V
N
K
Bulletin Kunsthistorici Over eigengereidheid, blote mannen en decanen in spijkerjasjes afscheidscolumn van Claudine Chavannes-Mazel P. 6 Kunsthistorici als auteursrechtelijke scheppers P. 16 Freek Schmidt in gesprek met Auke van der Woud P. 25 Speciale lustrumbijlage P. 33 en meer...
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
***JUBILEUMNUMMER***
V
N
K
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Dit bulletin komt uit in het 76ste levensjaar van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici. Dat er heel veel in 75 jaar gebeurd is, is een dooddoener; het mooiste moment is nu. De VNK is vandaag een grote vereniging, waarin heel veel voor haar leden georganiseerd wordt, en waarbij velen actief zijn betrokken. De facetten zijn zeer verschillend. Zoals u zult lezen in dit bulletin, wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van de kunsthistoricus als ‘auteursrechtelijke schepper’, kunt u meeleven met een kunsthistorica, die cum laude promoveerde, maar nooit ergens een vaste aanstelling kreeg. Inmiddels heeft ze links en rechts bewezen een uitstekende auteur en veel gevraagd eindredacteur te zijn, gewoon, door door te bijten. Secties binnen de vereniging organiseren workshops over vrijwel alle deelonderwerpen, waar de kunsthistoricus in het vrije veld vandaag mee wordt geconfronteerd. Kunst is overal. Natuurlijk staan we kort stil bij het lustrum, die vrolijke volle dag in het Catharijneconvent, bij de winnaars van de Karel van Manderprijs en de Jan van Gelderprijs 2014, en luisteren we in de serie ‘Kunsthistorici van weleer’ naar de wijze woorden Auke van der Woud. Maar vooral laten we graag de nieuwe voorzitter Annette de Vries aan het woord. De tijd is nu, en de blik is op straks.• Claudine Chavannes-Mazel Scheidend voorzitter
2
bulletin 2014 /3
Kunst is overal
N
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
3
Groepsfoto van het kunsthistorisch congres van 1939, Kasteel Zuylestein, Leersum
N
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
‘The making of’ de groepsfoto van VNK 75 op 7 november 2014, Catharijneconvent Utrecht door fotografe en kunsthistoricus Carla van de Puttelaar.
4
N
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
5
Groepsfoto VNK 75 op 7 november 2014, Catharijneconvent Utrecht. Foto: Carla van de Puttelaar.
N Over eigengereidheid, blote mannen en decanen in spijkerjasjes
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
door Claudine Chavannes-Mazel
De redactie van Kunsthistorici gaf mij een van de leukste afscheidscadeautjes ooit: ik mag in een column schrijven wat ik zelf wil. Achterom kijken, of grote lijnen naar de toekomst schetsen hoeft niet meer, want daar is de bundel Onder Kunsthistorici voor, die vorige maand bij het 75-jarig jubileum van de VNK ten doop werd gehouden. Ik mag persoonlijke meningen en gedachtes opschrijven, geheel voor eigen rekening. Daarbij wil ik niet zozeer iets constateren, maar liever emoties van die vervlogen tijd in een context plaatsen. Ik heb colleges gegeven van 1974 tot 2014, eerst op een hogeschool, kort erna ook op de universiteit. De HBO leerlingen woonden nog thuis, en spraken in de pauze over hun broertjes en zusjes, terwijl de eerstejaars in Leiden de vroege colleges nooit haalden, of slaperig de achterste rijen van de grote collegezalen vulden. De voorste rijen waren voor de deeltijdstudenten met de dikke collegedictaten en de cassettebandjes. Op tijd komen was sowieso geen optie. Ik zag de voorkennis in korte tijd draaien: moest men vroeger tenminste Gymnasium B hebben, in 1993 werd me bij de eerstejaars colleges in Amsterdam de vraag gesteld of Jezus dezelfde was als Christus. Het schriftelijk antwoord op de tentamenvraag dat jaar, over wat men in de christelijke kerk met Pasen en wat men met Pinksteren vierde, vergeet ik evenmin: ‘Met Pasen is Jezus Christus ten hemel opgestegen en met Pinksteren is hij daar aangekomen’. Amsterdam was zeker ongeloviger dan de rest van Nederland. Ook die andere vraag ‘Hebben de mensen zich in de middeleeuwen niet ontzettend geschaamd voor hun kunst? Het is toch zo lelijk!’ draag ik met me mee. 6
Studenten durfden nauwelijks bij de oppermachtige secretaresse naar binnen. Laat ik het bij die laatste tweeëntwintig Amsterdamse jaren houden. In Leiden had de decaan een driedelig pak aan en zei ‘u’ tegen mij, gewone sterveling. In 1993 werd ik als hoogleraar aan de UvA door de decaan in spijkerjasje welkom geheten. De secretaresse schokte me meer: zij verklaarde dat zij niets voor me kon doen, want ze was er niet voor de hoogleraren, alleen voor de Instituutsraad. Die Instituutsraad was een nachtmerrie: tijdens vergaderingen op een krappe zolder in neonlicht elkaar ter verantwoording roepen en de mantel uitvegen, met klaargemaakte bruine boterhammen uit plastic zakjes en kartonnetjes karnemelk voor ons. Dankzij de steun van de IR was de secretaresse zo’n beetje oppermachtig, samen met de administratief me-
K dewerker (lees: tegenwerker) zat ze streng op de grootste kamer. Studenten durfden er nauwelijks naar binnen. Iedereen besliste over alles mee: studenten, docenten en ondersteunend personeel. Over mijn benoeming was ook in de raad gestemd. Zoiets geeft een grote saamhorigheid, maar het was tegelijkertijd benepen: wie buiten de groep viel kreeg een trauma. Er werden geen cijfers gegeven, slechts voldoendes en onvoldoendes. Pas toen de computer zijn intrede deed en alle v’s automatisch in een 6 vertaalde, kwamen de cijfers terug. De docentloze werkgroepen waren weliswaar net van de baan, maar hoorcolleges waren frontaal, elitair en dus autoritair: het was immers bewezen dat ze niet bijdroegen aan het onderwijs. Het bewijs werd nooit op tafel gelegd, maar dat deed er niet toe. Als nieuwkomer keek ik mijn ogen uit en vouwde mij aanvankelijk gedwee in termen als ‘het postpropedeutisch kernpakket’. Er waren zoals gezegd geen hoorcolleges voor de honderdvijftig
bulletin 2014 /3
V
N eerstejaars, dus gaf ik non stop vijf keer dezelfde werkgroep in één dag. Na een jaar bedacht ik dat het anders moest, maar hoe de strenge IR te omzeilen? Een docent, met wie ik de werkgroepen ‘Startblok 1: Iconografie’ gaf – inderdaad, deel 1 van het postpropedeutisch kernpakket –, en ik zwoeren samen en planden om de secretaresse heen een aantal hoorcolleges in het blok. Toen we onder het neonlicht ter verantwoording werden geroepen, zeiden we dat het een experiment was, en dat het de studenten eigenlijk wel beviel. De zalen zaten vol. We werden gedoogd. Het jaar daarop bedachten we dat we, in de genderhype die er toen heerste, in de hoorcolleges Iconografie (later zou die term als te ouwerwets worden geschrapt) het woord ‘man’ niet meer zouden gebruiken, en geen enkele dia met een man zouden laten zien. Dat werd een vrolijk gepuzzel: geen Jezus in een blok Iconografie is best lastig. Maar er waren 10.000 maagden te over en we gebruikten gewoon Maria zonder kind, dus we hielden vol. We waren wel benieuwd of studenten iets zouden merken, en vrienden,
K die stiekem kwamen luisteren, kregen soms de slappe lach om ons gedraai, maar het bleef verder stil in de zaal. We eindigden het laatste college met een dia van een enorme advertentie van het kledingmerk HIJ: een levensgrote, vrijwel blote man, slechts gekleed in een herfstig blaadje, die korte tijd de bushokjes van Amsterdam sierde met het onderschrift ‘Donderdag wordt het echt herfst’. De docent liet daarbij de gordijnen van de grote collegezaal in de Oudemanhuispoort langzaam en theatraal omhoog gaan. Het merk HIJ bestaat niet meer, mijn collega nog wel.
Als het donderdag echt herfst wordt, valt ook het laatste blaadje. Wie die advertentie met de ogen van nu ziet, is verbaasd over de openheid en vrijheid van de blijde boodschap: als het donderdag echt herfst wordt, valt ook het laatste blaadje. Spannend natuurlijk, maar het gaat over het 7
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N kledingmerk ‘HIJ’, en die donderdag zouden de blote posters plaats gaan maken voor exemplaren met een correct geklede man, mooier dan wanneer hij bloot zou zijn. De omgang met bloot was vanzelfsprekend, er heerste geen enkele angst iemand daarmee te kwetsen – het idee alleen al, noch van de kant van HIJ, noch van het openbaar vervoer, om over de UvA maar te zwijgen. Heel Amsterdam hing er vol mee. We hebben nooit meer iets van de blote man gehoord. Hoorcolleges werden gemeengoed, stafleden gingen modules als hun eigendom beschouwen die ze naar eigen goeddunken konden inrichten, en alleen van bovenaf werd een samenhang gepropageerd. Korte tijd na de blote man had de UvA een aantal wervingsposters, waarop een meisje in de hoek stond van een klaslokaal; eronder een tekst in de trant van: ‘Ben je altijd al eigengereid geweest? Schrijf je dan in bij de UvA’. Ik vroeg zo’n poster om op mijn kamer te hangen, maar dat mocht niet. Openlijk dissident zijn werd voor personeelsleden ongepast geacht.
Eveneens tegen de wil van de faculteit, maar met de persoonlijke steun van de collegevoorzitter (die kon je toen gewoon spreken) heb ik in 1993 aan de UvA, net als eerder in Leiden, een deeltijdopleiding opgezet. Ik ben een groot voorstander van de éducation permanente, en lange tijd ging iedereen mee. Er kwamen veel studenten, en ook de politiek was voor. De laatste jaren keert het tij. In plaats van het op peil houden van kennis, ontmoedigt de universiteit hardop een tweede studie, avondonderwijs en tweedekansonderwijs, en maakt het onbetaalbaar. Niet uit ideële motieven, maar op grond van bezuinigingen volgen de universiteiten de politiek en vragen hoge bedragen. Ouder dan ‘jong’ mag ook niet meer. Hoe dit afloopt weet ik niet. Volksuniversiteiten en cursussen via particulier initiatief lopen uitstekend, en dus laten de universiteiten zich de kaas van het brood eten. Juist terwijl we in het kader van valorisatie volgens de politiek iets terug moeten doen voor de maatschappij. De VNK zal in het kader van de éducation 8
K
permanente de broodnodige vaardigheden kunnen meehelpen opbouwen en in stand houden, met workshops over schrijven, redactiewerk, films maken, enz. Als een soort postmaster-kernpakket, zeg maar. Mijn grootste wens? Dat kunstgeschiedenis niet alleen universitair hoog in het vaandel blijft, maar ook een verplicht vak op scholen wordt, om leerlingen niet alleen te leren schrijven, maar ook om ze te leren kijken.• Claudine Chavannes-Mazel is emeritus hoogleraar Middeleeuwse Kunst aan de UvA en scheidend voorzitter van de VNK.
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
V
N
K
‘Door schrijven verlichten’ Interview met Anne Margreet As-Vijvers
Anne Margreet W. As-Vijvers (1969) studeerde Kunstgeschiedenis aan de UvA en promoveerde cum laude aan dezelfde universiteit in 2002 op een onderzoek naar randversiering in Zuid-Nederlandse manuscripten, dat in 2013 in het Engels verscheen als Re-Making the Margin. The Master of the David Scenes and Flemish Manuscript Painting around 1500 in de Ars Nova serie van Brepols. Ze is werkzaam als zelfstandig onderzoeker en specialist op het terrein van de middeleeuwse boekverluchting. Ze publiceerde o.a. over de werkverdeling tussen verluchters, de betekenis van margedecoratie, de iconografie van de rozenkrans en maakte een aantal catalogi van handschriftencollecties. Ze geeft lezingen en is betrokken bij diverse wetenschappelijke projecten en tentoonstellingen op het vakgebied. Hoe is jouw passie voor het kunsthistorische vak ontstaan? Eigenlijk pas tijdens de propedeuse. Ik ging naar de UvA omdat ik Klassieke Archeologie wilde studeren, maar daarvoor was een propedeuse in een ander vak nodig. Dat werd dus Kunstgeschiedenis. In het derde trimester moest je zelfstandig een onderzoekje doen en aangezien ik dacht, ‘nu verdwijn ik straks naar Archeologie en heb ik nooit iets over de middeleeuwen geleerd’, koos ik daarvoor een middeleeuws onderwerp. Dat bleek zo boeiend, dat ik aan het eind van de propedeuse besloot om Middeleeuwse Kunstgeschiedenis te gaan studeren, de onderzoeksvariant. Later ging ik er Culturele Studies naast doen, omdat ik het museum in wilde. In dat kader volgde ik bij Boekwetenschap een inleidend college over o.a. middeleeuwse manuscripten en toen was duidelijk waar mijn echte belangstelling
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Door Annemiek Rens
Anne Margreet As-Vijvers
9
N naar uitging. Ik ben toen één dag per week in Leiden de colleges Handschriftenkunde van prof. dr. Peter Gumbert gaan volgen. Daar heb ik ongelooflijk veel geleerd over Codicologie en Paleografie. Tijdens de ochtendcolleges werden de nieuwste inzichten behandeld, dat werkte heel inspirerend. ’s Middags gingen we originele handschriften bestuderen in de UB. Onderwijl werkte ik aan mijn afstudeerscriptie over een rijkverlucht Zuid-Nederlands handschrift. Nadat ik korte tijd in de Koninklijke Bibliotheek had gewerkt voor het A.W. Byvanckgenootschap (een onderzoeksgroep Noord-Nederlandse handschriften, o.l.v. dr. Anne Korteweg, ook van haar kon je heel veel leren), werd ik de eerste aio van de nieuwe Amsterdamse hoogleraar Claudine ChavannesMazel, die begin dit jaar met emeritaat is gegaan. Zij is eveneens een handschriftenspecialist, dat was heel prettig. Zoals dat toen ging, was mijn proefschrift nog niet klaar na afloop van de aanstelling, en heb ik er (onderwijl kinderen gekregen) nog een paar jaar over gedaan om het te voltooien. In maart 2002 ben ik
K
Links: Re-Making the Margin (2013) Onder: Madonna met Kind, miniatuur door Simon Bening in een getijdenboek, Brugge(?), ca. 1515. Rouen, Bibliothèque municipale, Ms. 3028, f. 217r, detail (foto: J. Marrow)
cum laude gepromoveerd, sprak ik op een internationaal congres in Antwerpen en organiseerde ik een deel van de Groningse Codicologendagen. En zo ging het door: ik kreeg altijd wel de vraag of ik ergens aan mee wilde werken: een congres, lezing, artikel of tentoonstelling. Het onderzoek naar de Zuid-Nederlandse boekverluchting is heel internationaal, dat heeft me altijd aangesproken. Al die projecten waren meestal niet betaald, maar ik was al blij dat ik naast mijn gezin in het vak actief kon blijven.
Ik wil de resultaten van onderzoek overbrengen naar het publiek. Je werkt als freelance kunsthistoricus. Kun je iets meer vertellen over je werkzaamheden? Met mijn bureau Illuminare scribendo. Kunsthistorische projecten wil ik de resultaten van wetenschappelijk onderzoek overbrengen naar het publiek, of het nu vakgenoten zijn of cul10
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N
Drôlerie in de marge van een getijdenboek-met-psalter, Brugge(?), ca. 1515. Kopenhagen, Koninklijke Bibliotheek, Ms. GKS 1605/4°, f. 185r, detail (foto: KB Kopenhagen)
tuurhistorisch geïnteresseerden. Dat zit in de naam ‘door schrijven verlichten’ besloten. Daarnaast verwijst die naam natuurlijk naar de middeleeuwse boekverluchting, het vakgebied waarin ik gespecialiseerd ben, maar andere onderwerpen hebben zeker ook mijn belangstelling. Mijn werkzaamheden zijn samen te vatten
in de woorden ‘onderzoek, schrijven, redigeren en vertalen’. Collega’s vragen mij vaak om hun artikelen-in-wording door te lezen en het blijkt dat ik heel goed ben in het aanbrengen van structuur in een betoog. Een verhaal moet helder zijn: je wil van A naar B en hoe komen we daar? En dan op zo’n manier dat de lezer met je 11
mee blijft gaan. Schrijven kan ik zowel in het Nederlands als het Engels. Daaruit voortvloeiend ben ik ook begonnen met vertalen, in eerste instantie vanuit het Engels, maar Duits en Frans zou ook kunnen. Voor een auteur is het ontzettend belangrijk dat de vertaler inhoudelijk begrijpt waar het stuk over gaat. Dat heb ik zelf vaak genoeg ervaren. De uitdaging is niet alleen het omzetten van de betekenis van de tekst naar het Nederlands; het gaat erom ook de schrijfstijl van de auteur te behouden. Afhankelijk van de wensen van de opdrachtgever, bijvoorbeeld een museum, bibliotheek, verzamelaar of antiquaar, kan ik dus (een deel van) het onderzoek doen, teksten schrijven voor een boek, tijdschrift, tentoonstelling, website, andere auteurs aanzoeken, de redactie voeren over een catalogus of andere publicatie, en alles wat daar verder bij komt kijken. Is het een bewuste keuze om als zelfstandige te werken? Ja en nee. Het is een bewuste keuze geweest om mijn proefschrift af te maken. Ook daarna wilde ik per se onderzoek blijven
K doen. Ik had de arbeidsmarkt op kunnen gaan, maar dan was ik nu waarschijnlijk buiten het vakgebied werkzaam geweest. Ik heb enkele malen een postdocaanvraag geschreven. Op een gegeven moment had ik de laatste ronde bereikt van een Europese subsidieronde (ERC). Uiteindelijk toch nog buiten de boot gevallen, dus opnieuw een aanvraag ingediend bij NWO in de eerstvolgende Vidi-ronde. Vrijwel hetzelfde onderzoeksproject ging er toen in de voorselectie al uit. Toen had ik het een beetje gezien. Je werkt maanden aan een onderzoeksvoorstel, overlegt erover met de mensen die er op je vakgebied toe doen, en vervolgens wordt het door niet-specialisten naar de prullenbak verwezen, tenminste zo voelt het. En stel dat het lukt, dan kun je na een paar jaar weer opnieuw beginnen. Het probleem is natuurlijk dat er te weinig goede voorstellen gehonoreerd kunnen worden. Andere banen zijn minstens zo schaars. Tweede-keus banen heb ik niet geprobeerd. Dan heb je een baan en een gezin, maar daarnaast geen onderzoek meer. Dankzij e-mail en internet is het natuur-
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N lijk veel gemakkelijker geworden om vanuit huis te werken. Mijn directe vakgenoten wonen en werken voor een belangrijk deel in het buitenland. Die zou ik op de werkvloer toch niet dagelijks zien. Een van mijn beste vrienden is een Amerikaanse vakgenote, met wie ik veel mail en app. Om de paar jaar zien we elkaar bij een congres of bij elkaar thuis. Is het de laatste jaren moeilijker om aan opdrachten te komen vanwege de situatie in de culturele sector of misschien juist eenvoudiger? Hoe ervaar jij dit? Bij tentoonstellingsprojecten merk je wel dat er niet vanzelfsprekend budget is om een externe specialist aan te stellen. En ik ben weliswaar gastonderzoeker bij de Universiteit van Amsterdam, maar daar staat geen financiële vergoeding tegenover, dus het komt bij de meeste projecten toch op fondsenwerving aan. Nadat in 2013 de gedrukte (geheel herschreven en in het Engels vertaalde) uitgave van mijn dissertatie was verschenen, is het voor mij wel makkelijker geworden om nieuwe wegen in te slaan. Re-Making the Margin
K
is een mooi en kloek boek geworden van bijna 800 pagina’s. Nu het is afgerond, heb ik eindelijk de handen vrij voor grotere projecten. De afgelopen twee jaar heb ik grotendeels gewerkt aan de catalogus van een – onderwijl nog groeiende – privécollectie. Als zelfstandige ben ik flexibel en meestal op korte termijn beschikbaar, dat is een voordeel voor potentiële opdrachtgevers. Je ‘corebusiness’ is het maken van catalogi van privécollecties. Hoe is dat zo gekomen? Boeken maken, een auteursgroep aansturen en het overzicht behouden, dat zou ik eerder mijn kernactiviteit willen noemen. Zoals het publieksboek bij de tentoonstelling over het Getijdenboek van Katherina van Kleef in Nijmegen en New York (De hand van de meester, 2010). Inderdaad heb ik een aantal malen een catalogus van een privécollectie gemaakt, de laatste keer kwam al ter sprake. Voor die catalogi ben ik steeds via mijn netwerk gevraagd. Het is ontzettend leuk om te doen. Zo’n collectie bevat vaak minder bekende manuscripten, dus is er kans op nieuwe ontdek12
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
Opdrachtgever met beschermengel, knielend voor een altaar met crucifix, miniatuur door de Meester van de Davidscènes in een getijdenboek-metpsalter, Brugge(?), ca. 1515. Kopenhagen, Koninklijke Bibliotheek, Ms. GKS 1605/4°, f. 46r (foto: KB Kopenhagen)
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
kingen. Een verzamelaar houdt zijn of haar eigen handschriften zelf in handen – een uitgelezen kans om laten zien wat de wetenschap allemaal kan vertellen over de voorwerpen in de collectie. In mijn catalogus heb ik daarom ruimschoots aandacht besteed aan zaken die je op een tentoonstelling moeilijk kunt visualiseren, bijvoorbeeld dat er een paar katernen ooit vervangen zijn om het handschrift aan te passen voor een latere eigenaar en hoe je dat kunt zien. Verder wordt bij elk catalogusnummer de boekband afgebeeld: daaraan herken je de handschriften in je eigen collectie immers het eerst.
