Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Woensdag 23 juli 1997, nr. 138
Nr. 21 UITSPRAAK van de Raad voor de Scheepvaart inzake de klacht van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, tegen kapitein A.G.C. Happel van het Nederlandse vrachtschip ’’Cemile’’, wegens het op 15 november 1996 varen terwijl hij daartoe niet bekwaam was en zulks doende de veiligheid van het schip en de overige scheepvaart in gevaar heeft gebracht, en dat hij als gevolg daarvan schade heeft gevaren aan het in de Marshall Islands geregistreerde vrachtschip ’’Wijszkow’’. Aangeklaagde: kapitein A.G.C. Happel Op 28 januari 1997 heeft het Hoofd van de Scheepvaartinspectie een klacht bij de Voorzitter van de Raad voor de Scheepvaart ingediend van de volgende inhoud: ’’Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, Gelezen: bijgaand concept proces-verbaal nummer 15/11/96-2-1-0, van de Politie RotterdamRijnmond, afdeling Rivierpolitie, en het Mutatie Rapport van de Politie RotterdamRijnmond, afdeling Rivierpolitie, opgemaakt 15 november 1996; Overwegende: dat uit de voornoemde stukken blijkt dat de kapitein van het Nederlandse vrachtschip ’’Cemile’’, roepnaam PDJN, Albert Gerardus Cornelis Happel, geboren 11 december 1948 te ’s-Gravenhage, met zijn schip, het vrachtschip ’’Cemile’’, op 15 november 1996 heeft gevaren terwijl hij daartoe niet bekwaam was en zulks doende de veiligheid van het schip en de overige scheepvaart in gevaar heeft gebracht, dat hij daarmee schade had gevaren aan het in de Marshall Islands geregistreerde vrachtschip ’’Wijszkow’’, dat de kapitein zulks doende zich niet heeft gehouden aan de verplichting, zoals neergelegd in artikel 4 lid k van de Schepenwet, ter zake het behoorlijk bemand zijn met voor zijn taak berekend personeel, in verband met de veiligheid van het schip; Van oordeel: dat kapitein Albert Gerardus Cornelis Happel, zich aldus schuldig heeft gemaakt aan misdraging als bedoeld in artikel 48 eerste lid van de Schepenwet; Gelet op: de eerder genoemde artikelen en artikel 49 van de Schepenwet;
ISSN 0921 - 7479 Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 1997
1
U 21 Stelt aan de Raad voor de Scheepvaart voor, een onderzoek in te stellen en kapitein Albert Gerardus Cornelis Happel, voornoemd, te horen’’. Een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld in artikel 29, derde lid, van de Schepenwet, besliste op 14 februari 1997 dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de gegrondheid van deze klacht. 1. Gang van het gehouden onderzoek De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek, onder meer omvattende: – een staat van inlichtingen van het vrachtschip ’’Cemile’’; – een fotokopie van de processen-verbaal, nummer PL17L0 15/11/96-2-1-0 t/m PL17LO 15/11/96-2-1-4 van de Politie Rotterdam-Rijnmond, afdeling Rivierpolitie, met bijlagen; – een fotokopie van een mutatie rapport opgemaakt d.d. 15 november 1996, door de Politie Rotterdam-Rijnmond, afdeling Rivierpolitie, district 12; – een fotokopie van een brief d.d. 12 december 1996, kenmerk VE, van medisch adviseur H. Locht, arts, aan de heer A.G.C. Happel; – een fotokopie van een vaarverbod opgelegd door Regiopolitie RotterdamRijnmond, aan kapitein A.G.C Happel, gedateerd 15 november 1996; – een ademanalyse formulier, gedateerd 15 november 1996; – een fotokopie van een brief van medisch adviseur H. Locht, kenmerk VE, d.d. 17 februari 1997, aan G. Th. Koning van de Scheepvaartinspectie. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad van 27 mei 1997. Voor het Hoofd van de Scheepvaartinspectie was ter zitting aanwezig de Inspecteur voor de Scheepvaart K.M. van der Velden. De Raad hoorde kapitein A.G.C. Happel van het ms. ’’Cemile’’, als aangeklaagde. De voorzitter zette de aangeklaagde, aan wie voormelde beslissing van 14 februari 1997 was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren, hetgeen hij dienstig achtte. De Inspecteur voor de Scheepvaart heeft het woord gevoerd. Aan de aangeklaagde is het recht gelaten het laatst te spreken. 2. Uit het voorlopig onderzoek blijkt het volgende: A. De schepen De ’’Cemile’’ is een Nederlands vrachtschip, toebehorend aan Rederij Cemile te Rotterdam. Het schip is in 1991 gebouwd, is 84,9 meter lang, meet 2370 GT en wordt voortbewogen door één schroef, aangedreven door een motor met een vermogen van 1499 kW. Het schip is uitgerust met een GMDSS radioinstallatie, radar, echolood, automatische stuurinrichting en gyrokompas. 2
