Bots 6 | Premiekorting en meerkosten werkplekaanpassing
Bots 6 | Premiekorting en meerkosten werkplekaanpassing 6.1
Werkgevers die een dienstverband aangaan met een werknemer met een structureel functionele beperking, maken aanspraak op premiekorting. De korting wordt geboden op de WIA- en de WW-premie, waarvoor de werkgever afdrachtplichtig is aan de belastingdienst. De beperking van de werknemer kan aanpassing van de werkplek noodzakelijk maken. Voor ‘nagelvaste aanpassingen’ kan de werkgever op grond van artikel 36 WIA subsidie aanvragen (meeneembare voorzieningen en aanpassingen worden door de werknemer aangevraagd). Artikel 36 WIA beperkt zich niet tot WIAgerechtigden, maar kan ook ingezet worden voor anderen met een structureel functionele beperking.
Casus Een accountantskantoor in het midden van het land heeft een vacature op de afdeling reproductie en post. Het gaat om werk met eenvoudige administratieve handelingen. Naar aanleiding van de vele publiciteit rond de Wajong vragen zij een reïntegratiebureau om kandidaten voor de functie te leveren. Er zijn twee kandidaten. Jasper is licht verstandelijk beperkt en is bekend met een lichte vorm van ADHD. Hij heeft na de praktijkschool nog een opleiding ROC niveau 1 gedaan. Hij is in staat tot eenvoudig administratief werk, maar kan ook bijspringen met andere klussen op het gebied van onderhoud en facilitaire dienstverlening. Jasper heeft structuur nodig en afgebakende taakopdrachten. Een jobcoach kan hem begeleiden op de werkplek. Francien heeft een licht motorische beperking door spina bifida (open rug). Zij is rolstoelgebonden (een handbewogen rolstoel). Francien heeft een vmbo-opleiding gemengde leerweg en is in staat tot administratieve handelingen. Het accountantskantoor heeft een voorkeur voor het in dienst nemen van Francien totdat de jobcoach op hun vraag, informatie geeft over de noodzakelijke aanpassingen en de vergoeding daarvan. De jobcoach legt uit dat de werkgever recht heeft op premiekorting van 3 jaar u 2.042,-, totaal u 6.126,-. De eigen bijdrage aan de aanpassingskosten daarentegen zijn in dit geval u 6.000,-. De wet spreekt over ‘meerkosten’, waarmee bedoeld wordt dat de bedragen van de premiekorting moeten worden ingezet voor de werkplekaanpassing. De aanpassingskosten zullen in dit geval hoog zijn omdat het hier een rolstoelgebonden werknemer betreft, waarvoor bouwtechnische aanpassingen moeten worden gedaan. Een traplift, het aanpassen van een toilet en het verlagen van kranen en wastafel gaan dit bedrag zeker te boven. Het accountantskantoor kiest vervolgens voor Jasper. Voor Jasper hebben zij ook recht op de u 6.126,- premiekorting, maar dat komt hen helemaal ten goede omdat voor Jasper geen nagelvaste aanpassingen nodig zijn. De directeur van het accountantskantoor vindt het eigenlijk niet te verteren dat hij op deze manier meewerkt aan discriminatie van rolstoelgebonden werkzoekenden, maar als ondernemer kan hij zich “een dergelijke pretsubsidie natuurlijk niet laten ontgaan”.
6.2
Wetgeving De wettelijke regels over de premiekorting vinden we in de Wet Financiering sociale verzekeringen. De regels over de subsidie voor de meerkosten vinden we in de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). De uitwerking van het drempelbedrag voor deze subsidie vinden we in het Reïntegratie-instrumentenbesluit (2-12-2005, Stb. 2005, 622).
