Marijke Willems
Onderwerp: Anders zijn Lessenreeks: Inclusie/handicap Gebruikte documentatie: boekje Technopolis Zonnestraal prentencd ‘Corel Megagallery’ cursus Godsdienst, Lerarenopleiding Vorselaar internet Bijlagen: foto’s: bijlage 1, spelopdrachten: bijlage 2, werkblad: bijlage 3, foto tweeling: bijlage 4, werkblad: bijlage 5 Voortaak: De kdn vullen op voorhand het eerste werkblad (bijlage 3) in (vb. de avond voordien).
Vormingsdoelen Aanvoelen dat iedereen ‘anders’ is ten opzichte van elkaar Inzien dat sommige mensen harder opvallen omdat ze op een andere manier ‘anders’ zijn. De verschillende vormen van ‘anders zijn’ verkennen. Ervaren op welke vlakken kdn verschillen van hun klasgenoten. Inzien dat alle mensen wel op minstens enkele vlakken verschillen (ook tweelingen!). Concrete doelen Kunnen vertellen waarom iemand op een foto anders is dan zichzelf (uiterlijk). Kunnen vertellen welke uiterlijke verschillen er zijn tussen hen en andere kdn. Kunnen vertellen welke innerlijke verschillen er zijn tussen hen en andere lln. Kunnen besluiten dat iedereen anders is ten opzichte van zichzelf en dat hij-/zijzelf ook anders is ten opzichte van anderen. Kunnen verwoorden het al dan niet fijn is om allemaal verschillend te zijn en waarom.
2
Les 1: Anders zijn. INHOUD + METHODE
MATERIAAL
1. ANDERS ZIJN ORIËNTATIE foto’s bekijken De kdn zitten, samen met de lkr in een kring. De lkr heeft de foto’s op tafel gelegd. A.d.h.v. richtvragen wordt er een gesprek opgebouwd.
foto’s van oude, jonge mensen, kinderen, mensen met andere huidskleur, kdn met een handicap, … (zie bijlage 1)
Bekijk de foto’s eens. Welke mensen vind jij anders dan jezelf? Leg dat eens uit? Waarom vind je dat? (Kdn gaan de ‘speciale’ mensen anders vinden omdat ze ouder zijn, een bril dragen andere huidskleur hebben, hoofddoek dragen, gehandicapt zijn, …) De lkr wijst een foto aan van een kind dat voor de kdn ‘normaal’ lijkt. Waarom is deze persoon dan niet anders dan jullie? Heeft hij/zij dan ook dezelfde haarkleur? Zou hij/zij even groot zijn? … -
Verschillen tussen de mensen (anders zijn): leeftijd huidskleur haarkleur geslacht 3
-
lengte kleur van ogen …
VERWERVING + VERWERKING UITERLIJK stoelenspel We hebben al wel gezien dat de mensen op deze foto’s verschillen van elkaar. Denken jullie dat wij allemaal hetzelfde zijn, of verschillen wij ook? We zullen dit eens testen…
Spelopdrachten: bijlage 2
Elke kind zit op een stoel. De lkr. zegt enkele kenmerken van uiterlijk en wat de kdn moeten doen. De lln doen gewoon wat de lkr. zegt. Vb. - De lln die groter zijn dan 1 m 45 gaan rechts naast hun stoel staan. - De lln die zwart haar hebben , gaan op hun stoel staan. - De lln die schoenmaat 37 hebben, bukken zich - … (Na een poosje) Kijk nu eens rond. Zitten of staan wij op allemaal op dezelfde plaats? Wat had ik gevraagd? Wat deden jullie?
4
werkblaadje De kdn nemen hun werkblaadje dat ze als voortaak meekregen. A.d.h.v. dit werkblad en het stoelenspel kom je, samen met de kdn, tot een besluit. Hoe komt dat wij allemaal op een andere plaats stonden? Hoe komt het dat wij andere dingen op ons blad geschreven hebben? Hebben we allemaal dezelfde neus? Kijk maar eens rond… Besluit: Iedereen heeft een ander uiterlijk. De ene is groter dan de andere, de ene heeft een andere neus dan de andere, de ene heeft een andere haarkleur, … . Niemand ziet er hetzelfde uit.
werkblad, bijlage 3
INNERLIJK De lkr laat een foto van een tweeling zien. Zijn deze meisjes verschillend? Wat hebben zij gelijk?
