BU L LETIN
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici T W INTIGSTE JAARGANG 2009/ 3
Werk in uitvoering: De brieven van Van Gogh ‘Zelfs vandaag hebben we nog een letter veranderd in de brieven’. Dr. Hans Luijten werkte de afgelopen vijftien jaar aan de nieuwe wetenschappelijke teksteditie van de correspondentie van Vincent van Gogh, samen met Leo Jansen en Nienke Bakker. Dit ambitieuze project is een samenwerking tussen het Van Gogh Museum en het Huygens Instituut in Den Haag. Na uitvoerige bestudering van de originele manuscripten wordt nu voor het eerst de ‘oertekst’ ter beschikking gesteld voor toekomstig onderzoek, vergezeld van nieuwe Engelse vertalingen. Bovendien zijn de brieven voorzien van nieuwe dateringen en van annotaties op kunsthistorisch, cultuurhistorisch, biografisch en taalkundig gebied. Ter gelegenheid van de nieuwe editie, die zowel op het web als in boekvorm uitkomt, is van 9 oktober 2009 tot 3 januari 2010 de tentoonstelling De kunstenaar aan het woord te zien in het Van Gogh Museum. Willemijn Lindenhovius, bestuurslid en oud-stagiair van Hans Luijten, interviewde hem over het ‘brievenproject.
Hoe ben je bij het project betrokken geraakt? Dat kwam omdat ik werkzaam was bij het Huygens Instituut. Ik heb daar, net als Leo Jansen, een editie gemaakt: hij van Karel van de Woestijne, ik van Jacob Cats. Toen het Van Gogh Museum bedacht dat het tijd werd om een wetenschappelijke editie te maken van de brieven van Van Gogh, zocht het contact met het Huygens Instituut waar twee enthousiaste jongelingen rondliepen, die in kunst waren geïnteresseerd en daar veel zin in hadden. Leo had ervaring met handschriftelijk materiaal; ik had voor Cats veel bronnenonderzoek gedaan. Wij als neerlandici – ik als bijvakker kunstgeschiedenis – in samenwerking met de onderzoekers en documentalisten in het Van Gogh Museum bleek een ideale combinatie die uiteindelijk goed heeft uitgepakt. Hoe was het om als Cats-specialist om te schakelen naar Van Gogh? Ik was wel een zeventiende-eeuwer en had ook tien jaar Letterkunde van de Renaissance gedoceerd aan de Universiteit Utrecht, maar vond het heerlijk met de negentiende-eeuwse taal van Van Gogh aan de slag te gaan. En het ging vanzelfsprekend verder dan alleen Van Goghs taal: ook om de bronnen die hij gebruikte, om de familiecorrespondentie die we in het museum hebben, om de negentiende eeuw in de brede zin. En dan zit je op goud. Zoeken in het Woordenboek der Nederlandse taal, in bibliotheken en archieven: ‘Wat zegt en bedoelt hij nu precies?’ Dan lijkt het verschil in onderzoek tussen de twee eeuwen groter dan het in werkelijkheid is. Denk je dat je als neerlandicus in een museum tussen al die kunsthistorici een scherpere blik hebt op de materie? Ik weet niet of hij perse scherper is, maar je gaat wel met een vergrootglas (letterlijk trouwens) naar die taal kijken. Bij eerdere edities hebben editeurs soms toch te gemakkelijk gedacht dat ze wisten wat er
stond. Onze eerste taak was met kennis van de taal de manuscripten te bestuderen – daarbij was de steun van de romanist Wouter van der Veen voor de Franstalige brieven onmisbaar. We gingen te werk als restauratoren van de inhoud van de brieven. En zoals iemand die een gebouw gaat restaureren kennis moet hebben van de fundamenten, was hier kennis van het negentiende-eeuws en de taal van Van Gogh van groot belang. Weten dat je soms eerst naar het archief moet, om te achterhalen wat er in een tekst staat; dat is vooral bij eigennamen zo, of bij citaten. Van Gogh citeert zich suf in zijn brieven: De Génestet, Hugo, Zola, maar ook hon-der-den bijbelverwijzingen. Als je die niet herkent, kun je problemen hebben bij een transcriptie en maak je fouten in de vertaling. Kortom, terug naar de bronnen. Terug naar de letters. Doordat wij minutieus en consciëntieus met de originelen konden werken en er alle tijd voor mochten nemen, zijn er betrouwbare teksten uit voortgekomen. Ik herinner me nog het moment tijdens mijn stage dat ik met jou de laatjes met originele brieven mocht opentrekken, en dat gebeurde met kloppend hart! Voel jij die opwinding nog steeds, of vermindert dat toch? Nee, dat blijft zeer opwindend. Wat dacht je toen het Museum in 2006 in één keer 55 brieven van Van Gogh aan de schilder Anthon van Rappard kon verwerven? Eerst heb je je al die tijd met slechte fotokopieën van vóór de oorlog moeten behelpen, en dan zit je opeens oog in oog met de originelen. Afschriften worden nauwkeurig, de briefschetsen erin blijken prachtig. Nu zien we toch weer nieuwe dingen. Ja, opwinding bij het zien van het origineel zal altijd blijven. Natuurlijk, een blaadje dat we al tien keer hebben gezien, daar gaat de verrassing vanaf. Maar op het moment dat je het tevoorschijn tovert voor een groep studenten, of kunt tonen op een tentoonstelling, dan blijkt het nog steeds diezelfde historische sensatie teweeg te brengen, zoals Huizinga dat noemt. Dichter bij iemand in de negentiende eeuw Kunsthistorici XX No. 3 1
dan met handschriftelijk materiaal kun je vaak niet komen. Je hebt de stem niet meer, je weet niet hoe iemand liep, maar je hebt wel een persoonlijk document. Die opwinding blijven mensen voelen. Die gaat nooit over. Er bestaat een lijst van ‘vermeende brieven’. Hebben jullie in de loop van het project brieven van die lijst kunnen traceren? Na de tentoonstelling De noodzaak tot schrijven in 2002 kwam er iemand naar ons toe: ‘Ik heb thuis een brief van Van Gogh’. Dat bleek een interessante condoleancebrief aan Tersteeg, zijn oude chef bij Goupil. Van Gogh moet vele tientallen brieven aan hem hebben geschreven. Het aardige was dat dit de enige condoleancebrief van hem was. Maar bij andere vermeende brieven weten we zeker dat ze nooit meer boven water komen. Van Gogh verbrandde brieven en hij gooide er veel weg. De veertig brieven van Theo aan Vincent zijn, tot onze grote spijt, de enige brieven van hem aan zijn broer die we ooit zullen lezen. Terwijl talrijke brieven van