BU L LETIN
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici NEGENTIENDE JAARGANG 2008/ 2
VNK Voorjaarsdag 2008: Openheid in beslotenheid Verslag: Ewoud Mijnlieff
De jaarlijkse Voorjaarsdag van de VNK, op 31 mei j.l., vond nu eens niet plaats in een museum, maar in een bibliotheek. Om precies te zijn de Bibliotheek Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Achter een aantal gerenoveerde oude gevels aan de Oude Turfmarkt gaat een prachtig – verrassend modern – interieur schuil dat een inderdaad bijzondere collectie herbergt: oude drukken, bijzondere moderne uitgaven, handschriften, kaarten en beeldmateriaal als prenten, affiches en foto’s.
Alle nieuwsgierigen zijn stil in de koele leeszaal als prof dr. Jos Biemans, conservator handschriften, brieven en archieven van de Bibliotheek Bijzondere Collecties (BBC), het getijdenboek uit het foedraal neemt en het ons laat zien. ‘Het is vermoedelijk in Gent rond 1495 vervaardigd’, zo vult hij aan. Daarna verlaat een tweede handschrift zijn vrijwel permanente behuizing en wordt getoond. ‘Dit is een bijzonder exemplaar’, vervolgt Biemans ietwat omfloerst. ‘Van het pennewerk weten we al dat het op een ontstaan in Amsterdam wijst, maar inmiddels zijn er ook aanwijzingen dat de miniaturen stijlkenmerken vertonen die op dezelfde herkomst wijzen. Daarmee zou dit handschrift het eerste met Amsterdamse miniaturen zijn. Belangrijk genoeg om te verwerven en verder onderzoek naar te laten verrichten.’ Weer wordt het handschrift zorgvuldig opgeborgen. Ook deze keer zonder de bekende witte katoenen handschoentjes…’Het aanraken van een voorwerp is essentieel voor de beleving ervan’, zo reageert Biemans rustig. ‘Die handschoentjes zijn vaak voor de show, maar leveren even vaak gevaar op als dat zij bescherming bieden. Bovendien zijn die handschriften gemaakt om te worden gehanteerd, om te worden gebruikt’, zo adstrueert hij nog eens zijn argument. Gemengde reacties in het publiek, die verschillen van ondeugende blikken en ‘heb ik altijd al gezegd’ tot ‘maar dat kan toch niet meer tegenwoordig?’ De korte discussie die volgt, lijkt te eindigen in een licht voordeel van de handschoenlozen. Dit alles speelde zich af op een geanimeerde Voorjaarsdag van de VNK, in de nieuwe Bibliotheek Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam aan de Oude Turfmarkt juist naast het Allard Pierson Museum (APM). Meer dan veertig, overwegend jonge kunsthistorici trotseerden het fraaie lenteweer om kennis te nemen van alle vernieuwing aan de BCC en om twee boeiende
Jos Biemans
Kunsthistorici XIX No. 2 1
1517 met de tien boeken van Aristoteles’ Ethica dat in opdracht van Vittoria della Colonna door de kalligraaf Ludovico degli Arrighi is vervaardigd) en talrijke gedrukte boeken. Onvergetelijk is de miniatuur uit genoemd handschrift met de slapende filosoof zelf, een afbeelding die later door de inleidster van de bibliografie nog werd toegelicht als zijnde ontleend aan Diogenes Laërtius’ Leven en leer van de beroemde filosofen dat pas juist voor de tijd van ontstaan van Arrigih’s manuscript in 1517 voor het eerst beschikbaar kwam. Helaas is de tentoonstelling al weer geruime tijd afgelopen wanneer dit bulletin verschijnt. Nagenieten kan nog met de fraaie catalogus die, hoe kan het ook anders, is verschenen bij Athenaeum Polak & Van Gennep. In het najaar van 2008 staat een tentoonstelling gepland in het kader van het 75-jarig jubileum van het Allard Pierson Museum met als voorlopige titel Een toekomst voor het verleden. De middag eindigde in het museumcafé van de Bibliotheek Bijzondere collecties. Hier werd allereerst de nieuwe VNK bibliografie gepresenteerd en op cd-rom overhandigd aan Rob Scheller. Ditmaal is de bibliografie gewijd aan de Middeleeuwse kunst en kunstnijverheid over de periode 2003-2007 en samengesteld door Hille Engelsma. Claudine Chavannes, sinds 1993 hoogleraar middeleeuwse Gebouw Bijzondere Collecties, gevelaanzicht Oude Turfmarkt. Foto: Bettina Neumann
tentoonstellingen te zien, die op het moment van verschijnen van dit bulletin helaas al weer voorbij zijn: Lectori salutem in het APM en Boek zoekt lezer in de tentoonstellingsruimte van de BBC. Na de ontvangst met koffie en thee in het moderne museumcafé ging de middag van start met een rondleiding door het gebouw door Jos Biemans. De conservator begon zijn betoog met een uiteenzetting over de architectuur van het gebouw (eigenlijk meerdere gebouwen die zijn samengevoegd tot een geheel) en de samenstelling van de collecties. Ook kreeg men gelegenheid enkele ruimtes van de bibliotheek te bezichtigen. Daarna werd onder Biemans’ bezielende aanvoering een aantal papieren schatten uit hun rust gewekt om te worden bekeken door onze nieuwsgierige blikken. Behalve de genoemde (laat-) middeleeuwse handschriften waren dat een met de hand afgezette incunabel, het album amicorum van predikant en dichter Arnold Moonen, een kalligrafisch portret van Luther waarvan de lijnen bestaan uit teksten, het ontwerp van de tekst ten behoeve van de troonswisseling van koningin Juliana en prinses Beatrix door de typograaf Gerrit Noordzij en tenslotte een contemporain professioneel afschrift van Ludwig van Beethovens sonate in A groot voor cello en piano op. 69. Dit handschrift is het uitgangspunt geweest voor de kopergraveur die het uiteindelijk op de plaat heeft gezet. Het is ook deze versie die als facsimile uitgave door Jonathan Delmer werd bezorgd. Na de de uitleg van Biemans in de leeszaal was het tijd om op eigen gelegenheid een bezoek te brengen aan de beide tentoonstellingen. Boek zoekt lezer toonde een door Judith Belinfante geconcipieerde presentatie over reclame