V
N
K
Sandra Muller: Museumdirecteur op je 27ste P. 2 Marieke de Winkel in gesprek met Hessel Miedema P. 7 Promoveren in tijden van crisis P. 14 Mondriaan.nl P. 23 en meer...
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Bulletin Kunsthistorici
V
N
K
Museumdirecteur op je 27ste Interview met Sandra Muller
Sandra Muller (1985) is sinds februari 2013 directeur van het Stedelijk Museum Coevorden. Ze studeerde Kunstgeschiedenis en Kunstbeleid en -management aan de Universiteit Utrecht en werkte vervolgens als beleidsmedewerker voor de gemeente Eindhoven en Veldhoven, als educatie- & PR-medewerker en vervangend conservator voor Museum Kunstlicht in de Kunst en als junior zakelijk leider bij het Nederlands Instituut voor Animatiefilm. Daarnaast werkte ze op projectbasis aan PR/communicatie voor festivals en culturele instellingen, is ze oprichter van Galerie Vers en werkt ze als freelance fondsenwerver.
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
door Annemiek Rens
Je bent misschien wel de jongste museumdirecteur van ons land. Hoe ben je zover gekomen? Ik denk dat het een combinatie is van dingen die op mijn pad zijn gekomen en veel initiatief nemen. Toen ik een jaar geleden in Coevorden kwam wonen heb ik alle culturele organisaties, professioneel of niet, een brief gestuurd met de vraag of ik een keer langs mocht komen voor een gesprek. Zo ben ik begin vorig jaar al met het museum in gesprek geraakt. Via een andere weg kreeg ik de mogelijkheid om een projectvoorstel voor het museum te schrijven. Deze dingen zorgden ervoor dat ik tijdens de uiteindelijke sollicitatieprocedure een ‘voorsprong’ had op de andere kandidaten. Wat zijn je plannen voor Stedelijk Museum Coevorden? Het museum is vanaf dit jaar een zelfstandige stichting. Allereerst zal ervoor gezorgd moeten worden dat de basis van de or2
N ganisatie op orde komt. In de eerste periode zal ik vooral aan de slag gaan met de inrichting van de vaste collectie en de eerste wisseltentoonstelling in het nieuwe gebouw dat 21 juni 2013 opent. Daarnaast zullen ook PR, educatie, financiën, inwerken van het personeel en de vrijwilligers prioriteit hebben. Op de lange termijn zijn er oneindig veel ideeën voor samenwerking, tentoonstellingen en andere projecten om op te pakken. Wat ik graag zou willen is dat ik over vijf jaar terugkijk, er een museum staat dat zijn plek heeft gevonden in Coevorden, goede bekendheid heeft in de omgeving, waar de basis op orde is en waar mensen graag komen. Je hebt tijdens je studie Kunstgeschiedenis gekozen voor de specialisatie Kunstbeleid en -management. Was dat voor jou een logische keuze? Al zolang dat ik me kan herinneren wilde ik Kunstgeschiedenis gaan studeren. Op het moment dat ik daar eindelijk mee bezig was genoot ik enorm van praten over en kijken naar kunst en de colleges van docenten. Wat ik
K
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
Impressies van de nieuwe inrichting van Stedelijk Museum Coevorden, door Caspar Conijn
3
N miste was een link met de praktische kant van de kunstwereld, het werken in een museum, galerie of andere culturele instelling. Kunstbeleid en –management bood voor mij een meer praktische kijk op kunst. Je hebt het ook over marketing, subsidies en cultuurbeleid, dingen die ervoor zorgen dat je je liefde voor het vak ook kan overbrengen op het publiek. Waarom inspireert juist de zakelijke kant van de kunstwereld
jou? Veel kunstenaars die ik ken hebben weinig ervaring met de zakelijke kant van de kunstwereld. Helaas hebben ze dat zakelijke aspect wel nodig, om te kunnen exposeren en om hun werk te kunnen verkopen. Het interessante vind ik het zoeken naar een goede mix tussen inhoud en zakelijkheid. Je kunt namelijk in beide te ver doorschieten en daardoor je doel missen. Hoe zorg ik ervoor dat een bepaalde kunstenaar die op het eerste oog
erg ontoegankelijk werk maakt interessant wordt voor een groter publiek zonder de aard van het werk aan te tasten? Of hoe ga je om met commerciële werkwijzen binnen de context van een museum?
Door mijn inhoudelijke achtergrond bekijk ik dingen niet alleen van de zakelijke kant. In hoeverre komt de inhoudelijke kant van het vak je nog van pas? Dat ik een inhoudelijke achtergrond heb zorgt ervoor dat ik de dingen niet alleen vanuit de zakelijke kant bekijk. Ik snap waar een kunstenaar of historicus over praat en heb meer begrip over hoe hij wil dat zijn werk of objecten tentoongesteld worden. Daarnaast is de inhoud ook belangrijk bij het schrijven van goede tentoonstellingsteksten of een persbericht. Wat is het leukste project waar je aan gewerkt hebt? 4
K De beste herinneringen heb ik aan de samenwerking met de Chinese kunstenaar Li Hui. Naast het feit dat hij geweldig werkt maakt en het een enorm fijne samenwerking was, was het ook de eerste tentoonstelling die ik volledig zelfstandig heb ingericht en georganiseerd. Gezien de aard van zijn werk, dat voor een groot deel bestond uit laser, was het technisch erg lastig om alles voor elkaar te krijgen. Uiteindelijk was het een gigantisch succesvolle tentoonstelling waar, mede dankzij het prachtige werk, veel mensen op afkwamen. Voor mij was het een enorme mijlpaal omdat ik hierna wist dat ik zo’n organisatie zelfstandig voor elkaar kon krijgen. Waar heb je het meeste van geleerd? Ik heb bewust in de afgelopen jaren veel verschillende dingen opgepakt en in verschillende soorten organisaties gewerkt. Op al deze plekken heb ik weer andere dingen geleerd en meegemaakt. Het is juist deze diversiteit aan ervaringen en kennis die ik nu meeneem in deze functie.
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
V
N
Ik wil graag een hele goede directeur worden. Hoe houd je je vakkennis bij? Naast een aantal vakbladen gebruik ik Facebook en LinkedIn om op de hoogte te blijven van workshops, congressen, tentoonstellingen en andere bijeenkomsten. Ik probeer naar zo veel mogelijk bijeenkomsten te gaan waar je ideeën op kunt doen en kennis kan delen met collega’s. Met name het laatste is voor mij essentieel. Er zijn zoveel creatieve mensen met goede ideeën in Nederland die graag hun kennis en ervaring delen. Uitwisseling is een goede manier om elkaar te bevragen over problemen, oplossingen en successen. En als iemand op een andere plek een hele goede manier heeft gevon-
den om iets te doen, waarom zou je dan nogmaals het wiel uitvinden? Tot slot, wat zijn je ambities voor de toekomst? Eerder zou ik gezegd hebben dat ik directeur van een klein museum zou willen zijn. Nu dat gelukt is, wil ik graag een hele goede directeur worden. Ik sta nog aan het begin van mijn carrière en ondanks dat ik al veel gedaan en geleerd heb, valt er nog heel veel te ontdekken. Ik wil graag meer kennis en ervaring verkrijgen en deze zo goed mogelijk inzetten voor het museum waar ik ooit zal gaan werken. Met name in kleine musea valt nog heel veel te winnen op het vlak van educatie, publieksbereik en professionaliteit. Hopelijk kan ik hier in de toekomst mijn bijdrage aan leveren.• Annemiek Rens MA is werkzaam bij het RKD op de afdeling Moderne en Hedendaagse Kunst/Archivalia en is daarnaast (web)redacteur voor de VNK.
Freelancer versus Medewerker in Loondienst ‘Te vaak komt het voor dat kunsthistorici werken voor weinig of niets. Hiermee wordt de markt verpest. Dat is dus oncollegiaal, want veel freelancers kunnen niet tegen zulke goedkope concurrenten opboksen. Dergelijke concurrenten worden met name gevormd door kunsthistorici die bijvoorbeeld freelancen naast een betaalde baan, die een goed pensioen hebben of die om andere redenen niet hoeven te leven van hun inkomsten als freelance kunsthistoricus.’ (VNK-lid) Ben je het eens of oneens met deze stelling en waarom? Stuur jouw reactie naar
[email protected]! In het volgende bulletin worden de inzendingen geplaatst. Wil jij ook een heikel punt aan de orde stellen? De VNK biedt een platform voor vakgerelateerde discussies. Mail jouw discussiepunt naar bovenstaand emailadres.
5
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Wat deed je als je dit werk niet deed? Ik kan me niet voorstellen dat ik niet in de culturele sector zou werken. Dus, wat ik ook zou doen, het zou zeker iets in deze richting zijn.