Foto tweeling, bijlage 4
haarkleur, kleur ogen, even groot, dezelfde kledij, … Hebben zij ook iets verschillend? Zal het ene meisje nooit eens anders zijn dan het tweede meisje? Zouden ze dezelfde hobby hebben? Zijn ze steeds op hetzelfde moment ziek? Zullen ze steeds op hetzelfde moment gelukkig zijn? Mensen verschillen niet enkel op uiterlijk vlak. Ook innerlijk gedragen ze zich anders.
5
De kdn vullen het werkblaadje in. Werkblaadje, bijlage 5 Hebben alle kindjes van onze klas dezelfde hobby? Kan het zijn dat je wel dezelfde hobby hebt? … De leuke weetjes kunnen ook eens kort besproken worden indien er nog tijd over is.
EVALUATIE Besluit trekken: Zijn wij qua uiterlijk verschillend? Zijn wij diep in ons binnenste anders dan anderen? Is dan iedereen anders dan anderen? Iedereen is verschillend dus niemand is anders! Klasgesprek: Wie vindt het fijn om allemaal anders te zijn? Waarom? Wie vindt het niet leuk om allemaal verschillend te zijn? Heb je liever dat iedereen helemaal hetzelfde is? Waarom?
6
Onderwerp: Talenten en gebreken (handicaps) … Lessenreeks: Inclusie/handicap Gebruikte documentatie:
‘Het ei van de smartlapvogel’ (Jommeke), Jef Nys ‘Mag ik eens wat vragen…’, blinden en slechtzienden: uitgeverij Averbode ‘Mag ik eens wat vragen…’, doven en gehoorgestoorden: uitgeverij Averbode http://www.fevlado.be/nieuws/reportages/2004/zonnenEnGarnalenGT.ht m ‘Le huitième jour.’, Jaco Van Dormael (film)
Bijlagen: strip: bijlage 6, braille: bijlage 7, zeg het met gebaren: bijlage 8, , filmfragmenten: bijlage 9, bloemetjes: bijlage 10 voortaak: (geen) Vormingsdoelen:
Beleven van het lichaam (inzien wat ze wel/niet kunnen). Ervaren hoe mensen met beperkte mogelijkheden moeten leven. Ontdekken hoe mensen elkaar kunnen aanvullen (helpen) bij een beperking. Ontdekken dat mensen met een handicap ook talenten hebben en sommige dingen zelfs beter kunnen dan wijzelf (vb. braille lezen, gebarentaal, …). Ervaren dat mensen beter leuke dingen vertellen aan elkaar dan elkaar uit te lachen. Lln voelen zich aanvaard als iemand die de moeite waard is en dingen goed kan.. Inzien dat mindervalide personen ook hele gelukkig kunnen zijn. Zij lijden geen triestig leven! Concrete doelen:
Gebreken, die mensen kunnen hebben, opnoemen. Zeggen hoe een mens, met een handicap zich kan voelen. Weten dat iedereen wel iets goed kan. Positieve dingen aan elkaar kunnen zeggen. Voorwerpen kunnen vinden wanneer men geblinddoekt is. Tekeningen/gebarentaal of liplezen verstaan. Hulp bieden aan kdn die het nodig hebben. Braille ontcijferen. 7
Enkele belangrijke zaken:
Indien er een inclusiekind in de klas aanwezig is, kan je vooral die ervaringsoefeningen kiezen die ook het dichtst bij zijn/haar mogelijkheden en moeilijkheden ligt. Hierdoor ontdekken kdn wanneer zij best hulp bieden aan het meisje/de jongen en wat dit meisje/deze jongen wel zelfstandig kan.
Probeer tijdens deze les de kdn zoveel mogelijk te laten ERVAREN! Zo begrijpen ze beter waarin ze een mindervalide kunnen helpen en welke talenten een mindervalide heeft.
