BUL LETIN
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici Z EV E N T I E N D E J A A RG A N G 2 0 0 6 / 3
Kunsthistorische Dag 2006: ‘De museumdirecteur onder de loep’ Zaterdag 18 november 2006 vond de Kunsthistorische Dag van de VNK plaats. De circa honderd aanwezigen werden in de aula van het Centraal Museum Utrecht welkom geheten door de directeur van het museum en gastvrouw die middag, Pauline Terreehorst. Aansluitend gaf VNK voorzitter prof. dr. Henk van Veen enige uitleg over het ontstaan van het idee voor het thema van die middag: ‘De museumdirecteur onder de loep’. Er was bij het CIHA congres dat in 1996 in Nederland werd gehouden wat geld overgebleven. De organisatoren van dat congres – in het bijzonder Wessel Reinink en Rik Vos – wilden deze som een nuttige kunsthistorische bestemming geven. Met Henk van Os kwam Rik Vos toen op het idee om de VNK te vragen een congres over ‘de museumdirecteur’ te organiseren. Verslag: Lillian Wurfbain-Bóza, Sarah de Clercq en Esther Dieltjes. Foto’s: Sophie van Steenderen
Rik Vos, voormalig directeur van het Instituut Collectie Nederland en het Fries Museum Leeuwarden, trad deze dag op als inleider en mediator. Na een korte opmerking over de actuele kwestie rond de Mondriaanstichting en een lichtelijk mijmerende terugblik op hoe de situatie in de museumwereld vroeger – zo’n 10 jaar terug – ervoor stond, ging Rik Vos over tot de kern van zijn verhaal: wat wordt tegenwoordig van een (museum)directeur verwacht? Hij was te rade gegaan bij enkele vrij recente vacatures van ondermeer de Muziekschool Twente, het Concertgebouw Amsterdam en het Historisch Centrum Overijssel. Hieruit werd duidelijk dat van een directeur in de culturele sector wordt verwacht dat hij beschikt over een zakelijke instelling, een hands-on mentaliteit, een visie en een behoorlijk netwerk, maar vooral dat hij leiding kan geven. Men verlangt dus in eerste instantie een manager; alles draait om het uit kunnen oefenen van gezag. Enige vakinhoudelijke kennis m.b.t. de instelling lijkt van ondergeschikt belang. Desondanks probeerde Rik Vos – die een museumdirecteur beschreef als ‘iemand die gedreven een hobby uitvoert’ – zichzelf voor te houden dat het museum (nog) geen bedrijf is en geen winstoogmerk heeft. De mening van de volgende spreker stond hier lijnrecht tegenover. Cees van ’t Veen, de huidige directeur van het Fries Museum, van huis uit econoom en eerder als ambtenaar betrokken bij de privatisering van de rijksmusea, betoogde dat een museum wel degelijk een bedrijf is en dat een museumdirecteur vooral een manager moet zijn. Volgens hem gaat het tegenwoordig om de competenties, om een goede match tussen vraag en aanbod. Aan de hand van een powerpoint presentatie toonde hij vervolgens de variabelen die zijns inziens een rol spelen bij het zoeken naar en vinden van de meest geschikte directeur. Allereerst wordt de rol van
een directeur volgens Van ’t Veen bepaald door het profiel van het desbetreffende museum: de omvang, het type collectie, de zwaarte van een wetenschappelijke functie en in hoeverre het een algemeen of specifiek gericht museum is. Daarnaast zou de rol van de directeur afhankelijk zijn van bijvoorbeeld de locatie (regio of randstad), de doelgroep (leerling of toerist) en ambitie van het museum. Verder zou het afhangen van de fase waarin een museum zich bevindt (verouderd of net nieuw) en van de kwaliteit van het middenmanagement (hoofd collectie, hoofd educatie, etc.). Bijzondere omstandigheden zoals een fusie of verbouwing zouden ook een rol spelen. Na deze analyse maakte Van ’t Veen een zijstap met de stelling dat het begrip ‘conservator’ gezuiverd zou moeten worden. Hierop kwamen
Ceen van ’t Veen
Kunsthistorici XVII No. 3 1
vanuit de zaal enkele reacties. Zo werd er gepleit voor de beste conservator die museumdirecteur zou moeten worden, juist vanwege de vakinhoudelijk kennis. Een managementopleiding zou dan aan deze kennis kunnen worden toegevoegd. Ook werd door één van de aanwezigen gesteld dat de collectie de ruggengraat van een museum vormt en daarom de conservator in de organisatie belangrijker is dan bijvoorbeeld educatie en marketing. Van ’t Veen was het daar niet mee eens. Hij stelde dat de marketingafdeling juist weet wat het publiek verlangt en daarom niet minder van waarde is: ‘Alle functies zijn van belang om het museumbedrijf goed te laten lopen en gezamenlijk tot één goed product te komen’. Het publiek blijft het belangrijkste uitgangspunt volgens Van ’t Veen. Rik Vos sloot het betoog van Cees van ’t Veen af met de opmerking dat hij eveneens van mening is dat er een vervuiling is opgetreden in het begrip van conservator. Vos verwees naar de stukken van de Nederlandse Museumvereniging waarin de vraag: ‘wat is een conservator’ eveneens aan bod is geweest en waar ook gesproken is over het verschil tussen conservator en curator. Vervolgens was het woord aan Christopher Brown, sinds 1998 directeur van het Ashmolean Museum te Oxford. Daarvoor was Brown 26 jaar lang verbonden aan de National Gallery in London waar hij hoofd conservator was. Hij is kenner op het gebied van Nederlandse en Vlaamse 17e eeuwse schilderkunst. Brown vindt dat elk museum zich bewust moet zijn van zijn educatieve rol. Zo is de Universiteit van Oxford nauw verbonden met het Ashmolean Museum, hetgeen in zijn ogen van groot belang is. De belangrijkste rol van een museum en dus ook van een museumdirecteur noemt Brown het overbrengen van kennis op een breed publiek. Op dit moment runt Brown een bedrijf met 150 man personeel, zonder zelf ooit een opleiding tot museumdirecteur te hebben gevolgd. Hij heeft als conservator van de National Gallery veel vaardigheden in de praktijk geleerd die hem nu als museumdirecteur van pas komen. Deze gang van zaken is gebruikelijk in Groot-Brittannië, waar sinds de jaren ‘70 de beste conservator van een museum directeur wordt. Maar inmiddels zijn de taken van een directeur veelomvattend: hij moet verstand hebben van financiën, de collectie, personeelsbeleid, netwerken, fondsen werven, omgaan met de pers, etc. Brown benadrukte het belang van bijscholing op al deze gebieden. Maar is het belangrijk dat de directeur een conservator is geweest? Brown ziet dit als een groot voordeel, aangezien het de directeur een bepaalde autoriteit verschaft.