in de boekenwereld vanaf de zeventiende eeuw, waarbij de nadruk lag op de moderne periode. Talrijke brochures, affiches en ander gedrukt materiaal waren op een evocatieve manier bijeengebracht: foto’s van het boekenbal 1961, zelf in elkaar te zetten kijkdozen uit dezelfde periode, een negentiende-eeuwse drukpers en de onvermijdelijke iLiad, de digitale boekenreader die het boek overbodig zou maken. Niets is minder waar, zo concludeerde ook de tentoonstelling. Boeken als fysieke objecten blijven nodig. De productie en het consumeren van boeken lijkt nog altijd toe te nemen, juist in het digitale tijdperk. Deze tentoonstelling werd op de laatste dag bekeken, maar vanaf 18 juni 2008 is een fraaie tentoonstelling over de Atlas maior van de Amsterdamse kaartenmaker, drukker en uitgever Joan Blaeu te bezoeken. Verder terug in de tijd ging de tentoonstelling Lectori salutem. Boek en oudheid gewijd aan het thema boek en oudheid. Van papyri met Homerische tekstfragmenten via prachtige handschriften (o.a. een uit Kunsthistorici XIX No. 2 2
Claudine Chavannes en Rob Scheller Hille Engelsma
kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam leidde de bibliografie in. Dit deed zij op de haar bekende humoristische wijze. Het (doen) opstellen van de bibliografie is een van de kerntaken van de VNK en wordt met ijzeren regelmaat uitgevoerd. Een uitkomst van haar betoog was dat wij met de invoering van digitale bestanden weliswaar zeer gediend zijn, maar dat deze onderzoek allenbehalve overbodig of futiel maken. We moeten als kunsthistorici blijven kijken en nadenken, geen machine kan dit proces vooralsnog overnemen. Niettemin is de computer een uiterst nuttig hulpmiddel, dat ons ook weer ten dienste staat bij het raadplegen van de bibliografie via onze website. Inderdaad: op uw computer. Is de fysieke sensatie waarover Jos Biemans sprak in het geval van de bibliografie misschien nog te missen, het voorwerp zelf blijft altijd nodig. Dat wij ons dat als kunsthistorici maar blijven beseffen en dat besef tevens blijven overdragen. Kijkt u voor meer foto’s van de Voorjaarsdag op www.kunsthistorici.nl
Tussen Groningen en Florence Interview met Henk van Veen Begin 2009 neemt prof.dr. Henk Th. van Veen na een dubbele termijn afscheid als bestuursvoorzitter van de VNK. Bestuurslid Willemijn Lindenhovius interviewde hem over zijn voorzitterschap en andere zaken.
WL: Je hebt eind 2002 het stokje van Jos Koldewey overgenomen en hebt sinds dat jaar twee termijnen als bestuursvoorzitter vervuld. Hoe kijk je terug op deze 6 jaar dat je de VNK geleid hebt? Wat heb je proberen te veranderen? HV: Ik heb het vooral ontzettend leuk gevonden om voorzitter te zijn. Er is veel gebeurd, we waren behoorlijk ambitieus toen we aantraden. We wilden ons niet meer alleen op de geijkte doelgroep (museum en universiteit) richten, maar ook andere gebieden opsporen waar kunsthistorici actief zijn. De betrokkenheid van de oorspronkelijke doelgroepen was redelijk, hoewel het toen ook al zo was dat de echte professionele kunsthistoricus niet meer zo vanzelfsprekend lid was van de VNK. Kunsthistorici vormen niet echt een beroepsgroep zoals de medici. Ons streven was ervoor te zorgen dat de VNK meer gedragen zou worden door het vakgebied als geheel. We hebben vervolgens de keuze gemaakt om die relevantie te zoeken in het contact maken met al die andere gebieden waar kunsthistorici actief zijn, en daarin zijn we redelijk succesvol geweest, bijvoorbeeld door voor die subgroepen activiteiten te organiseren: onder andere een dag over kunst en de media, bij de AVRO en een middag over het veilingwezen, bij Christies. Komende november zal het gaan over de kunsthistoricus als freelancer. We hebben er voor gezorgd dat er in een jaar meer contactmomenten zijn dan het Kunsthistorisch Congres alleen. De website heeft ook een gedaanteverandering ondergaan. Sophie van Steenderen is als webmaster gestart en is met frisse ideeën gekomen die voor een deel al gerealiseerd zijn. Het verwezenlijken van de ambities die je je als bestuur stelt, het uitzetten van een lijn en die vasthouden, zodat je iets opbouwt dat beklijft, dat vergt veel tijd en inspanning; en wij als bestuursleden hebben het al zo druk met onze eigen banen en activiteiten. Daarom moet ik vaststellen dat niet al onze ambities gerealiseerd zijn, zoals het reageren op actuele kwesties en het meer laten horen van ons stemgeluid in het kunst(historisch) debat in Nederland. WL: In welk opzicht zou de nieuwe voorzitter van de VNK de koers moeten bijstellen, hoe zou de VNK er over 5 jaar moeten uitzien? HV: Ik denk dat bij een volgend bestuur het punt van die relevantie belangrijk is. Het automatisme om lid te worden van de VNK is er nog altijd niet en dat zou er wel moeten komen. WL: Als je naar de wereld van ‘de kunsthistoricus’ anno 2008 kijkt, wat zijn dan de kansen en uitdagingen, wat de bedreigingen? HV: Er zijn behoorlijk wat kansen, misschien wel steeds meer; niet alleen voor kunsthistorici maar ook voor mensen die bijvoorbeeld kunstbeleid hebben gedaan. Ik heb dat laatste wel eens gezien als een bedreiging. Maar in contacten met musea en de erfgoedwereld merk ik toch steeds weer dat er een enorme behoefte bestaat aan mensen met kunsthistorische kennis; veel van die andere dingen kan je in een baan wel bijleren. Ons vak is toch heel belangrijk. Dus ik kijk wel met vertrouwen naar de toekomst. Alleen de kunsthistorici zouden zich wel wat beter kunnen organiseren. Dat is een zwakte, er is weinig eenheid. De historici – die natuurlijk ook hun meningsverschillen hebben – werken beter samen om kansen te benutten en bedreigingen te trotseren.
