Bots 9 | Hulpmiddel of onderwijsvoorziening
Bots 9 | Hulpmiddel of onderwijsvoorziening 9.1
Kinderen met een beperking kunnen hulpmiddelen nodig hebben om te communiceren, zich te verplaatsen of anderszins aan het dagelijks leven deel te nemen. Sommige hulpmiddelen en voorzieningen zijn specifiek gericht op de thuissituatie, sommige op de schoolsituatie. Het spreekt voor zich dat het merendeel van de benodigde hulpmiddelen en voorzieningen zowel thuis als op school moeten worden gebruikt. Zeker als het gaat om communicatiehulpmiddelen is het brede gebruik aan de orde. Deze hulpmiddelen om aan het dagelijks leven te kunnen deelnemen zijn opgenomen in de Zorgverzekeringswet. Er zijn echter ook, soms dezelfde, verstrekkingen, die in het kader van een onderwijsvoorziening op grond van artikel 2.17 IWIA, aangevraagd en verstrekt kunnen worden door het UWV. De afbakening tussen de twee loketten is voor de aanvrager niet altijd geheel duidelijk. Helaas is de afbakening ook niet altijd duidelijk voor de uitvoerders zelf.
Casus Freek is een door een erfelijke aandoening vanaf de basisschool zeer slechtziend geworden. De verwachting is dat hij zijn gezichtsvermogen geheel zal verliezen. Omdat deze aandoening in zijn familie voorkomt is hij wel enigszins voorbereid op de gevolgen. Zo heeft hij al enige tijd kunnen oefenen met braille lezen. Hij zit nu in vier havo en zal met enige ondersteuning straks zijn eindexamen op deze school kunnen doen. Dan is het wel nodig dat hij daarvoor een specifiek hulpmiddel krijgt om de communicatie goed te laten verlopen. Naast een eigen computer en aangepaste software zal hij een brailleleesregel nodig hebben. De aanvraag wordt gedaan bij de zorgverzekeraar. Als die de vraag stelt waar de brailleleesregel gebruikt wordt en Freek antwoordt dat hij die op school gaat gebruiken, wordt hij verwezen naar het UWV. Als daar de vraag komt of hij deze voorziening uitsluitend op school gaat gebruiken en bij zijn huiswerk, antwoordt Freek vrijmoedig dat hij de computer en de brailleleesregel natuurlijk ook gaat gebruiken in zijn vrije tijd, om met zijn vrienden te chatten en om zich met zijn thuisfront en familie te kunnen verstaan. Het UWV verwijst hem naar de zorgverzekeraar. Freek’s ouders spreken van ‘het kastje en de muur’ en willen een klacht indienen.
9.2
Wetgeving De aanspraken op een hulpmiddel of voorziening voor school is geregeld in artikel 2.17 van de Invoeringswet Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (IWIA) en het Reïntegratie-instrumentenbesluit. De aanspraken op een hulpmiddel of voorziening thuis is geregeld in de Zorgverzekeringswet, het Besluit Zorgverzekering en de Regeling Zorgverzekering. IWIA Artikel 2.17. lid 1 en 2 Overgangsrecht onderwijsvoorzieningen 1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft tot taak te bevorderen dat belemmeringen worden weggenomen die de ingezetene, bedoeld in artikel 3 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, vanwege ziekte of gebrek ondervindt bij het volgen van onderwijs, indien het een persoon betreft die: a. jonger is dan 17 jaar; b. studerende is als bedoeld in artikel 5 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten; c. jonger is dan 30 jaar en uitsluitend vanwege zijn ziekte of gebrek niet kan worden aangemerkt als studerende als bedoeld in artikel 5 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. 2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, voorzieningen toekennen die hem in staat stellen onderwijs te volgen. Reïntegratie-instrumentenbesluit artikel 2 en 19 Artikel 2. Uitgangspunten verstrekking subsidie en verlening voorzieningen 1. Een subsidie als bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA of een voorziening als bedoeld in artikel 52d van de Ziektewet, de artikelen 34, tweede lid, en 35 van de Wet WIA, artikel 65e van de WAO, artikel 59b van de Wajong, artikel 67c van de WAZ en artikel 2.17 van de IWIA, wordt niet verstrekt respectievelijk verleend indien het kosten van een voorziening of een voorziening betreft: a. die algemeen gebruikelijk is; of b. waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is.
