2
Inhoudsopgave Inhoudsopgave.......................................................................................................... 2 Bijlage 1 Ontwerples ................................................................................................. 3 Bijlage 2 Theorie over carnaval ................................................................................. 4 Bijlage 3 Kwartetspel................................................................................................. 6 Bijlage 4 Bewegingslessen handleiding................................................................... 10 Hoek 1: Bewegingen in de speeltuin.................................................................... 10 Hoek 2: Ook kaarten kunnen bewegen................................................................ 13 Hoek 3: Wauw ik bouw… .................................................................................... 13 Leskaarten voor de 3 hoeken (leerling handleiding) ............................................ 15 Bijlage 5 Constructie achtergrondinformatie ............................................................ 21 Werkblad constructie........................................................................................... 24 Bijlage 6 Evaluatie voor de leerkracht ..................................................................... 26 Bijlage 7 Evaluatie leerling ...................................................................................... 28
3
Bijlage 1 Ontwerples Ontwerpen 1. Bedenk samen met je groepje 3 leuke thema’s voor onze praalwagen. ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… 2. We gaan nu samen een keus maken. We kiezen van ieder groepje een thema uit, en gaan dan stemmen. Het thema is bekend: …………………………………………………………………………………
Teken, of beschrijf nu samen met je groepje, een mooie wagen over dit thema. Hoe ziet de gaafste, stoerste en mooiste wagen eruit? Opdracht: • teken met potlood • laat een verhaal zien in de tekening • gebruik je fantasie • teken de buitenkant • teken ook hoe je dingen kunt laten bewegen.
4
Bijlage 2 Theorie over carnaval Stukjes theorie Carnaval De carnavalsdagen zijn oorspronkelijk de drie dagen van uitspattingen voor de vastentijd, beginnend op carnavalszondag met als hoogtepunt de dinsdagavond, Vastenavond. In Nederland werd Carnaval oorspronkelijk in het katholieke zuiden gevierd, maar tegenwoordig is het ook in andere delen van het land populair. In het vijftiende-eeuwse Rome was de viering van het carnaval (toen nog Vastenavond genoemd) ook heel belangrijk. Ook de katholieke kerk droeg bij aan de feestvreugde. Paus Paulus II liet voedsel uitdelen, terwijl van paus Sixtus IV wordt gezegd dat hij zich persoonlijk onder de feestvierende menigte mengde. Tijdens Carnaval zijn er feesten waarop gehost en gedronken wordt en er zijn optochten, waarin soms bekende personen belachelijk worden gemaakt. De datum van carnaval De datum van de eerste carnavalsdag, de zondag, hangt af van de datum van paaszondag. Ga dan 7 weken terug voor de eerste carnavalsdag. Carnaval begint officieel op zondag. De zaterdag is er in de loop der jaren als een extra feestdag bijgesmokkeld. De vroegst mogelijke carnaval is op 1 februari. De laatst mogelijke datum is 7 maart. De voorbereiding van carnaval begint al op 11 november. De elfde van de elfde. Elf is het gekkengetal. Dan kiezen carnavalsverenigingen een raad van elf en wijzen zij de Prins Carnaval van dat jaar aan. In Den Bosch is dit niet zo. In den Bosch wordt elk jaar alleen een nieuwe Jeugdprins gekozen. De elfde van de elfde is het kwekfestijn er wordt dan opgetreden door verschillende carnavalsgroepen. Ze maken muziek en het leukste stukje muziek wint. Ook Sint Maarten (11 november) is er mee verbonden. Sint Maarten is onder andere de beschermheilige van bekeerde dronkaards en op Sint Maarten begint het Sint Maartensvasten. Geen Christelijk feest meer In de zeventiende en achttiende eeuw leed het feest een kwijnend bestaan, waardoor Carnaval en kerk weer los van elkaar kwamen te staan. Veel mensen gingen het feest toen zien als achterlijk plattelandsvermaak. Maar in de negentiende en twintigste eeuw leefde het feest onder druk van de bevolking weer op. Dwars tegen de ontkerkelijking in. Vasten Aswoensdag De vastenperiode van veertig dagen begon op Aswoensdag. Het licht vasten hield in dat men sober en vleesloos at. Op Aswoensdag zelf aten mensen traditioneel witte bonen met haring. Aswoensdag was en is ook een dag van boetedoening. In Rooms-Katholiek Nederland halen mensen nog steeds een askruisje op deze dag. De pastoor tekent dan met as een kruisje op hun voorhoofd. Hun zonden zijn dan vergeven. As geldt als teken van rouw en boetedoening. Het blijft over van het reinigende en vernietigende vuur. De priester zegt: ‘Gedenk mens, dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren.’ Zo wordt men ook herinnerd aan de betrekkelijkheid van het leven. Maar het geldt tegelijkertijd als teken van nieuw leven, omdat as vruchtbaar is. De pastoor gebruikt as die afkomstig is van de verbrande gewijde palmtakjes van vorig jaar. Met Palmpasen worden er weer nieuwe gewijd.