Wet Financiering sociale verzekeringen Artikel 49. Wfsv Voorwaarden premiekorting 1. De werkgever past, voor zolang de dienstbetrekking duurt, doch ten hoogste gedurende de eerste drie jaar vanaf de aanvang van de dienstbetrekking, een korting toe op de door hem op grond van de artikelen 27 en 31 verschuldigde premies en op de op grond van afdeling 4 van dit hoofdstuk verschuldigde premie, voor de werknemer die op de dag van aanvang van die dienstbetrekking: a. recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; b. recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten; c. een indicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11 van de Wet Sociale Werkvoorziening heeft; d. naar het oordeel van de Centrale organisatie werk en inkomen een structurele functionele beperking
1
2.
3.
4. 5.
6. 7.
heeft en voor wiens ondersteuning bij arbeidsinschakeling het college van burgemeester en wethouders, op die dag, op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand verantwoordelijk is; e. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt en in verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt of heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten; of f. geen werknemer is als bedoeld in onderdeel b, achttien jaar is of ouder en in verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt of heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die zijn eigen arbeid geheel of gedeeltelijk heeft hervat of een andere functie bij dezelfde werkgever is gaan bekleden voor zolang de dienstbetrekking duurt, doch ten hoogste gedurende één jaar nadat die werknemer zijn eigen arbeid geheel of gedeeltelijk heeft hervat of een andere functie bij dezelfde werkgever is gaan bekleden. Ter uitvoering van het eerste lid, onderdeel d, wordt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in dat lid, de aanwezigheid van een structurele functionele beperking vastgesteld. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het eerste lid, onderdeel d, en dit lid in ieder geval met betrekking tot de gegevens die bij de aanvraag worden verstrekt en de kosten die voor de beoordeling van de aanvraag bij de aanvrager in rekening worden gebracht. Dit artikel is niet van toepassing indien de werknemer werkzaam is in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet Sociale Werkvoorziening. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de werknemer van wie in een arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij op de eerste dag na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of van het tijdvak, bedoeld in artikel 24 of 25, negende lid, van die wet: 1º. minder dan 35% arbeidsongeschikt is; 2º. op de eerste dag van dertien weken voorafgaand aan die dag geen dienstbetrekking had met een andere dan zijn eigen werkgever, tenzij de dienstbetrekking met die andere werkgever reeds bestond op de eerste dag van de wachttijd; 3º. niet in staat is tot het verrichten van eigen of andere passende arbeid bij de eigen werkgever; en 4º. binnen vijf jaar na die dag in dienstbetrekking werkzaamheden gaat verrichten bij een werkgever. Bij ministeriële regeling kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder d. Het UWV verstrekt op verzoek van de werknemer of de persoon die verwacht een dienstbetrekking met een werkgever te zullen aangaan een verklaring of de aanvrager naar het oordeel van het UWV voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het eerste lid, onderdeel e of f.
Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen Artikel 36. WIA Subsidieregeling werkgever 1. Het UWV kan op aanvraag van de werkgever die met een werknemer een dienstbetrekking, anders dan een dienstbetrekking in de zin van de Wet Sociale Werkvoorziening, van ten minste zes maanden is aangegaan of waarmee door elkaar opvolgende dienstbetrekkingen gedurende ten minste zes maanden een dienstbetrekking blijkt te bestaan, subsidie verstrekken voor meerkosten, voor zover: a. die werkgever aantoont dat het totaal van de kosten die hij maakt of heeft gemaakt ten behoeve van het in dienst houden of in dienst nemen van een werknemer met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking meer bedraagt dan bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedragen, die in hoogte verschillen afhankelijk van de hoogte van het loon van de werknemer; b. die werkgever, na ommekomst van de periode van drie respectievelijk één jaar, genoemd in artikel 49 van de Wet Financiering sociale verzekeringen, kosten maakt of heeft gemaakt ten behoeve van het in dienst houden van een werknemer als bedoeld in onderdeel a. 2. Onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan de kosten van voorzieningen, bedoeld in artikel 35, tweede lid, voor zover die naar de aard der zaak duurzaam zijn verenigd met het bedrijf van de werkgever. 3. Een subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstrekt indien de subsidie wordt aangevraagd voor een werknemer voor wie reeds eerder aan de werkgever subsidie op grond van dit artikel is verstrekt, tenzij de subsidieaanvraag: a. geen verband houdt met feiten en omstandigheden die aanleiding zijn geweest voor het verstrekken van de subsidie;
2
b. betrekking heeft op door de werkgever gemaakte kosten ter vervanging van de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen door de werknemer. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. Daarbij kunnen regels worden gesteld met betrekking tot subsidie in geval van overgang van onderneming als bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede met betrekking tot de te verstrekken gegevens bij een aanvraag voor subsidie.