Christopher Brown
Kunsthistorici XVII No. 3 2
Een ideale directeur beschikt volgens Brown over de volgende kwaliteiten: hij heeft een visie (educatie is een van de belangrijkste taken van het museum. De directeur volgt niet alleen de publieke smaak, maar heeft ook invloed op de publieke smaak door opvallende tentoonstellingen te organiseren, zo stelde Brown); hij heeft de kwaliteiten van een leider en hij kan goed fondsen werven. Brown benadrukte dat de aanstaande museumdirecteur zich moet realiseren dat hij niet meer dagelijks bezig zal zijn met de kunsthistorische materie, omdat de meeste aandacht opgeslokt zal worden door andere zaken. Brown merkte tot slot op dat het publiek steeds kritischer is geworden. Musea moeten die sensibiliteit aanvoelen en moeten ervoor zorgen dat het educatieve aspect op een hoog niveau blijft om aan de publieke verwachtingen te kunnen voldoen. Nadat Brown enkele vragen vanuit de zaal had toegelicht, gaf Rik Vos het woord aan Axel Rüger, sinds begin dit jaar directeur van het Van Gogh Museum. De ideale museumdirecteur heeft volgens Rüger een achtergrond in de kunst, en wat nog belangrijker is, het moet iemand zijn met respect voor de kunst. Deze zaken noemt hij essentieel, omdat het hier gaat om de integriteit en professionaliteit van het vak. Maar niet elke kunsthistoricus / wetenschapper is geschikt om directeur te worden. Net als Brown eerder, benadrukte Rüger dat de museumdirecteur zich ervan bewust moet zijn dat het nauwelijks nog mogelijk is om wetenschappelijk actief te blijven. En dat het wellicht moeilijk zal zijn om de inhoudelijke taken aan de staf over te laten. Zo gaf Rüger zelf aan moeite te hebben om zich niet met het inrichten van tentoonstellingen te bemoeien. De museumdirecteur moet een bedrijf leiden. Er zijn faciliteiten die onderhouden moeten worden, er is publiek dat bediend moet worden, er horen bedrijven zoals winkels en horeca bij, die geacht worden geld te verdienen, er is communicatie, beveiliging, marketing, interne communicatie, ICT etc. De directeur dient al deze aspecten te onderhouden en begrip en belangstelling voor alle afzonderlijke onderwerpen te hebben. Het leidinggeven aan de medewerkers verdient speciale aandacht, aldus Rüger. Juist in de kunstwereld geldt vaak: ‘we are not doing it for the money’ , maar er wordt wel gewerkt door hoog gemotiveerde mensen met veel voorstellingsvermogen, talent en soms ook artistieke temperamenten. Het is van belang deze mensen niet alleen te managen, maar ook te motiveren. Want er wordt toch altijd meer werk verzet dan wat tot de salarissen in de kunstwereld in verhouding staat, vindt Rüger. Leiderschap tonen is volgens Rüger een van de grootste uitdagingen voor een museumdirecteur. Hij is degene die het beleid vaststelt, de visie voor zijn museum bepaalt. Aan een nieuwe directeur wordt vaak gevraagd wat hij gaat veranderen. Rügers antwoord op die vraag is dan: ‘don’t fix it if it’s not broken’. Maar verbeteren kan natuurlijk wel. Rüger zelf zou graag meer aandacht besteden aan samenwerkingsprojecten, niet alleen met andere musea, maar vooral ook met andere culturele instellingen, bijvoorbeeld het Concertgebouw. Rüger benadrukte dat de directeur ook een openbare figuur is, het gezicht van het museum. Hij moet dan ook bereid zijn om het museum op allerlei fronten te vertegenwoordigen. Hij is de belangrijkste netwerker van het museum. Bovendien moet de directeur bereid zijn en in staat zijn om de pers te woord te staan. De museumdirecteur is een openbaar persoon, dat moet je willen, anders is je museum ondervertegenwoordigd met alle negatieve gevolgen van dien. Verder is de museumdirecteur fondsenwerver en lobbyist en heeft hij een maatschappelijke verantwoordelijkheid: als directeur maak je deel uit van de maatschappelijke rol van musea. Je moet deelnemen aan het debat en het bestaansrecht van musea en collecties verdedigen, aldus Rüger. En tenslotte is de museumdirecteur een bouwheer. Het Van Gogh Museum heeft zo’n 1.6 miljoen bezoekers per jaar. Onderhoud aan het gebouw is dus regelmatig nodig en moet ingepast worden in het programma. Maar musea worden ook vernieuwd, uitgebreid, of helemaal nieuw gebouwd. De directeur is dan tijdelijk leider van de bouwprojecten, van het ontwikkelen van een plan tot het realiseren ervan.
Axel Rüger
Pauline Terreehorst
En wat maakt een directeur succesvol? Bij een commercieel bedrijf is het doel duidelijk; het succes wordt bepaald door wat er onder de streep staat aan het einde van het jaar. Maar wat zijn de factoren van succes voor een museum? Met deze vraag worstelt de hele culturele sector, aldus Rüger. Wordt succes bepaald door het aantal bezoekers? Het tentoonstellingsprogramma? Het aantal aanwinsten? Een nieuwbouw? Fonds werving? Allemaal meetbare begrippen. Maar wat voor de buitenwereld niet zichtbaar is, zijn een gezonde financiële situatie, een bedrijf dat op orde is en een gemotiveerde staf. Juist hierin schuilt volgens Rüger het succes van een goede directeur. De crux van het probleem is uiteraard dat de kunsthistorische opleiding niet geschikt is om directeuren op te leiden. Een kunsthistorische of verwante opleiding is volgens Rüger cruciaal voor de functie van museumdirecteur, maar die baan is inmiddels veel meer geworden dan een verlenging van een conservatoren baan. Rüger pleitte dan ook voor een verdere professionalisering van de functie van museumdirecteur. Belangstelling voor en begrip van de bedrijfsvoering en de taken die daarbij horen zijn essentieel voor de goede museumdirecteur. Studenten en jonge conservatoren met belangstelling voor het directeurschap dienen ondersteund te worden en voorzien te worden van verdere opleidingen. Rüger noemde ter illustratie de opleiding die hij zelf tijdens zijn werkzaamheden als conservator van de National Gallery had gevolgd. Rüger eindigde met de opmerking dat het zijns inziens van het grootste belang is dat de museumbranche, en de directeuren van musea in het bijzonder, zich realiseren dat de hele sector erbij gebaat is als er wordt geïnvesteerd in het opleiden van de opvolgers. Het moet ook acceptabel zijn om een functie als museumdirecteur te ambiëren. ‘De museumdirecteur is wellicht een schaap met vijf poten, maar omdat wij er geen poot van af kunnen hakken moeten wij middelen vinden om ook met vijf poten te leren lopen’, aldus Rüger.
