ieder die € 5.000 schenkt aan de Vereniging, eenmalig of in de vorm van een lijfrente, mag bepalen aan welk verzamelgebied hij of zij wil dat deze schenking wordt besteed. Zo bestaat er inmiddels een zilverfonds, dat bijdroeg aan de aankoop van de in dit Bulletin besproken zilveren boekband voor Museum Van Loon, een prenten- en tekeningenfonds, een glasfonds en een themafonds voor schilderkunst uit de 17de eeuw. Wat zou het mooi zijn als deze Themafondsen ook zouden uitgroeien tot cirkels van leden, welkom op bijzondere ontvangsten, ter ere van een mede door hen gesteunde aankoop. De Titus Cirkel viert dit jaar zijn eerste lustrum, een jubileum waarmee het bestuur de kring hartelijk feliciteert. Moge er nog vele lustra volgen, voor de Titus Cirkel en voor naar ik hoop vele nieuw op te richten ‘Themacirkels’.
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Arent Fock Penningmeester Vereniging Rembrandt
Op de conferentiedag, 14 oktober 2008, was de kredietcrisis velen koud op het dak gevallen. Een paar weken eerder, op Prinsjesdag, speelde de regering Balkenende IV nog mooi weer. Boven het Utrechtse Duisenberg Auditorium waar de deelnemers door een gastvrije Rabobank werden onthaald, pakten donkere wolken zich verder samen. Dalende aandelenkoersen tastten de bestedingsruimte van cultuurfondsen aan en de opbouw van bedrijfscollecties werd getemperd door winstdaling. Kort na de bijeenkomst in Utrecht nam de recessie Nederland helemaal in bezit en het einde is nu (november 2009) nog niet echt in zicht. Om het openbaar kunstbezit in deze periode op peil te houden en te voorkomen dat werk door gedwongen verkoop uit het zicht raakt, zijn particulieren, overheden, bedrijven en musea sterker dan ooit op elkaar aangewezen. Reden temeer om de mogelijkheden van samenwerking tussen hen te blijven onderzoeken. Vlak vóór het symposium was er veel te doen omtrent de verkoop van een belangrijke bedrijfscollectie, gestationeerd in een fabriek in Zevenaar. Redden was moeilijk, juist omdat private partijen en overheidsmusea ver van elkaar verwijderd bleken te zijn. De unieke en uitzonderlijke collectie van hedendaagse kunst was na de oorlog met particuliere zorg
Verzamelaars en musea:
Bondgenoten of tegenpolen?
Een tussenbericht over liefde die van twee kanten moet komen
en professionele deskundigheid opgebouwd. Een en ander was aangevat vanuit het ideaal de werknemers van Peter Stuyvesant in een inspirerende ambiance van schilderkunstige topstukken te laten werken. De collectie raakte verweesd toen de fabriek door teruglopende inkomsten haar deuren moest sluiten. Ondanks protesten van kunstexperts werd zij naar de veiling gebracht. Daar gingen slechts enkele stukken naar nieuwe liefhebbers: de verzameling ligt nog steeds vrijwel intact en door de recessie slecht verkoopbaar bij de eigenaar. o v e r he i d
Op het symposium kwam ook de ABN Amro-collectie ter sprake. De bank was destijds vers overgenomen door een buitenlands consortium, maar de kunstcollectie was ondergebracht in een aparte stichting. Na het ineenstorten van het bewuste consortium nam de staat ABN Amro over. Daarmee kwam een einde aan de verzamelactiviteit van de bank. Delen van de collectie werden overgedragen aan het Stedelijk Museum in Amsterdam; wat met de rest gebeurt is nog onzeker. Maar paradoxaal genoeg is de bank sinds kort in het bezit van een geheel andere collectie, namelijk die van Dirk Scheringa. De West-Friese bankier, tijdens het symposium nog eigenaar van het door hemzelf gestichte Scheringa Museum voor Realisme in Spanbroek, vertelde bij die gelegenheid over zijn bouwplannen voor een groot nieuw museum in Opmeer. Om dat te financieren, blijkt nu, had hij een hypotheek afgesloten bij de ABN Amro-bank. Nadat DSB-beheer op 19 oktober 2009 failliet werd verklaard, werden de stukken uit de vaste collectie, waaronder werk van Dumas, Ket, Koch en Willink, overgebracht naar de ABN Amro-bank. Die
5
bewaart ze nu als onderpand voor de aan Scheringa verleende hypothecaire financiering. Op dinsdagavond 20 oktober verscheen minister Plasterk van OCW bij het televisieprogramma Pauw & Witteman. Hij uitte daar zijn bezorgdheid over de gang van zaken rondom de Scheringa-collectie. Desgevraagd wees hij de mogelijkheid om de verzameling door de staat te laten overnemen direct af. Particulieren moesten hier als reddende engel optreden. Wel vond hij dat de collectie als geheel zou moeten blijven bestaan en hij hoopte dan ook dat zich snel een koper zou melden voor de kunst en liefst ook voor het nog af te bouwen Scheringa Museum. Plasterk wilde als politicus kennelijk afstand houden van het precaire dossier van een faillerende bank. Maar tijdens het symposium een jaar eerder benadrukte hij juist wél het
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Braziliaans landschap met een huis in aanbouw Frans Post Ca. 1655-1660. Olieverf op paneel, 46 x 70 cm MAURITSHUIS, DEN HAAG
(Geschonken door Willem baron van Dedem)
belang van levendig grensverkeer tussen particulier en openbaar kunstbezit. De schoonheid en toegankelijkheid van kunst was naar zijn mening belangrijker dan het altijd maar angstvallig handhaven van de scheidslijn tussen privé- en publiek domein. Als voorbeeld van het triomferend overschrijden van die lijn noemde hij de recente, in contract vastgelegde, afspraken tussen de rijksoverheid en de eigenaren van de collectie Six, die zich in het woonhuis van de familie Six aan de Amstel in Amsterdam bevindt. Uit deze collectie, die al elf generaties in bezit is van de familie, hangt Rembrandts portret van Jan Six vanaf 2010 om het jaar een aantal weken in het Rijksmuseum. Volgens de minister zou dit voorbeeld velen kunnen inspireren om hun kunstbezit via bruikleenconstructies aan musea uit te lenen en zo grote groepen kunstliefhebbers een blik op hun kunstverzameling te gunnen.
Op donderdagavond 22 oktober presenteerde Ann Goldstein zich als nieuwe directeur van het Stedelijk Museum aan de Amsterdamse kunstwereld. Ze deed dat op uitnodiging van de voorzitter van de Vereniging Rembrandt, Martijn Sanders. In zijn introductie greep Sanders de gelegenheid aan om minister Plasterk dringend te verzoeken bij de ABN Amrobank uitstel te bedingen voor de verkoop van de collectie Scheringa. Als Plasterk een jaar lang de hypotheekschuld aan de bank zou voldoen, komt er ruimte en tijd voor nader overleg over de toekomst van de collectie. In plaats van voetstoots tot veilen over te gaan – waarbij de kans op financieel succes overigens niet hoog mag worden aangeslagen – zou eerst eens moeten worden gekeken naar het cultuurhistorisch belang en de inhoudelijke waarde van Scheringa’s collectiestukken, vooral in relatie tot het nationaal kunstbezit in de Nederlandse musea. En wellicht kunnen ook de kansen worden gepeild voor de levensvatbaarheid van het nieuwe Scheringa Museum in de regio West-Friesland. Hier zou een mooi bondgenootschap kunnen ontstaan tussen de inhoudelijke kennis en expertise van particulieren en museumdeskundigen aan de ene kant en de overheid als faciliterende partij aan de andere. Va n pa rt i c u l i e r naar op enbaar
Incidenten als deze, waarin vaak overhaast wordt gehandeld en particulier belang soms haaks op publiek belang staat, illustreren de noodzaak van een doorlopende discussie over de betekenis van particulier verzamelen in het algemeen en ook over kansrijke en inventieve constructies ten behoeve van overdracht van privébezit naar musea. Het gaat dan om de voorwaarden waaronder zo’n overdracht plaatsvindt, over de verschillende rollen die de overheid daarbij speelt, ook in situaties die minder vrijblijvend zijn, zoals hier. Vanaf het moment dat ik me ging verdiepen in de relatie tussen particulieren en overheden op het terrein van kunst en cultuur was het
6
voor mij zonneklaar dat bescherming en bevordering van openbaar kunstbezit alleen kans van slagen heeft als de liefde van twee kanten komt.1 Willen particulieren hun werk overbrengen naar openbaar toegankelijke collecties, dan hebben zij meestal niet de mogelijkheid om daarvoor een museum te openen (Hoewel er bewonderenswaardige uitzonderingen zijn, zie de bijdrage van Carel Blotkamp elders in dit Bulletin). Als zij een dergelijke ambitie koesteren, van welke aard en omvang ook, dan zijn er in beginsel voldoende mogelijkheden. Maar om er één te vinden die een particuliere verzamelaar aanstaat, dat is niet altijd eenvoudig en lukt vaak niet zonder hulp. Al sinds 1883 probeert de Vereniging Rembrandt vanuit haar kennis van de complete Nederlandse kunstcollectie die hulp te verstrekken, en dankzij een almaar grotere expertisevorming bij Bestuur, Raad van Advies en staf lukt het steeds beter om voorstellen op maat te verstrekken. Of het nu gaat om hele collecties die verloren dreigen te gaan, of om een enkel schilderij dat om wat voor reden dan ook belangrijk is voor de Nederlandse cultuurgeschiedenis, steeds opnieuw is het nodig om out
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Het is noodzakelijk dat er wordt gediscussieerd over constructies ten behoeve van overdracht van privébezit naar musea.
of the box te denken en ruimhartig over de publiek-private grens te springen. Het is het soort ruimhartigheid dat aan elke schenking ten grondslag ligt. De passie voor een werk van bijzondere kwaliteit en met een unieke betekenis wordt dan als het ware overvleugeld door de wens om dat specifieke werk met andere liefhebbers en belangstellenden te delen. Het voornemen kan lang worden gekoesterd, een schenking komt meestal heel veel later. Tijdens het symposium belichtte Carel Blotkamp het spectaculaire voorbeeld van het Amerikaanse echtpaar Vogel. Dorothy en Herbert Vogel stelden ondanks hun bescheiden inkomen in 45 jaar een collectie samen van meer dan vierduizend werken, waaronder veel toonaangevende. Ze concentreerden zich op minimal art en conceptual art en hadden werk van Andre, Beuys, Dibbets, Judd, Kawara en Sol LeWitt. Bijna een kwart van de verzameling werd halverwege de jaren negentig door de National Gallery in Washington verworven. Daarnaast kreeg in elk van de vijftig Amerikaanse staten een museum vijftig werken cadeau. Particulieren die in een levensfase komen dat ze gaan nadenken over het fenomeen ‘eindigheid’ zouden zich kunnen laten inspireren door dit fraaie
De verzamelaars Dorothy en Herbert Vogel in hun appartement te New York. (Foto:Katsuyoshi Tanaka)
voorbeeld. Met andere woorden: ze zouden ernstig moeten overwegen hun kunst via een museum algemeen toegankelijk te maken, aldus Blotkamp. Natuurlijk gaat het dan zelden om grote collecties, maar veelal om enkele stukken en nog vaker om individuele werken. En die werken kunnen onderling zeer verschillen: verzamelaars hebben vaak een ondoorgrondelijk verzamelplan. Zij laten zich leiden door individuele interesses en toevallige ontmoetingen met kunst die ze tijdens hun leven hebben. Er is zelden sprake van een consequente en planmatig uitgevoerde strategie. Een gemiddelde verzameling is bont samengesteld en weerspiegelt aldus de unieke karaktertrekken van de verzamelaar. Maar er zijn natuurlijk ook particuliere collectioneurs die zeer consequent te werk gaan en over een lange periode met grote toewijding en kennis aan een topverzameling werken. Als daarvan ook nog stukken beschikbaar komen voor een museum is er sprake van een uitzonderlijke gebeurtenis. s c h enk ing bar on van dedem
7
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Cas Smithuijsen Directeur Boekmanstichting en bestuurslid van de Vereniging Rembrandt
Het boek Bondgenoten of Tegenpolen, dat naast het verslag van het symposium met dezelfde titel ook aanvullend materiaal en interviews bevat over samenwerking tussen particuliere schenkers en musea, wordt samengesteld door Suzanna de Sitter en verschijnt voorjaar 2010. Het zal tijdens de TEFAF worden gepresenteerd. Leden van de Vereniging Rembrandt betalen straks een vriendenprijs.
Carel Blotkamp
1. C.B. Smithuijsen (red.), De hulpbehoevende mecenas. Particulier initiatief, overheid en cultuur 1940-1990, Zutphen, 1990.
Omslag_In Loving Memory.indd 1
Bondgen oten of Tegen polen
IN LOVING MEMORY
Noten
Zo’n gebeurtenis was er toen Willem baron van Dedem rond de laatste eeuwwisseling ging nadenken over de toekomst van zijn collectie Hollandse werken uit de Gouden Eeuw. De uiteindelijke overdracht van vijf topstukken was het resultaat van zeven jaar bouwen aan een sfeer van collegialiteit, open gedachtewisseling en vertrouwen tussen de schenker en Frits Duparc, destijds directeur van het Mauritshuis. Wat deze vrijgevigheid nog extra genereus maakt is dat Van Dedem Duparc zelf vijf werken uit de verzameling liet kiezen. Duparc maakte de keus vanuit de professionele optiek van de bestaande museumcollectie. Aldus selecteerde hij vijf stukken die de collectie op verschillende manieren completeerden: stillevens van Pieter Claesz. en Willem Kalf, een Braziliaans landschap van Frans Post, een ijslandschap van Salomon van Ruysdael en een genrestuk met dansende boeren van Roelant Savery.
De schenking van Van Dedem en de ontvangstbereiding daarvan door Duparc laten zien dat er grootse dingen kunnen gebeuren als de liefde van twee kanten komt: niet alleen van de schenker, maar ook vanuit het museum. Tussen de betrokken partijen groeit dan een evenwichtige verhouding die als vanzelf leidt tot zorgvuldig handelen met betrekking tot de regeling en vermelding van de eigendomsverhoudingen, met betrekking tot de aandacht van de conservatoren, de publiciteit en de publieksbenadering – inclusief de educatie. En die educatie omvat meer dan menigeen denkt. Schoolkinderen moeten niet alleen onderricht worden in kunsthistorische en esthetische zin, maar zijn ook gebaat met informatie over de achtergronden en motieven van verzamelen en collectievorming. Je mag hopen dat ook kinderen dat al beseffen als ze hun eerste magische moment in een museum beleven. Steeds opnieuw moet het raakvlak tussen inhoudelijk zeer uiteenlopende particuliere collecties en het bonte arrangement van musea worden opgespoord en benut. Dat is allereerst een taak van de betrokkenen zelf, maar de Vereniging Rembrandt kan daarbij een essentiële, attenderende rol spelen. Dan kan het beroep op haar expertise een onmisbare schakel blijken te zijn. Of zij kan transacties mogelijk maken met inzet van de netwerken die zij door de decennia in de civil society heeft opgebouwd. Door die netwerken te benutten, zo is in de voorgaande periode gebleken, is de Vereniging op uiteenlopende manieren in staat geweest Nederlands publiek kunstbezit kwantitatief en kwalitatief te verrijken en toekomstbestendig te maken. Als vitale en alerte organisatie weet zij telkens weer bruggen te slaan tussen particuliere collectiestukken die het behouden waard zijn en openbare musea als de ideale bewaarplaats voor Nederlands kunstbezit s
IN LOVING MEMORY Van particuliere collectie naar museum
Carel Blotkamp
19-09-2008 15:17:16
Op het symposium Bondgenoten of Tegenpolen gaf Carel Blotkamp een inleiding die in drukvorm is uitgegeven. Er zijn nog enkele exemplaren van dit boekje In loving memory verkrijgbaar bij het Bureau van de Vereniging Rembrandt.
Carel Blo t ka m p
De collectie Eyck: nu en in de toekomst Verscheidene leden van de Vereniging Rembrandt
teel staan gedeelten van hun kunstbezit opgesteld
zullen er al een bezoek hebben gebracht, en wie
en daar werden in het verleden ook zo nu en dan
dat nog niet heeft gedaan, moet het zeker gaan
tentoonstellingen georganiseerd, meestal gewijd
doen: het kasteel Wijlre in het gelijknamige Zuid-
aan kunstenaars die in de collectie goed zijn verte-
Limburgse dorpje, bewoond door het verzamelaar-
genwoordigd. Sinds 2001 vinden de tentoonstellin-
sechtpaar Marlies en Jo Eyck. Zij delen hun passie
gen op een meer regelmatige basis plaats, van het
voor moderne kunst maar al te graag met andere
voorjaar tot de late herfst, in het speciaal voor dat
geïnteresseerden. In de bijgebouwen van het kas-
doel gebouwde Hedge House.
8
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Jo Eyck was tot 2000 bestuurslid van de Vereniging Rembrandt. Eerder werd aandacht aan zijn collectie besteed in het voorjaarsnummer van het Bulletin van 2002.