Henk van Veen
WL: Hoe komt dat denk je? HV: Misschien omdat kunsthistorici zich bezig houden met mooie dingen, objecten, niet zozeer theorieën, waardoor de neiging ontstaat zich onderwerpen ‘toe te eigenen’, ontdekkingen niet te willen delen met vakgenoten. Historici zijn op een minder individualistische en emotionele manier met hun vak bezig; er is meer sprake van scholen, van een debat over opvattingen op basis van argumenten. In kunsthistorische pogingen tot debat zie je toch vaak dat een bepaalde kunsthistoricus de lucht in wordt gestoken en kritiekloos wordt gevolgd, en dat bij kritiek snel het idee opkomt dat het op de man gespeeld wordt in plaats van dat het gaat om de ideeën. Kunsthistorici zouden als vakgemeenschap sterker kunnen staan als men wat meer contact met elkaar zocht, en dat zou natuurlijk heel goed via de VNK kunnen. Naast deze kanttekeningen: de kunstgeschiedenis is een heel belangrijk en mooi gebied waarop veel mogelijk is en veel wordt gedaan, en wat ook respect oproept bij het publiek. Dat zie je ook wel aan het feit dat ondanks de bezuinigingen aan de verschillende universiteiten de opleidingen kunstgeschiedenis overeind blijven. Dus het vak heeft bepaald prestige. WL: Afgestudeerd in Groningen ben je met tussenpozen (een jarenlang verblijf bij het NIKI en een professoraat aan de Open Universiteit) altijd verbonden gebleven aan deze universiteit. Je promoveerde er in 1986 bij Henk van Os en bent in 1994 aangesteld als hoogleraar. In hoeverre heeft de onderzoekstraditie aan deze universiteit richting gegeven aan je werk? Ben je gevormd door de Groningse traditie op het gebied van de Italiaanse kunst, of had je bijvoorbeeld vroeger op school al het idee: ‘Ik ga naar Florence’? HV: Nee, dat laatste had ik eigenlijk helemaal niet. Italië was een ver van mijn bed show. Ik ben pas na mijn doctoraal geschiedenis langsgegaan bij Henk van Os die toen hoogleraar was in Groningen. Ik had toen al wel heel veel kunsthistorische vakken gevolgd en kon daarom aan een kunsthistorisch promotietraject beginnen. Ik ging op Kunsthistorici XIX No. 2 3
pad met het idee Vasari te bestuderen om te kijken wat hij schreef over de Sienese kunst, of hij dat al beschouwde als een soort school. Dat was dus niet zo, maar dat was toch het startpunt. Via Vasari kwam ik in de Italiaanse 16de eeuw. Bij mijn studie Geschiedenis was ik al veel bezig geweest met de 16de eeuw in het Noorden. Het is de eeuw waarin eigenlijk alles gaat schuiven: er ontstaan spanningen en conflicten op elk gebied, fascinerende persoonlijkheden komen op het toneel…die 16de eeuw is dus wel een constante. WL: Zijn er behalve Cosimo I nog andere 16de-eeuwers waarin je je bijzonder verdiept hebt? HV: Het lijkt misschien wel of ik helemaal door die Cosimo geobsedeerd ben – dat is misschien ook wel een beetje zo! – maar het is niet zo dat ik val op figuren, meer op verschijnselen. Of beter gezegd, ik wil via figuren concrete omstandigheden, opvattingen en ideeën zien te achterhalen en die in verband brengen met de stijl, inhoud en materiële aspecten van kunstwerken. Je zou een kunstwerk eigenlijk in al zijn verwevenheden in de vingers moeten kunnen krijgen. Dat is natuurlijk een buitengewoon grote ambitie – ik ken eigenlijk niemand die dat lukt – maar dat is toch iets waar ik naar zou willen streven. Vaak zie je in het debat onder kunsthistorici dat gedaan wordt of de verschillende benaderingen elkaar uitsluiten. Iemand die heel erg met die objecten bezig is, zegt dat de context onzin is en andersom. Je zou eigenlijk als ideaal moeten hebben om dat bij elkaar te brengen. Er zijn eigenlijk heel weinig pogingen in die richting. Ik ben zelf vanuit mijn instinct geneigd om niet te blijven staan bij alleen het materiële aspect; ik wil altijd buiten de lijst van het kunstwerk gaan – maar dan weer terug. Dat is best moeilijk, ook omdat je de expertise vaak niet genoeg hebt: er komen veel disciplines bij kijken, intellectuele geschiedenis, godsdienstgeschiedenis, sociaal-economische geschiedenis… Het is enorm ambitieus, maar die ambitie moet je wèl hebben volgens mij. WL: In hoeverre heeft je verblijf in Florence je gevormd? HV: Het was fantastisch, een openbaring. Ik ging erheen met mijn vrouw, en het was echt een sprong in het diepe, niet altijd even eenvoudig. We kwamen in Italië aan met een mager beursje en we woonden in een dorpje daar in de buurt, en je moest jezelf maar redden, onder andere met het Italiaans waarvan ik nog geen woord kende! Ik ging met m’n dissertatie aan de gang, maar ik had ook al meteen veel belangstelling voor de bronnen die daar in de stad worden bewaard op het gebied van Nederlandse cultuurgeschiedenis, de Nederlanders in Italië. Onder andere over het beroemde Amsterdamse