De laatste spreker van de middag was Pauline Terreehorst. Terreehorst gaf allereerst aan dat er slechts weinig posities zijn als museumdirecteur, en dat het dus eigenlijk om een relatief klein ‘probleem’ gaat. Verder merkte zij op dat er door de vorige sprekers al veel goede dingen waren gezegd en dat zij veel meer ervaring hebben dan zijzelf, aangezien zij pas sinds kort directeur van het Centraal Museum is. Terreehorst ziet musea als expertise centra, waar niet alleen succesvolle tentoonstellingen georganiseerd dienen te worden, maar waar ook ruimte gemaakt moet worden om het publiek vragen te laten stellen. Terreehorst noemt de rol als onderzoeksinstituut een plicht voor musea. En het is de taak van de museumdirecteur om voor beide aspecten ruimte te scheppen binnen het museum. De collectie moet wel altijd het uitgangspunt blijven voor tentoonstellingen die worden georganiseerd. Terreehorst sloot af met de opmerking dat het publiek mondiger en geletterder wordt, en dat daardoor het maatschappelijke debat steeds belangrijker wordt. Ook daarin ziet zij een belangrijke rol weggelegd voor de museumdirecteur. Na dit laatste betoog was het tijd voor een hapje en een drankje in de Refter van het Centraal Museum. Tijdens deze borrel werden de kunsthistorische prijzen uitgereikt. Daarover leest u elders meer. Al met al kan teruggekeken worden op een boeiende en prikkelende Kunsthistorische Dag. Meer foto’s van de Kunsthistorische Dag 2006 vindt u op de website www.kunsthistorici.nl/bijeenkomsten.php
Kunsthistorici XVII No. 3 3
Uitreiking Kunsthistorische prijzen Tijdens de Kunsthistorische Dag in het Centraal Museum werden de Karel van Manderprijs 2005, de Jan van Gelderprijs 2006 en de Mr. J.W. Frederiksprijs 2006 uitgereikt. De Jan van Gelderprijs van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici voor het beste boek van een Nederlandse of in Nederland werkende kunsthistoricus tot 35 jaar, ging dit jaar naar Johan de Haan voor zijn boek‘ Hier ziet men uit paleizen’. Het Groninger interieur in de zeventiende en achttiende eeuw. De laudatio werd uitgesproken door jurylid drs. Marijke de Groot. Zij noemde ‘Hier ziet men uit paleizen’ een opmerkelijk boek vol pioniersgeest, waarin met gedreven veldwerk en veel aanstekelijk enthousiasme de bijna verdwenen cultuur van het Groninger interieur van 1600-1800 is blootgelegd. De jury was bijzonder te spreken over de energie en het vertellende vermogen van De Haan en zijn omgang met het schaarse en bovendien multidisciplinaire bronnenmateriaal. Veel van de afbeeldingen zijn door de schrijver zelf getekend of gefotografeerd en dat laat zien hoe ver hij in het pionierende onderzoek is gegaan. De jury was bovendien heel positief over het feit dat het boek een van de eerste grootschalige onderzoeken is naar de interieurgeschiedenis van een gebied buiten de Hollandse gewesten. De auteur laat zien dat het clichématige beeld van Groningen als een geïsoleerd en achtergebleven gebied onjuist is en hij legt overtuigende relaties tussen interieurveranderingen, mode en smaak en sociale ontwikkelingen. Johan de Haan kreeg een trofee en € 500 overhandigd.
Dit jaar werd de Karel van Manderprijs 2005 uitgereikt. Deze prijs van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici is bestemd voor het beste boek over moderne kunst van een Nederlandse of in Nederland werkende kunsthistoricus gepubliceerd in de periode 1998-2003. De prijs werd toegekend aan Camiel van Winkel voor zijn boek Moderne Leegte: over kunst en openbaarheid. Voorzitter van de jury prof. dr. Henk van Veen overhandigde Van Winkel de prijs bestaande uit een trofee en € 1000. In het juryrapport wordt Moderne Leegte geprezen als een heldere studie over de wijze waarop de stedenbouwkundige lege ruimten in de vijftiger en zestiger jaren werden ervaren door bedenkers en gebruikers. De bedenkers zagen het als de verwezenlijking van het modernistische ideaal van de vooroorlogse avant-garde. Van Winkel verklaart waarom de ruimten door de gebruikers juist als unheimisch en onherbergzaam werden ervaren. Zij voelden in plaats van ruimte die mogelijkheden bood, leegte die gevoelens van bedreiging opwekte. In de jaren zestig werd beeldende kunst ingezet om de als onherbergzaam ervaren openbare ruimte behapbaar en leefbaar te maken. Dit type openbare kunst bleef relevant zolang de uitgangspunten van de verzorgingsstaat overeind bleven. In de huidige netwerkmaatschappij, met haar totale volheid van informatie en verbindingen, kan er überhaupt geen leegte meer worden geschapen om met kunst te vullen. Het scheppen van leegte is utopie geworden. De jury waardeerde in het bijzonder de brug die Van Winkel tussen de jaren vijftig en nu slaat. Het historische perspectief en het kunstkritische aspect, gebaseerd op uitvoerig en grondig onderzoek, werpen licht op zowel de kunstgeschiedenis als de relevante problematiek van tegenwoordig.