Je bent immers gevraagd vanwege je expertise. In welk opzicht verschilt dit wereldje van particuliere verzamelaars met dat van de publieke collecties? Je werkt voor een bepaalde opdrachtgever, dus het contact is
Kalenderblad voor de maand december in een getijdenboek, Brugge(?), ca. 1515. Rouen, Bibliothèque municipale, Ms. 3028, f. 12v (foto: J. Marrow)
13
K persoonlijk. De bedoeling is dat je realiseert wat hem of haar voor ogen staat. Veel gaat in overleg; je bent immers gevraagd vanwege je expertise, dus er is een grote eigen inbreng mogelijk. Vaak is er veel ruimte voor eigen ideeën, je kunt heel zelfstandig werken. De omgang met de objecten is minder aan regels gebonden dan bij een instelling. Er komt een stukje advies bij kijken, bijvoorbeeld wat betreft nieuwe aankopen. Past dit in de collectie, hoe is de kwaliteit, ben ik het eens met hoe het object door de antiquaar wordt gepresenteerd? Bij particuliere opdrachtgevers is er soms (niet altijd) meer geld beschikbaar en men erkent dat expertise niet altijd gratis kan zijn. Bij sommige verzamelaars is geheimhouding vereist. Daarnaast is je publicatielijst enorm en organiseer je tentoonstellingen. Hoe combineer je al deze werkzaamheden met een gezinsleven (vier kinderen)? De kunst is prioriteiten te stellen. In mijn werk ben ik heel precies en perfectionistisch. Als je het overzicht over een project wilt behouden, moet je georganiseerd
bulletin 2014 /3
V
V
N
De verleiding is groot om ‘s avonds toch nog even iets na te kijken of op te zoeken. Hoe ziet jouw dag er doorgaans uit? Als iedereen de deur uit is, loop ik de trap af naar het souterrain van mijn huis in IJsselstein, waar ik een ruime, lichte kamer in gebruik heb als kantoor. De belangrijkste literatuur op mijn vakgebied heb ik zelf in de boekenkast staan. Via de Koninklijke Bibliotheek e.d. heb ik toegang tot allerlei digitale bestanden. Uiteraard heb ik in de loop der jaren veel beeldmateriaal verzameld en er komt dankzij digitaliseringsprojecten ook steeds meer online beschikbaar. Afhankelijk
van het project dat ik omhanden heb, reis ik per trein of auto naar een opdrachtgever, bibliotheek of andere instelling. Vroeger ging ik ´s avonds, als de kinderen in bed lagen, altijd nog aan het werk, maar nu ze groter zijn, is dat eigenlijk de moeite niet meer. Dus probeer ik dat niet te doen, al is de verleiding groot om nog even iets na te kijken of op te zoeken. Eén avond in de week heb ik zangles. Met dat talent zou ik eigenlijk wel meer willen doen, maar nu zie ik het vooral als ontspanning.
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
werken. Dat is per saldo sneller en het resultaat is beter. Verder moet je realistisch blijven: ik zou dolgraag vaker naar concerten gaan, maar dat komt er nu meestal niet van. Die tijd komt later wel.
K
Op dit moment werk je aan een grote handschriftententoonstelling, zou je daar iets meer over willen vertellen? Samen met Anne Korteweg (emerita conservator handschriften van de KB) organiseer ik een tentoonstelling over ZuidNederlandse handschriften in Nederlands bezit, Luister uit de Bourgondische Nederlanden. Naast een aantal bekende handschriften, zoals het Getijdenboek van Philips de Goede in de KB, zijn er in diverse collecties in heel Nederland handschriften te vinden die zijn gemaakt in de Zuide14
Aan het werk bij een instelling
N
De drie torens van IJsselstein (foto: A.M.W. As-Vijvers, 2010)
lijke Nederlanden. Vele daarvan zijn niet of nauwelijks bekend. We willen die handschriften aan een groter publiek tonen, niet alleen in Nederland maar liefst ook in België, daar waar ze zijn vervaardigd. Bij de tentoonstelling zal een boek in twee talen verschijnen, waarvoor we naast onszelf de internationale specialisten op het vakgebied hebben
weten aan te trekken. De handschriften hebben we thematisch geordend, zodat er niet alleen een chronologisch overzicht, maar ook een cultuurhistorisch verhaal ontstaat. Het is een groot project, met bijna honderd handschriften en een internationale auteursgroep, dus een hele uitdaging om daarover de redactie te voeren. Ik verheug me erop. 15
Tot slot, wat zijn je plannen voor de toekomst? Momenteel ben ik een artikel aan het afronden over de weergave en betekenis van bloeiende planten in Zuid-Nederlandse handschriften rond 1500, voor het boek De Groene Middeleeuwen over het gebruik van planten tussen 600 en 1600 (onder redactie van Claudine Chavannes-Mazel
K en Linda IJpelaar). Daarna wil ik het tentoonstellingsproject over Zuid-Nederlandse handschriften daadwerkelijk in gang gaan zetten en verder heb ik het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen een lezingenreeks beloofd voor maart 2015. Er zullen ongetwijfeld nieuwe verzoeken binnenkomen voor onderzoek, beschrijvingen van handschriften, publicaties, tentoonstellingen en vertaalwerk. Bovendien heb ik zelf nog een aantal projecten die ik wil uitwerken. Daarnaast wil ik mijn werkzaamheden uitbreiden naar andere terreinen dan middeleeuwse handschriften. Die eigen website moet er nu eindelijk eens van komen. Kortom, het in de afgelopen twee decennia opgebouwde kapitaal verzilveren door mijn werk als freelancer te professionaliseren en uit te bouwen.•
[email protected] Annemiek Rens is redacteur bij de VNK en werkzaam bij het RKD en het Drents Museum.
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
V
N
K
Kunsthistorici als auteursrechtelijke scheppers Bij auteursrechten denk je natuurlijk in de eerste plaats aan de rechten die rusten op de kunstwerken waarmee een kunsthistoricus zich bezig houdt, maar ook kunsthistorici verrichten scheppende arbeid die beschermd wordt door de Auteurswet. Bijvoorbeeld bij het schrijven van een artikel of boek en het geven van presentaties, maar ook bij het samenstellen van een collectie, tentoonstelling of catalogus. Daarbij dient een kunsthistoricus natuurlijk wel rekening te blijven houden met de rechten die rusten op de kunstwerken die hij gebruikt. De Karel Appelstichting kon bijvoorbeeld de publicatie van een oeuvrecatalogus van het werk van Appel zonder haar toestemming tegengaan – het beroep van de kunsthandelaar die daarmee bezig was op het ‘citaatrecht’ en de ‘catalogusexceptie’ werd door de rechter verworpen. Daarentegen stond het de rechthebbende op het werk van de Friese kunstenaar Gerrit Benner niet meer vrij om goedkeuring te onthouden aan de publicatie van een tentoonstellingscatalogus omdat volgens de rechter in een eerder stadium het vertrouwen was gewekt dat toestemming zou worden verleend.
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
door Sjo Anne Hoogcarspel
1. Gerrit Benner, Landschap met rode wolken, 1969, collectie provincie Fryslân
van ‘oorspronkelijkheid’ – thans Dit artikel gaat over kunsthistorici als auteursrechtelijke scheppers. de basis van auteursrechtelijke Welke rechten hebben kunsthistorici op basis van de Auteurswet, en bescherming, waarover zo meer met welke rechten van kunstenaars – en, minstens zo belangrijk: hun – werd toen nog helemaal niet rechtsopvolgers of belangenbehartigers, zoals familie of een stichting gesteld: het ging om privileges – moet rekening worden gehouden? van drukkers met betrekking tot uitgaven van werken, waarbij de Geschiedenis van het auteursrecht wensen of rechten van de betrokHet auteursrecht van vandaag kent een lange geschiedenis, die begint ken auteurs helemaal niet relebij de opkomst van de boekdrukkunst in de zeventiende eeuw – al vant waren.[1] In de negentiende was van auteursrecht in hedendaagse zin toen nog geen sprake. De eis en twintigste eeuw werd steeds 16
meer waarde gehecht aan expressie en creativiteit en groeide het besef dat de scheppende arbeid van een individu bescherming verdient. Onder invloed van de mondialisering van de handel ontstonden toen de eerste auteursrechtelijke verdragen en wetten waarin creatieve arbeid als zodanig werd beschermd, zoals de Berner Conventie in
N 1886. Ter gelegenheid van de toetreding van Nederland tot dit verdrag in 1912 kwam de huidige Nederlandse Auteurswet tot stand. Inmiddels is de invloed van Europa vergaand doorgedrongen in ons nationale auteursrecht, met name door de Europese Auteursrechtrichtlijn van 2001 en de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg daarvan.
Auteursrecht ontstaat op het moment dat een tekst op papier wordt gezet. Wat is auteursrecht? Auteursrecht beschermt creatieve arbeid en geeft een auteur zeggenschap over het product van zijn arbeid: zijn ‘werk’. Anders dan bijvoorbeeld voor het verkrijgen van een octrooi of merk, is aan het ontstaan van auteursrecht geen formaliteit als voorwaarde verbonden: enkel door het creëren van een werk ontstaat
daarop auteursrecht, toekomend aan de maker. Dit betekent dat op het moment dat bijvoorbeeld een schrijver een tekst bedenkt en die op papier zet, auteursrecht op die tekst ontstaat. De Auteurswet geeft een aantal voorbeelden van mogelijke auteursrechtelijk beschermde werken – zoals boeken, toneelstukken, ontwerpen, films en computerprogramma’s – maar dit zijn slechts voorbeelden: ‘ieder voortbrengsel op het gebied van letterkunde, wetenschap of kunst, op welke wijze of in welken vorm het ook tot uitdrukking zij gebracht’ kan auteursrechtelijke bescherming toekomen’.[2] In de rechtspraak zijn bijvoorbeeld ook televisieformats en geuren erkend als auteursrechtelijk beschermde werken. De artistieke of wetenschappelijke waarde die aan een werk kan worden toegekend, is voor het auteursrecht niet van belang. Wél vereist is dat er sprake is van een creatieve prestatie. De Nederlandse rechtspraak heeft dit zo geformuleerd dat er sprake moet zijn van een ‘eigen oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker’[3]. In Europese rechtspraak wordt de maatstaf 17
gehanteerd dat het moet gaan om een ‘eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk’. [4] Deze vereisten komen er in wezen op neer dat het gemaakte werk niet ontleend mag zijn aan een ander werk – het moet ‘oorspronkelijk’ zijn – en dat er sprake moet zijn van menselijke scheppende arbeid en creatieve keuzes – het moet ‘origineel’ zijn. Aan de vereiste ‘originaliteit’ worden overigens niet al te hoge eisen gesteld: als er ruimte bestaat om creatieve keuzes te maken, verleent het auteursrecht al snel bescherming. Stijlen worden niet beschermd door het auteursrecht Haast geen enkel kunstwerk zal absoluut oorspronkelijk zijn. Elk werk past in een lange reeks van voorgangers. Zoals Jansons stelt: ‘Without tradition, no originality would be possible’.[5] Kunstenaars hebben altijd gekopieerd en geïmiteerd.[6] Stijlen en stromingen beïnvloeden het werk van kunstenaars waardoor er gelijkenissen ontstaan tussen de werken van kunstenaars die in een bepaalde stijl of stroming
K werken. Dat hoeft niet in de weg te staan aan auteursrechtelijke bescherming: zolang uit een werk ‘in de stijl van’ iets eigens blijkt, door de maker erin gelegd, zal het waarschijnlijk beschermd worden door het auteursrecht. Stijlen of stijlkenmerken als zodanig worden echter niet beschermd door het auteursecht. Het auteursrecht geeft geen exclusief recht aan degene die volgens een stijl werkt, zelfs niet indien die stijl voor hem of haar kenmerkend is. Dit ondervond beeldend kunstenares Gerdine Duijsens (1951) toen zij werd nagevolgd met haar kleurrijke schilderijen met omhoog kijkende voluptueuze dames en stevige heren. Duijsens claimde auteursrecht op deze figuren omdat zij die altijd op een karakteristieke manier uitbeeldt. Haar figuren zijn ‘characters’, zoals Bambi of Fokke & Sukke, die – zo meent Duijsens – zelfstandig auteursrechtelijke bescherming verdienen. Op die manier wilde zij het gebruik daarvan door navolgers tegengaan, onafhankelijk van de manier waarop die figuren in een concreet geval worden afgebeeld.
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N Het Hof ’s-Hertogenbosch ging daar niet in mee omdat het auteursrecht geen ideeën of stijlen beschermd, maar alleen de concrete uitwerking daarvan.[7] Per geval moest worden gekeken of een bepaalde dame of heer op een schilderij van Duijsens was overgenomen. Vijf van de schilderijen in geding maakten inbreuk op de auteursrechten van Duijsens omdat ze concreet waren nagebootst, de overige schilderijen waren geen auteursrechtinbreuk omdat ze slechts geschilderd waren ‘in de stijl van’ Duijsens.
2. Gerdine Duijsens, ‘Always waiting for the waiter’, Monotype, 93 x 136 cm. 3. Theo Broeren, Het aperitief, acryl op linnen, 160 x 120 cm. Dit werk van Broeren stond overigens (voor zover bekend) niet ter discussie in de genoemde rechtszaak tussen Broeren en Duijsens.
De keuzes die een conservator maakt kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. Openbaar maken en verveelvoudigen Als er sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk, dan verleent het auteursrecht de maker tal van rechten met betrekking tot het gebruik daarvan. 18
K Voor een groot aantal handelingen is toestemming vereist. De Auteurswet vat deze handelingen samen onder de termen ‘openbaar maken’ en ‘verveelvoudigen’.[8] Onder ‘openbaar maken’ vallen handelingen waardoor een werk op de één of andere manier voor het publiek toegankelijk wordt gemaakt. Bijvoorbeeld door het tonen van een werk in een tentoonstelling, op televisie of in een boek. Ook bijvoorbeeld het uitlenen of verhuren van een werk valt onder het begrip ‘openbaar maken’ omdat het werk daarmee tevens voor het publiek toegankelijk wordt gemaakt. Met ‘verveelvoudigen’ wordt het maken van kopieën of reproducties bedoeld. Het kan dan gaan om het maken van nieuwe exemplaren, maar ook om het vastleggen van een werk op bijvoorbeeld een foto. Overigens kan de auteursrechthebbende niet alleen bezwaar maken tegen één op één kopieën, maar ook tegen nabootsingen of bewerkingen. De techniek die wordt gebruikt, is niet relevant: het verspreiden van een boek met daarin een afbeelding van een kunstwerk vormt evenzeer een openbaarmaking en
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
verveelvoudiging van dat kunstwerk, als het tonen ervan op een website. Auteursrechtelijke bescherming van een collectie, tentoonstelling of catalogus Niet alleen bij het creëren van kunstwerken, maar ook bij het samenstellen van een collectie of tentoonstelling op basis van die kunstwerken komt creatieve arbeid kijken. Een conservator maakt immers keuzes met betrekking tot het thema, de titel, de te tonen objecten, en de inrichting daarvan. Die keuzes kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn, mits ze – kort gezegd – voldoen aan de vereisten van oorspronkelijkheid en originaliteit en voldoende concreet zijn uitgewerkt. Ook creatieve keuzes die gemaakt worden bij het samenstellen van een tentoonstellings- of oeuvrecatalogus kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. De Auteurswet erkent zelfs specifiek dat een verzameling van verschillende werken als een zelfstandig werk wordt beschermd. [9] Er moet dan wel sprake zijn van enige mate van selectie en or-
dening: het enkel samenbrengen van een oeuvre van een kunstenaar als zodanig zal in de regel onvoldoende zijn. Het auteursrechtelijk relevante werk zal met name bestaan uit keuzes die gemaakt worden in volgorde van de werken, de begeleidende teksten en opmaak van het geheel. Ideeën of concepten zijn niet beschermd Het auteursrecht biedt geen bescherming aan ideeën of concepten als zodanig maar alleen de oorspronkelijke uitdrukkingswijze daarvan. ‘Gedachten staan vrij’, zo luidt het gezegde. Het idee om een tentoonstelling te maken met het thema ‘beweging in de kunst’ is bijvoorbeeld geen auteursrechtelijk beschermd werk – hoe origineel en vernieuwend dit thema kunsthistorisch gezien ook moge zijn. De concrete uitvoering die Sandberg in 1961 aan dit thema gaf in zijn tentoonstelling ‘Bewogen Beweging’, komt daarentegen wél auteursrechtelijke bescherming toe. [10] Het opnieuw uitvoeren van deze tentoonstelling zonder toestemming van de rechthebbende zal dan ook auteursrechtinbreuk 19
opleveren, terwijl het een ieder vrij staat een tentoonstelling te maken met dezelfde thematiek. Een idee of concept moet in ieder geval voldoende concreet zijn uitgewerkt en in een tastbare vorm zijn gegoten om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Maar, wanneer is een idee of concept voldoende uitgewerkt? Uit de rechtspraktijk zijn met name voorbeelden bekend waarbij geclaimd werd dat een tv-format werd overgenomen. Zo claimden twee eiseressen (namen onbekend), die met een producent hadden samengewerkt aan de ontwikkeling van tv-programma met de titel Hollandse Meesters in de 21ste eeuw, auteursrechten op een tv-format dat door hen werd omschreven als ‘het filmen van de hartslag van de kunstenaar in zijn atelier en hoe hij zijn werk uitvoert’. De Rechtbank Amsterdam was echter van oordeel dat het idee om een serie gefilmde portretten te maken van hedendaagse kunstenaars in hun atelier niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.[11] Een idee moet vol-
K doende zijn geconcretiseerd en vormgegeven om als tv-format auteursrechtelijk beschermd te worden. De eiseressen hadden volgens de Rechtbank onvoldoende onderbouwd welke originele, concrete elementen en vormaspecten er volgens hen toe zouden moeten leiden dat Hollandse Meesters in de 21ste eeuw een auteursrechtelijk beschermd format heeft. Dat alle afleveringen zijn gefilmd in een atelier en dat getoond wordt hoe de kunstenaars werken, achtte de Rechtbank daartoe onvoldoende. Het is dus verstandig om een idee of concept goed op papier uit te werken alvorens het met een potentiële geïnteresseerde te delen. Om het moment van creatie later te kunnen bewijzen (‘ik was eerst!’), is het handig om het uitgewerkte idee of concept naar jezelf te e-mailen. Daarnaast verdient het de voorkeur om vooraf duidelijke afspraken te maken over wat er gedaan mag worden met het idee of concept, omdat het auteursrecht maar zeer beperkte bescherming biedt als een idee of concept van een ander wordt gebruikt.
bulletin 2014 /3
V
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Het is goed gebruik om de rechthebbenden te laten meelezen bij het samenstellen van een catalogus. Auteursrechten op de gebruikte kunstwerken Bij het samenstellen van een collectie, tentoonstelling of catalogus moet een kunsthistoricus natuurlijk wel rekening blijven houden met de rechten die rusten op de kunstwerken die hij daarbij gebruikt. Over het algemeen zal toestemming van de auteursrechthebbende vereist zijn. Het auteursrecht vervalt in beginsel pas zeventig jaar na de dood van de maker.[12] Het is soms best lastig om te achterhalen tot wie je je moet wenden om toestemming te krijgen: dat is lang niet altijd de kunstenaar zelf. Het auteursrecht is vatbaar voor erfopvolging en kan ‘bij akte’ worden overgedragen, dus schriftelijk.[13] Er kunnen exclusieve licenties gegeven zijn waardoor het de auteursrechthebbende niet meer
4. Stedelijk Museum Amsterdam. Bewogen beweging. 10 Maart - 17 April 1961 In samenwerking met moderna museet Stockholm.
20
K vrij staat toestemming te geven. Het beheer kan bijvoorbeeld in handen gegeven zijn aan een stichting of familielid. Bij het samenstellen van een tentoonstellings- of oeuvrecatalogus is het goed gebruik om de rechthebbenden mee te laten lezen. Het is verstandig om vooraf duidelijke afspraken te maken over de voorwaarden waaronder toestemming voor publicatie zal worden verleend. Dat ondervond ook het Fries Museum toen het een catalogus bij een overzichtstentoonstelling over het werk van Gerrit Benner (1897-1981) wilde uitgeven. De conservator had de opzet en inrichting van de tentoonstelling met de zoon van Benner besproken en de biografie voor de catalogus ter correctie en aanvulling aan hem aangeboden. Daarbij werd hij erop gewezen dat de kleindochter van Benner inmiddels auteursrechthebbende was. Nadat de conservator een gecorrigeerde versie van de biografie van de zoon van Benner retour had gekregen, liet de Stichting Beeldrecht, die de auteursrechten namens de kleindochter beheert, weten dat zij
bulletin 2014 /3
V
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
geen medewerking wilde verlenen aan een licentie voor de beoogde uitgave, onder andere omdat de biografie onjuistheden zou bevatten, maar ook om allerlei reden van meer persoonlijke aard. De drukproef was inmiddels gereed en het museum had aanzienlijke kosten gemaakt. In de procedure die volgde, was de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam van oordeel dat het de kleindochter van Benner inmiddels niet meer vrij stond om haar goedkeuring aan de publicatie te onthouden omdat bij het Fries Museum het vertrouwen was gewekt dat toestemming zou worden verleend.[14] Omdat de kleindochter, die in Londen woonde, de contacten met het Fries Museum en de uitgave van de catalogus welbewust aan haar vader had overgelaten, dienden zijn gedragingen en uitingen aan haar te worden toegerekend. Dit oordeel hing volledig af van de feitelijke omstandigheden: het dubbeltje had voor het Fries Museum ook de andere kant op kunnen vallen. Om dit soort problemen te voorkomen, heeft
het de voorkeur vooraf duidelijke afspraken met rechthebbenden te maken en die op papier te zetten. Citaatrecht en tentoonstellingsexceptie Het auteursrecht is niet onbeperkt. Naast de al genoemde beperking in tijdsduur, zijn er allerlei uitzonderingen (‘excepties’) op grond waarvan bepaalde handelingen, die anders auteursrechtinbreuk zouden opleveren, zijn toegestaan.[15] Een bekende uitzondering is bijvoorbeeld de privé-kopie op grond waarvan het maken van kopieën voor eigen oefening, studie of gebruik is toegestaan.[16] Ook vermeldenswaardig zijn de speciale uitzonderingen voor musea. Musea mogen bijvoorbeeld werk dat onderdeel uitmaakt van de collectie in een besloten netwerk toegankelijk maken voor onderzoek of privéstudie[17] en mogen kopieën maken van werken uit hun collectie die door de tand des tijds worden aangetast om die zo te behouden voor de instelling (de zogenaamde ‘preserveringskopieën’).[18] Recent toegevoegd is de mogelijkheid voor musea om ‘verweesde werken’ – waarvan 21
na zorgvuldig onderzoek geen rechthebbende meer kan worden gevonden – onder bepaalde voorwaarden te reproduceren en online beschikbaar te stellen. [19] Al deze uitzonderingen zijn overigens onderhevig aan strikte voorwaarden.