Architect Wiel Aretz heeft dit kleine museumgebouw perfect ingevoegd in de kasteeltuin. Het is half in de grond ingegraven, zodat er redelijk hoge zalen konden ontstaan zonder dat het bouwwerk massief zou worden en de omgeving zou domineren. Bovengronds rijmen de hoogte en het dakprofiel met de beukenhagen (vandaar de naam Hedge House) die de tuin in intieme ruimtes verdelen. Overal is daglicht en de ramen bieden verrassende doorkijkjes, niet alleen naar buiten maar ook naar nevenruimtes met een andere functie: in het gebouw zijn namelijk tevens een orchideeënkas en een kleine oranjerie opgenomen, plus een kippenhok voor bijzondere sierkippen. In het seizoen zijn Hedge House, tuinen en bijgebouwen op donderdag en vrijdag geopend voor het publiek. Van die gelegenheid wordt druk gebruik gemaakt door belangstellenden uit de regio, inclusief aangrenzende gebieden van Duitsland en België, maar minstens even talrijk zijn de bezoekers die van ver, soms zelfs van heel ver komen, bijvoorbeeld Amerikanen die op kasteel Wijlre attent zijn gemaakt door een uitgebreide en zeer lovende publicatie in The New York Times. In het weekendmagazine van de Belgische krant De Standaard werd de tuin van Wijlre uitgeroepen tot een van de acht mooiste museumtuinen van Europa. ‘G e s a m tk u n st wer k ’
Cultuur en natuur gaan in dit door Marlies en Jo Eyck over een periode van enkele decennia zorgvuldig opgebouwde domein volmaakt samen. De meer formele, door lage en hoge hagen ingedeelde tuinen vertonen in alle seizoenen een keur van op elkaar afgestemde bloeiende planten. Er is een flinke boomgaard en de slotgracht is omgeven door ruime gazons met hier en daar grote heesters en bomen. Dit deel heeft meer het karakter van een Engelse tuin, overgaand in een dichtbebost gebied. Verspreid over het hele terrein staan op strategische plaatsen beelden opgesteld, onder andere van Ad Dekkers, Peter Struycken en Carel Visser. In het bos heeft de Italiaanse kunstenaar Giuseppe Penone een groot werk gerealiseerd. Een beeldengroep van de Spanjaard Juan Munos, ˘ bestaande uit een viertal levensgrote
9
figuren die op bollen zijn gemonteerd, als duikelaars, staat op de binnenplaats bij de ingang van de bijgebouwen. Binnen is zoals gezegd een keuze uit de collectie te zien die eens in de zoveel tijd wordt gewisseld. Op het moment dat ik dit schrijf, in de nazomer van 2009, staat en hangt er werk van Nederlandse kunstenaars als Ger van Elk, Rob van Koningsbruggen en opnieuw Dekkers en Visser, en van buitenlandse coryfeeën als Tony Cragg, Donald Judd en Richard Long. In het Hedge House is een tentoonstelling te zien van schilderijen van de jonggestorven kunstenaar Erik Andriesse, met expressieve verbeeldingen van bloemen en dierskeletten. Het kasteel zelf wordt door de Eycks bewoond en is in principe niet voor publiek toegankelijk, al neemt Jo Eyck bij menige rondleiding die hij persoonlijk geeft het gezelschap mee om ook daar van de aanwezige kunst te genieten. Het show piece is de eetkamer. Nadat Peter Struycken hiervoor al vele jaren geleden een soort behang had gemaakt met een gevarieerde, door de computer bepaalde structuur van gouden en zilveren stippen, is de ruimte recent voorzien van een spectaculaire nieuwe inrichting met een alle wanden bedekkend, in jacquardtechniek geweven tapijt naar zijn ontwerp. Zelfs de ramen kunnen worden afgedekt, zodat een kleurenpanorama van 360 graden ontstaat. Het effect doet denken aan Claude Monets beroemde schilderijen van waterlelies in de ovale zalen van Musée de l’Orangerie in Parijs. De collectie Eyck is in de jaren zestig gestart en met enkele uitzonderingen bevat ze ook alleen kunst vanaf die tijd tot heden. In het begin ging de belangstelling van de verzamelaars vooral uit naar kunstenaars in de geometrisch-abstracte traditie, zoals de Zwitser Richard Paul Lohse, de Nederlander Bob Bonies en de Fransman François Morellet, naast de reeds genoemde Dekkers en Struycken, die huisvrienden werden en met talrijke werken in de collectie zijn vertegenwoordigd. Maar buiten deze strenge, meestal op mathematische vormen en principes gebaseerde kunst kreeg al vroeg ook een meer lyrische abstractie aandacht, met werk van bijvoorbeeld Ben Akkerman, Rob van Koningsbruggen, Richard Long, Jan Schoonhoven en Carel Visser. De
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Amsterdamse galerieën Swart en Art & Project waren de voornaamste leveranciers van deze kunst. In een later stadium werd ook de nieuwe figuratieve schilderkunst van René Daniëls en Marlene Dumas met belangrijke werken gerepresenteerd. Beeldhouwkunst heeft altijd een speciale aantrekkingskracht gehad voor de verzamelaars, veel meer dan bij particulieren gebruikelijk is. Ze hebben er ook wel de ruimte voor, binnen en buiten. Zo hebben Marlies en Jo Eyck in een leven van gepassioneerd vormgeven van hun woonomgeving en van even gepassioneerd moderne kunst verzamelen, een geheel gecreëerd dat veel meer is dan de som der delen. Oude en moderne architectuur, wilde en getemde natuur, serene abstractie en met emotie geladen figuratie, alles is hecht met elkaar verbonden en vertoont zich aan de vele bezoekers als een soort Gesamtkunstwerk. V OORTBE S TAAN
Wat is het toekomstperspectief van zo’n levenswerk? Daar bezint het echtpaar Eyck, inmiddels op leeftijd, zich al geruime
Interieur van de nieuwe eetkamer met gobelins van Peter Struycken (Foto collectie Peter Struycken)
Links: Kasteel Wijlre, op de voorgrond een sculptuur van Ad Dekkers (Foto Kim Zwarts)
Interieur van het Hedge House, aan de wand schilderijen van Richard Paul Lohse en René Daniëls (Foto Kim Zwarts)
tijd op. Het liefst zou het zien dat alles bij elkaar blijft en dat de publieke toegankelijkheid wordt gecontinueerd – niet als een fossilisering van de bestaande situatie, maar als een levendige plek waar de telkens veranderende eigentijdse kunst in dialoog is met de tijdloos aandoende omgeving. Er is overleg gaande met het bestuur van de provincie Limburg om het voortbestaan te garanderen. Voor de regio zou het een belangrijke impuls betekenen. Met de Abdij Sint Benedictusberg van de bekende architect dom Hans van der Laan en het kerkje van Wahlwiller met zijn fascinerende wandschilderingen van Aad de Haas, vormt het kasteel Wijlre een trits at-
10
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
tracties van hoog niveau die veel cultureel toerisme kan genereren. Over kwesties rond eigendom, beheer en organisatie moet nog verder worden nagedacht. Wellicht zou het aanbeveling verdienen als het geheel, met behoud van eigen karakter, onder de paraplu van een grotere instelling wordt ondergebracht, Glaspaleis Schunck in Heerlen bijvoorbeeld, of het Bonnefantenmuseum in Maastricht, waar museale expertise op het gebied van tentoonstellingsorganisatie en van materiële zorg voor kunstwerken ruim voorhanden is. Dat zou ook een zekere mate van uitwisseling van collectiedelen mogelijk maken.
Een dergelijke parapluconstructie bestaat voor de Peggy Guggenheimcollectie in Venetië, die beheerd wordt vanuit het Guggenheim Museum in New York. In ons eigen land is een goed voorbeeld het Rietveld-Schröderhuis in Utrecht, dat als dependance van het Centraal Museum functioneert. Welke vorm uiteindelijk gekozen zal worden, het is te hopen dat het unieke kunst- en natuurdomein dat in Wijlre is gecreëerd, in stand zal blijven! Carel Blotkamp Emeritus hoogleraar moderne kunst aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Zilveren boekbandje met de wapens van de families Van Loon en Ruychaver Anoniem Museum Van Loon Amsterdam
Ca. 1597. Zilver, 6 x 8,8 x 1,8 cm Herkomst: A. Aardewerk Antiquair, Den Haag (2009)
Slechts zeer zelden verschijnt er een object op de markt dat Museum Van Loon als een essentiële aanvulling op zijn collectie beschouwt. De Haagse antiquair A. Aardewerk bood dit jaar een klein, maar uitzonderlijk zilveren boekbandje uit het einde van de 16de eeuw te koop aan. Het was het album amicorum van Hans van Loon (1577-1658) en Anna Ruychaver (1573-1649), die in 1597 in het huwelijk traden. Niet alleen vanwege het prachtige zilverwerk, maar ook door de bijzondere context van het album amicorum oordeelde de Stichting Van Loon dat dit stuk absoluut in de collectie thuishoort. Voor het eerst in haar bestaan vroeg en kreeg zij steun van de Vereniging Rembrandt om de bijzondere aankoop te realiseren.
11
vereniging rembrandt
NA J AAR 2 0 0 9
Museum Van Loon aan de Keizersgracht in Amsterdam is sinds 1973 geopend voor het publiek. De Stichting Van Loon bestaat al langer en werd opgericht in 1960. Oprichter was professor jonkheer Maurits van Loon (1923-2006), de laatste mannelijke telg van de Amsterdamse regentenfamilie Van Loon. Hij schonk het huis Keizersgracht 672 en de collectie van zijn familie aan de stichting, zodat het publiek een kijkje zou kunnen nemen in een typisch Amsterdams grachtenhuis en de historische verzameling bijeen zou blijven. In het laatste decennium is er steeds meer waardering voor het unieke ensemble dat Maurits van Loon in stand heeft gehouden. Niet alleen een zeer fraai huis en een rijke verzameling van portretten, zilver, porselein en gesigneerd meubilair, maar ook vele voorwerpen als kookboeken, menukaarten en livreien zijn als ensemble bewaard gebleven. Een groot aantal bezoekers weet dan ook de weg te vinden naar het eeuwenoude grachtenpand. Leden van de Vereniging Rembrandt verbaasden zich dikwijls over het feit dat het museum nog nooit ondersteuning had ontvangen van de Vereniging. Dit heeft alles te maken met het karakter van de verzameling. In principe is het een afgeronde collectie, namelijk datgene wat in de familie bewaard is gebleven. De nieuwe aanwinst is hierop een spectaculaire uitzondering. Het is een opengewerkte en gegraveerde zilveren band met een ornamentele versiering van bloem- en vruchtfestoenen. De band wordt gesloten door een enkele klamp met een slot, met daarnaast een oog waarmee het boekje aan een ketting of haak kon worden bevestigd. Aan de binnenzijde van de omslag is een opening waarin zich een zilveren schrijfstaafje bevindt. De achterzijde hiervan is een klein lepelbakje voor oor-
12
vereniging rembrandt voorjaar 2009
smeer. Dergelijke zilveren boekbandjes zijn zeldzaam, maar niet uniek.1 In enkele Nederlandse openbare verzamelingen zijn vergelijkbare exemplaren uit het begin van de 17de eeuw te vinden. Al deze boekbandjes zijn ongemerkt. Dit exemplaar onderscheidt zich doordat het een profaan karakter heeft, want de andere waren alle voor religieus gebruik bedoeld.2 Wat het bandje zo bijzonder maakt voor de verzameling Van Loon zijn de wapens die in het midden van de voor- en achterzijde zijn aangebracht. Op de voorkant prijkt het wapen van de familie Van Loon in ovaal en op de achterzijde dat van de familie Ruychaver in ruitvorm. Hierdoor is het rechtstreeks te koppelen aan het echtpaar Van Loon-Ruychaver. Opvallend is het uiterlijk van het wapen van de familie Van Loon op de boekband. Oorspronkelijk bestond dat uit drie kruizen, zogenaamde molenijzers, die verwijzen naar het molenrecht dat de familie in de 15de eeuw bezat in de plaats Loon op Zand. Later werden hieraan twee moren toegevoegd.
Portretten van Hans van Loon en Anna Ruychaver Cornelis van der Voort ca. 1620-1623. Olieverf op paneel, 103 x 85 cm MUSEUM VAN LOON, AMSTERDAM
Noten 1. Vergelijkbare exemplaren worden besproken in C. Gere en H. Tait, The jeweller’s art. An introduction to the Hull Grundy gift to the British Museum, London 1984. 2. Zie hiervoor onder andere J.R. ter Molen, Zilver. Catalogus van de voorwerpen van edelmetaal in de collectie van het Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam 1994, pp. 58-61. 3. M.N. van Loon en I. van Eeghen, Het huis met de paarse ruiten en de familie Van Loon in [Keizersgracht 672] Amsterdam, Alphen aan de Rijn 1984, p. 29.
In het huidige wapen van de familie kijken de moren niet naar elkaar. Op het boekbandje kijken ze elkaar aan. Deze variant was tot op heden onbekend, maar is volgens de regels van de heraldische courtoisie de juiste wijze. Door de vondst van deze vroege vorm ontstaan nieuwe inzichten over de oorsprong van de moren in het wapen. Volgens een schriftelijke bron uit 1702 zouden ze verwijzen naar de rol die de familie gespeeld heeft bij de oprichting van de VOC in 1602,3 maar de boekband is door de inhoud te dateren rond 1597, dus vóór de oprichting van de VOC. De oorsprong van de moren in het wapen dient dan ook hoogstwaarschijnlijk te worden gezocht in de handel in specerijen die de familie in de 16de eeuw vanuit Rotterdam dreef. Deze liep via Lissabon, Venetië naar Constantinopel. Symbool voor deze handel was de moor, die niet verwijst naar het Afrikaanse continent, maar naar het Midden-Oosten. De Saraceen met Turkse tulband is vooral bekend gebleven als gaper, symbool voor de drogist. H ET ALBUM AMICORUM
Zeer interessant is ook de inhoud van de boekband, een album amicorum van het echtpaar Van Loon-Ruychaver, waarin relaties en bekenden hun naam en wapenspreuk hebben geschreven. De familie Van Loon was een immigrantenfamilie uit het zuiden die zich in de 16de eeuw in Rotterdam vestigde. Dankzij de verbintenis met de familie Ruychaver had zij een geweldige entree in het noorden van Holland. Deze familie speelde een belangrijke rol in de Opstand en was verwant aan OudHollandse geslachten als Duivenvoorde en Brederode. De personen die het boekje signeerden, behoorden tot de absolute top en waren veelal verbonden aan
13
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
het stadhouderlijk hof in Den Haag. De oudste signatuur is die van Prins Maurits uit 1600. Andere namen zijn De Renesse, Van Horne, Van Boetzelaer en Van Duivenvoorde. Een van de laatste personen die het boekje tekende, was Philip van Oranje, de oudste zoon van Willem van Oranje, die zijn handtekening in 1613 zette. Het album amicorum zelf is niet meer origineel. Vermoedelijk werden in de 19de eeuw de belangrijkste namen overgenomen op nieuw papier. Oorspronkelijk zullen er ook enkele geprepareerde bladzijden deel van hebben uitgemaakt waarop geschreven kon worden met het zilveren schrijfstiftje. In de collectie van het museum bevindt zich vrijwel geen zilver van voor 1800. Uit de 17de eeuw is geen enkel zilveren voorwerp van de familie Van Loon bewaard gebleven of bekend. De recent verworven boekband behoort daardoor meteen tot de topstukken van de collectie. Bijzonder is ook dat de aanwinst kan worden gekoppeld aan een aantal belangrijke schilderijen in de collectie: de portretten van Hans van Loon en Anna Ruychaver door Cornelis van der Voort en het onlangs verworven portret van Anna dat is toegeschreven aan de Delftse kunstenaar Michiel van Mierevelt. Het boekbandje, uit ongeveer dezelfde tijd als de beste portretten in de verzameling en uit de glorietijd van de familie, is een prachtige aanvulling op de collectie van het museum en krijgt dan ook een vaste plaats in het huis. Tonko Grever Directeur/conservator Museum Van Loon De auteur dankt S.A.C. Dudok van Heel voor zijn aanwijzingen en adviezen.
Portret van Willem Reyersz. de Langue (1599-1656) Portret van Maria Jorisdr. Pijnaecker (1599-1678) Willem Willemsz. van der Vliet (Delft ca.1584-1642 Delft) Museum Het Prinsenhof Delft
1626. Olieverf op paneel, 113,2 x 86,3 cm Beide voorzien van een opschrift, signatuur en datering midden links: AEtatis. 27. an° 1626 / w. vander.vliet. fe: (portret man) AEtatis: 27. an° 1626. / w. vander. vliet. fecit (portret vrouw) Herkomst: Kunsthandel Johnny van Haeften, Londen (2009)
Portretten van de Delftse kunstenaar Willem van der Vliet zijn bijzonder schaars. Het was dus een buitenkans toen Museum Het Prinsenhof deze zomer twee prachtige huwelijkspendanten van zijn hand kon verwerven. Deze portretten, van notaris Willem Reyersz. de Langue en zijn vrouw Maria Jorisdr. Pijnaecker, zijn zowel vanuit kunsthistorisch als cultuurhistorisch perspectief van bijzondere betekenis voor de stad Delft. Notaris De Langue was invloedrijk in het artistieke milieu in Delft in een periode waarin de stad uitgroeide tot een van de belangrijkste kunstcentra van de Noordelijke Nederlanden. De werken zijn aangekocht met financiële steun van enkele fondsen. Met de opbrengst van het Lustrumgala uit 2008 leverde de Vereniging Rembrandt een zeer substantiële bijdrage. Titelpagina van de gedichtenbundel uitgegeven ter ere van het huwelijk van Notaris Willem de Langue en Maria Jorisdr. Pijnaecker, 1625. Den Haag, Hoge Raad van Adel, Familiearchief Van Der Lely Van Oudewater
Voor de verwerving heeft Museum Het Prinsenhof steun gekregen van de volgende fondsen: Vereniging Rembrandt, Mondriaan Stichting, SNS REAAL Fonds, VSBfonds.
