Bouwkundige geschiedenis van de Molenwijk. Dr. Marijke Bruggeman. Dit is een verslag van een onderzoek in literatuur en in archieven van gemeentelijke instanties naar de bouwgeschiedenis van de Molenwijk. Er is bewust voor gekozen de gevonden gegevens slechts te presenteren en geen conclusies te trekken. Die conclusies worden getrokken in het Rapport culturele betekenis Ketelstraatschool, waarvoor dit verslag gegevens aandraagt. Ontstaan van de wijk. In 1911 werd een uitbreidingsplan voor Den Haag vastgesteld, dat was ontworpen door Berlage. Het omvatte de bouw van Laakkwartier, Spoorwijk en Duindorp. Voor de aanleg van Laak kocht de gemeente grote stukken grond in de Noordpolder. Een deel werd in erfpacht uitgegeven. Een deel van de polder bleef in particuliere handen. Na jaren van discussies over de vraag of woningbouwverenigingen er moesten bouwen of de gemeente, besloot de gemeente om zelf 1794 woningwetwoningen te bouwen. Tussen 1915 en 1921 werden straten aangelegd tussen Noordpolderkade en Trekvliet. De woningbouw kwam in 1916 op gang. Het uitbreidingsplan werd Trekweg genoemd en vond in vier fases plaats tussen 1916 en 1925. De laatste gemeentewoningen werden gebouwd in 1922. Er werd gebouwd tussen Laakkade, Trekweg, Noordpolderkade en Ketelstraat. 1
1
Guus Haest, De Oude Garde, het Andere Slag en de Buitenlanders. De geschiedenis van een saneringswijk (Assen/Maastricht 1989) 4,5, P. Bakker Schut, , De volkshuisvesting te ’s-Gravenhage 1914-1939. Vijfentwintig jaar overheidsbemoeiing met de volkshuisvesting (Alphen a/d Rijn 1939) 55,74; HGA, Archief Gemeentebestuur (0353-01) inv.nrs 3184-3187.
1
Afb. 1. Uit P. Bakker Schut, De volkshuisvesting te ’s-Gravenhage 1914-1939. Vijfentwintig jaar overheidsbemoeiing met de volkshuisvesting (Alphen a/d Rijn 1939).
In het gebied tussen Ketelstraat, Broeksloot, Noordpolderkade en de Trekweg was tot 1924 nog niets gebouwd. De gemeente had daar slechts een klein gedeelte van de grond in eigendom. Bouw van de school aan de Ketelstraat.
Afb. 2 Uit HGA, Archief Gemeentewerken 1920-1929 doos 114 dossier B 3 6/3
2
Afb. 3 Uit HGA, Archief Stadsontwikkeling, inv.nr. 824.
Uit afbeeldingen 2 en 3 blijkt dat de gemeente grond in eigendom had aan de Ketelstraat en dat de rest van de grond in het bezit was van particuliere eigenaren. De gemeentegrond werd bestemd voor de bouw van een openbare school . Om de kinderen van de nieuwe bewoners naar school te kunnen laten gaan, was het noodzakelijk scholen te bouwen. In 1922 was er al een openbare school in de Elboogstraat gesticht.2 Door de snelle groei van de bevolking bleek het echter eind 1923, begin 1924 al noodzakelijk een nieuwe school voor openbaar onderwijs te stichten. En aan de Ketelstraat was ruimte. Gemeentewerken schreef op 7 januari 1924 aan de Wethouder van Onderwijs dat de geplande school gebouwd zou worden op de aangegeven plek aan de Ketelstraat. Dit naar aanleiding van een eerdere brief d.d. 9-11-1923 no. 6344 van de dienst Stadsontwikkeling aan de wethouder. De school zou volgens het goedgekeurde bestek en tekeningen van Co Brandes ‘voor de school aan Beetsstraat worden gebouwd óf wel met afzonderlijke lokalen voor tekenonderwijs of handenarbeid’. 3 De Dienst Gemeentewerken stuurde het ontwerp 29 januari 1924 naar B en W met het verzoek spoedig de machtiging tot aanbesteding te mogen ontvangen. Omdat de school er nog in 1924 moest staan, stelde Gemeentewerken voor om de ‘inschrijving tweeledig te doen geschieden n.l. 1ste met de bepaling dat al het metselwerk wordt uitgevoerd in waalsteen en 2de met de bepaling dat de muurwerken kunnen uitgevoerd worden in beton en gewapend beton, eventueel
2 3
Guus Haest, De Oude Garde, 5. HGA, Archief Stadsontwikkeling, inv.nr. 2093.