Illustraties die slechts ter verfraaiing dienen zijn geen citaten. Voor kunsthistorische scheppende arbeid, lijken het citaatrecht[20] en de tentoonstellingsexceptie[21] het relevantst. Het citaatrecht maakt dat het citeren van relevante gedeelten uit andere werken in de context van een ‘aankondiging, beoordeling, polemiek of wetenschappelijke verhandeling of voor een uiting met vergelijkbaar doel’ – een serieuze uiting dus – onder bepaalde voorwaarden geoorloofd is, zonder toestemming van de maker van het geciteerde werk. Het kan zowel gaan om tekstcitaten
K als beeldcitaten, zoals afbeeldingen van besproken kunstwerken. Het geciteerde werk moet wel rechtmatig openbaar gemaakt zijn – citeren uit bijvoorbeeld geheime brieven valt niet onder het citaatrecht. Bij het citeren moet, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de bron worden vermeld. Ook moeten de persoonlijkheidsrechten van de maker in acht worden genomen; misleidend selectief of zelfs onjuist selecteren kan daarmee in strijd komen.[22] Daarnaast moet het citaat inhoudelijk verband houden met de context waarin geciteerd wordt; illustraties die slechts ter verfraaiing dienen zijn geen citaten. Het afbeelden van een reproductie van een werk dat wordt tentoongesteld op een affiche voor een tentoonstelling of op een tentoonstellingscatalogus zal bijvoorbeeld over het algemeen voldoende verband houden met de context. Hetzelfde geldt voor het afbeelden van een kunstwerk bij een wetenschappelijk artikel waarin dat kunstwerk wordt besproken. Het citaat mag echter geen afbreuk doen aan de normale exploitatie van het geciteerde werk.[23] Maar, wat is de nor-
bulletin 2014 /3
V
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
male exploitatie van een werk, en wanneer wordt daaraan afbreuk gedaan? De grens valt niet altijd even eenvoudig te trekken. Een Utrechtse kunsthandelaar deed een beroep op het citaatrecht toen de Karel Appelstichting, die het auteursrecht beheert, geen toestemming wilde verlenen voor publicatie van een oeuvrecatalogus waarin bijna duizend grafische werken en multiples van Karel Appel (19212006) werden beschreven.[24] Een dergelijke oeuvrecatalogus bestond nog niet en beoogde te voorzien in een groeiende behoefte onder verzamelaars, musea en andere geïnteresseerden aan een gedegen naslagwerk, aldus de kunsthandelaar. Naast een wetenschappelijke beschrijving wilde de kunsthandelaar ook kleine afbeeldingen van de beschreven objecten als ‘citaat’ toevoegen. De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht vond echter dat het opnemen van duizend afbeeldingen met een commercieel doel de grenzen van het toelaatbare te buiten ging en de normale exploitatie van het werk van Karel Appel kon aantasten,
en wees het gevorderde publicatieverbod toe.
De eigenaar van een kunstwerk is niet automatisch de rechthebbende. De tentoonstellingsexceptie geeft eigenaars en bruikleenhouders van een kunstwerk de mogelijkheid om dit werk openbaar te maken of te verveelvoudigen ‘voor zover dat noodzakelijk is voor de openbare tentoonstelling of openbare verkopen van dat werk, een en ander met uitsluiting van enig ander commercieel doel’.[25] Op grond van de tentoonstellingsexceptie kan het opnemen van kunstwerken in een verkoop- of tentoonstellingscatalogus dus geoorloofd zijn, zonder dat daarvoor de toestemming van de rechthebbende vereist is. Dit is niet vanzelfsprekend: eigenaar zijn van een exemplaar van een kunstwerk is iets anders dan auteursrechthebbende zijn. Zelfs de eigenaar van een auteursrech22
telijk beschermd voorwerp moet over het algemeen toestemming aan de rechthebbende vragen om het werk openbaar te maken of te verveelvoudigen. Maar verkrijgers willen hun kunstwerken natuurlijk graag laten zien en moeten die wel kunnen verkopen. De tentoonstellingsexceptie sluit aan bij dit verwachtingspatroon. Het gebruik moet wel noodzakelijk zijn voor de promotie van de tentoonstelling of veiling – ander commercieel gebruik valt hier niet onder. Ook de eerder genoemde Utrechtse kunsthandelaar deed een beroep op de tentoonstellingsexceptie. De eigenaren van de verschillende werken van Appel die waren opgenomen in de oeuvrecatalogus zouden, ieder voor zich, het recht hebben om hun werken ter bevordering van de verkoop openbaar te maken en te verveelvoudigen. Volgens de Voorzieningenrechter was echter onvoldoende gesteld of gebleken dat het gebruik van de werken noodzakelijk is voor de promotie van een veiling of tentoonstelling. Het gaat hier immers niet om de promotie van een concrete
K tentoonstelling of veiling maar om ander commercieel gebruik, nu met de oeuvrecatalogus werd beoogd de kunsthandel van een gedegen naslagwerk te voorzien. Juridisch lijkt hier weinig tussen te krijgen, maar kunsthistorisch is het natuurlijk wel jammer dat deze catalogus niet beschikbaar is gekomen. Tenslotte Het auteursrecht beschermt niet alleen de makers van kunstwerken maar ook de creatieve prestaties van kunsthistorici. Originele ideeën en concepten worden helaas niet door het auteursrecht beschermd, al komt de concrete uitvoering daarvan wél voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. De rechten op de kunstwerken die een kunsthistoricus bij zijn scheppende arbeid gebruikt, moeten echter niet uit het oog verloren worden. Het citaatrecht en de tentoonstellingsexceptie komen hem of haar hierbij een beetje tegemoet. Niettemin blijft het van belang om in gesprek te blijven met de rechthebbenden om juridische problemen voor te blijven en – misschien wel bovenal – omdat
bulletin 2014 /3
V
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
dat alleen maar bij kan dragen aan de inhoudelijke kwaliteit van de uiteindelijke schepping.[26]• Sjo Anne Hoogcarspel is sinds 2006 advocaat en werkt bij Klos Morel Vos & Schaap in Amsterdam (www. kmvs.nl). Zij is gespecialiseerd in het intellectuele eigendomsrecht, kunst en recht en commerciële contracten. Daarnaast heeft zij een BA in Kunstgeschiedenis.
Noten: [1] Uitvoerig hierover: C.F.J. Schriks, Het Kopijrecht, 16de tot 19de eeuw, Zutphen 2004. [2] Artikel 10 lid 1 Auteurswet. [3] Zie bijvoorbeeld het Endstratapes arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2008. [4] Zie bijvoorbeeld het Infopaq arrest van het HvJ EU van 16 juli 2009. [5] H.W. Janson en A.F. Janson, History of art, New York, 2001 (6e editie), p. 19. [6] Zie in dat verband ook het artikel van Claudine A. Chavannes-Mazel, ‘Jatwerk: van stelen naar lenen’, Kunstlicht 28 (2007) nr. 1, pp. 6 -11, waarin de zij de redenen waarom kunstenaars door de eeuwen heen
ontleend hebben toelicht. [7] Arrest van 15 november 2011 van het Hof ’s-Hertogenbosch inzake Duijssens-Kroezen / Broeren. Dit arrest is door de Hoge Raad bekrachtigd in zijn arrest van 29 maart 2013. [8] Artikel 1 Auteurswet. [9] Artikel 10 lid 2 Auteurswet. [10] Bewogen Beweging, tent.cat. Amsterdam (Stedelijk Museum) 1961. [11] Uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 31 juli 2013 inzake Eiseressen /Stichting Interakt en de Stichting Hollandse Meesters. [12] Artikel 37 Auteurswet. [13] Artikel 2 lid 2 Auteurswet. [14] Voorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam, uitspraak van 8 oktober 1999, Stichting Het Fries Museum / Benner. [15] Paragraaf 6 van de Auteurswet bevat wettelijke uitzonderingen. [16] Artikel 16b en 16c Auteurswet. [17] Artikel 15 h Auteurswet. [18] Artikel 16 n Auteurswet. [19] Artikelen 16o t/m 16r Auteurswet. Deze artikelen zijn sinds 29 oktober 2014 van kracht. [20] Artikel 15a Auteurswet. [21] Artikel 23 Auteurswet. [22] Artikel 25 Auteurswet. [23] Zie: Hoge Raad, arrest van 22 juni 1990, Zienderogen Kunst en HR 23
K 26 juni 1992, Damave/Trouw. [24] Rechtbank Utrecht (Voorzieningenrechter), uitspraak van 25 maart 2009, Karel Appel Stichting / Gedaagden. [25] Artikel 23 Auteurswet. [26] Voor meer informatie over auteursrecht wordt verwezen naar de volgende standaardwerken: Spoor, Verkade, Visser, Auteursrecht, Deventer (Kluwer) 2005 en Van Lingen, Auteursrecht in hoofdlijnen, Groningen/Houten (Wolters-Noordhoff) 2007. Bronnen beeldmateriaal: 1. http://www.friesmuseum.nl/hetmuseum/collectie/iconen/gerritbenner-landschap-met-rode-wolk. 2. http://www.kunstuitleentimeless.nl/impressie/impressie_kunstwerken.html > voor werk van Gerdien Duijsens: http://www. gerdineduijsens.com/. 3. http://www.iq.nl/nl/collectie/onze_collectie/theo_broeren/17093_het_aperitief > voor werk van Theo Broeren: http:// theobroeren.nl/. 4. http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/ RA01:30051001558276.
bulletin 2014 /3
V
V
N
K Onder Kunsthistorici
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Met het thema ‘verleden, heden en toekomst’ viert de Vereniging dit jaar haar 75-jarig bestaan. Alle drie facetten komen aan bod in de lustrumuitgave Onder kunsthistorici. De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici 1939-2014 (Uitgeverij Waanders & De Kunst). Het boek laat zien waar de VNK voor staat en wat haar ambities zijn. Auteurs zijn o.a. Annemieke Hoogenboom, Alexander Pechtold (voorwoord) en Henk van Os. Bestellen kunt u doen door een mail te sturen aan secretariaat@ kunsthistorici.nl. Tegelijkertijd maakt u dan het totaalbedrag van € 19,95 of € 14,95 voor leden (+ verzendkosten € 3,84) over op IBAN NL 24 INGB 0000569560 t.n.v. VNK, Utrecht. Vergeet niet uw adres te vermelden.
24
bulletin 2014 /3
De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici 1939-2014
V
N
K De fysieke ruimte als uitgangspunt voor het vertellen van verhalen
De VNK bestaat dit jaar 75 jaar. Daarom brengen we verschillende generaties kunsthistorici bij elkaar om een blik op het verleden te werpen. Dit is het laatste deel in deze serie.
Freek Schmidt in gesprek met Auke van der Woud
Auke van der Woud is sinds 2011 emeritus hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Van de handelseditie van zijn promotieonderzoek Het lege land: De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848 (1987) verscheen recent de negende druk. Hij spreekt met vakgenoot en oud-collega Freek Schmidt, universitair docent architectuurgeschiedenis aan de Vrije Universiteit over de toekomst van hun vak.
Freek Schmidt en Auke van der Woud voor het Drents Museum, zomer 2014
25
Leesbaar wetenschappelijk schrijven Freek: ‘Volgens mij ben jij de meest gelezen kunsthistoricus van Nederland. Hoeveel boeken zijn er van je in omloop?’ Auke: ‘Als je alles bij elkaar optelt komt je op ongeveer 60.000.’ Freek: ‘Daar dromen de meeste collega’s toch alleen maar van?’ Auke: ‘Dat weet ik niet. Ik heb het zelf altijd belangrijk gevonden om bij het schrijven een groter publiek voor ogen te hebben dan alleen vakgenoten en dat heb ik ook altijd tegen mijn studenten gezegd. Het heeft mij enorme psychologische steun gegeven dat ik tijdens mijn promotieonderzoek een uitgever vond die Het lege land wilde uitgeven. Ik vond het belangrijker om dit boek voor een groter publiek te maken dan te promoveren en dacht: “Mijn dissertatie komt later wel”.’ Freek: ‘Ik heb altijd onthouden wat je zei over gelezen worden. Je hebt mij ook wel eens gevraagd: “Voor wie schrijf je?” De meeste
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Door Annemiek Rens
N teksten schrijf je toch voor een handvol collega’s die gewoon kennis moeten nemen van de onderzoeksresultaten, of wil je een ruimer publiek proberen te bereiken? Dat is dus ook wat ik probeer te doen. Die vraag heb ik van je overgenomen en stel ik nu ook weer aan studenten en promovendi. Dat is heel belangrijk voor de relevantie en zichtbaarheid van ons vak.’
Je kan voor een groot publiek dingen doen die ook voor het vak zelf betekenis hebben. Auke: ‘Het staat elkaar ook niet in de weg hoor, je kan voor een groot publiek belangrijke dingen doen die ook voor het vak zelf betekenis hebben. Er zit geen tegenstelling in. Het is niet dat je iets vanuit het vak gaat populariseren. Door een oriëntatie op een breder veld kun je juist vragen stellen die voor de ontwikkeling van het vak belangrijk zijn.’
Freek: ‘Dat denk ik ook. Je wordt in de opleiding vanouds gedisciplineerd om op een bepaalde, academisch-wetenschappelijke manier te communiceren met gelijken. Daardoor stel je jezelf soms te weinig open voor wat er om je heen, in aangrenzende disciplines en in andere cultuurwetenschappen gebeurt.’ Auke: ‘We planten dus tijdens de opleiding de oude denkbeelden voort. Het is me nooit gelukt in de vele jaren waarin ik onderwijs gaf om daar iets aan te veranderen.’ Freek: ‘Als student heb je eerst houvast nodig. Pas daarna kom je er langzaam aan toe die denkbeelden te bevragen. Om een groot en ander publiek aan te spreken moet je ook de gave van de retoriek hebben. Als je niet kan schrijven dan houdt het op! Je moet uitgaan van een echt historisch topic waarvan je de potentie voor een breder geïnteresseerd publiek ziet. Maar dan moet je dat vervolgens ook ontzettend goed opschrijven. En dat kan jij. Je vertelt niet alleen, maar er zit ook altijd een boodschap in en je schrijft het mooi op. Dat is niet iedereen gegeven.’ 26
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
Foto uit: Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen, achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw, Amsterdam (Bert Bakker) 2010, p. 189. Auke: ‘Dit is een favoriete foto uit mijn Koninkrijk vol sloppen, het boek waarmee ik een topografie van de onderwereld heb willen maken. De dame links heeft een oogprobleem, daardoor ziet ze er wat vreemd uit, de vrouw naast haar bewoog tijdens het fotograferen en lijkt nu op een weerwolf. Let op de vrouw daarnaast, met die kaarsrechte scheiding in het haar: ze zijn keurige, ‘fatsoenlijke’ amsterdammers die rond 1900 zoals zo veel anderen in een achterbuurt woonden, alleen maar omdat ze doodarm waren.’
Auke: ‘Het is ook training hoor, het is hard werken! Ik kan me de tijd goed herinneren dat ik met mijn scriptie bezig was en de hele middag door de kamer
liep te ijsberen omdat ik die ene alinea niet goed uit mijn pen kon krijgen. Natuurlijk heb je mensen bij wie het kwartje eerder valt. Bij anderen valt het nooit en
N
Omslag van Freek Schmidt, Paleizen voor prinsen en burgers. Architectuur in Nederland in de achttiende eeuw Zwolle (Waanders) 2006. Freek: ‘In dit boek is geprobeerd het verhaal van de achttiende-eeuwse architectuur in Nederland te vertellen, niet vanuit het perspectief van de architecten of stijlinvloeden, maar vanuit de opdrachtrelaties.’
die mensen gaan andere dingen doen. Als je een boek wil neerzetten voor een groot publiek, moet je theatrale middelen gebruiken, net als reclamemakers. Tegelijkertijd heb je het nauwkeurige bronnenonderzoek van wetenschappelijke publicaties ook hard nodig om een goed gefundeerd boek te maken.’
Freek: ‘Een goed voorbeeld van zulke bronpublicaties is de BONAS-reeks, uitgegeven door de Stichting Bibliografieën en Oeuvrelijsten Nederlandse Architecten en Stedebouwkundigen. Daar ligt zoveel materiaal dat bruikbaar is om een ontzettend mooi verhaal te vertellen aan een breder publiek, hoewel de reflex 27
van de onderzoeker is om juist weer een deeltje over een enkele architect aan die reeks toe te voegen.’ Auke: ‘Daarvoor heb je ook situaties binnen de opleiding nodig die jonge mensen kunnen helpen om hun angst of onzekerheid te overwinnen om dat format van het BONAS-boek achter zich te kunnen laten. Want als je over de grote lijnen wil schrijven, is er altijd onzekerheid. Je hoort de collega’s al die zeggen: ‘‘dat’ heb je vergeten, en ‘dat’ staat er niet in’’.’ Luchtfietsen Auke: ‘Hoe zou je de opleiding eigenlijk idealiter moeten inrichten om ons vak productief te maken naar de samenleving toe? Want daar begint het toch mee? Ik heb het gevoel dat er structureel iets fout zit op een aantal terreinen tegelijk en daarom is de oplossing zo moeilijk. In de eerste plaats werken de opleidingen volgens beproefde kunsthistorische opvattingen die al heel lang gehanteerd worden, alsof de wereld niet veranderd is. De vak-inhoud die belangrijk wordt gevonden lijkt anno 2014 als twee druppels water op die van
K vijftig jaar geleden, terwijl onze visuele cultuur fundamenteel veranderd is. Beeldende kunst en architectuur hebben daarin een heel andere positie gekregen dan ze vroeger hadden. Het is onverstandig dat onze opleidingen dat feit weinig aandacht geven. De opleiding Media, design, kunst en architectuur aan de VU is een experiment om dat te veranderen, maar het is cruciaal dat voor de renovatie van de opleiding kunst- en architectuurgeschiedenis goed wordt gedefinieerd wat ze aan de maatschappij kunnen bijdragen.’ Freek: ‘Het is de vraag hoe de huidige studies op het gebied van visuele cultuur zich verhouden tot de traditionele kunstgeschiedenis. Het lijkt alsof de kunsthistoricus zich vooral bedreigd voelt hierdoor en juist geneigd is toch voor een meer conservatieve benadering te kiezen.’