De fraaie portretten werden door Willem van der Vliet geschilderd in een periode dat de Delftse portretkunst floreerde. De dominante positie van Delft op de portretmarkt had alles te maken met de aanwezigheid van het succesvolle atelier van hofschilder Michiel van Mierevelt (1567-1641). Van der Vliet was een van de meest talentvolle exponenten van deze productieve werkplaats. Hoewel niet gedocumenteerd, is zeer waarschijnlijk dat hij leerde bij Van Mierevelt en daarna nog jaren assistent was in diens atelier. Pas in 1615, hij was toen al 31, schreef Van der Vliet zich in als zelfstandig meester bij het Delftse Lucasgilde, en vanaf die tijd ontwikkelde hij zich tot de tweede portretschilder van de stad. Volgens stadschroniqueur Van Bleyswijck begon Van der Vliet zijn carrière als schilder van historie- en genrestukken en richtte hij zich pas later op de portretkunst. De vroegst bekende portretten dateren echter uit hetzelfde jaar als zijn vroegste genretaferelen, namelijk 1624. Zijn werk is van hoge kwaliteit, maar de omvang van zijn oeuvre is beperkt. Er zijn ongeveer 40 portretten van hem bekend. Museum Het Prinsenhof had tot nu geen schilderij van hem in de collectie en binnen Nederland was hij in openbare verzamelingen met slechts twee kinderportretten vertegenwoordigd.1 Binnen het oeuvre van Van der Vliet nemen de kniestukken van notaris Willem de Langue en Maria Pijnaecker een prominente plaats in. Van der Vliet schilderde de portretten in 1626, in een stijl die nog sterk verwant is aan die van Van Mierevelt. Uit de
14
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
verfijnde en natuurlijke weergave van de gezichten en kleding en de waardigheid waarmee de notaris en zijn vrouw zijn neergezet, wordt duidelijk dat hij het niveau van zijn leermeester op dat moment zeker heeft geëvenaard. Toch weet hij zich ook te onderscheiden. Van der Vliet gaf zijn modellen vrijwel altijd vriendelijk, zacht en met een zweem van een glimlach weer, waardoor de personen dichter bij de beschouwer lijken te staan. De sobere en wat afstandelijke statigheid van Van Mierevelt lijkt hiermee doorbroken. Zijn de verschillen met het werk van zijn meester in de jaren twintig van de 17de eeuw nog minimaal, in de jaren dertig worden de poses bij Van der Vliet steeds losser en de gelaatstrekken zachter gemodelleerd. Ook wist hij door zijn behandeling van het licht in toenemende mate ruimte en sfeer te suggereren, waarbij hij gebruik maakte van stijlmiddelen die hij al in de caravaggeske genrestukken uit zijn beginperiode had toegepast. Hiermee sloeg Van der Vliet een nieuwe weg in en voegde hij een dimensie
15
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Veilingbiljetten Willem de Langue, 1655 en 1656 Den Haag, Hoge Raad van Adel, Familiearchief van der Lely van Oudewater
toe aan de Delftse portretkunst. Dat notaris De Langue, bekend als kunstkenner en verzamelaar, juist Van der Vliet en niet zijn beroemde leermeester Van Mierevelt koos voor het uitvoeren van deze opdracht, tekent zijn waardering voor de kwaliteit van deze meester. EEN ‘C ONST DOR STIC H ECH TPAAR ’
Op 9 februari 1623 werd Willem de Langue door het Hof van Holland tot het notarisambt toegelaten en startte hij zijn praktijk als notaris in Delft. Tweeënhalf jaar later, op 19 oktober 1625, trouwde hij voor het gerecht van de stad Delft met Maria Jorisdr. Pijnaecker. Uit het voorblad van de bundel gedichten die ter ere van hun huwelijk werd uitgegeven, blijkt dat het echtpaar de kunsten een warm hart toedroeg. Al eerder had Willem de Langue, als beoefenaar van de dichtkunst, de liefde voor zijn vrouw tot uitdrukking gebracht in een lofdicht dat is opgenomen in een boekje met rederijkerspoëzie uit de jaren 1620-1624.2 Een jaar na het huwelijk werden beide echtelieden door Willem van der Vliet vereeuwigd. Terwijl de notaris wordt gepresenteerd in een zelfverzekerde pose, met attributen die Protocol notaris Willem de Langue, 22 april 1653, detail met handtekeningen van Gerard ter Borch, Johannes Vermeer en Willem de Langue Delft, Gemeentearchief, Notaris Willem de Langue, archief 161
16
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
zijn respectabele ambt representeren, is zijn vrouw deugdzaam en haast verlegen afgebeeld. De Langue vervulde verschillende nevenfuncties in de stad. Hij was lidmaat van de gereformeerde kerk en werd op 19 mei 1634 gekozen in het college van diakenen. Daarnaast was hij sergeant in het schuttersgilde van het Witte Vendel. In die hoedanigheid liet hij zich in 1648 nogmaals portretteren; dit keer door Jacob Willemsz. Delff II, die net als hij deel uitmaakte van dit schuttersgilde. Het echtpaar kreeg samen zeven kinderen: vijf zonen en twee dochters. Willem de Langue werd op 5 januari 1656 in de Nieuwe Kerk in Delft begraven. Toen Maria Jorisdr. in 1677 haar laatste testament liet opmaken waren alleen de twee dochters, Grietje en Aeltge, nog in leven. Naast een gepassioneerd beoefenaar van de dichtkunst en de kalligrafie was Willem de Langue een groot kunstliefhebber en collectioneur. Tot zijn overlijden in 1656 speelde hij een belangrijke rol binnen het artistieke milieu van Delft. Dat hij als jongeman al tekeningen en schilderijen verzamelde, weten we uit de getuigenis van de Haagse schoolmeester en kunstminnaar David Beck. Deze bezocht De Langue meermaals in zijn huis in Delft om nieuwe aanwinsten te bekijken. Op 3 november 1624 noteerde hij in zijn dagboek: ‘ter loops eens sijne [De Langues] schilderijkens ende andere fraeyigheyt’ te hebben gezien.3 De omvangrijke collectie van De Langue, die behalve schilderijen en tekeningen ook bestond uit schelpen en ‘andere rariteiten’, werd in 1655 in Delft geveild. Op het veilingbiljet is te lezen dat hij schilderijen in zijn bezit had van veertig verschillende kunstenaars, onder wie de Delftse meesters Balthasar van der Ast, Leonart Bramer en Michiel van Mierevelt. Een jaar later, De Langue was toen al overleden, werd nogmaals een veiling van objecten uit zijn collectie aangekondigd, ditmaal in Amsterdam. Schilderijen werden toen niet meer genoemd. De Langue onderhield nauwe banden met lokale kunstenaars en kunsthandelaren. Niet alleen verzamelde hij werk van Delftse meesters, hij verleende ook notariële diensten aan een groot aantal van hen. Hans Jordaens, Leonart Bramer, Jacob Willemsz. Delff, Balthasar van der Ast, Evert van Aelst, Johannes Vermeer en diens vader, kunsthandelaar Reynier Jansz., behoorden tot zijn relaties en clientèle. Zo traden Gerard ter Borch en Johannes Vermeer op 22 april 1653 blijkens een akte gezamenlijk op als getuige in het kantoor van De Langue. De portretschilder Willem van der Vliet was zelf overigens eveneens klant bij de notaris. Vanwege zijn kennis op het gebied van de schilderkunst werd De Langue incidenteel ook als expert benaderd. In een in 1653 gesloten contract tussen historieschilder Leonart Bramer en een opdrachtgever wordt vermeld dat het uitgevoerde werk door De Langue zou
17
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Kunstvragen Pieter Dreesmann (1958) Oprichter van The Art Document Company BV te Den Haag, lid van de Vereniging Rembrandt sinds 1998
Wat is uw eerste kennismaking met kunst? ‘Als 11-jarige mocht ik met mijn ouders voor de eerste keer mee naar de Oude Kunst- en Antiekbeurs in Delft, de voorloper van de TEFAF. Vanaf dat jaar heb ik deze beurs nooit meer overgeslagen.’ Herinnert u zich nog uw eerste kunstreproductie? ‘Toen ik in Amsterdam studeerde was daar Galerie Krikhaar gevestigd. De galeriehouder, Herman Krikhaar, was ook kunstenaar. Hij hing eens een reproductie van een door hem geschilderd werk in de etalage, een knielende dame, geïnspireerd op Egon Schiele. Die reproductie heb ik gekocht nadat ik Krikhaar had gevraagd er een opdracht op te schrijven en er zijn signatuur op te zetten.’
© Hugo Burnand, 2007
Wat is uw eerste kunstaankoop? ‘Die dateert uit 1998, een schilderij van Kees van Bohemen, De rode dame uit 1978.’ Naar welk museum gaat u graag terug? ‘The Frick Collection in New York – ik weet precies wat daar is, wat ik ga zien, en zo zie ik kunst het liefst: niet museaal opgehangen maar zoals de verzamelaar het heeft bedoeld, geïntegreerd in het dagelijks bestaan.’ Welke aankoop voor welk museum zou u graag willen steunen? ‘Het liefst 17de-eeuwse kunst die ook de geschiedenis van die tijd vertelt – bijvoorbeeld een tulpenboek, dat niet alleen mooi is maar ook iets zegt over de 17de eeuw, over de rijkdom van de Hollandse Republiek, de VOC, de tulpenhandel. Of bijvoorbeeld de drinkbeker van Tromp, zoals die vorig jaar te koop werd aangeboden op de TEFAF, die had nu werkelijk in een Nederlands museum moeten zijn.’ Zou het ooit mogelijk zijn, wat zou u graag uit uw eigen verzameling aan een museum willen schenken, om iedereen van mee te kunnen laten genieten? ‘Ik heb een klein 17de-eeuws stilleven met bloemen, schelpen en insecten, liggend op een plakje leisteen, Balthasar van der Ast op z’n allerbest. Met veel zoeken heb ik de afgebeelde schelpen gevonden, een opgezette sprinkhaan, de vlinder en de bloemen, en onder het schilderijtje heb ik alles in precies dezelfde compositie geplaatst. Zo kun je zien wat de kunstenaar bij benadering heeft gezien en hoe hij dat heeft vertaald naar zijn schilderij.’
18
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
worden beoordeeld. Het complete protocol van notaris de Langue over de periode februari 1623 tot en met december 1655 wordt in het Gemeentearchief van Delft bewaard.4 Door zijn contacten in het plaatselijke artistieke milieu vormen deze overgeleverde akten een bron van onschatbare waarde met betrekking tot de Delftse kunstgeschiedenis van deze bloeiperiode. H ET BELANG VOOR MUS EUM H ET PRINS EN H O F
Het Prinsenhof heeft in de afgelopen jaren nieuwe vaste presentaties gerealiseerd die Erfgoed Delft de komende jaren op een geïntegreerde en eigentijdse wijze bij het publiek onder de aandacht wil brengen. Deze vernieuwing werd ingezet na het samengaan van de Delftse Gemeente Musea met het Delfts Gemeentearchief en de Archeologische dienst in de organisatie Erfgoed Delft. Een van de kernpresentaties in de expositie is het verhaal over de Delftse schilderkunst van de 17de eeuw. Door schilderijen en archivalia in samenhang te tonen wil Erfgoed Delft het publiek inzicht geven in het bloeiende en inspirerende artistieke klimaat dat hier in de loop van de 17de eeuw is ontstaan. Naast de mooiste schilderijen die de hoge kwaliteit van de Delftse schilderkunst laten zien en inzicht geven in de ontwikkeling van genres en smaak, worden documenten getoond waarin bezoekers kunnen lezen dat Delftse schilders elkaars werk bekeken en kopieerden, incidenteel samenwerkten en schilderijen van elkaar kochten en verkochten. Hiertoe worden de ‘meesterboecken’ en gildebrieven van het Delftse Lucasgilde geëxposeerd, in combinatie met steeds wisselende akten. Duidelijk is dat de aanwinst van de portretten door Willem van der Vliet voor de vaste presentatie allerlei nieuwe mogelijkheden biedt die het verhaal van de florerende portretmarkt in Delft een extra verdieping kunnen geven. Daarbij zijn rondom notaris De Langue, die als een soort spin in het artistieke web van Delft functioneerde, in combinatie met de protocollen uit zijn notarispraktijk, prachtige verhalen te vertellen s Anita Jansen Conservator oude schilderkunst Museum Het Prinsenhof Noten 1. Het Rijksmuseum is in het bezit van een portret van een jongen van anderhalf jaar oud, gedateerd 1638 (SK-A-2577) en in Kasteel Sypestein bevindt zich een portret van een 5-jarige jongen uit 1628 (inv. nr. 38).
3. J. van der Veen in Schatten in Delft. Burgers verzamelen 1600-1750, cat. tent. Delft (Stedelijk Museum het Prinsenhof, Museum Lambert van Meerten en Museum Nusantara) 2002, p. 75.
2. J. van der Veen in De Hollandse samenleving in de tijd van Vermeer, cat. tent. Den Haag (Haags Historisch Museum) 1996, pp. 132-133.
4. Gemeente Archief Delft, Oud Notarieel Archief, protocolnummers 1684-1696.
De Tafelberg bij Blaricum in vier gezichten: het panorama vanaf de Tafelberg (blad A-C) en de Tafelberg in het landschap, gezien vanaf het Sint-Janskerkhof bij Laren (blad D)
Jacob Cats (Altona 1741-1799 Amsterdam) Haags Historisch Museum Den Haag
Ca. 1780-1785. Aquarel en pen in bruin, elk 42,6 x 57,0 cm Herkomst: Nederlands particulier bezit (2009)
In de 18de eeuw zijn in Nederland relatief weinig landschapsen genreschilderijen gemaakt. Werken uit de Gouden Eeuw waren nog ruimschoots voorhanden en geschilderde behangsels en later gestucte ornamentiek lieten bovendien niet veel vrije wandruimte over in de representatieve vertrekken.
Blad D
De tekenkunst biedt echter wel een goed overzicht van de Nederlandse landschapsverbeelding uit die tijd. Kunstenaars voldeden toen gaarne aan de grote vraag van verzamelaars naar geacheveerde gekleurde tekeningen. Deze ‘schilderijen op papier’ waren bijzonder in trek in paren en series, waarvan het overgrote deel later is opgebroken door verzamelaars en kunsthandelaars. Het Rijksmuseum heeft een zeer belangrijke intact gebleven reeks weten te verwerven dankzij de Mondriaan Stichting, de BankGiro Loterij en de Vereniging Rembrandt.
Een van de beste Nederlandse landschapstekenaars uit de 18de eeuw was Jacob Cats. Zoals veel van zijn generatiegenoten begon hij als leerling-schilder in een behangselatelier en na drie jaar, in 1762, vestigde hij zich zelfstandig. Toen de mode voor behangselschilderingen omstreeks 1780 afnam, schakelde Cats over op getekende landschappen en stadsgezichten. Zijn succes dankte hij aan fraai gekozen composities, een bijzonder gelukkige hand van tekenen, een subtiele manier van kleuren en bovenal afwisselende en levendige stoffages met veel anekdotiek. In zijn beste werk wist Cats een prachtige balans te bereiken tussen enorme detaillering en een desondanks schilderachtige, losse uitvoering. Uit oude veilingcatalogi is bekend dat de zeer productieve Cats naast tal van pendantenparen en enkele maandenseries in kleine landschappen, ook twee reeksen van vier kapitale tekeningen heeft gemaakt. Het Rijksmuseum was zo gelukkig
Blad A
in 1992 met steun van de Vereniging Rembrandt al één daarvan te verwerven: Vier landschappen, verbeeldende de vier Jaargetijden, de vier Tijden van de Dag en de vier Elementen uit 1797. Het zijn uit de fantasie getekende voorstellingen die de ene helft van Cats’ oeuvre op de best denkbare wijze vertegenwoordigen. De nu aangekochte topografische serie is wat groter van formaat. Het is bekend dat de kunstenaar haar indertijd voor 700 gulden heeft verkocht, honderd gulden meer dan hij voor de andere reeks kreeg. De serie van vier gezichten van de Tafelberg bij Blaricum vormt het hoogtepunt van de andere kant van Cats’ kunstenaarschap en is dus geenszins méér van hetzelfde. Het is bovendien de mooiste bij elkaar horende reeks Nederlandse aquarellen uit de 18de eeuw die nog in particulier bezit was. Een verdere bijzonderheid is dat de eerste drie bladen samen een min of meer aaneensluitend panorama van 42,5 x 170 cm vormen. De twee reeksen van Cats geven samen een prachtige samenvatting van de 18de-eeuwse landschapskunst in Nederland. DE TAF ELBERG IN VIER GEZ IC HTEN
De Tafelberg, even ten westen van Blaricum, was met 36,4 meter
20
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
het hoogste punt van het Gooi. Het uitzicht, aan de ene zijde over de heidevelden en aan de andere over akkers met in de verte de Utrechtse Heuvelrug, was volgens de 18de-eeuwse Isaac Le Long het mooiste van heel Nederland. Vanwege de grote toeloop van dagjesmensen was er een oriëntatietafel geplaatst met de namen van plaatsen (kerktorens) die te zien waren. De vier tekeningen van Cats tonen met hun hoge luchten het oer-Hollandse vlakke landschap, maar dan de zelden weergegeven heidegebieden landinwaarts. De kunstenaar is er op zijn best in de grote afwisseling van tinten binnen de beperkingen van het palet van heide, gras en bos. Daarnaast vormen de tekeningen een fraaie getuigenis van het dagtoerisme dat in de loop van de 18de eeuw opkwam. Op elke tekening is op smakelijke manier een andere categorie bezoekers geportretteerd. Zo is er de hogere klasse met een koets, een groep eenvoudige picknickende dagjesmensen en een tekenaar met enkele bijna wetenschappelijk speurende kijkers bij de oriëntatietafel. De Tafelberg-reeks was een opdracht was van Pieter Cornelis Hasselaer (1720-1797). Hij was een van de burgemeesters van Amsterdam en daarnaast ambachtsheer van Eemnes-Binnen
Blad B
en -Buiten, bezitter van het huis Groeneveld bij Baarn en door stadhouder Willem V aangesteld als meesterknaap van Gooiland, zoveel als rechter in zaken van houtvesterij daar. Hasselaer had een grote hang naar uiterlijk vertoon. Daarvan getuigt bijvoorbeeld ook het ongebruikelijk monumentale familieportret met levensgrote figuren dat hij door George van der Mijn had laten schilderen (Rijksmuseum, Amsterdam). Na de forse erfenis van zijn vader opgebruikt te hebben, was hij naar Indië vertrokken om zijn kas aan te vullen. In 1772 repatrieerde hij als een rijk man. Desondanks verkeerde Hasselaer vanaf 1795 opnieuw in ernstige financiële problemen die zich ongetwijfeld al eerder hadden aangekondigd. Hierom, en op topografische gronden, is aannemelijk dat de Tafelberg-reeks uit ongeveer 1780-1785 dateert. De opdracht daarvoor paste geheel in het autobiografische karakter van de collectie tekeningen die Hasselaer aan zijn muren had. De onderwerpen ervan waren: het Gooi met Eemnes in het bijzonder, Indië en de VOC, het stadhuis van Amsterdam en taferelen van godsdienstige aard. Hasselaers nalatenschapsveiling bevatte het uitzonderlijke aantal van 134 ingelijste tekeningen.