U 21 De ’’Wijszkow’’ is een op de Marshall Islands geregistreerd vrachtschip, toebehorend aan Goplo Shipping te Majuro Mai. Het schip meet bruto 3127 registerton. B. De misdraging Aan de Politie Rotterdam-Rijnmond, afdeling Rivierpolitie, hebben – zakelijk weergegeven – verklaard: Eerste stuurman J.F.P.M. Verplanken (’’Cemile’’): Ik werk geruime tijd bij deze rederij. Mijn rang is sinds kort eerste stuurman. Deze reis is de eerste keer dat ik als zodanig fungeer. Op 13 november 1996, omstreeks 21.30 uur arriveerden wij met de ’’Cemile’’ in de Brittanniehaven te Rotterdam. De dag erop, omstreeks 09.00 uur, verscheen aan boord de nieuwe kapitein, genaamd Happel. Ik had nog nooit met deze man gevaren, De oude kapitein vertrok diezelfde dag, omstreeks 14.00 uur naar huis. Na lossing van de lading, moesten wij gaan verhalen naar de St. Laurenshaven in de Botlek. Dit zou gaan gebeuren op 14 november 1996, omstreeks 18.00 uur. Nadat de loods aan boord gekomen was ging deze met de kapitein naar de brug. Voordat de kapitein naar de brug ging, kon ik duidelijk zien, dat deze aardig wat alcohol had gedronken. Ik zag zijn bloeddoorlopen ogen en rook dat zijn adem naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook. Doch ik was van mening, dat het nog net ging, hij verkeerde althans nog niet in een dusdanige staat dat hij niet capabel was om met de ’’Cemile’’ te varen. Nadat wij ontmeerd waren, zag ik dat de loods het roer van de kapitein had overgenomen, waarom weet ik niet. Vermoedelijk vond de loods het raadzamer om zelf te gaan varen, of misschien is dit op verzoek van de loods gegaan. Nadat wij in de St. Laurenshaven gekomen waren, meerden wij over bakboord af langszij een zeeschip, genaamd ’’Wijszkow’’. Tijdens het afmeren, bevonden zowel de tweede stuurman als ik, ons aan dek van de ’’Cemile’’, teneinde deze goed af te meren. De ’’Cemile’’ was nog niet goed afgemeerd, of de kapitein en de loods waren al van de brug. Kennelijk zijn zij naar de hut van de kapitein gegaan. Wat er in die hut gebeurd is, weet ik niet. In elk geval, moesten wij die nacht, op 15 november 1996, omstreeks 00.30 uur gaan verhalen. De ’’Wijszkow’’ moest weg. De tweede stuurman ging aan dek om de ’’Cemile’’ los te gooien. De kapitein ging naar de brug. Ik zag echter dat hij veel alcohol gedronken had. Hij sprak met een dubbele tong en zijn adem rook sterk naar het gebruik van alcohol. Ik zag tevens dat hij onvast ter been was. Hij moest zich af en toe vastgrijpen, om niet om te vallen. Eigenlijk was het onverantwoord dat de kapitein met de ’’Cemile’’ ging varen. Ik ben toen ook maar naar de brug gegaan, om hem eventueel te gaan helpen. Ik moet echter bekennen, dat ik niet in staat ben om in de haven met de ’’Cemile’’ te manoeuvreren. Ik heb nog nooit instructie gehad om met dit schip te manoeuvreren. Ik kreeg echter stellig de indruk, dat de kapitein niet meer wist, wat hij deed. Onder normale omstandigheden vaart men het achterschip vrij van de ’’Wijszkow’’ om hierna recht achteruit te varen, zodat de ’’Wijszkow’’ ruimte genoeg heeft om te vertrekken. Voordat u aan boord kwam, heeft de kapitein diverse keren het achterschip van de ’’Cemile’’ vrijgevaren van de 3