Goed kijken is de essentie van je vak! Auke: ‘De kunsthistorische opleiding heeft een enorm sterk punt
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N dat door geen andere opleiding wordt geëvenaard: er wordt een enorme kennis gemobiliseerd op de interpretatie van het beeld, het object. Dus de opleiding is een visuele training die je vanaf het begin van het eerste jaar krijgt: goed kijken, dat is de essentie van je vak! Meer algemene opleidingen voor de visuele cultuur hebben vaak een sterke psychologische, sociologische en/of wetenschapstheoretische inslag, de studenten worden niet systematisch getraind in het kijken. Kunsthistorici wel, die moeten desnoods op een excursie een half uur naar een schilderij staan kijken. Dat is iets wat je in geen andere opleiding tegenkomt: daar zit je sterke punt! Op basis hiervan moet je het vak verder ontwikkelen en dat gebeurt te weinig. Het tweede punt is dat alle kunsten architectuurhistorische opleidingen min of meer dezelfde ambities hebben. Dat maakt ze collectief zwak. Het zou beter zijn wanneer er in ieder geval op masterniveau meer functiedeling zou komen. Ik ben nu aan het luchtfietsen hoor, maar die functiedeling zou je moeten ontwik-
kelen vanuit een bredere en meer eigentijdse, maatschappelijke definiëring van het vak. Je moet eigenlijk identificeren wat de ontwikkeling is die je zou willen bewerkstelligen binnen het vak. Je zou wat meer diversiteit in de opleiding moeten maken en rekening moeten houden met de maatschappelijke output. Je kunt je programma bijvoorbeeld afstemmen op die heel goed kijkende studenten die bijvoorbeeld conservator willen worden, of in de kunsthandel willen functioneren. Daar heb je de oude, gedegen kunsthistorische expertise voor nodig, het vakmanschap op basis waarvan je goede keuzes kunt maken voor collectioneren etc. De Randstad heeft de ideale positie voor die expertise-opleiding, dichtbij de musea zoals het Rijksmuseum waar de absolute top werkt van kunstexperts in Nederland. Daar zou je de nieuwe generaties experts kunnen opleiden. Ten tweede heb je de erfgoedproblematiek: dat is ook een maatschappelijke realiteit waar werk in zit. Daar is al sprake van een zekere functiedeling (de erfgoedmaster aan de VU en landschaps28
geschiedenis in Groningen). Tot slot heb je de meer toegepaste, op het publiek gerichte kant. Dat is de kant die veel sterker moet worden ontwikkeld, en waar alle opleidingen liefst samen over moeten nadenken. Ze zouden zich moeten richten op het ‘verhalen produceren over kunst’. Dat is momenteel zo mager, de boeken die kunsthistorici maken (tentoonstellingscatalogi niet meegeteld) komen eigenlijk nooit verder dan 750 exemplaren, dat is doodzonde! De uitdaging ligt er ook, misschien nog meer, bij het maken van tentoonstellingen. We moeten studenten opleiden die prachtige informatieve concepten ontwikkelen, die inhaken op de rijkdom en het raffinement van de huidige visuele cultuur.’ Freek: ‘De kracht van die laatste richting zou dus eigenlijk kunnen liggen in een breder publiek een goede manier van kijken aanleren. Je merkt hoe groot die kloof is, veel mensen kijken gewoon niet goed omdat ze dat kijken nooit kritisch hebben ontwikkeld. Het zou een belangrijke taak zijn om dat over te brengen in de breedte.’
K Maatschappelijke relevantie Auke: ‘Wat zou de maatschappelijke vraag voor een architectuurhistoricus kunnen zijn? Boeken over een bepaalde architect zijn maar in zeer beperkte mate onmiddellijk relevant voor de samenleving. Daarmee zijn ze niet minder belangrijk, maar je kan niet alle studenten opleiden om zulke boeken te gaan produceren. Er is daarnaast echter nog een heel veld dat ontwikkeld kan worden om architectuur en stedenbouw betekenis te geven voor een groter publiek. Je moet de architectuur opvatten als maatschappelijke activiteit en niet alleen als een actie om mooie gebouwen maken. Architectuur zorgt dat de samenleving voor bepaalde functies een fysiek onderdak krijgt. Ik heb dat aspect beschreven in bijvoorbeeld Koninkrijk vol sloppen en het boek waar ik op dit moment aan werk en dat onder andere gaat over cafés, theaters en stadsparken aan het eind van de negentiende eeuw.’ Freek: ‘Wat is dan jouw specifieke invalshoek in dat boek?’ Auke: ‘Wat mij het meeste bezighoudt is toch architectuurge-
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N schiedenis als vorm van sociale wetenschap. Ik wil laten zien hoe belangrijk het is dat de fysieke omgeving gedrag stuurt en mogelijk maakt, zelfs transformeert. Welk effect heeft zo’n fysieke ambiance op gedrag, ervaring en het voelen van mensen? De doorsnee cultuurhistoricus schrijft over de mensen en hoe ze zich gedragen, bijvoorbeeld met het café als achtergrond. Voor mij is er eerst het café, als fysiek fenomeen, waar gedrag een plekje vindt, dat gedrag genereert. Ik bekijk het dus helemaal andersom. Zo denkt een architect die een café ontwerpt natuurlijk ook. De ruimte creëert gedrag.’ Freek: ‘Dat zou voor de opleiding ook interessant zijn, om meer aandacht te schenken aan de perceptie van ruimte.’ Auke: ‘Dit besef is voor mij ook langzaam gegroeid. Ik vond het heel interessant om boeken te lezen over lange periodes waarin processen worden beschreven die bijna niet zichtbaar zijn. Zo ben ik min of meer onbewust ook zelf gaan werken. Hans Locher (ouddirecteur Gemeentemuseum Den Haag en lid van de leescommis-
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
Paviljoen Welgelegen te Haarlem vanuit het zuidwesten, gravure van Benjamin Comte naar een tekening van Hermanus Petrus Schouten, 1791. Deze buitenplaats annex kunsttempel, ontworpen voor en door de bankier, verzamelaar en kosmopoliet Henry Hope, speelt een belangrijke rol in Freek’s nieuwe boek Passion and Control. Dutch architectural culture of the eighteenth century (Ashgate; ter perse). Met zijn indertijd gewaagd eclectische architectuur in picturesque setting maakte het gebouw grote indruk op de Amerikaanse president-architect Thomas Jefferson.
29
N sie van mijn promotieonderzoek) maakte destijds de opmerking: “Auke, jij bent een structuralist.” Toen viel eindelijk het kwartje bij mij. De manier waarop de wereld ruimtelijk georganiseerd is, zegt ook iets over hoe de mens in het leven staat. Die relatie interesseert mij enorm.’
Alleen de ‘Remkoolhazen’ van deze wereld krijgen nu nog aandacht. Werkveld Freek: ‘Door het grote netwerk van oud-studenten weten we waar de architectuurhistorici van nu terecht komen. Ze werken niet alleen bij universiteiten, maar ook vaak als freelancer of bij adviesbureaus en gemeentelijke instellingen. Er zijn natuurlijk ook architectuurhistorici die zich op het journalistieke vlak begeven en door hun contact met jonge ontwerpers bijdragen aan nieuwe ideeën. Het vak is heel divers.’ Auke: ‘Je bent afgestudeerd en
wat moet je dan? Je wilt binnen het vak een plekje zien te krijgen. Ik heb daar zelf ook heel vaak mee rondgelopen vroeger, ook al waren er toen maar zes eerstejaars, het was net als nu lastig. De afgelopen decennia is de cultuursector booming business geweest, maar dat is veranderd met de bezuinigingen sinds Rutte 1. Je merkt dat ook aan een dalende instroom bij de opleidingen. Er is een maatschappelijke situatie ontstaan waarin de positie van architectuur en stedenbouw relatief laag is komen te staan. Twintig jaar geleden waren ze belangrijke instrumenten voor maatschappelijke ontwikkeling. Alleen de ‘Remkoolhazen’ van deze wereld krijgen nu nog aandacht. Beroepsmogelijkheden in ons vak deinen zo dus mee op de maatschappelijke ontwikkelingen. Het is dus tijd dat we zelf in actie komen. De universiteit is geen arbeidsbureau maar we kunnen als docenten wel ons netwerk beschikbaar stellen. Niet alleen de opleidingen, maar ook de jonge mensen zelf moeten nadenken over de volgende fase van de beroepspraktijk. Je creëert je kansen niet 30
door in een kamertje te blijven zitten, je moet erop uit en kennis nemen van de wereld waarin je leeft. Persoonlijkheid is daarbij bijna belangrijker dan aangeleerde kennis. Er wordt gevraagd om een ander soort creativiteit dan alleen maar kijken wat voor vacatures er zijn. LinkedIn speelt bijvoorbeeld een belangrijke rol bij zichtbaarheid. De VNK zou als forum heel belangrijk kunnen zijn in deze situatie, bijvoorbeeld door de workshopmiddagen.’
Het ontbreekt aan technische knowhow over de huidige architectenpraktijk bij zowel studenten als docenten. Toekomst van de architectuurgeschiedenis Freek: ‘Wat vind jij belangrijk voor architectuurhistorisch Nederland in de komende 75 jaar?’ Auke: ‘Ik denk dat het belangrijk is dat we ons realiseren wat het
K professionele engagement van de architectuurhistoricus/kunsthistoricus is op dit moment. Wij denken vanuit de architect of de kunstenaar. Maar kunsthistorici die architectuurgeschiedenis gaan doen, weten voor een groot gedeelte niet waar een architect mee bezig is en kunnen dit ook niet snappen. Dat is een groot intellectueel probleem. Vooral voor de huidige praktijk ontbreekt het aan technische knowhow bij studenten én bij docenten. In de afgelopen tien tot vijftien jaar is de positie van de architect ook nog eens anders geworden dan daarvoor. Als je het hebt over architectuurgeschiedenis in de komende 75 jaar moet je dus veel meer dan nu gebeurt een keuze maken. De opleiding van een architectuurhistoricus voor de periode tot 1900 vergt heel andere componenten, heel andere kennis dan de opleiding die inzicht wil geven in de architectuur van de periode daarna, om van de stedenbouw nog maar te zwijgen.’ Freek: ‘Denk je dat het mogelijk is om de mensen op die verschillende manieren het vak te leren? Zoals bij de Technische Universi-
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N actualiteit. Het woord ‘geschiedenis’ moet eruit, je moet een heel ander conceptueel kader krijgen. Je moet eigenlijk het heden interpreteren vanuit de geschiedenis en het contrast met bijvoorbeeld tien jaar geleden aangeven. Je moet als student daarnaast veel contact hebben met de huidige bouwpraktijk.’ Freek: ‘Ik denk wel dat we dat steeds meer doen als ik kijk naar mijn eigen onderwijs. We gaan kijken bij alumni die in het veld werken en dingen teruggeven die ze gemist hebben in de opleiding en zo proberen we daar toch wat aan te doen. Ik maak regelmatig werkcolleges met een ‘externe opdrachtgever’, zoals Het Nieuwe Instituut waar studenten met hulp van de curator meewerkten aan het onderzoek voor een tentoonstelling die in september geopend werd. Maar wat wel nog te weinig gebeurt, is bijvoorbeeld het uitnodigen van een architect die over zijn werkpraktijk vertelt.’ Auke: ‘In het buitenland is architectuurhistorisch onderzoek vaak onderdeel van de architectenopleiding. Dit is in Nederland wel het geval in Delft en Eindhoven,
Illustratie uit: Auke van der Woud, Sterrenstof : honderd jaar mythologie in de Nederlandse architectuur, Rotterdam 2008, p. 25. ‘Het gezin Berlage in 1904’, illustratie uit Jan en Annie Romein, Erflaters van de beschaving (tiende druk, 1973). De vader van de moderne Nederlandse architectuur die zich hier laat portretteren als een monument van traditie. Berlage karakteriseerde in 1904 de wooncultuur van zijn tijd als ‘van een bedenkelijke nuchterheid eenerzijds, en van een ergerlijk prullerige tot ploertigheid stijgende blufferigheid anderzijds.’ Dit interieur is zijn antwoord. Er zijn nauwelijks symbolen van het moderne: geen verwijzing naar de grote stad, naar electriciteit, de telefoon - zelfs het moderne massamedium, de fotografie, ontbreekt. De kamer etaleert daarentegen eenvoudige oud-Hollandse waarden, een traditioneel plattelandstafereeltje, met boerenstoel, gemetselde schouw plus aardewerk om naar te kijken, en een tinnen koffiepot.
teiten waar architectuurgeschiedenis een belangrijk onderdeel is van architectenopleiding?’ Auke: ‘Architectuurgeschiedenis
is eigenlijk voor de periode na 1980 niet meer het juiste woord. Net als bij de kunstgeschiedenis als opleiding die bezig is met de 31
K maar hier is het slechts een klein onderdeel van de studie en gaat toch meestal over bouwkunde. De ‘echte’ architectuurgeschiedenis is verder voornamelijk zaak van de Letterenfaculteiten.’ Freek: ‘In de Verenigde Staten heb je zowel bij kunstgeschiedenis als bij bouwkunde architectuurgeschiedenis. Daar kunnen architecten ook een PhD doen en niet de praktijk in gaan. Dat zie je in Nederland heel weinig. Ik zou het heel goed vinden als het mogelijk was om met Architectuurgeschiedenis vanuit de kunsthistorische instituten veel meer uit te wisselen met Bouwkunde en die twee opleidingen met elkaar te confronteren.’ Auke: ‘De opleiding Architectuurgeschiedenis heeft bijvoorbeeld in België een andere status dan in Nederland. Daar wordt het meer als serieus deel van een technische discipline gezien. De Gentse ingenieur-architect Luce Beeckmans was bijvoorbeeld een promovenda bij mij in Groningen. Zij heeft recent de Jan van Gelderprijs gewonnen met een proefschrift over Westerse stedenbouwconcepten in Afrika. Het feit dat een architecte
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
zo’n voortreffelijk proefschrift kan schrijven, geeft aan dat het niveau van de opleiding in België hoog ligt.’ Onderzoeksagenda Freek: ‘Hoe belangrijk is het om grote projecten op de agenda te hebben staan? Is onderzoek iets individueels of zie je het meer als een programma?’ Auke: ‘Allebei, maar de academische toepassing van onderzoek vraagt natuurlijk om promotieplekken en als die er eerder komen door een agenda, moet je die maken. Het is belangrijk voor de institutionele continuïteit van het vak. Maar ik denk niet dat dit de redding van de architectuurgeschiedenis is, wanneer dat programma niet meer aansluit op de veranderende wereld. Dat kun je alleen maar door gemeenschappelijke inspanning realiseren.’ Freek: ‘Het gaat in dit soort situaties heel vaak over de eigen universiteit waarbij men de ander eerder als concurrent ziet dan als partner. Denk je niet dat dit juist een enorm obstakel is?’ Auke: ‘Jazeker, want dan denk je alleen maar vanuit bestaande instituties. Dan denk je niet aan
het vraagstuk dat er ligt. Instituties zijn hier te conservatief voor. Dan zijn er teveel belangen die moeten worden behartigd.’ Freek: ‘Als je dit obstakel van een institutionele omgeving kunt wegnemen, zou je zoiets dan kunnen realiseren volgens een platform waar bijvoorbeeld onderzoekers uit verschillende plekken worden gedetacheerd of iets dergelijks? Een instituut waar goed moet worden nagedacht?’ Auke: ‘Het moet beginnen met creativiteit en inspiratie. Nadenken is daarna pas nodig om de ideeën vorm te kunnen geven. Als ik dan hoor hoe de VNK op het moment bezig is met bepaalde dingen, dan denk ik: dat platform is er dus al! Jonge mensen die met vragen zitten hoeven alleen maar bij elkaar te komen om het er met elkaar over te hebben. Dan kijk je wat de uitkomst daarvan is en dan zet je de volgende stap. Daar is geen topinstituut voor nodig.’• Prof. dr. (emeritus) Auke van der Woud was hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarvoor was Van der Woud con32
K servator en later adjunct-directeur in het Kröller-Müller Museum, Otterlo (1974-1981), universitair docent Architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen (1981-1990) en hoogleraar Architectuurgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam (19902002). Hij publiceerde vooral over Nederland in de negentiende eeuw, op zoek naar thema’s die voor onze tijd belangrijk zijn. In 2006 kreeg hij voor Een nieuwe wereld de prijs voor Het Beste Geschiedenisboek (de eerste editie van de Libris Geschiedenisprijs), in 2010 ontving hij de Rotterdam Maaskantprijs voor de bijdrage die hij met zijn boeken aan de architectuur en stedenbouw leverde. In het voorjaar van 2015 verschijnt zijn boek De nieuwe mens. Het ontstaan van de materialistische massacultuur. Freek Schmidt (1963) promoveerde in 1997 aan de Universiteit van Amsterdam bij Manfred Bock en Kees Peeters, werkte vervolgens als postdoc aan de Universiteit Utrecht en de Vrije Universiteit Amsterdam en als architectuurhistoricus bij Bureau Monumenten & Archeologie Amsterdam. Na een periode als Akademieonderzoeker (KNAW-fellow) is hij
momenteel als universitair docent verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam en verricht onderzoek naar Nederlandse architectuur in internationale context. Annemiek Rens is redacteur bij de VNK en werkzaam bij het RKD en het Drents Museum.
bulletin 2014 /3
V
N
K
Lustrumbijlage Discussie over de verandering van het vak en de rol van de VNK P. 35 Prijswinnaars aan het woord P. 40 Een impressie van de kunsthistoricus door Annette de Vries P. 49 Bibliografie beeldende kunst en kunstnijverheid 1550-1700 (2009-2013) P. 55 en meer nieuws van de vereniging...
33
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V N
34
K
VNK 75, 7 november 2014, Catharijneconvent Utrecht
N Lustrum VNK 75 jaar
Discussie over de verandering van het vak en de rol van de VNK
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
door Anne-Maria van Egmond
Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de VNK hebben op de lustrumdag vooraanstaande kunsthistorici zitting genomen in een discussiepanel, dat uitdagende stellingen poneerde over de veranderingen in het werkveld van de kunsthistoricus en over de rol van de VNK. Maarten Delbeke, hoogleraar architectuurgeschiedenis in Gent, leidde de discussie en panelleden Katja Kwastek (VU), Wieteke van Zeil (Volkskrant), Axel Rüger (van Gogh Museum) en Menno Jonker (zelfstandige kunsthistoricus) representeerden het universitaire, journalistieke, museale en zelfstandige werkveld. Onderstaande geeft een impressie van de discussies geïnitieerd door de panelleden waar de reacties van de kunsthistorici in de zaal als tegenwerpingen of nuancering doorheen gewoven zijn. Nederlandse vereniging en kunst Katja Kwastek, hoogleraar Kunstgeschiedenis van de Moderne tijd aan de Vrije Universiteit Amsterdam, kan vanuit haar Duitse achtergrond een frisse blik werpen op de VNK. Ze stelt vragen over de bezigheden van de VNK – waarom geen jaarlijkse congressen meer – en over de relatie tot de Onderzoekschool Kunstgeschiedenis (OSK) – waarom twee aparte organen? Ondanks het ontbreken van inhoudelijke VNK-congressen is Kwastek onder de indruk van de wijze waarop Nederlandse kunsthistorici informatie uitwisselen; dit zal te maken hebben met de ‘geographical managebility’ van het werkveld in Nederland. Opmerkelijk is wel dat de VNK de kunsthistorische inhoud heeft losgelaten, terwijl ons enthousiasme daarover elkaar juist verbindt. In Duitsland is er een jaarlijkse biënnale waar over de volle 35
breedte van de Duitse kunstgeschiedenis onderzoek gepresenteerd wordt. Dit daagt de deelnemers uit verder te kijken dan de eigen interesses waar al specialistische congressen voor georganiseerd worden. Omdat er in Duitsland geen onderzoekschool voor kunstgeschiedenis is, vormt het Verband Deutscher Kunsthistoriker de belangrijkste vereniging voor kunsthistorici. Deze neemt tevens deel in de Duitse cultuurraad, die een adviserende functie heeft in de politiek. Wellicht kunnen de OSK en de VNK samenwerken, niet per se samengaan, maar ‘together apart’ de krachten bundelen. Daarmee wordt het ook logischer dat de VNK zich in zou zetten voor zaken als vrijheid van onderwerpkeuze in onderzoek, waar we nu veelal onze agenda laten bepalen door valorisatie. Er zou ook aandacht moeten blijven voor onderzoek in de marge, waarvan het belang voor de maatschappij niet direct duidelijk is.
K Kunsthistorisch onderzoek is wel degelijk van essentieel belang. Anders dan in Duitsland ligt in Nederland veel nadruk op de eigen kunstproductie van het verleden, omdat hier echt sprake was van een Gouden Eeuw. Juist door de nadruk die in onderzoek ligt op Nederlandse kunst zou je verwachten dat valorisatie hier minder een probleem zou zijn. Toch laten we ons op dit punt behoorlijk onder druk zetten. Het onderzoeken van het eigen erfgoed is van het grootste belang: een vanzelfsprekend belang. Juist het bestuderen van veranderingen in de vroegere samenleving maakt ons uitermate geschikt om de veranderingen die vandaag in de maatschappij plaatsvinden te duiden en te becommentariëren. Hiermee zouden we moeten schermen zonder ons in artificiële bochten te wringen, bijvoorbeeld bij het verkrijgen van onderzoeksgelden. Natuurlijk vallen er geen doden als wij ons onderzoek
bulletin 2014 /3
V
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
niet verrichten, maar het kunsthistorisch onderzoek is wel degelijk van essentieel belang. Voor deze boodschap moet een goede vorm gevonden worden waarbij we ons als kunsthistorici richten op wat we wel kunnen, niet op wat we niet kunnen. Het belang van woorden Wieteke van Zeil, kunsthistoricus, journalist en criticus voor de Volkskrant, benadrukt dat kunsthistorici voor hun boodschap op zoek moeten naar de juiste woorden. Woorden verbinden mensen. De kunsthistoricus moet de lezer uitnodigen om naar kunst te kijken, beelden vertalen naar het publiek en het belang van kunst onder woorden brengen. Het is helaas geen gemeengoed dat de bestudering van kunst tot zelfreflectie en reflectie op de maatschappij leidt. Velen denken dat cultuur niet noodzakelijk is. Wij moeten lobbyen voor de kunst door het kunstwerk letterlijk open te vouwen naar het publiek; we moeten met humor de urgentie van bepaalde werken duidelijk maken. Hoewel er een gretigheid is naar kennis over kunst, moet in de media worden gestreden
om de aandacht van de lezer. Dus veronderstel geen interesse bij je lezers, maar doe er alles aan om ze jouw stuk in te trekken, ze te verleiden en vervolgens te overtuigen. Wij moeten vertalers van en ambassadeurs voor de kunst zijn. En er is een gretigheid naar kennis over kunst. De angst dat woorden en dus wij als kunsthistoricus altijd zullen falen, moet worden losgelaten. Het echte falen zit hem in het niet proberen. Onderschat de kracht van ingezonden brieven op de opiniepagina’s niet. De mensen die deze brieven schrijven worden gebeld om aan te schuiven bij praatprogramma’s, waardoor ze hun boodschap op een nog breder podium aan de man kunnen te brengen.