21
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Jacob Cats heeft een ingewikkeld spel gespeeld bij de weergave van het panorama. Hij had de keuze tussen één grote aansluitende voorstelling op drie bladen of drie tekeningen met elk een op zichzelf staand beeld. De keuze voor dat laatste is misschien het gevolg van Hasselaers voornemen de bladen net als zijn andere autobiografische tekeningen in te lijsten. Passepartouts gebruikte men destijds niet, zodat de bladen dicht naast elkaar gehangen konden worden. Cats tekende de horizon op alle bladen, ook het vierde, precies even hoog. Daarnaast liet hij de paden die de heide overal doorkruisen, min of meer aansluiten en ook de lijnen in het landschap lopen bijna geheel door. Anderzijds is op elk blad alleen in het midden van de voorstelling een stukje van de Tafelberg afgebeeld, waardoor de voorgrond van het panorama geen geheel vormt. Vanaf de Tafelberg was van het noordwesten naar het noordoosten weinig meer te zien dan het dorp Huizen, wat land en de Zuiderzee. Ongetwijfeld om die reden bepaalde Cats zich tot een ruim 300 graden breed panorama. Van het noordoosten glijdt de blik zuidwaarts, om via Blaricum, Eemnes, Laren, Hilversum, Bussum, Naarden en Amsterdam te eindigen
Blad C
Met veel dank aan de heer E.E. van Mensch voor zijn hulp inzake de geschiedenis en topografie van het Gooi
in het noordwesten; de Zuiderzee is uiterst links en rechts te zien. De vierde tekening toont links de Tafelberg, gezien vanaf het hooggelegen Sint-Janskerkhof bij Laren. Herkenbaar zijn de nog altijd aanwezige zerk uit 1706 onder een iep, de knekelbak waarmee de man met de schop misschien van doen heeft, en de zwerfstenen die als eenvoudige grafbedekking werden gebruikt; links de kerk van Blaricum, in het midden Laren met haar korenmolen, en rechts Eemnes-Buiten. De weergegeven plaatsen zijn in Hasselaers veilingcatalogus uit 1797 precies benoemd, ongetwijfeld op basis van verloren opschriften op de lijsten. Uit die opgave blijkt dat er tussen het eerste en tweede blad een kleine overlapping is. Dat EemnesBinnen, Groeneveld en Soest twee keer voorkomen was echter geen bezwaar, integendeel: het zal Hasselaer groot plezier hebben gedaan, want juist in dat gedeelte van het vergezicht lagen zijn Gooise bezittingen s Robert-Jan te Rijdt Conservator tekeningen Rijksmuseum Amsterdam
22
vereniging rembrandt voorjaar 2009
Literatuur R. van Eijnden en A. van der Willigen, Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst sedert de helft der XVIII eeuw, Haarlem 1816-1840, deel II, pp. 303-316, spec. p. 309; deel III, pp. 419-420 L.C.J. Frerichs, cat. tent. De verzameling van Mr. Chr.P. van Eeghen, Amsterdam (’s Rijks Prentenkabinet) 1958, nr. 12 F. Grijzenhout en C. van Tuyll van Serooskerken (red.), cat. tent. Edele eenvoud. Neo-classicisme in Nederland 17651800, Haarlem (Frans Halsmuseum) 1989, nr. 235a-d Th. Coppens, Baarnse Lusthoven en hun bewoners, Baarn 1990 R. Baarsen e.a., Nederlandse kunst in het Rijksmuseum 1700-1800, Amsterdam (Rijksmuseum) / Zwolle 2006, pp. 122-123 E.E. van Mensch, ‘Het Sint Janskerkhof met de doodwegen’, in P. Leupen en H. Michielse (red.), Historische Canon tussen Vecht & Eem, Naarden 2009, pp. 34-38
James Watt peinzend over de condensatie van stoom Petrus van Schendel (Terheijden 1806 -1870 Schaarbeek) Breda’s Museum Breda
1868-1869. Olieverf op mahonie paneel, 82 x 66 cm Gesigneerd linksonder, op de rand van de zitting van de stoel: P. van Schendel Herkomst: Eric Boureau, Hôtel des Ventes de Coutances, Coutances, Frankrijk (2008)
Voor de tweede keer steunde de Vereniging Rembrandt Breda’s Museum bij de aankoop van een schilderij door Petrus van Schendel. In 1992 verleende zij een ruime bijdrage voor de Aanbidding der herders, een topstuk uit 1849. Daarmee heeft de Vereniging een belangrijk aandeel gehad in het streven om Van Schendels werk in een Nederlandse openbare collectie vertegenwoordigd te krijgen. Met inmiddels tien schilderijen vormt het werk van deze kunstenaar het hoogtepunt in de verzameling beeldende kunst die Breda’s Museum met name de afgelopen twintig jaar heeft bijeengebracht.
James Watt peinzend over de condensatie van stoom (werktekening) Petrus van Schendel 1868. Potlood, pen en penseel in grijs, ca. 82 x 66 cm COLLECTIE FAMILIE van SCHENDEL
23
Petrus van Schendel werd geboren in Terheijden, een dorp net ten noorden van Breda. Zijn jeugd bracht hij door in Breda en heel zijn leven heeft hij een bijzondere band met de stad gehad. Als kunstenaar specialiseerde hij zich in kaars- en maanlichttaferelen. De internationale faam die hij daarmee bij zijn leven bereikte, heeft hij tot op heden weten te handhaven. Het recent verworven schilderij van James Watt (1736-1819), de Schotse uitvinder die de stoommachine voor groot industrieel gebruik mogelijk maakte, belicht een minder bekend aspect van Van Schendels loopbaan: zijn actieve voorliefde voor theorie, wiskunde en techniek. Al vroeg in zijn carrière gaf Petrus van Schendel blijk van belangstelling voor wiskunde en de theoretische aspecten van de leer van het perspectief. In 1828, het laatste jaar van zijn opleiding aan de Antwerpse Akademie van Beeldende Kunsten, werd hij gelauwerd met de eerste prijs in de ‘doorzigtkunde’. In de daaropvolgende decennia heeft Van Schendel plannen gemaakt en uitvindingen gedaan op verschillende gebieden, zoals hydraulische vindingen, een uitvinding ter verbetering van de voortstuwingsmiddelen van stoomvaartuigen en een plan ter verbetering van het comfort in treinwagons. In 1861 publiceerde Van Schendel een praktisch leerboek over een nieuwe leer van het perspectief, waarin hij liet zien hoe kunstenaars meetkundige en algebraïsche principes konden gebruiken om de werkelijkheid zo waarheidsgetrouw mogelijk af te beelden.1
vereniging rembrandt voorjaar 2009
JAME S WATT IN DE MAA K
Van Schendel bereidde zijn schilderijen voor met behulp van gedetailleerde voortekeningen. Elke werktekening had hetzelfde formaat als het schilderij en werd genummerd. Na voltooiing perforeerde de schilder de silhouetlijnen. Vervolgens bevestigde hij de tekening op de drager en wreef hij krijt door de gaatjes, waarna de contouren van de voorstelling konden worden getrokken. Deze techniek heeft hij ook bij het paneel van James Watt toegepast. De tekening van James Watt kreeg van Van Schendel het nummer 100. Linksboven noteerde hij enkele formules en de aanvangsdatum: 1 juli 1868.
In een manuscript omschreef Van Schendel de iconografie van dit werk als volgt: ‘Dit schilderij steld voor
gereed maken vond zij James Watt bezig met eene tang op de
James Watt, uitvinder van de stoommachine, hij is geboren te
was, te speelen. Zijne tante zeide dat hij beter zoude doen met
Greenock in Schotland op den 19 januarij 1736. Hier wordt hij
een boek te nemen en te studeeren, dan zijne tijd door te
voorgesteld toen hij 15 jaar oud was woonende bij zijne tante
brengen met nuttelooze beschouwingen over de wegvliegende
madam Muirhead. Op een avond toen zijne tante de thee ging
stoom. De goede dame wist niet en konde ook niet weeten,
24
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
teut van den ketel met kokend water dat voor de thee bestemd
dat deze beschouwingen over de stoom van haar neef, zoo gewigtige gevolgen, voor de industrie en koophandel zoude hebben’.2
Van Schendel nam in zijn manuscript meetkundige berekeningen op van de positie van de verschillende figuren, waarbij hij de grootte van elke figuur en van elk object in relatie tot elkaar en de omliggende ruimte berekende. Ook de reikwijdte van de straling van het licht van de haard en de olielamp werd nauwkeurig in kaart gebracht. De tekening laat zien dat Van Schendel de houding van het dienstmeisje heeft veranderd en dat hij ook de rondingen van de omlijstingen van de open haard wijzigde. Het silhouet van de stad in de achtergrond werd later ingevuld. Mogelijk heeft Van Schendel zich bij zijn compositie laten beïnvloeden door de contemporaine iconografie van James Watt en de theeketel. Zijn schilderij is verwant aan een werk van Marcus Stone uit 1863, dat door een prent bekend was. Hierop is het niet de tante van James Watt, maar zijn het de ouders die vol bewondering kijken naar hun ingenieuze zoon. Ondanks overeenkomsten in het interieur maakte Van Schendel er toch een volledig eigen compositie van. Het is duidelijk dat hij de 19deeeuwse literatuur van François Arago en James Muirhead als leidraad voor het onderwerp had genomen.3
Brussel.5 Breda’s Museum is verheugd deze unieke compositie, waarin Van Schendel zijn eigen ambitie en die van zijn zoon heeft verenigd, aan de collectie te kunnen toevoegen s Jan M.M. de Meere Auteur van de in 2011 te verschijnen monografie over Petrus van Schendel
WAARO M DIT SC HILDERI J IN 1868-1869?
Er is een aantal aanwijzingen dat autobiografische elementen hebben bijgedragen tot het ontstaan van deze voorstelling. De jongste zoon uit Van Schendels tweede huwelijk, Théodore (1852-1942), toonde grote belangstelling voor een loopbaan als ingenieur. De gelijkenis van de jonge James Watt met deze Théodore is onmiskenbaar, zoals de foto van de nog jeugdige student uit de jaren 1870-1874 laat zien. Van Schendel voelde wellicht verwantschap met de vader van de uitvinder James Watt, eveneens een begaafde autodidact op technisch gebied, die nooit maatschappelijke erkenning had gekregen. Net als hij stimuleerde Van Schendel zijn zoon om een wetenschappelijke opleiding te volgen. Théodore werd inderdaad een succesvol ingenieur. Afgezien van deze persoonlijke verwikkelingen was het in 1869 precies 50 jaar geleden dat James Watt was overleden. Van Schendel, bekend met de Engelse markt, hield wellicht rekening met herdenkingen die in Engeland zouden plaatshebben en verwachtte daarmee ook een goede kans te maken voor de verkoop van het schilderij aldaar. Het werk werd voor de eerste keer getoond op de driejaarlijkse salon in Brussel in 1869. In het daaropvolgende jaar hing het op een tentoonstelling in Glasgow, de plaats waar James Watt een groot deel van zijn leven had gewoond.4 De hoop van de kunstenaar het werk in Engeland te verkopen was echter tevergeefs. Het schilderij maakte in september 1871 tezamen met een kleinere versie van hetzelfde onderwerp en enkele kleine studies en schetsen in olieverf deel uit van diens nalatenschapveiling in
25
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Théodore van Schendel
Noten 1 P. van Schendel, Nieuwe leerwijze van doorzigtkunde. Handleiding tot een hoogeren trap van kennis dier wetenschap, zoowel in theorie als in praktijk, ten gebruike van kunstschilders en van kunstliefhebbers, Breda 1861.
his correspondence, London 1859 (2e editie), p. 21. Zie over de relatie tussen James Watt en de mythes over de theeketel, D. Ph. Miller, ‘True Myths: James Watt’s Kettle, his Condenser, and his Chemistry’, History of Science 42 (2004), pp. 333-359.
2 Dit manuscript, Meetkundige berekeningen der noodzakelijke en afstanden der voorwerpen die op de schilderijen zijn toegepast welke ik na den 15de februari 1868 vervaardigd heb, bevindt zich in de collectie familie Van Schendel.
4 In juli 1870, toen dit schilderij in Glasgow was tentoongesteld, verscheen er een prent met hetzelfde onderwerp, waarvan de compositie duidelijk tot die van Van Schendel te herleiden is.
3 F. Arago, James Watt. Biographie lue en séance publique de l’académie des sciences le 8 décembre, s.l. 1834, p. 376 en J.P. Muirhead, The Life of James Watt, with selections from
5 Veiling P. van Schendel, Brussel (Le Roy), 4 september 1871, nrs. 8 en 9. De kleinere versie was op de veiling Christie’s (New York), 11 november 1998, nr. 126.
zittend uiterst links temidden van zijn medestudenten aan de Katholieke Universiteit Leuven, ca. 1870-1874 (Foto collectie familie Van Schendel)
Montmartre in de regen Pierre Bonnard (Fontenay-aux-Roses 1867-1947 Le Cannet) Van Gogh Museum Amsterdam
1897. Olieverf op papier, op paneel, 69,8 x 94,9 cm Gesigneerd, middenonder: 97 // Bonnard Herkomst: particuliere collectie, Verenigde Staten (2009)
Het Van Gogh Museum verwierf in het jaar 2000 een verzameling van 800 prenten van de Nabis en was daarmee op slag een van de belangrijkste ter wereld op dat gebied. Tegenhangers in de vorm van schilderijen stonden sindsdien hoog op de verlanglijst. Mede dankzij steun van de Vereniging Rembrandt is nu een van de wensen in vervulling gegaan: de aankoop van Pierre Bonnards schilderij Montmartre in de regen.
26
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Er zijn schilderijen die de kijker toeroepen, als het ware op hem afkomen, je ziet ze van verre. Ze hebben wall power, zoals je tegenwoordig zonder gêne mag zeggen. Een voorbeeld is Maurice de Vlamincks De Seine bij Nanterre, de vorige grote aankoop van het Van Gogh Museum. Bonnards Montmartre in de regen is meer een slow burner, een werk dat je fluisterend uitnodigt om dichterbij te komen en langzaam binnen te treden in zijn intimiteit. Het schilderij toont een uitsnede van enkele straten in de Parijse wijk Montmartre waar het schemert en regent. Vanaf een hoog standpunt kijken we neer op een binnenhof, wat daken en rechts een smalle straat waarin etalagelicht weerkaatst; er lopen mensen met paraplu’s en er gaat een rijtuig. Pontificaal in het midden staat een blinde muur. In de verte zien we hoge daken met daaronder her en der verlichte vensters in de gevels. De gele en oranje lichtaccenten in de ramen contrasteren sterk met de overheersende, sfeervolle grijzige en bruinige tinten. Het is niet goed te zeggen hoe we de stemming moeten duiden. Alles wordt samengehouden en misschien ook afgedekt door de monochrome floers van druilerigheid en schemer die over de voorstelling ligt. Het effect van de schemerige vaagheid wordt mede veroorzaakt doordat de kunstenaar de met tastende lijnen gemaakte ondertekening in zwart materiaal laat doorwerken in de voorstelling: de vormen zijn aanwezig maar lijken tegelijkertijd niet definitief, eerder vluchtig. Het schilderij heeft daardoor een opvallend tekenachtige uitstraling. Het solide grijze vlak in het midden dient als tegenwicht tegen die indruk van vluchtigheid. Die blinde muur in het hart van de compositie is een gewaagde, moderne vondst, waardoor het uitzicht wordt gesplitst in een linker- en een rechterdeel met elk een nét iets afwijkend perspectief: in het straatje kijken we meer naar beneden, links iets meer naar voren. Bonnard omschreef dit ontbreken van centraalperspectief als een ‘vision mobile et variable’. De combinatie van perspectieven, de opzettelijke onvastheid en het spel met verschillende soorten contrasten, maken dat Montmartre in de regen blijft intrigeren. Tot een bevredigende, coherente kijkervaring komt het nooit. Het is de perfecte schilderkunstige uitwerking van een beroemde opvatting van de symbolistische dichter Stéphane Mallarmé, die in 1891 schreef: ‘een voorwerp benoemen betekent driekwart wegnemen van het genot van een gedicht, dat erin bestaat het beetje bij beetje te ontraadselen; het oproepen, dát is het ideaal’ (‘le suggerer, voilà le rêve’). ‘TR È S J A P O NARD’
Bonnard maakte Montmartre in de regen in 1897, het hoogtij van zijn Nabis-periode. De Nabis, ‘profeten’ van de moderne kunst, waren jonge kunstenaars aan de Parijse Académie Julian, die zich in 1888 onder aanvoering van Paul Sérusier lieten inspireren door het synthetisme, zoals geïnitieerd door Paul Gauguin en gepraktiseerd
27
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Maison dans la cour Pierre Bonnard 1895-1896. Litho, 34,5 x 25,7 cm VAN GOGH MUSEUM, AMSTERDAM (VINCENT VAN GOGH STICHTING)
door zijn School van Pont-Aven. In deze stroming zocht de schilder naar een artistieke synthese tussen de zichtbare werkelijkheid en de geestelijke wereld van de kunstenaar zelf. Belangrijke leden van de Nabis waren, behalve Bonnard, Félix Vallotton, Edouard Vuillard, Ker-Xavier Roussel en Maurice Denis. De laatste formuleerde als uitgangspunt dat het zichtbare een manifestatie is van een onzichtbare werkelijkheid en dat vorm en kleur een ‘état d’âme’ weerspiegelen, een gemoedstoestand. Overigens vertonen de oeuvres van de Nabis uit de jaren 1890-1900 minstens zo veel verschillen als overeenkomsten. De bindende factor was die symbolistische, abstraherende of stilerende manier van schilderen en – bij sommigen – een religieuze of spirituele component. Pierre Bonnard, die aanvankelijk rechten studeerde, volgde cursussen bij de Académie Julian. Zijn eerste werk was wat ruimtewerking en gebruik van licht en schaduw betreft verwant aan dat van Jean-Baptiste Corot, maar al in 1888 sloot hij zich aan bij de Nabis. Hij voelde zich aangetrokken tot hun antinaturalistische, subjectieve uitgangspunt en ging vanaf 1889 onder invloed van de Japanse prentkunst en het cloisonnisme vervreemdende effecten toepassen, zoals een ongebruikelijke anatomie van figuren en ongewone gezichtspunten.
Coin de rue vu d’en haut Pierre Bonnard 1896-1897. Litho, 36,5 x 21,2 cm VAN GOGH MUSEUM, AMSTERDAM (VINCENT VAN GOGH STICHTING)
France-Champagne
Gezicht vanuit
Pierre Bonnard
Theo’s appartement
1889. Litho, 78 x 50 cm
Vincent van Gogh
VAN GOGH MUSEUM,
1887. Olieverf op doek, 46 x 38 cm
AMSTERDAM (VINCENT VAN GOGH STICHTING)
VAN GOGH MUSEUM, AMSTERDAM (VINCENT VAN GOGH STICHTING)
Bonnards liefde voor Japanse prenten was in brede kring bekend. ‘Bonnard, très Japonard’ was zijn bijnaam in zijn vriendenkring. De sterke contouren van Japanse prenten, de tweedimensionaliteit en de schijnbaar willekeurige afsnijdingen van het beeld nam hij over in de affiches die hij rond 1890 maakte. De impressionisten hadden zich ook door de afsnijdingen van de Japanners laten beïnvloeden, maar waar zij er de vluchtigheid van het moment mee wilden oproepen, de indruk van een snap-shot, ging het Bonnard om een ander aspect: de afsnijdingen verwezen naar het niet-aanwezige, het grote geheel dat niet zichtbaar is. In deze Japanse opvatting, wabi sabi, bestaat schoonheid in dat wat niet gezien wordt, niet voltooid is, of vergankelijk. De dichter J.H. Leopold sprak van de ‘rijkdom van het onvoltooide’. De afsnijdingen van Montmartre in de regen evoceren het leven van de grote stad dat niet in zijn totaliteit op het doek te vatten is. Terwijl andere Nabis een voorkeur toonden voor motieven uit het huiselijke interieur, was Bonnard eind 19de eeuw vooral geïnteresseerd in het leven in de straten van de metropool. Elke ochtend struinde hij door de straten van Montmartre om het doen en laten van de stadsbewoners in zich op te nemen en te schetsen. Op basis daarvan maakte hij in het atelier zijn werken. Scènes in donker of schemer waren daarbij geen uitzondering. Voor het optekenen van Montmartre in de regen bleef Bonnard thuis: het toont het uitzicht vanuit zijn atelier in de rue Tholozé, de straat rechts waar het licht op het beregende plaveisel weerkaatst en we de aan Japanse prenten herinnerende silhouetten van figuurtjes met paraplu’s zien lopen. De rue Tholozé komt daar uit op de rue des Abesses. In de rechterbovenhoek loopt de rue Lepic waar Theo van Gogh, broer van de kunstenaar, tien jaar eerder had gewoond.