drukkershuis Blaeu heb ik veel onderzoek gedaan. Er zijn daar nog zo ontzettend veel bronnen, nu nog, die eigenlijk nog nooit bekeken zijn. WL: Ik heb gehoord dat Henk van Os met een groepje kunsthistorici een marathon liep op het Campo in Siena, was jij daar ook bij? HV: (lacht) Nee, helaas niet, dat zou erg leuk geweest zijn! WL: Hoe heb je je tijd aan het NIKI verder ervaren? HV: Het was echt een heel nieuw leven, nieuwe mensen, het Instituut. Ik was er eerst twee jaar als bursaal, later als bibliothecaris en wetenschappelijk medewerker. Van 1979 tot 1984 hebben we in het dienstappartement gezeten, een erg leuke en drukke tijd: meehelpen met het reilen en zeilen van het instituut, het ontvangen van Italiaanse collega’s, excursieleiders en natuurlijk de vele groepen studenten…dat was best enerverend en soms hilarisch. Voor iemand die ongelukkig gevallen was, kwam een keer de Misericordia, van die 14de-eeuwse broederschap: jonge Florentijnse mannen uit goede gezinnen, de Capponi’s, Antinori’s. Die jongens kwamen dan met een busje en hadden nog de zwarte kappen op en mantels aan, de middeleeuwse compagnia dracht, en kwamen dus als een soort doodgravers de gewonde halen, die zich natuurlijk dood schrok! We hadden er een heel druk sociaal leven. Door de vele bezoekende Nederlanders werden we op ons balkon volledig op de hoogte gehouden van alle aspecten van het kunsthistorische leven in Nederland. En tijdens mijn jaren op het Instituut heb ik natuurlijk een enorme kunsthistorische expertise opgedaan. Kunsthistorici XIX No. 2 4
WL: Je onderzoeksbelangstelling betreft de betekenis van het Florentijnse patriciaat binnen de wereld van de Florentijnse kunst en cultuur in de periode 1530-1670; het bewustzijn van artistieke identiteit in de Florentijnse schilderkunst in de periode 1550-1650; in het bijzonder het artistieke mecenaat van de Medici. Hoe is deze belangstelling ontstaan? HV: Ik had als student Geschiedenis een recensie geschreven over de tentoonstelling Het geheim die Henk van Os in Groningen georganiseerd had. Dat was een vrij kritische recensie, maar dat vond hij juist wel aardig. Later ben ik bij hem langs gegaan en zo ben ik in Florence terecht gekomen. Wat ik erg in hem waardeer is dat hij iemand die, zoals ik, toch van buiten af kwam, als promotor wilde begeleiden. Maar qua invalshoek sta ik nogal ver van hem af, bij mij weegt het contextuele toch veel zwaarder dan bij hem. WL: Na ongeveer 30 jaar van onderzoek en publicatie op dit gebied: boeit het je nog steeds zo als in het begin, en wat maakt het zo’n onuitputbaar en dankbaar onderzoeksterrein? Is de aard of de focus van je belangstelling verschoven? HV: Ja, het boeit me nog steeds mateloos. Wat mij fascineert is waarom zo’n kunstwerk ontstond, welke variabelen daarin meespeelden, waarvoor en voor wie het werd gemaakt, hoe het werd gerecipieerd, wat de verzamelgeschiedenis was. Maar niet één van die dingen: ik wil het met elkaar combineren. WL: Welk onderzoek ligt er nog voor je in het verschiet, of zou je willen opzetten als je er de gelegenheid voor had? HV: Ik heb net een groot onderzoek opgezet over de Florentijnse burgerelite, de grote families, de Antinori’s en de Frescobaldi’s enzo. De vraag is welke plaats kunstwerken en kunstenaars innamen binnen die wereld in de 16de en 17de eeuw. Welke thema’s werden gekozen, welke stijlen hadden de voorkeur, welke functie hadden de kunstwerken, hoe was de relatie tussen kunstenaars en opdrachtgevers? Welke rol speelt familiegeschiedenis en familietrots? Hier is nog vrijwel niks aan gedaan omdat alle aandacht zich altijd heeft geconcentreerd op het artistieke milieu van alleen het Medici hof. Met dit nieuwe onderzoeksgebied zijn nu twee van mijn promovendi bezig. WL: Een van je meest recente publicaties is Cosimo de Medici and his self representation in Florentine Art and Culture (2006). Hierin presenteer je Cosimo I als een bestuurder die, naarmate zijn ambitie een machtig, vorstelijk leider te zijn dichterbij kwam, dit vorstelijke aanzien steeds minder naar voren liet komen in de iconografie van artistieke programma’s die in zijn opdracht werden gerealiseerd. Toen in 1559 Siena was veroverd, en hij zich vanaf 1569 groothertog mocht noemen, kwam de nadruk meer te liggen op de republikeinse traditie van Florence, een traditie waarin het bene commune (algemeen belang) en de virtù civile (burgerlijke deugd) hoog in het vaandel stonden. Onder andere de iconografisch adviseur van Cosimo I komt hierin in een brief aan Vasari aan het woord, waarbij duidelijk wordt dat het Cosimo zelf was die de iconografie bepaalde. Je hebt heel veel bronnen, zelfs brieven nog uit die tijd, wat natuurlijk heel bijzonder is, maar niet alles wat je zou willen weten is ontsluierd. Als