3
volgens een bepaald constructie systeem (type school Heemraadstraat)’.4 De stichtingskosten werden geraamd op f. 225.000, waarvan f. 150.000 voor de bouwkosten, f. 11.000 voor de ophoging van het terrein, f. 8.300 voor de centrale verwarming en f. 3000 voor de elektrische verlichting.5 De Gemeenteraad gaf op 11 februari 1924 toestemming voor de bouw van een school aan de Ketelstraat ‘met twaalf lokalen, gymnastieklokaal, onderwijzerskamer, enz. in den geest als thans gebouwd wordt aan de Beetsstraat’.6 De afdeling Rijksgebouwen van het Ministerie van Financiën vond het ontwerp te luxueus, schreef ze op 4 februari. ‘Ofschoon de architectonische opzet van het plan zeer verdienstelijk moet worden geacht, is toch in het algemeen de indeeling veel te ruim en is deze, vooral in verband met de huidige financieele omstandigheden te weinig economisch. Er is te veel ruimte bestemd voor spreekkamers, kamer voor de onderwijzers, bergruimten voor leermiddelen, rijwielbergplaatsen e.d’.7 In plaats van twee spreekkamer van 4x6 m, zou volstaan kunnen worden met een van 3x3 m. De onderwijzerskamer kon kleiner, in plaats van twee fietsenstallingen van 3x5 zou er slechts één nodig zijn. Men ging er bij het ministerie vanuit dat bij ‘eene school als de onderhavige’ alleen het personeel de fietsenstalling zou gebruiken. Ook het aanbrengen van een rij met vaste kasten en een afzonderlijke was- en drinkgelegenheid in elk lokaal was - meende men - kostbaar en overbodig. Enkele bakken met kranen in de gangen was voldoende. Er waren teveel ‘privaten’ gepland. Er zou op korte termijn een nieuw bouwbesluit verschijnen, waarbij één privaat op 48 kinderen voldoende werd geacht. Daarmee moest men bij de bouw maar vast rekening houden. Dan zouden op elke verdieping slechts vijf ‘privaten’ voor de kinderen, een voor het personeel en drie waterplaatsen nodig zijn. Ook zou volgens het nieuwe bouwbesluit het maken van luchtafvoerkanalen in de lokalen niet langer noodzakelijk zijn. Er zou dan ook slechts een rookkanaal voor de verwarming nodig zijn. Bij een gymzaal die niet groter was dan 9x18 m zou maar één kleedruimte nodig zijn en geen aparte ruimte voor het opbergen van de toestellen. De hoogte van de verdiepingen zou maximaal 3.40 m kunnen bedragen. Wanneer bovendien de ruimtes gelijkelijk over de verdiepingen zouden worden verdeeld en het gymnastieklokaal niet aan de voorzijde, maar in een van de vleugels zou worden gesitueerd, zou het veel goedkoper worden. Immers er zou dan ca. 2300 m3 op de inhoud worden bezuinigd, in geld omgerekend zo’n f. 35.000.8 Blijkbaar waren de bezwaren ven de Afdeling Rijksgebouwen al eerder bekend, want al op 29 januari stuurde Gemeentewerken na overleg met de Afdeling Onderwijs aan de Wethouder van Openbare Werken een lijst met opmerkingen naar aanleiding van de kritiek. In de inleiding werd gesteld dat het plan van Brandes met daarin aangebrachte bezuinigingen slechts gebruikt was om de school aan de Ketelstraat nog in 1924 te kunnen opleveren. Dat was de wens van de Wethouder van Onderwijs. Dat er twee spreekkamers waren voorzien, had te maken met de bedoeling de school te splitsen in twee afzonderlijke scholen, waarvan een voor openbaar en een voor bijzonder onderwijs. 4
HGA, Archief Gemeentewerken 1920-1929, doos 30 dossier A 20/118: Minuut Gemeentewerken aan B en W, 29 januari 2/1 1924. 5 Ibidem. 6 HGA, Archief Gemeentebestuur, 165: Bijlagen Gemeenteraad, 1924 no.78. 7 HGA, Archief Gemeentewerken 1920-1929, doos 30 dossier A 20/118: 2/1 Afdeling Rijksgebouwen van het Ministerie van Financiën aan de Burgemeester van Den Haag, 4 februari 1924.