Van Gogh beginnen met de bevestiging van de ontvangst van een brief van Theo. Dat wil overigens niet zeggen dat we geen goed beeld hebben van de relatie tussen de broers. Het is wel belangrijk je te realiseren dat er bij het lezen van die brieven veel onderwerpen ter sprake komen omdat iemand anders Vincent uitlokte om het erover te hebben. Tegenover Emile Bernard heeft hij het opeens over de schilder Giotto en de dichter Baudelaire – maar dat komt omdat Bernard aansluiting zocht bij de Italiaanse primitieven en zelf dichtte. Hij moet erover hebben geschreven. Ook heeft Vincent het over bepaalde dingen omdat Theo ermee op de proppen kwam. Maar er blijven wel lacunes. Wat te denken van alle liefdesbrieven, aan Kee Vos, van Sien Hoornik, van Margot Begemann? Die zijn er niet meer. Ik heb een boekje over Van Gogh en de liefde gemaakt, en daarbij was het interessant geweest als ik had geweten hoe die liefdesbrieven van en aan Van Gogh waren. Ze zijn ongetwijfeld verloren gegaan. Je bent waarschijnlijk meer dan wie ook in zijn ziel gekropen, hoe heb je dat ervaren? Het werk is tamelijk voyeuristisch, en kan onthutsend zijn. Dat gaat naar alle kanten, afhankelijk van de periode van Van Gogh, en afhankelijk van hoeveel meer je weet door de omstandigheden en door de omgeving. Als je alleen die brieven van Van Gogh kent, heb je een ander beeld van hem en wat er met hem gebeurt, dan wanneer je ook de kasboeken van Theo zijn vrouw Jo Bonger erbij hebt, of de brieven van de ouders, of als je ook meer weet van de negentiende-eeuwse cultuur in het algemeen. Soms gaat je sympathie meer naar de ene kant, soms naar de andere kant, en soms heb je deernis met ’m. Een andere keer wil je hem een schop onder z’n kont geven. Dat wisselt dus, er is niet één Van Gogh: de student hier in Amsterdam in 1877 is een andere Van Gogh dan de bohémien in Parijs, tien jaar later. Of de man die z’n vierde psychische crisis in het gesticht in Saint Rémy doorstaat. Het is iemand die het ontzettend zwaar heeft gehad. Het leven was hem niet gunstig gezind. Dus daardoor krijg je compassie, en daardoor krijg je bewondering voor z’n moed. Maar dan zie je ook dat het een zware wissel op de omgeving moet hebben getrokken om hem, hoe dan ook, te dulden. Wij zeggen wel eens dat we snel ruzie met ’m zouden hebben gehad. Van Gogh was een eigengereide, nerveuze man, hij zegt niet voor niets: ‘Wij zijn zenuwziek met z’n allen’. Sommige dingen kun je hem kwalijk nemen, andere moet je hem vergeven. Dus hoe meer je van iemand weet, hoe veelverviger z’n karakter zich aan jou voordoet. En dat kan wisselen met de dag, sommige brieven lees ik voor de vijfde keer – de eerste keer had ik medelijden, en nu denk ik: ‘Nou jongen, je zet Theo wel erg onder druk. Doe ’ns even een beetje kalm aan.’ Je prikt ook sommige mythes door. Van Gogh was niet arm bijvoorbeeld, hoewel veel mensen dat denken. Hij had genoeg geld, maar hij kon er niet mee omgaan. Hij vraagt niet voor niks aan Theo, die hem een maandelijkse toelage stuurde, om drie keer per maand geld te zenden en niet alles in één keer, want dan was het na tien dagen op. Dat komt omdat hij veel te veel uitgaf aan schildersmateriaal, aan het aanschaffen van 21 banden van The Graphics, of aan het inrichten van het Gele Huis in Arles. Het beeld van de arme schilder wordt door ons genuanceerd. Kunsthistorici XX No. 3 2
Theo was duidelijk de spin in het web, financieel, moreel. Hij was de schutting, tussen Vincent en de maatschappij, tussen hem en z’n ouders, degene die het moeilijke karakter opving, de intermediair. Theo moest altijd masseren. Dus om op dat zielenleven terug te komen: ja, we zijn er ingedoken, ik niet alleen, maar met Leo en Nienke, je praat er veel over. ‘Hij zegt dit omdat we dat weten. En hij doet dit omdat hij wil dat Theo juist dat doet.’ Ik heb voor de inleiding geschreven over de familiecultuur en de gezinscultuur. Het is één en al regie, er hangen overal cameraatjes, mensen houden elkaar permanent in de gaten. Niet alleen: ‘Hij is volgende week jarig, je moet ’m schrijven.’ Maar ook: ‘Ga bij die op visitie, mijd omgang met die, zorg er toch voor dat…’ Als Vincent een stuk van z’n oorlel af heeft gesneden, vraagt hij: ‘Theo, schrijf maar aan thuis dat het wel meevalt, zodat ze zich niet ongerust maken.’ Dan zie je later in een briefje van hemzelf aan zijn moeder en zus Willemien: ‘Ik ben een beetje ongesteld geweest, het stelt niet veel voor’. Terwijl hij een flinke zenuwinzinking had gehad! Hij zat even tegen een vlaag van waanzinnigheid aan. We hebben te maken met een ingewikkelde vent die strijdt met zichzelf, met het leven, met z’n omgeving, als mens en als kunstenaar. En dat maakt ’m in vele opzichten interessant. Zijn er dingen die je, ondanks dat je hem van haver tot gort kent, nog niet weet en die je hem wel eens zou willen vragen als dat kon? Ik had gehoopt dat hij nog meer zou hebben geschreven over wat hij vond van de literatuur die hij las; hij las ongelofelijk veel. Dat hij wat meer op papier had gezet waarom hij bepaalde boeken mooi of goed vond. Daarover zou ik wel meer hebben willen weten. Terugkijkend op deze vijftien jaar: wat waren jouw verwachtingen toen je startte? Had je een idee hoe uitgestrekt het project was waar je aan begon? Je beseft als editeur wel wat voor haken en ogen eraan zitten. In het begin maak je je natuurlijk wel zorgen: Komt dit ooit tot een goed eind? En je voelt op een gegeven moment dat je over de helft bent en dat er iets gaat ontstaan. Gesprekken met uitgevers zijn stimulerend, als je merkt hoe mooi een boek er uiteindelijk uit gaat zien, dan krijg je een extra aandrijving. Dit is het mooiste wat je als editeur kunt doen, denk ik. Dus het is een samenhang van ‘Zal dit goed gaan?’ en: ‘Dit gaat goed komen!’ Dat is het fijne van samenwerken: er zijn nu veel kundige mensen die zich inspannen om het tot een goed einde te brengen. Het lijkt me lastig plannen, zo’n gecompliceerd project. Dat is inderdaad lastig. We hebben eerst veel tijd besteed, terecht denk ik, aan de transcripties van de brieven. Je wilt zo goed mogelijk op dat manuscript zien wat er allemaal gebeurt. Dan moet je een publiceerbare leestekst maken en je ingrepen verantwoorden. Vervolgens gingen vijf vertalers aan de slag. Het formuleren van de uitgangspunten en de controles van hun vertalingen hebben veel tijd gekost, omdat het gecompliceerd is met zowel het Nederlands als het Frans. En dan de annotaties. En er lag wel van alles, maar je kunt niet klakkeloos overschrijven wat iemand anders heeft beweerd. Het levert veel op als je teruggaat naar de bronnen die Van Gogh heeft gebruikt of om zijn omgeving te reconstrueren, hoewel het tijdrovend is. Je kunt makkelijk zeggen: ‘Dit komt uit dat boek.’ Ja, dat is zo, maar ként Van Gogh het ook uit dat boek? Hij raadpleegde dikwijls tussenbronnen. Als je die allemaal boven water wilt halen, kost dat extra tijd. Daar hebben we voor een deel toch ook voor gekozen. Er is bijvoorbeeld een brief, waarin hij schrijft: ‘Inliggend een sonnet van Jules Breton, ik vond het in een revue’. In één van de laatjes in het museum zit het gedicht La Ruine van Breton. Maar was dit het bedoelde? Omdat we in een brief van moeder aan Theo lazen ‘Vincent leest graag de tijdschriften in de leesmap, L’Illustration, La Nouvelle Revue en zo…’, heb ik in de Koninklijke Bibliotheek alle Nouvelle Revues doorgenomen uit de jaren dat Van Gogh in Nuenen woonde (zo’n 2,5 meter), en vond daarin niet alleen dit sonnet van Breton maar ook een paar andere verwijzingen in de correspondentie. Dat is het aardige aan bronnenonderzoek, want dan weet je waar Van Gogh de mosterd vandaan haalt en zich mee voedde. De wereld gaat er niet anders door draaien, maar in zo’n editie waarbij je Van Goghs gangen
wilt nagaan, gaat kijken ‘Met wie had hij nou contact, menselijkerwijs?’, is het even belangrijk te weten: ‘Hoe was zijn contact, boekelijkerwijs?’ Je wilt in kaart brengen met wie hij sprak, welke kunst hij in musea zag en door welke kunst hij zich liet inspireren, en dat laten zien met afbeeldingen. Daar zitten veel verrassingen tussen. We halen er nog steeds bij het lezen van de drukproeven bronnen uit. Omdat op Google inmiddels veel meer gepubliceerd is. Deze week nog een citaat uit Le Nabab van Daudet: ‘frappé de mort et d’immortalité’. Die annotatie was jaren geleden geschreven, maar inmiddels stond het boek van Daudet full text op internet. Waar eergisteren stond: ‘Bron niet achterhaald’, staat nu: ‘Zie Daudet, Le Nabab, hoofdstuk 14, p. zoveel’. Da’s leuk. Dan weet je ook: ‘dat had-ie in z’n kop’. Als je Van Goghs intellectuele bagage wilt reconstrueren, is elk citaat van belang. Jullie hebben veel brieven opnieuw gedateerd en vastgesteld dat sommige onderstrepingen niet door Van Gogh maar door een latere hand zijn aangebracht. Het merendeel van de brieven heeft geen datum. Ook daarom duurde het onderzoek zo lang. Soms was er in het verleden wel een datum boven gezet, maar wist je de argumentatie niet. Wij hebben geprobeerd te beargumenteren waarom we de brieven dateren zoals we ze dateren, en daarvoor onderzoek in het KNMI moeten doen, en bij de Météo France in Parijs. Onze argumentaties komen niet in het boek – daar staat alleen de uiteindelijke datum boven de brief. Mensen die het precies willen nalezen, kunnen terecht in de editie op het web. Nieuwe samenstellingen van brieven, onderstrepingen, die nuances bespreken we, en wie daarin is geïnteresseerd, kan zijn hart ophalen. Je hebt ook veel samengewerkt met de universiteiten, hoe ging dat? We hebben in totaal drieëntwintig enthousiaste stagiaires gehad, lezingen gehouden, gastcolleges gegeven. Dat vonden we belangrijk omdat daarmee duidelijk wordt gemaakt aan jonge generaties neerlandici, kunsthistorici, geesteswetenschappers hoe waardevol dit werk kan zijn. Dat heeft langs twee kanten positief gewerkt. Het is ook een taak van het museum. Je kunt zeggen: ‘Dat hoeven we niet te doen, we gaan alleen maar die editie maken’. Maar wij vonden het belangrijk om ook actief te zijn binnen het veld en het belang van onderzoek uit te dragen. Ik geef nog steeds gastcolleges, dat blijft verrukkelijk. Hoe is het om in een onderzoeksgebied te werken dat zo’n ongelofelijke aantrekkingskracht heeft? Heel inspirerend aan de ene kant, maar tijdrovend aan de andere kant. Het is onze taak: het museum is kenniscentrum van Van Gogh geworden en met die kennis moet je werken en naar buiten treden. Je moet niet alleen strikt wetenschapelijk boeken uitbrengen, maar ook populaire, zoals de reeks ‘Van Gogh in Focus’. De cultuur verspreiden. En dan vind ik het net zo belangrijk in New York een lezing te houden over Bernard, als in Etten-Leur over Van Gogh in z’n Ettense tijd. Dat maakt niet uit. Wij krijgen elke week vragen over die brieven. Je kunt zeggen: ‘Dat is allemaal leuk en interessant, wij moeten onze editie maken…’ Nee, die moet je beantwoorden. Dat is een betrokkenheid in het onderzoeksveld, dat zich uitstrekt over de hele wereld. Overal zijn mensen met Van Gogh bezig, er zijn allerlei stichtingen, en daar moet je mee in contact en in gesprek zijn. Dat levert aan beide kanten veel op. Ik denk dat we in totaal inmiddels tientallen vervalsingen van brieven hebben binnengekregen. Die mensen moeten ook een reactie hebben. Dus langzaam komt er steeds meer bij, meer dan alleen maar het maken van die editie. We hebben veel gesprekken gevoerd met mensen over ‘Van Gogh en zijn wereld’. En dat is een fascinerende wereld. Literair gezien, psychologisch gezien, qua ziektegeschiedenis, technisch gezien, bijbeltechnisch, al die aspecten. Ik zou wel eens één brief willen afdrukken op een heel grote muur, en dan allemaal lijntjes uit die brief laten komen, wat je erover kunt zeggen, en wat je ermee kunt doen: taalkundig, kunsthistorisch, cultuurhistorisch, letterkundig. Dan wordt inzichtelijk hoeveel erin zit, en dat maakt die brieven zo fantastisch. Er is heel veel aan te kluiven.