De Mr. J.W. Frederiksprijs 2006, betreffende Nederlandse publicaties op het gebied van de kunstnijverheid sinds 2003, is toegekend aan dr. Yvonne Brentjens voor haar recente publicaties over twee belangrijke kunstenaars uit de periode rond 1900: G.W. Dijsselhof (1866-1924). Dwalen door het Paradijs, (verschenen in 2002), in 2004 verdedigd als proefschrift met een uitvoerig aanvullend essay Moraalridders en monniken-werk; en daarnaast K.P.C. de Bazel (1869-1923). Ontwerpen voor het interieur (2006). De prijs, € 2500, werd uitgereikt door mevr. prof. dr. C.W. Fock, voorzitter van de jury. De jury prees vooral de wijze waarop Yvonne Brentjens de kennis over de twee ontwerpers heeft weten te combineren met haar nieuwe onderzoeksresultaten en dit vervolgens tezamen op een hoger plan heeft gebracht. Beide boeken overstijgen de gewone kunsthistorische monografie; het zijn twee rijke, cultuurhistorische studies geworden. De auteur is in staat gebleken het door haar minutieus doorgenomen archiefmateriaal te koppelen aan de bestaande, vooral ook eigentijdse kunsthistorische, literatuurhistorische, filosofische, religieuze en politieke literatuur. Stijl, thematiek en ontwikkeling van hun oeuvre worden hiermee begrijpelijk gemaakt. De boeken over Dijsselhof en De Bazel zijn geen praktische handboeken of naslagwerken in de traditionele zin, maar prettig leesbare monografieën die werkelijk inzicht verschaffen in de manier van werken van de kunstenaars en die hun werk in een brede context plaatsen.
Yvonne Brentjens ontving de prijs uit handen van prof. dr. Fock
Meer informatie en de uitgebreide juryrapporten van de bovengenoemde prijzen zijn te vinden op www.kunsthistorici.nl/prijzen.php
Johan de Haan neemt zijn prijs in ontvangst van Marijke de Groot
Kunsthistorici XVII No.3 4
Camiel van Winkel met de trofee, ontworpen door Manita Kieft
PERSONALIA Het VNK-bestuur heet drie nieuwe leden welkom, te weten Esther Dieltjes MA, drs. Ewoud Mijnlieff (secretaris) en drs. Thijs Tromp (penningmeester). Esther Dieltjes (1978) studeerde vier jaar aan de Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem en heeft vervolgens Taal en Cultuurstudies gestudeerd aan de Universiteit van Utrecht. Daar specialiseerde ze zich in de cultuurgeschiedenis van 1800 tot heden en behaalde begin 2005 haar bachelordiploma cum laude. Direct aansluitend heeft zij aan dezelfde universiteit de Master Moderne Kunst gevolgd. Als afstudeerproject voor haar Bachelor én Master liep zij stage bij het Historisch Museum in Arnhem, waar zij aan een tentoonstelling heeft gewerkt over de schilderes Lizzy Ansingh (1875-1959). Het onderzoek naar het leven en werk van deze kunstenares vormde de basis van zowel haar afstudeerscriptie als de publicatie Lizzy Ansingh (1875-1959). De poppenschilderijen van een Amsterdamse Joffer (2005). Direct na het behalen van haar masterdiploma (cum laude) begin 2006, was Esther Dieltjes tijdelijk werkzaam als vervangend docent aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ze gaf daar colleges over vroegmoderne en moderne kunst aan eerstejaars studenten Algemene Cultuurwetenschappen. Als freelance kunsthistorica werkte ze mee aan meerdere publicaties. Zo schreef ze een essay over het culturele leven in het negentiende-eeuwse Arnhem en de banden van die stad met het nabij gelegen kunstenaarsdorp Oosterbeek voor Magie van de Veluwezoom. Het culturele leven tussen 1840 en 1900 (2006). Tevens schreef zij een artikel over de School van Barbizon en de Franse oriëntalisten voor de catalogus Franse Passie (2006) bij de gelijknamige tentoonstelling in het Centraal Museum Utrecht. Daarnaast werkt Esther Dieltjes voor de Vrije Academie voor Kunsthistorisch Onderwijs, waar ze momenteel een cursus geeft over de Art Nouveau. Thijs Tromp (1966) neemt het penningmeesterschap over van Nicolette Bartelink. Tromp studeerde kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen (doctoraal c.l. 1995) met als specialisatie laat-middeleeuwse Italiaanse
schilderkunst. In het kader van het Erasmusuitwisselingsprogramma volgde hij semestercursussen bij de Università degli Studi di Siena. Voor zijn scriptie (over de gangbare, sterk uiteenlopende reconstructies van het oeuvre van Giotto en de redeneringen waarmee die beargumenteerd worden) deed hij een aantal maanden onderzoek bij het Nederlands Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut te Florence. Na zijn afstuderen werkte Tromp als wetenschappelijk assistent van prof.dr. Henk van Os. Hij schreef onder meer teksten voor de publicatiereeks die naar aanleiding van diens televisieprogramma Beeldenstorm verscheen en verrichtte vooronderzoek voor de tentoonstelling De Weg naar de Hemel (Nieuwe Kerk Amsterdam en Museum Catharijneconvent Utrecht 20002001). Voorts verzorgde hij enkele jaren de samenstelling en redactie van het Bulletin van de Vereniging Rembrandt. In 2000 werd Tromp stafmedewerker van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Daar fungeerde hij onder meer als secretaris van de adviescommissie beeldende kunst, van verschillende jury’s (Charlotte Köhler Prijzen, David Röell Prijs, Martinus Nijhoff Prijs) en van de Wertheimer-Stichting ter bevordering van de Nederlandse fotografie. Begin 2006 werd hij benoemd tot hoofd bestedingen en directiesecretaris van het Cultuurfonds. Ewoud Mijnlieff (1957) is de nieuwe secretaris van de VNK. Hij studeerde kunstgeschiedenis en archeologie (1975-84) en vervolgens Intellectuele Betrekkingen aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (198889). Na van 1987-1991 als wetenschappelijk onderzoeker aan het Pierre Bayle-instituut voor Intellectuele Betrekkingen aldaar te hebben gewerkt, werd hij in 1991 wetenschappelijk medewerker collecties bij de Rijksdienst Beeldende Kunst. Daar heeft hij de bestandscatalogus oude schilderkunst in rijksbezit bezorgd (Old Master Paintings. An Illustrated Summary Catalogue) en gewerkt aan de ontsluiting van de deelcollectie oude kunst, alsmede aan de inventarisatie van de rijkscollectie BKRkunst. In 1995 werd hij adviseur behoud en beheer bij dezelfde instelling respectievelijk het Instituut Collectie Nederland. Hij publiceerde samen met Bernard Aikema en Bert Treffers onder meer over Italiaanse schilderkunst in Nederlandse openbare collecties (A Corpus of Seventeenth and Eighteenth Century Italian Paintings in Dutch Public Collections, Firenze 1997) en werkte mee aan een aantal tentoonstellingen en publicaties over Italiaanse kunst uit de zeventiende en achttiende eeuw. Sinds 1997 is hij werkzaam als conservator oude kunst en kunstnijverheid bij museumgoudA (voorheen Stedelijke Musea Gouda: Museum het Catharina Gasthuis en Museum ‘De Moriaan’). Daar werkt hij momenteel onder meer aan de samenstelling van de bestandscatalogus oude schilderkunst alsmede aan de begeleiding van de
conservering van de cartons van de Goudse Glazen en de wetenschappelijke bewerking hiervan. In zijn vrije tijd werkt hij aan een dissertatie over het zogeheten Journal de Trevoux, een achttiende-eeuws wetenschappelijk tijdschrift.