U 21 ’’Wijszkow’’. Echter hierna werd het achterschip weer naar de ’’Wijszkow’’gebracht. Deze handeling ging meestal met flinke snelheid gepaard, zodat de ’’Cemile’’ met kracht tegen de ’’Wijszkow’’ voer, waardoor schade ontstond aan het hekwerk van de ’’Cemile’’. Of de ’’Wijszkow’’ hierdoor ook schade heeft gehad, weet ik niet, daar ik dit niet heb kunnen zien. Nadat u aan boord kwam, is ook nog het één en ander gebeurd. Ik hoef dit niet aan u te vertellen, daar u zelf gezien heeft hoe de handelingen van de kapitein op de brug waren Tweede stuurman E. Wolterman (’’Cemile’’): Ik ben sinds drie weken werkzaam bij deze rederij. Mijn rang is tweede stuurman. Ik ben sinds 21 oktober 1996 aan boord van de ’’Cemile’’. Op 13 november 1996, omstreeks 21.30 uur, kwamen wij aan in de Brittanniehaven te Rotterdam. Op 14 november 1996, omstreeks 09.00 uur, kwam de nieuwe kapitein, genaamd Happel aan boord. Op dezelfde dag, omstreeks 14.00 uur, ging de oude kapitein van boord. Na lossing van de lading zijn wij dezelfde dag, omstreeks 18.00 uur vertrokken, met de bedoeling om te gaan verhalen naar de St. Laurenshaven in de Botlek te Rotterdam. Naar mijn indruk had de kapitein alcohol gedronken. Ik vond echter dat het niet zo erg was dat hij niet meer kon varen. De kapitein bevond zich op de brug van de ’’Cemile’’ en manoeuvreerde met het schip. Op de brug bevond zich tevens de loods. Al spoedig bemerkte ik dat na het ontmeren deze loods het roer had overgenomen. Kennelijk deed hij dit omdat de kapitein teveel alcohol had genuttigd. Zeker weet ik dat echter niet. De loods heeft gedurende de verhaalreis met het schip gevaren. Na ongeveer twee uur arriveerden wij in de St. Laurenshaven te Rotterdam. Ik begreep dat wij over bakboord gingen afmeren, langszij een zeeschip, genaamd ’’Wijszkow’’. Laatstgenoemd schip lag achter in de St. Laurenshaven en wel aan de westzijde van die haven. Vlak voor wij langszij het schip afmeerden ging ik aan dek om de ’’Cemile’’ vast te maken. De kapitein en de loods bevonden zich op de brug. Kennelijk dachten de kapitein en de loods dat het schip reeds geheel gemeerd lag. Dit was echter niet het geval, daar er nog twee trossen vastgelegd moesten worden. Ik ging toen naar de brug en zag dat zowel de loods als de kapitein niet meer aanwezig waren. Het bleek dat de kapitein en de loods in de hut van de kapitein waren. Ik zag dat ze beiden met een blikje cola zaten. Ik weet niet of hier alcohol aan toegevoegd was. Nadat het schip geheel was afgemeerd vertrok de loods. Vervolgens zijn wij in de hut van de kapitein gebleven om nog wat te drinken. Ik heb toen de kapitein twee grote glazen whisky ingeschonken. Na wat gedronken te hebben ben ik naar mijn eigen hut gegaan. Op 15 november 1996, omstreeks 00.30 uur, wilde het zeeschip ’’Wijszkow’’ verhalen. Daar wij langszij lagen, moesten wij even mee verhalen. De kapitein ging naar de brug. Een matroos en ik gingen aan dek om de ’’Cemile’’ los te gooien. De eerste stuurman was, zoals ons later bleek, ook op de brug. Dit had hij gedaan, omdat bleek dat de kapitein door het gebruik van alcohol niet meer in staat was om behoorlijk met het schip te manoeuvreren. Onder normale omstandigheden was de ’’Cemile’’ zo ontmeerd, door het achterschip vrij te varen en vervolgens achteruit weg te varen. Hierdoor kon de ’’Wijszkow’’ zo zonder enige problemen wegvaren. Echter door de handelingen van de kapitein, zag ik, nadat de ’’Cemile’’ met het 4
U 21 achterschip afgedraaid was, deze de ’’Cemile’’ weer terugbracht in de richting van het zeeschip ’’Wijszkow’’, dit herhaalde zich diverse keren. Het langszij gaan ging gepaard met een dusdanige kracht dat daarbij schade ontstond. Ik ging naar de brug en zag daar dat de kapitein bezig was met het manoeuvreren van de ’’Cemile’’. Ik zag dat de kapitein niet vast ter been was. Een goed gesprek met hem was niet te voeren. Ik kreeg de indruk dat hij erg veel gedronken had. Enkele tijd later kwam de politie aan boord. Ik was blij dat de politie aan boord kwam, daar ik het onverantwoordelijk vond dat de kapitein in zijn toestand het schip voer. Verder moet ik verklaren, dat ik niet bij machte ben om met de ’’Cemile’’ in een haven te manoeuvreren. Ik heb nog nooit enige instructie hierin gehad. 