28
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Dit uitzicht heeft Bonnard gedurende een reeks van jaren beziggehouden, ook nadat hij het atelier verruild had voor een ander – wat wel aangeeft hoe belangrijk dit voor hem was. Hij tastte het motief af in een reeks van werken in verschillende media en technieken. Sommige laten alleen de rue Tholozé zien, en er is ook een schets in olieverf op paneel die voorafgaat aan ons schilderij. In de prentencollectie die het Van Gogh Museum in 2000 aankocht, bevinden zich twee litho’s van Bonnard die respectievelijk de linker- en de rechterhelft van het uitzicht weergeven. Op hun beurt zijn die twee helften ook weer apart in olieverf en pastel uitgevoerd. De litho waarop de linkerhelft is te zien, wordt omrand door het raam van waaruit Bonnard keek. Hij laste voor Montmartre in de regen dus de twee uitzichten aan elkaar met de blinde muur en de daken onderin het midden als verbinding. VR OEG WER K RELATIE F ONBE KEND
Velen denken bij het horen van de naam van Bonnard aan het uitbundige kleurgebruik waarmee hij vooral na 1900 als in meditatieve herhaling intieme huiselijke taferelen documenteerde: zijn gezin in de zitkamer of keuken, stillevens van bloemen en fruit, weidse uitzichten over weelderige tuinen of zijn vrouw Marthe tijdens haar dagelijkse badritueel. Het zou echter een misverstand zijn Montmartre in de regen als een minder representatief werk van de kunstenaar te zien. Het tegendeel is waar, maar zijn vroegere werk is bij het brede publiek veel minder bekend en in Nederland bovendien simpelweg verder niet vertegenwoordigd. Toch is juist de Bonnard uit de laatste tien jaren van de 19de eeuw een belangrijk vernieuwer; binnen de Nabis-groep stond hij in hoog aanzien.
Kunstvragen aan Titus lid Claudine de With (27) Promovenda bij de Erasmus Universiteit, lid van de Vereniging Rembrandt, Titus Cirkel sinds 2008
Uitzicht vanaf een balkon Gustave Caillebotte 1880. Olieverf op doek, 65,6 x 54,9 cm VAN GOGH MUSEUM, AMSTERDAM
Schilderijen van Bonnard uit zijn Nabis-tijd waren in ons land niet te vinden. Ook andere kunstenaars van de groep zijn slecht vertegenwoordigd, al kan het KröllerMüller Museum gelukkig bogen op vijf schilderijen van Maurice Denis en is er een Vuillard in Museum Boijmans Van Beuningen (Vrouw in roze, breiend). Het Van Gogh verwierf in 1991 De twee zusters van Maurice Denis. Montmartre in de regen voegt zich daar als tweede Nabisschilderij bij. In de oorsprong van de Nabis-groep liggen verschillende verbanden met het werk van Van Gogh en dus met de collectie van het Van Gogh Museum. Gauguin, ruim vertegenwoordigd in de verzameling, was voor de Nabis de belangrijkste kunstenaar en Van Gogh spiegelde zich in Arles aan diens ideeën. Als we daarbij ook de Nabisprentenverzameling én de daarin voorkomende litho’s van Bonnard in aanmerking nemen, past Montmartre in de regen naadloos in de collectie. Het is bovendien een aanvulling op de Parijse stadsgezichten, waarvan inmiddels een interessante groep is ontstaan. Van Gogh zelf maakte een paar meer beperkte of ‘uitgekaderde’ uitzichten in de trant van de nieuwe Bonnard, zoals Achterkanten van huizen, dat hij al eind 1885 in Antwerpen maakte, kort voor zijn komst naar Parijs, en Gezicht vanuit Theo’s appartement. Gauguins Parijs in de winter, van oudsher in de collectie, past ook in dit rijtje; aankopen als Caillebottes Uitzicht vanaf een balkon en – recent – Jean Bérauds In het atelier, vullen dit verder aan. Het spel met de afsnijdingen, de perspectivische uitdagingen en de tegenstelling binnen-buiten en hoog-laag, heeft duidelijk veel kunstenaars gefascineerd. Leo Jansen Conservator schilderijen Van Gogh Museum
29
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Wat is uw eerste kennismaking met kunst? ‘Ik ben helemaal niet opgegroeid met kunst. Na de middelbare school ging ik naar Salamanca om Spaans te studeren en daar werd ik door de kunst- en cultuurvakken en excursies zo enthousiast dat ik kunstgeschiedenis ben gaan studeren. Het werd meteen een passie van me.’ Herinnert u zich nog uw eerste kunstreproductie? ‘Eigenlijk heb ik nooit reproducties gehad.’ Wat is uw eerste kunstaankoop? ‘Dat was een foto van Frank van der Salm. Een architectuurfoto, van pastelkleurige flats in Portugal, wazig gefotografeerd.’ Naar welk museum gaat u graag terug? ‘Museum de Pont in Tilburg. Als ik daar kom, gaat mijn hart sneller kloppen. Het mooie van De Pont is dat je als bezoeker onderdeel mag zijn van het kunstwerk.’ Welke aankoop voor welk museum zou u graag willen steunen? ‘Het zal nooit gebeuren, dat weet ik, maar ik zou het fantastisch vinden als er een echt goed werk, bijvoorbeeld een nieuw ontdekte Rembrandt, kon worden verworven voor het Nationaal Historisch Museum. Er is zoveel scepsis over dit plan, terwijl het een heel goed initiatief is. Het zou mooi zijn als dat museum dan één werk heeft waarvan mensen zeggen: “Wauw….”’ Waarom bent u lid geworden van de Titus Cirkel? ‘Ik vind het leuk om over kunst te praten, maar in mijn omgeving zijn er weinig mensen die daar iets mee hebben. Daarom heb ik me bij de Titus Cirkel aangesloten.’ Wat zou u graag uit uw eigen verzameling aan een museum willen schenken, om iedereen van mee te kunnen laten genieten? ‘In mijn keuken hangt een prachtige foto van Marc Mulders, met de gestorven Christus op een bed van bloemen. Een Vanitas. Dat zou wel passen in Museum Ons’ Lieve Heer op Solder, een oase van rust en reflectie in de hectiek van de Amsterdamse Wallen.’
Pendulestel (garnituur) met decor van orchideeën Plateelfabriek firma Wed. N.S.A. Brantjes & Co., Purmerend Beschildering: Theodorus Verstraaten Purmerends Museum Purmerend
1899. Aardewerk, H 37 cm, B 21 cm (kast); H 30 cm, B 19 cm (coupes) Gemerkt onderzijde kast: 1105; klomp / NB / Faience de Purmerende / Hollande / TV / D Herkomst: particuliere collectie (2007)
De collectie Purmerends Jugendstil aardewerk van het Purmerends Museum is verrijkt met een fraai driedelig pendulestel van plateelfabriek firma Wed. N.S.A. Brantjes & Co. Dit is het enig bekende volledig bewaarde pendulestel van dit type (model 1105). Zowel het model als het decor zijn een zeer waardevolle aanvulling op de verzameling. De aankoop kon worden gerealiseerd mede dankzij de steun van de Vereniging Rembrandt. In het laatste kwart van de 19de eeuw kwam in Nederland de fabricage van sieraardewerk op gang. De eerste producten waren gebaseerd op het 17de- en 18de-eeuwse Delfts blauw. Dit werd dan ook gemaakt bij de Porceleyne Fles te Delft (1653heden) en iets later bij de fabriek Rozenburg (1883-1914) te Den Haag. Bij het laatstgenoemde bedrijf ontstond door de creatieve inbreng van vooral Theodoor Colenbrander (18411930) tussen 1885 en 1889 een vernieuwing van het sieraardewerk. Het aardewerk van Rozenburg was zo’n groot succes dat er tussen 1895 en 1910 meer dan tien kleine bedrijven voor sieraardewerk ontstonden, die hun producten in eerste instantie baseerden op Rozenburg-ontwerpen. Deze fabrieken presenteerden hun werk als kunstaardewerk, waarbij het belangrijkste artistieke element de decoraties waren. Tot de navolgers van Rozenburg behoorde ook de firma Wed. N.S.A. Brantjes & Co. uit Purmerend. Deze fabriek was in 1895 voortgekomen uit de door Nicolaas Brantjes (1844-1886) opgerichte ovensteenfabriek ‘De Nijverheid’. Verantwoordelijk hiervoor waren Clementine Brantjes-van Rijn (1849-1917) en ontwerper en producent van sierplateel Egbert Estié (1865-1910). Hun samenwerking duurde tot 1897, toen Estié naar Gouda vertrok om daar de Plateelbakkerij Zuid-Holland op te richten. Er is geen bedrijfsarchief van de firma Brantjes bewaard gebleven, maar de indruk bestaat dat de verkoop van het sieraardewerk niet de gewenste resultaten opleverde. In 1904 fuseerde de firma met de N.V. Terracotta- en Aardewerkfabriek Haga uit Den Haag tot N.V. Plateelbakkerij Haga.
Mevrouw SpaanderFrancken met op de achtergrond het garnituur (vóór 1922) (Foto collectie Melgert Spaander)
Alle producten van de firma Brantjes werden vervaardigd uit witbakkende Engelse klei. Omdat het materiaal gegoten werd, konden diverse uitvoeringen van hetzelfde basismodel ontstaan, al dan niet met verschillende decoraties. De objecten werden met de hand beschilderd, waarbij vier typen decoraties zijn te onderscheiden: Delfts blauwe, landschappelijke, gearceerde en bonte decors. De laatste variant komt het meest voor. Kenmerkend voor de bonte beschildering is dat het hele object is bedekt met kleuren die typisch zijn voor plateelbakkerij Brantjes, zoals groen, turkoois, bruin, paars en geel. Bloemen waren als decoratie het meest geliefd. Karakteristiek is ook de symmetrie in de decors. Als voorbeelden dienden zowel inheemse als niet-inheemse bloemen die rond 1900 zeer in trek waren. Opvallend is dat vooral inheemse soorten werden gekozen, zoals de korenbloem, de lis, de waterlelie en de papaver. PENDULE STEL
Het recent verworven pendulestel, bestaande uit een klok en twee coupes, is het enige bekende stuk van de firma Brantjes met een beschildering van een orchidee, wat deze aanwinst een extra dimensie geeft. De coupes en de gelobde kast zijn getailleerd. De coupes eindigen bovenaan in een bootvormig gesloten schaaltje. Het decor bestaat uit een symmetrisch weergegeven orchidee, uitgevoerd in kleuren die kenmerkend zijn voor de firma Brantjes. De paarsgele bloem op bruine steel is omgeven door bladmotieven in drie kleuren groen tegen een geel fond. Het decor is aangebracht aan de voorzijde en zijkanten van het garnituur. De achterzijde is lichtbruin gewolkt. Op de onderzijde van de kast – die noch gedecoreerd, noch geglazuurd is – zijn de merken aangebracht, waaronder de signatuur TV van Theodorus Verstraaten. Het uurwerk is van Japy Frères & Cie. Het deurtje met gewelfde plaat aan de achterzijde is gevat in een gladde rand, met
Maria Spaander. In haar huis te Bilthoven kreeg het pendulestel in eerste instantie een plekje op de zolder. Zoon Melgert Spaander ontwikkelde op kleuterleeftijd al een passie voor klokken, waardoor de klok in zijn kamer mocht staan, zij het zonder coupes. In de jaren zeventig van de vorige eeuw ontving Melgert Spaander – inmiddels werkzaam als restaurator van klokken en uurwerken – het hele garnituur. in het midden een opengewerkte achtbladige rozet met textiel om het uurwerk tegen stof te beschermen. Het gefacetteerde vlakke glas aan de voorkant is omlijst door een parelrand. Rond de wijzerplaat bevindt zich een eierlijst. De cijferplaat is gemaakt van lichtgeel-groen vitré email met zwarte cijfers en lijnen, waarbij in het midden een palmrozet en ribbelranden van geperst en verguld messing rond de opwindgaten zijn aangebracht. De punt van de stalen uurwijzer is in de vorm van een lelie en de minuutwijzer vormt een lans. Over het algemeen is van Purmerends sieraardewerk de volledige herkomst niet te herleiden. Stukken vinden meestal hun weg via verschillende particuliere of commerciële transacties, zonder notatie van vorige eigenaars. Het is dan ook bijzonder dat van dit pendulestel ongeveer vanaf het moment van productie de herkomst duidelijk is. Het stel is in 1902 gekregen of aangekocht ter gelegenheid van het huwelijk van Maria Alida Francken en mr. dr. Melgert Spaander. Er is een foto bewaard gebleven waarop mevrouw Spaander-Francken poseert met op de achtergrond het garnituur zoals het op de schoorsteenmantel stond. Na haar overlijden in 1949 kwam de klok in bezit van Cornelia Catharina
31
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
PLAAT S IN DE COLLECTIE
Het Purmerends Jugendstil aardewerk wordt nationaal én internationaal gewaardeerd. De bekendheid is mede vergroot door de overzichtstentoonstellingen in het Purmerends Museum in 1995 en 2005 en de daarbij uitgebrachte catalogi, die als naslagwerken op dit gebied gelden. Het Purmerends Museum beschikt over de grootste openbaar tentoongestelde collectie. Het verzamelbeleid van het museum richt zich op de verwerving van ontbrekende modellen en decors. Gezien het kleine aantal bekende stukken is de productie van pendulestellen bij Wed. N.S.A. Brantjes & Co. niet hoog geweest. De aanwinst van het Purmerends Museum is het enig bekende volledig bewaarde pendulestel. Van de klok is nog een tweede exemplaar bekend in een particuliere verzameling, maar de coupes zijn nog nergens anders aangetroffen. Het betreft hier dan ook een geweldige aanwinst voor de collectie, die gerealiseerd kon worden dankzij de steun van donateurs van het Purmerends Museum en de genereuze bijdragen van fondsen als de Vereniging Rembrandt.
Literatuur M. Spaander, Rapportage pendulestel, gesigneerd Faience de Purmerende Hollande, 2007 F. Doornberg e.a., Purmerends Jugendstil aardewerk 1895-1907, Purmerend, 1995
Vaas met decor van papavers en anemonen Plateelfabriek firma Wed. N.S.A. Brantjes & Co, Purmerend Ca. 1900. Model 1108. Aardewerk, hoogte 62 cm, diameter 38 cm beschildering Theodorus
Saskia van den Berg Conservator Purmerends Museum
Verstraaten PURMERENDS MUSEUM
Frankfurt Andreas Gursky (geb. Leipzig 1955) 2007. Chromogenic colour print achter plexiglas, 238 x 506 cm. Oplage 6/6
Mayday V Andreas Gursky (geb. Leipzig 1955) 2006. Chromogenic colour print achter plexiglas, 324 x 217,9 cm. Oplage 5/6 Stedelijk Museum Amsterdam
Herkomst: Galerie Monica Sprüth & Philomene Magers, Keulen (2009)
Ook op het gebied van de fotografie wil het Stedelijk Museum Amsterdam een samenhangend beeld kunnen geven van de meest recente ontwikkelingen. Daarom was er veel gelegen aan de verwerving van twee foto’s van Andreas Gursky, een aanwinst die mede dankzij de steun van het Titus Fonds van de Vereniging Rembrandt mogelijk is gemaakt. Bijzonder is dat Frankfurt en Mayday V niet alleen aansluiten bij belangrijke lijnen binnen de collectie fotografie, maar ook als vanzelfsprekend een brug slaan naar thema’s in andere vormen van beeldende kunst. Kijken naar een foto van de Duitser Andreas Gursky is een verwarrende fysieke en ruimtelijke ervaring. In reproductie is het effect van zijn beelden niet over te brengen en dat komt niet alleen door het monumentale formaat van de werken die de toeschouwer letterlijk dwingen afstand te nemen. De detailrijkdom van de afdrukken is zo groot dat de blik zich tegelijkertijd wil kunnen verliezen ín het beeld, iets wat onmogelijk wordt gemaakt door het ontbreken van een centraal verdwijnpunt: het vertrouwde renaissanceperspectief bestaat op zijn foto’s niet. Ondanks de verleidelijkheid van Gursky’s beelden, de fascinerende scherpte en de suggestie van ruimte is er voor de kijker geen plaats in een visuele werkelijkheid die lijkt op te lossen in een haast abstract, decoratief raster, als van een wandtapijt. Tegelijkertijd zijn de beelden onmiskenbaar realistisch – uiterst concrete verwijzingen naar herkenbare plekken uit de mondiale cultuur. Frankfurt toont de aankomst- en vertrekhal van een luchthaven. Ruim de helft van de foto wordt in beslag genomen door een bord met tabellen van bestemmingen, inclusief vluchtnummers, tijden, terminals, gates en incheckbalies. Daaronder staan groepjes reizigers,
32
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
anoniem, stuurloos. Bij nadere beschouwing blijken de namen en nummers van de borden niet te kloppen en de ruimte niet te reconstrueren. Het koele, overheersend blauwzwarte beeld van een typisch hedendaagse urbane situatie keert zich tegen de kijker, sluit zich af en roept een merkwaardig onbehagen op. Hetzelfde geldt voor Mayday V, een immens, verlicht gebouw met op alle verdiepingen minuscule menselijke figuren, apart te onderscheiden maar tegelijkertijd ontdaan van iedere individualiteit: ondergeschikt aan het dwingende, naar abstractie neigende raster van de gigantische blokkendoos. GUR SKY NAA S T EGGLE STON , JUDD EN MORRIS
In het ‘nieuwe’ Stedelijk, dat naar verwachting in 2010 zijn deuren zal (her)openen, wordt aandacht geschonken aan alle verzamelgebieden die het museum omvat. Een van de invalshoeken van de collectiepresentaties is gebaseerd op thema’s als de wederzijdse beïnvloeding en de parallelle ontwikkeling van de verschillende disciplines. Het spannende van Gursky’s werk is dat het zich zowel verhoudt tot de ‘eigen’ geschiedenis van de fotografie als tot die van de recente schilder- en beeld-
Frankfurt Andreas Gursky
houwkunst. In het museum zal het daarom zowel een plaats vinden in relatie tot een specifiek segment van de fotografie als naast schilderijen, en misschien meer nog naast sculpturen en bewegende beelden. In zijn gebruik van kleur en in de aandacht voor een vervreemdende, alledaagse werkelijkheid is Gursky bijvoorbeeld geïnspireerd geweest door de Amerikaanse kleurenfotografie van onder anderen Stephen Shore, Joel Sternfield en William Eggleston uit de jaren zeventig, maar zijn nadruk op herhaling, rasters en abstrahering verraadt ook verwantschap met de minimal art sculpturen van een kunstenaar als Donald Judd. Dat betekent dat Gursky’s werk in de opstelling in verband kan worden gebracht met een traditie van reflectie op de hedendaagse cultuur, zij het op een metaforisch niveau, en tegelijkertijd beleefd kan worden als een formeel, nadrukkelijk geconstrueerd ruimtelijk experiment. Die uiteenlopende kwaliteiten van zijn foto’s maken daarnaast een combinatie met bijvoorbeeld de schilderijen en films van de Amerikaanse kunstenares Sarah Morris relevant: ook zij onderzoekt immers de architectuur van de moderne stad in een samenspel van documentaire beschrijving en abstracte analyse.