Uit de Memorie van Toelichting WIA Artikel 4.2.4. Subsidieregeling werkgever Eerste lid De subsidie kan worden verstrekt op basis van de gegevens van de werkgever over de kosten die hij heeft gemaakt of moet maken voor de reïntegratie van de werknemer. Op grond van het eerste lid is het mogelijk dat een werkgever ook een aanvraag voor een subsidie kan indienen voordat hij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt. Indien een dergelijke aanvraag wordt ingediend, zal het UWV al een beschikking tot subsidieverlening kunnen nemen, voordat daadwerkelijk is aangetoond dat de kosten zijn gemaakt. Bij de subsidievaststelling kan de subsidie eventueel worden herzien indien blijkt dat de gemaakte kosten uiteindelijk anders zijn dan waarop de subsidie is gebaseerd. De hoogte en de voorwaarden voor de subsidie worden afgestemd op de arbeidsgehandicaptekorting (op de premie), die in de Wfsv wordt geregeld. In de algemene maatregel van bestuur zal worden bepaald ten opzichte van welke bedragen, afhankelijk van de omvang van de dienstbetrekking en de hoogte van het loon van de werknemer, er sprake moet zijn van meerkosten. Die grensbedragen worden gerelateerd aan een percentage van het minimumloon. Tweede lid In het tweede lid wordt bepaald met betrekking tot welke kosten subsidie aan de werkgever kan worden verstrekt. Dit betreft slechts de kosten van voorzieningen die duurzaam met het bedrijf van de werkgever zijn verenigd. Het gaat om voorzieningen die door de werkgever ten behoeve van zijn werknemer in het bedrijf zijn aangebracht en die niet "meeneembaar" zijn. Met andere woorden, als de werknemer een dienstbetrekking met een andere werkgever zou aangaan, kan hij de desbetreffende voorziening niet "meenemen". Hierbij kan gedacht worden aan de kosten van het aanpassen van het bedieningsmechanisme van een machine. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat voorzieningen die wel "meeneembaar" zijn en niet duurzaam zijn verenigd met het bedrijf van de werkgever, op grond van artikel 4.2.3, aan de werknemer zelf worden verstrekt. Derde lid Het doel van het derde lid is te voorkomen dat voor dezelfde werknemer en voor dezelfde kosten subsidie wordt verstrekt. Vierde lid Op grond van het vierde lid kunnen nadere regels worden gesteld. Die regels kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de wijze waarop rekening moet worden gehouden met het bedrijfseconomisch voordeel voor de werkgever van de te treffen voorziening. Die regels kunnen ook betrekking hebben op de beoordeling van de aanvraag en de voorwaarden voor toekenning. Onder meer valt daarbij te denken aan een onderscheid tussen voorzieningen die voor subsidie in aanmerking komen en voorzieningen die als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt en dus niet gesubsidieerd worden. Op grond van het vierde lid kunnen ook zo nodig afwijkende regels worden gesteld. Deze bepaling geeft de mogelijkheid tot het treffen van regels in verband met het vergoeden van kosten wanneer door een werkgever kosten zijn gemaakt ten behoeve van de reïntegratie van een werknemer en deze werknemer uiteindelijk de werkzaamheden niet kan hervatten. Er zijn dan omstandigheden denkbaar die een dergelijke vergoeding wel kunnen rechtvaardigen.