5 Vastentrommeltje: Kinderen bewaarden de snoepjes die ze kregen in een vastentrommeltje. Je moest dat trommeltje zo vol mogelijk zien te krijgen. Halverwege de vasten kon je er een paar snoepjes uitnemen; aan het eind, met Pasen, mocht je het achter elkaar leegplunderen. Heel wat kinderen begonnen de paasdagen dan ook met buikpijn. Carnaval in verschillende landen Ook in Italië, Frankrijk en Duitsland wordt massaal carnaval gevierd. In het zuiden van Duitsland gaan mensen skiën met hun verkleedkleren aan. In Charleroi in Wallonië bekogelen verklede mannen het publiek met sinaasappels. De hele stad komt onder te zitten. Het grootste carnavalsfeest wordt gevierd in Rio de Janeiro in Brazilië. Nergens ter wereld zijn de kostuums zo schitterend en buitenissig. In Nederland zijn er inmiddels zomercarnavals waar de uitbundige kostuums en aankleding voor een Latijns-Amerikaanse sfeer zorgen. Carnavalsnamen Ieder(e) dorp of stad heeft met carnaval zijn eigen “bijnaam”. - Oeteldonk: ’s-Hertogenbosch - Lampengat: Eindhoven - Mestreech: Maastricht - Zandhazendorp: Rosmalen
6
Bijlage 3 Kwartetspel Kwartetspel
De datum
Carnaval Plaats: Zuid-Nederland Optocht Rome (15e eeuw) Hossen Carnaval
Plaats: Zuid-Nederland Optocht Rome (15e eeuw) Hossen
Pasen Maart/April 11e van de 11e Prins Carnaval
De datum Pasen Maart/April 11e van de 11e Prins Carnaval De datum
Carnaval Plaats: Zuid-Nederland Optocht Rome (15e eeuw) Hossen Carnaval
Plaats: Zuid-Nederland Optocht Rome (15e eeuw) Hossen
Pasen Maart/April 11e van de 11e Prins Carnaval
7 De datum Pasen Maart/April 11e van de 11e Prins Carnaval Carnavalsnamen
Oeteldonk Lampengat Mestreech Zandhazendorp
Geen Christelijk feest
Reformatie Kerk Plattelandsvermaak Feest Geen Christelijk feest
Carnavalsnamen
Oeteldonk Lampengat Mestreech Zandhazendorp Carnavalsnamen
Reformatie Kerk Plattelandsvermaak Feest Geen Christelijk feest
Oeteldonk Lampengat Mestreech Zandhazendorp Carnavalsnamen
Reformatie Kerk Plattelandsvermaak Feest Geen Christelijk feest
Oeteldonk Lampengat Mestreech Zandhazendorp
Reformatie Kerk Plattelandsvermaak
8 Feest
Vastentrommeltje Palmpasen
Vasten
Carnaval in verschillende landen
Aswoensdag: zonden vergeven Vleesloos Vastentrommeltje Palmpasen
Italië Frankrijk Duitsland Brazilië
Vasten
Aswoensdag: zonden vergeven Vleesloos Vastentrommeltje Palmpasen Vasten
Carnaval in verschillende landen Italië Frankrijk Duitsland Brazilië Carnaval in verschillende landen
Aswoensdag: zonden vergeven Vleesloos Vastentrommeltje Palmpasen Vasten
Italië Frankrijk Duitsland Brazilië Carnaval in verschillende landen
Aswoensdag: zonden vergeven Vleesloos
9
Italië Frankrijk Duitsland Brazilië