33
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
BEC H ER SCHÜ LER
Hoewel Gursky al eind jaren tachtig zijn eigen weg ging, is hij in zijn benadering van het medium fotografie als instrument voor documentatie en analyse onmiskenbaar schatplichtig aan de docenten op de Kunstakademie van Düsseldorf, waar hij van 1981 tot 1987 studeerde. Bernd en Hilla Becher inspireerden met hun heldere conceptuele methodiek een hele generatie Duitse fotografen, waartoe naast Andreas Gursky ook onder anderen Thomas Struth en Thomas Ruff behoorden. De kwaliteit van het onderwijs van de Bechers verraadt zich in de vanzelfsprekende individualiteit van hun leerlingen, van wie de bovengenoemde drie, net als zij zelf, met werk in de collectie van het Stedelijk zijn vertegenwoordigd. Bernd en Hilla Becher werkten vanaf de jaren zestig in zwartwit, in series, opgebouwd uit gelijkvormige, relatief bescheiden opnamen van industriële bouwwerken. Zo stelden zij ‘portretten’ samen van objecten als gashouders, mijnschachten en graansilo’s – typologieën die zich dankzij de onopgesmukte manier van fotograferen, de systematiek van hun werkwijze, de anonimiteit en de droge formele structuur van hun beeldsequenties al vroeg een plaats verwierven binnen de conceptuele
Mayday V Andreas Gursky
Kohlebunker Bernd en Hilla Becher 1967-1993. Ontwikkelgelatinezilverdruk, alle 40,5 x 31,4 cm STEDELIJK MUSEUM, AMSTERDAM
35
kunst. Anders dan de meeste reguliere fotografen maakten zij in elk geval géén gebruik van de expressieve mogelijkheden van het medium, van het spel met licht, uitsnede en standpunt. Evenmin lieten zij zich verrassen door de mogelijkheden van het toeval. Of, om het anders te zeggen, hun uitgangspositie en die van hun leerlingen stond diametraal tegenover die van een klassieke grootmeester als Henri Cartier-Bresson, voor wie een foto het product was van het – zonder berekening vooraf – spontaan en overtuigend samenvallen van een bijzondere compositie met een moment in de tijd door het oog van de camera. Als geen ander was Andreas Gursky bekend met dit type klassieke fotografische wetten. Hij komt uit een familie van beroepsfotografen en volgde eerst een opleiding aan de Folkwangschule in Essen, waar in de jaren zeventig een journalistieke mentaliteit en het gebruik van de handzame kleinbeeldcamera domineerden. In Düsseldorf eisten de Bechers van hun leerlingen – naast de methodische aanpak van een liefst cultureel gebonden onderwerp – het gebruik van technische camera’s op statief. Gursky zelf begon bovendien vrijwel onmiddellijk in kleur te werken. Vanaf eind jaren tachtig werkte hij eerst op midden- en vervolgens op grootformaat. Die
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
technische details zijn essentieel: dergelijke camera’s zijn trager dan de beweeglijke kleinbeeldcamera, maar bereiken een veel grotere detailrijkdom. Kleurenfotografie werd tot in de jaren tachtig niet serieus genomen in de kunstwereld. Dat hoorde eigenlijk bij reclamefotografie, een traditie waar de Canadees Jeff Wall vanaf begin jaren tachtig mee speelde door zijn monumentale full colour fototableaus te presenteren in quasi-commerciële lichtbakken. Wall, die door Gursky zeer bewonderd werd, was ook de eerste kunstenaar die de documentaire lading van fotografische beelden tot inzet van zijn werk maakte zonder zich tot een directe registratie van de werkelijkheid te beperken. Hij liet zien dat enscenering de suggestie van realisme kon versterken. META FOREN VAN DE TIJDGEE ST
Gursky’s onderwerpkeuze – mensen in hun vrije tijd, ‘Sonntagsbilder’ – en zijn afstandelijke, ironische en scherpe benadering, waren aanvankelijk verwant aan de Amerikaanse kleurenfotografie van de late jaren zeventig, maar vanaf midden jaren tachtig vond hij zijn eigen signatuur, zowel in zijn thematiek als in zijn formele onderzoek. Allereerst ‘herontdekte’ hij een intrinsiek fotografische kwaliteit: het vermogen van de camera
Literatuur Peter Galassi, ‘Gursky’s World’, in Peter Galassi, Andreas Gursky, cat. tent. New York (The Museum of Modern Art) 2001, pp. 9-43 Veit Górner, ‘… im Allgemeinen gehe ich die Dinge langsam an’/ ‘... I generally let things develop slowly’, in Andreas Gursky, Fotografien 19841998, cat. tent. Wolfsburg (Kunstmuseum ) 1998, pp. 3-7 (Duits), 7-10 (Engels)
meer te zien, of in elk geval vanaf een afstand meer vast te kunnen leggen, dan het menselijk oog kan registreren, iets dat pas bij uitvergroting van het negatief zichtbaar wordt. De camera’s die hij gebruikte, maakten vanzelfsprekend steeds grotere en haarscherpe afdrukken mogelijk. Gursky buitte dit vermogen uit door vanaf het einde van de jaren tachtig altijd hoge en verre standpunten te kiezen: hij fotografeert landschappen vanuit een helikopter, massabijeenkomsten vanuit een hijskraan of gebouwen vanuit een tegenoverliggende uitkijkpost. Naast een voorliefde voor onderwerpen als (industriële) landschappen en stedelijke structuren, toeristenstromen en de beweging van groepen mensen in openbare ruimten, richtte hij zich steeds explicieter op onderwerpen die voor hem de tijdgeest samenvatten. Hij fotografeerde fabrieken, vliegvelden, beurzen, hotels, kantoorgebouwen en warenhuizen, als metaforen van het moderne leven, de vervreemding, de globalisering. Het maken van een enkele foto werd een vaak complexe actie die hem vrijwel permanent over de hele wereld laat reizen. Tegelijkertijd werden Gursky’s foto’s, naar analogie van die van Wall, in hun presentatie objecten, bevestigd achter plexiglas en voorzien van houten lijsten, al handhaaft hij net als Ruff en Struth een witte marge rond het beeld om het te onderscheiden van zijn omgeving.
VERDIC H TING VAN DE WER K ELIJ K HEID
Waarom hebben Gursky’s foto’s geen verdwijnpunt? Simpelweg omdat hij vanaf het begin van de jaren negentig met digitale manipulatietechnieken verschillende opnamen tot één enkel beeld samenvoegt. Hierdoor bereikt hij die verwarrende ervaring van micro- en macronuances, terwijl de eveneens digitaal gestuurde coloristische uniformering het decoratieve, abstracte karakter van zijn beelden versterkt. De nevenschikking van standpunten maakt dat de precisie in de details niet verloren gaat – de mensen op Mayday V zijn goed te herkennen – wat bij een ‘normale’ uitvergroting uiteindelijk wel het geval zou zijn. Eigenlijk berust zijn strategie op een collagetechniek die in zijn geval echter niet tot een traditionele formele (surreële) vervreemding leidt, maar in eerste instantie de werkelijkheidssuggestie versterkt: het gevoel van de doorgangsruimte die een vliegveld is, wordt in Frankfurt onomwonden verbeeld. Pas in tweede instantie merkt de kijker dat hij geen onderdeel kan worden van de ruimte van het beeld, en wordt de voorgespiegelde werkelijkheid een even verleidelijk visueel patroon als een ongemakkelijk schurende metafoor s Hripsimé Visser Conservator fotografie Stedelijk Museum
Titus Cirkel ondersteunt Stedelijk Museum bij aankoop Gursky’s In het Lustrumjaar van de Titus Cirkel kwam bij de Vereniging Rembrandt een aanvraag binnen van het Stedelijk Museum in Amsterdam voor financiële ondersteuning van twee monumentale werken van de Duitse fotograaf Andreas Gursky. Reden voor de Commissie Kunstaankopen van de Titus Cirkel om een bezoek te brengen aan het depot van het museum op 14 september jl. Daar gaf de conservator fotografie, Hripsimé Visser, een buitengewoon informatieve uitleg over het belang van deze werken voor de collectie van het Stedelijk. Zowel Frankfurt als Mayday V zijn recent fotowerk van Gursky, die behoort tot de ‘Düsseldorfer Schule’. Dit is een groep invloedrijke fotografen die gestudeerd hebben onder Bernd Becher, die
36
met zijn vrouw Hilla een pionier was op het gebied van de afstandelijke, zakelijke en systematische fotografie. Net als bij het meeste werk in Gursky’s oeuvre het geval is, hebben de monumentale afmetingen van beide foto’s een ontnuchterend effect op de toeschouwer en versterken deze daarbij het emotieloze beeld van ‘de grote leegte van het moderne leven’. Het ontbreken van een middelpunt in beide composities werkt vervreemdend, maar tegelijk blijft men geboeid kijken vanwege de repetitie van het detail. Met name Frankfurt viel bij de commissieleden zeer in de smaak, onder andere door details als de namen van de plaatsbestemmingen in de vertrekhal van het vliegveld, die soms een verkeerde spelling hebben of in werkelijkheid niet bestaan als bestem-
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
De Commissie Kunstaankopen van de Titus Cirkel met medewerkers van het Stedelijk Museum in het depot, voor het werk Frankfurt van Andreas Gursky.
ming van vliegreizen. Zo heeft nog nooit iemand een vliegtuig zien landen op Hauptbahnhof Stuttgart. De hoge kwaliteit van beide werken van deze toonaangevende fotograaf en het belang van deze foto’s in de context van de collectie van het Stedelijk Museum en daarmee ook voor de Collectie
Nederland hebben bijgedragen tot een positief oordeel. De Commissie Kunstaankopen van de Titus Cirkel besloot om de steun voor deze aanvraag geheel over te nemen. Bert-Jan van Egteren Voorzitter Commissie Kunstaankopen Titus Cirkel
O G ENB LIK P ro f. dr. H.W. van O s
Kan kunst troosten? Soms lijkt het alsof de dood een bepaald seizoen uitzoekt om extra hard toe te slaan. In één week stierven deze zomer twee dierbare vrienden. Bij de tweede begrafenis vraagt degene met wie ik in de stoet achter de kist loop op weg naar de begraafplaats: ‘Kan kunst troosten?’ Ik weet het even niet meer. Een eindje verderop bedenk ik, dat de grote Zwitserse cultuurhistoricus Jakob Burckhardt voor een schilderij van Claude Lorrain verzuchtte: ‘Diese Bilder sind uns zum Trost gegeben’. Claudes Italiaanse vergezichten vervulden zijn verlangen naar kalm geluk en dat was voor Burckhardt een bij uitstek troostrijke ervaring. Dat gold voor hem, maar het is nauwelijks mogelijk in het algemeen iets over troostrijke kunstwerken te zeggen. Bij muziek is dat veel makkelijker. Een mededeelzame begrafenisondernemer heeft mij eens het ijzeren repertoire van de meest troostrijke muziekstukken opgesomd. Kennelijk is het wel mogelijk zo’n funeraire hitlijst samen te stellen.
James Elkins, Pictures and Tears. A History of People Who Have Cried in Front of Paintings, New York/London 2001
Bij beeldende kunst ligt dat anders. James Elkins, de kunsthistoricus die intensief onderzoek heeft gedaan naar wat kunst aan emoties teweeg kan brengen, komt tot de conclusie dat de meest verschillende kunstwerken de potentie hebben om te ontroeren. Voor mij hebben Claudes schilderijen bijvoorbeeld wel iets rustgevends, maar niets vertroostends. In de jaren waarin ik in het Rijksmuseum werkte, ontdekte ik dat Rembrandts schilderij van Jeremia die in peilloze melancholie neerzit bij de tempelschatten van het brandende Jeruzalem, vertroosting bood. Aanvankelijk was dit niet meer dan een terloopse ervaring, waarbij ik mij niets afvroeg. Op den duur bedacht ik, dat die troostende werking vermoedelijk te maken had met dankbaarheid voor het feit dat een kunstenaar in staat was geweest het verloren zijn in melancholie zichtbaar te maken. Totaal verdriet is
37
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
dankzij Rembrandt voorstelbaar geworden. Claude verheft de beschouwer van zijn verstilde landschappen boven zichzelf uit en brengt hem in een wereld van rust en harmonie. Rembrandt verdiept verdriet door zijn verbeelding ervan. Kennelijk kan dat troostrijk zijn. Er is nog iets anders met kunst en vertroosting. Elkins heeft bij zijn onderzoek ontdekt dat veruit het meest tranentrekkende, troostrijke kunstwerk van de 20ste eeuw Mark Rothko’s schildering voor zijn kapel in Houston is. Maar iedereen die in die kapel is geweest, weet dat daar die emotionele ervaring voor een belangrijk deel wordt bepaald door de ruimte waarin dat enorme, duistere doek zich bevindt en door de stilte die daar heerst. Het gaat ook om de plek waar kunst wordt getoond. Al is een middeleeuws houten beeld nog zo afgekloven door de tand des tijds, zet het in een halfduistere kapel van een Romaanse kerk en het wordt beleefd als een troostrijke icoon, zeker als er ook nog kaarsen bij branden. Ik denk weer aan het Rijksmuseum. Soms ging ik om 9 uur ’s ochtends naar de Eregalerij. Bij de ingang ervan bleef ik staan. In de blanke ruimte die Wim Quist van Cuijpers’ kathedraal had gemaakt hingen de schilderijen er nog voor zichzelf. De bezoekers zijn in aantocht, maar voorlopig zijn er alleen enkele zaalwachters die controleren of de schilderijen de
kijklust van de vorige dag en de gevaren van de nacht goed hebben doorstaan. Die aanblik bood mij de meest troostrijke ervaring met kunst die ik mij kan herinneren: de dag begint met kunst en zal er mee eindigen en dat zal morgen en overmorgen ook zo zijn. Meer nog dan de ervaring met afzonderlijke schilderijen biedt de omgang met kunst kans op vertroosting s
Hu u b B la n k e nb e rg
In het vorige Bulletin schreef Rudi Ekkart over de mogelijkheid van het betalen van successierechten met kunstwerken. Dat is een mooie regeling, maar zij heeft alleen betrekking op kunstvoorwerpen die van bijzonder cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang zijn en die een voor het publiek zichtbare plaats behoren te krijgen in een van de Nederlandse musea. De voorwaarden liggen daarmee dicht bij de criteria die de Vereniging Rembrandt hanteert bij steunverlening aan musea. Door de successieregeling is ons openbaar kunstbezit met een aantal belangrijke werken verrijkt. Veel kunstwerken uit particulier bezit komen hier niet voor in aanmerking, maar zouden niettemin welkom zijn in een van onze musea. Het komt regelmatig voor dat de Vereniging Rembrandt wordt benaderd door particulieren die één of meer werken of zelfs hun hele collectie willen schenken of nalaten, en advies vragen over de keuze van een museum. De Vereniging geeft in zo’n geval aan in welke instelling de betreffende schenking/nalatenschap het beste past. Zo werd in 2002 een Friese klok met speelwerk als schenking aangeboden door het echtpaar Hoogerbrugge uit Haarlem. Als suggestie werd het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement in Utrecht genoemd, waar de klok van Douwe Jelles Tasma een plaats kreeg in de vaste opstelling. Hoewel de Vereniging Rembrandt zelf niet verzamelt, ontvangt zij soms toch kunstwerken of verzamelingen. Hiervoor wordt dan in eerste instantie onderdak gezocht bij een museum. Afhankelijk van de wens van de schenker, of – wanneer het een nalatenschap betreft – in de geest van de erflater, wordt het kunstwerk vervolgens ‘doorgeschonken’ aan het betreffende museum of desgewenst door de Vereniging in langdurig bruikleen gegeven. Een schilderij met een winterlandschap door Pieter Brueghel de jongere, dat in 2004 aan de Vereniging
38
Winterlandschap met vogelval Pieter Brueghel de jongere 1631. Olieverf op paneel, 49.3 x 69.3 cm BONNEFANTENMUSEUM MAASTRICHT (Schenking door de Vereniging Rembrandt uit de nalatenschap van de heer J. Nienhuys)
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Rembrandt werd nagelaten door de heer J. Nienhuys, kon op deze manier worden toegevoegd aan de verzameling van het Bonnefantenmuseum in Maastricht. Een andere genereuze schenking was die van de heer en mevrouw Roelofsz-Dunlop. In 2003 schonken zij de Vereniging Rembrandt een collectie Aziatische voorwerpen, die werd ‘doorgeschonken’ aan het Wereldmuseum in Rotterdam. Daar staat zij geregistreerd als ‘Abraham Dunlop Collectie, geschonken door de Vereniging Rembrandt’. Het echtpaar Roelofsz-Dunlop schonk twee jaar later ook nog hun verzameling Chinees en Japans porselein aan de Vereniging Rembrandt. Daarbij werd afgesproken dat zij de collectie zullen behouden zolang zij in hun huidige huis wonen. Daarna wordt zij door de Vereniging als ‘Collectie Roelofsz-Dunlop’geschonken aan het samenwerkingsverband van vier Nederlandse musea met porseleinverzamelingen: het Princessehof te Leeuwarden, het Gemeentemuseum Den Haag, het Groninger Museum en het Rijksmuseum in Amsterdam. Overigens kan de schenker in een dergelijk geval gebruik maken van de
fiscale voordelen van zijn schenking; bij notariële akte ‘verkoopt’ hij het kunstwerk aan de begunstigde partij, maar hij scheldt het getaxeerde equivalent in geld kwijt in vijf jaarlijkse termijnen. SPECIALE FO NDS EN
In het voorjaarsnummer van het Bulletin van 2006 schreef Rudi Ekkart al over de bijzondere nalatenschap van mevrouw Lina L. Sjoer. Mevrouw Sjoer liet bij haar overlijden in 2004 een collectie kunstvoorwerpen na aan de Vereniging Rembrandt, omdat zij zich realiseerde dat haar verzameling, die vooral uit zilver bestond, geen museale eenheid vormde. Zij liet de Vereniging dan ook geheel vrij om met haar nalatenschap te doen wat haar het beste dunkte. Niet minder dan tien musea konden vervolgens worden verblijd met een of meerdere topstukken uit de voormalige collectie Sjoer. Het Groninger Museum kreeg zo bijvoorbeeld een prachtig zilveren dienblad van de 18de-eeuwse zilversmid Lukas van Giffen. De voorwerpen die niet voor musea in aanmerking kwamen werden te gelde gemaakt. Met de opbrengst werd het Themafonds Zilver ingesteld.