Voor elke klas, en zelfs elk kind, zal de kennis over ‘handicap’ verschillend zijn. Daarom is het belangrijk om bij elke ervaringsoefening te schetsen bij welke handicap dit hoort, wat deze handicap inhoudt, … . Misschien kennen de kinderen wel een persoon met een handicap. Deze persoon kan eventueel uitgenodigd worden in de klas, of het kind kan er over vertellen. Een ‘babbelhalfuurtje’ kan gemakkelijk ingelast worden!
Misschien kan je na deze les met de kinderen eens een kijkje gaan nemen in het
buitengewoon onderwijs, of wat dacht je van een uitwisselingsproject? Misschien kan je met je klas, en ook de klas van het buitengewoon onderwijs, elk iets op hun niveau doen voor de andere klas…
8
Les 2: Talenten en gebreken (handicaps) … INHOUD + METHODE
MATERIAAL
1. HANDICAP ORIENTATIE strip: Tita Tellajora De kdn lezen dit stripfragment. Nadien wordt dit besproken. Wat gebeurde er in het verhaal? Hoe kwam dat? Denk je dat dit een ramp is voor Tita Tellajora? Waarom? Is ze gelukkig nu? … Tita is een wereldberoemde zangeres. Ze is in België om er op te treden. Wanneer ze op haar kamer in het hotel aankomt, ziet ze een muis lopen. Ze gilt zo hard dat haar stembanden gekwetst raken. Nu kan ze helemaal niet meer spreken. De dokter zegt dat er veel kans is dat ze nooit meer gaat kunnen zingen. Tita is heel ongelukkig nu. Daarom gaat ze raad vragen bij Jommeke.
Strip, zie bijlage 6
VERWERVING + VERWERKING handicap Er wordt een klasgesprek gehouden. Deze vrouw is haar stem kwijt. Zijn er nog andere mensen die zoiets voor hebben? Ken je vormen van handicaps? Kan iedereen lopen? Horen? Spreken? Zien? … vb:
-
blind zijn doof zijn been in het gips kindjes die moeilijker kunnen lezen, rekenen, … …
spel met voorwerpen: Enkele kdn worden geblinddoekt. De lkr. legt enkele voorwerpen verspreid in de klas. Elk geblinddoekt kd moet 1 voorwerp gaan halen en mee naar zijn plaats nemen. Waarom gaan jullie zo traag? Weten jullie waar het voorwerp ligt? Weten jullie wel dat jullie helemaal de verkeerde richting uitgaan? Denken jullie dat dit spel lang kan duren? Hoe voelen jullie je nu?
Deze opdracht lukt niet.
De lkr. verandert de spelregels. Vanaf nu mogen jullie geholpen worden. Per geblinddoekt kind mag telkens 1 kind dat wél ziet, zeggen hoe het ‘blinde’ kind moet lopen.
10
Wat deden de kdn die niet geblinddoekt waren? Hebben jullie nu ook zo lang achter de voorwerpen moeten zoeken? Hoe voelden jullie je nu, nu dat je hulp kreeg? De opdracht lukt al een stuk makkelijker! Er wordt besproken dat er toch heel wat blinden hun weg vinden in het verkeer, in huis, … . Zij zijn veel beter getraind op hun gehoor.
Braille ontcijferen De lkr geeft de lln een stukje braille. De lln moeten dit lezen. Omdat dit niet lukt, mogen de lln dit ontcijferen a.d.h.v. het braillealfabet.
Braille-oefening, stukje braille, bijlage 7
Zeg het met gebaren… De klas wordt verdeeld in 3 groepen. Van elke groep komt 1 kind naar voor. Deze kdn krijgen een woord of zinnetje dat ze, om de beurt, moeten uitbeelden voor hun eigen groep. De bedoeling is dat de groep kan raden wat hun groepsmakker uitbeeldt.
Zeg het met gebaren, bijlage 8
Deze oefening kan je gemakkelijk aanpassen aan de verschillende graden: in de derde graad kan je het ‘liplezen’ toepassen (wat het moeilijker maakt). In de eerste graad kan je misschien beter de woorden laten tekenen.