8
Ibidem.
4
Daarom ook moest er voldoende bergruimte zijn. In Spoorwijk was men ook van dat idee uitgegaan. De meeste bezwaren van het Rijk werden ontkracht met de opmerking dat de ruimtes voldeden aan de Algemene regelen omtrent schoolbouw (verordening no. 50 van 1919). Daarom was er ook geen sprake van ruimteverspilling. De school zou 14 lokalen met 36 leerlingen herbergen, 504 leerlingen verdeeld over twee verdiepingen. Dus klopte het aantal privaten. Er zou geen rekening worden gehouden met een bouwbesluit dat er nog niet was. Het was volgens Gemeentewerken juist ‘dat het maken van lichthoven tusschen het gymnastieklokaal en afzonderlijke toegangen naar het gymnastieklokaal overbodig is. De architect Brandes heeft echter gemeend deze wijze van bouwen te moeten volgen, om een aesthetisch geheel te verkrijgen. Aanvankelijk was zijn opzet nogveel ruimer, welke wij niet hebben geaccepteerd. Genoemde architect beschouwde echter de ontworpen groepeering uit een aesthetisch oogpunt van het hoogste belang. Indien dit hem ook was geweigerd was van een plan van hem niets terecht gekomen’. 9 De lengte van de gymnastiekzaal van 18.68 m had te maken met de vakverdeling die de basis was van het ontwerp. Daaraan hechtte Brandes sterk om esthetische redenen. Kleedkamer en ruimte om toestellen te bergen waren verplicht. Alleen in de vier ruimten in de vleugels kon het plafond een meter verlaagd worden (winst 165 m3). Verder kon het gymnastieklokaal 32 m3 verkleind worden en verplaatst in zuidelijke richting en konden verbindingsgangen gedeeltelijk worden geschrapt (100 m3). De bezuiniging zou dan f. 5000 bedragen.10 Op 19 februari kreeg de Directeur van Gemeentewerken van B en W toestemming om de bouw van de school aan de Ketelstraat volgens het ontwerp van Brandes aan te besteden. Wel moest het plan gewijzigd worden op basis van bovengenoemde opmerkingen. Rekening houdend met die opmerkingen en na overleg met het hoofd van de afdeling Onderwijs werd het plan gewijzigd en een ‘veel eenvoudiger variant gemaakt op het ontwerp ‘Brandes’’. Aan de bezwaren van Bouw- en Woningtoezicht tegen het maken van onnodige ‘lichthoven’ tussen de gang en het gymnastieklokaal was eveneens tegemoet gekomen. Hierdoor en door het plaatsen van het gymnastieklokaal tussen de ‘privaten’ kon de speelplaats vijf meter breder worden. Dit ontwerp zou ook kunnen worden gebruikt voor de school aan de Busken Huetstraat, zij het dat daar nog een extra verdieping met lokalen voor nijverheidsonderwijs zou worden toegevoegd. Een extra isolatieruimte tussen het plafond en ‘platafdekking’ werd op basis van ervaring elders niet nodig geacht. De school zou dan ook 7.60 m hoog zijn gemeten vanaf het trottoir tot aan de ‘platafdekking’. Het nieuwe plan had het voordeel dat er op eerste verdieping en begane grond evenveel lokalen waren. Hierdoor kon de school gemakkelijker gesplitst worden. Bouw- en Woningtoezicht en de Schoonheidscommissie waren akkoord met het nieuwe plan.11
9
HGA, Archief Gemeentewerken 1920-1929, doos 30 dossier A 20/118:
2/1 Opmerkingen betreffende rapport school Ketelstraat, 29 januari 1924.
10
Ibidem.
11
HGA, Archief Gemeentewerken 1920-1929, doos 30 dossier A 20/118: 2/1 Brief Directeur Gemeentewerken aan B en W, 11 maart 1924.