K
V
N
K
Bezoek VNK aan ART 2013 gratis voor leden!
Daarnaast is er een kort programma samengesteld in samenwerking met twee standhouders op de beurs. Om ca. 11.15 worden we welkom geheten door kersverse handelaar in tekeningen en prenten Jonathan den Otter van Merlin’s Fine Prints & Drawings. Hij vertelt ons graag het één en ander over het opstarten van een eigen kunsthandel. Daarna zullen we ons verplaatsen naar de stand van Floris van Wanroij, iemand die al enige jaren meedraait in de kunsthandel, om van hem te horen wat het belang van kunstbeurzen tegenwoordig is en hoe je als nieuwe speler in het veld een netwerk opbouwt. Namens de VNK zal Ellis Dullaart aanwezig zijn als aanspreekpunt. bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
De VNK en haar leden zijn uitgenodigd om op donderdag 25 april de kunstbeurs ART 2013 te bezoeken. Leden kunnen de beurs gratis en op eigen gelegenheid bekijken.
Aanmelden via:
[email protected] Kijk ook op: www.art2013.nl, www.floris-art.com en www.merlins.nl
Beeld: ART2013
6
V
N
K De VNK bestaat volgend jaar 75 jaar. Daarom brengen we verschillende generaties kunsthistorici bij elkaar om eens een blik op het verleden te werpen.
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Vertrouwen en verantwoordelijkheid in de basisleergroep aan de Universiteit van Amsterdam door Anne-Maria van Egmond
Marieke de Winkel, kunst- en kostuumhistorica, begon haar studie kunstgeschiedenis in 1986. ‘Toen waren alle verwikkelingen al achter de rug’, aldus Hessel Miedema. Hij doelt op de ontwikkeling van de basisleergroepen aan de Universiteit van Amsterdam, waar Marieke zich een product van beschouwt. Die basisleergroepen, voorlopers van werkgroepen in het tegenwoordige universitaire onderwijs, hebben een uitgebreide voorgeschiedenis die Miedema graag uit de doeken doet. Studeren aan de universiteit Hessel: ‘Je kwam kunstgeschiedenis studeren aan de universiteit. Per jaar kwam je met twee of drie anderen als eerstejaars aan. De professor (het was er maar één) gaf colleges, in zijn privatissimum behandelde je in kleine groepjes bepaalde thema’s, je werd voor de groep gezet om vragen van de professor te beantwoorden en zo groeide je als student langzaam in het vak. De professor bepaalde dan wanneer je voldoende gerijpt was om je kandidaats- of je
Portret Marieke de Winkel met dochter Charlotte en Hessel Miedema in zijn werkkamer
7
bulletin 2013 /1
Marieke de Winkel in gesprek met Hessel Miedema
N doctoraalexamen te doen. Ik studeerde af in 1956 en betrok een positie in de provincie, was zes jaar lang directeur van het Princessehof in Leeuwarden, maar aan de universiteit gebeurde het allemaal. Wytze Gerbens Hellinga, hoogleraar-directeur van het Instituut voor Neerlandistiek aan de UvA, kon zijn staf uitbreiden en verzamelde extra medewerkers als siervogels: een kerkhistoricus, een muziekhistoricus, en mij als kunsthistoricus. Toen ik na een paar jaar als docent terugkwam bij kunstgeschiedenis was er weinig veranderd. Je kwam studeren aan de universiteit en je zag maar hoe je rijpte. Echter, de aantallen studenten waren wel degelijk toegenomen. Hans van Helsdingen en Joan Koomen begonnen de studenten toen al te instrueren. Joos Bruyn en Rob Scheller verzetten zich tegen de opvatting van kunstgeschiedenis als opleiding en de universiteit als school; kunstgeschiedenis was een studie, voornamelijk zelfstudie. Bruyn was een man van goede afkomst en traditie. Ik was een provinciaal; ik was niet zozeer voorbestemd als erudiet, ik ontwikkelde me meer tot een
vakman. Je moest die studenten toch iets bijbrengen, ze iets meegeven, vonden wij. We maakten instructiestencils, want hoe doe je dat, een scriptie schrijven? Waar zoek je je materiaal, hoe gebruik je het vakapparaat, de noodzakelijke bibliografieën en encyclopedieën? Dat is simpeler gezegd dan gedaan. Hoe leid je mensen op tot vakmanschap? Hoe breng je studenten het handwerk bij, het métier?’
Hessel: ‘Ik werd in 1960 lid van de VNK, het was de vakvereniging, daar werd je lid van. Lid voor het leven, dat kostte toen nog 20 gulden. De VNK organiseerde dagen gecombineerd met een zakelijke vergadering. Ik herinner me nog de kwestie dat buitenlanders werkzaam in Nederland geen lid mochten worden. Het was tenslotte de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici. De afkorting VKN, die zou staan voor de ‘Vereniging van Kunsthistorici in Nederland’, was al in gebruik. Gary Schwartz, Rembrandt-historicus, woonde al decennia in Nederland en kon geen lid worden. Toen de knoop werd doorgehakt dat Gary dan maar toegelaten moest worden, was hij al genaturaliseerd.’
Je moest die studenten toch iets bijbrengen. Weten en kunnen ‘Toen kwam in de jaren zestig de omslag, de Grote Revolutie en de Algemene Vergadering waarin iedereen stemrecht had en zijn zegje mocht doen. In de Algemene Vergadering kwam echter iedereen met eigen ideeën, en in de jaren zeventig ontwikkelden zich fracties. Neomarxisten, feministen. Dat ging tegen elkaar in, liep hoog op en werd steeds zuurder. Klappende deuren en huilende collega’s. Personeels-
consulent Bob Becaert stelde voor dat we ons in partijen op zouden splitsen en dat ieder een eigen program zou ontwikkelen. Onze ‘partij’ (de splitsing is nooit officieel bevestigd) noemde zich S.R.Frick Jr., een ezelsbrug voor een toen bestaand onderwijsprogram: Stimulus, Respons, Feedback en zo voort. Deze groep mensen zette zich aan het werk om de ‘basisleergroepen’ van de grond te krijgen, zoals Pieter 8
K
Milder ze genoemd had. Het was niet eenvoudig om het erdoor te krijgen, maar toestemming van de Algemene Vergadering volgde. Dan zat je bij elkaar. Dan vroeg je in de groep iedereen afzonderlijk wat hij/zij zichzelf zag doen na het afstuderen en wat ze daarvoor dachten te moeten kunnen. Toen het volgende jaar het overleg door andere collega’s werd overgenomen bleek de vraag te zijn veranderd in wat ze zich zagen
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N
K
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
Hessel: ‘Van 1970 tot 1976 maakten we het tijdschriftje Proef, werkgroepbulletin. Ik was er tot 1974 bij betrokken. Er staan werkgroepverslagen in, aankondigingen van scripties, kleine besprekingen, inhoudelijke artikeltjes, onder het mom van “u schrijft, wij plakken”. Je ziet precies wat we toentertijd deden. In de loop van de jaren zeventig veranderde de inhoud, werden het partijprogramma’s, manifesten, dat was helemaal niet meer leuk. In 1976 is het tijdschrift overgenomen door de neomarxisten, die het Op weg naar de heilstaat? hebben genoemd, afgekort tot De heilstaat.’
9
K
Toen het Kunsthistorisch Instituut in 1990 verhuisde van de Johannes Vermeerstraat naar de Herengracht schreven een aantal medewerkers een kleine bijdrage voor het boekje Weg uit de heilstaat... [1] Het waren ervaringen, nostalgische herinneringen (en foto’s), die samen een eerste poging vormden tot het schrijven van de geschiedenis van het Instituut. Rob Ruurs, die zeer nauw betrokken was bij de ontwikkeling van de basisleergroep, schreef ‘Het tijdvak Hessel Miedema’, over de onderwijsontwikkelingen binnen het Instituut en over Hessels ‘drang om geaccepteerde maar onjuiste noties over het vak te corrigeren, waarmee hij een typische representant is van de ‘Amsterdamse school’ in de Nederlandse kunstgeschiedenis.’
‘Ik heb nu het idee dat ik voor het eerst van mijn leven een groep iets aan het leren ben: dat ik iets met ze oefen, zodat ze het na verloop van tijd hebben begrepen en kunnen doen.’ Hessels uitgewerkte aantekeningen bij basisleergroepen en notulen van overleg over deze werkgroepen beschrijven de ontwikkeling van de onderwezen studenten. Het uiteindelijke doel moest zijn: het zelf leren bedenken, formuleren en opzetten en uitvoeren van een casus. Dat moest geoefend worden. Eerst interpreteren de studenten de vraag wat ze zichzelf zien doen in de nabije toekomst en wat ze daarvoor denken te moeten kunnen verkeerd. Ze geven motivaties en redenen om te studeren. Daarna denken studenten voornamelijk aan kennisverwerving als voornaamste doel, het gaat om wat je zou moeten weten. Uit bovenstaand citaat van Hessel blijkt dat wel degelijk resultaten geboekt werden.