Foto: John Stoel
Schenken met de warme hand
Toen in de bestuursvergadering van 22 mei jl. een aanvraag werd behandeld van Museum Van Loon, voor een bijdrage aan een fraaie zilveren boekband uit het einde van de 16de eeuw (zie hierover pp.15-17), was de voltallige vergadering het erover eens dat een bijdrage uit het Zilverfonds geheel en al in de geest van mevrouw Sjoer zou zijn. Zo werd besloten. Een nalatenschap wordt wel ‘schenken met de koude hand’ genoemd. Maar in dit geval heerste er wel degelijk een heel warm gevoel. Dit voorbeeld illustreert dat de Vereniging Rembrandt er een eer in stelt om, als het enigszins kan, in de geest van haar begunstigers te handelen. Bij een Fonds op Naam lukt dat altijd, omdat de oprichters duidelijk hebben laten vastleggen aan wat voor soort aankopen hun fonds wil bijdragen. Er vindt indien mogelijk overigens altijd overleg plaats met de oprichters voordat hun Fonds wordt aangesproken. Degenen die bijdragen aan een Themafonds zien ook waar hun bijdrage naartoe gaat. In het geval van nalatenschappen wordt de Vereniging vaak alle ruimte gegeven bij haar steunverlening. Toch wordt
39
geprobeerd om zoveel mogelijk over de achtergrond van de begunstiger te weten te komen om, indien zich de gelegenheid voordoet, een aankoop te helpen realiseren die de goedkeuring van de weldoener zou hebben gehad. De nakomelingen kunnen daarbij vaak een rol spelen. Zo werd de nalatenschap van mevrouw Kamerbeek-Walenkamp na overleg met de familie in 2007 aangewend voor steun voor de aankoop van het magnifieke Zeegezicht met schepen van Jan van de Cappelle door het Mauritshuis. Dát het museum dit schilderij kon aankopen, was overigens mede te danken aan de afspraak met de verkoper dat hij zijn lievelingswerk tot aan zijn dood in bruikleen krijgt. In de eerste maanden na de verwerving was het Zeegezicht niettemin in het Mauritshuis te zien. Voor alle betrokken partijen een voorbeeldige constructie.
Zilveren dienblad Lukas van Giffen Ca. 1785-1790 Groninger museum (Schenking door de Vereniging Rembrandt uit de nalatenschap van Mevrouw L.L. Sjoer)
Bondgenoten of Tegenpolen dat de Vereniging Rembrandt vorig jaar samen met de Boekmanstichting organiseerde, bleek dat musea minder vaak gebruik maken van het aanbod van de verzamelaars dan men zou verwachten. Musea verzamelen en exposeren vanuit een ander perspectief dan particulieren, en dat leidt soms tot wederzijds onbegrip en zelfs wrijving. Vaak weten particuliere verzamelaars en musea elkaar echter uitstekend te vinden. Een goed voorbeeld is de samenwerking van de (hedendaagse kunst) verzamelaar Han Nefkens. In overleg met onder andere het Centraal Museum, Museum Boijmans Van Beuningen en Huis Marseille koopt hij kunstwerken aan, die hij vervolgens in langdurig bruikleen aan de betreffende musea geeft. Door deze promised loans is hij nauw betrokken bij het verzamelbeleid van de musea en kan hij zijn kennis en passie delen met een groot publiek. Er zijn ook verzamelaars die bereid blijken te zijn hun kunstwerken beschikbaar te stellen voor het openbaar kunstbezit, maar die er om alleszins begrijpelijke redenen nog geen afstand van willen doen. De zogenaamde promised gift brengt dan uitkomst: het kunstwerk (of een collectie) wordt aan een instelling toegezegd en na een aantal jaren of bij overlijden van de begunstiger geschonken. De begunstigde instelling kan dus in haar verzamelbeleid rekening houden met deze toekomstige aanwinst. Een andere constructie is dat een museum dat niet over de middelen beschikt voor een aankoop een bevriende mecenas benadert. Deze wordt dan gevraagd het werk te kopen en het als promised gift in zijn verzameling op te nemen, of het alvast in bruikleen voor het openbaar kunstbezit beschikbaar te stellen. Er zijn zo talloze vormen van schenken, maar steeds geldt, om Han Nefkens te citeren: ‘Geven is een van de meest onderschatte waarden in de maatschappij’s
P RO MIS ED LOAN S, PROMI SED GIFTS
Voor veel verzamelaars geldt dat zij hun passie voor kunst graag delen met geestverwanten. Zij staan hun kunstwerken met plezier in bruikleen af aan musea. Uit het symposium
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Huub Blankenberg Directeur Vereniging Rembrandt
Zie voor informatie over schenkingen: www.verenigingrembrandt.nl
Hetzel f de schilder i j , o p e e n an d e r e man i e r b e k e k e n Jacoba de Jong e
The Ramparts, Walmer Castle, door Perugini
Uitdagend steekt het neusje van Lady Granvilles zwarte schoen af tegen de witte rok van haar dochter. De vuurrode bloemen op haar schoot benadrukken haar houding eveneens. Zij zit onmiskenbaar met de benen over elkaar en zet zich daarmee af tegen de victoriaanse conventies. Ook de beide dochters zijn onconventioneel in hun ‘artistic dresses’, die te beschouwen zijn als voorlopers van Reformkleding. Prof. dr. Van Os besprak het portret in het voorjaarsnummer van het Bulletin van de Vereniging Rembrandt uit 2009, en noemde Perugini een ‘producent van picturale hupsa-fladder’. Natuurlijk, het is een zoetelijk tafereel van vrouwen met uitdrukkingsloze gezichten, maar interessant door verwijzingen naar vrijere opvattingen en een nieuwe kijk op de rol van de vrouw, zichtbaar in minutieus weergegeven details. Victoriaanse conventies vereisten voor elke gelegenheid passende kleding. Lady Granvilles zeer modieuze satijnen japon met sleep en prachtige kant is voor formele gelegenheden, niet voor een zomerse middag buiten. Onder een dergelijke japon hoort een lang corset over de heup met baleinen rondom, dat het over elkaar slaan van de benen praktisch onmogelijk maakt. Gezien de ronding in de taille draagt zij wel een corset, maar kennelijk korter en gemakkelijk, zoals bedoeld voor informele zomer-, wandel- of ochtendkleding. Het verschil in lichaamsvorm en -houding tussen moeder en dochters laat zien, dat onder ‘artistic dress’ soepel ondergoed werd gedragen. Dit moderne type kleding werd onder andere gebracht door het warenhuis Liberty’s, en al eerder zag men ‘aesthetic dress’ in de kring van Prerafaelieten, of ‘rational dress’ ontworpen door de Rational Dress Society uit 1881. Benamingen werden door elkaar gebruikt, maar de ontwerpen
40
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
kwamen op hetzelfde neer: natuurlijk vallende, ruim zittende japonnen, in scherp contrast met de belemmerende, pompeuze modes van hoepelrokken, slepen, draperieën en corsetten. Het ging aanvankelijk alleen om natuurlijke beweging, elegantie en gezondheid; pas in de jaren negentig van de 19de eeuw kwam daar ook een politiek aspect bij. Niet alleen de kleding, ook de entourage is ongebruikelijk voor een victoriaans portret. Weliswaar zijn de sierlijke japonnen en bloemen zeer vrouwelijk, maar de dames worden geflankeerd door een kanon en een stapel kanonskogels. Handwerkjes en theetafel zijn vervangen door boeken en kranten, terwijl de traditionele waaier achteloos achter het hoofd wordt gehouden, in plaats van elegant op schoot. Earl Granville, telg uit leidende adellijke families, was 75 jaar en had een indrukwekkende carrière als liberaal politicus achter de rug, toen hij in 1890 dit schilderij van zijn ruim 30 jaar jongere vrouw en hun dochters bestelde. Zaten zij werkelijk op het winderige dakterras of gaf hij opdracht om drie portretten samen te voegen met het uitzicht
The Ramparts, Walmer Castle; Portraits of the Countess Granville, and the Ladies Victoria and Mary Leveson-Gower Charles Edward Perugini (1839-1918) 1891. Olieverf op doek, 124 x 184 cm
vanaf Walmer Castle op het Engelse Kanaal, compleet met driemaster, om zijn liberale houding en positie te benadrukken? Hij had alle reden om trots te zijn op zijn kasteel, dat verbonden was aan zijn benoeming in 1865 tot Lord Warden of the Cinque Ports. Bovendien werd het schilderij hem aangeboden door zijn partijgenoten als blijk van waardering voor zijn langdurige leiding aan de liberalen. Het publiek zou het kunnen zien tijdens de expositie in the Royal Academy in mei 1891. In maart echter overleed Granville. In een periode van rouw behoorden gezinsleden, zeker een echtgenote, zich niet fleurig te vertonen, zelfs niet op een portret. Toch hebben Lady Granville en haar dochters ook hier de conventies genegeerd en het exposeren niet verhinderd. Opmerkelijke vrouwen op een intrigerend schilderij. Jacoba de Jonge Collectioneur kostuum en mode
n i e u w s va n d e v e r e n i g i n g
Algemene Ledenvergadering De Algemene Ledenvergadering werd dit jaar op 3 oktober gehouden in de Nederlands Gereformeerde Kerk in Enschede. De leden keurden het jaarverslag over 2008 goed en ondersteunden de overige voorstellen van het bestuur. De directeur van het Rijksmuseum Twenthe, Lisette Pelsers, hield een inleiding over haar museum, waar de leden na de vergadering gastvrij werden ontvangen.
Jan Maarten Boll benoemd tot erelid Tijdens deAlgemene Ledenvergadering op 3 oktober droeg het bestuur mr. Jan Maarten Boll voor voor het erelidmaatschap. Het voorstel werd door de vergadering met algehele bijval begroet. Jan Maarten Boll was van 1984-1996 lid en van 1996-2009 voorzitter van het bestuur van de Vereniging Rembrandt. De heer Boll heeft zich in zijn hoedanigheid als lid en voorzitter van het Bestuur van de Vereniging Rembrandt en als voorzitter van de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit (1998-2009) op bijzondere en succesvolle wijze ingezet voor het Nederlands openbaar kunstbezit. Daarnaast heeft hij enkele belangwekkende kunstwerken aan verschillende Nederlandse musea geschonken.
Bestuur Drs. A.A. Fock, lid van de Raad van Adviseurs werd benoemd tot lid van het bestuur. Hij zal hierin de functie van penningmeester op zich nemen. Daarmee volgt hij drs. H.B. van Wijk op, die het penningmeesterschap sinds 1998 vervulde. De vergadering ondersteunde de voordracht tot herbenoeming van mevrouw L.C.E. van Tets-van Tienhoven en prof. dr. R.E.O. Ekkart. Prof. Ekkart zal niet zijn gehele termijn van vier jaar vol maken maar in 2012, het jaar van zijn pensionering, terugtreden. De heer Van Wijk trad af als lid van het bestuur, waarvan hij sinds 1998 deel uitmaakte. Hij was ook penningmeester van de Lustrumcommissie van de Vereniging Rembrandt. Met zijn terugtreden uit het bestuur beëindigt de heer Van Wijk automatisch ook het penningmeesterschap van de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit (sinds 1998). Ook in deze functie wordt hij opgevolgd door drs. A.A. Fock. Mr. J.G. de Vries Robbé trad eveneens af als lid van het bestuur, waarvan hij lid was sinds 1999. De heer De Vries Robbé was voorzitter van de Lustrumcommissie 2008. Voorzitter Sanders dankte de heren Van Wijk en De Vries Robbé voor hun jarenlange en belangrijke inzet voor het openbaar kunstbezit en voor de Vereniging Rembrandt in het bijzonder.
Raad van Adviseurs De Algemene Ledenvergadering ging akkoord met de volgende voordrachten voor de Raad van Adviseurs: Mevrouw drs. E. Barents Mr. F.A.J. van Hall
41
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Drs. G. Luijten Mevrouw mr. E.M.L. Moerel Dr. P.H. Rem Mevrouw mr. drs. T.S.M. van Schie Drs. W. Weijland Eveneens werd ingestemd met de herbenoeming van drs. C. baron van Tuyll van Serooskerken. De adviseurs drs. H.J.A.T. Meertens, M. van Rooy en drs. M.J.F. Weck waren niet herkiesbaar wegens het vervullen van hun laatste termijn. De Vereniging Rembrandt is hen veel dank verschuldigd voor hun jarenlange inzet en hun ambassadeurschap van de Vereniging Rembrandt. Drs. A.A. Fock trad terug uit de Raad van Adviseurs vanwege zijn benoeming tot lid van het bestuur.
Meld ons uw favoriete verzamelgebied Het Bureau probeert zoveel mogelijk gegevens bijeen te brengen over de favoriete verzamelgebieden van de leden. In geval van een bijzondere ontvangst kunnen wij daardoor de juiste doelgroepen aanschrijven. Vandaar het verzoek om ons – als u dat nog niet heeft gedaan – te laten weten naar welk verzamelgebied uw belangstelling uitgaat. U kunt hiervoor de kaart elders in dit Bulletin gebruiken of via www.verenigingrembrandt.nl uw voorkeur opgeven onder het kopje ‘Waarom lid worden?’ PAN Amsterdam De kunst- en antiekbeurs PAN Amsterdam is dit jaar van 22 t/m 29 november. Op 22 november zal Wim Pijbes, algemeen directeur van het Rijksmuseum en bestuurslid van de Vereniging Rembrandt, een lezing houden, waarin hij zal ingaan op verschillende aspecten van verzamelen. Waarin onderscheiden museale verzamelingen zich, hoe verhouden musea zich ten opzichte van particuliere verzamelaars en wat is eigenlijk het nut van verzamelen? Ook organiseert de PAN Academie een drietal masterclasses die elk ingaan op bepaalde facetten van de kunst, gevolgd door een bezoek aan de kunstbeurs. Voor meer informatie verwijzen wij u naar www.verenigingrembrandt.nl.
Grootoudergezelschap Op zondag 27 september werd voor de tweede keer een bijeenkomst georganiseerd voor leden van het Grootoudergezelschap in Museum Paleis Het Loo. En zo maakten 19 kleinkinderen met hun grootouders onder leiding van de directeur een spannende rondgang door het Paleis, via deuren die normaal gesproken op slot zijn en een geheime onderdoorgang. Na deze exclusieve
n i e u w s va n d e v e r e n i g i n g
rondleiding was er de keuze tussen verschillende speurtochten, door het museum of door de tuin. Vermeldenswaard is dat de ontvangst eindigde met het heuglijke nieuws dat ook de directeur zelf die ochtend grootvader was geworden.
Nieuwe Rembrandtkaart Voor het jaar 2010 ontvangen alle leden van de Vereniging Rembrandt een nieuwe Rembrandtkaart. De oude komt hiermee te vervallen. Op de nieuwe kaart hoeft geen zegel gerard van Honthor st. Nieuwe aanwin st voor paleis Het meer te worden geplakt. In Loo. plaats daarvan wordt u verzocht Lidmaatschapskaart R liggend.indd 1 uw naam en lidmaatschapsnum09-10-09 14:34 mer in te vullen op de daarvoor bestemde strips. Het lidmaatschapsnummer vindt u op de brief met acceptgiro, meegestuurd met dit Bulletin. Nieuw is bovendien dat partnerleden hetzelfde lidmaatschapsnummer hebben. Zij ontvangen wel ieder een eigen kaart. Als afbeelding op de Rembrandtkaart 2010 is gekozen voor een schilderij van Gerard van Honthorst uit 1629, Groepsportret van prins Willem II van Oranje en zijn zusjes Louise Henriette en Henriette Amalia, dat dit jaar door Museum Paleis Het Loo werd aangekocht. Deze nieuwe aanwinst is vanaf 11 november te zien in Paleis Het Loo in Apeldoorn, in prachtige samenhang met de tentoonstelling Oranje in miniatuur, vier eeuwen portretminiaturen van het Huis van Oranje, van 17 oktober t/m 17 januari 2010, waar prins Willem II en Louise Henriette ook in in miniatuurportret zijn te zien.
dan per post. Wij herhalen overigens de oproep om ons uw e-mailadres te laten weten.
Opbrengst Lustrumgala naar portretten Prinsenhof Vorig jaar werd tijdens het galafeest in het Rijksmuseum-onderconstructie ter ere van het 125-jarig bestaan van onze Vereniging een groot bedrag bijeengebracht. Een belangrijk gedeelte ervan werd bijeengehamerd door veilingmeester Jop Ubbens. De gasten mochten op die avond kiezen voor de bestemming van de € 270.000. In grote meerderheid werd gekozen voor steun aan de verwerving van een 17de-eeuws kunstwerk.
Twee schilderijen van Willem Willemsz. van der Vliet (ca. 15841642) op paneel, portretten van notaris Willem Reyersz. de Langue en zijn vrouw Maria Jorisdr. Pijnaecker, verworven door Museum Het Prinsenhof in Delft, konden met een deel van de Gala-opbrengst worden ondersteund (zie hierover ook pagina 18 tot en met 22).
Het Petra van Maaren Fonds Op 5 augustus overleed mevrouw P.S. van Maaren. Uit haar nalatenschap legateerde zij € 85.000 aan de Vereniging Rembrandt. Met haar nabestaanden werd afgesproken dat met dit bedrag gedurende vijf jaar een Fonds op Naam wordt ingesteld. Het fonds, dat de naam Petra van Maaren Fonds zal dragen, is bestemd voor het verlenen van steun aan aankopen ten behoeve van het Nederlands openbaar kunstbezit, bij voorkeur in Weesp. De Vereniging Rembrandt is bijzonder dankbaar voor dit legaat van mevrouw Van Maaren.