5
De Directeur merkte ten slotte op dat het college zich niet moreel verplicht hoefde te voelen de school aan de Busken Huetstraat volgens het plan van Brandes uit te voeren. Hij had immers alleen een opdracht gekregen voor een school aan de Beetsstraat. Men zou aan de Busken Huetstraat een school kunnen bouwen ‘volgens een andere goedkoopere oplossing zooals die aan de Ketelstraat’.12 Nadat de gemeenteraad toestemming had gegeven voor de bouw van de school, moest er goedkeuring worden gehecht aan de aanleg van de zuid-oostelijke zijde van de Ketelstraat. Dat zou f. 19.000 gaan kosten. Dit bedrag was exclusief de kosten voor plantsoenaanleg en het planten van bomen die ten laste zouden komen van het grondbedrijf.13 Ten behoeve van de bouw van de school moest er een steiger worden gebouwd bij de Trekvliet. Daarvoor kwam half mei 1924 toestemming van Hoogheemraadschap Delfland.14 De school aan de Ketelstraat werd in eigen beheer uitgevoerd, zo meldde D.C. van der Zwart in mei aan de Inspecteur van het onderwijs.15 Volgens het Jaarverslag van de gemeente werd de school op 11 juni 1924 geopend.16 Aanleg van woningen in gebied tussen Broeksloot, Ketelstraat, Noordpolderkade en Trekweg. Op 16 juni 1924 ging de Gemeenteraad akkoord met de herziening van het uitbreidingsplan voor het gebied tussen de Noordpolderkade, Ketelstraat, Trekweg en Broeksloot.17 In het oorspronkelijke plan was het de bedoeling aan de noordelijke kant (Ketelstraat en omgeving) gesloten bebouwing aan te leggen en in het zuidelijke gedeelte (omgeving Broeksloot) villa’s. Omdat aan de overzijde van de Broeksloot gesloten bebouwing zou worden aangelegd, leek het B en W niet meer noodzakelijk aan de Haagse kant villa’s te bouwen. Het nieuwe ontwerp voor dit gedeelte van de stad gaf ‘de mogelijkheid een meer regelmatige bebouwing tot stand te brengen en tevens niettegenstaande den ruimeren plantsoenaanleg een meer economische bebouwing dan volgens het oorspronkelijke plan’.18 Afbeelding 4 geeft het plan Berlage voor de Molenwijk weer (rechts op de tekening).
12
Ibidem. HGA, Archief Gemeentewerken 1920-1929, doos 114 dossier B 3: 6/3 B en W aan de Gemeenteraad, 22 februari 1924 (bijlage raadsverslagen no. 148)
13
14
Ibidem, Conceptbrief van Gemeentewerken, 1 april 1924; Brief van Hoogheemraadschap met toestemming, 16 mei 1924. HGA, Archief Gemeentewerken 1920-1929, doos 30 dossier A 20/118: 2/1 Gemeentewerken aan de Inspecteur van het Onderwijs, 8 mei 1924.
15
16
Verslag over de toestand der gemeente ’s-Gravenhage (1924), bijlage 40. Verslag over de toestand der gemeente ’s-Gravenhage (1924), bijlage 17, Gemeenteraadsverslagen (1924) 491. 18 HGA, Archief Gemeentebestuur, inv.nr. 165: Bijlagen Gemeenteraad, 1924 no. 403. 17
6
Afb 4 Uit Guus Haest, De Oude Garde, 6. Plan Berlage, rechts de Molenwijk.
In december 1924 vond er een briefwisseling plaats tussen de dienst Stadsontwikkeling, Gemeentewerken en Maatschappij Cromvliet over de aanleg van het gedeelte tussen Broeksloot, Trekvliet, Ketelstraat en Stuwstraat. Afbeelding 5 laat het plan zien en de uitwerking van de afspraken tussen de gemeente en Maatschappij Cromvliet. Complicerende factor was het feit dat de Noordpolder een gedeelte van de grond in eigendom had, te weten het stoomgemaal. Omdat daar wijzigingen in moesten worden aangebracht moest Noordpolder toestemming geven. De toestemming voor de uitvoering werd op 24 april 1925 door Gemeentewerken aan Stadsontwikkeling gegeven.19 Over de vraag of de bouw van Maatschappij Cromvliet daadwerkelijk
19
HGA, Archief Gemeentewerken doos 81 dossier B 3: 101/1 Stadsontwikkeling aan Gemeentewerken, 31 december 1924, Stadsontwikkeling aan Maatschappij Cromvliet, december 1924, Gemeentewerken aan Stadsontwikkeling, 24 april 1925, Ontwerp Raadsbesluit, z.d..