3. Het onderzoek ter zitting Ter zitting van de Raad heeft aanvullend verklaard: Kapitein A.G.C. Happel: De bemanning was compleet toen ik ’s morgens aan boord kwam. Ik had toen nog niets gedronken. De zegelkast was toen niet verzegeld, ik ben hier echter niet in geweest; ik haalde de drank uit de koelkast. Ik wist dat wij de volgende dag zouden vertrekken. Het tweede verhalen was gepland tussen 02.00 uur en 04.00 uur, ik had dit ’s avonds gehoord. Ik ben te circa 23.00 uur gaan liggen. Ik lag te kooi toen ik de motor hoorde starten in verband met het verhalen. Ik ben toen naar de brug gegaan. De brug was klaargemaakt door de eerste stuurman. Ik heb geen opdracht gegeven om mij voor het verhalen te porren. De ’’Wijszkow’’ was iets groter dan de ’’Cemile’’. De ’’Cemile’’ had een rechtse, verstelbare schroef. Ten tijde van het voorval waren aan boord van de ’’Cemile’’: de eerste en tweede stuurman, twee matrozen, een kok en een machinist. Ik kende de twee stuurlieden nog niet goed. Ik geef toe dat ik tijdens het verhalen onder invloed van alcohol was. Tijdens het verhalen stonden de tweede stuurman en een matroos op de bak. De eerste stuurman stond op de brug. De problemen begonnen toen ik niet in de gaten had dat er ook nog een voortros aan de wal was gezet; ik dacht dat wij alleen met trossen aan ’’Wijszkow’’ vastzaten. Daarop ontstond enige paniek op de brug, waar inmiddels 6 à 8 man aanwezig waren. Door al die mensen raakte ik overstuur. De eerste stuurman kreeg van de politie opdracht om zich met het manoeuvreren te bemoeien. Hij kon echter niet in een haven manoeuvreren, dat heeft hij ook tegen de politie gezegd. Wat hij aan manoeuvres deed, deed hij volgens mij verkeerd. Ik kan hem dit niet kwalijk nemen, dit is wel meer het geval met stuurlieden, omdat ze van kapiteins niet de gelegenheid krijgen om in een haven te manoeuvreren. Ik heb, nog voor de politie aan boord was, de schade gezien aan de ’’Cemile’’, dit viel heel erg mee. De railing was wat ingezet, de ’’Wijszkow’’ had wat verfschade. Ik heb ’s nachts zelf de ’’Cemile’’ aan de wal afgemeerd. Ik heb geen loods gezien die door de agent van de rederij besteld zou zijn. Ik ben niet met de ’’Cemile’’ buitengaats geweest. Ik ben onmiddellijk na het afmeren door de politie meegenomen voor een alcoholtest. Ik was ten tijde van het voorval niet alcoholafhankelijk. 5
U 21 Ik ben in mei 1996 herkeurd. Ik ben door het DGSM doorverwezen naar de Arbo-dienst in Leiden. Ik ben op vrijdag 23 mei jl. in Leiden gekeurd door dokter Willemsen-Schulpen. Het betrof een tussenkeuring, niet de jaarlijkse keuring. Ik heb tegen haar verklaard dat ik contact had opgenomen met een bureau in Den Haag dat alcoholproblemen kan oplossen; ik wil namelijk volledig van de drank af. Daarna zou dokter Willemsen-Schulpen maandag 26 mei contact opnemen met dokter Locht van het DGSM. Mijn ogen, oren, urine en bloeddruk werden gecontroleerd. Het alcoholprobleem is dus niet door dokter Willemsen-Schulpen onderzocht. Ik ben één keer veroordeeld wegens het onder invloed rijden, dit is circa 4 à 5 jaar geleden. Mijn rijbewijs is toen zes maanden onvoorwaardelijk ingehouden en ik heb een boete gekregen van f 1.250,-. Ik heb nu geen alcoholproblemen meer. Ik geef toe dat ik behoorlijk wat gedronken had, ten tijde dat ik verantwoordelijk was voor dit schip. Ik geef tevens toe dat ik daarmee onverantwoordelijk heb gehandeld, dit kan ik niet goed praten. Achteraf heb ik nog gedacht: ’’had ik maar een loods besteld’’. Ik heb veel spijt van hetgeen gebeurd is. Ik heb nooit eerder alcoholproblemen gehad in de 33 jaar dat ik vaar. Ik heb onmiddellijk na dit voorval ontslag gekregen, ik loop nu in de bijstand. Ik heb van 12 december 1996 tot 17 maart 1997 gevaren. Op 12 december 1996 ben ik uit de WW gezet, in verband met het voorval met de ’’Cemile’’. Vóór 12 december voer ik ook via uitzendbureau’s. Ik kan nog steeds varen via uitzendbureau’s. Bij het aan de grond lopen van de ’’Elektron’’, op 7 januari 1995, is geen sprake geweest van alcoholgebruik. 