Gepromoveerd Joost Willink (1947), kunsthistoricus en voormalig (senior) adviseur cultuurbeheer bij het Instituut Collectie Nederland promoveerde op 22 maart van dit jaar op een bijzonder onderzoek. Hij beschrijft ‘De bewogen verzamelgeschiedenis van de West-Afrikaanse collecties in Nederland (1856-1889)’, zoals de titel van het daaruit voortgekomen boek luidt. In de rubriek ‘Gepromoveerd’ vertelt Willink over zijn onderzoek en hoe dit tot stand kwam. Interview: Ewoud Mijnlieff Al direct maakt Willink duidelijk dat het hier niet gaat om kunsthistorisch maar cultuurhistorisch onderzoek, aangezien het een stukje moet worden voor de VNK. Het begon allemaal in het Tropenmuseum op de kamer van (toen) conservator Koos van Brakel. Daar stond een wandkast met stamkaarten van de Afrika-collectie van het toenmalige Rijks Ethnographisch Museum, het tegenwoordige Rijksmuseum voor Volkenkunde. De inhoud van die kast deed de vraag rijzen wat in Nederland aan Afrikaanse voorwerpen aanwezig is en hoe deze hier zijn terechtgekomen. Ruwweg negentigduizend Afrikaanse voorwerpen hebben de Nederlandse musea op dit moment in hun bezit, zo schat Willink. Het onderdeel waar het in zijn proefschrift om gaat beslaat zo’n vijfduizend voorwerpen. Ze zijn niet of nauwelijks bekend omdat ze tot nu toe vrijwel volledig buiten het aandachtsveld van cultuurliefhebber en tentoonstellingsmaker zijn gebleven. Het westen heeft in de optiek van Willink een morele plicht om dit Afrikaanse erfgoed onder de belangstelling te brengen. Een overzichtstentoonstelling moet dan ook niet lang meer op zich laten wachten. De beschreven regio van herkomst omvat het langgerekte kustgebied van Gabon tot de grens van Angola met Namibië. De bovengrens in de tijd is gegeven door de oprichting van de Congo vrijstaat in 1885 die de handel, ook in deze voorwerpen, sterk bemoeilijkte. In de periode 1856-1889 vonden er ingrijpende internationale ontwikkelingen plaats. De afname van de slavenhandel viel samen met de ontdekking van Afrika en de groeiende belangstelling voor etnografische Kunsthistorici XVII No. 3 5
voorwerpen, al is geen sprake van een direct oorzakelijk verband. Pas later in het onderzoek was de ‘waaromvraag’ aan de orde. Hoe pasten deze verzamelingen in het beleid van de drie grote etnografische musea in Leiden, Amsterdam en Rotterdam? De achterliggende gedachte bleek te zijn: hoe paste de ‘neger’, zoals de Afrikaan in die tijd consequent wordt genoemd, op de beschavingsladder? Door aanvullend onderzoek werd deze inferioriteitsvisie verder onderbouwd. Zo werden in het Rijks Ethnographisch Museum ook ‘negerschedels’ verzameld, om met behulp van schedelmeting aan te tonen wat de gebruiksvoorwerpen in westerse ogen al lieten zien, namelijk dat de ‘neger’ inderdaad een lagere beschavingsgraad moest worden toegekend. De voorwerpen waren onderwerp van ethische èn esthetische kritiek. Het Afrikaanse erfgoed is verspreid geraakt over de wereld. In Afrika zelf is relatief zeer weinig voorhanden. Je mag Afrika vrijwel een verloren continent noemen, nadat het na het roerige koloniale verleden door het westen werd verlaten. En wat er van die verzamelingen over is, bestaat uit weinig oud, historisch materiaal. De materiële overblijfselen van de oude Afrikaanse culturen bevinden zich grotendeels in het westen en zijn maar mondjesmaat bewerkt. De dissertatie is bedoeld om deze voorwerpen aan de vergetelheid te onttrekken door een aanzet te geven tot de beschrijving en de verzamelgeschiedenis ervan. Een volgende stap in dit proces zou kunnen zijn teruggave van de informatie aan Afrika. Het is weinig zinvol om daadwerkelijke teruggave van de voorwerpen te overwegen, het overgrote merendeel is verkregen door aankoop of door ruil, gestolen is er maar zeer weinig. Er zijn veel gegevens bewaard gebleven over het hoe en waarom van deze verzamelingen en in veel gevallen zelfs voor hoeveel geld de voorwerpen zijn gekocht. De musea in Nederland traden als het ware op als opdrachtgever voor handelsmensen. Dankzij de aanwezigheid van de Afrikaansche Handelsvereeniging en haar opvolger de Afrikaansche Handelsvennootschap, ontstond, zo is te lezen in het sobere maar helder vormgegeven boek, ‘een explosief mengsel van musea die elkaar beconcurreerden door handelsagenten ter plekke in Afrika voorwerpen voor hen te laten verzamelen.’ Tijdens het onderzoek bleek al gauw dat de Nederlandse collectie van wereldbelang is. Ze is eerder ontstaan dan die te Brussel en vrijwel gelijktijdig met de verzamelingen in Berlijn en Lissabon. Londen, waar je zeker dergelijke voorwerpen zou verwachten, bezit hoegenaamd niets en Parijs heeft zich gericht op het gebied dat is gelegen juist boven deze West-Afrikaanse landen. Het is dan ook bijzonder merkwaardig en ook wrang, zo stelt Willink, dat deze unieke historische collectie van om en nabij vijfduizend Kunsthistorici XVII No.3 6
voorwerpen die in de jaren 1876-89 is bijeengebracht, een stiefmoederlijk bestaan lijdt in depots. Hoewel je bijvoorbeeld in Rotterdam de collectie nog kunt bekijken, kan dat niet in de vaste opstelling, maar alleen na afspraak met een registrator. Wanneer de Nederlandse etnografische musea hun aandacht op Afrika richten is dat op dit moment voornamelijk voor de hedendaagse Afrikaanse kunst en niet het presenteren van de historische collecties. Die aandacht is er eerlijk gezegd nooit geweest. Er was ooit sprake van een opstelling in Artis (tot ca. 1910), maar daar zijn geen foto’s of uitgebreide beschrijvingen van bewaard gebleven, alleen een beknopte catalogus. Van Rotterdam is iets meer bekend, maar ook daar vertoont onze kennis veel lacunes.