10
bulletin 2013 /1
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N doen en wat ze daarvoor zouden moeten weten. Kunnen en weten, zo’n groot verschil! We groeiden uit elkaar maar hielden vast aan het basisidee: vertrouwen en verantwoordelijkheid. Je droeg met zijn allen de verantwoordelijkheid voor het welslagen van de groep, zowel de studenten als de docenten, en daarin moesten we elkaar kunnen vertrouwen. Het duurde soms even voor het zover was, de studenten waren in het begin wantrouwig. Een van de studenten werd gevraagd wat hij in de betreffende basisleergroep had geleerd en antwoordde: “Ik heb helemaal niets geleerd, alleen vaardigheden!” Dat was nu juist de bedoeling. Het was een ambitieus project, maar de resultaten waren ernaar. We hebben dat eerste jaar in 1981-1982 een topgroep afgeleverd, er waren positieve reacties van de studenten zelf maar ook van collega’s die tevreden waren over wat we in zo’n jaar bereikt hadden.’
Hessel stelde heilige huisjes aan de kaak.
‘Nou, vertel eens’ Marieke: ‘Ik beschouw mezelf als product van de basisleergroepen, had les van Pieter Milder, Madelon Simons en Rob Ruurs, de bouwers van dat systeem. Het eerste jaar vond ik moeilijk, het was wennen. Een belangrijk onderdeel was de leescursus. Artikelen lezen en met de groep bespreken. Wat we ervan vonden en dan steeds op onze bek gaan, want het leek toch een goed artikel. Achteraf natuurlijk goud waard, je leerde grondig lezen, kritisch met informatie omgaan, de juiste vragen te stellen. Je kreeg het vak onder de knie, maar deze methode was bedoeld voor de nieuwsgierige student die dan zelf wel het handboekniveau bereikte. Dat was niet de meerderheid, die het oppakte en er zelf verder mee ging. Het was niet alsof je na je studie tijdens een bezoek met je ouders aan het Rijksmuseum aan het verwachtingsvolle “nou, vertel een iets” tegemoet kon komen. Je wist waar je de juiste informatie moest opzoeken, dat wel.’ Parate kennis ‘Niet dat Hessel geen parate ken11
K
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
Hessel: ‘Marieke was de meest enthousiaste studente en ook een van de besten. Tijdens de excursie naar Florence wist ze alle wapens van alle gilden en families te identificeren. Het was mijn laatste excursie naar Florence, we hadden een goede groep mee.’ Marieke: ‘Natuurlijk, dat was het resultaat van natuurlijke selectie. Niemand durfde met Hessel op excursie, omdat hij de naam had streng te zijn. Je moest niet bang zijn dat er eisen gesteld werden. Je moest als student al serieus met je vak bezig zijn.’
N nis verwachtte. Dat was ook zeker het geval. Tijdens de excursie Florence, begeleid door Hessel, diende je goed voorbereid te zijn. Dus niet “we staan in een klooster”, maar uit kunnen leggen in wat voor klooster, van welke orde, waar die orde om bekend stond. En als je het niet wist, kon je terug naar de bibliotheek om het op te zoeken en mocht je weer terugkomen als je het wist. Als jonge student gebruikte je wel eens gezwollen taalgebruik, meestal zo overgenomen van de boeken die je had gelezen, maar daar prikte Hessel zo doorheen. Je moest weten waarover je het had, zeg nooit iets waarvan je niet exact weet wat het betekent. Het was soms even onaangenaam, maar absoluut noodzakelijk. En ook onvoorbereid stelde Miedema vragen, om objecten te dateren, in hun context te plaatsen. Aan het einde van de excursie had je dan ook het idee dat je gegroeid was in je kunnen. Miedema is voor mij absoluut vormend geweest. Hij gaf niet veel colleges maar de reeks ‘Kunst historisch’, naar aanleiding waarvan ook de publicatie Kunst historisch[2] is verschenen, was mijn houvast,
K
Marieke: ‘De Zondeval draaide om een vrucht van de verboden boom van kennis van Goed en Kwaad. Dat waren echter verschillende vruchten volgens verschillende bronnen: een druiventros, een appel, een granaatappel, een sinaasappel, een vijg. Hugo van der Goes koos voor een appel. De naakte Adam en Eva geven het beeld dat de schilder had van de eerste mensen. Waarop was dat gebaseerd? Hessel liet zelfs Lucy zien, de reconstructie van de eerste aapachtige zonder staart die op twee benen rondliep, te zien geweest in het Tropenmuseum in 1986. Haar gereconstrueerde bezigheid was het plukken van een vrucht, een iconografische bijzonderheid.’ In Kunst historisch, uitgegeven in 1989, behandelt Miedema in historisch perspectief de fenomenen kunst, stijl en kunstwaardering. In verschillende hoofdstukjes komen onderwerpen als allegorie, emblematiek, genres, verzamelen en onderwijs aan de orde. Hij spreekt zich uit over controversen tussen iconologen en stilisten, moeilijkheden die periodisering met zich meebrengt, methoden van toeschrijving, de functie van kunstwerken, de onmogelijkheid om historische kunst door de ogen van tóen te zien, historische vertekeningen en hij geeft commentaar op kunsthistorische boeken. Het is in 1995 opnieuw uitgegeven.
12
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N mijn plaatsbepaling. Je kon naar kunst leren kijken, maar kunstgeschiedenis was ook wel degelijk een historische discipline. Hessel stelde heilige huisjes aan de kaak: wat is kunst eigenlijk, is het iets heiligs, met een aura, liever niet. Kunst, dat is door iemand gemaakt. Welke bronnen gebruikten verschillende schilders? Waarom is iets mooi, origineel? Wat is minder goed, wat is kwaliteit? Het boekje en de colleges zijn voor mij echt een eyeopener geweest.’
Miedema is voor mij absoluut vormend geweest. ‘Kunst is shit’ Marieke: ‘In 1975 heb je een artikel geschreven ‘Kunst is shit’, in De Gids[3], waarin je een toekomst schetst waarin de overheid geen kunstuitingen meer zou subsidiëren en je het deed voorkomen alsof dat er nooit werkelijk van zou komen. Kunst was onaantastbaar, maar niets
is minder waar gebleken nu de overheid haar steun teruggetrokken heeft. Een opleiding kunstgeschiedenis is nu een onderwerp geworden waarover de politiek bepaalt. Het zijn managers en ministers die de koers bepalen, niet de leden van een Algemene Vergadering waarin iedereen tot en met de conciërge stemrecht had. Toegankelijke bibliotheken verdwijnen zonder dat hoogleraren daar zeggenschap over hebben, managers begrijpen niet dat het relevant is de rest van de boekenplank te kunnen bekijken. Het is volkomen anders dan in de jaren zestig en zeventig toen de universiteit het terrein was waar politiek geëngageerde studenten hun ideeën proclameerden en professoren de dienst uitmaakten. Was het toen beter?’ Uitwassen Hessel: ‘In de jaren zeventig heb ik een werkgroep geïnitieerd die zou handelen over door de archeoloog Jan Baart gevonden mesjes met gesneden kopjes, waaronder vrouwenkopjes. Het leek me leuk daar eens vanuit allerlei gezichtspunten naar te kijken, bijvoorbeeld vanuit het 13
feminisme. Bij de voorbespreking kwamen er echter zes feministen binnen gemarcheerd die wel eens wilden weten wat mijn bedoelingen waren met deze werkgroep. Het stond ze totaal niet aan en de werkgroep is niet doorgegaan, zonder aanwijsbare reden. De Algemene Vergadering was in het begin prettig, zeer gedisciplineerd, de studenten waren de baas. Er werden zinnige dingen gezegd en daar werd over nagedacht. Men had vertrouwen in de goede zaak en voelde zich er mede verantwoordelijk voor. Eind jaren zestig, begin jaren zeventig veranderde echter de mentaliteit. Er werd misbruik gemaakt van het systeem, het raakte verziekt. Tegenwoordig hebben studenten niet meer politiek geëngageerd te zijn, ze moeten zo snel mogelijk hun papiertje halen. Dat betekent dat er ook geen uitwassen zijn, maar of het nu beter is? Nu bepaalt een management waar het heen gaat met de opleiding, van boven naar beneden, in plaats van ‘bottomup’. Ik ben echter niet geneigd tot ‘vroeger was alles beter’. Dat heeft geen enkele zin, ik vermaak me prima.’