Bij deze oefening hoort een videofragmentje. Kdn kunnen een gebarentolk zien in de tv-serie ‘Flikken’. Filmfragment Ze merken op dat doven een ‘talent’ hebben: gebarentaal. Wanneer je een blad voor de ondertiteling houdt, zullen de kdn merken dat zij de gebarentaal niet gemakkelijk verstaan. Laat hen raden wat er verteld werd. Nadien kan je de ondertiteling laten zien en kunnen de lln horen of ze het juist hadden. Link videofragment: http://www.fevlado.be/nieuws/reportages/2004/zonnenEnGarnalenGT.htm
11
moeilijke rekenoefening: Deze oefening is beter geschikt wanneer er een inclusiekind met mentale handicap in de klas aanwezig is. De lkr geeft de kdn een rekenoefening op hoger niveau dat de meeste kdn nog niet aankunnen. De kdn moeten dit proberen op te lossen. Na enkele minuten zal blijken dat de meeste kdn hier niet in slagen, het is te moeilijk. De oefening wordt aan de kant gelegd, maar de lln mogen zich er tijdens de speeltijd, wanneer ze buiten zijn, weer aanzetten. Wie zal deze oefening opgelost krijgen? De kdn kunnen hulp gaan vragen aan een kind van het 5de of het 6de. Hier ontdekken ze weer dat hulp van anderen belangrijk kan zijn! (Misschien kan je best de lln van de derde graad op voorhand inlichten.) Wat dacht je toen je de oefening opkreeg? Hoe voelde je je? Kreeg je ze onmiddellijk opgelost? Wat heb je dan gedaan? Heb je de oplossing gevonden? Heb je die alleen gevonden? Sommige kdn hebben het soms nodig om hulp te krijgen van anderen. Zij vinden het heel fijn om op die manier de oplossing wel te vinden. Dit was een rekenoefening. Maar andere kdn kunnen misschien wat minder goed zijn in Taal of andere vakken. Elkaar helpen, is de boodschap! gebreken en gevoelens De lkr geeft een stelling op. Waar of niet waar? Een mindervalide persoon is heel ongelukkig.
Filmfragment, bijlage 9
Kdn geven hun mening over deze stelling. De oplossing wordt nog niet uit de doeken gedaan, die gaan de kdn zelf ontdekken a.d.h.v. de filmfragmenten. De lkr. toont de fragmenten van ‘Le Huitième Jour’. Kdn zien Harry, een mongool, lachen, huilen, boos wezen, … . 12
Kom met de kdn tot een besluit: Gehandicapten zijn helemaal geen andere mensen dan ons. Ook zij hebben gevoelens, verschillende gevoelens. Het is niet omdat ze een beetje trager denken, niet kunnen zien, … dat ze enkel verdrietig zijn. Deze mensen proberen ook het positieve van hun leven te ervaren.
Bloemetjes (positieve gevoelens) De kdn zitten per 6 in een kring. Elk kind krijgt een bloemetje. Op het hartje schrijven ze hun eigen borden, potlood naam. bloemetjes, bijlage 10 Opdracht: Elk kind geeft zijn bloemetje door aan de persoon die rechts van hem/haar zit. Deze persoon schrijft (met potlood) vervolgens iets positiefs over het kind waarvan de bloem is. (Wat kan dat kind goed, waarom vindt het dat kind zo tof, …). Als deze persoon dat genoteerd heeft, plooit het dat bloemblaadje toe op het lijntje en geeft het de bloem weer verder door naar rechts. Nu kan die nieuwe persoon, op zijn beurt, iets leuks schrijven over de persoon van wie het bloemetje is. Dit gaat zo verder totdat alle bloemblaadjes toegevouwen zijn. De bloemetjes komen na 5 kdn weer terecht bij de eigenaar van de bloem. De bloemen mogen nog niet open geplooid worden! Elk kind neemt zijn/haar soepbord. De lkr giet in elk bord een beetje water (zodat de bodem bedekt is). Op signaal van de leerkracht mogen de lln hun gesloten bloemetjes zachtjes op het water laten drijven. Laat de kdn genieten… hun bloemetje zal langzaam open bloeien… Maak het maar even heel stil… en lees maar eens wat de andere kdn over jou geschreven hebben. Kunnen jullie lezen wat er op jullie bloemetjes staat? Zijn het leuke dingen? Hoe voel je je nu? Vind je dat tof? Of vind je het niet fijn zulke dingen te lezen? Enkele kdn mogen voorlezen wat er op hun bloemetje staat. Indien er een inclusiekind aanwezig is, haar dit ook laten voorlezen.Het benadrukt haar positieve kanten!