4. Het standpunt van de Inspecteur Telefonisch contact tussen de Rivierpolitie van de Gemeente Rotterdam en de Scheepvaartinspectie betreffende een aanvaring, vermoedelijk veroorzaakt door een door alcoholgebruik onbekwame kapitein, was aanleiding tot het initiëren van een klacht tegen kapitein Happel wegens overtreding van artikel 4, lid k, van de Schepenwet. Uit het onderzoek is gebleken dat op 15 november 1996 rond 01.00 uur het ms. ’’Cemile’’ in aanvaring is geweest met het ms. ’’Wijszkow’’ en met de kade; het schip werd gemanoeuvreerd en gevoerd door kapitein Happel. Tegen kapitein Happel werd proces-verbaal opgemaakt op grond van artikel 27, lid 1, van de Scheepvaartverkeerswet, wegens het voeren van een schip onder invloed van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. De ademanalyse om 03.30 uur gaf een waarde van 795 UG/L. Het lichaam breekt gemiddeld 70 UG/L per uur af. Gezien het tijdsverloop sedert het moment van het veroorzaken van de aanvaring, circa 21⁄2 uur, was er dus sprake van 970 UG/L; dit komt overeen met circa 2,2%0 alcohol in het bloed. Wetenschappelijk (artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994) is vastgesteld dat de betreffende persoon dan onbekwaam is en onder andere hulp nodig heeft bij het lopen. De kapitein kreeg een vaarverbod van 9 uur opgelegd; voor de rederij was dit aanleiding voor ontslag op staande voet. De kapitein was één dag in dienst. Uit het onderzoek is verder gebleken dat op 14 november 1996 rond 18.00 uur het ms. ’’Cemile’’ werd verstoomd; kapitein Happel voerde toen het gezag. Volgens 6
U 21 getuigenverklaringen werd het schip tijdens het verstomen gevoerd door de loods, omdat er toen al sprake was van alcoholgebruik door de kapitein. Het vertrek van het tussen het ms. ’’Cemile’’ en de kade gemeerd liggende ms. ’’Wijszkow’’ was bekend; kapitein Happel had zoveel verantwoordelijkheid moeten tonen onder die omstandigheid, het in hoge mate onder invloed zijn van alcohol, niet mee te werken aan de manoeuvres. Mede gezien de staat en de omstandigheden waarin de politie de kapitein aantrof werd advies gevraagd aan de medisch adviseur van de Scheepvaartinspectie. Drs. Locht had gegronde twijfels aan de geneeskundige geschiktheid van de kapitein en droeg hem een ’’tussentijdse geneeskundige keuring conform artikel 32, lid 2, van het Schepelingenbesluit’’ op. De opgedragen geneeskundige keuring kon niet worden overgelegd; kapitein Happel is daarvoor geruime tijd in de gelegenheid geweest. Ik kom tot de conclusie dat kapitein Happel op 15 november 1996 te 01.00 uur niet zodanig bekwaam was dat hij zijn functie als kapitein kon uitoefenen. Hij heeft zich ernstig misdragen. De gegronde twijfels aan de geneeskundige geschiktheid zijn niet weggenomen. Ik stel de Raad voor kapitein Happel te straffen door hem de bevoegdheid om te varen als kapitein te ontnemen voor de tijd van één maand, en hem, hangende het onderzoek van de tussentijdse geneeskundige keuring en zijn geschiktheid, onbevoegd te verklaren om dienst te doen als kapitein en stuurman. 