Reïntegratie-instrumentenbesluit Artikel 11. Rb Drempelbedrag kosten 1. Indien de werkgever een werknemer als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA in dienst heeft gehouden, bedraagt het in dat onderdeel bedoeld bedrag: a. u 450,- indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar minder dan 50% van het naar een
3
jaarbedrag herleide minimumloon bedraagt zoals dat voor de werknemer gold op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar; en b. u 2.000,- indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar ten minste 50% van het in onderdeel a bedoelde minimumloon bedraagt. 2. Indien de werkgever een werknemer als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA in dienst heeft genomen, bedraagt het in dat onderdeel bedoelde bedrag: a. u 1.350,- indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar minder dan 50% van het minimumloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt; en b. u 6.000,- indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar ten minste 50% van het minimumloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt. 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de subsidie, bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA, wordt verstrekt ten behoeve van een werknemer als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA voor wie de werkgever geen korting als bedoeld in artikel 49 van de Wet Financiering sociale verzekeringen kan toepassen.
Nota van Toelichting Rb Artikel 11. Drempelbedrag kosten Het drempelbedrag uit dit artikel is overgenomen uit artikel 16 van de Wet Rea, zoals dat artikel luidde vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 2.10 van de IWIA. In dit artikel worden de drempelbedragen voor de subsidie, bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA, vastgesteld. Het drempelbedrag is afgeleid van het bedrag dat als premiekorting wordt verleend en is afgerond op een rond bedrag. De hoogte van het bedrag is gekoppeld aan de omstandigheid of het gaat om plaatsing of herplaatsing en is gekoppeld aan de hoogte van het loon herleid naar jaarloon (bij plaatsing respectievelijk herplaatsing). De bedragen bij het in dienst houden zijn aldus u 2.000,- of u 450,- en bij plaatsing u 6.000,- of u 1.350,-. De werkgever kan een subsidie voor kosten van reïntegratie van werknemers met structurele functionele beperkingen vragen. Waar sprake is van structurele functionele beperkingen bij een werknemer in verband waarmee een subsidie voor kosten van reïntegratie kan worden verleend ten behoeve van aanpassing van de werkplek, maar ten behoeve van de werknemer geen aanspraak bestaat op premiekorting, hanteert het UWV geen drempelbedrag. Dit wordt bepaald in het derde lid.
6.3
Analyse De afgelopen jaren heeft de wetgever vaak wijzigingen in de onderhavige wetgeving aangebracht. De wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (REA) werd ingevoerd en weer afgevoerd. Reïntegratie-instrumenten als plaatsingsbudgetten en pakket op maat werden ingevoerd en weer afgevoerd. De premiekorting is uit de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en Werkloosheidswet (WW) gehaald en onder de Wet Financiering sociale verzekeringen (Wfsv) geplaatst. Kortom een soort balletje balletje met wetgeving. Want met die wijzigingen zijn een aantal omschrijvingen en uitgebreide toelichtingen verloren gegaan. Stond er in artikel 16 lid 2 REA over de subsidie voor extra reïntegratiekosten voor de werkgever nog “... kosten die voortvloeien uit de noodzakelijke aanpassingen van de samenstelling en toewijzing van arbeid, de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden en de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen, alsmede met de kosten die voortvloeien uit de aanpassing van de inrichting van het bedrijf ...” en “... Deze kosten zullen veelal betrekking hebben op scholing, training of begeleiding van de