Is je belangstelling binnen de brieven verschoven tijdens het project? Ik kan me voorstellen dat je bijvoorbeeld eerst heel erg met de taal bezig was. Mijn belangstelling is niet verschoven, maar je werkt hier in fases aan. Je wilt eerst die tekst zo goed mogelijk hebben. Maar je moet het doen met de brieven, de editie wordt gestuurd door die brieven. Dus je kunt wel belangstelling hebben voor de relatie tussen Van Gogh en Degas, maar voor ons was dat niet de bedoeling als de correspondentie daar geen aanleiding toe gaf. Je kunt je daar ontzettend in verliezen; soms moet je zeggen: ‘dat is wel interessant, maar dat zoeken we niet’. Welk aspect heeft je het meest verbaasd, ontroerd, gefrustreerd, verrast? Eigenlijk zitten al die aspecten er wel in. De verrassing is dat er zoveel in die brieven zit. Wat mij soms gefrustreerd heeft, is dat ik niet kon vinden waar hij het over had. Frustrerend was ook dat een boer niet wil doodgaan: soms bleef iemand maar verhuizen en moesten we wel zes archieven aanschrijven over dezelfde persoon, voordat we zijn sterfjaar hadden. En het is eigenlijk niet interessant of iemand twintig of veertig jaar na Van Goghs dood nog in leven is. Dat was het voor hem ook niet. Maar je moet als editeur wel de geboorte- en sterfjaren geven, omdat het binnen de editiewetenschap gebruikelijk is. Dat is één deel, het andere is steeds maar weer die bronnen vinden, bijvoorbeeld een prent waar hij het over heeft. Als je die dan echt vindt, ergens in Londen of Parijs of Brussel, is dat bevredigend, dat je weet wat hij bedoelt. En daarmee is vaak ook de tekst gezuiverd. Ons belangrijkste doel was ‘Van Gogh z’n brieven teruggeven’, zoals hij ze heeft bedoeld. Als dat je hoofddoel is, dan kun je dat niet alleen bereiken door die brieven te lezen, dan moet je op pad. Anderzijds kun je dat ook niet alleen doen door op pad te gaan, je moet ook zitvlees hebben en als een monnik in de kluis gaan zitten, en steeds weer terug: ‘Staat dit er eigenlijk wel?’ Zelfs vandaag hebben we nog een letter veranderd in de brieven. Dus ik weet, de dag dat de editie klaar is, komt iemand met iets dat veranderd moet, dat houd je altijd, dat is een soort dynamiek die frustreert, en tegelijk energiek maakt, want het zit altijd in je hoofd: ‘Hoe zou dat zitten?’ Het zijn puzzelstukjes. Van sommige weet je, die zijn in de goot gevallen, andere vind je opeens en dan is het weer mooier en vollediger. Er zijn voortdurend nieuwe ontwikkelingen in het kunsthistorisch onderzoek; je hebt steeds meer databases tot je beschikking, er zijn nieuwe inzichten in de editiewetenschap, kennis in het ontsluiten van bronnen, en dat maakt het spectaculairder, omdat je meer kunt aanbieden. Deze ontwikkelingen gaan door en daarom willen we op de webeditie een pagina reserveren voor de wijzigingen die we hebben gemaakt, nadat het boek de wereld in is gegaan, die zijn op het web gemakkelijk in te bouwen. Lezers kunnen dan zien wat er na oktober 2009 nog is ontdekt; er kan nu eenmaal elk moment iets interessants boven water komen. Als je wilt weten waar Van Gogh z’n mosterd vandaan haalt, dan is elk potje mosterd de moeite waard. Wij hebben er zoveel mogelijk op tafel gezet. Het reconstrueren van z’n boekenkast, het identificeren van alle mensen die hij ontmoet. Voor mij is belangrijk: wat leest Van Gogh over het leven en het kunstenaarschap, hoe komt hij aan z’n ideeën? Dat is eigenlijk een caleidoscoop: soms vind je weer iets en dan ziet het er net weer even iets anders uit. Dit steeds vollediger krijgen, dat is obsessioneel, dat kun je niet anders uitleggen. Maar je gaat het zien hè!? Hij schreef Theo bijvoorbeeld: ‘Ik stuur je een tekeningetje, en het lijkt me zo mooi om dat in een grijs passepartout te zetten.’ Dat is in dezelfde maand dat hij de biografie van Gavarni leest door de gebroeders De Goncourt. Gavarni maakt een tekeningetje en zegt tegen z’n mecenas: ‘Het lijkt me goed om dat in een grijs passepartout te zetten’. Dan kun je zeggen: ‘Ja, da’s toeval’, maar ik denk dat Van Gogh op dat idee is gekomen doordat hij dat gelezen heeft, en dit dan naar zichzelf toehaalt, internaliseert. Je leest iets en je denkt: ‘Dat moet ik hebben’, en je doet er iets mee. De boeken van Michelet heeft hij geïnternaliseerd: wat deze Fransman schreef over liefde, vrouwen en huwelijk, zoog Van Gogh in zich op, gaf het vervolgens weer terug aan het papier en handelde ernaar. Hij gebruikt Michelets opvattingen om tegenover Theo zijn handelwijze te rechtvaardigen, en gaat er met z’n vader over in discussie. ‘Michelet Kunsthistorici XX No. 3 3
is voor mij het evangelie’, zegt hij op een gegeven moment. Nouja, dat is niet niks. Dan moet je, als je Van Gogh goed wilt begrijpen, La femme lezen, en L’amour. Dan snap je waarom hij schrijft wat hij schrijft, c’est ça. Dat is wat we gedaan hebben. En je kunt wel roepen: ‘La femme is belangrijk voor Van Gogh.’ Maar waar dan? En hoe dan? Wijs die plekken nou eens aan! Als je dat straks in de webeditie intikt, krijg je al die plekken, in chronologische volgorde. Bovendien: als je niet weet dat het citaten zijn, begrijp je Van Gogh niet en kun je in de vertaling bokken schieten. Een mooi moment, een succes-moment, halleluja-moment? Zonder twijfel: ‘Halleluja’ was toen ik met Leo in de Bibliothèque Nationale onder de grond in het depôt van het Cabinet des Estampes was. Hij stond meters verderop, want het is gigantisch groot daar, en dan riepen we naar elkaar: ‘Ik heb er weer één!’ en dan een half uur later: ‘Ik óók!’. Dat was telkens bingo, net prijsschieten. We gingen er naartoe om te achterhalen welke grafiek Van Gogh onder ogen kreeg, en aan de muren van zijn kamers ophing. We moesten om het uur onze handen wassen, vanwege de negentiende-eeuwse inkt; die prenten waren in tijden niet uit hun dozen geweest. Sommige waren zo groot als een tafel, andere op carte de visite-formaat. En dan gingen we dus voor Jules Breton bijvoorbeeld al die formaten door. Hetzelfde hebben we in Bordeaux gedaan, in het archief van kunsthandel Goupil. Da’s visueel hè, dat is extra aantrekkelijk. Het is spannender om uit veel dozen een onbekende prent te vissen (‘Hebbes!’), dan op internet een citaat in te typen en dan te zien: ‘Oh, dat is Daudet’. Fysiek bronnen vinden, en voor het eerst brieven van Van Gogh tegenkomen, dat is ont-zet-tend leuk. Je kunt die dingen pas vinden als je ter plekke zit te zoeken. Elke editeur moet op pad, net als een kunsthistoricus. Leo plaagt mij altijd met de beginzin van mijn Catseditie: ‘Als editeur kom je nog eens ergens’. Erop uit, zulk onderzoek kun je niet alleen achter je bureautje doen. Jij bent als enige dagelijks van het begin tot het einde bij het project betrokken. Ja, ’t is een soort estafette geworden. Er zijn in de loop van de tijd medewerkers bijgekomen en vertrokken. Leo is ondanks zijn nieuwe functie als conservator eigenlijk nooit van het project weggeweest – we schrijven inleidingen samen en overleggen als dat nodig is. Maar het klopt; ik ben er al vanaf het eerste uur en zal er zijn tot de laatste snik. Iemand heeft ooit in de Spits geschreven: ‘Ze begonnen als energieke dertigers, het hoogtepunt kwam toen ze eenmaal veertigers waren en toen het af was waren ze bijna vijftigers.’ Je gaat bijna over twee decennia heen werken in je leven. Ik draag het wel in me om, zal ik maar zeggen. Je kunt dit nooit in je eentje doen, en ook niet met z’n tweeën. Het is teamwork. Het kunsthistorisch aandeel van Nienke en haar kennis van het Frans is ongehoord groot. En hoe meer je praat over de dingen, hoe meer je ziet. Discussie is belangrijk, ook voor kunsthistorici. ‘Praat eens met die, ga eens daar kijken, ik herinner me dat zij ooit…’ Onze lijst van bedanken is dan ook uitgebreid. We zijn met honderden mensen in contact gekomen, dat kan niet anders. En iedereen heeft z’n eigen specialisme. Als mensen niet weten dat je op zoek bent naar iets, kunnen ze je ook niet vertellen waar je ’t misschien kunt vinden. Het contact met de mensen in het veld is zó belangrijk, evenals het fysiek met het materiaal bezig zijn. Al bladerend, en al dozen openend – al archiefbezoekend en al brievenschrijvend, vindt men. In je artikel in Jong Holland (1997) schreef je dat wat we nu aan brieven hebben, waarschijnlijk ongeveer de helft is van wat er ooit was, omdat er zoveel verloren is gegaan. En dat je dus eigenlijk niet kan spreken van de ‘complete correspondentie’, maar van een bloemlezing, maar dan wel een héél doorwrochte bloemlezing. Ik denk dat als je dit overziet, dat je behoorlijk wat in handen hebt, iets wat zijn weerga niet kent. Maar als je zegt ‘We geven de complete correspondentie uit…’ Hoe compleet is compleet? Compleet moet tussen aanhalingstekens; je kunt het nooit meer volledig krijgen. Je kunt wel zeggen: we hebben de complete overgeleverde correspondentie en die is fantastisch. Kunsthistorici XX No. 3 4
Zijn er voor jouw gevoel blinde vlekken in de huidige kennis over Van Gogh – en dan denk ik bijvoorbeeld aan die relatie met Tersteeg, omdat hij zoveel brieven van Van Gogh heeft verbrand? Ja, natuurlijk is dat zo, dat is met alle correspondentie zo. De brieven van Willemien en van de ouders hebben we niet meer, we weten dat we maar een deel van de brieven van Theo hebben. Dat is jammer. Waar zijn de brieven van Bernard? Kwijt. Je zou altijd meer kennis krijgen als je die brieven wel had. Maar dat doet geen afbreuk aan wat we hebben. De familiecorrespondentie is buitengewoon boeiend, vind ik. Omdat je ziet dat hoewel Vincent denkt dat zijn ouders helemaal niet begrepen wat hij deed en hoe hij dacht, zij dat wel degelijk hebben geprobeerd, maar dat het een hele gecompliceerde jongen was. ‘Een angry young man’, schreef jij ergens. Ja, we weten bijvoorbeeld van zijn moeder dat hij bij thuiskomst uit de Borinage ging zitten lezen en drie dagen z’n mond niet heeft open gedaan. Als je zoiets niet weet…Dan zegt Vincent: ‘Ze begrijpen mij thuis toch niet.’ Vind je het gek als je je zo opstelt?! Ik zou als ouder toch ook wel lichtelijk moeite hebben met een zoon die drie dagen niks zegt. Maar zo willen we hem niet kennen hè! Een hoop mensen denken: ‘Ach, die onbegrepen Vincent’, maar hij kweekt ook onbegrip met een bepaald soort gedrag. ’t Was een onaangepaste man. Blinde vlekken… ik denk dat je het geheel steeds beter gaat zien. Ik zou er wat voor over hebben om de brieven van Bernard te zien, van Gauguin, die toch ooit naar het Gele Huis werden verzonden.. De nieuwe uitgave is een prachtige basis voor toekomstig onderzoek. Wat zijn je verwachtingen op dit gebied? Ik hoop dat er een grote impuls van uit zal gaan! Mensen denken dat het nu allemaal bekend is. Er is heel wat gereconstrueerd, maar nu kan een lezer zeggen: ‘‘Ik wil wel eens weten waar Van Gogh het heeft over Pruisisch blauw, of wat hij vindt van Rembrandts Emmausgangers’. Ik denk dat het juist veel Van Gogh-onderzoek zal initiëren en dat het stimulerend zal werken. Dit is geen eindpunt; voor ons is het een eindpunt. Maar voor de studie naar Van Gogh zeker niet, integendeel; dit zou juist een goede doorstart moeten betekenen. Het idee is wel dat je nu Van Gogh anders zult gaan lezen en zijn ontwikkeling als persoon en kunstenaar op de voet kunt volgen. Samenstellingen van brieven zijn gewijzigd, omdat we hebben gemerkt dat blaadjes in het verleden zijn verwisseld. Dateringen zijn aangepast.‘Oh, dus dat zit zo, dat was niet toen’. Wij hebben afgedrukt wat er staat, wij zijn feitelijk gebleven, en hebben niet gepsychologiseerd. Editeurs hebben een dienstbaar beroep, die bieden iets aan. Wij hebben soms wel vermoedens, maar laat anderen maar kijken of ze die vermoedens delen. Wij hebben twijfels. Misschien kunnen sommige twijfels weggenomen worden door anderen. Wij hebben naar eer en geweten gewerkt, maar wij hebben niet het laatste woord. En uiten jullie die vermoedens en twijfels? Ja, soms zeggen we: ‘Het zou best zo kunnen zijn dat…’, ‘Nader onderzoek zal dat moeten uitwijzen…’. Of als je zegt ‘De bron van dit citaat is niet achterhaald’, geef je wel aan dat je vermoedt dat het om een citaat gaat. Vaak zeggen we: ‘Hierachter haalde Van Gogh door…’. Je geeft dat, omdat het psychologisch interessant is. Maar wij zeggen niet: ‘Van Gogh draait hier door, want hij…’. Wij oordelen niet. Als hij schrijft ‘mijn goede vriend Ginoux’, lichten we wel toe dat hij weliswaar goed met hem bevriend was, maar dat toen de buurtbewoners in Arles een petitie tekenden omdat ze vonden dat Van Gogh eigenlijk niet meer over straat mocht daar, daar wel de naam van Ginoux tussenstond. En dat wist Van Gogh niet. Dan geven wij in een annotatie: ‘Hoewel Van Gogh het steeds heeft over zijn vriend Ginoux, was die er wel van overtuigd dat Van Gogh een gevaar vormde voor de omgeving.’ Het zijn vaak nuancerende dingen. Wij springen niet zo snel naar conclusies, maar we geven wel mogelijke handvatten of bouwstenen om van het ene naar het andere te stappen. En misschien kun je soms een stap verder doen, maar die stap is dan aan de lezer.