je Cosimo zelf zou kunnen spreken, wat zou je hem dan willen vragen? HV: Ik vind het heel leuk dat je dat vraagt, want er is een aantal – gelukkig gunstige – recensies verschenen – bijna alleen van historici tot nu toe – waarin als voornaamste kritiek naar voren komt dat ik me teveel identificeer met Cosimo, met zijn propaganda, dat ik zelf als het ware beïnvloed ben door dat hele mooie beeld dat hij gecreëerd heeft. Naar mijn idee doe ik dat helemaal niet – ik geef gewoon een reconstructie – maar kennelijk maakt het boek die indruk. Daarom had ik een epiloog moeten schrijven waarin ik de vraag stel of Cosimo met zijn artistieke beleid een soort machiavellistische machtspolitiek voerde, waarbij hij zich voorstelde als (zogenaamd) republikein, of dat er toch ook iets authentieks achter zat, een protest tegen de luxe van zijn tijd bijvoorbeeld (hij leefde zelf namelijk bewust heel eenvoudig). Op die vraag heb ik dus nooit antwoord gekregen; zoiets had ik hem wel willen vragen: in hoeverre was het nou alleen maar een soort masker dat hem in zijn positie als leider van pas kwam, in hoeverre
werd het gevoed door echte, gevoelde overwegingen? Een hieraan gelieerde vraag die ik heb, gaat over zijn keuze voor huwelijken met burgermeisjes nadat zijn eerste vrouw Eleonora van Toledo was overleden. Vanwege het standsverschil werden deze latere huwelijken sterk bekritiseerd. Waarom deed hij dat nou? Er zou iets in kunnen zitten van zich willen verbinden met het patriciaat. Het is zo’n enigmatisch figuur, over dit soort dingen had ik hem graag gesproken. WL: Sinds kort heb je een pied-à-terre tussen Siena en Florence: midden in je onderzoeksterrein, vlakbij de vlakte van Montaperti, waar in 1260 het gevecht tussen Siena en Florence plaats had. Kan je nog een beetje ontspannen door Toscane lopen zonder het gevoel te hebben in een tijdmachine te zitten en de geschiedenis voor je geestesoog te zien afspelen? HV: Ik bedenk me inderdaad elke seconde wat ergens ooit gebeurd is, maar voor mij is dat ontspannend! Zo heb ik altijd wel daar rondgelopen, ik interesseer me ook mateloos voor elke steen daar. Je leeft
eigenlijk wel een beetje in de geschiedenis, in een soort oproeping van die oude tijd. Maar er is ook een ander soort ontspanning; zo woont in ons dorpje een schrijver, Dario Castagno, die de bestsellers volgend op die van Frances Mayes (Under the Tuscan sun) heeft geschreven: Too much Tuscan sun en Too much Tuscan wine, waarin hij humoristisch vertelt over al die hordes Amerikanen en Nederlanders in Toscane. WL: Wat vind je het meest interessant aan je huidige functie? HV: Ik vind onderzoek en onderwijs het leukst. Het begeleiden van promovendi ook, alleen komen er in deze tijd weinig aio’s vanwege de bezuinigingen. Dat onderzoek naar kunstenaars en het Florentijnse patriciaat houdt me nu erg bezig. Het lijkt me fantastisch als dat project helemaal zal zijn uitgevoerd; er moet ook een congres komen aan het eind. Onderwijs vind ik erg leuk, dat heb ik al deze jaren veel gedaan, op alle niveaus. Besturen wordt tenslotte steeds minder mijn hobby! Maar je komt er natuurlijk niet onderuit.
PERSONALIA
In de afgelopen maanden heeft zich een aantal wijzigingen voorgedaan in de samenstelling van het bestuur van de VNK. Vanwege hun drukke werkzaamheden zagen Lillian Bóza en Elmer Kolfin zich genoodzaakt het bestuur te verlaten. Voorzitter Henk van Veen zal met ingang van het nieuwe jaar zijn functie neerleggen. Er wordt nog gezocht naar een geschikte opvolger. Hierboven vindt u een interview met Henk van Veen. Het VNK bestuur draagt hierbij twee nieuwe leden voor: Willemijn Lindenhovius en Claire van den Donk (penningmeester).
Drs. Claire van den Donk (1974) rondde in 1999 haar studie kunstgeschiedenis af aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij specialiseerde zich in de Vlaamse schilderkunst van de zestiende eeuw. Haar afstudeerscriptie concentreerde zich op de achtergrondlandschappen van de Brugse schilder Adriaen Isenbrant, een navolger van Gerard David. Na stages te hebben gelopen bij de Stedelijke Musea Brugge en Glerum Auctioneers te Amsterdam combineerde zij werkzaamheden als junior expert op de afdeling Oude Meester Schilderijen van de laatstgenoemde organisatie en de functie van wetenschappelijk onderzoeker bij het Bureau Herkomst Gezocht te Den Haag. Van 2002 tot en met 2004 was Claire werkzaam als specialist Old Master Pictures bij het veilinghuis Christie’s te Amsterdam om in 2005 enthousiast terug te keren naar het Bureau Herkomst Gezocht als wetenschappelijk onderzoeker onder leiding van Dr. R.E.O. Ekkart. Zij heeft haar werkzaamheden bij het projectbureau onlangs met succes afgerond en is momenteel op zoek naar een nieuwe professionele uitdaging.