K Tegenwoordig hebben studenten niet meer politiek geëngageerd te zijn, ze moeten zo snel mogelijk hun papiertje halen. Karel van Mander Hessel: ‘Momenteel ben ik met veel dingen bezig, mijn vak blijft toch ook mijn hobby. In Oud Holland verscheen recent een artikel als eerste van een reeksje over kunsttheorie.[4] Deel II, over Karel van Mander, komt dit jaar uit. De volgende delen gaan over de auteurs na Van Mander, zoals Franciscus Junius de jongere, Philips Angel en Samuel van Hoogstraten, waarmee ik als zestiende-eeuwer dan toch in de ‘Gouden Eeuw’ ben beland. Mijn proefschrift Karel van Mander, Den grondt der edel vry schilderconst schreef ik deels al tijdens mijn studie. Nieuwe theorieën over het leerdicht zijn naderhand voortgekomen uit de Amerikaanse New Art History, maar
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
ik ga daar niet in mee. Ernst van de Wetering heeft in deel V van het Rembrandt-corpus kritiek geuit op mijn commentaar op Van Mander. Mijn eerstvolgende artikel in Oud Holland vormt daar tevens een reactie op.’ •
Hessel Miedema werd op 21 januari 1929 te Sneek geboren en was van 1963 tot en met 1992 docent kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Een bibliografie van het werk van Miedema tot 1992: Rob Ruurs, ‘Proeve ener bibliografie van Hessel Miedema’, in: Oud Holland 105 (1991), pp. 306-308. Publicaties na 1992 en het CV van Miedema zullen binnenkort weer te bekijken zijn via de vernieuwde VNK profielpagina’s. Marieke de Winkel is freelance kunst- en kostuumhistoricus en geeft regelmatig les aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Noten: [1] H. Elzerman, B. Rebel en H. van Rheeden (red.), ‘Weg uit de heilstaat...’ 1962-1990: acht en twintig jaar Kunsthistorisch Instituut Johannes Vermeerstraat, Amsterdam, 1990. [2] Hessel Miedema, Kunst Historisch, Maarssen/’s-Gravenhage 1989. [3] Hessel Miedema, ‘Kunst is shit; een schets voor een herziene geschiedenis van het kunstbegrip’, De Gids 138 (1975), 103-122, op http:// www.dbnl.org/tekst/_gid001gids01_01/ [4] Hessel Miedema, ‘De ontwikkeling van de kunsttheorie in de Hollandse Gouden Eeuw. I. Het begin; de Zuidelijke Nederlanden’, Oud Holland 125 (2012) 2/3, 102-116.
Anne-Maria van Egmond MA is promovendus Kunstgeschiedenis van de Middeleeuwen aan de UvA en bestuurslid van de VNK.
K Promoveren in tijden van crisis door Renske Cohen Tervaert
Promoveren is topsport, zeker in tijden van crisis. Slechts een enkeling haalt succesvol de finish. Het is een kwestie van vallen en opstaan, van een onstuitbare passie voor je tak van sport, een duursport waarin kernbegrippen als doorzettings- en uithoudingsvermogen onmisbaar zijn. Als je eindelijk na al die jaren ploeteren op het hoogste podium staat en je in plaats van de gouden medaille je bul uitgereikt krijgt, dan is de zware weg erheen snel vergeten. Promoveren anno 2013 Eerst maar eens de stand van zaken. Hoeveel Nederlandse kunsthistorici wagen zich momenteel aan deze duurloop? Voor het antwoord op deze vraag ben ik te rade gegaan bij de Onderzoekschool Kunstgeschiedenis (OSK). De OSK is een landelijke organisatie opgericht in 1995. Als overkoepelend orgaan verbindt zij verschillende universiteiten en instituten op het gebied van de kunstgeschiedenis in Nederland met elkaar. De OSK beoogt gespecialiseerd onderzoek op het gebied van de kunstgeschiedenis in stand te houden en te bevorderen door haar onderwijsprogramma en de bijeenkomsten die zij regelmatig organiseert voor haar leden. Afgaande op de ledenlijst (2007-2012) van de OSK zijn er op het moment van schrijven minstens 160 promovendi (binnen- en buitenpromovendi) bezig aan een kunsthistorisch onderzoek. Dit gaat om promovendi die bij hun onderzoek worden begeleid door een promotor en/of copromotor die binnen de universiteit onder de leerstoel kunst- en/of architectuurgeschiedenis valt of in dat vakgebied bij een gelieerde instelling werkzaam is. Per jaar voltooien
14
bulletin 2013 /1
V
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
er ongeveer twintig kunsthistorici daadwerkelijk hun promotietraject. Opvallend is dat bij de helft van de promoties de promotor of copromotor juist geen kunsthistorische achtergrond heeft. Martijn van Beek (MA), secretaris van de OSK, ziet hierin een stijgende lijn: ‘Het flexibele karakter van de discipline komt in de uitvoering van promotietrajecten steeds nadrukkelijker naar voren.’ Enkele vakgebieden waar kunsthistorische promovendi hun heil zoeken, zijn cultuurwetenschappen, filosofie, literatuurwetenschappen, geschiedenis, exacte wetenschappen, economische geschiedenis en Portugese taalen cultuurwetenschappen. Deze trend zal enerzijds ingegeven zijn door de interesse voor interdisciplinaire onderzoeksmethoden, maar wellicht ook door de kansen bij andere vakgroepen binnen en buiten de geesteswetenschappen. Van Beek ziet hierin dan ook een uitgelezen kans voor institutionele samenwerking tussen faculteiten en universiteiten. Een dergelijke samenwerking komt nog maar mondjesmaat van de
grond. Veel faculteiten blijven vasthouden aan oude tradities en bewegen niet mee. De verdeling van de kosten en de baten blijkt het grootste struikelblok, terwijl promovendi gebaat zijn bij een interdisciplinaire benadering van het onderzoeksveld. Hiermee spreid je de kansen niet alleen om genoeg fondsen binnen te halen voor het onderzoekstraject zelf, maar ook voor carrièremogelijkheden als je straks klaar bent.