Het is een zwaktebod om andermans woorden te moeten gebruiken. Het is de vraag of één en dezelfde kunsthistoricus in staat moet zijn om èn specialistisch onderzoek te 36
verrichten èn onderzoeksresultaten over te brengen aan een breed publiek. Dit levert een tegenstelling op tussen introverte bezigheden, en de kunsthistoricus wordt veelal als introvert getypeerd, en extraverte bezigheden, die veel kunsthistorici een ongemakkelijk gevoel zouden bezorgen. Wellicht kan de extraverte, goed communicerende kunsthistoricus leunen op het specialistische werk van de introverte kunsthistoricus, als we de taken op deze manier zouden verdelen. Deze visie op het karakter van de kunsthistoricus wordt als te zwart-wit bestempeld. Een van de beste Nederlandse wetenschappers, Robert Dijkgraaf, is tegelijk een uitstekend communicator. Te veel kunsthistorici maken gebruik van citaten uit standaardwerken of hebben niet het vocabulaire om een kunstwerk te omschrijven. Het is een zwaktebod om andermans woorden te moeten gebruiken, dus we moeten aan deze vaardigheid werken. En dat moet al binnen de opleiding kunstgeschiedenis zelf beginnen. Aandacht voor onder andere vakken als schrijfvaardigheid is een must.
K Zzp’ers hebben de toekomst Ook Menno Jonker, zelfstandig ondernemer, is van mening dat het in de opleiding kunstgeschiedenis aan wat zaken schort. Er moet een vak ‘ondernemen’ komen, waarin duidelijk wordt wat er allemaal mogelijk is buiten of na de academische wereld. Een vak waarbij succesvolle ondernemers over hun bedrijf komen vertellen om jonge kunsthistorici, studenten en promovendi, te inspireren een onafhankelijke positie te kiezen. Daarvoor zal eerst de waardering van de zzp’er in het kunsthistorische veld moeten veranderen; de zelfstandige ondernemer moet meer aanzien krijgen. Dat vergt een wijziging in de houding van gevestigde instituten.
Zelfstandige kunsthistorici vormen een vangnet voor gevestigde instellingen.
bulletin 2014 /3
V
N In verkenningen van dat veld tot nog toe worden zzp’ers amper genoemd, terwijl er een aanzienlijke groep zelfstandige kunsthistorici is, bijna 50% van alle beoefenaars. Deze vormen een vangnet voor de toepassing van kunstgeschiedenis binnen de gevestigde instellingen, die steeds meer managers en beleidsmedewerkers dan kunsthistorici in vaste dienst hebben. Ook op universiteiten is steeds minder geld voor onderzoek beschikbaar en wordt op onderwijs bezuinigd. In musea en erfgoedinstellingen is het budget voor onderzoek helemaal gekort; er zijn nog maar vijf musea die officieel de noemer onderzoeksinstelling dragen. De toenemende populariteit van musea in Nederland staat op gespannen voet met het beperkte budget voor vaste onderzoeksmedewerkers, maar de kwaliteit van tentoonstellingen kan gewaarborgd worden door samen te werken met gespecialiseerde zelfstandige kunsthistorici. Musea maken gebruik van zelfstandigen bij het opzetten van tentoonstellingen, maar dat kan intensiever. Ze zouden ook hun stage- en vrijwilligersplaatsen voor zzp’ers moeten inrichten.
De VNK op de barricade Axel Rüger, directeur van het Van Gogh Museum Amsterdam, is het niet eens met Jonkers idee om stageplekken en vrijwilligersplaatsen aan zzp’ers te geven, omdat deze voor jonge kunsthistorici essentieel zijn om zich te oriënteren in het werkveld en eigen ambities te ontwikkelen. Na het doorlopen van een stage bij een museum kan een bewuste loopbaankeuze worden gemaakt die gemotiveerde medewerkers oplevert. Bovendien wordt in de museumwereld wel degelijk gebruik gemaakt van zzp’ers voor specialistische tentoonstellingen en educatieprojecten. Een kanttekening bij het inzetten van freelancers kan zijn dat het daardoor binnen een instelling aan continuïteit zal gaan ontbreken. Kennis wordt ingehuurd en vormt geen structurele investering in de eigen staf meer, maar een tijdelijke investering in een tentoonstelling. De samenwerking tussen musea en universiteiten is daarbij niet altijd stabiel; hoewel waardevol is er een lange periode geweest waarbij kunsthistorici zich richtten op onderzoek dat 37
veel te theoretisch was om aan het publiek te kunnen verkopen.
De VNK moet meer zijn dan een platform tot netwerken. Voor de uitoefening van het vak kunstgeschiedenis zijn musea essentieel, er werken zowel conservatoren als educatoren. Naar buiten treden is daarbij een vereiste, het contact met het publiek is noodzakelijk en vormt het bestaansrecht van musea. Musea kunnen het kunstonderwijs op scholen, dat steeds meer aan het verdwijnen is, opvangen. Musea kunnen aan een breed publiek het belang van kunst duidelijk maken. Daarom is het ook zo belangrijk dat er inhoudelijk goede recensies worden geschreven van presentaties en tentoonstellingen; recensies die niet alleen een beschrijving geven van wat er te zien is, maar ook een oordeel vellen waardoor het voor de lezers duidelijk wordt wat de relevantie van deze tentoonstelling is; iets
K dat ze absoluut gezien moeten hebben. Kunsthistorici met een vlotte en aansprekende pen zijn daarom belangrijk. Musea leveren dus op allerlei manieren carrièremogelijkheden voor kunsthistorici. Het verbaasde Rüger dan ook dat toen Halbe Zijlstra het mes zette in de subsidies voor musea, de VNK niet op de barricade is gaan staan. Wellicht omdat naast de OSK ook de Museumvereniging bestaat, voelde de VNK zich hiertoe niet geroepen. Museummedewerkers in vaste dienst zijn vooral actief binnen de Museumvereniging en minder bij de VNK. De Museumvereniging lijkt zich in deze tijden echter vooral toe te leggen op het voortbestaan van musea. Dat veel museumdirecteuren zelf niet van zich hebben laten horen, komt waarschijnlijk omdat ze nog kans wilden maken op het geld dat nog verdeeld zou worden. Lange tijd zagen leden de VNK als een gezelligheidsvereniging, waar contacten gelegd kunnen worden, en niet zozeer als belangenvereniging. Hierin moet een kentering komen. De VNK moet meer zijn dan een platform tot netwerken, maar kunsthistorici vereni-
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N gen en misschien inderdaad een meer politieke rol vervullen; de VNK moet niet wachten tot om hulp gevraagd wordt, maar zelf actief deelnemen aan debatten en de belangen van kunsthistorici verdedigen. Ook kan de VNK een belangrijke rol spelen bij de bevordering van het maatschappelijk draagvlak voor kunst en cultuur. Waarover we niet discussieerden De stelling van Maarden Delbeke, hoogleraar architectuurgeschiedenis in Gent, waarmee hij de discussie opende liet zich bevestigen door wat volgde. De discussie had vooral betrekking op de traditionele werkvelden van de kunsthistoricus, de universiteit en musea. Waarom werd er niet ook met en over kunsthistorici werkzaam in erfgoedinstellingen en architectuurhistorici gesproken? Delbeke stelt de vraag wie er toegang hebben tot het veld. Deze vraag is relevant omdat we ons soms weinig openstellen voor mensen die vanuit een andere achtergrond kunstgeschiedenis gaan beoefenen. Verder valt te constateren dat er een verwijde-
ring lijkt plaats te vinden tussen kunst- en architectuurhistorici. Natuurlijk hebben kunst- en architectuurgeschiedenis een gemene deler, namelijk het onderzoek naar vormgeving in de samenleving, hetzij objecten, hetzij gebouwen en ruimtelijke ordening. De beoefening van de architectuurgeschiedenis wijkt echter enigszins af van de kunstgeschiedenis, bijvoorbeeld omdat deze niet alleen aan de faculteiten geesteswetenschappen wordt gedoceerd maar ook aan de faculteit bouwkunde. Hierdoor staan de opleiding en het werkveld dichter bij de hedendaagse ontwerppraktijk en de architect. Het onderzoek naar het verleden verhoudt zich hierdoor directer tot het heden, omdat het vaak de voedingsbodem is voor het ontstaan van nieuwe architectuur. Er zijn overeenkomsten met de moderne kunstgeschiedenis, waarin de levende kunstenaar centraal staat, maar de kunsthistoricus bestudeert zelden de geschiedenis om erna zelf kunst te maken. Tussen de regels door hoopt Delbeke dat de VNK een mogelijke rol kan spelen in het samenbrengen of bijeenhouden 38
van deze disciplines. Plannen van de VNK Veel van wat tijdens de lustrumdag ter tafel kwam, komt terug in de huidige plannen van het bestuur om de VNK een belangrijkere plaats binnen het werkveld te geven om zo kunsthistorische belangen beter te kunnen dienen. Het gaat zowel om brede doelstellingen als concrete plannen. De VNK heeft recentelijk secties opgericht. Hierin worden kunsthistorici werkzaam in de sectoren universiteit, musea, erfgoed & monumentenzorg, kunsthandel & veiling en zelfstandigen onderling met elkaar in contact gebracht. In deze sectiestructuur worden architectuurhistorici beschouwd als collega’s en freelancers erkend als groeiende groep kunsthistorici met specifieke belangen. In de sectie universiteit zal een mogelijke samenwerking met de OSK onderzocht worden. Door daarnaast activiteiten te organiseren relevant voor meerdere secties, hoopt de VNK kunsthistorici uit verschillende werkvelden met elkaar in contact te brengen; zo kan wellicht een eventuele kloof tussen kunst- en architectuurhis-
K torici onderzocht en overbrugd worden.
De VNK wil kunsthistorici stimuleren om meer in de openbaarheid te treden. De VNK wil bovendien de mondigheid van kunsthistorici vergroten door zelf meer op de voorgrond te treden. Aan de bibliografie en de kunsthistorische prijzen moet meer aandacht geschonken worden. Ze maken binnen en buiten de kunsthistorische wereld zichtbaar wat kunsthistorici doen en waarom. De VNK wil kunsthistorici stimuleren meer in de openbaarheid te treden. Ook om het maatschappelijk belang van kunstgeschiedenis, kunst en cultuur op een aansprekende manier voor het voetlicht te brengen en aldus bij te dragen aan een breder maatschappelijk draagvlak hiervoor. Om kunsthistorici behulpzaam te zijn werd dit voorjaar de cursus ‘Schrijven is blijven’ georganiseerd, toegespitst op tentoon-
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N stellingsteksten, kunstkritiek en tekstredactie, die zeer goed bezocht werd en waarschijnlijk herhaald zal worden. Voor komend voorjaar staat een cursus educatie in de planning, met aandacht voor educatie in het lager en hoger onderwijs, noodzakelijk om de jeugd te doordringen van het belang van kunst en cultuur. Maar ook met aandacht voor educatie aan HOVO en Vrije Academie, waarmee de eerdergenoemde gretigheid naar kennis bij het publiek gestild en gestimuleerd kan worden. Of de VNK daadwerkelijk een politieke en beleidsmatige rol zal gaan spelen, zal de toekomst leren. Het is sowieso noodzakelijk eerst onder kunsthistorici zelf en in de media erkend te worden als de gesprekspartner voor kunsthistorische onderwerpen en belangen. De VNK zal zich hier met de komende tijd met overtuiging voor gaan inzetten.•
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
Anne-Maria van Egmond (1985) promoveert aan de Universiteit van Amsterdam op Middeleeuwse kunstgeschiedenis en is bestuurslid van de VNK alsook redactielid van Kunsthistorici. 39
V
N
K
Prijswinnaars aan het woord De viering van het 75-jarig bestaan van de VNK werd opgeluisterd door de uitreiking van de twee belangrijkste kunsthistorische prijzen die Nederland rijk is. De kunsthistorische aanmoedigingsprijs voor onderzoekers onder de 35 jaar, de Jan van Gelderprijs, ging dit jaar naar Claartje Wesselink. De Karel van Manderprijs, gericht op publicaties binnen het tijdvak 1550-1700, ging naar Zsuzsanne van Ruyven-Zeman. Zij mogen zich vanaf nu scharen onder een illuster gezelschap van prijswinnaars (overzicht: http:// www.kunsthistorici.nl/vnk-activiteiten/prijsuitreikingen/). Een interview is dan ook op zijn plaats!
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
door Renske Cohen Tervaert
Jan van Gelderprijs De winnaar van de Jan van Gelderprijs 2014 is Claartje Wesselink (1980). Zij ontving de prijs op 7 november jl. voor haar boek Kunstenaars van de Kultuurkamer. Geschiedenis en herinnering (Uitgeverij Prometheus, 2014) gebaseerd op haar proefschrift. Wesselink studeerde Engels en filosofie (specialisatie kunst & cultuur) in Amsterdam en Berlijn. Ze is momenteel werkzaam als universitair docent bij de vakgroep Cultuurgeschiedenis van Europa. Wat betekent voor jou het winnen van deze aanmoedigingsprijs? Van huis uit ben je geen kunsthistoricus. Hoe is het om als ‘nietkunsthistoricus’ een aanmoediging te krijgen van de beroepsvereniging van kunsthistorici? Dat vind ik een grote eer. Hoewel mijn studies het niet doen vermoeden, heeft het kunstobject echter steeds centraal gestaan in mijn
studietijd. Bij Engels studeerde ik af op de politieke poëzie van de dichter P.B. Shelley, mijn afstudeerscriptie bij esthetica was een 40
kunstfilosofische verhandeling over propagandakunst. Wat me boeit, is de wijze waarop kunst in alle tijden is ingezet om de mens
N
Claartje Wesselink
op dingen te wijzen, hem inzicht te geven. Of hem, als het een ‘gesloten’ samenleving betreft, waarheden op te dringen. Hoewel ik breed geïnteresseerd ben, hoop en verwacht ik dat kunst, en haar functie en betekenis in de
mensenmaatschappij, altijd een rol zullen spelen in mijn onderzoek. Daarom is erkenning vanuit kunsthistorische hoek heel belangrijk voor me. Je hebt een beladen periode uit de recente kunstgeschiedenis 41
onderzocht, de Tweede Wereldoorlog en de decennia erna. Je werpt onder andere een nieuw licht op het denken over ‘goede’ en ‘foute’ kunstenaars werkzaam in Nederland tijdens en na de oorlog. Hoe ben je aan dit onderwerp gekomen? Tijdens mijn studie filosofie studeerde ik een jaar in Berlijn, waar ik merkte hoe moeilijk propagandakunst uit het Derde Rijk en de DDR nog steeds ligt. Mag het worden getoond? Zo ja, hoe dan? En is het überhaupt kunst? Aan deze vragen wijdde ik mijn scriptie filosofie. Eenmaal afgestudeerd ging ik op zoek naar een promotieplek omdat ik graag onderzoek wilde blijven doen. Mijn promotor Frank van Vree en co-promotor Rob van der Laarse, beiden werkzaam aan de UvA, waren juist op hetzelfde moment bezig met het opzetten van het onderzoeksprogramma ‘Erfgoed van de oorlog’. Collaboratie onder kunstenaars en ‘foute’ kunst vormden een onderdeel van hun opzet. Ik solliciteerde en tot mijn vreugde werd ik aangenomen. Zo kwamen verschillende zaken dus mooi bij elkaar.
K Willen we begrijpen hoe het zover heeft kunnen komen, dan moeten we dat onderzoeken. Heb je tijdens je onderzoek gemerkt dat het een beladen periode betreft en zo ja, op welke manier? Zeker heb ik gemerkt dat het een beladen periode betreft. Dat merkte ik bijvoorbeeld in het contact met nabestaanden van door mij onderzochte kunstenaars. Ook vroegen mensen me soms waarom ik me met dit onderwerp bezighield – beoogde ik hiermee soms rehabilitatie? Ik antwoordde dan dat collaboratie tijdens de oorlog ook deel vormt van onze vaderlandse geschiedenis. Willen we begrijpen hoe het zover heeft kunnen komen, dan moeten we dat onderzoeken. Het denken over ‘goed’ en ‘fout’ is ook vandaag de dag relevant. Volgens de jury zet het boek aan tot nadenken. ‘Wie het leest wordt zo uiteindelijk geconfron-
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N teerd met het menselijk tekort in ons eigen vakgebied’. Was dit een doel van je onderzoek? Het is grappig dat je die vraag stelt. Gedurende mijn onderzoek moest ik regelmatig aan het heden denken. In de weken dat ik het archief van de Kultuurkamer doorspitte, was de PVV constant in het nieuws – het was de tijd van het ‘gedoogkabinet’ Rutte I. De notulen van Kultuurkamervergaderingen deden me onwillekeurig denken aan Wilders en consorten. Belangrijke gemene delers zijn rancune, onkunde en permanente verongelijktheid. Die zaken zijn van alle tijden. Ik wilde dat mijn boek verontrustend zou werken. Het moest niet alleen inzicht geven in de tijd van toen, maar indirect ook vragen stellen over het heden, zowel over de kunstwereld als in bredere zin. Daarom was ik blij toen de jury dat zinnetje uit het rapport voorlas tijdens de uitreiking van de Jan van Gelderprijs. De jury roemt onder meer het feit dat je in de eerste plaats de historische bronnen laat spreken. Nog altijd heeft men een
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
Claartje Wesselink tijdens haar promotie, 28 maart 2014
definitie lastig omdat het een moreel beladen onderwerp betreft. In mijn inleiding stel ik dat ik niet pretendeer een waardevrij boek te hebben geschreven. Bij de oorlog moet dat ook niet,
mening over wie goed of fout was in de oorlog. Was het moeilijk om niet je eigen oordeel te laten doorschemeren en je aan de feiten te houden? Schrijven over de oorlog is per 42
denk ik. Er waren in de oorlog zeker echte helden en echt foute mensen, al waren dat er naar verhouding weinig. Ik denk dat ik wel degelijk een oordeel vel als auteur, maar tegelijkertijd heb
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
ik geprobeerd om mijn oordeel niet aan de lezer op te dringen, omdat daarmee het onderwerp zelf enigszins uit beeld zou zijn geraakt. Wat beschouw je als een succesmoment tijdens je onderzoek of binnen je carrière tot nu toe? Waar ben je echt trots op? Een gemakkelijke vraag: deze prijs natuurlijk! Een mooi moment was verder de opening van de tentoonstelling Arti in oorlogstijd, op de dag van mijn promotie in maart 2014. Deze kleinschalige expositie, gehouden bij Arti et Amicitiae in Amsterdam, was in acht weken tijd op poten gezet door studenten van mij. Aan de hand van archiefstukken en kunstwerken ging de expositie in op de meegaande houding van Arti tijdens de oorlog. Arti had het zaaltje kosteloos aan de studenten ter beschikking gesteld en verleende ruime medewerking aan het initiatief – wat de vereniging siert. De expositie was een succes, zoals te lezen is op de door de studenten gemaakte website www.kunstenaarsinoorlogstijd.nl.
Na zo een bijzonder onderzoek is de VNK erg benieuwd naar je toekomstplannen. Ga je verder met dit onderzoek of heb je andere plannen voor de toekomst? Sinds mijn promotie heb ik enkele korte teksten geschreven die in het verlengde liggen van mijn promotieonderzoek, onder andere een artikel in de catalogus bij de expositie Het Stedelijk in de oorlog, die zal worden gehouden in het Stedelijk Museum in 2015. Verder heb ik enkele tekstjes geschreven in de biografie Werkman. Leven & werk over de Groningse kunstenaar en drukker Hendrik Werkman. Ook denk ik na over grotere projecten. Eén van de ideeën is een alomvattend onderzoek naar de Kultuurkamer in Nederland op te zetten. Over dit instituut bestaan nog steeds veel misvattingen. In mijn boek besteed ik er wel aandacht aan, maar er blijft nog veel te onderzoeken over en een monografie over het onderwerp is tot dusver nooit geschreven. Dus ja, het zou kunnen dat ik nog even met de oorlog bezig blijf. Niet omdat ik niets anders zou willen – integendeel – maar omdat er nog veel vragen te beantwoorden zijn 43
K
over kunst en kunstenaars in dit moeilijke tijdperk.
De Karel van Manderprijs 2014 voor Beeldende Kunst en Kunstnijverheid 1550-1700 is gewonnen door kunsthistorica Zsuzsanna van Ruyven-Zeman voor haar tweedelige boek Stained glass in the Netherlands before 1795. Het boek geeft voor het eerst een compleet overzicht van het gebrandschilderde glas gemaakt voor openbare gebouwen in het huidige Nederland tot het einde van de Republiek. In 2012 won zij ook al de Mr. J.W. Frederiksprijs voor de beste publicatie op het gebied van kunstnijverheid. Na een tijdelijk verblijf in Singapore is Zsuzsanna momenteel woonachtig in Japan.
van mijn ‘monnikenwerk’, zoals ik het onderzoek soms ervoer, toen ik bezig was de bestaande ramen op te sporen, te catalogiseren, hun lotgevallen te registreren, en verdwenen decoraties uit allerlei bronnen te reconstrueren. Het was een onderzoek van superlatieven met een bijzonder ‘happy end’: het is het onderzoek geweest waar ik tot nu toe het langst aan heb gewerkt, met de minste financiële ondersteuning (behalve dan van mijn man), en het publiceren van het uitdijende manuscript duurde ook het langst. Maar liefst twee beoogde uitgeverijen waarmee al afspraken waren gemaakt werden achtereenvolgens opgeheven. Ik ben AUP dan ook zeer erkentelijk dat zij het risico voor de uitgave hebben durven nemen. De Karel van Manderprijs voelt tevens ook aan als een oeuvreprijs, omdat ik dit boek niet zonder de jarenlange ervaring van eerdere glasonderzoeken en –publicaties had kunnen schrijven.