Drs. Willemijn Lindenhovius (1975) studeerde vanaf 1994 Kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. In 1999 behaalde zij haar doctoraal met een scriptie over de illustraties van Auguste Rodin bij Les Fleurs du Mal van Charles Baudelaire. Vervolgens studeerde ze vergelijkende literatuurwetenschap en schilderkunst van de vroege renaissance aan de universiteit van Siena (Italië), waar ze ervaring opdeed in een restauratieatalier voor schilderijen. Na haar functie als Specialist 19de-eeuwse schilderijen, aquarellen en tekeningen bij veilinghuis Glerum werkte zij als Assistent-conservator bij Museum Jan Cunen aan de tentoonstelling en catalogus Jacob Maris 1837-1899 (i.s.m. Teylers Museum, 2003). Vanaf 2005 was Willemijn twee jaar als Curatorial Fellow verbonden aan het Drawings Department van het Fogg Art Museum (Harvard University Art Museums) in Cambridge, Massachusetts. Zij was medesamensteller van de tentoonstellingen Rembrandt and the Aesthetics of Technique en Under Cover: Artists’ Sketchbooks en voerde o.a. materiaaltechnisch onderzoek uit naar de collectie Nederlandse 19de-eeuwse werken op papier. Zij publiceerde onder andere in Prentenboeken 1890-1950. Ideologie en illustratie. Artikelen over Rodins belangstelling voor Baudelaire en over de schetsboeken van Henri-Edmond Cross in het Fogg Art Museum hoopt zij het komende jaar te publiceren. Nadat zij in 2007 als Fair Manager de eerste editie van de Affordable Art Fair Amsterdam organiseerde, is Willemijn sinds mei 2008 werkzaam op de afdeling Negentiende-eeuwse Nederlandse en Belgische Kunst van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag. Kunsthistorici XIX No. 2 5
Gepromoveerd In de rubriek ‘Gepromoveerd’ vertelt een recent gepromoveerde kunsthistoricus over zijn of haar promotieonderzoek: ditmaal Joost Keizer over zijn dissertatie over Michelangelo.
Joost Keizer
Joost Keizer (1978) studeerde kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en voerde zijn promotieonderzoek uit aan de Universiteit Leiden, binnen het Onderzoeksinstituut Pallas, het Instituut voor Kunsthistorisch en Letterkundig Onderzoek. Op 12 juni 2008 promoveerde hij op History, Origins, Recovery: Michelangelo and the Politics of Art. Hij is momenteel werkzaam als Mellon Postdoctoral Fellow and Lecturer aan Columbia University, New York City. Tot nu toe werden stilistische veranderingen in de Italiaanse kunst van de vroegmoderne tijd besproken als autonome processen. In een historiografie die wordt gedomineerd door Ernst Gombrich en John Shearman wordt het ontstaan van de Hoog Renaissance rond 1500, maar ook de oorsprong van het Maniërisme zo’n twintig jaar later, toegeschreven aan de wil van een kleine groep kunstenaars die elkaar constant probeerden te overtreffen en daarbij tot een bijna pretentieuze idealisering en stilering van de vormentaal van de Renaissance kwamen – hoewel Shearman later die claim op autonomie aan zijn eigen, jeugdige naïviteit toeschreef. Mijn dissertatie is een eerste poging om het ontstaan van de Hoog Renaissance in Florence rond 1500 in het licht te zien van de verstrekkende politieke, maatschappelijke en religieuze veranderingen die zich toen in die stad voltrokken. De dissertatie richt zich op een klein corpus aan Kunsthistorici XIX No. 2 6
beeldhouwwerken, tekeningen en één schilderij dat Michelangelo tussen 1501 en 1506 in Florence maakte: de David, de Mattheus, het Doni Tondo en het Cascina Karton, werken die alle werden gemaakt in een periode van culturele heroverweging die volgde op de verdrijving van de Medici familie uit Florence in 1494. Zestig jaar lang waren de Medici aan de macht geweest; het lukte hen pas in 1512 weer naar de stad terug te keren. De Medici-loze periode (1494-1512), al vanaf het begin de Governo Popolare (het bestuur van het volk) genoemd, werd gekenmerkt door een politiek van breuken die niet alleen doordrong tot het politiek denken in die tijd maar ook raakte aan de disciplines van de historiografie en het humanisme – na de verdrijving van de Medici nooit meer dezelfde. Maar een breuk was misschien wel het meest navoelbaar in de beeldende kunst. Niet alleen werden Medici kunstwerken kapotgemaakt of de politieke betekenis van die werken omgebogen door ze ergens anders te plaatsen; de Florentijnen stopten ook met het geven van opdrachten. Vele kunstenaars vluchtten de stad uit om ergens anders werk te zoeken. Het werk dat Michelangelo voor de Governo Popolare maakte in de vijf jaar volgend op zijn terugkeer naar Florence wordt getekend door een poging tot heroverweging, één die erop was gericht kunst opnieuw politiek te laten functioneren in een cultuur die doordrongen was van een ongeloof in kunst als drager van politieke, maatschappelijke en religieuze zeggingskracht. In 1501 trokken de opdrachten in de stad nog steeds niet aan. En omdat dat ongeloof werd ingegeven door de overtuiging dat de Medici de verhouding tussen kunst en maatschappij definitief hadden verstoord, begreep Michelangelo dat zijn kunst moest contrasteren met wat er in die zestig jaar van Medici hegemonie was gemaakt. Dat contrast openbaart zich niet in het “wat,” in iconografie – die is vaak hetzelfde als onder de Medici: David, de Heilige Familie, Mattheus, een veldslag – maar in het “hoe,” in stijl. Toch laat een stilistisch contrast zich niet simpel verstaan als een “anders.” Heroverwegingen voltrokken zich aan de hand van een hervormen van de geschiedenis van de kunst en de manier waarop kunst zich als historisch object laat begrijpen; betrok zich op de oorsprong van het artistiek scheppen zelf; en richtte zich tegen de naturalistische traditie die zo dominant was in de vijftiende eeuw. Deze drie noties worden per hoofdstuk besproken en telkens aan de wensen van de opdrachtgevers gerelateerd. Hoofdstuk 1 heeft de David (1501-04) als onderwerp en laat zien hoe dit beeld breekt met de tot dan toe, onder de Medici, gangbare opvattingen over de imitatie van de Antieken. In Hoofdstuk 2 probeer ik aan te tonen dat Michelangelo’s divinità (het geloof dat de oorsprong van zijn scheppingen in God moet worden gezocht en dat Michelangelo deze enkel en alleen vertaalde
in beeld) moet worden begrepen als een poging een creatieve oplossing te vinden voor de kritiek op het soort kunst dat te veel de nadruk legde op de subjectieve fantasia van de individuele kunstenaar – een oplossing die Michelangelo vond in de David en in de Mattheus. Hoofdstuk 3 bespreekt het Doni Tondo, geschilderd met het potentieel zo naturalistische olieverf, maar die verf werd op een bijzonder ouderwetse, temperaachtige manier aangebracht waardoor het paneel haar figuren op die zo kenmerkende, weinig naturalistische manier registreert. In het Tondo zien we een Heilige Familie die moeilijk valt te rijmen met de ons omringende werkelijkheid, het gemak ontkennend waarmee eerdere, vijftiendeeeuwse heiligen en Christussen tot onze wereld gerekend konden worden. Het was juist dat gemak dat door enkele van de meest invloedrijke figuren van de Governo Popolare werd bekritiseerd. De concepten van “geschiedenis,” “oorsprong” en “herstel” die vorm gaven aan de eerste drie hoofdstukken komen samen in Michelangelo’s Cascina Karton, dat wordt besproken in Hoofdstuk 4. Van de voorzichtigheid waarmee Michelangelo in de eerdere werken de nadruk van het “wat” naar het “hoe” liet verschuiven is hier geen sprake meer. De politieke betekenis van het werk werd hier al lang niet meer uitgedragen door de iconografie ervan maar door de exemplarische waarde van Michelangelo’s tekenkunst zelf. Michelangelo concipieerde het karton als een model waaraan de toekomst van de Florentijnse kunst kon voldoen. En in die functie werd het gekopieerd tot ver in de zestiende eeuw. Het bewind dat in die jaren de Mediciheerschappij verving bleef tot ver in het Cinquecento zichtbaar in de schilderkunst van hen die naar het Karton tekenden: Rafaël, Andrea del Sarto, Pontormo, Perino del Vaga en vele anderen.