Vaak heeft de promotor of copromotor geen kunsthistorische achtergrond. Wanneer je geen universitaire baan ambieert dan is een doctorsgraad geen vereiste in Nederland. Immers, de banen liggen de laatste paar jaar niet voor het oprapen, en met nog acht- tot twaalfhonderd werkzoekenden in de kunsthistorische sector heb je met een doctorstitel geen voordeel. De meeste recent gepromoveerde kunsthistorici blijken in 15
eerste instantie terecht te komen bij de universiteit waar ze gepromoveerd zijn als docent of verrichten een onderzoek in een vervolgtraject als postdoc. De vacaturewebsites binnen de Nederlandse culturele en wetenschappelijke sector zijn angstvallig leeg, maar de vacaturepagina op de website van de OSK juist niet: voor wie durft, liggen de kansen buiten de landsgrenzen. Een van de hypotheses bij de start van het onderzoek voor dit artikel, was dat het animo voor onderzoekstrajecten in de afgelopen jaren was toegenomen. Deze gedachte kwam voort uit het idee dat door de economische malaise en het demotiverende cultuurbeleid van de overheid, een groot aantal recent afgestudeerde en werkloze kunsthistorici hun toetreding op de arbeidsmarkt een aantal jaar wilde uitstellen. In afwachting van betere tijden hopen zij hierdoor hun kansen op een baan te vergroten door eerst te promoveren. Vaak genoeg hoor ik om mij heen: ‘misschien ga ik eerst onderzoek doen’. Uit de lijst van aanmeldingen bij de OSK blijkt vooralsnog dat een groei
K van promovendi uitblijft. Ook de aanmeldingen voor de Research Masters van de verschillende universiteiten nemen af. Een laatste opvallend gegeven bij het bestuderen van de lijst is dat in de afgelopen vijf jaar ongeveer een kwart van de gepromoveerde kunsthistorici een gefinancierd traject heeft doorlopen via een individuele AIO-positie bij een universiteit of via deelname aan een door NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) gefinancierd project. De overige driekwart van de promoties vallen over het algemeen binnen de categorie ‘buitenpromovendi’ en zijn door externe (buiten de universiteit en NWO om) en eigen financiering tot stand gekomen. Dit percentage lijkt gestaag toe te nemen. Universiteiten krijgen voor elke uiteindelijk afgeronde promotie een aardig bedrag, ook voor degenen die als buitenpromovendus aan de universiteit gelieerd zijn. De constructie met buitenpromovendi is voor de universiteit dan ook aantrekkelijk, want als het traject zonder slag of stoot verloopt, kosten deze onderzoekers
bulletin 2013 /1
V
N vrij weinig en brengen ze zelfs geld op. Volgens de OSK doet er een nieuw soort promovendus zijn intrede: de kunsthistoricus die na het afstuderen bewust een deeltijd of projectmatig baantje zoekt dat relatief weinig tijd en energie eist om daarnaast een promotieonderzoek te kunnen doen. Mogelijkheden in Nederland Als je anno 2013 interesse hebt om een promotietraject te starten is je grootste zorg hoe het onderzoek gefinancierd moet worden. De op papier meest gangbare variant was voorheen het solliciteren op een AIO-functie binnen een universiteit. Vier jaar lang ben je financieel en fysiek verbonden aan de universiteit en krijg je de kans om eigen onderzoek te doen. In veel gevallen moet je naast je onderzoek ook een aantal uren in de week andere werkzaamheden verrichten, zoals college geven. De onderzoeksfunctie heet niet voor niks AIO: ‘assistent in opleiding’. Wouter Wagemakers (MA) is AIO aan de Universiteit van Amsterdam. In zijn onderzoek naar
een zestiende-eeuwse architect uit Verona, Michele Sanmicheli (1487/8-1559) en zijn opdrachtgevers, probeert hij een antwoord te vinden op de vraag hoe architectuur, macht en sociale identiteit zich tot elkaar verhouden in tijden van grote politieke en religieuze crises. Wouter wist vanaf het moment dat hij begon met studeren, dat hij na zijn opleiding wilde promoveren. ‘Ik studeerde af op een onderwerp waar ik nog niet klaar mee was en ik wilde heel graag antwoorden vinden op vragen die tijdens het onderzoek voor mijn scriptie onbeantwoord zijn gebleven.’ Wouter heeft bewust aan de Universiteit van Amsterdam gesolliciteerd, omdat daar de mogelijkheid bestond om te promoveren op een eigen onderzoeksvoorstel. Het was de eerste keer dat hij naar een promotieplaats solliciteerde en hij was ontzettend blij dat hij meteen werd aangenomen. Wouter onderschrijft dat je om te promoveren een lange adem moet hebben en dat het alleen is weggelegd voor mensen met een enorme bevlogenheid en doorzettingsvermogen: ‘Wie anders 16
K
is zo gek om jaar in, jaar uit, op haast maniakale wijze bezig te zijn hetzelfde onderwerp?’ Wouter maakt zich vooralsnog geen zorgen over de toekomst. ‘Ik stippel mijn carrière niet zodanig uit dat er geen ruimte meer is voor verrassingen of spontane wendingen. Dat voorkomt teleurstellingen. Ons is reeds in de eerste week van het promotietraject voorgehouden dat slechts 10 procent van alle promovendi ook daadwerkelijk in de academische wereld werkzaam blijft, maar ook dat de meeste promovendi redelijk snel een baan vinden buiten de wetenschap.’ Wouters nieuwsgierigheid en passie voor het onderzoeksonderwerp winnen het van zijn zakelijke instelling. Toch weet hij een mooie parallel te leggen met het professionele leven: ‘Een promovendus is als het ware CEO van zijn of haar eigen BV’tje. Succes (of het gebrek daaraan) is direct het gevolg van het eigen handelen.’
minder individuele plekken beschikbaar gesteld en hoogleraren worden daarnaast door NWO gestimuleerd om grotere onderzoeksprojecten met meerdere PhD- en postdoc posities in te dienen.
Uit de eerder genoemde cijfers blijkt toch dat deze vorm van promoveren niet meer zo vanzelfsprekend is. De universiteiten hebben de afgelopen jaren
Dr. Marjolijn Bol, winnaar van de Jan van Gelderprijs 2012 voor haar proefschrift Oil and the Translucent. Varnishing and glazing in practice, recipes
Het project moet aansluiten bij je eigen ambities en specialisatie. De tweede optie is de laatste jaren daarom gangbaarder geworden: het solliciteren op een AIOpositie bij een onderzoeksproject opgezet vanuit een universiteit en (grotendeels) gefinancierd door NWO. Het grootste nadeel van deze optie is dat je niet altijd je onderwerp zelf kan kiezen en je enigszins geluk moet hebben dat het project aansluit bij je eigen ambities en specialisatie.
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V N K
17 Illustratie: Job van der Molen
N and historiography, 1100-1600, solliciteerde in 2007 bij het NWO-project The Impact of Oil. In 2012 promoveerde zij aan de Universiteit Utrecht en inmiddels is ze werkzaam als postdoc bij het Max Planck Institute in Berlijn. Marjolijn heeft zelf nooit het economische klimaat of arbeidskansen een rol laten spelen in haar studiekeuze of in haar beslissing om te gaan promoveren. ‘Ik heb steeds mijn keuzes gebaseerd op datgene wat ik leuk vond te doen. Mijn beste tip is dan ook alleen voor een promotieonderzoek te gaan als je een project of onderwerp mag onderzoeken waar je geïnteresseerd in en enthousiast over bent.’ Volgens haar kan het juist een groot voordeel zijn binnen een project te promoveren. ‘Als er een goede dynamiek is binnen het team, krijg je veel steun en feedback van elkaar. Dit heeft mij zeker geholpen mijn proefschrift binnen vier jaar af te ronden.’ Het motto van sportend Nederland is niet voor niets ‘winnen doe je samen’. Buitenpromovendi Zelf ben ik al bijna vier jaar gestaag bezig en het einde is nog
niet in zicht. Naast een parttime baan van drie dagen in de week, werk ik aan een eigen onderzoek naar de negentiende-eeuwse internationale kunstmarkt voor Nederlandse eigentijdse landschapsschilderkunst dat ooit moet leiden tot een doctorsgraad. Deze situatie is een aantal jaar geleden ontstaan, omdat het niet lukte mijn onderzoek via een betaalde AIO-constructie onder te brengen bij een universiteit. De behoefte om het onderzoek vrijwillig door te zetten kwam vooral voort uit mijn grote interesse voor het onderwerp. Mede door de sociaal-economische aspecten van mijn onderwerp bleek het mogelijk mijn onderzoek onder te brengen bij een andere leerstoel dan kunstgeschiedenis. Het enthousiasme en de collegialiteit waarmee ik ben ontvangen bij de afdeling Sociale & Economische Geschiedenis van de Universiteit Utrecht motiveren me elke dag. Daarnaast beaam ik volmondig de stelling dat je een klik moet hebben met je begeleider. Zonder goede coach ben je nergens. Op papier lijkt deze optie ideaal: een paar dagen betaald met col-
lega’s meer praktisch en in een museale omgeving bezig zijn en de resterende dagen individueel, onbetaald aan eigen wetenschappelijk onderzoek werken. Best of both worlds zou je denken, vooral met het oog op de baangaranties aan het einde van de rit. In de praktijk blijkt dit toch minder idyllisch. Mijn betaalde baan vraagt soms meer tijd dan de drie dagen die er voor staan en als ik dan weer achter mijn computer kruip – vaak uit schuldgevoel – ben ik ruim een halve dag bezig om te bedenken waar ik ook al weer gebleven was. Toch is de kwestie van overstappen naar een fulltime promotietraject niet zo simpel. Een inspirerende baan opzeggen is, zeker in deze tijd, ondenkbaar. En wat doe je als je na vier jaar klaar bent? Dan heb je eindelijk het onderzoek afgerond, maar is er weinig uitzicht op een baan binnen de toch al zeer krappe kunsthistorische arbeidsmarkt. Kortom, bij dit traject haal je zonder een ijzeren discipline en een uithoudingsvermogen van een wielrenner op epo de eindstreep niet.
K Een marathon lopen in het tempo van een sprinter. Iemand met een ijzeren discipline is dr. Hanna Klarenbeek. Door haar aanstekelijke enthousiasme is Hanna niet alleen succesvol geweest in het binnenhalen van fondsen om een fulltime promotietraject van vier jaar te bekostigen en af te ronden, maar ze kreeg zelfs de mogelijkheid om er twee tentoonstellingen bij te organiseren in Museum Mesdag in Den Haag en Paleis Het Loo in Apeldoorn. Bij de tentoonstellingen Penseelprinsessen en broodschilderessen, Vrouwen in de beeldende kunst 1808-1913 verscheen haar proefschrift als bijbehorende catalogus. Inmiddels is ze werkzaam als docent bij de Universiteit van Amsterdam. Hoe heeft ze dat toch voor elkaar gekregen? Wat is haar geheim? En is het wel zo ideaal als het op papier lijkt? ‘Ja, als je het zo leest, ziet het er
18
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N heel rooskleurig uit’, stelt Hanna. Ze was dit traject begonnen toen bleek dat ze op de universiteit geen promotieplek kon krijgen. Toch kende deze aanpak veel hobbels en het heeft er meerdere keren op geleken dat het niet door zou kunnen gaan. ‘De tijdspanne was kort: drie en een half jaar voor het onderzoek en een half jaar voor de publicatie en de tentoonstellingen. Dat gaf een grote druk. Het regelen van de financiering was bovendien een hele klus. Ook het feit dat ik met verschillende museale partners samenwerkte, die allemaal andere belangen hadden en andere prioriteiten stelden, maakte het traject niet altijd even gemakkelijk.’ Toch zou ze het zo weer doen. ‘Ik ben er vrij onbevangen en onervaren aan begonnen en heb in korte tijd ontzettend veel geleerd door met veel kundige en vriendelijke mensen te mogen samenwerken. Het geheim is denk ik dat je erg enthousiast moet zijn over je onderwerp en anderen daar ook warm voor moet krijgen. Daarnaast moet je blijven volhouden en keihard willen werken.’