arbeidsgehandicapte, op aanpassingen van de werkplek of de inrichting van het bedrijf en de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen. Voorts kunnen deze kosten bestaan uit kosten van tijdelijk mindere productiviteit van de geplaatste arbeidsgehandicapte...”, in de nieuwe wetgeving is een dergelijke toelichting op kostenposten niet terug te vinden. Met de REA-uitleg werd goed onderkend dat er kostenposten zijn die nauwelijks concreet en zeker niet met ‘bonnetjes’ verantwoord kunnen worden. Aanpassingen van samenstelling en toewijzing van arbeid en aanpassing van productie- en werkmethoden, zijn onontbeerlijk, maar bestaan voornamelijk uit gesprekken met werkdivisies en andere collega’s, overleggen met leidinggevenden, uitproberen van handelingen, herschikken van protocollen en andere tijdsinvesterende activiteiten en handelingen, die niet goed in loonkosten, activiteitskosten of productiekosten uit te drukken zijn. In de huidige wetgeving staat dat ”... Dit slechts de kosten betreft van voorzieningen die duurzaam met het bedrijf van de werkgever zijn verenigd. Het gaat om voorzieningen die door de werkgever ten behoeve van zijn werknemer in het bedrijf zijn aangebracht en die niet "meeneembaar" zijn. Met andere woorden, als de werknemer een dienstbetrekking met een andere werkgever zou aangaan, kan hij de desbetreffende voorziening niet "meenemen". Hierbij kan gedacht worden aan de kosten van het aanpassen van het
4
bedieningsmechanisme van een machine...” (‘bonnetjes’-kostenposten). Gezien in de tijd is het verklaarbaar dat met de inwerkingtreding van de Wet WIA een stevige bezuiniging werd doorgevoerd. De plaatsingsbudgetten en pakketten op maat uit de REA waren bijvoorbeeld ook bedoeld voor de “mindere productiviteit van de arbeidsgehandicapte” en dat is nu slechts nog terug te vinden in de Wajong (loondispensatie). Maar het onbedoelde effect van deze bezuinigingen op moeilijk te omschrijven kostenposten, leidt nu tot discriminatie. De meeste werkgevers kiezen voor een werknemer met een structurele functionele beperking die geen meerkosten voor aanpassingen met zich meebrengt. De gehele premiekorting in de knip. Zij kiezen niet voor een visueel, auditief of motorisch beperkte werknemer, waarvoor een bedrijf en productielijnen moeten worden aangepast. Dan ben je immers een dief van je eigen portemonnee.
6.4
Oplossingsrichting De reden voor premiekorting (artikel 49 Wfsv) zou nauwkeurig(er) omschreven moeten worden. Waarvoor is die premiekorting nu precies? Welke kosten doen zich voor bij het in dienst nemen of houden van een werknemer met een structureel functionele beperking, die niet anderszins kunnen worden vergoed? De bedoelde besteding ten behoeve van de nieuwe werknemer moeten worden benadrukt. Artikel 36 WIA zou niet moeten gaan over de ‘meerkosten’ van aanpassingen, maar de werkgever zou een volledige vergoeding moeten kunnen krijgen voor bouwtechnische aanpassingen aan zijn bedrijf als hij iemand met een beperking een aangepaste werkplek aanbiedt. Er mag dan zeker gevraagd worden om een arbeidscontract van ten minste drie jaar om de vergoeding van die kosten te kunnen verantwoorden. Ook zou een onderzoek naar het bedrijfseconomische voordeel van een aanpassing standaard in de procedure moeten worden opgenomen. Maar er zou een scheiding moeten komen tussen de premiekorting en de bouwtechnische aanpassingen om ongelijkheid in de kansen op werk van mensen met een beperking te voorkomen. Ten overvloede wijzen we er graag op dat een begeleid werkenplek in het kader van de WSW in dit opzicht een ongelijkheid meebrengt. De werkgever van een begeleid-werken-werknemer ontvangt de Wfsv-premiekorting. Het aanpassen van de werkplek wordt bekostigd uit de subsidie WSW. Daarin zit geen eigen bijdrage besloten. De werkgever uit de bovengenoemde casus had wellicht Francien op zo’n werkplek in dienst kunnen nemen.
5