Bijlage 4 Bewegingslessen handleiding Leskaarten voor de 3 hoeken (leerkracht handleiding)
Hoek 1: Bewegingen in de speeltuin -
-
-
beginsituatie: De leerlingen zien in het dagelijkse leven veel dynamische en statische ontwerpen. Zij verdiepen zich hier normaal gesproken niet in en zien dit als normaal. Deze les ontdekken leerlingen dat er veel meer techniek achter de dagelijkse voorwerpen zit. Ook leren zij hierdoor inzien dat dynamiek in veel vormen voorkomt. Deze dynamische ontwerpen vormen samen de basis voor het ontwerpen en het bouwen van onze carnavalswagen. doelen: De leerlingen ontdekken dat speeltoestellen (uit het dagelijkse leven) ook uit bewegende en niet-bewegende onderdelen bestaan. De kinderen oefenen met het maken van een constructie met kosteloos materiaal. materialen: o werkblad: naar de speeltuin (zie volgende 2 bladzijdes) o kosteloos materiaal o karton o touw o rietjes o pijpenragers o satéstokjes o lijm o scharen o tekenpapier o tekenmateriaal
11
12
13
Hoek 2: Ook kaarten kunnen bewegen -
-
-
beginsituatie: De leerlingen zien in het dagelijkse leven veel dynamische en statische ontwerpen. Zij verdiepen zich hier normaal gesproken niet in en zien dit als normaal. Deze les ontdekken leerlingen dat er veel meer techniek achter de dagelijkse voorwerpen zit. Ook leren zij hierdoor inzien dat dynamiek in veel vormen voorkomt. Deze dynamische ontwerpen vormen samen de basis voor het ontwerpen en het bouwen van onze carnavalswagen. Kinderen raken direct enthousiast als ze voor hun verjaardag een kaart krijgen waarin felle kleuren zitten en waarop iets beweegt. Beweging spreekt hen kennelijk aan. Vandaar dat deze opdracht prima aan de belevingswereld van de kinderen sluit. doelen: De kinderen weten na afloop hoe zij iets kunnen laten bewegen op een vaste plaats (in de vorm van een wenskaart) De kinderen laten een onderdeel ronddraaien met behulp van een splitpen De kinderen oefenen met het gebruik van een mal, waardoor steeds hetzelfde product kan worden gemaakt. materialen: o werkblad: bewegende kaarten (zie hieronder) o splitpennen o een mal o schaar o prikpen o papierlijm o tekenmateriaal o gekleurd papier
Tip: Maak een voorbeeld.
Hoek 3: Wauw ik bouw… -
beginsituatie: De leerlingen zien in het dagelijkse leven veel dynamische en statische ontwerpen. Zij verdiepen zich hier normaalgesproken niet in en zien dit als normaal. Deze les ontdekken leerlingen dat er veel meer techniek achter de dagelijkse voorwerpen zit. Ook leren zij hierdoor inzien dat dynamiek in veel vormen voorkomt. Deze dynamische ontwerpen vormen samen de basis voor het ontwerpen en het bouwen van onze carnavalswagen.