Kan jij nog ontspannen naar een Van Gogh kijken of denk je: ‘Nu maar eens even iets heel anders, even alleen maar Klee of zo?!’ Misschien even ‘afkicken’!? Not at all! Elke Van Gogh die we zien, daar gaan we lang voor staan, goed tot ons door laten dringen. Nee, het houdt nooit op, het zal nooit meer ophouden. ’t Is een meesterlijk schilder. Niet alles is even fantastisch, maar wel even fascinerend, wat die man in zo’n korte tijd tot stand heeft weten te brengen. Je schreef Van Gogh en de liefde en bezorgde de brieven van Van Gogh aan Bernard in Painted with words; ik kan me voorstellen dat het voldoening geeft om tijdens zo’n langdurig project een ‘afgerond product’ te kunnen leveren. Jazeker, dat gaf veel voldoening. Dat Bernard-boek daar mogen we echt tevreden over zijn, dat is mooi geworden. Dan kun je zien wat er met tweeëntwintig brieven te doen valt. En het is tegelijk een lekkermakertje voor de editie, een juweeltje binnen de correspondentie: het zijn echte kunstenaarsbrieven. Van Gogh laat zich daar behoorlijk gaan in z’n opvattingen en daagt Bernard daardoor uit. En daarmee kun je laten zien wat voor goudmijn dit is. Ik hoop dat dit studenten en onderzoekers stimuleert om in de toekomst meer van dit soort type bronnen uit te gaan geven, de waarde daarvan in te zien. Want je kunt wel parafraseren, maar het is veel eerlijker om een schrijver zelf aan het woord te laten. Telkens weer is het is moeilijk om Van Goghs citaten af te breken, want je denkt: ‘Oh, dit is voor hem de kern’, en ‘Hier is hij eigenlijk ook goed op dreef ’. Kan je al iets verklappen over de tentoonstelling ter gelegenheid van de editie? Op de tentoonstelling kun je zien, soms voor het eerst en voor het laatst (want de bladen zijn bijzonder gevoelig voor licht), hoe prachtig die manuscripten zijn. De tentoonstelling gaat heten De kunstenaar aan het woord: Wat zegt hij nou eigenlijk zelf over z’n werkwijze: wat vindt hij zelf het mooist, hoe praat hij over kunst, hoe maakt hij zijn briefschetsen, en: wat is zijn poëtica eigenlijk? Die willen we reconstrueren in de tentoonstelling, en we willen dat dat er ook uit komt, als krent in de enorme brievenpap, of krenten mag je wel zeggen. Soms zit-ie te zeuren, soms zit-ie religieus te ouwehoeren, maar als je goed gaat roeren komen er hele mooie dingen bovendrijven en die wil je er uit halen. Dat gaan we op die tentoonstelling doen, reken maar! Komen er in de tentoonstelling computers waarmee mensen in de brieven kunnen bladeren en zoeken? Er komen veel computers; ik hoop dat er een computer met een beamer komt, waardoor je mee kunt kijken hoe een bezoeker bezig is door die brieven te browsen, waardoor andere bezoekers kunnen zien: ‘Hé, dat kan dus kennelijk ook’. De mensen van het Huygens Instituut hebben ingenieuze zoeksystemen ingebouwd, zodat je er veel mee kunt doorzoeken. En van alle brieven zijn facsimiles opgenomen. Op de expositie zullen veel bladen met briefschetsen worden getoond. Ik hoop dat er veel mensen komen kijken! Er zal zeker een stimulans vanuit gaan. Wat is jouw belangstelling binnen de kunstgeschiedenis, is dat misschien wel iets heel anders dan Van Gogh? Heel breed, heel divers? Je hebt ook jarenlang ‘in de zeventiende eeuw’ gezeten. Die is divers, dat gaat alle kanten op. Mijn hart gaat nog steeds uit naar de zeventiende eeuw, vanzelfsprekend, maar ik houd ook erg van moderne dingen. Ik ben wel een allesvreter wat kunst betreft. Er is zoveel moois, dat houdt niet op, dat houdt nooit op. Er zijn een paar uitschieters: ik ben weg van het werk van Degas, van Bonnard. Ik was in 1983 bij de grote Manet-tentoonstelling in Parijs, en was toen verkocht. Dat zal ik van m’n leven niet meer vergeten, dat zijn momenten dat je wordt afgeschoten. Het was bij de Van Gogh expositie in 1990 niet anders, en bij Van Gogh en Gauguin in ons museum. Dat zijn de grote klappers die je doen beseffen hoeveel prachtigs er is gemaakt. Dat je steeds weer in constellaties dingen die je allang kende weer opnieuw gaat zien. Daar doe je het voor. Dat is
met edities maken zo, dat is met kunst kijken zo: je hangt iets tegen een andere muur, of je hangt iets naast iets anders en ’t gaat opeens een ander leven leiden. Dat is zo mooi aan ons vak, aan onze vakken. Dat maakt dat het kijken en lezen voor werkelijk geïnsteresseerden nooit ophoudt. Wat is de laatste tentoonstelling die je gezien hebt? Dat was Gerrit Bolhuis in Beelden aan Zee, vorige week. En Jaap Kaal vond ik erg mooi in het Zutphens Museum Henriette Polak. Daar heb ik met de opening meegedaan, omdat ik erg gefascineerd ben door de invloeden van Rembrandt, Van Gogh, Mödersohn-Becker en Permeke op zijn werk. Wat is invloed nu eigenlijk? En wanneer zijn mensen geïnspireerd door kunst? Dat houdt me bezig. Nu de editie af is: wat zijn je plannen? Ik ga een biografie schrijven over Jo Bonger. Een interessante vrouw: zonder Jo geen Vincent. Zij heeft veel betekend voor het verspreiden van zijn brieven en kunstwerken. Jo heeft bewust topschilderijen en toptekeningen verkocht om zijn werk bekend te maken. En ook in die biografie zullen veel onbekende brieven een grote rol spelen. Hans vertelde nog veel meer interessants over de brieveneditie; het was moeilijk voor dit bulletin een keuze te maken. Bovendien willen we niet alles onthullen: vanaf oktober kan elke liefhebber ouderwets én virtueel bladeren in Vincent van Gogh – De brieven. De volledige, geïllustreerde en geannoteerde uitgave. De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici feliciteert Hans en zijn team met deze enorme wetenschappelijke prestatie, die wereldwijd studenten en wetenschappers zal inspireren. Dit boek is een must voor elke cultuurhistoricus, in Huizinga’s woorden ‘een historische sensatie’! U kunt nu intekenen voor de kortingsactie: zie de informatie van het Van Gogh Museum hier onder.