documentatie geeft de voorwerpen hun betekenis terug en is voor de geschiedschrijving van de gebieden van herkomst van groot belang.’ Joost Willink: De bewogen verzamelgeschiedenis van de West-Centraal-Afrikaanse collecties in Nederland (1856-1889). Geen ISBN. € 40,-. 381 pp. met 32 pp. afbeeldingen. Begin 2007 verschijnt bij CNWS Publications, Research School CNWS (Cultural non-Western Studies), Leiden University. ‘Bulletin National Ethnographical Museum Leiden’ Deel XXXV de Engelstalige editie onder de titel Stages in civilisation, Dutch Museums in quest of West Central African collections (1856-1889).
Verzameld werden zulke uiteenlopende voorwerpen als huisraad, allerhande wapens, hoofddeksels voor stamhoofden, maskers voor leden van geheime genootschappen, kruitdozen, sieraden, tassen, pijpenkoppen, schoeisel, een aantal bewerkte ivoren tanden van olifanten en nijlpaarden en cultusbeelden in vele vormen en gedaanten. Voor het Rijks Ethnografisch Museum te Leiden konden de West-Centrale etnografica worden gepast binnen een overzicht van ‘rassen, soorten en volken’. Voor het Museum voor Land- en Volkenkunde te Rotterdam kon ook de beschavingsgraad van de Afrikaan aan de hand van bepaalde voorwerpen, zoals Minkisi of cultusbeelden, worden afgelezen. Ander onderzoek moest deze etnografische visie aanvullen en onderbouwen. De belangstelling voor Afrikaanse kunst heeft in Nederland eigenlijk nooit echt bestaan, er is zoals opgemerkt ook geen sprake van kunst. Met Picasso kwam de aandacht voor Afrikaanse etnografica op, deze visie hebben we nu wel zo ongeveer achter ons gelaten. Hoewel sommige voorwerpen onmiskenbaar artistieke kwaliteiten bezitten, volgen deze niet de westerse normen, de stilistiek wijkt daarvoor al te zeer af. Het wordt onderhand ook tijd om deze werken op hun stilistische kwaliteiten te bekijken en vergelijken. Daarbij moet maar eens worden vergeten dat het onderwerp ‘Afrika’ niet sexy is, maar misschien is het nog niet te laat. De kennis ebt wel steeds verder weg. Met de verzamelingen is dit verleden van Afrika weggezakt in het westen, zo luidt de trieste conclusie. Joost Willink heeft getracht het hoe en waarom van deze ontwikkeling te beschrijven. Met als resultaat een uitermate boeiend en spannend maar ook verontrustend boek. Verontrustend, want zoals de auteur in zijn eerste stelling bij het proefschrift formuleert: ‘Met het over de westelijke wereld verspreid geraakte Afrikaanse erfgoed verblijft ook veel van de bijbehorende historische documentatie ‘in diaspora’. Herstel van het verband tussen de voorwerpen en de nog beschikbare historische
37b. Tropenmuseum A-11026 / NAM 138-44b Statue (representing Chibinda Ilunda’s wife) Chokwe (Angola) Before 1875 Collector: F. Hanken Copyright © KIT Tropenmuseum Amsterdam
Concept verslag algemene ledenvergadering Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici, Utrecht, Centraal Museum, zaterdag 18 november 2006 Opening en vaststelling agenda De voorzitter opent de vergadering om 10:30 uur en heet alle aanwezigen welkom. Hij spreekt zijn dank uit aan mevrouw Pauline Terreehorst, directeur van het Centraal Museum, die met haar medewerkers deze dag mogelijk heeft gemaakt. De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld, wel wordt de behandeling van de punten 4 en 5 omgewisseld. Mededelingen Er zijn geen mededelingen anders dan die onder de volgende agendapunten ter sprake komen. Verslag 2005 Het verslag van de algemene ledenvergadering d.d. 19 november 2005, als gepubliceerd in het Bulletin van de VNK in december 2005, wordt vastgesteld met dank aan de vorige secretaris, Fransje Kuyvenhoven. Bestuurssamenstelling De aftredende bestuursleden zijn: Nicolette Bartelink (penningmeester), Jenny Reynaerts (lid) en Peter Schoon (lid). De voorzitter memoreert hun inzet voor de VNK, vooral voor de activiteiten, in het bijzonder de voorjaarsactiviteit en de kunsthistorische dag in het najaar. De hoeveelheid werk voor de bestuursleden is alleen maar toegenomen. De drie aftredende leden hebben daarin allen hun aandeel gehad. Nicolette Bartelink heeft daarnaast het penningmeesterschap bekleed. Haar zakelijkheid en doortastendheid worden geprezen. Onlangs nog zorgde zij voor een goede organisatie van de voorjaarsactiviteit in haar ‘eigen’ heringerichte museum, het Catharijneconvent, die goed bezocht en gewaardeerd werd. Ook Jenny Reynaerts heeft veel gedaan in het kader van de activiteiten van de VNK, niet in de laatste plaats voor het congres van vandaag. Zij deed dat met veel gevoel voor detail, zonder de grote lijn daarbij uit het oog te verliezen. Haar inbreng in en inzet voor de jury’s en de organisatie van de Karel van Mander en de Jan van Gelder prijzen worden zeer gewaardeerd. Drukke werkzaamheden hebben haar er helaas toe gebracht om pas onlangs haar bestuurslidmaatschap van de VNK ter beschikking te stellen. Dat laatste geldt ook voor het derde aftredende bestuurslid, Peter Schoon. De voorzitter spreekt grote waardering uit