14
-
-
doelen: De kinderen visualiseren hun ideeën. De kinderen weten aan het eind van deze les wat de volgende overbrengingen inhouden: o van ronddraaiende naar ronddraaiende beweging o van ronddraaiende naar rechtlijnige beweging o van rechtlijnige naar rechtlijnige beweging materialen: o Knex-voorbeelden (m.b.v. foto’s na te bouwen) 1. (van ronddraaiende naar rechtlijnige beweging)
= =
2. (van ronddraaiende naar ronddraaiende beweging)
3. (van rechtlijnige naar rechtlijnige beweging)
o o
knexdoos gemaakte leskaarten
15
Leskaarten voor de 3 hoeken (leerling handleiding) Leskaart - Hoek 1: Bewegingen in de speeltuin Hallo allemaal, Jullie zijn hier beland in jullie eigen speeltuin. Jullie zijn vast al vaker in een speeltuin geweest. In een speeltuin vermaak je jezelf met de speeltoestellen. Welke speeltoestellen vindt/vond je nu leuk? Vertel dit aan elkaar. Als je dit gedaan hebt, bekijk je het werkblad. Kleur dan alle speeltoestellen waarin iets beweegt. Wanneer een toestel beweegt, noemen we dat met een moeilijk woord een dynamisch toestel. Zijn er ook toestellen waar geen beweging in zit? Laat deze toestellen ongekleurd. Deze toestellen noemen we statische toestellen. Als je dit gedaan hebt, lever je het werkblad bij je leerkracht in. Vervolgens mag je met de materialen die op tafel liggen een speeltoestel bouwen, waarin beweging zit. Geef dit toestel een originele naam. Leskaart - Hoek 2: Ook kaarten kunnen bewegen (gesloten aanbieding) Hallo allemaal, Mijn neefje is binnenkort jarig. Mijn kaarten thuis waren op en mij leek het wel leuk om jullie daarvoor een kaart te laten maken. Hij is gek op felle kleuren en bewegend materiaal. Daarom is het de bedoeling dat jullie een bewegende kaart gaan maken. Stap 1. Knip de mal uit. Stap 2. Prik midden in de mal een gaatje. Stap 3. Bedenk wat je op de ronde schijf wilt maken. Deze draait zo dadelijk namelijk rond. Je mag papier, kleurpotloden en stiften gebruiken. Versier dan de ronde schijf met deze vormen. Stap 4: Kies een kleur kaart uit, waarop jij de schijf gaat bevestigen. Stap 5: Leg de ronde schijf op de kaart en prik ook in de kaart een gaatje. Stap 6. Bevestig de ronde schijf met de splitpen op de kaart.
16 Leskaart - Hoek 2: Ook kaarten kunnen bewegen (open aanbieding) Hallo allemaal, Mijn neefje is binnenkort jarig. Mijn kaarten thuis waren op en mij leek het wel leuk om jullie daarvoor een kaart te laten maken. Hij is gek op felle kleuren en bewegend materiaal. Daarom is het de bedoeling dat jullie een bewegende kaart gaan maken. Je ziet verschillende materialen op de tafels liggen. Je mag zelf bepalen welke materialen je nodig hebt en welke beweging je aanbrengt op de kaart. Gebruik hierbij splitpennen, touwtjes, elastieken etc. Als je het voorbeeld bekijkt zie je een ronddraaiende beweging. Het is voor jou de uitdaging om een heel andere bewegende kaart te maken. Dus bekijk en ontdek! Leskaart – Hoek 3: Wauw ik bouw… Hallo allemaal, In deze hoek gaan we de voorbeeldkaarten nabouwen. Dit doen we omdat we op onze carnavalswagen ook onderdelen willen laten bewegen. Misschien kun je zelf ook wel bedenken hoe je iets kunt laten bewegen op je carnavalswagen! Kijk maar eens goed naar dit voorbeeld, misschien kun je al bedenken welke beweging past bij het hoofd uit de koker?
- van ronddraaiende naar ronddraaiende beweging - van ronddraaiende naar rechtlijnige beweging - van rechtlijnige naar rechtlijnige beweging Probeer nu eerst de voorbeelden na te bouwen van de voorbeeldkaarten. Lukt dit goed? Misschien kun je dan zelf nog een beweging nabouwen (zie volgende bladzijdes)?
17 1. Ronddraaiende naar ronddraaiende beweging
Ronddraaiende bewegingen kom je vaak tegen. Denk maar eens aan een klok, een slagroomklopper en een draaimolen. Om een ronddraaiende naar ronddraaiende beweging te maken kun je kiezen uit verschillende materialen. Zie hieronder voor een aantal voorbeelden. Rechte tandwielen:
De tanden van twee tandwielen grijpen precies in elkaar, waardoor de een de ander in beweging brengt. Tandwielen slippen niet en kunnen grote krachten overbrengen, zoals in een elektrische boormachine. Vroeger maakte men tandwielen van hout. Tegenwoordig meestal van metaal of kunststof.