Vincent van Gogh – De brieven Van Gogh liet de wereld niet alleen een veelheid aan bijzondere schilderijen en tekeningen na, maar ook een van de meest fascinerende kunstenaarscorrespondenties die we kennen. Ruim 800 van de 902 bekende brieven van en aan Van Gogh worden bewaard in het Van Gogh Museum. Alle brieven zijn de afgelopen 15 jaar door specialisten van het Van Gogh Museum en het Huygens Instituut bestudeerd. Het resultaat is Vincent van Gogh – De brieven, een uitgave die alle brieven bevat met toelichtingen en afbeeldingen van de ruim 2.000 kunstwerken die vermeld worden. De brieven zijn opgenomen zoals Van Gogh ze werkelijk schreef, zonder verfraaiing, hertaling, aanpassingen of het weglaten van passages en zijn voorzien van nieuwe vertalingen in Engels, Frans en Nederlands. Onder redactie van Leo Jansen, Hans Luijten en Nienke Bakker. Vormgeving: Wim Crouwel. Uitgegeven door het Van Gogh Museum, het Huygens Instituut en het Mercatorfonds. Internationale co-edities met Thames & Hudson, Actes Sud en Amsterdam University Press. Zes delen in box, gebonden, 2.180 pagina’s, circa. 4.300 illustraties, verkrijgbaar in het Nederlands, Frans en Engels. Prijs: € 395,– (aanbiedingsprijs tot en met 3 januari 2010: € 325,–), zie www.aup.nl/vangogh.
Webeditie Tegelijk met de boekuitgave verschijnt de Engelstalige webeditie www.vangoghletters.org met alle 902 brieven van en aan Van Gogh in hun oorspronkelijke talen (Nederlands en Frans), met nieuwe Engelse vertalingen, afbeeldingen van alle manuscripten en voorzien van uitvoerige toelichtingen en illustraties van de genoemde kunstwerken. De webeditie biedt bovendien uitgebreide zoekmogelijkheden en is vrij toegankelijk vanaf 9 oktober 2009.
Kunsthistorici XX No. 3 5
Van het bestuur Concept agenda Algemene Ledenvergadering VNK Den Haag, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, vrijdag 20 november 2009 Opening en vaststelling agenda Mededelingen Verslag Algemene Ledenvergadering 7 november 2008 Ter goedkeuring. Als gepubliceerd in het bulletin van de VNK, 2008-3 Samenstelling bestuur Financiën Goedkeuring kascommissie rekening 2009 en conceptbegroting 2010. Benoeming nieuwe kascommissie. Verhoging contributie Bibliografie 2010 Prijzen Rondvraag Sluiting
Kunsthistorici XX No. 3 6
Voorstel contributieverhoging voor leden van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici Beste leden, Het gaat goed met de VNK! Met bijna duizend leden (al 98 nieuwe leden in het laatste half jaar!) en druk bezochte activiteiten bloeit de vereniging als nooit tevoren. We zijn gezond en hebben een redelijke financiële basis. Echter, door de gestaag groeiende kosten en de al jaren achtereen gelijk gebleven contributie, zijn onze uitgaven inmiddels groter dan onze inkomsten en zijn we dikwijls genoodzaakt onze reserves aan te spreken. Dit bleek al uit de niet al te rooskleurige cijfers van de afgelopen jaren en de begroting voor 2009, die op onze Algemene Ledenvergadering (d.d. 07 november 2008) door het bestuur en haar penningmeester werden gepresenteerd. De bestuursleden doen er momenteel alles aan om de kosten voor de activiteiten zo laag mogelijk te houden en middelen binnen te halen d.m.v. subsidieaanvragen, sponsoring en advertentiecampagnes.
Om de VNK gezond te houden en deze met nieuwe initiatieven een steeds belangrijkere rol te geven binnen de kunsthistorische wereld, zal het bestuur tijdens de komende Algemene Ledenvergadering (20 november as.) een voorstel doen om de contributie te verhogen. Tijdens de vorige VNK Dag is dit voornemen al aangestipt en was de reactie van de aanwezige leden positief. Mocht een meerderheid tijdens de volgende Algemene Ledenvergadering akkoord gaan, dan wordt met ingang van 01 januari 2010 de jaarlijkse contributie voor leden met een betaalde baan € 30,– en de jaarlijkse bijdrage voor studenten en leden zonder betaalde baan € 23,‒. Dit betreft een minimumbedrag – uiteraard zou de vereniging zeer blij zijn een hoger bedrag van u te mogen ontvangen! Veel dank voor uw aandacht en medewerking, namens het bestuur, Claire van den Donk Penningmeester VNK
De Aanwinst: Het Hodshon Huis te Haarlem door Lex Bosman
Deze keer staat in de rubriek ‘De Aanwinst’ een huis centraal. Directeur Carlo Huijts van Vereniging Hendrick de Keyser is verheugd het Hodshon Huis aan het Spaarne in Haarlem toegevoegd te kunnen hebben aan de collectie
Zoals dat bij musea gebruikelijk is hanteert ook de Vereniging Hendrick de Keyser de term collectie om het bezit van afzonderlijke gebouwen mee aan te duiden. Sinds 1918 is de vereniging actief om ‘architectonisch- of historisch-belangrijke oude gebouwen’ te behouden. Dat wordt gedaan door gebouwen te verwerven – door schenking, nalatenschappen, aankoop met steun van fondsen – en ze zorvuldig te restaureren, om ze daarna te gebruiken. Daarbij wordt geprobeerd de functie van het gebouw zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke functie te zoeken. Inmiddels is de collectie gegroeid tot ruim 360 gebouwen uit uiteenlopende perioden. De nadruk ligt op woonhuizen. De belangrijke nieuwe aanwinst van de Vereniging Hendrick de Keyser is het Hodshon Huis in Haarlem, uit 1794. Directeur Carlo Huijts van Hendrick de Keyser is zeer ingenomen met de aanwinst, die verworven kon worden met steun van de BankGiro Loterij. Het huis aan het Spaarne in Haarlem kan nauwelijks over het hoofd worden gezien door het enorme volume; des te opmerkelijker omdat de opdrachtgeefster een schatrijke jonge vrouw was, Cornelia Catharina Hodshon (1768-1829), die ongetrouwd bleef en het huis dus met haar personeel bewoonde. Stadspaleisje is een goede aanduiding van dit grote woonhuis, voor het ontwerp waarvan de Amsterdamse stadsarchitect Abraham van der Hart (1747-1820) werd aangetrokken. De essentie van het Hodshon Huis is het interieur, en dan speciaal de vier representatieve vertrekken