1
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan een in dat lid bedoelde subsidie of voorziening worden verstrekt respectievelijk worden verleend indien deze dient ter vergoeding van kosten of voorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is en die vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie. 3. Bij de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt bij de beoordeling en berekening van de kosten en de verlening van een voorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening. Artikel 19. Onderwijsvoorzieningen 1. Onder voorzieningen als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, van de IWIA worden uitsluitend verstaan: a. vervoersvoorzieningen die ertoe strekken dat de persoon, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de IWIA, zijn opleidingslocatie kan bereiken; b. intermediaire activiteiten ten behoeve van personen met een auditieve handicap; c. meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de opleidingslocatie en de bij de opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de persoon, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de IWIA, zijn afgestemd. 2. Op de verlening van voorzieningen als bedoeld in artikel 2.17, derde lid, van de IWIA zijn de artikelen 5, 6 en 8 van overeenkomstige toepassing. 3. Onder voorzieningen als bedoeld in artikel 2.17, tweede en derde lid, van de IWIA worden niet verstaan: a. voorzieningen waarvoor een regeling is getroffen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; b. voorzieningen waarvoor een regeling is getroffen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of aanvullingen op die voorzieningen waarvoor een eigen bijdrage wordt betaald; c. personele onderwijsfaciliteiten, waaronder in ieder geval worden verstaan activiteiten als remedial teaching, ambulante begeleiding of het geven van begeleidingslessen; d. voorzieningen voor het vervoer van leerlingen naar en van een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs, tenzij artikel V van de Wet van 17 januari 2002, houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het vervoer van leerlingen (Stb. 2002, 59), van toepassing is; e. voorzieningen verband houdende met dyslexie. Zorgverzekeringswet (wet van 16 juni 2005, Stb. 2005, 358) § 3.2. De te verzekeren prestaties Artikel 11. 1. De zorgverzekeraar heeft jegens zijn verzekerden een zorgplicht die zodanig wordt vormgegeven dat de verzekerde bij wie het verzekerde risico zich voordoet, krachtens de zorgverzekering recht heeft op prestaties bestaande uit: a. de zorg of de overige diensten waaraan hij behoefte heeft; of b. vergoeding van de kosten van deze zorg of overige diensten alsmede, desgevraagd, activiteiten gericht op het verkrijgen van deze zorg of diensten. 2. In de zorgverzekering kunnen combinaties van verzekerde prestaties als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, worden opgenomen. 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden de inhoud en omvang van de in het eerste lid bedoelde prestaties nader geregeld en kan voor bij die maatregel aan te wijzen vormen van zorg of overige diensten worden bepaald dat een deel van de kosten voor rekening van de verzekerde komt. 4. In de algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bij ministeriële regeling: a. vormen van zorg of overige diensten kunnen worden uitgezonderd van de in het eerste lid bedoelde of in de maatregel nader omschreven prestaties; b. de inhoud en omvang van de prestaties bestaande uit zorg als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, c en d, nader wordt geregeld; c. nadere regels kunnen worden gesteld over het deel van de kosten dat voor rekening van de verzekerde komt. 5. Een zorgverzekeraar kan modelovereenkomsten aanbieden waarin, in geringe afwijking van het bepaalde bij of krachtens het eerste en derde lid, bepaalde om ethische of levensbeschouwelijke redenen controversiële prestaties buiten de dekking van de zorgverzekering blijven.