13
Iedereen kan wel iets goed! Er bestaan geen mensen die helemaal niets kunnen. Mensen vinden het fijn dat anderen iets leuk over hen zeggen. Ze vinden dit veel leuker dan wanneer ze uitgelachen worden of slechte dingen te horen krijgen. Besluit: mensen moeten meer de goede dingen van elkaar zien en veel minder de gebreken! De bloemetjes worden op een handdoek gelegd om te laten drogen. Wanneer ze droog zijn, worden ze op de achterkant van het werkblad gekleefd.
EVALUATIE Tijdens deze les is het schrijven van de bloemetjes een leuke afsluiter van de les. Een echte evaluatie over deze les vind je terug bij les 3.
14
Onderwerp: Het grote ‘wist-je-datjes-spel’ Lessenreeks: Inclusie/handicap Gebruikte documentatie:
‘Wat je moet weten over blind zijn.’ , Peter White, Corona ‘Wat je moet weten over doof zijn.’, Maggie Wooley, Corona ‘Mag ik eens wat vragen…’, blinden en slechtzienden: uitgeverij Averbode ‘Mag ik eens wat vragen…’, doven en gehoorgestoorden: uitgeverij Averbode ‘Mag ik eens wat vragen…’, lichamelijk gehandicapten: uitgeverij Averbode ‘Mag ik eens wat vragen…’, mentaal gehandicapten: uitgeverij Averbode ‘Mag ik eens wat vragen…’, gehandicapten: uitgeverij Averbode ‘Gewoon bijzonder’, uit Zonestraal: ‘Wie ben jij?’, uitgeverij Averbode
Bijlagen:
Spel: bijlage 11, ‘Gewoon bijzonder’: bijlage 12, werkblad elfje: bijlage 13 voortaak: (geen)
Vormingsdoelen:
Samenwerken in groepjes. Zich inleven in (gedachten van) andere personen. Inzien dat mindervalide personen perfect kunnen meedraaien in de maatschappij, mits handige aanpassingen. Zelf terugblikken over wat in de voorbije lessen gezien werd. Eigen bevindingen durven uiten. Opkomen voor de rechten van iedereen. (a.d.h.v. de evaluatie). Werken aan een betere samenleving. Concrete doelen:
Kennisvragen oplossen (kennis opdoen). Oplossingen bedenken in bepaalde situaties. Bij stellingen zeggen of het waar of niet waar is en dit motiveren. Terugblikken op de voorbije lessen en hier een tekening/slogan of gedicht mee maken. (een eindbesluit maken voor zichzelf)
16
Enkele belangrijke zaken:
De spelkaartjes zijn reeds per graad gesorteerd, maar dit neemt niet weg dat dit nog aangepast kan worden! De lkr. weet het best welk niveau zijn/haar klas heeft en kan de inhoud, die hij/zij wil overbrengen eruit halen.
Wanneer er een inclusiekind in de klas zit, is het soms handig als de andere kdn, van de klas, op de hoogte gebracht worden van de speciale manier van werken. Zij hebben hier vaak veel vragen over. Daarom horen er ook inclusiekaartjes bij het spel. Op deze kaartjes staan de meest gestelde vragen van klasgenootjes die ze hebben over een inclusieproject. Natuurlijk zijn de kdn dan vrij om nog andere vragen te stellen! Wanneer het spel gespeeld wordt met inclusiekaartjes, is het misschien beter dat je dit spel speelt wanneer het inclusiekind vb. naar de logopediste is. Dit zal het gesprek over hem/haar misschien vergemakkelijken in de klas. Bij het spelen van de andere kaartjes, kan het inclusiekind er zeker bij zijn!