De vergelijking met topsport herkent Hanna. ‘Mijn eerste promotor zei tijdens mijn laudatio dat ik een marathon had gelopen in het tempo van een sprinter. Zo voelde het inderdaad, maar ik heb het traject met veel plezier doorlopen en ik heb zoveel steun aan hem en anderen gehad, dat ik de moeilijke hobbels steeds weer snel achter mij kon laten.’ En als een echte Johan Cruijff vertelt ze: ‘Ieder nadeel had zijn voordeel.’ Van de tegenslagen heeft ze het meest geleerd.
Promoveren buiten de landsgrenzen is een slim alternatief. Buitenlandse alternatieven Net als het gros van de Nederlandse voetballers die hun heil zoeken in het buitenland, is ook promoveren buiten de landsgrenzen een slim alternatief. Over het algemeen is er meer geld voor onderzoek, zeker in de Verenigde Staten, en is promoveren gebruikelijker dan in Nederland. Voor 19
deze mogelijkheid heb je wel een lange adem nodig, want je begint niet altijd meteen aan je onderzoek. In Amerika doorloop je, afhankelijk van de universiteit, eerst ongeveer twee à drie jaar een lesprogramma ter verdieping en verbreding van je onderzoeksgebied. Vervolgens moet je mondelinge examens afleggen waarin de kennis van de afgelopen jaren wordt getoetst. Dan start het eigen onderzoek en het schrijven van de dissertatie, wat nog eens vier jaar in beslag neemt. Een aantal van deze jaren ben je daarnaast ook teaching assistent, wat inhoudt dat je bij de BA-vakken assisteert en soms ook zelf les geeft. Deze weg doorloopt Rozemarijn Landsman. Zij is PhD-student bij het Department of Art History and Archeology aan Columbia University in New York City. Rozemarijn was al in Amerika vanwege een stage, waardoor ze geleidelijk heeft kunnen wennen aan het systeem en de mogelijkheden. Door deze ervaring heeft ze bewust voor een promotietraject gekozen in de Verenigde Staten. ‘Het (langere) traject
K sprak me aan, maar ook de gedrevenheid van de instituten en het respect dat er in Amerika onder een brede laag van de bevolking heerst voor dergelijke ondernemingen (PhD). De doorslaggevende factoren waren de docent(en)/begeleider en de opbouw van het traject. Er is extra aandacht voor verbreding, de mondelinge examens en de ruimte voor stages. Het is natuurlijk ook heel erg bijzonder om bij deze experts vakken te mogen volgen.’ Toch blijkt het niet eenvoudiger om bij een Amerikaanse universiteit binnen te komen. Rozemarijn beschrijft het pittige sollicitatieproces. Eerst moet je allerlei testen maken, aanmeldingen met verschillende bijlagen moeten worden verzorgd, je moet gesprekken voeren en keuzes maken. Je moet uitstekende referenties hebben en goed scoren op de GRE’s (Graduate Record Examinations zijn taalkundige, rekenkundige en analytische testen die vaak verplicht zijn bij aanmelding voor Engelstalige opleidingen wereldwijd) en al met al zijn die testen en aanmeldingen vrij kost-
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N baar. Rozemarijn: ‘De selectieprocedure is niet mis, maar het is dus wel degelijk mogelijk. Het is niet zozeer gemakkelijker dan in Nederland, maar wel heel anders. En, om maar even een cliché te gebruiken: soms moet je ook een beetje geluk hebben.’ Wat Rozemarijn heeft geholpen bij het sollicitatietraject is dat ze langs een aantal universiteiten is gegaan om de sfeer te proeven en mensen te spreken. Met name het ontmoeten van een eventuele begeleider was voor haar belangrijk. ‘Het belangrijkste advies dat ik destijds heb gekregen was dat vooral daar – tussen student en begeleider – een goede klik moest zijn. Dat kan ik nu volmondig beamen. Je werkt een aantal jaar vrij intensief met elkaar en dan is het belangrijk dat er een goede wederzijdse verstandhouding is.’
Soms moet je ook een beetje geluk hebben. Als grootste nadeel van promoveren in het buitenland noemt Rozemarijn de grote afstand
van familie en vrienden. Vriendschappen in Nederland moeten tegen een stootje kunnen en zonder een nieuw sociaal netwerk in Amerika is het nog moeilijker vol te houden. Er zijn minder zekerheden en je moet je netwerk in Nederland niet vergeten. Daarnaast heeft niet iedereen de luxe van een volledige beurs voor het gehele traject en het is dus mogelijk dat je elk jaar opnieuw in spanning en financiële onzekerheid zit. Tegen dat avontuurlijke leven moet je bestand zijn. Tipje van de sluier Met dit artikel heb ik enig inzicht willen geven in de mogelijkheden van promoveren anno 2013. Menig vervolgartikel kan geschreven worden over het onderwerp, bijvoorbeeld over het vraagstuk of wij als kunsthistorici het onszelf soms onnodig moeilijk maken door via een monografie of een boek te promoveren, in plaats van via het bundelen van artikelen en essays zoals bij veel bètawetenschappen de gewoonte is. Of waarom bij andere wetenschappen het publiceren van minimaal twee à drie artikelen in een peer reviewed journal vereis20
K
ten zijn en bij vele kunsthistorische promoties niet. We kunnen in ieder geval stellen dat net als bij topsport je in de meeste gevallen niet zomaar aan een promotietraject begint. Diegenen die er halfslachtig aan beginnen, haken vrijwel altijd halverwege af. Het belangrijkste devies: bezint eer ge begint!• Renske Cohen Tervaert MA is wetenschappelijk medewerker bij het Koninklijk Paleis Amsterdam, geaffilieerd onderzoeker bij de Universiteit Utrecht en het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie en secretaris van de VNK.
Kijk op www.kunsthistorici.nl voor de gehele interviews met alle ervaringen en adviezen van Wouter, Hanna en Rozemarijn. Het interview met Marjolijn is verschenen in het Bulletin 2/2012 Prijswinnaars aan het woord. Voor meer informatie over promoveren en fondsen: www.kunsthistorici.nl www.onderzoekschoolkunstgeschiedenis.nl Ben je aan het promoveren en ben je nog geen lid van de OSK, meld je dan snel aan. Alleen al de nieuwsbrief is een feest om in je postvak te vinden.
De illustrator Job van der Molen De illustratie bij het artikel werd verzorgd door Job van der Molen (1984). Hij studeerde eerst Grafische vormgeving en vervolgens Illustratie aan de ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten in Zwolle. Job groeide op met ‘foute, maar erg leuke’ televisieprogramma’s als de Transformers, Dynoriders en de Thunderbirds, die nog steeds hun invloed hebben op zijn werk. Het spanningsveld tussen de natuurlijke en kunstmatige wereld vindt hij boeiend en verwerkt hij in zijn vrije werk. Daarnaast werkt hij voor kranten en tijdschriften als Wegener Nieuwsmedia, NDC mediagroep, VPRO, Jazzism en het Nederlands Dagblad. Het is voor hem een uitdaging om door middel van een illustratie de strekking van een artikel in één oogopslag duidelijk te maken voor de kijker. Job won onlangs de battle ‘Politiek in Prent’, waarin hij het opnam tegen o.a. Siegfried Woldhek en de tekenaars van Fokke & Sukke. www.jobvandermolen.nl
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
V
N
K
Maak kennis met:
Een groeiend aantal kunsthistorici is als zelfstandig ondernemer actief. Soms noodgedwongen, als opstap naar een vaste baan, maar meestal vanwege een bewuste keuze voor commerciële zelfstandigheid met alle bijbehorende uitdagingen. In 2010 is het online Register Freelance en Zelfstandige Kunsthistorici (RFZK) opgericht om deze ondernemers met elkaar in contact te brengen en hen als groep een ‘herkenbaar’ gezicht te geven voor opdrachtgevers en collega’s in loondienst. bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Register Freelance en Zelfstandige Kunsthistorici
De economische crisis maakt dat musea hun vaste staf inkrimpen en vaker tijdelijke projectmedewerkers inschakelen. Het RFZK is een sociaal netwerk dat leden de mogelijkheid biedt om hun bedrijf, projecten en publicaties te presenteren op een profielpagina. Bezoekers van de website kunnen het ledenbestand doorzoeken op trefwoorden, om zo een kunsthistoricus met de gewenste vakinhoudelijke specialisatie te vinden. De economische crisis zorgt ervoor dat musea hun vaste staf inkrimpen en vaker tijdelijke projectmedewerkers inschakelen. Met meer dan 100 ingeschreven kunsthistorici, variërend van auteurs tot docenten en van tentoonstellingsmakers tot restauratoren, wordt het RFZK dan ook steeds vaker geraadpleegd.