7
heeft plaatsgevonden heb ik niets gevonden. Waarschijnlijk vond de Maatschappij Cromvliet dat ze aan teveel eisen moest voldoen en is er niets van de plannen terecht gekomen. Pas in 1943 immers werd een ontwerp herzieningsplan voor het gebied Ketelstraat, Broeksloot, Stuwstraat en Trekweg vastgesteld en in 1947 gaf de Gemeenteraad toestemming voor de aanleg van straten en een sportterrein aan de Ketelstraat.20 Om meer woningen te kunnen bouwen, werd in 1948 besloten de Ketelstraat door te trekken tot de Trekweg en een jaar later tot de bouw van 132 woningen, een sportgebouwtje en een wijklokaal tussen Stuwstraat, Ketelstraat en Trekweg. In 1950 werd een aanvang gemaakt met de bouw van 136 woningen, een sportgebouwtje, een wijklokaal en een rijwielkelder. Twee jaar later werd besloten straten aan te leggen tussen Ketelstraat en Broeksloot. 21 In totaal werden 224 woningwetwoningen gebouwd om het sportveld aan de verlengde Trekweg/Stuwstraat.22 Al in 1938 was er sprake van de aanleg van een speelterrein in de omgeving van de Ketelstraat. Jaarlijks werd in het gemeentelijk jaarverslag gemeld dat dat in de planning zat. In 1949 werd eindelijk een plan ingediend. Besloten werd met de aanleg te wachten tot de woningen gereed waren. In 1951/1952, toen een deel van de woningen gereed was, werd begonnen met de aanleg van het speelterrein.23 Het gedeelte achter de school was eigendom van Bouwmaatschappij Nieuw ’s-Gravenhage. Bloemisterij Edelweiss was er gevestigd (afb. 2 en 3). In 1928 werd besloten tot de aanleg van straten tussen Ketelstraat en Broeksloot voor rekening van de Bouwmaatschappij, de gemeente en de Gerardus Majellakerk.24 De gemeenteraad gaf in 1928 toestemming tot uitgifte van stukken grond in erfpacht tussen de Noorpolderkade, de Ketelstraat en de Klepstraat ter grootte van resp. 1280 m2 en 1492 m2.25 In 1934 werden particuliere woningen gebouwd aan de Vliegwielstraat.26 In het jaarverslag van 1929 is er sprake van de verhuur door de gemeente van een winkel aan de Ketelstraat. In 1937 zijn het er twee.27
20
Verslagen over de toestand der gemeente ’s-Gravenhage (1943), (1947). Ibidem (1948-1952). 22 Guus Haest, De Oude Garde, 7, Gertjan van den Beuken e.a. red., Je moet blijven strijden voor een leefbare wijk. Twaalf en een half jaar stadsvernieuwing Molenwijk (Den Haag 1988) 7. 23 Verslagen over de toestand der gemeente ’s-Gravenhage (1938-1952). 24 Verslag over de toestand der gemeente ’s-Gravenhage (1928). 25 Gemeenteraadsverslagen, 9 juli en 10 december 1928. 26 Guus Haest, De Oude Garde, 7, Gertjan van den Beuken e.a. red., Je moet blijven strijden voor een leefbare wijk. Twaalf en een half jaar stadsvernieuwing Molenwijk (Den Haag 1988) 7. 27 Verslagen over de toestand der gemeente ’s-Gravenhage (1929,1937). 21
8
Afb. 5. Uit Archief Gemeentewerken doos 81 dossier B 3 101/1
Stadsvernieuwing 1976-1988. De oorspronkelijke bewoners van de Molenwijk waren vooral lagere ambtenaren en arbeiders met een vast inkomen. Er woonden veel mensen die bij Gemeentewerken, de Plantsoenendienst, de HTM, de NS of de PTT werkten. Vandaar dat de buurt de naam ‘koperen knopenbuurt’ kreeg.28 De woningen waren naar de normen van de tijd ruim en hadden een eigen opgang, vaak in de vorm van het ‘Haagse portiek’. Elke woning had een eigen toilet. De stedebouwkundige opzet was voor die tijd ruim en modern en zorgvuldig ontworpen. De achtergevels daarentegen waren op korte afstand van elkaar. Er was daardoor een hoge woningdichtheid. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog behield de Molenwijk haar karakter van nette arbeidersbuurt, waar de mensen elkaar kenden en waar men met plezier woonde.29 In de jaren zestig veranderde het karakter van de wijk. Mensen die het zich konden veroorloven vertrokken naar ruimere woningen in de nieuwe naoorlogse wijken. Er kwamen huizen leeg te staan. Tegelijkertijd werden elders in Den Haag veel woningen gesloopt. Veel bewoners van deze panden konden de hoge huur in de nieuwe wijken niet betalen. Voor hen werden goedkopere woningen gezocht o.a. in de Molenwijk, waar huizen leeg stonden. Dit leidde tot een komen en gaan van bewoners. Voor oorspronkelijke bewoners reden temeer om te proberen te vertrekken. Vanaf 1975 kwamen veel Surinaamse Nederlanders naar Nederland en ook naar Den Haag. In het kader van gezinshereniging kwamen in die zelfde tijd Marokkaanse en Turkse families naar Nederland. Al deze mensen zochten een huis. Zij vestigden zich ook in de Molenwijk, omdat de woningen goedkoop waren en niet meer erg in trek bij de oorspronkelijke bewoners. Door de vele verhuizingen en de 28 29
Guus Haest, De Oude Garde, 11 , Gertjan van den Beuken e.a. red., Je moet blijven strijden, 8. Guus Haest, De Oude Garde, 9-11
9
gewijzigde bevolkingssamenstelling werden de sociale verbanden minder hecht. Het onderhoud van de woningen werd verwaarloosd en er werden weinig pogingen gedaan de woningen aan te passen aan de moderne tijd. Douches en moderne keukens werden slechts hier en daar geplaatst. De gemeente die de meeste woningen in beheer had, had weinig oog voor het verval en werkte het zelfs in de hand door haar toewijzingsbeleid. Er vond een concentratie van zwakke groepen in de wijk plaats. De Molenwijk gleed in de jaren zeventig af. Het materiële verval was niet meer te stoppen en de sociale structuur was verdwenen. Er was weinig gemeenschappelijks meer in de wijk, waardoor het recht van de sterkste kon gaan heersen. Er heerste angst.30 In 1973 werd een Aktiegroep Laakkwartier-Noord opgericht. Die verzette zich in de eerste plaats tegen de huurharmonisatie, maar verder wilde ze zich bezighouden met het woningonderhoud, de verkeersproblemen, renovatie en het leefklimaat in de wijk. In 1976 stelde de gemeente een overleggroep in die de plannen voor stadsvernieuwing moest gaan voorbereiden. In deze groep zaten vertegenwoordigers van de bewoners, waaronder de Aktiegroep, opbouwwerk, maatschappelijk werk, woningbouwvereniging De Goede Woning namens de Federatie van Woningcorporaties en ambtenaren. Deze overleggroep kreeg de opdracht de vervanging van 1770 woningen voor te bereiden.31 De overleggroep koos een aantal uitgangspunten. Alle gemeentewoningen moesten worden gesloopt, omdat opknappen te duur zou worden. De wijk moest in de eerste plaats een woonwijk blijven. Er moest een park midden in de wijk komen. Er zou worden gebouwd voor de bewoners van de wijk. Door nieuwbouw zouden wel de huren omhoog moeten. De Aktiegroep wilde dat die maximaal f. 275 zouden bedragen. Het ministerie kwam uit op huren van f. 413,60. Hierdoor liep het overleg vast. Er leek echter geen alternatief voor nieuwbouw en uiteindelijk koos in 1977 95% van de bewoners voor nieuwbouw. Onderhandelingen tussen dat gemeente en het ministerie hadden als resultaat dat de huren gemiddeld f. 300 zouden bedragen. In 1978 werd onder bewoners een onderzoek gehouden naar de woonwensen. Toen bleek dat slechts 10 % van de bewoners naar de nieuwbouw wilde terugkern. Dat had te maken met de te verwachten hoge huur van f. 413,60, maar ook met het slechte leefklimaat en het wantrouwen dat dit zou verbeteren. Bovendien zou men niet direct naar een nieuwe woning kunnen verhuizen, maar eerst ongeveer twee jaar elders wonen.32 Intussen was het uitplaatsen van de woningen in het voorjaar