Het spelbord heeft geen einde. Dit zorgt ervoor dat het spel kan eindigen
wanneer je wil. De lkr. kan op voorhand bepalen welke vragen interessant zijn en hoeveel vragen er aan bod gaan komen. De tijd die je nodig hebt om het spel te spelen, zal dan elke keer anders kunnen zijn.
Bij sommige opdrachten is er geen specifiek antwoord (bv. bij een doe-opdracht) of zijn er meerdere antwoorden. Hier kan de lkr. beslissen of de kdn de opdracht goed hebben gedaan of niet.
De evaluatie op deze les, zal redelijk lang duren, vooral in de 3de graad. Daarom is het aangeraden de evaluatie pas te doen tijdens het volgende lesmoment (vb. de volgende dag). Hierbij herhaal je eerst wat er (vb. de dagen voordien) allemaal gezegd en gedaan geweest is en kan hierop de evaluatie volgen.
17
Les 3: Het grote wist-je-datjes-spel! INHOUD + METHODE
MATERIAAL
INCLUSIE Banken worden tegen elkaar geschoven zodat iedereen rond het spelbord kan zitten. De klas wordt in groepjes van 3 kdn verdeeld. Elke groep krijgt een pion. De groep die het hoogst aantal ogen gooit met de dobbelsteen, mag beginnen. Er wordt dan verder gespeeld in de wijzers van de klok. Telkens een groep aan de beurt is, gooit die met de dobbelsteen, gaat dit aantal stappen vooruit. Is het vakje blauw? De spelende groep neemt een kaartje en probeert het antwoord te vinden. Indien het juist is, krijgt deze groep 2 punten. Is het vakje rood? Dan mag de spelende ploeg geen kaartje nemen. Ze kunnen geen punten verdienen. Hebben de vakjes een andere kleur? De spelende groep mag een kaartje nemen en de vraag oplossen. Indien het antwoord juist is, krijgen ze 1 punt. Het doel van het spel is om zoveel mogelijk antwoorden te geven en zoveel mogelijk punten halen! --> Variatie voor de hogere graden: Indien de groep een fout antwoord geeft, mag de eerstvolgende groep een kans wagen. Kunnen zij het juiste antwoord vinden, dan krijgen ze deze punten. Indien ze het fout hebben, krijgt niemand de punten. Er wordt dan opnieuw met de dobbelsteen gegooid door diezelfde groep, ook al hebben ze het punt verdient. Kdn mogen steeds nog uitleg komen vragen aan de juf in verband met handicaps. Geen enkele vraag is slecht!
spelbord, opdrachten, bijlage 11
EVALUATIEFASE De kdn hebben tijdens het spel heel wat anders leren toekijken op handicaps. Vele mensen met een handicap kunnen zich perfect aanpassen aan het gewone dagelijkse leven. Om dit duidelijk te maken aan de andere kdn van de school, mensen buiten de school, … , maken de lln affiches/gedichten waarop ze de gelijkheid tussen ons en mindervalide personen kunnen duidelijk maken. Ze tonen in hun affiche waarin deze mensen uitblinken of hoe ze zich aanpassen. Deze affiches worden later verspreid in de school of op andere plaatsen in de parochie, …. Eventueel kan er hier klasoverschrijdend gewerkt worden. Vb. oudere kdn verzinnen een mooie spreuk of slogan bij wat jongere kdn getekend hebben. Ook de gedichtjes kunnen hierin verwerkt worden. Voor alle graden kan er gewerkt worden met het verhaaltje ‘Gewoon bijzonder’. ‘Gewoon bijzonder’ De lkr leest het verhaaltje voor. Het verhaal kan ook door kdn gelezen. Nadien wordt het verhaal besproken. Wat valt jullie meteen op aan het verhaal? Wat betekent de titel? Wie is er nu eigenlijk ‘bijzonder’? Welke hond heeft er hier een kleine handicap? Is deze hond bijzonder of de andere hond bijzonder? …
Verhaal ‘Gewoon bijzonder’, bijlage 12
Het wordt de kdn nog maar eens duidelijk dat iedereen op zich ‘bijzonder’ is en niet perse diegene die een bril draagt, iemand die doof is, of op een andere manier gehandicapt is, … .