Wat betekent voor jou het winnen van de Karel van Manderprijs? Het is natuurlijk de erkenning
Naast lovende recensies is dit de tweede prijs die je wint met deze publicatie naar Nederlandse glasschilderkunst. Beide prijzen
Karel van Manderprijs
bulletin 2014 /3
V
N zijn een erkenning van vakgenoten maar beide met een andere onafhankelijke groep juryleden, en ook buiten het vakgebied is de waardering groot. Hoe ervaar je al deze lof voor je werk? Ik ben trots dat ik ertoe heb kunnen bijdragen om meer waardering te kweken voor de glasschilderkunst. Glasramen horen net zo goed bij de kunstnijverheid als bij de monumentale kunsten, zowel beroemde schilders als
anonieme glaskunstenaars hebben immers ramen ontworpen en/of geschilderd voor kerken, openbare gebouwen en woonhuizen. Door de bekroning van mijn werk door de twee onafhankelijke instanties wordt het brede draagvlak van deze kunstvorm nogmaals onderstreept.
K
al vele publicaties op je naam staan. Dit is over het algemeen een onderwerp waaraan kunsthistorici beperkt aandacht besteden. Waarom ben je je destijds op dit onderwerp gaan toeleg-
gen? In hoeverre was het op de kaart zetten van deze bijzondere kunstvorm het doel van je onderzoek? De kennismaking met de glasschilderkunst heb ik aan mijn
Je doet al vele jaren onderzoek naar glasschilderkunst en gerelateerde onderwerpen en hebt bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
De twee delen gefotografeerd na aankomst in Maastricht, op 10 augustus 2011
44
Zsuzsanna van Ruyven-Zeman aan het werk
N ondertussen emeritus professor aan de Vrije Universiteit, Ank Esmeijer te danken, bij wie ik in de beginjaren 1980 studentassistent was. Toen zochten de Utrechtse hoogleraren Van Gelder en Reznicek, en K.G. Boon, voormalig directeur van het Prentenkabinet in Amsterdam – allen ondertussen overleden - contact met Ank. Zij wilden de Nederlandse afdeling van het Corpus Vitrearum (Medii Aevi) nieuw leven inblazen. Dit is een internationale organisatie die de oude glasramen per land wetenschappelijk bestudeert en publiceert. Er waren voor dit project natuurlijk ook onderzoekers nodig. Juist omdat glasschilderkunst destijds een onderbelicht gebied was in de Nederlandse kunstgeschiedenis, leek het me een interessante uitdaging om hieraan mee te doen. Mijn betrokkenheid bij de Goudse glazen, het belangrijkste ensemble van gebrandschilderde glasramen in Nederland, begon met een doctoraalscriptie. Daarna volgden een proefschrift en het schrijven van twee delen in de Nederlandse Corpus Vitrearum reeks. Ook het feit dat ik altijd al veel belangstelling had voor de
oude Nederlandse tekenkunst viel goed te combineren met de glasontwerpen en cartons. Gaandeweg bleek dat Nederland nog meer interessante ramen had, dus vanzelf ontstond mijn plan om na Gouda door te gaan en het grotendeels nog onbekende materiaal te bewerken.
Ik nam oude bronnen systematisch door om informatie bij elkaar te puzzelen. Heb je het gevoel dat er door je onderzoek meer bewustzijn is gekomen wat betreft het unieke karakter van dit erfgoed in Nederland? In de ruim dertig jaar dat ik op glasgebied actief ben, was ik gelukkig getuige van een groeiende belangstelling van de kant van monumentenzorg voor dit kwetsbaar erfgoed. Ondertussen zijn alle glasramen van de periode voor 1795 geconserveerd en van beschermende beglazing voorzien. De contacten met het Cor45
pus Vitrearum waren niet alleen voor de kunsthistorische bewerking nuttig, maar waren ook voor de materiaaltechnische kant van groot belang, zodat de glazen op de juiste manier geconserveerd zullen worden. Naast kerkglazen die op hun oorspronkelijke locatie bewaard zijn gebleven, heb je als een ware detective ook verloren gegane glazen gereconstrueerd. En dan is daar jouw ontdekking dat de serie tekeningen De geschiedenis van de Nederlanden door Joachim Wtewael ontwerpen waren voor het stadhuis van Woerden. Elke onderzoeker droomt van dit soort ontdekkingen. Kan je kort toelichten hoe je deze ontdekking hebt gedaan? Deze ontdekking zou wellicht niet mogelijk zijn geweest zonder overleg met behulpzame collegae. Ik noem in noot 284 dan ook de namen van Marten Jan Bok en van de Utrechtse historica Louise van Tongerloo. Stukje bij beetje kon ik informatie bij elkaar puzzelen, uit de gepubliceerde oude bronnen die ik destijds systematisch doornam – de Registers van resoluties van
K de Generaliteits Rekenkamer in verband met glasschenkingen, en de beschrijvingen van monumenten door de Utrechtse historicus Arnoldus Buchelius (1565–1641) – en uit een meer recent boek over Woerden. Toen was het niet meer moeilijk om in het tekeningenoeuvre van Wtewael de passende reeks te vinden. De jury is zeer te spreken over het feit dat jouw publicatie niet alleen verdiept maar ook verbreedt. De opzet van het tweedelige boek is overzichtelijk en het is uitzonderlijk rijk en goed gedocumenteerd, waardoor het zeer gemakkelijk raadpleegbaar is en voor iedereen goed bruikbaar. Vooral dat laatste aspect is geen vanzelfsprekendheid bij kunsthistorische publicaties. In hoeverre had je zelf invloed op de vormgeving en indeling van de twee delen van je boek? Mijn boek maakt, zoals gezegd, deel uit van de internationale reeks Corpus Vitrearum Medii Aevi. De kunsthistorici van de lidstaten uit Europa en de Verenigde Staten komen iedere twee jaar bij elkaar om de resultaten van hun onderzoek op
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N colloquia te presenteren en zij werken nauw samen. Zo zijn er richtlijnen opgesteld voor de beschrijving van oude glasramen. Ik heb deze richtlijnen gevolgd met kleine aanpassingen aan de Nederlandse situatie, om ook het verloren gegane en elders bewaarde glas te kunnen opnemen. In geen ander land zijn er bovendien zo veel ontwerptekeningen en glascartons bewaard; ook dat materiaal moest besproken worden. Verder had ik het geluk om met zeer ervaren en enthousiaste mensen te kunnen samenwerken: Joseph Spooner, mijn taalcorrector en tevens Latinist, die al vele boeken voor de Britse Corpus Vitrearum had geredigeerd, en de getalenteerde vormgever Ellen Bouma. Heb je adviezen voor andere kunsthistorici bij het publiceren van onderzoek wat betreft bovengenoemde aspecten? Een advies dat ik van Joseph heb overgenomen is de wijze van ordenen van illustraties en tekst, voordat je het materiaal aan de uitgever stuurt. Maak een tabel met de volgende rubrieken: nummer hoofdstuk, afbeeldingnum-
K
mer met compleet onderschrift, identificatienummer van de scan of foto, en zeer belangrijk, instructies voor de opmaak, zoals grootte van de afbeelding, wel of niet op naast elkaar liggende pagina’s en dergelijke. Het dwingt je tot nadenken over het materiaal, en je voorkomt daarmee veel ellende bij het controleren van de proeven, zowel voor jezelf als voor jouw vormgever. We zijn natuurlijk benieuwd naar waar je je nu mee bezig houdt en wat voor toekomstplannen je hebt. Werk je momenteel aan een ander groots onderzoeksproject of hou je je nu met wat kleinere aanverwante vraagstukken bezig? Kunnen we binnenkort weer een mooie publicatie verwachten? Op het moment geniet ik van een sabbatical in Japan, waar mijn man tijdelijk werkzaam is. De verleiding om ook hier iets met glasschilderkunst te doen was kleiner dan in Singapore, waar wij in 2013-2014 zeven maanden verbleven. Toen heb ik onderzoek gedaan naar Belgische import glasramen voor de katholieke kerken van Singapore aan het 46
Het team van Amsterdam University Press. De twee delen worden vastgehouden door de vormgever Ellen Bouma en door de auteur.
begin van de twintigste eeuw – ik kende toevallig de bronnen - en schreef er een artikel over. In Tokio teer ik op informatie uit het bekroonde boek. Dankzij het succes van een eerdere lezing over Nederlands glas aan de Japan-Netherlands Society ben ik uitgenodigd om in februari een seminar te geven aan Tokyo University, de ‘Harvard’ van Azië. Verder geniet ik van de Japanse
kunst en cultuur. En wat ik straks na terugkeer later volgend jaar in Nederland ga doen…, dat zien wij dan wel weer.• Renske Cohen Tervaert MA is conservator Tentoonstellingen & Educatie bij het Koninklijk Paleis Amsterdam en secretaris van de VNK.
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V N
47
K
VNK 75, 7 november 2014, Catharijneconvent Utrecht
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V N
48
K
VNK 75, 7 november 2014, Catharijneconvent Utrecht
V
N
K Een impressie van de kunsthistoricus Bij de boekpresentatie van Onder kunsthistorici op het lustrumcongres van 7 november jl. gaf ik een impressie van onze beroepsgroep. Een poging tot reflectie met een knipoog. Er is geen beroepsgroep die zo getraind is in observeren als kunsthistorici. Nu bestaat dé kunsthistoricus natuurlijk niet, maar toch: wat neemt een buitenstaander eigenlijk waar als hij Onder kunsthistorici ter hand neemt? Hoe luidt het assessment – zo gebruikelijk in de hedendaagse beroepspraktijk – over ons kunsthistorici? Psychologen hanteren hiervoor de zogenaamde Big Five: vijf groepen van eigenschappen, met alle nuances op een schaal van nul tot tien, waarmee mensen of beroepsbeoefenaars kunnen worden getypeerd: extraversie, vriendelijkheid, zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit en intellectuele autonomie. Bent u er klaar voor? Daar gaan we dan.
Annette de Vries nieuwe voorzitter VNK
Afgaande op de lustrumpublicatie zijn wij kunsthistorici niet echt een toonbeeld van extraversie. Eerder wat individualistisch en introvert van aard. We zijn graag ‘onder ons’ – de titel van de publicatie komt niet uit de lucht vallen – en naar de buitenwereld ietwat gereserveerd. Wellicht met uitzondering van enkele spraakmakende museumdirecteuren die in de pers de trom roeren. ‘Onder ons’ geldt ook voor ons blikveld: van nature begeven we ons niet zo gemakkelijk over de grenzen van ons vakgebied of specialisme heen. Wij respecteren ons eigen vak en daarmee het territorium van anderen. Maar laten we eerlijk zijn: kunsthistorici bevinden zich daarmee niet altijd in de voorhoede van interdisciplinariteit en vernieuwing in de wetenschapsbeoefening.
Annette de Vries (1962) is met ingang van 1 januari a.s. de nieuwe voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici (VNK). Zij volgt Claudine Chavannes-Mazel op. Annette de Vries is gepromoveerd kunst- en cultuurhistoricus en directeur van Kasteel Duivenvoorde. Eerder was zij als onderzoeker en docent verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Vrije Universiteit Brussel. Ook heeft zij ervaring als manager bij de overheid.
Kunsthistorici zijn beslist vriendelijke mensen. Een beetje rustig en 49
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
door Annette de Vries
N down het grootse gebaar, omdat we heel goed beseffen dat het een manier is om het brede publiek voor de kunst te interesseren. En daar zit toch een deel van de relevantie van ons vak.
bedaard, bescheiden en harmonieus. Weinig kunsthistorici onder de bestormers van het Maagdenhuis. Met een gezonde dosis stijfkoppigheid op z’n tijd, dat wel, want we vallen niet graag van ons geloof. Met onze humor zou het misschien een onsje meer mogen. We zijn nogal serieus: een van de redenen voor de redactie om de lustrumpublicatie op te luisteren met prenten van onder meer de negentiende-eeuwse Franse kunstenaar Honoré Daumier, die als geen ander de eigen professie en de kunstpraktijk met lichte ironie wist te beschouwen. En dat is bij tijd en wijle heel gezond.
Qua emotionele stabiliteit hebben wij kunsthistorici iets dubbels. Terwijl de kunstwereld om ons heen in brand staat, vervolgen wij onverstoorbaar onze passie. Een soort gepassioneerde onverstoorbaarheid; het lijkt een contradictio in terminis maar is dat niet. Vandaaruit zoeken we voorzichtig naar nieuwe wegen of samenwerkingsverbanden. Of we verstoppen ons in eigen onderzoek of instelling; af en toe wat brommerig, maar oplevend daar waar het vak ter sprake komt: een spraakmakende tentoonstelling of biënnale, een nieuwe toeschrijving, een miljoenenverkoop, een gerestaureerd monument of een nieuw ontdekte kunstenaar.
Terwijl de kunstwereld om ons heen in brand staat, vervolgen wij onverstoorbaar onze passie. Voor zorgvuldigheid scoren we zonder twijfel een tien. Vlijt, toewijding en expertise: dat valt weinig kunsthistorici te ontzeggen. De passie voor de kunst is
K
Honoré Daumier (1808-1879), De amateurs, 1865-1868, krijt, aquarel en gouache op papier, 324 x 308 mm, collectie Walters Art Museum, Baltimore
wat ons allen bindt en drijft. We zijn wel een tikkeltje perfectionistisch en dat zit ons soms ook in de weg. We zijn niet zo van grove 50
penseelstreken: dan kunnen we nog wel eens wat minzaam op onvolkomenheden wijzen. Anderzijds bewonderen we deep
Met onze intellectuele autonomie zit het tot slot wel snor. We staan als één man of vrouw voor de kunstgeschiedenis en de tradities die daarin doorklinken. Terecht. Met een groot respect voor het
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N ambacht van het kunsthistoricus zijn. Met groot verantwoordelijkheidsgevoel voor wat aan onze zorg is toevertrouwd. Maar ook met de frisheid die elke nieuwe generatie kunsthistorici met zich meebrengt en terecht bevecht. Toch zijn er aan ons geen grote filosofen verloren gegaan. De beeldende kracht van de kunst weten we echter op onze uiteenlopende werkvelden – universiteit, musea, erfgoed &monumentenzorg, kunsthandel&veilingwezen en in de freelancesector – uitstekend in te zetten. En wat voor prachtig instrument is dat: zoals de Vlaamse auteur Griet Op de Beeck het onlangs in een landelijke krant treffend verwoordde: het is via de – ik citeer – ‘heerlijke omweg van de kunst’ dat mensen vanuit een ander perspectief naar zichzelf en de maatschappij kunnen kijken. Als dat geen relevantie behelst, wat dan wel? Je vraagt je alleen af waarom het toch zo vaak literatoren zijn die uitspraken over de relevantie van kunst doen. Laat dit aan de media en onszelf een oproep voor de toekomst zijn.
Zo hebben we als beroepsgroep veel om trots op te zijn, maar de lat ligt hoog en dat is ook terecht. Het voorgaande ‘assessment’ legt, zoals gebruikelijk is, de vinger op enkele aandachtspunten. Bovenal is echter duidelijk dat we meer naar buiten moeten treden om over kunst, cultuur en ons vak te vertellen. De VNK kan hierin een rol spelen, juist door haar vertakkingen naar de diverse kunsthistorische disciplines en werkterreinen. We hebben als kunsthistorici een prachtig en maatschappelijk relevant werkveld, dus laten we dat met verve uitdragen.•
Honoré Daumier (1808-1879), Advies aan een jonge kunstenaar, ca. 1865-1868, olieverf op doek, 413 x 330 mm, collectie National Gallery of Art, Washington
51
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
V
N
K
Fredric Baas, foto Xiaoxiao Xu
Eloy Koldeweij
Nieuwe bestuursleden
trokken is bij tal van presentaties en publicaties. Vanaf 2009 is Fredric Baas werkzaam als conservator bij het Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch. Daar bestiert hij de collecties van het SM’s, zowel waar het beheer & behoud betreft als beleidsontwikkeling en verwervingen. Zijn hoofdtaak bestaat uit het organiseren van presentaties over hedendaagse kunst en vormgeving. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar de twee verza-
Het VNK-bestuur heeft sinds kort drie nieuwe bestuursleden: Fredric Baas (Stedelijk Museum ‘s-Hertogenbosch), Eloy Koldeweij (Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed) en Arjan de Koomen (Universiteit van Amsterdam). Zij nemen de plaats in van Lex Bosman (Universiteit van Amsterdam), Terry van Druten (Teylers Museum) en Merlijn Hurx (Universiteit Utrecht). Vertrekkend voorzitter Claudine Chavannes-Mazel wordt opgevolgd door Annette de Vries. Fredric Baas Na zijn studie Kunst en Architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen treedt Fredric Baas (1976) in 2005 in dienst bij Keramiekmuseum Princessehof waar hij als assistent conservator be52
Eloy Koldeweij Dr. Eloy Koldeweij (1959) studeerde kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden, en specialiseerde zich in de toegepaste kunsten en interieurgeschiedenis. In 1998 is hij gepromoveerd op het proefschrift Goudleer in de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Nationale ontwikkelingen en de Europese context. Na werkzaam te zijn geweest bij de Rijksuniversiteit Leiden, het Nederlands Scheepvaart Museum, het Victoria & Albert Museum te Londen en Vereniging Hendrick de Keyser, is hij sinds 1997 als interieurspecialist werkzaam bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Naast een groot aantal publicaties over goudleer en de monografie The English Candlestick 1425-1925, heeft hij over diverse interieuraspecten gepubliceerd onder meer in ´Het Nederlandse interieur in beeld 1600-1900´. Daarnaast was hij projectcoördinator en redacteur van de overzichtswerken ‘Leven in Toen’, ‘Binnen bij Boeren’, ‘Stuc’ en ‘Over de
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
melgebieden van het museum: keramiek en sieraden.
V
N
K
Arjan de Koomen Arjan de Koomen vertegenwoordigt binnen het VNK-bestuur de universitaire wereld. Sinds 2006 is hij universitair docent aan de UvA met als leeropdracht de Italiaanse kunst en de beeldhouwkunst van de vroegmoderne tijd. Naast Kunstgeschiedenis werkt hij ook bij de Opleiding Conservering & Restauratie. Zodoende is hij ook verantwoordelijk voor het opkomend terrein van de Technische Kunstgeschiedenis. Voorheen werkte aan het Nederlands Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut in Florence, aan de VU en aan de Universiteit Utrecht, waar hij studeerde en in 2000 promoveerde op een onderwerp uit de Italiaanse Renaissance. Hij heeft daarnaast ook het nietuniversitaire beroepsveld leren kennen door banen bij Christie’s, het Rijksmuseum en het Ministerie van Cultuur.•
Arjan de Koomen
Archief VNK naar RKD De VNK werkt al jaren op allerlei vlakken samen met het RKD Nederlands instituut voor kunstgeschiedenis. Ter gelegenheid van het 75-jarig jubileum schenkt de VNK haar archief aan het RKD. Vanaf 1939 is er een archief opgebouwd dat onder meer notulen van vergaderingen, statuten, ledenlijsten, correspondentie en foto’s bevat. Deze documentatie zegt niet alleen veel over de vereniging zelf, maar ook over de ontwikkelingen binnen de kunsthistorische discipline. Het archief vormde het uitgangspunt voor onderzoek van Annemieke Hoogenboom (UU) dat gepubliceerd is in de lustrumpublicatie Onder kunsthistorici. De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici 19392014. Het is belangrijk dat het archief van de VNK op de juiste manier voor de toekomst bewaard wordt en beschikbaar is voor onderzoekers. Het RKD biedt deze mogelijkheid als geen ander en de VNK is verheugd over deze mooie samenwerking. www.rkd.nl 53
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
vloer’. Hij is mede-oprichter en oud bestuurslid van de Stichting Historische Behangsels en Wanddecoraties in Nederland en de Stichting Het Nederlands Interieur.