op de eerste verdieping. Een ruime zaal met een erker, voor diners van maximaal 24 couverts, vormt de kern van de eerste verdieping en deze kamer biedt uitzicht op het Spaarne. Daaraan grenzend is een kleinere kamer die voor aperitief of digestief gebruikt zal zijn, en die via een rijk bewerkt portaal toegang geeft tot een zaal in één van de twee vleugels aan de achterzijde en die vanwege de overwegend rode decoratie wel de rode zaal wordt genoemd. In de andere vleugel bevindt zich de ruimste zaal, die overwegend blauw gedecoreerd is. Om deze vier ruimtes heen is het hele huis ontworpen, waarbij de representatie van de doopsgezinde bewoonster, die de patriotten een warm hart toe droeg, voorop stond. Het gemak en het comfort van haar dagelijkse leven werden ondergeschikt gemaakt aan de representatie. Het Hodshon Huis past erg goed in de collectie van Hendrick de Keyser, die haast als een museum kan worden beschouwd, aldus Carlo Huijts. Want in 1995 werd besloten om niet meer uitsluitend als ‘vangnet’ te fungeren voor woonhuizen die in meer of minder behoeftige staat werden aangeboden en die van belang waren om
Haarlem, Hodshon Huis van Abraham van der Hart, 1794 (foto: Henk Snaterse)
behouden te blijven, maar om ook een meer actief beleid te voeren om hiaten in de collectie aan te vullen. Door de band sinds 1998 met de BankGiro Loterij (de voormalige Sponsorloterij) werd dit mogelijk. Op deze manier kwamen enkele bijzondere woonhuizen uit de late achttiende eeuw in beeld. In 2002 werd het Haarlemse Barnaart Huis verworven, eveneens naar ontwerp van Abraham van der Hart. Omdat van de late achttiende eeuw het aantal burgerlijke architectuuropdrachten nogal beperkt was (de meeste opdrachten betroffen gebouwen van overheden en instellingen) vormde het Hodshon Huis een bijzondere buitenkans om toe te voegen aan de collectie. Huijts: ‘Zo zijn twee van de belangrijkste woonhuizen uit die tijd nu in ons bezit gekomen, waardoor we zorg kunnen dragen voor het voortbestaan van deze bijzondere gebouwen en hun interieurs’. Kunsthistorici XX No. 3 7
Kunsthistorische Dag 2009: Kunsthistorici gaan digitaal! De VNK organiseert ieder najaar de Kunsthistorische Dag (KHD). Naast enkele vaste programmaonderdelen worden er presentaties gehouden over een bepaald thema. In 2008 was dat ‘De kunsthistoricus als freelancer’. Mede in reactie op bijvoorbeeld de conferentie over de kwetsbaarheid van digitaal erfgoed van het NAi en het symposium bij de Radboud Universiteit Nijmegen ter gelegenheid van de vernieuwde Kunera-website, zal het middagprogramma van de KHD dit jaar gewijd zijn aan het thema: ‘Kunsthistorici gaan digitaal!’. De Kunsthistorische Dag 2009 vindt plaats op vrijdag 20 november in het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) te Den Haag. Het RKD beheert een unieke collectie archief-, documentatie- en bibliotheekmateriaal met betrekking tot de westerse kunst van de late Middeleeuwen tot heden. Kerntaak is het verzamelen, ontsluiten, beheren en beschikbaar stellen van al deze informatiebronnen. Digitale media zijn daarbij onontbeerlijk. Zo worden de collecties ontsloten door middel van verschillende databases. Daarnaast zijn er digitaliseringsprojecten, zoals het recente Segal Project, waarvoor informatie en afbeeldingen van zo’n 30.000 stillevens worden ingevoerd in de online-database RKDimages. Het ochtendprogramma van de Kunsthistorische Dag 2009 bestaat uit een rondleiding door het RKD, de algemene ledenvergadering en een gezamenlijke lunch. In de middag zijn er presentaties van ondermeer Job Ubbens, chairman van veilinghuis Christie’s, en van Erik van Tuijn, freelance publicist, kunstcriticus en webeditor. Aansluitend wordt de nieuwe bibliografie gepresenteerd en zullen er drie prijzen worden uitgereikt. Een gezellige borrel vormt de afsluiting van deze bijeenkomst. Meer informatie over de Kunsthistorische Dag 2009 zal binnenkort te vinden zijn op de website van de VNK: www.kunsthistorici.nl Hier vindt u tevens een verslag van de Voorjaarsmiddag van de VNK, 15 april j.l. in het Fotomuseum Den Haag.
COLOFON Kunsthistorici wordt uitgegeven door en onder verantwoordelijkheid van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici (VNK). Bestuur prof. dr. Claudine Chavannes-Mazel, voorzitter drs. Ewoud Mijnlieff, secretaris drs. Claire van den Donk, penningmeester prof. dr. Lex Bosman Esther Dieltjes, MA mr. drs. Mayken Jonkman drs. Willemijn Lindenhovius dr. Jaco Rutgers Postadres secretaris Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici Postbus 1410 3500 BK Utrecht Secretariaat & ledenadministratie Mevrouw M.L. de Ridder Postbus 1410 3500 BK Utrecht E-mail:
[email protected] Telefoon: (030) 253 64 37 (uitsluitend op dinsdag en vrijdag van 10.00 tot 14.00 uur) Redactieadres Mevrouw drs. M.S. van Steenderen Tjalk 30-74 8232 NJ Lelystad E-mail:
[email protected] Druk Waanders Drukkers, Zwolle Lidmaatschap VNK Een abonnement op Kunsthistorici is inbegrepen bij het lidmaatschap van de VNK. De jaarlijkse contributie bedraagt € 22,– voor leden met een betaalde baan en € 15,– voor leden zonder betaalde baan, ongeacht in welke maand men zich opgeeft. U wordt verzocht gebruik te maken van de toegestuurde acceptgirokaart. Voor informatie kunt u zich wenden tot de ledenadministratie. Opzegging Lidmaatschap en abonnement worden jaarlijks stilzwijgend verlengd. Het lidmaatschap kan alleen schriftelijk bij de ledenadministratie worden opgezegd, op elk moment en met onmiddellijke ingang. Kunsthistorici wordt dan niet meer toegestuurd en er volgt geen restitutie van lidmaatschapsgeld. Adreswijzigingen s.v.p. doorgeven aan de ledenadministratie. Kopij Bijdragen aan website en bulletin, zoals actualiteiten, congressen, call for papers, personalia, vraag & aanbod en suggesties kunt u mailen naar
[email protected] Website www.kunsthistorici.nl
Kunsthistorici XX No. 3 8