voor de vele ideeën en adviezen die Peter, ook weer voor het congres van vandaag, heeft aangedragen. De voorzitter wijst nogmaals op de toegenomen tijdsdruk bij alle bestuursleden en meer in het algemeen ook in het veld. Niettemin zijn drie nieuwe bestuursleden gevonden, die zich kort voorstellen, mw. E. (Esther) Dieltjes MA, lid, drs. E.M. (Ewoud) Mijnlieff, secretaris, drs. T. (Thijs) Tromp, penningmeester. Esther Dieltjes is free-lance kunsthistorica. Zij heeft zich onder meer beziggehouden met de kunstenares Lizzy Ansingh. Momenteel verzorgt zij kunsthistorisch onderwijs aan de Vrije Academie. Thijs Tromp werkte in het verleden o.a. mee aan de Beeldenstorm publicaties van Henk van Os en is momenteel werkzaam als hoofd bestedingen en directiesecretaris bij het landelijke bureau van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Ewoud Mijnlieff werkte als kunsthistoricus bij de voormalige Rijksdienst Beeldende Kunst en de rechtsopvolger het Instituut Collectie Nederland (ICN) en is sinds 1997 werkzaam als conservator oude kunst en kunstnijverheid bij museumgoudA. De vergadering gaat akkoord met de voordracht, zodat de nieuwe leden vanaf heden ook officieel in functie zijn. Getracht wordt om het bestuur nog meer te versterken, vooral input vanuit de museumwereld is gewenst nu drie kunsthistorici uit de museumwereld het bestuur hebben verlaten. Na de drie nieuwe bestuursleden stelt drs. M.S. (Sophie) van Steenderen zich voor als de nieuwe webmaster en eindredacteur van het bulletin. Formeel is zij geen lid van het bestuur, maar zij is wel aanwezig bij de bestuursvergaderingen en verricht al haar werkzaamheden in voort-
durende samenspraak met het bestuur. De voorzitter memoreert dat de website sinds maart van dit jaar weer volop in bedrijf is. Het aantal bezoekers is opgelopen naar zo’n 50 per dag. Omdat de ruimte voor de algemene ledenvergadering helaas niet geschikt is voor een presentatie van de nieuwe website, legt Sophie de structuur van de inmiddels nieuwe website uit zonder beelden. Een ieder is uitgenodigd om zijn/haar bevindingen aan haar door te geven. Opgemerkt wordt dat de website nog in ontwikkeling is, het is de bedoeling dat deze interactiever gaat worden. Op de vraag uit de vergadering of ook plaats zal worden geboden aan een discussieforum, wordt geantwoord dat dit ook in het bestuur ter sprake is gekomen en dat dit zeer zeker tot de mogelijkheden behoort en ook zal worden uitgevoerd indien de leden daar prijs op stellen. Vragen daarbij zijn wie mogen meedoen, hoe vaak eventuele stellingen moeten worden vernieuwd etc. Suggesties voor nieuwe links zijn welkom en kunnen worden doorgegeven aan de webmaster. Financiën De penningmeester deelt mee dat het VNK-congres in Arnhem vrijwel kosteloos is afgewikkeld dankzij de inspanning van Akzo Nobel. Het saldo is nog altijd ruim positief, mede dankzij de bijdrage die vanuit het CIHA-congres van 1996 voor de kunsthistorische dag van vandaag is beschikbaar gesteld. De kascommissie heeft de rekening over 2005 op 8 september goedgekeurd. De vergadering gaat akkoord met de vaststelling van de jaarrekening. Op het verzoek van de voorzitter of er nieuwe gegadigden zijn voor de kascommissie meldt zich Bernadette Meiborg, werkzaam als hoofd marketing en communicatie van het Haags Historisch Museum. Bibliografie 2007 Elmer Kolfin deelt mee dat de bibliografie van 2007 zal worden gewijd aan de achttiende-eeuwse kunst. Deze zal worden samengesteld door Mariëlle Ellens, buitenpromovenda op het gebied van het achttiendeeeuwse bloemstilleven en worden ingeleid door Paul Knolle, hoofd collecties en conservator oude kunst in Rijksmuseum Twenthe. Gestreefd wordt naar een presentatie van de bibliografie in Rijksmuseum Twenthe in het voorjaar van 2007. Prijzen De Karel van Mander prijs is zoals tegenwoordig te doen gebruikelijk gekoppeld aan de bibliografie. Er is een lichte achterstand ontstaan, die eind volgend jaar zal zijn ingelopen. Vanmiddag wordt de prijs van 2005 uitgereikt; deze heeft betrekking op de moderne kunst. Voorjaar 2007 zal de prijs van 2006 worden uitgereikt, in het najaar volgt dan de prijs voor 2007. Mevrouw C.W. Fock merkt op dat de driejaarlijkse roulatie van de Frederiksprijs voor kunstnijverheid gehandhaafd blijft. Elmer Kolfin geeft aan dat het de bedoeling is dat de aanhef van de laudatio in het bulletin wordt gepubliceerd en dat de volledige tekst op de website zal worden geplaatst – hiernaar zal in het bulletin uiteraard worden verwezen. De volledige tekst van hedenmiddag zal eveneens in Jong Holland worden afgedrukt. Nieuw is ook dat met een shortlist voor de prijzen wordt gewerkt, er kunnen daarom ook meer positieve resultaten worden genoemd, niet uitsluitend de prijswinnaars. Rondvraag Van de rondvraag wordt geen gebruik gemaakt. Sluiting De voorzitter sluit de vergadering om 12:10 uur en nodigt de aanwezigen uit voor de lunch alsmede voor de middag bijeenkomst die zal zijn gewijd aan de rol van de moderne museumdirecteur.