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
de rol van freelancers in musea. Deelnemers worden uitgenodigd mee te discussiëren over de lusten en lasten van het ondernemerschap. Deze middag wordt mede mogelijk gemaakt door het Gemeentemuseum Den Haag. Programma 15.15 Ontvangst in de Aula van VNK sectie Zelfstandige Kunsthistorici het Gemeentemuseum Den Haag 15.30 Welkomstwoord en kennismaking met de sectie Zelfstandige Kunsthistorici, drs. Judith Niessen, sectievoorzitter en zelfstandig kunsthistoricus 15.40 ‘Zelfstandige kunsthistoDatum: vrijdag 30 januari 2015, 15.30 uur rici en het Gemeentemuseum’, Locatie: Gemeentemuseum, Stadhouderslaan 41, Den Haag drs. Benno Tempel, directeur Gemeentemuseum Den Haag De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici heeft in het jubileum- 16.00 ‘The Force of the freejaar 2014 de sectie Zelfstandige Kunsthistorici opgericht. Door grote lancer’, een concept voor MuseumNext 2015, Suzanne Sanders verschuivingen in de culturele sector kiezen steeds meer kunsthistorici voor de voordelen en vrijheden van zelfstandig ondernemen. Maar MA, freelance kunsthistoricus en liefst vijftig procent van de huidige VNK-leden is tegenwoordig actief journalist, Roos Wijnen BA, freelance culturele programmering als freelancer of zelfstandig ondernemer, al dan niet in combinatie met werk in dienstverband. Dat betekent vaak nieuwe uitdagingen, en journalist die voor de traditionele kunsthistoricus niet altijd vanzelfsprekend 16.20 Discussie over ondernezijn. Ondernemen is een vak apart en de VNK-sectie Zelfstandige merschap in het kunsthistorisch Kunsthistorici biedt daarom een uniek platform voor alle professiovakgebied, o.l.v. moderator Hella nals, starters en studenten kunstgeschiedenis. Hueck, Financieel economisch journalist bij RTL Nieuws en Vanaf begin 2015 organiseren we nieuwe activiteiten, bijeenkomsten presentatrice ‘Toekomstmakers’ en workshops. Op de eerste bijeenkomst op 30 januari verkennen we op RTL Z
30 jan: How to…: De zelfstandig kunsthistoricus binnen het museum
54
K 17.00 Afsluitende borrel in restaurant Gember (Stadhouderslaan 43) 18.30 Einde Aanmelden / VNK-lidmaatschap VNK-leden: € 10,00 Niet-leden/studenten: € 12,50 (inschrijvingsbewijs meesturen) Niet-leden: € 15,00 Meteen lid worden van de VNK? Dan betaalt u slechts € 10,00 op de deelname Studentenlidmaatschap + deelname: € 33,00 (inschrijvingsbewijs meesturen) Regulier lidmaatschap + deelname: € 40,00 Deelname betreft toegang tot het programma in de Aula en aansluitende borrel. Belangstellenden worden verzocht zich voor 23 jan. 2015 aan te melden via
[email protected]. De kosten kunnen worden overgemaakt op rekeningnummer NL24INGB0000569560 t.n.v. ‘Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici VNK’, o.v.v. ‘VNKZK-01’ / ‘Lidmaatschap VNK + VNK-ZK-01’.•
bulletin 2014 /3
V
N
K Inleiding beeldende kunst 1550-1700
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Karolien de Clippel
De auteurs van de laatste twee bibliografieën over de kunst van 1550 tot 1700 hebben zich kritisch uitgesproken over de zin en bruikbaarheid van een bibliografie waarbij de nationaliteit en/of de verblijfplaats van de auteur het selectiecriterium vormen. Toegegeven, deze keuze is verrassend, des te meer omdat de VNK zich expliciet richt tot ‘kunsthistorici in Nederland’. In deze tijden van audits waarin de kunstgeschiedbeoefening in Nederland verkend, gescreend en geëvalueerd wordt om de rol van onze discipline in de éénentwintigste-eeuwse Nederlandse maatschappij te definiëren (naast mediastudies, cultural en visual studies),[1] zou het vak wellicht meer baat hebben bij een louter inzicht in de output van Nederlandse instellingen tout court. Het spreekt voor zich dat hieronder ook verstaan worden de Nederlandse onderzoekers verbonden aan Nederlandse Wetenschappelijke Instituten in het Buitenland zoals het NIKI;
Bibliografie beeldende kunst en kunstnijverheid 1550-1700 (2009-2013) Samengesteld door Anna Cecilia Koldeweij Hier worden de inleidingen door Karolien de Clippel en Femke Diercks gepubliceerd. De volledige bibliografie is te downloaden via: http://www.kunsthistorici.nl/vnk-activiteiten/bibliografieen/
55
Nederlandse kunsthistorici in het buitenland die niet aan een Nederlands instituut verbonden zijn vallen buiten onze afbakening. Trouwens, in de praktijk beantwoordt de grote meerderheid van de geselecteerde bijdragen al aan deze maatstaven. Bijgevolg, mits een loutere bijsturing van de selectiecriteria, kunnen de VNK-bibliografieën mooi in kaart brengen welke de tendensen zijn van het landelijke onderzoek. En hiertoe wil deze bijdrage een poging ondernemen. Eerst iets over de outlets. De belangrijkste kanalen voor kunsthistorische bijdragen over de oude kunst van 1550 tot 1700 blijven congresbundels en tentoonstellingscatalogi. Ook een cruciale rol in het hier besproken veld spelen een aantal reeksen zoals de Amsterdam Studies in the Dutch Golden Age, Oculi: Studies in the arts of the Low Countries, Studies in Netherlandish art and cultural history, Art Studies on art, art history, and intellectual history en Intersections. Hierin werden zowel studies over specifieke thema’s als kunstenaarsmonografieën gepu-
bulletin 2014 /3
V
N bliceerd. Daarnaast heeft menig kunsthistoricus zich geëngageerd voor een bijdrage in een van de vier imposante alba amicorum die het licht zagen in onderhavige periode naar aanleiding van het emeritaat en/of pensioen van een aantal van Nederlands meest prominente onderzoekers op het hier geëxcerpeerde gebied. Ik denk hierbij aan Eric Jan Sluijter (2011), Dorine van Sasse van Ysselt (2011), Rudi Ekkart (2012) en Marijke de Kinkelder (2013). Ofschoon veel minder in vergelijking met deze eerste groep, blijft de Nederlandse kunsthistoricus vanzelfsprekend ook publiceren in het traditionele tijdschrift, zowel van eigen bodem als internationaal. Tot optimisme strekkend koploper is het meest gezaghebbende kunsthistorische tijdschrift van het moment: de Burlington Magazine, zeker als we de vele boekrecensies meetellen die Nederlandse kunsthistorici erin geschreven hebben in de voorbije periode. Daarnaast blijft bijzonder populair: Oud Holland, gevolgd door het Rijksmuseum Bulletin. Ofschoon in mindere mate, blijven de Nederlandse kunsthistorici actief op het gebied
van de beeldende kunst tussen 1550 en 1700 ook duidelijk vertegenwoordigd in andere hoogkwalitatieve tijdschriften zoals Print Quarterly, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, Simiolus en de National Gallery Technical Bulletin (met gemiddeld per tijdschrift 11 bijdragen in de periode 2009-2013). Daarnaast blijven er de vele verspreide publicaties in allerhande heemkundige, lokale en populair wetenschappelijke tijdschriften. Hieraan moeten we nog een nieuwkomer toevoegen die in 2009 boven de doopvont gehouden werd. Dit is de Journal of Historians of Netherlandish art, een elektronisch tijdschrift dat zich toespitst op kunst vervaardigd in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden gedurende de vroegmoderne periode en waarin Nederlandse kunsthistorici zich van meet af aan graag verdienstelijk gemaakt hebben. Dat dit tijdschrift geliefd is, is in grote mate te verklaren door de focus ervan die nauw aansluit bij de speerpunten van de Nederlandse kunsthistorici. Sinds het begin van de wetenschappelijke beoefening van ons 56
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
vak is Nederlandse kunst het belangrijkste onderzoeksobject geweest, en in het bijzonder de schilderkunst van de Gouden Eeuw. Vandaag de dag is het niet anders. Het is tegelijk een heel internationaal veld waarin dialoog met de vele onderzoekers wereldwijd die zich interesseren
voor deze hooggewaardeerde tak van sport een sine qua non is. Dit maakt het een dynamisch terrein waarin benaderingswijzen bevraagd, uitgedaagd en vernieuwd worden met als concreet gevolg dat er tegenover de vorige bibliografie een aantal nieuwe klemtonen op te merken zijn.
N Aansluitend bij deze internationale insteek en als een haast vanzelfsprekend gevolg ervan maar ook van de toenemende globalisering, valt een duidelijke trend naar onderzoek op te merken waarbij de betekenis van traditionele grenzen bevraagd wordt, mobiliteit van kunst en kunstenaars onderzocht wordt en culturele uitwisselingen centraal
staan. Dit gebeurt op theoretisch niveau zoals blijkt uit het thematische nummer van Perspective uit 2011 waarin in diverse bijdragen gereflecteerd wordt over de identiteit van Nederlandse kunst en de historiografie ervan, alsook uit het volume in de Brillreeks Art Studies on art, art history, and intellectual history van 2012 gewijd aan Art History and vi-
sual studies in Europe waarin de Nederlandse kunsthistorici goed vertegenwoordigd zijn. Maar ook op een meer toegepast niveau krijgt de transnationale benaderingswijze duidelijk voet aan de grond in publicaties van onder meer Bernard Aikema, Karolien de Clippel, Elmer Kolfin, Eric Jan Sluijter en Gert Jan van der Sman. Dat dit perspectief bijzonder actueel is blijkt ook uit het grootschalige Gersonproject in het RKD dat onderzoek verricht naar Hollandse en Vlaamse schilderkunst uit de Gouden Eeuw in Europees perspectief 1600 – 1900 en dat in 2013 resulteerde in het eerste online deel van de voorziene reeks gewijd aan Polen (Gerson Illustrated: Poland). Zeer opvallend is de heropleving van de kunsttheoretische en historiografische benadering. Karel van Mander en Hessel Miedema blijven vaste waarden hier, maar opmerkelijk is de bijdrage van Thijs Weststeijn die met meer dan twintig publicaties de meest productieve auteur is in de bibliografie en daardoor een duidelijke stempel drukt op het onderhavige onderzoeksgebied. Hij onder-
57
K scheidt zich door zijn uitdrukkelijk multidisciplinaire aanpak waarbinnen hij de schilderspraktijk relateert aan de literatuur, retorica en natuurwetenschappen. Een ander gebied dat een belangrijke plaats inneemt in de bibliografie is dat van het technisch onderzoek en conservatie. Dit domein is een prachtig staaltje van de samenwerking tussen musea en academia, waarin ruim gepubliceerd werd over aspecten van kleur, ondertekening en schildertechniek in het algemeen. Bijzonder relevant en innovatief zijn de bijdragen waarbij materieel-technisch onderzoek hand in hand gaat met archivalisch en kunsthistorisch onderzoek. Illustratief hiervoor is het onderzoek van Margriet Eikema Hommes naar grootschalige decoratieve programma’s in privéverblijven. Dit type onderzoek biedt tal van nieuwe inzichten op het gebied van de genese, het creatieproces, de atelierpraktijk, de datering maar ook op dat van de betekenis en functie van iconografische reeksen. In het prachtige boek dat zij samen met Elmer Kolfin schreef over de Oranje-
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N zaal, merken we daarenboven verdienstelijke aanzetten tot een geïntegreerde benadering van de traditioneel nog te vaak geïsoleerde gebieden van architectuur, schilderkunst en sculptuur. Dit laatste gebied blijft trouwens nog steeds een onderbestudeerde discipline in vergelijking met de schilderkunst, maar feit is wel dat degenen die zich richten op sculptuur vaak baanbrekend onderzoek verrichten dat internationaal gewaardeerd wordt. Hier denk ik in het bijzonder aan Frits Scholten, Joris van Gastel en Maarten Delbeke. Het valt trouwens op dat deze auteurs regelmatig buiten de Nederlandse lijnen kleuren en ook meetellen in het onderzoek naar de Italiaanse renaissance en barok. Een gebied dat ook hoge ogen gooide, is dat van de portretkunst. Cruciaal in deze was het afscheid van Rudi Ekkart, directeur van het RKD - Nederlands instituut voor kunstgeschiedenis en, het hoeft geen betoog, internationaal gerenommeerd expert van de zestiende tot negentiendeeeuwse Hollandse portretkunst. Ter gelegenheid van dit gebeuren
verscheen niet alleen Face Book, een huldeboek met niet minder dan 63 artikelen die merendeels handelen over vroegmoderne Nederlandse portretkunst, maar werd ook de tentoonstelling Portret in portret georganiseerd in het Dordrechts museum, met bijhorend catalogus. Een andere stimulerende factor voor het onderzoek naar de portretkunst in de periode 2009-13 waren twee tentoonstellingen gewijd aan belangrijke zeventiendeeeuwse portretschilders: Michiel van Mierevelt in 2011 en Frans Hals in 2013. Deze klemtoon op individuele schilders is trouwens typerend voor het hele veld, waar niet minder dan 75 procent van het totaal aantal publicaties gewijd is aan één afzonderlijke figuur. Weinig verrassend, blijft Rembrandt hier het hoogste scoren, maar toch doet hij het veel minder goed dan in de vorige editie van de Bibliografie – met ongeveer 2/3 minder publicaties. De vraag is wat de onderliggende reden hiervan is. Het terugtreden van twee van de meest befaamde Nederlandse Rembrandtvorsers – Ernst van de Wetering en Eric Jan Sluijter – speelt hierin 58
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
wellicht een rol maar mogelijk ook de tendens om innovatieve, multidisciplinaire en ruime themata te bepleiten en financieel te belonen ten nadele van monografische studies over individuele kunstenaars, hun werk, stijl en iconografie. Tenminste, dit lijkt het geval voor de academici. In museumland scoort de monografische aanpak nog relatief goed, getuige de boeiende tentoon-
stellingen over Gabriël Metsu (2010-11), Michiel van Mierevelt (2011) en Frans Hals (2013). Uit dit alles blijkt dat het veld van de beeldende kunst van 1550 tot 1700 levendig en in beweging is. Feit is dat er de laatste jaren veel minder gedacht wordt in genres dan in benaderingswijze – technisch onderzoek, globale kunstgeschiedenis, atelierpraktijken,
N Inleiding kunstnijverheid 1550-1700
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Femke Diercks
Dat de kunstnijverheid binnen de kunstgeschiedenis nog altijd een ietwat zonderlinge rol inneemt, mag blijken uit het feit dat er een aparte inleiding voor in deze bibliografie verschijnt. De traditioneel zo op schilderkunst gerichte kunstgeschiedenis heeft, zo blijkt ook uit de woorden van Karolien de Clippel in haar inleiding op de beeldende kunst, al voldoende moeite de prent- en beeldhouwkunst te incorporeren. De kunstnijverheid blijkt telkens toch weer ‘een vak apart’. sociaal-economisch onderzoek – en ook dat deze benaderingswijzen steeds meer elkaar opzoeken en bevruchten in geslaagde samenwerkingsverbanden. Deze trend kan alleen maar aangemoedigd worden en kan ons begrip van de vroegmoderne kunst in de Nederlanden alleen maar vergroten. Feit is ook dat beeldhouwkunst evenals prent- en tekenkunst nog steeds de klei-
nere broertjes blijven en dat hier nog een goudmijn aan materiaal wacht voor verder onderzoek.• [1] Hierbij denk ik vooral aan de verkenningsactie die geïnitieerd werd door de KNAW en uitmondde in het rapport met de titel Verschilzicht. Beweging in het kunsthistorisch onderzoek in Nederland, Amsterdam 2013.
59
Toch kan een deel van de reeds door De Clippel geschetste tendensen voor de beeldende kunst als geheel, ook binnen de kunstnijverheid worden aangewezen. Net als bij de beeldende kunst vormen congresbundels en tentoonstellingscatalogi de belangrijkste outlets. Deze worden gevolgd door verschillende tijdschriften. In tijdschriften als Oud Holland, Simiolus en The
K Rijksmuseum Bulletin komen beeldende kunst en kunstnijverheid samen, terwijl bladen als het Jaarboek De Stavelij, het Kostuum Jaarboek, De Beeldenaar en Aziatische Kunst, gericht zijn op één bepaald subgenre van de toegepaste kunst, hetgeen terug is te zien in het karakter van de bijdrages. Ook de door De Clippel beschreven nadruk op Nederlandse kunst is binnen de kunstnijverheid overduidelijk. Van een meer internationale en (vak)grensoverschrijdende insteek, of van een heropleving van kunsttheoretische of historiografische benaderingen, lijkt echter minder sprake te zijn. Ook lijken elektronische publicaties binnen dit vakgebied nog minder te zijn aangeslagen. Daarnaast is een aantal tendensen aan te wijzen die specifiek zijn voor de kunstnijverheid. Ten eerste lijkt het aantal publicaties in deze sectie ten opzichte van de vorige bibliografie spectaculair te zijn toegenomen. Van 85 in de periode 2003-2008 naar 212 in de periode 2009-2013. Toch moeten enkele kanttekeningen geplaatst worden bij deze stij-
bulletin 2014 /3
V
N ging. Ten opzichte van de vorige bibliografie zijn aanzienlijk meer publicaties op het gebied van materiaal technisch onderzoek opgenomen. Zo zijn de bundels van de congressen van de meubelrestauratorenstichting Ebenist ogenschijnlijk systematischer opgenomen dan voorheen. Daarnaast was ook de verhouding tussen boeken geschreven door één of enkele auteurs ten opzichte van (kortere) artikelen anders dan in de voorgaande periode. Het schrijven van een boek is nu eenmaal een meer tijdrovende bezigheid. De toename van het aantal publicaties is vooral een toename van het aantal (kortere) artikelen. Dit alles levert een genuanceerder beeld op, maar ook een beeld van een veld dat meer versnippert lijkt in deelspecialismen. Specifiek voor de kunstnijverheid is bovendien dat het grootste deel van het onderzoek niet bij de universiteiten, maar bij de musea en andere erfgoedinstellingen gedaan wordt. Deze constatering is zeker niet nieuw. De kunstnijverheid is traditiegetrouw meer het domein van de musea dan
van de universiteiten geweest. Toch is er voor de geïndexeerde periode (2009-2013) wellicht een extra reden aan te geven voor de gebrekkige academische interesse in kunstnijverheid. De leerstoel kunstnijverheid aan de Rijksuniversiteit Leiden die tot 2007 werd bekleed door C. Willemijn Fock is namelijk pas in 2013 weer gedeeltelijk ingevuld met de benoeming van Timo de Rijk tot hoogleraar Design, Culture & Society. Vanaf het collegejaar 2014 zal Reinier Baarsen daar als bijzonder hoogleraar kunstnijverheid tot 1800 de oude toegepaste kunst voor zijn rekening nemen. Samen met de wisselleerstoel Toegepaste Kunsten en Kunstnijverheid aan de Radboud Universiteit Nijmegen (in de beschreven periode ingevuld door Johan ter Molen en Johan de Haan) valt te hopen op een nieuwe academisch impuls voor dit vakgebied. Het feit dat er in de geïndexeerde periode slechts één proefschrift met een zuiver kunstnijverheidonderwerp is opgenomen, is een bijzonder magere oogst. De penningkunst is, door de uitstekende tentoonstelling 60
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
Hulde! in Teylers Museum in 2012 wellicht enigszins oververtegenwoordigd ten opzichte van andere genres. Omdat ervoor gekozen is artikelen uit De Stavelij wel, maar Vormen uit Vuur
niet op te nemen, ontstaat een vertekend beeld wat betreft de publicaties over glas en keramiek. [1] Dit wordt numeriek wel weer enigszins gecompenseerd door de publicatie van het vijfde en
N tussen kunsthistorische en materiaal technische onderzoekers. De in de geïndexeerde periode door het Gemeentemuseum gemaakte tentoonstellingen hebben de lijst sowieso een belangrijk impuls gegeven. Het valt te hopen dat deze lijn, ook na het vertrek van
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
laatste deel uit de reeks Delfts aardewerk; Geschiedenis van een nationaal product, een uitgave van het Gemeentemuseum. Nog meer dan de vorige delen uit deze serie is het boek over zogenaamd Wit Delfts een uitstekend voorbeeld van een samenwerking
Titus Eliëns als hoofd collecties in 2014, voortgezet zal worden en door andere musea zal worden geëvenaard. Bij het Rijksmuseum leidde het afscheid van Ab Hoving als hoofd van het restauratieatelier Nederlandse Geschiedenis in 2012 tot een bescheiden stroom publicaties over scheepsmodellen. Binnen de kunstnijverheid is verder een zekere nadruk waar te nemen op boeken die één al dan niet museale collectie beschrijven. Deze zijn in de eerste plaats te vinden onder de rubriek verzamelingen waarin naast twee publicaties over deelcollecties van het Rijksmuseum ook de catalogus van de ‘Decorative Arts’ in de Lehman Collection in het Metropolitan Museum in New York is opgenomen. Vanwege het wel heel beperkte Nederlandse aandeel in, is deze catalogus wellicht ietwat misplaats in dit overzicht. In feite behoren veel meer publicaties (mede) tot deze categorie. Het gaat hierbij om traditionele museale collectie- en hoogtepunten boeken, zoals Van der Beeks Een gouden greep en Pijzel-Domisses Glinsterend glas.
61
K Maar ook om beschrijvingen van particuliere collecties, zoals de publicaties van Luijt en Nieuwhof, en Hoekstra en HoekstraKlein. Bovendien bevinden zich onder de algemene (overzichts-) catalogi van verzamelingen verschillende publicaties die (ook) kunstnijverheid bevatten. Een wellicht enigszins verwant fenomeen zijn de publicaties over één gebouw of ruimte, die in de afgelopen periode een grote vlucht hebben genomen. Zij lopen uiteen van de veel geprezen publicatie over de Oranjezaal van Eikema Hommes en Kolfin die, behalve onder de schilderkunst toch ook zeker onder interieurs en monumenten te rekenen valt, tot de publicaties over de Pieterskerk in Leiden, het Johann de Witthuis, kasteel van Sint-Maartensdijk, de Amsterdamse burgemeesterswoning en paleis Soestdijk. De beste van deze boeken spreiden een interdisciplinariteit tentoon die in veel andere publicaties lijkt te ontbreken. Van een zelfde orde, hoewel niet gericht op een gebouw, maar op een materiaal, is het in 2010 door het RCE uitgegeven boek over stuc.
bulletin 2014 /3
V
N Al veel vaker opgemerkt bij de inleidingen voor deze bibliografieën, is hoe ‘Nederlands’ (dat wil zeggen gericht op Nederlandse kunst) het grootste deel van de bijdragen van Nederlandse kunsthistorici is. Op enkele publicaties na, waarbij Reinier Baarsens catalogus van de Franse kunstnijverheid in het Rijksmuseum en Menno Fitski’s handboek over kakiemon porselein met naam genoemd moeten worden, wordt dit beeld ook in het huidige overzicht bevestigd. De publicaties die wel internationale en zelfs globale onderwerpen aansnijden, hebben veelal toch een Nederlandse, dat wil zeggen voormalig koloniale connectie. Uitzondering hierop is het voorzichtige begin van de inventarisatie van Islamitische kunst in Nederland door Agnita van ‘t Kooster.• [1] Op aanraden van Femke Diercks zijn de artikelen in Vormen uit Vuur alsnog in de bibliografie opgenomen.