5. Het oordeel van de Raad Toedracht De ’’Cemile’’ was op 13 november 1996 ’s avonds in Rotterdam aangekomen en afgemeerd in de Brittannia-haven, alwaar het schip werd gelost. De volgende ochtend om 09.00 uur kwam er een nieuwe kapitein aan boord en de afgeloste kapitein vertrok om 14.00 uur. Na lossing van de lading zou het schip om circa 18.00 uur verhalen naar de St. Laurenshaven, over bakboord langszij het aldaar afgemeerde, onder de vlag van de Marshall Eilanden varende, zeeschip Wijszkow. Omdat dat schip ’s nachts naar zee vertrok, zou de ’’Cemile’’ die nacht nog een keer moeten ontmeren en daarna op de plaats van de ’’Wijszkow’’ moeten afmeren. De volgende dag zou ook de ’’Cemile’’ naar zee vertrekken. Voor het verhalen om 18.00 uur naar de St. Laurenshaven kwam er een loods aan boord. Zowel de eerste als de tweede stuurman namen voor vertrek waar dat de kapitein alcohol had gebruikt, zijn adem rook naar alcohol en hij had bloeddoorlopen ogen. Hij was volgens hen echter nog wel in staat om te varen. Tijdens de twee uur varen naar de nieuwe afmeerpositie langszij de ’’Wijszkow’’, zagen de stuurlieden dat de loods het sturen van de ’’Cemile’’ van de kapitein had overgenomen. Waarom de loods dit deed, was hen niet bekend. Nog voordat het afmeren gereed was, verdween de kapitein met de loods van de brug naar zijn hut. De tweede stuurman trof ze daar aan met een blikje cola. Of er alcohol aan toegevoegd was, wist hij niet. Nadat het afmeren gereed was, ging de loods van boord en werd door de tweede stuurman in de hut van de kapitein nog een drankje gedronken. Daarbij had de tweede stuurman de kapitein twee grote glazen whiskey ingeschonken. De tweede 7
U 21 stuurman was even later naar bed gegaan en ook de kapitein had zich, naar zijn zeggen, op zijn kooi ter ruste gelegd. Om 00.30 uur die nacht ging de ’’Wijszkow’’ vertrekken en moest de ’’Cemile’’ weer ontmeren. De kapitein hoorde dat de motoren werden gestart en ging naar de brug. De eerste stuurman zag dat de kapitein onvast ter been was en zich af en toe vast moest grijpen om niet te vallen. Zijn adem rook sterk naar alcohol en hij sprak met een dubbele tong. Hij vond het eigenlijk onverantwoord dat de kapitein met de ’’Cemile’’ ging varen en bleef op de brug om hem eventueel te helpen. De eerste stuurman had echter nog nooit met het schip gemanoeuvreerd en achtte zichzelf niet in staat om het schip te verhalen. De kapitein begon te manoeuvreren en bracht het achterschip diverse malen van de ’’Wijszkow’’ af doch daarna weer terug, waarbij het schip met kracht tegen de ’’Wijszkow’’ aankwam en het hekwerk van de ’’Cemile’’ schade opliep en de ’’Wijszkow’’ verfschade. Hij had daarbij niet in de gaten dat de voortros nog op de wal vaststond. De loods aan boord van de ’’Wijszkow’’ had om circa 01.00 uur de Havendienst om assistentie verzocht omdat hij met de ’’Wijszkow’’ wilde vertrekken. Het langszij liggende schip, de ’’Cemile’’, moest daartoe verhalen doch het probleem was dat de kapitein van de ’’Cemile’’ problemen zou hebben door overmatig alcoholgebruik. Het in de buurt varende politievaartuig AP5’’ ging poolshoogte nemen en zag dat de ’’Cemile’’ met het achterschip van de ’’Wijszkow’’ af was en kennelijk bezig was met ontmeren. Twee agenten van politie zijn daarop aan boord gegaan, naar de brug en constateerden daar dat de kapitein doende was met manoeuvreren, dat hij onvast ter been was en zich diverse malen vast moest grijpen om niet te vallen en sterk naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook. Een normaal gesprek bleek niet met hem te voeren en zij hoorden hoe hij met dubbelslaande tong sprak. Tevens namen zij waar dat de stuurman trachtte de juiste manoeuvre met de ’’Cemile’’ uit te voeren, doch dat de kapitein de instellingen door de eerste stuurman gedaan telkens tegenovergesteld zelf uitvoerde. Toen de stuurman de boegschroef in werking stelde om de ’’Cemile’’ vrij te houden van de ’’Wijszkow’’, stelde de kapitein deze weer buiten werking en verlagerde het voorschip van de ’’Cemile’’ wederom tegen de stuurboordvoorzijde van de ’’Wijszkow’’, waarbij schade ontstond. De agenten van politie waren van mening dat de kapitein niet in staat was om het schip te voeren of te sturen, spraken de kapitein aan en verzochten de eerste stuurman het gezag over de ’’Cemile’’ over te nemen en het schip vrij te varen van de ’’Wijszkow’’ en daarna op de vrijkomende plaats af