21
V
N
K
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Lidmaatschap is gratis en gericht op kunsthistorici die bewust voor ondernemerschap kiezen. Bij aanmelding wordt nieuwe leden gevraagd naar hun inschrijvingsvorm in de Kamer van Koophandel en het aantal ondernemersjaren. Wie geen KvK-inschrijving heeft, bijklust naast een vaste baan of een dienstverband zoekt, behoort niet tot de doelgroep. Wel is voor studenten en starters een aspirant-lidmaatschap mogelijk.
Via twitter (@RFZK) worden projecten van leden onder de aandacht gebracht, zakelijke tips uitgewisseld en acties gehouden, zoals een verloting van kunstboeken. Voor de toekomst staan kortingsacties, netwerkborrels en workshops op de wensenlijst. Musea, uitgevers en andere opdrachtgevers die ondernemerschap op kunsthistorisch vakgebied een warm hart toedragen, kunnen zich aanmelden als sponsor via de registerbeheerders (Kroon & Wagtberg Hansen).• http://kunsthistorici.ning.com/
Heb je een suggestie voor de rubriek ‘Maak kennis met’? Mail hem dan naar:
[email protected]
22
bulletin 2013 /1
Gratis lidmaatschap speciaal voor kunsthistorici die bewust voor het ondernemerschap kiezen.
V
N
K Mondriaan.nl Website als kunsthistorische publicatie van de toekomst?
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
In het vorige nummer introduceerden we de Rembrandt Database, een nieuwe manier van ontsluiting van technisch documentatiemateriaal met betrekking tot het werk van Rembrandt. Op 7 maart werd Mondriaan.nl gelanceerd, een samenwerkingsproject van het RKD en het Gemeentemuseum Den Haag, met een andere insteek dan de Rembrandt Database. Deze website moet dé plek worden waar iedereen ‘die iets met Mondriaan wil’ terechtkomt en informatie vindt. Wat bieden zulke websites aan mogelijkheden voor kunsthistorici? Wietse Coppes, een van de oprichters van Mondriaan.nl, vertelt ons wat er allemaal komt kijken bij het opzetten van een dergelijke website. Het wordt steeds lastiger om op de ouderwetse manier kunsthistorische onderzoek en museale en erfgoed-collecties te ontsluiten via een vuistdikke rijkelijk geïllustreerde publicatie. Uitgevers zien er vaak geen brood in en subsidiegevers die een dergelijk kostbaar project willen ondersteunen zijn schaars. De digitale wereld biedt nieuwe kansen. Denk bijvoorbeeld aan het feit dat een website dynamisch is en daarom steeds aangevuld kan worden met nieuwe artikelen, actuele ontwikkelingen en recentelijk toegevoegde collectiestukken. Daarnaast is de mogelijkheid van interactiviteit interessant, want je bezoekers kunnen reageren op de informatie en zo bijvoorbeeld tot dan toe onbekende personen op foto’s of kunstwerken identificeren. Je website wordt op deze manier een platform voor onderzoek.
23
bulletin 2013 /1
door Annemiek Rens
V
N ‘Het is mij opgevallen dat er nog maar heel weinig van dergelijke monografische websites over klassiek-moderne kunstenaars bestaan’, aldus Wietse Coppes. Hij is assistent-conservator De Stijl archieven en documentatie bij het RKD en een van de oprichters van Mondriaan.nl. Het idee voor de website ontstond enkele jaren geleden: ‘Tijdens een zoekactie op internet kwam ik ineens een website tegen waarop een nieuw – persoonlijk – archief van Mondriaan werd aangekondigd dat pas recent was opgedoken.’ Het RKD wist dit archief inclusief de copyrights (die verlopen per 1 januari 2015) aan te kopen van de eigenaar Art Science Research Laboratory (ASRL) in New York, een particuliere onderzoeksinstelling. Volledige digitalisering via een subsidie van Bureau Metamorfoze volgde met het doel het archief beschikbaar te maken voor het grote publiek. Het RKD werkte al vaker samen met het Gemeentemuseum Den Haag op het gebied van Mondriaan. Beide instellingen waren het er al snel over eens dat er in
Den Haag een unieke mogelijkheid lag om de grootste collectie kunstwerken van Mondriaan ter wereld én de grootste collectie archief en documentatiemateriaal over Mondriaan ter wereld met elkaar in verband te brengen op een gezamenlijke website. Er kan nu eenvoudig gebladerd worden door honderden kunstwerken en foto’s van de kunstenaar. Ook brieven van Mondriaan worden via de website ter beschikking gesteld. De correspondentie met zijn goede vriend Harry Holtzman is bijvoorbeeld voor het eerst integraal te lezen op de site.
Er bestaan nog maar weinig monografische websites over klassiekmoderne kunstenaars. Als voorbeeld diende www. delftsaardewerk.nl, een website die het Haagse museum al eerder ontwikkelde, met een casco frame dat ook aangewend kon worden voor een ander onderwerp. Dat de copyrights op Mondriaans 24
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Een website over Piet Mondriaan
K
Boven: Pagina uit het adresboek van Piet Mondriaan Foto van Piet Mondriaan in zijn atelier, Sarphatipark 42 Amsterdam, 1908 (fotograaf: R. Drektraan) Beide: Collectie RKD, Den Haag, Archief Piet Mondriaan Onder: Piet Mondriaan, Compositie met groot rood vlak, geel, zwart, grijs en blauw, 1921, olieverf op doek, 59,5 x 59,5 cm. Piet Mondriaan, Evening; De rode boom, 1908-1910, olieverf op doek, 70 x 99 cm. Beide: Collectie Gemeentemuseum Den Haag © 2007 Mondrian/Holtzman Trust c/o HCR International, Warrenton (VA, USA)
N werk nog niet verlopen zijn op het moment van lancering speelde volgens Coppes een belangrijke rol: ‘Je neemt een voorsprong op eventuele concurrentie om ruim voor dat moment een aantrekkelijke presentatie in de lucht te hebben, waarop na het verstrijken van de copyrighttermijn bijvoorbeeld ook alle brieven en manuscripten van Mondriaan kunnen worden gepresenteerd.’