De volledige bibliografie is te downloaden via: http://www.kunsthistorici. nl/vnk-activiteiten/bibliografieen/ Over de samenstellers van de bibliografie: Karolien de Clippel is als universitair hoofddocent verbonden aan het Departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis van de Universiteit Utrecht, redactielid van Simiolus en De Zeventiende Eeuw en voorzitter van de OSK-sectie Beeldende kunst tot 1850. In 2002 promoveerde zij met een dissertatie over de zeventiende-eeuwse Brabantse genreschilder Joos van Craesbeeck. Femke Diercks studeerde kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen met als specialisatie kunstnijverheid en collectiegeschiedenis. Sindsdien is ze als junior conservator kunstnijverheid verbonden geweest aan het Rijksmuseum. Na een intermezzo in Museum De Lakenhal in Leiden, keerde zij in 2012 terug naar het Rijksmuseum als junior conservator glas en ceramiek. 62
K Anna Koldeweij studeerde aan de Radbouduniversiteit Nijmegen met als specialisatie de zeventiende eeuw. Tijdens haar studie liep ze onder andere stage in Oxford en was ze redacteur van Desipientia Kunsthistorisch Tijdschrift en bestuurslid bij Organisatie Studenten Kunstgeschiedenis 1977. Op dit moment werkt ze als zelfstandig onderzoeker en inventarisant. Anne-Maria van Egmond is promovendus aan de Universiteit van Amsterdam en doet onderzoek naar ambachtslieden aan het Hollandse hof (1350-1430). Tevens redigeerde ze de bundel Medieval Art in the Northern Netherlands. New facts and figures die in oktober 2014 verschenen is. Van Egmond is VNK bestuurslid en verantwoordelijk voor de totstandkoming van de VNK bibliografie.
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
63
Carla van de Puttelaar maakt portretten van de deelnemers, VNK 75, 7 november 2014 Catharijneconvent Utrecht.
N
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
Carla van de Puttelaar maakt portretten van de deelnemers, VNK 75, 7 november 2014
64 Catharijneconvent Utrecht.
V
N
K
Algemene Ledenvergadering 2014
1. Opening en vaststelling agenda Aanwezig zijn zeven bestuursleden. Anne van Egmond afwezig. 2. Mededelingen Bibliografie 1550-1700 over de periode 2009-2013 staat online. Geen mededelingen die verder niet ter sprake komen. 3. Verslag Algemene Ledenvergadering 21 november 2013 Goedgekeurd en daarmee vastgesteld. Opmerking over vervolg onderzoek KNAW: Op 21 november congres en presentatie onderzoeksagenda in Centraal Museum. Opgeven via de OSK.
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Utrecht, Catharijneconvent vrijdag 7 november 2014, 10:30-11:30
4. Samenstelling bestuur Terry van Druten, Merlijn Hurx en Claudine Chavannes zullen per 1 januari 2015 het bestuur verlaten. Zij worden opgevolgd door Fredric Baas (conservator Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch, specialisatie hedendaagse kunst en vormgeving), Eloy Koldeweij (senior specialist interieur Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed) en Arjan de Koomen (Universiteit van Amsterdam, specialisatie Zuid-Europese kunst 14de tot 18de eeuw en Europees beeldhouwwerk 14de tot 19de eeuw). Er is getracht uit verschillende deelgebieden en instellingen betreffende de kunstgeschiedenis vertegenwoordiging te vinden binnen het bestuur. Het voorzitterschap zal per 1 januari overgedragen worden aan bestuurslid Annette de Vries.
65
N 5. Nieuws - Het archief van de VNK is overgedragen aan het RKD Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis. In 2015 zal het archief ontsloten worden. - Er zijn nieuwe lidmaatschapsvormen in het leven geroepen. De verschillende opties zijn: Lidmaatschap: € 30,- of €23,per jaar (zonder betaalde baan en studenten)
Lidmaatschap voor het leven: € 1.000 (ontvangt boek Onder kunsthistorici)
Institutioneel steunlidmaatschap: € 500,- per jaar (2 deelnemersplaatsen tijdens VNK-activiteiten en vermelding van logo op website)
Begunstigers lidmaatschap (persoon/instituut): € 100,- per jaar (vermelding op website) 6. Presentatie jaarrekening Penningmeester Ellis Dullaart (ED) geeft toelichting op de jaarrekening 2013 (voorzijde), achterzijde begroting 2014. Zie verder tekst ED. € 16.375 inkomsten gerealiseerd via contributie, aanzienlijk minder dan de inkomsten in 2012,
wellicht door overgang automatische incasso. Voorlopige inkomsten 2014 zien er gunstiger uit door succesvolle acties aantrekken nieuwe leden. Aanzienlijk geïnvesteerd in prijzen (prijzengeld en trofee), profielpagina’s en huisstijl. Conclusie 2013: minder inkomsten en meer uitgegeven. Verwachting komende jaren minder grote investeringen nodig en reserves zullen zich stabiliseren. Begroting en jaarrekening goedgekeurd door kascommissie, bestaande uit Claire van den Donk, Lucinda Timmermans en Camelia Errouane. 7. Evaluatie secties 2014 Bestuurslid Judith Niessen geeft toelichting. De volgende vijf secties zijn afgelopen jaar in het leven geroepen: universiteit, museum, erfgoed- en monumentenzorg, handel en veilingwezen en zelfstandige kunsthistorici. Het doel van de VNK en de secties is een verbinding te maken tussen verschillende groepen kunsthistorici: verbinding door verdeling. De eerste activiteiten zijn georganiseerd: een middag over de rol van de conservator door de sectie 66
museum i.s.m. de Museumvereniging en een bijeenkomst van de sectie erfgoed- en monumentenzorg i.s.m. Netwerk Architectuurhistorie & Co bij het RCE. Deze vonden plaats naast andere activiteiten van de VNK, zoals de workshopmiddagen ‘Schrijven is blijven’ en het maken van een kunsthistorische video i.s.m. ARTtube en ‘Kijkje in de keuken van het Boymans’ voor startende kunsthistorici. Komend jaar zal de sectie zelfstandige kunsthistorici een discussieavond organiseren in april genaamd ‘Ondernemen iets voor jou?’ over de vormen van ondernemerschap, het maken van een professionaliseringslag en de voor- en nadelen van ondernemen. Binnen de sectie kunsthandel en veilingwezen wordt er momenteel gekeken of er behoefte is aan een sectie. De sectieleden universiteit moeten nog bij elkaar komen. 8. Rondvraag Carla van de Puttelaar: zal naast een groepsfoto persoonlijke foto’s maken van deelnemers lustrumdag ten behoeve van de profielpagina’s. Claudine Chavannes
K benadrukt het belang van deze pagina’s. Alle leden staan met naam op website onder de ledenpagina’s (kunsthistorici.nl/leden). Doel is om een link te gaan maken tussen profielpagina’s en LinkedIn-pagina’s leden. Oproep aan alle leden om pagina’s met foto en CV aan te vullen. Ook publicaties en linkjes kunnen aan pagina worden toegevoegd. 9. Sluiting De algemene ledenvergadering sluit om 11:15 uur. NB. De kunsthistorische prijzen worden in de middag na de Algemene Ledenvergadering uitgereikt, maar zijn wel officieel onderdeel van de vergadering. Kunsthistorische prijzen 1. Jan van Gelderprijs, juryrapport wordt voorgelezen door Terry van Druten. Zie verder tekst juryrapport. Short-list bestaande uit zes titels, waarvan drie dissertaties, een masterscriptie en twee studies uit de reeks Rijksmuseum Studies in Photography. De prijs wordt toegekend aan Claartje Wesselink (1980) met haar proefschrift Kunstenaars van de Kultuur-
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N
K Toelichting op de Jaarrekening 2013 van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
kamer. Geschiedenis en herinnering. De publicatie zet aan tot nadenken; over kunst en het kunstbedrijf in de oorlog, over het handelen van het individu tegenover de beweging van de massa, en over eigen verantwoordelijkheid en waarden. Het draagt zodoende bij aan het nadenken over de criteria die de kunstwereld impliciet of ongemerkt hanteert in onze eigen tijd.
Aan het einde van het 75e financiële jaar van de VNK bedroeg het saldo op de betaalrekening €365,=. Op de spaarrekening stond op 31 december 2013 een bedrag van ruim €9.000,=. In vergelijking met eerdere jaren vertonen het financiële jaar 2013 en de bijbehorende jaarrekening een licht afwijkend beeld.
2. Karel van Mander prijs is gebaseerd op de bibliografie Beeldende kunst en kunstnijverheid van 1550-1700 uit de jaren 2009-2013. Juryrapport wordt voorgelezen door juryvoorzitter Claudine Chavannes. Zie verder tekst juryrapport. De jury koos uit 1500 publicaties uiteindelijk vijf genomineerden. De winnaar is Zsuzsanna van Ruyven-Zeman met Stained glass in the Netherlands before 1795 (AUP 2011). Haar boek is een uitzonderlijk rijk en goed gedocumenteerd overzicht van de huidige stand van de wetenschap over gebrandschilderd glas in Nederland tot 1795 en biedt tevens een onmisbare basis voor verder onderzoek.•
Enerzijds stond het jaar in het teken van enkele grote investeringen voor de lange termijn. Zo zijn er prachtige nieuwe trofeeën voor de Jan van Gelder- en Karel van Manderprijs ontworpen, zijn de profielpagina’s op de website toegevoegd, zijn er briefpapier en flyers in de nieuwe huisstijl ontwikkeld en is er een grote mailing met machtigingsformulieren voor de automatische incasso van de contributie verstuurd. Anderzijds is er minder contributie binnengekomen dan begroot. De binnengekomen contributie bedraagt €16.500,= bij een totaal van 621 betalende leden. Dit bedrag en het ledenaantal is wederom lager dan in 2012. Het lijkt erop dat veel leden nog moeten wennen aan de automatische incasso, wat een reden kan zijn voor de relatief lage respons van slechts 265 leden die een machtiging hebben afgegeven. De voorlopige cijfers over het huidige jaar, 2014, zien er echter gunstiger uit. Daarbij lijkt het erop dat de verschillende acties om nieuwe leden aan te trekken succes hebben gehad.
67
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Het totale bedrag dat tijdens kalenderjaar 2013 aan inkomsten is gegenereerd, bedraagt ca. €17.750,=: ongeveer €2.500,= minder dan begroot. Vanwege de aanzienlijke investeringen en de relatief lage inkomsten, toonde de spaarrekening op 31 december 2013 een saldo van ruim €9.000,=. Er is flink ingelopen op de reserves, die waren opgebouwd door de vorige penningmeester, om enkele grote investeringen mogelijk te maken. Een andere reden waarom het spaarsaldo duidelijk lager is, is dat een groot deel van de contributie over 2013 pas in het kalenderjaar 2014 is binnengekomen. Verder zijn er in 2013 twee Karel van Manderprijzen uitgeloofd, waardoor een extra bedrag van €1.500,= aan prijzengeld is uitgekeerd. Door het uitreiken van twee prijzen is echter een achterstand ingelopen, waardoor de bibliografie en de uitreiking van de prijs weer gelijk lopen. Voor het ontwerpen en produceren van de nieuwe trofeeën is € 3.700,= besteed. Ter afronding van de ontwikkeling van de nieuwe huis-
stijl, is er in 2013 een bedrag van bijna €3.500,= besteed aan het ontwerp en drukken van briefpapier en flyers, en het verder ontwikkelen van de website door het toevoegen van eerder genoemde profielpagina’s. Afgezien van de zojuist genoemde afwijkende bedragen, is er, zoals ieder jaar €1000,= uitgekeerd aan de winnaar van de Jan van Gelderprijs. Er was een ruim bedrag begroot voor de bibliografie, maar de uitgaven zijn daar ruim onder gebleven. Ten slotte bedroegen de uitgaven voor de voor- en najaarsdag €100,= meer dan begroot, terwijl de inkomsten ca. €500,= lager uitvielen. Concluderend blijkt dat er over 2013 minder inkomsten zijn gegenereerd dan begroot, en dat er meer uitgaven zijn gedaan. De reserves, die hierdoor geslonken zijn, waren echter door de vorige penningmeester opgebouwd om enkele grote investeringen mogelijk te maken. Voor de komende jaren is de verwachting dat er minder grote investeringen nodig zullen zijn, zodat de reserves weer zullen stabiliseren. 68
K
Zoals vorig jaar reeds besproken tijdens de Algemene Ledenvergadering, is het voor de financiële balans van de vereniging wél belangrijk om het ledenaantal op peil te houden, zodat we genoeg middelen genereren om activiteiten te kunnen blijven organiseren voor de leden. Momenteel bedragen de saldi op de betaalrekening en de spaarrekening respectievelijk € 1.733,= en €25.400,=. De VNK jaarrekening 2013 en de conceptbegroting voor 2015 zijn reeds goedgekeurd door de Kascommissie, die sinds dit jaar bestaat uit drie nieuwe leden: oud- penningmeester Claire van den Donk-Schweigman, Camelia Errouane en Lucinda Timmermans. We bedanken hen hartelijk voor hun inzet. Tot slot herinneren wij u er graag aan dat de bescheiden ook voor u ter inzage toegankelijk zijn.•
bulletin 2014 /3
V
V
N BEGROTING 2013
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
contributie rente sponsoring VNK-dagen diversen TOTAAL INKOMSTEN
€ € € € € €
REALISATIE 2013 18.000,00 250,00 500,00 1.500,00 + 20.250,00
€ € € € € €
VERSCHIL 16.511,00 214,89 1.019,94 + 17.745,83
€ € € € € €
-1.489,00 -35,11 -500,00 -480,06 + -2.504,17
UITGAVEN kunsthistorici.nl redactie website/huisstijl subtotaal
€ €
€ € €
4.225,00 1.550,00 + €
5.775,00
€ € € € € € 3.000,00 1.000,00 200,00 + €
3.687,04 2.592,06
€
6.279,10
€
504,10
3.800,00 4.200,00 1.650,00 250,00 350,00 2.500,00
€ € € € € €
2.561,09 4.460,69 2.225,87 123,94 229,68 2.600,49
€ € € € € €
-1.238,91 260,69 575,87 -126,06 -120,32 100,49
4.200,00
3.000,00 1.000,00 3.899,24 + €
contributie rente sponsoring VNK-dagen diversen TOTAAL INKOMSTEN
7.899,24
3.699,24 3.699,24 -147,00 -200,00 + 3.308,10
diversen CIHA TOTAAL UITGAVEN
200,00 200,00 + 23.125,00
€ € €
53,00 + 26.433,10
€ € €
SALDO 2013
€
-2.875,00
€
-8.687,27
€
€ € € € € €
ultimo 2012 14,01 29.372,16 497,75 35,00 339,15 + 30.258,07
-5.812,27
SALDO 2015 PROGNOSE RESERVES
ultimo 2013 verschil € 365,62 € 351,61 € 9.357,05 € -20.015,11 € 330,95 € -166,80 € € -35,00 € 1.760,00 + € 1.420,85 € 11.813,62 € -18.444,45
saldo betaalrekening saldo spaarrekening kas trofeeën à €110 TOTAAL RESERVES
69
€ €
4.000,00 750,00
€ € €
1.500,00 1.000,00 200,00
bibliografie secretariaat druk- en portokosten administratie- en onkosten bestuurskosten VNK-dagen
€ €
€ € €
OVERZICHT RESERVES
kunsthistorici.nl redactie website/huisstijl subtotaal
kunsthistorische prijzen K. van Mander J. van Gelder overige subtotaal
diversen CIHA TOTAAL UITGAVEN
saldo betaalrekening saldo spaarrekening kas boekenbonnen trofeeën à €113,05/110 TOTAAL RESERVES
CONCEPTBEGROTING 2015
UITGAVEN
bibliografie secretariaat druk- en portokosten administratie- en onkosten bestuurskosten VNK-dagen kunsthistorische prijzen K. van Mander J. van Gelder overig subtotaal
INKOMSTEN
bulletin 2014 /3
INKOMSTEN
K
V
N
K
n
De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici wil kunst- en architectuurhistorici in Nederland bij elkaar brengen en kennisoverdracht, ontmoeting en discussie binnen het vakgebied bevorderen. Dat doen we onder andere door het organiseren van bijeenkomsten en workshops, door het uitgeven van een bulletin Kunsthistorici en door een actieve website en social media. Bijna 1000 kunst- en architectuurhistorici in Nederland en daarbuiten zijn al lid van de VNK. Als lid blijf je op de hoogte van het laatste nieuws uit het vakgebied en krijg je de mogelijkheid regelmatig collega’s te ontmoeten en je netwerk uit te breiden. Studenten en mensen zonder baan kunnen bovendien voor een lager tarief lid worden. Het is nu ook voor instellingen mogelijk om de VNK te steunen.
K
Bulletin Kunsthistorici lieneke nijkamp: Voor rubens naar belgië verhuisd
Lidmaatschap: € 30,- of €23,- per jaar (zonder betaalde baan en studenten) Lidmaatschap voor het leven: € 1.000 (u ontvangt het boek Onder kunsthistorici) Institutioneel steunlidmaatschap: € 500,- per jaar (u krijgt 2 deelnemersplaatsen tijdens de VNK-activiteiten en vermelding van uw logo op de website) Begunstigers lidmaatschap (persoon/instituut): € 100,- per jaar (u wordt vermeld op de website)
met illustratie van Juliëtte Verberk
P. 11
bulletin 2013 /2
P. 2 geschreven over kunst. en nu?
sandra Kisters in gesprek met carel blotkamp P. 16 en meer...
Aanmelden? Stuur een email naar de ledenadministratie:
[email protected] en vermeld hierin achternaam, voorletters en titel, priv. adres, postcode + woonplaats, geslacht, afstudeerrichting en e-mailadres. De kosten van het lidmaatschap zijn inclusief het abonnement op Kunsthistorici. www.kunsthistorici.nl
70
bulletin 2014 /3
V Vereniging Van nederlandse Kunsthistorici
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Nog geen lid van de VNK?
N
K
bulletin 2014 /3
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
Het bestuur van de VNK wenst al haar leden en begunstigers fantastische feestdagen toe! Foto tijdens afscheidsetentje voorzitter Claudine Chavannes-Mazel en bestuursleden Merlijn Hurx, Lex Bosman en Terry van Druten, november 2014. V.l.n.r.: Anne Maria van Egmond, Merlijn Hurx, Annemiek Rens (redactie), Lex Bosman, Terry van Druten, Annette de Vries (nieuw voorzitter), Claudine Chavannes-Mazel (scheidend voorzitter), Judith Niessen, Arjan de Koomen, Marie-Louise de Ridder (ledenadministratie), Fredric Baas, Renske Cohen Tervaert (secretaris), Eloy Koldeweij. Ellis Dullaart (penningmeester, niet op de foto).
71
N Colofon
Arjan de Koomen Ellis Dullaart Marie-Louise de Ridder
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Kunsthistorici is een uitgave van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici (VNK) 25ste jaargang, nr. 3, december 2014
Bestuur VNK prof. dr. Claudine Chavannes-Mazel, voorzitter Renske Cohen Tervaert MA, secretaris Ellis Dullaart MA, penningmeester dr. Annette de Vries Terry van Druten MA Anne-Maria van Egmond MA dr. Merlijn Hurx drs. Judith Niessen
Redactie Annemiek Rens MA, hoofd- en eindredactie, opmaak Anne-Maria van Egmond MA, redacteur Renske Cohen Tervaert MA, redacteur Vormgeving Janna & Hilde Meeus, www.meeusontwerpt.nl Redactieadres Annemiek Rens MA,
[email protected]
Abonnement Een abonnement op Kunsthistorici is inbegrepen bij het lidmaatschap van de VNK. De jaarlijkse contributie bedraagt € 30,- en € 23,- (zonder betaalde baan en studenten), ongeacht in welke maand men zich opgeeft. U wordt verzocht gebruik te maken van de toegestuurde betalingsinstructies. Voor meer informatie kunt u zich wenden tot de ledenadministratie.
Deze uitgave kwam tot stand met medewerking van: Carla van de Puttelaar Claudine Chavannes-Mazel Anne Margreet As-Vijvers Anne-Maria van Egmond Sjo Anne Hoogcarspel Auke van der Woud Freek Schmidt Renske Cohen Tervaert Claartje Wesselink Zsuzsanna van Ruyven-Zeman Anna Cecilia Koldeweij Karolien de Clippel Femke Diercks Annette de Vries Eloy Koldeweij Fredric Baas
K op elk moment en met onmiddelijke ingang. (Email)adreswijzigingen Doorgeven aan de ledenadministratie. Postadres secretaris VNK Postbus 1410 3500 BK Utrecht
[email protected] Secretariaat & Ledenadministratie Marie-Louise de Ridder Postbus 1410 3500 BK Utrecht
[email protected] (030) 253 64 37 (vrijdag 10-14 uur) www.kunsthistorici.nl
© Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van
Kunsthistorici wordt digitaal verspreid.
de uitgever. De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten van de afbeeldingen volgens wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die
Opzegging Lidmaatschap en abonnement worden jaarlijks stilzwijgend verlengd. Het lidmaatschap kan alleen schriftelijk bij de ledenadministratie worden opgezegd, 72
desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, worden verzocht zich tot de redactie te wenden.
bulletin 2014 /3
V