Eerste aankondiging Kunsthistorische Dag 2008: De kunsthistoricus als freelancer De Kunsthistorische Dag van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici zal dit jaar plaatsvinden op vrijdag 7 november 2008. Het programma speelt zich af op twee locaties in Gouda: de Agnietenkapel en museumgoudA. Het thema van deze dag is: De kunsthistoricus als freelancer. Bijna iedere kunsthistoricus zal tijdens zijn of haar carrière weleens freelancen. Soms uit nood geboren, bijvoorbeeld om de periode tussen twee vaste betrekkingen te overbruggen. Maar vaak ook als bewuste keuze. Voor de VNK aanleiding om de freelancende kunsthistoricus eens nader onder de loep te nemen. Kunsthistorici en (ervarings)deskundigen op het gebied van freelancen zullen hun licht laten schijnen over zaken als: Hoe ziet de ideale freelancer eruit? Hoe kun je jezelf profileren als freelancer? Hoe verzamel je opdrachten? Welke tarieven kun je hanteren? Freelancers onderling: concurrentie of solidariteit? Freelancen uit nood of passie?
Ary Scheffer. De afgelopen jaren publiceerde Ella Reitsma in opdracht van de Fondation Custodia in Parijs een aantal artikelen en inleidingen over de verzamelaar Frits Lugt. Onder de naam Ella Snoep schrijft zij kinderboeken en geeft zij voorstellingen met haar marionettentheater. 13.20-14.00
Lezing Wilma van Hoeflaken over vrouwen en freelancen. Wilma van Hoeflaken is werkzaam als freelance journalist voor ondermeer NRC Handelsblad en Managementteam. Zij is co-auteur van het Handboek Freelancen, waarvan elke twee jaar een volledig herziene editie verschijnt. In 2002 schreef zij Het Moederbedrijf, praktische tips voor vrouwen met een bedrijf aan huis. Onlangs verscheen haar boek Vrouwen en geld. Voor de Kamer van Koophandel verzorgt zij seminars voor freelancers.
14.00-15.00
Paneldiscussie o.l.v. Dr. Jenny Reynaerts, conservator 18e en 19e eeuwse schilderijen, Rijksmuseum Amsterdam. Aan de hand van een aantal stellingen gaan freelancers en opdrachtgevers met elkaar en met het publiek in discussie.
15.00-15.20
Theepauze
15.20-15.40
Lezing Dr. Marguerite Tuijn over tarieven. Marguerite Tuijn is werkzaam als freelance kunsthistoricus
15.40-16.10
Prijsuitreiking Jan van Gelderprijs en Karel van Manderprijs
16.10-16.20
Afsluitend woord van Henk van Veen
16.20
Borrel
Programma Kunsthistorische Dag 2008 (onder voorbehoud): Locatie: museumgoudA, Achter de kerk 14 10.00-11.00
Ochtendprogramma in museumgoudA
11.00-11.15
Ontvangst met koffie/thee
11.15-12.00
Jaarvergadering
12.00-12.45
Lunch
Locatie: Agnietenkapel Gouda, Nieuwe Markt 100 12.45-12.50
Opening door Henk van Veen, voorzitter VNK
12.50-13.20
Lezing Dr. Ella Reitsma. Ervaringen uit een freelancepraktijk. Ella Reitsma is een veelzijdig en succesvol freelancer. Ze studeerde kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Utrecht waar ze in 1975 het proefschrift Verschuivende betekenissen van zeventiende-eeuwse nederlandse genrevoorstellingen verdedigde.Voor het weekblad Vrij Nederland werkte ze vijfentwintig jaar als vast medewerkster en later kunstredacteur. Ella Reitsma was samensteller van de tentoonstelling Maria Sibylla Merian & Dochters (2008) in het Rembrandthuis en het Getty Museum in Los Angeles en verantwoordelijk voor de bijbehorende publicatie Maria Sibylla Merian & dochters. Vrouwenlevens tussen kunst en wetenschap. Eerder was zij gastconservator en hoofdinrichter van de tentoonstelling De 19de eeuw op zijn mooist. Rijksmuseum aan de Merwede (2004-7) in het Dordrechts Museum. In opdracht van dat museum werkt zij nu aan een publicatie over
Het definitieve programma vindt u binnenkort op www.kunsthistorici.nl Aanmelden bij: mw. M.L. de Ridder Postbus 1410 3500 BK Utrecht E-mail:
[email protected] De kosten bedragen € 15,–, voor studenten € 7,50. U dient het bedrag vóór 31 oktober 2008 te hebben overgemaakt op giro 569560 t.n.v. VNK Utrecht, o.v.v. Kunsthistorische Dag 2008. Studenten dienen tevens hun studentnummer te vermelden.