Zonder e-mail ook informatie
Vereniging Rembrandt feliciteert de Titus Cirkel
In het vorige Bulletin meldden wij dat wij dankzij het gebruik van e-mail in staat zijn op korte termijn informatie en uitnodigingen aan de leden te sturen. Enkele leden die niet over internet beschikken hebben hierop kritisch gereageerd omdat zij hierdoor informatie kunnen mislopen. De leden die niet over een internetaansluiting beschikken en die toch onze elektronische post willen ontvangen vragen wij dit aan het Bureau te laten weten. Zij ontvangen de informatie
De Titus Cirkel van de Vereniging Rembrandt viert dit jaar zijn eerste lustrum. Dat is een felicitatie waard, want niet alleen heeft de Cirkel zich in korte tijd ontwikkeld van een kerngroep van 15 tot een gezelschap van 125 leden, ook organiseert de groep tal van activiteiten, zoals bezoeken aan musea en kunstbeurzen. Met de bijdragen van de leden is een substantieel Titus Fonds gevormd. Jaarlijks beslissen de leden op voordracht van een eigen aankoopcommissie welk in dat jaar door de Vereniging
42
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
n i e u w s va n d e v e r e n i g i n g
Gesteunde werken uitgelicht De schimmel
Rembrandt gesteund kunstwerk mede door de Titus Cirkel zal worden ondersteund. In de afgelopen jaren heeft het Fonds zo de aankoop van een aantal belangrijke werken mede mogelijk gemaakt. Het gaat om: Rombout Uylenburgh, Athalia verdreven uit de tempel door Jojoda, met koning Joas op de troon, 1610-1620, grisaille, aangekocht in 2005 door Museum Het Rembrandthuis, Amsterdam Constant (Anton Nieuwenhuys), Fauna, 1949, olieverf op doek, aangekocht in 2006 door het Cobra Museum voor Moderne Kunst, Amstelveen Martin Kippenberger, Drei Haüser mit Schlitzen, 1985, drieluik, aangekocht in 2007 door het Stedelijk Museum Amsterdam Antony Gormley, Another Time II, 2006, gietijzeren beeld, aangekocht in 2007 door Museum Boijmans Van Beuningen die het in permanent bruikleen geeft aan de Kunsthal Rotterdam Sanne Sannes, Dagboek van een erotomaan, ca. 1966, dummy met 100 foto’s, aangekocht in 2007 door het Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum Amsterdam Jeff Wall, Cold Storage, 2007, foto, aangekocht in 2008 door het Kröller-Müller Museum, Otterlo Andreas Gursky, Frankfurt, 2007, en Mayday V, 2006, chromogenic colour prints van Andreas Gursky, dit jaar aangekocht door het Stedelijk Museum Amsterdam Een indrukwekkende reeks, die hopelijk een langdurig vervolg zal krijgen dankzij een bloeiende Titus Cirkel.
Een van de gelukkigste aankopen uit de begintijd van de Vereniging Rembrandt was De schimmel van Philips Wouwerman. Dit werk, aangekocht in 1892, behoort tot de collectie van het Rijksmuseum Amsterdam. Momenteel hangt het op de monografische tentoonstelling in het Mauritshuis in Den Haag, waar een prachtige en onverwacht gevarieerde keuze uit Wouwermans oeuvre is te zien. Het paneeltje met het witte paard, dat de omslag van de catalogus siert, behoort tot de onbetwiste hoogtepunten in dit overzicht.
Dr. Johan ter Molen bijzonder hoogleraar in Nijmegen Per 1 september 2009 is ons oud-bestuurslid dr. Johan ter Molen benoemd tot bijzonder hoogleraar Toegepaste Kunsten en Kunstnijverheid aan de Faculteit der Letteren aan de Radboud Universiteit Nijmegen. De leerstoel wordt gefinancierd door de Ottema-Kingma Stichting. In het bestuur van de Vereniging Rembrandt was de heer Ter Molen de deskundige bij uitstek op het gebied van de toegepaste kunst. Het is bijzonder toe te juichen dat prof. Ter Molen zijn kennis in Nijmegen verder kan uitdragen.
Data bestuursvergaderingen Met het oog op steunaanvragen geven wij hieronder het schema van de bestuursvergaderingen tot eind 2010. De aanvragende musea wordt verzocht hun aanvragen zo mogelijk drie weken voor de bestuursvergadering in te dienen. Neemt u s.v.p. vóór het indienen van een aanvraag contact op met ons Bureau (Fusien Bijl de Vroe, 070 4271720). 2009 11 december 2010 22 januari, 26 maart, 7 mei, 9 juni, 10 september, 5 november, 17 december
43
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Glas-in-lood compositie I Liefhebbers van De Stijl en kunst uit het interbellum doen er goed aan binnenkort een bezoek te brengen aan de Lakenhal in Leiden. Hier is tot 3 januari een belangrijke tentoonstelling te zien over Theo van Doesburg en zijn invloed op de internationale avantgarde. Van Doesburg is een kunstenaar die een warm plekje heeft bij de Vereniging Rembrandt: niet minder dan vijf van zijn werken zijn met onze steun aangekocht. Twee van de meest recente aanwinsten, Contra-compositie X uit het Kröller-Müller Museum en Glas-inlood compositie I uit de Lakenhal, maken deel uit van de tentoonstelling.
vereniging Rembrandt
ALGEMEEN
LIDMAAT S CH AP
De Vereniging Rembrandt werd onder de naam Vereeniging Rembrandt tot behoud in Nederland van kunstschatten opgericht op 24 september 1883. Het doel van de vereniging is het behouden en uitbreiden van kunstschatten voor Nederland, en het verrijken van het openbare bezit aan kunstschatten in Nederland, het daartoe vergroten van de publieke belangstelling voor en het verhogen van de kennis van het roerend cultureel erfgoed, in het bijzonder in Nederlandse openbare collecties. De vereniging is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam, no. V40531186. De Vereniging Rembrandt is bij de Belastingdienst gerangschikt als een Algemeen Nut Beogende Instelling en heeft daardoor de zgn. ANBI-status. Dit betekent dat de vereniging over ontvangen schenkingen en/of nalatenschappen geen (successie)belasting verschuldigd is.
p gewoon lidmaatschap: (tenminste) € 60,- per jaar
p echtpaar/partnerlidmaatschap (twee personen): (tenminste) € 85,- per jaar
p jongerenlidmaatschap (t/m 25 jaar): (tenminste) € 20,- per jaar
p lidmaatschap voor het leven: vanaf € 1.200,- (eenmalig)
p partnerlidmaatschap: (twee personen) voor het leven: vanaf € 2.000,- (eenmalig)
p Titus Cirkel: gedurende vijf jaar jaarlijks minimaal € 1.000,-
p Grootouder Gezelschap: lidmaatschap € 60,- per jaar plus 1) gedurende vijf jaar jaarlijks € 500, of 2) eenmalig € 1.500,p bedrijfslidmaatschap: (tenminste) € 1.000,- per jaar Leden die in aanvulling op de contributie een gift van (tenminste) € 250,- doen, kunnen voor dat jaar de status van Donateur verkrijgen.
Het lidmaatschap loopt van 1 januari tot en met 31 december. Indien u zich als lid opgeeft ná 1 november ontvangt u gratis het lidmaatschap voor de resterende twee maanden van het oude jaar. U betaalt dan contributie over het nieuwe jaar. Indien u zich gedurende het jaar, maar vóór 1 november als lid aanmeldt betaalt u de volledige contributie over het lopende jaar. Opzegging van het lidmaatschap graag vóór 1 november. De leden hebben op vertoon van hun lidmaat schapskaart gratis toegang tot de permanente collecties van de ruim honderd musea waaraan de Vereniging Rembrandt steun heeft verleend, alsmede tot de ledenvergaderingen en de bijzondere ledenbijeenkomsten. Voorts ontvangen de leden het Bulletin met actuele informatie en beschouwingen door experts en fraaie afbeeldingen van de kunstwerken die met steun van de Vereniging Rembrandt zijn verworven (echtpaar/partnerleden ontvangen één Bulletin). Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met het bureau van de Vereniging Rembrandt.
GEVEN OM KUNST? DE KUNST VAN HET GEVEN! De Vereniging Rembrandt steunt kunstaankopen van musea ten behoeve van ons openbaar kunstbezit. Van overheidswege wordt dit particulier initiatief fiscaal ondersteund. Voor giften van particulieren gelden onder bepaalde voorwaarden aftrekmogelijkheden voor de inkomsten- en successiebelasting. De Vereniging Rembrandt is geheel vrijgesteld van schenkings- en successierechten. Zo kan zij optimaal profiteren van uw gift tijdens uw leven of bij erfstelling. Op welke wijze levert uw schenking meer op? p Een gift is een schenking uit vrijgevigheid zonder dat daar op geld waardeerbare aanspraken tegenover staan. De Vereniging Rembrandt is gebaat bij elke gift. De gift kan in geld of natura (w.o. kunstvoorwerpen) geschieden en als eenmalige of periodieke schenking gedaan worden. Fiscaal is het het aantrekkelijkst voor u om de schenking in vijf of meer vaste termijnen te voldoen. Voor een dergelijke gift is, evenals bij erfstellingen of legaten, het inschakelen van een notaris nodig. De Vereniging Rembrandt is bereid de notariële kosten voor haar rekening te nemen bij periodieke giften vanaf € 200,- per termijn. p Door erfstelling of legaat kunt u uw vermogen, een bedrag en/of kunstvoorwerpen nalaten aan
44
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
de Vereniging Rembrandt. De bestemming van de kunstvoorwerpen kan worden bepaald in overleg met de Vereniging Rembrandt. Hiervoor geldt onder bepaalde voorwaarden de genoemde vrijstelling van successierechten. p Ten slotte noemen wij de bijzondere mogelijk heid dat erfgenamen het successierecht gedeelte lijk voldoen door overdracht van kunstvoorwerpen aan de Staat. U kunt ons hierover raadplegen. Waaraan draagt u bij? U draagt bij aan de realisatie van de algemene doelstelling van de Vereniging Rembrandt: verrijking van ons openbaar kunstbezit in algemene zin, of aan de verwerving van kunst werken op een bepaald verzamelgebied. Nieuwe mogelijkheden zijn: een Rembrandtfonds op Naam of een Themafonds. Wat is een Rembrandtfonds op Naam? Een persoonlijke manier van schenken of nalaten. Het is een apart fonds, waarvan de oprichter in samenspraak met de Vereniging Rembrandt de naam bepaalt (bijvoorbeeld de naam van de stichter[s]), de doelstelling en de wijze van besteding. Voor een Rembrandtfonds op Naam geldt een minimum bedrag van € 75.000.
Wat is een Themafonds? Deze fondsen worden in het leven geroepen voor degenen die geïnteresseerd zijn in een bepaald verzamelgebied. U kunt bijdragen aan een afzonderlijk Themafonds, bedoeld om bepaalde onderdelen van de openbare collecties te steunen, bijvoorbeeld 17de-eeuwse schilderkunst, religieuze kunst, prenten en tekeningen, beeldhouwkunst, kunstnijverheid of moderne kunst. Op deze wijze kunt u daadwerkelijk bijdragen aan kunstaankopen in bepaalde richtingen. De Vereniging Rembrandt kent inmiddels de volgende Themafondsen: Themafonds Zilver, Themafonds Prenten en Tekeningen, Themafonds Glas en Themafonds Schilderkunst 17de eeuw. Nadere informatie Wij geven u graag nadere informatie over de vermelde mogelijkheden. Hiervoor is een speciale brochure Geven om kunst? De kunst van het Geven samengesteld, die wij u desgevraagd toezenden. Wij nodigen u uit om hierover contact op te nemen met het Bureau (Drs. H.M. Blankenberg, telefoon 070 - 427 17 20, e-mail:
[email protected]).
ondersteunde Musea
gerard van Honthorst. Nieuwe aanwinst voor paleis Het Loo.
Lidmaatschapskaart R liggend.indd 1
09-10-09 14:34
De leden van de Vereniging Rembrandt hebben op vertoon van het bewijs van lidmaatschap vrije toegang tot de vaste collecties van de musea die sinds de oprichting van de vereniging in 1883 zijn gesteund bij de aankoop van kunstwerken. Dit zijn:
Alkmaar •
Amerongen •
Stedelijk Museum
• Museum Meermanno
• Wereldmuseum Rotterdam/
Kasteel Amerongen
• Museum Mesdag
Amersfoort •
Museum Flehite
Groningen •
Amstelveen •
Cobra Museum
Haarlem •
Amsterdam •
Allard Pierson Museum
• Teylers Museum
rozendaal •
• Amsterdams Historisch Museum
• Historisch Museum Haarlem
de rijp •
• Bijbels Museum
Gemeentemuseum Het
rijswijk (zh) •
• Joods Historisch Museum
Hannemahuis
schiedam •
• Museum Amstelkring
Voerman Museum
schoonhoven •
• Museum het Rembrandthuis
’ s-heerenberg • Kasteel Huis Bergh
sluis •
Harlingen •
Hattem •
• NAi Nederlands Architectuur-
Frans Halsmuseum
Kasteel Rosendael Museum In ‘t Houten Huis Museum Het Tollenshuis Stedelijk Museum Goud-, Zilver-, en Klokkenmuseum Oudheidkundige Verzameling
• Museum Willet-Holthuysen
Het Nijenhuis
• Nederlands Scheepvaartmuseum
• Pijpenkabinet & Smokania
’ s-Hertogenbosch • SM’s - Stedelijk Musem
Sociëteit
• Rijksmuseum
• Noordbrabants Museum
• Stedelijk Museum
Heusden a/d Maas • Het Gouverneurshuis
•
Hilversum •
Amsterdam
Hoorn •
• Tropenmuseum
Katwijk •
• Van Gogh Museum
laren •
Paleis Het Loo - Nationaal Museum
Leek •
Apeldoorn •
Appingedam •
Arnhem •
helmond •
Museum De Fundatie/Kasteel
instituut
• Museum Van Loon
• Stedelijk Museum Bureau
Heino/Wijhe •
Museum voor Volkenkunde
Groninger Museum
Gemeentemuseum Helmond
Belfort Sluis
sneek •
tiel •
tilburg •
Fries Scheepvaart Museum Streekmuseum De Groote Audax Textielmuseum De Pont, Stichting voor
Goois Museum
Westfries Museum
uden •
Katwijks Museum
uithuizen •
Singer Museum
utrecht •
Nationaal Rijtuigenmuseum
Borg Verhildersum
• Nationaal Museum van
Nationaal Glasmuseum
Speelklok tot Pierement
Fries Museum
• Museum Catharijneconvent
hedendaagse kunst Museum voor Religieuze Kunst Menkemaborg Centraal Museum
• Geldmuseum
Museum Stad Appingedam
Leens •
Gemeentemusea
Leerdam •
Assen •
Drents Museum
Leeuwarden •
Asten •
Beiaard- en Natuurmuseum Asten • Keramiekmuseum Princessehof
Vaassen •
Berg en Dal •
Afrika Museum
Velsen-zuid •
Het Markiezenhof
• Prentenk ab inet der Rijks-
Vlissingen •
Zeeuws maritiem muZEEum
Museum Kennemerland
voorburg •
Museum Swaensteyn
Breda’s Museum
• Rijksmuseum van Oudheden
weesp •
Historisch Museum Den Briel
• Rijksmuseum voor Volkenkunde
Bergen op Zoom •
beverwijk •
Breda •
Brielle •
Delft • Legermuseum
• Museum Lambert van Meerten
Leiden •
Loosdrecht • Maarssen •
• Volkenkundig Museum Nusantara
Maastricht •
Deventer •
Dordrecht •
Eindhoven •
Enkhuizen •
Enschede •
Gorinchem •
Gouda •
Gemeentemuseum
Woerden •
Stadsmuseum Woerden.
Zaandam •
Museum van het Nederlandse
Kasteel-Museum Sypestyn
Uurwerk
Slot Zuylen
Zaltbommel •
Bonnefantenmuseum
Zierikzee •
Maarten van Rossummuseum Maritiem Museum Zierikzee
Marken •
Marker Museum
• Stadhuismuseum
Dordrechts Museum
Middelburg •
Zeeuws Museum
Nijmegen •
Museum Het Valkhof
Otterlo •
Kröller-Müller Museum
• Stedelijk Museum
Museum Kempenland
• Nederlands Tegelmuseum
Stg Rijksmuseum Zuiderzeemuseum
Purmerend •
Rijksmuseum Twenthe
Gorcums Museum
Stedelijke Musea
’ s-Gravenhage • Gemeentemuseum Den Haag
• Haags Historisch Museum •
Museum Beeckestijn
• Stedelijk Van Abbemuseum
Kasteel de Cannenburch
Gemeentemusea
• Museum Mr. Simon van Gijn
univers it eit
• Stedelijk Museum De Lakenhal
• Stedelijk Museum Het Prinsenhof
Museum Boerhaave
Koninklijk Kabinet van
Schilderijen Mauritshuis
45
v e r e n i g i n g r e m b r a n d t NA J AAR 2 0 0 9
Zutphen •
zwol le •
Museum Henriëtte Polak in De Wildeman Stedelijk Museum
Purmerends Museum
• Museum de Fundatie/Paleis aan
Ridderkerk •
Huys ten Donck (alleen de tuinen)
de Blijmarkt
roermond •
Stedelijk Museum Roermond
Rotterdam •
Atlas van Stolk/Het Schielandhuis
(Historisch Museum Rotterdam) • Kunsthal Rotterdam • Maritiem Museum Rotterdam • Museum Boijmans Van Beuningen
In 2008 met steun van de Vereniging Rembrandt aangekochte werken:
AMSTERDAM
APPINGEDAM
MAASTRICHT
Amsterdams Historisch Museum Gezicht op Amsterdam vanaf de Amsteldijk, ca. 1680 Jacob Isaacksz. van Ruisdael
Museum Stad Appingedam
Bonnefantenmuseum
Brandewijnkom, ca. 1780 Reinder Pieters Frima
Guards en Shoeshine, 2004 Francis Alÿs
BREDA
MIDDELBURG
Breda’s Museum James Watt peinzend over de condensatie van stoom, 1868-1869 Petrus van Schendel
Zeeuws Museum
DELFT
OTTERLO
Stedelijk Museum Het Prinsenhof Kerkinterieur met beeldenstormers, ca. 1610-1630 Hendrik van Steenwijck II
Kröller-Müller Museum
AMSTERDAM
Van Gogh Museum De Seine bij Nanterre, 1906-1907 Maurice de Vlaminck
AMSTERDAM
Van Gogh Museum Montmartre in de regen, 1897 Pierre Bonnard
AMSTERDAM
Joods Historisch Museum Gezicht op de Grote en Portugese Synagoge te Amsterdam, ca. 1675-1680 Gerrit Adriaensz. Berckheyde
Gebed voor de maaltijd, 1907 Jan Toorop
Cold Storage, Vancouver, 2007 Jeff Wall
DEN HAAG
Gemeentemuseum Bokaal met deksel, ca. 1765-1770 toegeschreven aan Jacob Sang
ROTTERDAM
Museum Boijmans Van Beuningen Familieportret Lütjens, 1944 Max Beckmann
DORDRECHT AMSTERDAM
Rijksmuseum Gouden penning ter gelegenheid van de schrikkeljaardag van Hendrik van Beek, 1688 Isaac Pontanus geeft zijn kleinzoon Hendrik van Beek een gouden penning, 1689 Michiel van Musscher
Dordrechts Museum Riviergezicht bij Dordrecht, 1651 Jan Josephsz. van Goyen
ENSCHEDE
Rijksmuseum Twenthe Portretten van Marie Romain Hamelin en Marie Jeanne Puissant, 1781 Alexander Roslin
UTRECHT/AMSTERDAM
Centraal Museum/ Stedelijk Museum Kinderstoel, 1918-1921/22 Gerrit Rietveld
AMSTERDAM
HAARLEM
ZAANDAM
Rijksmuseum Twee studies van een naakte vrouw, ca. 1603 Jacob de Gheyn II
Teylers Museum De vernieling van het altaar van Baäl, ca. 1550 Pieter Aertsen
Museum van het Nederlandse Uurwerk Staande klok, ca. 1685 Steven Huijgens