19
Verwerking 1ste graad: tekening maken Er wordt kort overlopen wat de lln allemaal al opgestoken hebben in de lessen en in het verhaal. Wat vonden ze speciaal? Wat sprak hen aan? Wat hebben ze goed onthouden? Vervolgens maken de lln een tekening over hun bevindingen. Nadien kunnen alle tekeningen in de klas, in de school, in de parochie, … omhoog gehangen worden. Verwerking 2de graad: slogans maken Er wordt kort overlopen wat de lln allemaal al opgestoken hebben in de lessen en in het verhaal. Wat vonden ze speciaal? Wat sprak hen aan? Wat hebben ze goed onthouden? Vervolgens maken de lln een slogan over hun bevindingen. Indien de 2de graad niet samenwerkt met de eerste graad, kan men de kdn best ook een bijhorende tekening laten maken. Zo krijg je echte ‘promotieaffiches’ die je kan omhoog hangen in de school, parochie, … . Verwerking 3de graad: een gedicht (elfje) schrijven De lkr stelt enkele vragen in verband met het verhaal en de geziene lessen. Wat heb je reeds opgestoken rond dit thema? Wat sprak je aan? Is er iets waar je het helemaal niets mee eens bent? Wat had je niet verwacht? Waren er dingen bij waar je nog nooit over nagedacht had? Welke? Vind je dat deze dingen waar zijn of nier? Wie is er nu eigenlijk bijzonder? (vgl. met verhaaltje) … Is dit in het echte leven ook zo?
Werkblad, bijlage 13
20
Wie van jullie kent iemand die gehandicapt is? Heb je zo al eens iemand in de winkel gezien? Wat dacht je toen? Zou je nu ook zo denken? Of bekijk je het op een andere manier? Hoe zouden deze mensen zich voelen? …
Een elfje is een gedicht met 11 woordjes. Regel 1 heeft 1 woord, regel 2 heeft er twee, regel drie heeft drie woorden, regel vier heeft vier woorden en regel vijf heeft één woord.
De lkr zegt stap voor stap wat de lln in de vakjes moeten schrijven (op hun werkblad). Eerste regel: één woord.
Het woord roept een bepaalde sfeer op. Voor de lln die het moeilijk vinden om een startwoord te vinden, noteert de lkr er enkele aan bord. - bril, blind, doof, anders, gelijk, braille, gebaren, samen, handicap, mongolisme, … Tweede regel: twee woorden.
(vb. een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord) Het ene woord zegt iets over het andere. Waaraan denk je als je het woord van de eerste regel bekijkt? Schets dit in 2 woorden. Derde regel: drie woorden.
Je kan eventueel een werkwoordsvorm gebruiken, maar dit hoeft niet. Welk gevoel geven de twee eerste regels je? Is er iets anders dat er nog bij hoort? Vierde regel: vier woorden.
Er wordt iets van een conclusie getrokken. Dit kan met een gevoel, een indruk, een beeld etc. te maken hebben. Vijfde regel: één woord.
Dit is het slotwoord. Het laatste woord moet aan de lezer duidelijk maken wat jij wil, wat zo belangrijk is!
21
De lkr. geeft een voorbeeld: bril grote ogen gewoon en bijzonder ieder mens is anders samen
De lln gaan stapsgewijs te werk. De lkr gaat wel rond in de klas om de lln bij te sturen of te helpen met het vinden van goede woorden. Nadien schrijven de lln hun gedicht over op een mooi blad. De gedichten worden voorgelezen. Natuurlijk kunnen de kdn nog een mooie, bijhorende tekening voorzien zodat deze ook omhoog kunnen gehangen worden op verschillende plaatsen.
22