2
Besluit Zorgverzekering (28 juni 2005, Stb, 2005, 389) Artikel 2.9. 1. Hulpmiddelenzorg omvat bij ministeriële regeling aangewezen, functionerende hulpmiddelen en verbandmiddelen, waarbij kan worden geregeld: a. in welke gevallen de verzekerde recht heeft op die zorg; b. vergoeding van bij die regeling aangewezen kosten in verband met thuisdialyse. 2. De kosten van normaal gebruik van hulpmiddelen komen, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, voor rekening van de verzekerde. 3. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de verzekerde voor een hulpmiddel een eigen bijdrage betaalt ter grootte van: a. het verschil tussen de aanschaffingskosten en het bij dat hulpmiddel vermelde bedrag, dat kan verschillen naargelang de groep van verzekerden waartoe de verzekerde behoort; b. een daarbij vermeld bedrag wegens besparing van kosten. Regeling Zorgverzekering (1 september 2005, 1 oktober 2005, 5 december 2005 en 15 december 2005; resp. Stcrt. 2005, 171, 203, 246 en 249) § 1.4. Hulpmiddelenzorg Artikel 2.6. 1. De aangewezen hulpmiddelen zijn: t. hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en signalering als omschreven in artikel 2.26; bb. tactielleesapparatuur als omschreven in artikel 2.30; Artikel 2.26. 1. Hulpmiddelen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onderdeel t, omvatten: a. computers met bijbehorende apparatuur voor lichamelijk gehandicapten indien de lichamelijk gehandicapte voor informatie en communicatie of bediening van huishoudelijke hulpmiddelen geheel of nagenoeg geheel op deze middelen is aangewezen; b. schrijfmachines voor lichamelijk gehandicapten indien de lichamelijk gehandicapte voor het onderhouden van maatschappelijke contacten geheel of nagenoeg geheel op deze middelen is aangewezen; c. rekenmachines in een uitvoering aangepast aan een lichamelijke handicap; d. invoer- en uitvoerapparatuur en de daartoe benodigde programmatuur, noodzakelijke upgrades daarvan, alsmede accessoires voor een computer, een schrijfmachine en een rekenmachine, aangepast aan een lichamelijke handicap; e. computerprogrammatuur voor grootlettersystemen voor visueel gehandicapten; f. bladomslagapparatuur; g. opname- en voorleesapparatuur voor gehandicapten, zijnde: 1º. memorecorders voor visueel gehandicapten; 2º. daisy-spelers of daisy-programmatuur voor visueel gehandicapten, dyslectici en motorisch gehandicapten; 3º. voorleesapparatuur voor zwartdrukinformatie voor visueel gehandicapten; h. telefoons en een telefoneerhulpmiddel, zijnde: 1º. hulpmiddelen voor het kiezen van telefoonnummers; 2º. telefoonhoornhouders; 3º. met omgevingsbesturingsapparatuur te bedienen telefoons; 4º. teksttelefoons, faxapparatuur dan wel beeldtelefoons voor auditief gehandicapten indien voldaan is aan één van de zorginhoudelijke criteria vermeld in bijlage 3, onderdeel 8 en 9, van deze regeling; i. spraakvervangende hulpmiddelen bij een ernstige spraakhandicap; j. signaleringsapparatuur en een alarmeringssysteem, zijnde: 1º. wek- en waarschuwingsinstallaties ten behoeve van auditief gehandicapten indien voldaan is aan één van de zorginhoudelijke criteria vermeld in bijlage 3, onderdeel 10, van deze regeling; 2º. persoonlijke alarmeringsapparatuur voor lichamelijk gehandicapten indien de lichamelijk gehandicapte in een verhoogde risicosituatie verkeert. 2. Indien de aanschaffingskosten van faxapparatuur als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 4, hoger zijn dan u 95,00, betaalt de verzekerde een eigen bijdrage ter grootte van het verschil tussen de aanschaffingskosten en dat bedrag.