van 1978 begonnen en begon de sloop van 400 woningen in november. De Goede Woning bouwde de eerste twee blokken van 47 en 79 portiekwoningen op een terrein aan de kop van de Noordpolderkade tussen de Laakkade en de Elboogstraat. Deze werden in 1980 opgeleverd. In dat jaar hoopte de Goede Woning te beginnen met de bouw van een tweede complex van 129 woningen.33 Eind 1980 waren alle 430 woningen in Molenwijk-Noord gereed. Na Noord was de omgeving van het Cromvlietplein aan de beurt. Intussen was er een onderzoek gedaan waaruit bleek dat voor bepaalde stukken toch renovatie mogelijk was, al was de gemeente daar niet echt voor. Het blok aan de Stuwstraat (42 woningen en twee winkels) werd gerenoveerd. Verder werd er nieuwbouw gepleegd: 66 galerijwoningen, 69 portiekwoningen en 27 eengezinswoningen. De herhuisvesting ging sneller dan in de eerste fase, omdat de huizen in Noord gereed waren. Het tempo van de stadsvernieuwing werd opgevoerd vanwege de vele diefstallen en brandstichtingen, waardoor het gevoel van onveiligheid toenam. De bouw begon in maart 1982. De oplevering was in 1983. 30
Guus Haest, De Oude Garde, 11-13, Gertjan van den Beuken e.a., Je moet blijven strijden, 9-11. Gertjan van den Beuken e.a., Je moet blijven strijden, 9-11, W.M. van der Mast, D. Tas, ’75 jaar “De Goede Woning”, 1905-1980” in Jublileumnummer Contactblad De Goede Woning jrg 14 nr 3 (1979) 9. 32 Gertjan van den Beuken e.a., Je moet blijven strijden, 17-19. 33 W.M. van der Mast, D. Tas, ’75 jaar’, 9,10. 31
10
Vervolgens kwam de Eerste Stortstraat aan de beurt. Eind 1981 verhuisden de bewoners van 230 woningen die plaats moesten voor een wijkpark. Dat park werd in maart 1984 geopend.34 In 1983 ging men aan de slag met Molenwijk-Midden. Hier zouden 300 nieuwe woningen worden gebouwd en 100 woningen aan de Noordpolderkade en de Trekweg zouden worden gerenoveerd. Bij 46 te renoveren woningen aan de Noordpolderkade ontstonden problemen bij de fundering. Zij werden alsnog gesloopt. Na onderzoek werd besloten de woningen aan de Trekweg toch te renoveren. Dat gebeurde vanaf 1984. Zij werden duurder dan begroot. In dat jaar werd ook begonnen met de bouw van 249 nieuwe woningen in dit gebied. De woningen werden in 1985 opgeleverd. In deze periode werd ook het Wenckebach verzorgingstehuis gebouwd en bouwden bewoners in de Spilstraat hoek Noordpolderkade hun eigen woningwetwoning.35 In het gebied tussen Noordpolderstraat en Ketelstraat stonden 504 woningen. Het plan was hiervoor 300 nieuwbouwhuizen te bouwen en ongeveer 200 huizen aan de buitenrand te renoveren. De wethouder van Volkshuisvesting eiste een onderzoek over de mogelijkheden voor renovatie. Dat bleek mogelijk, maar de wethouder wilde dat de kosten per woning f. 9000 lager zouden komen te liggen. Daardoor bleek renovatie niet mogelijk en werd besloten tot sloop en nieuwbouw. Hierdoor ging het stedenbouwkundige karakter van de Molenwijk definitief verloren. De bouw van 356 woningen begon in 1986. De eerste huizen werden in 1987 opgeleverd, de laatste in juni 1988.36 Op afbeelding 6 is de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet van de Molenwijk te zien en op afbeelding 7 de situatie na de stadsvernieuwing. De wijk had een geheel nieuw aanzien gekregen. Dat gold niet voor het gebied tussen Ketelstraat en Broekslootkade, waar de gemeentewoningen werden gerenoveerd en particuliere woningverbetering plaats vond.37
34
Gertjan van den Beuken e.a., Je moet blijven strijden, 19-21. Ibidem, 22-24. 36 Ibidem, 24,25 37 Ibidem, 24. 35
11
Afb. 6 Uit Guus Haest, De Oude Garde, 34.
12
Afb. 7 Uit Guus Haest, De Oude Garde, 35. De situatie na de stadsvernieuwing.
13