te meren. De eerste stuurman verklaarde echter dat hij daaraan niet kon voldoen, omdat hij nog nooit eerder met de ’’Cemile’’ had gemanoeuvreerd in een haven. Hierop werd op verzoek van de agenten, door een inmiddels gearriveerde vertegenwoordiger van de agent van de ’’Cemile’’, een loods besteld. De kapitein bleef manoeuvreren en de agenten probeerden hem aanwijzingen te geven. De nog op de wal staande voortros werd losgegooid en door het personeel aan dek werd een bootje van de Roeiersvereniging stuurboordachter vastgemaakt om de ’’Cemile’’ langzaam achteruit weg te trekken. De agenten verzochten de kapitein om langzaam achteruit mee te draaien om een nieuwe aanvaring met de ’’Wijskow’’ te voorkomen. De kapitein stelde echter vooruit in. Toen hij daarop werd gewezen 8
U 21 door de agenten, zei hij hierop met dubbelslaande tong dat hij niet vooruit voer doch achteruit. Hierop stelde de eerste stuurman achteruit in. De kapitein bleef echter verder manoeuvreren, waardoor de ’’Cemile’’ nog een keer tegen de ’’Wijszkow’’ en vervolgens tegen de kade voer. Om 02.30 uur kwam er een loods aan boord die het manoeuvreren overnam, waarna het schip om 02.35 uur achter de ’’Wijszkow’’ werd afgemeerd. De kapitein kon zich later niet herinneren dat er een loods aan boord was gekomen en had volgens hem het schip zelf afgemeerd. Om 02.40 uur werd de kapitein door de politie aangehouden en om 02.48 uur verzocht om mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, als bedoeld in artikel 28 lid 1 van de Scheepvaartverkeerswet. De kapitein bleek echter niet in staat om volledig hieraan mee te werken. Hierna werd de kapitein overgebracht naar het politiebureau te Hoogvliet, alwaar om 03.27 uur een onderzoek van uitgeademde lucht werd gedaan, hetgeen een promilage van 795 UG/L aangaf. Om 03.30 uur werd de kapitein ingevolge artikel 29, eerste lid van de Scheepvaartverkeerswet, een vaarverbod van 9 uren opgelegd. Om circa 05.15 uur werd de kapitein door de agenten gehoord, doch de kapitein wenste geen enkele verklaring af te leggen. Om 06.00 uur werd de kapitein op last van de hulpofficier van justitie heengezonden. Het gebeurde deed bij het Hoofd van de Scheepvaartinspectie gegronde twijfels rijzen ten aanzien van de geneeskundige geschiktheid voor de zeevaart van de kapitein, en hem werd op 12 december 1996 opgedragen, ingevolge artikel 32, tweede lid, van het Schepelingenbesluit, om zich zo spoedig mogelijk tussentijds te laten keuren. Ten tijde van de zitting van de Raad op 27 mei 1997 was de kapitein inmiddels gekeurd, er was echter nog geen uitslag beschikbaar. Beschouwing Dat de ’’Cemile’’ op 14 november 1996 om 18.00 uur en omstreeks middernacht moest worden verhaald, was bij de kapitein bekend en kwam niet onverwachts. Het schip zou tevens de volgende dag naar zee vertrekken. Bij het verhalen om 18.00 uur was er een loods aan boord welke het schip verhaalde. De stuurlieden namen waar dat deze het schip stuurde. Daarvoor hadden ze beiden vastgesteld dat de kapitein naar alcohol rook. De kapitein had toen dus reeds alcohol gedronken. In welke mate was niet te achterhalen. Tussen het afmeren om circa 20.00 uur die avond, na de eerste maal verhalen, en het moment dat de kapitein om circa 00.30 uur naar de brug ging, heeft hij tenminste de twee grote glazen whiskey, welke hem door de tweede stuurman waren ingeschonken, gedronken. Gelet op de om 03.27 uur gemeten 795 UG/L, overeenkomende met een promillage van ongeveer 1,8, terwijl uit de verklaringen niet blijkt dat hij tussen 00.30 03.27 uur op de brug alcoholhoudende drank heeft gedronken, moet de kapitein die avond echter aanzienlijk meer hebben gedronken. Zodanig, dat hij om 03.27 uur bij de test niet in staat mocht worden geacht om zijn schip veilig te varen en een vaarverbod van 9 uren kreeg opgelegd. Dat betekende dat hij 3 uur eerder een nog hoger promillage moet hebben gehad en dus ook niet bekwaam mocht worden geacht om zijn schip te varen. Toen hij om circa 00.30 uur op de brug kwam was de eerste stuurman daar ook 9