Kunsthistorici XVII No. 3 7
COLOFON Kunsthistorici wordt uitgegeven door en onder verantwoordelijkheid van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici (VNK).
Oproep: Scriptieprijs van de Stichting De Haagsche School 2007! Een keer in de twee jaar reikt De Stichting Haagsche School een prijs uit voor de beste studentenscriptie die gaat over negentiendeeeuwse beeldende kunst of een daaraan verwant onderwerp. De prijs bestaat uit een geldbedrag en de mogelijkheid om je scriptie (in de vorm van een artikel) te publiceren in een vermaard kunsthistorisch tijdschrift. Voor informatie en aanmeldingen (mogelijk tot 15 december 2007) kun je terecht bij Mayken Jonkman, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Postbus 90418, 2509 LK Den Haag, tel. nr. 0703339786, email:
[email protected]. Wat is de Stichting De Haagsche School? De Stichting De Haagsche School werd in 1979 opgericht om wetenschappelijk onderzoek te bevorderen op het gebied van kunst uit de tweede helft van de negentiende eeuw, met name de Haagse School, die toen weinig bekend was. Dankzij de Stichting zijn er diverse tentoonstellingen georganiseerd waaronder ‘Van Veluwezoom naar Haagse School’ (Kasteel Middachten, De Steeg, 1983), ‘Hendrik Willem Mesdag, zeeschilder van de Haagse School’ (Museum Kempenland, Eindhoven, 1999), ‘Sientje Mesdag-Van Houten: een vooruitstrevend kunstenares van de Haagse School’ (Panorama Mesdag, Den Haag, 2000). Ook heeft de stichting steun gegeven aan diverse publicaties over deze ondertussen zeer bekende stroming. De schilders van de Haagse School mogen anno 2006 – net als toen ze nog leefden – op veel belangstelling rekenen. Regelmatig worden tentoonstellingen over een of meer schilders van deze groep georganiseerd en verschijnen er vele publicaties. De Haagse School hoeft niet meer bijgestaan te worden! De negentiende-eeuwse Nederlandse kunst in het algemeen is echter nog lang niet bekend. Daarom hebben we als bestuur besloten onze doelstelling te verruimen en proberen we meer bekendheid voor Nederlandse negentiende-eeuwse kunst in het algemeen te krijgen. Met de stichting willen we wetenschappelijk onderzoek stimuleren, publicaties, symposia en lezingen organiseren en tentoonstellingen over negentiende-eeuwse kunst ondersteunen. Daarnaast vinden we het belangrijk samen-
Kunsthistorici XVII No.3 8
werking tussen Nederlandse en buitenlandse instituten, organisaties en individuele onderzoekers te bevorderen. Voorwaarden: Doel van de prijs Het stimuleren van nader onderzoek op een wetenschappelijk-documentair niveau naar kunstschilders en/of onbekende facetten van de Nederlandse schilderkunst uit de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw, resulterend in een afstudeerscriptie. Grootte van de prijs Stichting De Haagsche School biedt een bedrag van € 250 en de mogelijkheid om de scriptie te herschrijven tot een artikel dat gepubliceerd kan worden in een gerenommeerd kunsthistorisch tijdschrift. In geval van een uniek onderzoek, dan wel een bovengemiddelde prestatie, kan het bestuur het voorbehoud maken een bonus aan de winnende scriptie uit te reiken. Frequentie uitreiking De prijs zal tweejaarlijks worden uitgereikt. Eisen waar de scriptie aan moet voldoen Belangrijk is dat het onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan de scriptie tot nieuw materiaal en inzichten heeft geleid binnen het gebied van de doelstelling van de prijs. De scriptie moet gebaseerd zijn op eigen onderzoek en de tekst moet het intellectuele resultaat zijn van de student zelf. De scriptie mag niet ouder dan vijf jaar zijn. Hoe de scriptie in te leveren Enkel complete scripties, dus met tekst en beeld, gebonden in een ringband, worden in behandeling genomen. De scriptie dient in drievoud te worden aangeleverd. Tevens dient een samenvatting van maximaal een A-4 te worden ingeleverd. Jury De jury zal bestaan uit tenminste een bestuurslid van de Stichting Haagsche School en twee externe deskundigen. Deadline 15 december 2007
Bestuur Prof. dr. H.Th. van Veen, voorzitter Drs. E. Mijnlieff, secretaris Drs. T.L. Tromp, penningmeester Mevrouw drs. S. de Clercq Mevrouw E. Dieltjes MA Dr. E.E.P. Kolfin Mevrouw drs. L.V.Z.V. Wurfbain-Bóza Postadres secretaris Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici Postbus 1410 3500 BK Utrecht Secretariaat & ledenadministratie Mevrouw M.L. de Ridder Postbus 1410 3500 BK Utrecht E-mail:
[email protected] Telefoon: (030) 253 64 37 (uitsluitend op dinsdag en vrijdag van 10.00 tot 14.00 uur) Redactieadres Mevrouw drs. M.S. van Steenderen Tjalk 30-74 8232 NJ Lelystad E-mail:
[email protected] Druk Waanders Drukkers, Zwolle Lidmaatschap VNK Een abonnement op Kunsthistorici is inbegrepen bij het lidmaatschap van de VNK. De jaarlijkse contributie bedraagt € 22,– voor leden met een betaalde baan en € 15,– voor leden zonder betaalde baan, ongeacht in welke maand men zich opgeeft. U wordt verzocht gebruik te maken van de toegestuurde acceptgirokaart. Voor informatie kunt u zich wenden tot de ledenadministratie. Opzegging Lidmaatschap en abonnement worden jaarlijks stilzwijgend verlengd. Het lidmaatschap kan alleen schriftelijk bij de ledenadministratie worden opgezegd, op elk moment en met onmiddellijke ingang. Kunsthistorici wordt dan niet meer toegestuurd en er volgt geen restitutie van lidmaatschapsgeld. Adreswijzigingen s.v.p. doorgeven aan de ledenadministratie. Kopij Bijdragen aan website en bulletin, zoals actualiteiten, congressen, call for papers, personalia, vraag & aanbod en suggesties kunt u mailen naar
[email protected] Website www.kunsthistorici.nl