Kunsthistorici XIX No. 2 7
Concept agenda Algemene Ledenvergadering Concept agenda algemene ledenvergadering Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici Gouda, museumgoudA, vrijdag 7 november 2008 1.
Opening en vaststelling agenda
2.
Mededelingen
3.
Verslag algemene ledenvergadering 8 december 2007 (geplaatst in Bulletin 2008-1)
4.
Samenstelling bestuur G Aftredende leden: Lillian Bóza, Elmer Kolfin, Henk van Veen (voorzitter). Lillian Bóza en Elmer Kolfin zijn met ingang van 1 januari 2008 afgetreden, Henk van Veen zal met ingang van het nieuwe jaar de voorzittershamer overdragen. Bij het ter perse gaan van dit bulletin wordt nog gezocht naar een nieuwe voorzitter. G Afloop eerste termijn: Esther Dieltjes en Ewoud Mijnlieff. Beiden stellen zich beschikbaar voor een tweede termijn. G Voordracht nieuwe leden: Claire van den Donk, Willemijn Lindenhovius
5.
Financiën
6.
Bibliografie 2008
7.
Prijzen
8.
Rondvraag
9.
Sluiting
COLOFON Kunsthistorici wordt uitgegeven door en onder verantwoordelijkheid van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici (VNK). Bestuur Prof. dr. H.Th. van Veen, voorzitter Drs. E. Mijnlieff, secretaris Mevrouw drs. C.L. van den Donk, penningmeester Dr. A.F.W. Bosman Mevrouw E. Dieltjes MA Mevrouw drs. M.J.P. Jonkman Mevrouw drs. A.C.W. Lindenhovius Postadres secretaris Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici Postbus 1410 3500 BK Utrecht Secretariaat & ledenadministratie Mevrouw M.L. de Ridder Postbus 1410 3500 BK Utrecht E-mail:
[email protected] Telefoon: (030) 253 64 37 (uitsluitend op dinsdag en vrijdag van 10.00 tot 14.00 uur) Redactieadres Mevrouw drs. M.S. van Steenderen Tjalk 30-74 8232 NJ Lelystad E-mail:
[email protected] Druk Waanders Drukkers, Zwolle
Nieuw op de website De website www.kunsthistorici.nl blijft in ontwikkeling: nieuw is het interview ‘Kunsthistoricus in de Kijker’. Iedere maand wordt een kunsthistoricus die recentelijk het nieuws heeft gehaald geinterviewd aan de hand van tien vaste vragen. In tien antwoorden leert u de kunsthistoricus beter kennen; waarom hij of zij kunstgeschiedenis is gaan studeren, en met welke carrièreverwachtingen in het achterhoofd. Welk boek is voor hem of haar richtinggevend geweest, en welke tentoonstelling werd onlangs bezocht? In de maand september staat Edwin Buijsen in de kijker. Hij is onlangs benoemd tot Hoofd Collectie van het Mauritshuis. www.kunsthistorici.nl/interview.php Daarnaast is er een nieuwe blogger. Sinds mei dit jaar verhaalt Meta Chavannes in haar weblog over haar belevenissen bij het museum of Fine Arts in Boston. Meta (1974) studeerde kunstgeschiedenis aan het Courtauld Institute, Londen (BA 1993-1996) en aan de Universiteit van Amsterdam (drs 1996-1998). Voor haar BA- en doctoraalscripties deed ze onderzoeken op het raakvlak tussen kunstgeschiedenis en restauratie: een kunsthistorische/technische studie van een Vroeg Nederlands portret in de collectie van de Courtauld Institute Galleries, gevolgd door een doctoraalscriptie over de ontwikkeling van de verftube. Zij behaalde haar opleiding tot schilderijenrestaurator aan het Hamilton Kerr Institute, University of Cambridge (1998-2001). Sindsdien is ze werkzaam geweest als schilderijenrestaurator bij de Stichting Restauratie Atelier Limburg in Maastricht, het Kröller-Müller Museum Otterlo en het Rijksmuseum te Amsterdam. Sinds 2005 werkt ze in Boston bij het Museum of Fine Arts, als drie-jarige Andrew W. Mellon Fellow in Paintings Conservation. www.kunsthistorici.nl/blog/
Kunsthistorici XIX No. 2 8
Lidmaatschap VNK Een abonnement op Kunsthistorici is inbegrepen bij het lidmaatschap van de VNK. De jaarlijkse contributie bedraagt € 22,– voor leden met een betaalde baan en € 15,– voor leden zonder betaalde baan, ongeacht in welke maand men zich opgeeft. U wordt verzocht gebruik te maken van de toegestuurde acceptgirokaart. Voor informatie kunt u zich wenden tot de ledenadministratie. Opzegging Lidmaatschap en abonnement worden jaarlijks stilzwijgend verlengd. Het lidmaatschap kan alleen schriftelijk bij de ledenadministratie worden opgezegd, op elk moment en met onmiddellijke ingang. Kunsthistorici wordt dan niet meer toegestuurd en er volgt geen restitutie van lidmaatschapsgeld. Adreswijzigingen s.v.p. doorgeven aan de ledenadministratie. Kopij Bijdragen aan website en bulletin, zoals actualiteiten, congressen, call for papers, personalia, vraag & aanbod en suggesties kunt u mailen naar
[email protected] Website www.kunsthistorici.nl