Alternatief voor kostbare herdruk van een oeuvrecatalogus. De oeuvrecatalogus van het werk van Mondriaan is bovendien alweer vijftien jaar oud. In de tussentijd zijn er nieuwe werken van Mondriaan ontdekt en oude toeschrijvingen verworpen. In een oeuvrecatalogus is het dan wachten op een herdruk, wat gezien de kosten en de beperkte markt niet erg voor de hand ligt de komende tijd. Een website is niet afhankelijk van dergelijke processen. Wanneer de reproduc-
K
tierechten verlopen zijn, is het de bedoeling ook een bijgewerkte oeuvrecatalogus op de website te presenteren. Het ‘vullen’ van de website Aan het maken van een website gaat behoorlijk veel voorbereiding vooraf. Denk alleen al aan het verzamelen van voldoende content: ‘Omdat de Mondriaan site vooral een presentatieschil is van gegevens in de databases van het RKD en de collectiedatabase van het Gemeentemuseum, was het zaak om eerst de gegevens in deze databases op orde te krijgen. Daaraan is dan ook in eerste instantie hard gewerkt, terwijl de bouwer van de website (Mattmo) bezig was met de vormgeving van de site. Hoe maak je de informatie beschikbaar? Voor schilderijen is dat weer heel anders dan voor brieven’, vertelt Coppes. De website is echter meer dan alleen een database met objecten, het is bedoeld om meer mensen op een laagdrempelige manier kennis te laten maken met Mondriaan. Je vindt hier informatie over de werkwijze van de kunstenaar, over zijn schilderijen maar ook over de persoon Mondriaan. 25
Pasfoto die Piet Mondriaan liet maken voor zijn immigratie naar de Verenigde Staten, 25 juni 1940 Collectie RKD, Den Haag, Archief Piet Mondriaan
Wie was hij en waarom schilderde hij zo? Hoe zagen zijn netwerk en zijn leefomgeving eruit? Welke stijl-ontwikkelingen maakte hij door? Hiervoor werd een aantal vlot leesbare artikelen geschreven. De bezoeker kan op een speelse manier kennis maken met Mondriaans meesterwerk Victory Boogie Woogie, door technische foto’s, zoals een infraroodreflec-
togram en een röntgenfoto, met elkaar te vergelijken. Coppes: ‘Er zijn nog teveel mensen die het idee hebben dat zij zelf ook wel wat kleurvlakjes op een doek kunnen schilderen om een dergelijk resultaat te bereiken. Door in te zoomen op het schilderij wordt echter zichtbaar gemaakt dat Mondriaan zich veel moeite heeft getroost om de positie van de vlakjes te bepalen en om de juiste
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
N
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
structuur eraan te geven.’ De toekomst van kunsthistorische websites Naast de eerder aan de orde gekomen websites zijn er de afgelopen jaren steeds meer digitale publicaties verschenen, met ieder een eigen insteek. Om maar een paar voorbeelden[1] te noemen: Het MoMA publiceerde de prachtige website ‘German Expressionism’, waar niet alleen aandacht is voor werken uit
de collectie (geïllustreerde boeken worden bijvoorbeeld in zijn geheel ontsloten), maar ook voor grafische technieken (toegelicht in een flimpje), Duitse uitgevers aan het begin van de 20ste eeuw en de thematiek van de expressionisten. Van datzelfde museum verscheen onlangs bij de tentoonstelling ‘Inventing Abstraction 1910-1925’ een website waarin de netwerken van abstracte kunstenaar in kaart gebracht worden. Of een site van een kleinere par-
ticuliere organisatie of stichting, zoals die van de Calder Foundation, waarop alles over het leven en werk (inclusief ‘misattributed works’) van de kunstenaar Alexander Calder te vinden is. Dichterbij huis schittert Museum Boijmans van Beuningen met haar website ALMA (Afbeelding Linkt Met Artefact), waarbij afbeeldingen van pre-industriële gebruiksvoorwerpen die dateren uit de late middeleeuwen tot en met de negentiende eeuw op
K schilderijen en prenten gekoppeld worden aan vergelijkbare materiële objecten. En natuurlijk de digitale brievenpublicatie van Vincent van Gogh, waarbij het Van Gogh Museum en Huygens ING het mogelijk hebben gemaakt om overal ter wereld de complete correspondentie van Van Gogh te raadplegen. De dynamiek van een website biedt het grote voordeel dat nieuwe inzichten direct kunnen bulletin 2013 /1
V
26
N worden verwerkt. Instellingen slaan via digitale kanalen sneller de handen ineen en gezamenlijke presentaties van collecties bieden een meerwaarde voor iedere onderzoeker. Wat Mondriaan.nl betreft is dit pas het begin als het aan Wietse Coppes ligt: ‘Het ultieme doel zou zijn om op termijn alle schilderijen, foto’s, brieven en manuscripten van Mondriaan in een digitale omgeving te presenteren. Daarmee zou de website een oeuvrecatalogus 2.0 worden, waarin niet alleen fragmenten van informatie worden gepresenteerd zoals in een boek (dat anders te dik wordt), maar de gehele bron integraal beschikbaar wordt.’•
K
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
V
[1] klik op de genoemde websites of op het bijbehorende screenshot om naar deze kunsthistorische website te gaan.
Annemiek Rens MA is werkzaam bij het RKD op de afdeling Moderne en Hedendaagse Kunst/Archivalia en is daarnaast (web)redacteur voor de VNK.
27
V
N
K
Ellis Dullaart MA (1985) volgt Claire van den Donk-Schweigman op als penningmeester van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici. Ellis studeerde in 2009 af aan de Universiteit Utrecht in de researchmaster Art History of the Low Countries in European Context. Ze liep tijdens haar studie stage bij het Rijksmuseum Amsterdam, waar ze catalogusentries schreef over het werk van de genreschilder Quiringh Gerritsz. van Brekelenkam. Tijdens een stage bij het Staatliches Museum Schwerin, schreef ze entries voor een collectiecatalogus over Nederlandse genreschilderkunst evenals een artikel over de Leidse fijnschilders en de receptie van hun werk in de achttiende eeuw. Haar masterscriptie schreef ze over Noord-Nederlandse genreschilders die vanaf het derde kwart van de zeventiende eeuw een omslag maakten naar historische onderwerpen.
Nog geen lid van de VNK?
Sinds 2010 is Ellis werkzaam bij het RKD (Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie) in Den Haag. Ze begon aanvankelijk als documentalist bij de afdeling Oude Nederlandse Schilderkunst en is per 1 januari 2013 assistent-conservator op deze afdeling. In deze functie is ze verantwoordelijk voor de portefeuille Nederlandse landschapsschilderkunst.•
De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici wil kunst- en architectuurhistorici in Nederland bij elkaar brengen en kennisoverdracht, ontmoeting en discussie binnen het vakgebied bevorderen. Dat doen we onder andere door het organiseren van bijeenkomsten, door het uitgeven van een bulletin Kunsthistorici en door een actieve website en social media. Meer dan 1000 kunst- en architectuurhistorici in Nederland en daarbuiten zijn al lid van de VNK. Als lid blijf je op de hoogte van het laatste nieuws uit het vakgebied en krijg je de mogelijkheid regelmatig collega’s te ontmoeten en je netwerk uit te breiden. Studenten en mensen zonder baan kunnen bovendien voor een lager tarief lid worden. Aanmelden? Stuur een email naar de ledenadministratie:
[email protected] en vermeld hierin achternaam, voorletters en titel, priv. adres, postcode + woonplaats, geslacht, afstudeerrichting en e-mailadres. De kosten van het lidmaatschap, inclusief het abonnement op Kunsthistorici, zijn € 30 per jaar of € 23 (zonder betaalde baan en studenten). www.kunsthistorici.nl
28
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Even voorstellen
V
N
K
Colofon Bestuur VNK prof. dr. Claudine Chavannes-Mazel, voorzitter Renske Cohen Tervaert MA, secretaris Ellis Dullaart MA, penningmeester prof. dr. Lex Bosman Terry van Druten MA Anne-Maria van Egmond MA dr. Merlijn Hurx drs. Judith Niessen
Redactie Annemiek Rens MA, hoofd- en eindredactie, opmaak Anne-Maria van Egmond MA, redacteur Ellis Dullaart MA, redacteur Elske Dorgelo MA (Neerlandica), redacteur Vormgeving Janna & Hilde Meeus, www.meeusontwerpt.nl
Abonnement Een abonnement op Kunsthistorici is inbegrepen bij het lidmaatschap van de VNK. De jaarlijkse contributie bedraagt € 30,- en € 23,- (zonder betaalde baan en studenten), ongeacht in welke maand men zich opgeeft. U wordt verzocht gebruik te maken van de toegestuurde betalingsinstructies. Voor meer informatie kunt u zich wenden tot de ledenadministratie.
Redactieadres Annemiek Rens MA,
[email protected] Deze uitgave kwam tot stand met medewerking van: Job van der Molen Sandra Muller Anne-Maria van Egmond Hessel Miedema Marieke de Winkel Renske Cohen Tervaert Hanna Klarenbeek Wouter Wagemakers Marjolein Bol Rozemarijn Landsman Wietse Coppes Andréa Kroon, RFZK Ellis Dullaart Elske Dorgelo Marie-Louise de Ridder
(Email)adreswijzigingen Doorgeven aan de ledenadministratie. Postadres secretaris VNK Postbus 1410 3500 BK Utrecht
[email protected] Secretariaat & Ledenadministratie Marie-Louise de Ridder Postbus 1410 3500 BK Utrecht
[email protected] (030) 253 64 37 (vrijdag 10-14 uur) www.kunsthistorici.nl
Kunsthistorici wordt digitaal verspreid. © Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Opzegging Lidmaatschap en abonnement worden jaarlijks stilzwijgend verlengd. Het lidmaatschap kan alleen schriftelijk bij de ledenadministratie worden opgezegd, op elk moment en met onmiddelijke ingang. 29
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten van de afbeeldingen volgens wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, worden verzocht zich tot de redactie te wenden.
bulletin 2013 /1
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Kunsthistorici is een uitgave van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici (VNK) 24ste jaargang, nr. 1, april 2013