U 21 aanwezig. De stuurman zag dat de kapitein veel alcohol op had, vond het eigenlijk onverantwoord dat de kapitein met de ’’Cemile’’ ging varen en had stellig de indruk dat de kapitein niet meer wist wat hij deed. Hij deed er echter niets aan en bewees het schip, de bemanning, maar met name ook de kapitein geen goede dienst. Een rol hierbij speelde dat de eerste stuurman zichzelf niet in staat achtte om met het schip te manoeuvreren en hij weigerde dit later ook, toen de politie hem vroeg het van de kapitein over te nemen. De stuurman had in dit geval echter zijn verantwoording als eerste stuurman moeten nemen en trachten de kapitein ervan te weerhouden om te gaan varen, de wal dienaangaand kunnen inlichten en een loods kunnen aanvragen. De kapitein vroeg ook niet aan de stuurman of hij het over wilde nemen en ging zelf het schip ontmeren en manoeuvreren, hetgeen niet erg goed lukte. Diverse malen werd het naastliggende schip, de ’’Wijszkow’’, aangevaren en de wal met geweld geraakt. Ook de om circa 01.10 uur aan boord gekomen agenten van politie constateerden dat de kapitein onbekwaam was, zodanig dat ze de stuurman verzochten het over te nemen, hetgeen deze weigerde. Ter zitting van de Raad verklaarde de kapitein dat het niet goed was wat er was gebeurd, dat hij teveel drank had gedronken, dat het hem speet en dat het niet nogmaals zou gebeuren. Het gebeuren had geleid tot zijn onmiddellijke ontslag. Hij had circa vijf jaar geleden wegens rijden onder invloed een boete van f 1250,– gehad en zijn rijbewijs was daarbij 6 maanden ingehouden. Hij had, verklaarde hij, geen alcoholprobleem. De Raad is van oordeel dat de kapitein op 15 november 1996, met het vrachtschip ’’Cemile’’, waarvan hij kapitein was en wetende dat hij met dit schip moest gaan verhalen, is gaan varen terwijl hij daartoe, door het nuttigen van teveel alcoholhoudende drank, niet bekwaam was en zulks doende de veiligheid van het schip, de opvarenden en de overige scheepvaart in gevaar heeft gebracht. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan misdraging als bedoeld in artikel 48 eerste lid van de Schepenwet. De Raad acht de door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie tegen de kapitein ingediende klacht in dier voege gegrond. Beslissing De Raad straft kapitein A.G.C. Happel, geboren op 11 december 1948 en wonende te Den Haag, wegens zijn misdraging als bedoeld in artikel 48 eerste lid van de Schepenwet, door hem de bevoegdheid om als kapitein op een schip als bedoeld in artikel 2 van de Schepenwet te varen, te ontnemen voor een periode van vier weken. Ter zitting verklaarde de kapitein dat de hem, door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, opgedragen tussentijdse keuring op zijn geneeskundige geschiktheid voor de zeevaart inmiddels had plaatsgevonden, doch er was nog geen uitslag. Door een commissie uit de Raad, werd op voorstel van het Hoofd van de Scheepvaart-inspectie, op 21 mei 1997 besloten om een onderzoek in te stellen naar de ongeschiktheid van de kapitein om zijn beroepsplichten te vervullen. Dit onderzoek door de Raad moet nog plaatsvinden. Onverlet bovenvermelde beslissing 10
U 21 inzake de misdraging van de kapitein, ziet de Raad thans geen gronden om in te gaan op het voorstel van de inspecteur om de kapitein, hangende het onderzoek naar zijn ongeschiktheid, onbevoegd te verklaren om als kapitein of als stuurman, op een schip als bedoeld in artikel 2 van de Schepenwet, dienst te doen. Aldus gedaan door mr. P.J. Bijleveld, plv. voorzitter, E. Bakker en R.M. Heezius, leden, in tegenwoordigheid van ’s Raads secretaris mr. D.J. Pimentel, en uitgesproken door de plv. voorzitter mr. P.J. Bijleveld, ter openbare zitting van de Raad van 27 mei 1997. (get.) P.J. Bijleveld, D.J. Pimentel
11