3
Artikel 2.30. Hulpmiddelen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onderdeel bb, omvatten tactielleesapparaten met toebehoren en vergoeding van de kosten, voor zover andere hulpmiddelen voor het lezen van zwartschrift voor de visueel gehandicapte niet doelmatig zijn en de verzekerde in staat is met het apparaat om te gaan.
9.3
Analyse Op de website van Onderwijs en Handicap komen we de volgende tekst tegen: “Waar indienen? UWV of zorgverzekeraar? Afhankelijk van het soort hulpmiddel, dient u de aanvraag in bij UWV of zorgverzekeraar. Tip: Omdat de scheidslijn nogal vaag is, is het aan te raden dit bij beide instanties te doen. Of wanneer u van de ene instantie een afwijzing krijgt, dien de aanvraag vervolgens in bij de andere organisatie.” En daarmee is deze bots prima omschreven. Het is al erg genoeg dat deze procedure ingewikkeld is, we kunnen blijkbaar niet anders dan ons daarbij neerleggen. We staan machteloos als we van het kastje naar de muur worden gestuurd. En vervolgens kunnen we niet anders dan bezwaar maken tegen een afwijzing en omtrekkende bewegingen om bij een andere uitvoerders alsnog aan te vragen. Onderwijs en Handicap onderkent dat en adviseert: “Als het niet lukt? Teken eerst per omgaande (uiterlijk binnen zes weken) bezwaar aan. De UWV neemt het bezwaar niet in behandeling als deze te laat binnenkomt. Volgt er een afwijzing, teken dan beroep aan. Een beroepsprocedure kan wel 1 tot 2 jaar duren. Wacht vooral niet op allerlei uitkomsten voordat u verdere actie onderneemt, maar probeer direct via een andere regeling een vergoeding te krijgen. Als u bij UWV een afwijzing heeft gekregen, dien dan een verzoek in bij de zorgverzekeraar. En vice versa.” Kortom, alle ijzers in het vuur houden, ook als het jaren gaat kosten. Een dure procedure. Niet alleen voor de aanvrager, maar ook voor de staat en de uitvoerder. Kan dat nu niet anders?
9.4
Oplossingsrichting Waarom zou het niet mogelijk zijn om één loket te maken waar een hulpmiddel of voorziening aangevraagd wordt en waarachter de verschillende uitvoerders van dergelijke wetgeving onderling uitmaken wie de bekostiging op zich neemt. De aanvrager stuurt zijn aanvraag op. Er wordt door een medewerker ‘van het loket’ gekeken onder welke verstrekker het gevraagde valt en vervolgens wordt de aanvraag afgehandeld. Blijkt achter het loket, dat er meningsverschil bestaat over wie de verstrekker is, dan wordt dat daar opgelost. De aanvrager hoeft daar geen last van te hebben. De aanvrager kan een bericht krijgen dat de beschikking nog even op zich laat wachten, binnen het gestelde in de Algemene wet bestuursrecht. Dan volgt de beschikking. Als dan een aanvrager het er niet mee eens is kan er gericht bezwaar worden aangetekend. Op die manier hoeft er geen tombola-effect te zijn: op goed geluk maar overal bezwaar en beroep aantekenen in de hoop dat je ergens gelijk krijgt. Zolang dat ene loket er niet is, kan besloten worden intern de aanvragen door te sturen. Overigens is dat al eerder bij wet geregeld. Zo zien wij in artikel 2:3. Van de Algemene wet bestuursrecht regels over doorzendplicht: 1. Het bestuursorgaan zendt geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender. Het is jammer dat de wet zo slecht gekend wordt en daarom niet of slecht wordt toegepast. Wellicht is het een goede oplossing om alle medewerkers van uitvoeringsorganen en indicatiestellers te verplichten hun deskundigheid op het terrein van rechten en plichten, zowel die van de aanvrager als de verstrekker op orde te brengen en te houden.
4