Kettingwielen: Er zijn situaties waarin twee tandwielen zich ver van elkaar bevinden. Het is dan niet handig om de afstand met allerlei tandwielen te overbruggen. De constructie wordt te
zwaar en het kost te veel energie. Een oplossing bieden kettingwielen. Kettingwielen zijn tandwielen die door een ketting met elkaar verbonden zijn. Een ketting bestaat uit schakels, waarin de tanden van de kettingwielen grijpen. De bekendste ketting is de fietsketting.
18 Snaarwielen en riemschijven:
Met snaarwielen en riemschijven kunnen grotere afstanden worden overbrugd. Een snaarwiel is een wiel met een groef. Twee snaarwielen worden met elkaar verbonden door een snaar. Vaak heeft deze snaar in doorsnee en V-vorm. Vandaar de naam: Vsnaar. 2. Ronddraaiende naar rechtlijnige beweging
Als je aan de houder van een prittstift draait, gaat de stift op en neer. Draai je aan het wiel van een naaimachine, gaat de naald op en neer. Om een ronddraaiende naar ronddraaiende beweging te maken kun je kiezen uit verschillende materialen bijvoorbeeld: Krukas en aandrijfstang: De krukas maakt een ronddraaiende beweging. Door de U-vorm van een krukas kan
een aandrijfstang op en neer gaan. Bij de zaagmolen is deze stang verbonden met de zaag, die zo een op en neergaande beweging maakt.
19 Rondsel en tandheugel: Een rondsel is een klein tandwiel. Een tandheugel is een platte stang, met aan 1 kant
tanden. Eigenlijk is het een tandwiel dat je hebt open gebogen en rechtgemaakt. Als je hem namelijk in een cirkel zou buigen, heb je een tandwiel. Als het rondsel draait, gaat de tandheugel heen en weer. Windas: Een windas is een as waarmee je een touw of kabel kunt opwinden. Uit een waterput haal je de emmer omhoog door een touw met een windas op te winden.
20
3. Rechtlijnige naar rechtlijnige beweging
Van rechtlijnige naar rechtlijnige beweging komt vaker voor dan je misschien zou denken. In veel apparaten, machines en werktuigen wordt gebruik gemaakt van deze beweging. Hieronder staan een aantal plaatjes waar deze beweging in voorkomt: - touwen, kabels en katrollen (hefbrug) - hefbomen (brievenweger)
Hefbomen
Hefbrug
21
Bijlage 5 Constructie achtergrondinformatie Achtergrondinformatie voor de leerkracht Constructie Alles wat herleidbaar uit twee of meer delen is samengevoegd noemen we een constructie. Een houten kloppen is dus geen constructie. Een simpel kruis al wel. Constructieleer is de wetenschap van het bouwen van constructies, zoals bruggen, woningen en wolkenkrabbers. Het is onderdeel van civiele techniek, mechanica en werktuigbouwkunde. In een bouwwerk is de constructie (drager) vaak te definiëren als dat deel van een bouwwerk dat verantwoordelijk is voor de stabiliteit van het bouwwerk. Zo ontstaat de scheiding tussen drager en inbouw. Een kozijn is dus niet constructief. Een dragende binnenwand wel. Constructieprincipes Constructieprincipes zijn algemene, in een bepaald vakgebeid, wetenswaardigheden. Binnen een vakgebied gelden lessen, geleerd uit het verleden, waaraan een bepaalde constructie dient te voldoen.
De driehoek is een constructieprincipe voor een stabiele vorm. Een ander voorbeeld van een constructieprincipe is dat een materiaal wat kan roesten, bij blootstelling aan de buitenlucht, voorzien dient te zijn van een beschermlaag. Constructieprincipes zijn onder te verdelen in: - algemene of universele. Dit zijn constructieprincipes waarover in het betreffende vakgebied algemene overeenstemming bestaat. - materiaal gebonden. Voor hout gelden andere constructieprincipes dan voor metaal. Bij een nieuw materiaal is het dan ook niet vanzelfsprekend dat bestaande constructieprincipes toepasbaar zijn. - weetjes. In de vliegtuigbouw geld het gezegde dat je nooit een motor in een nieuwe kist moet leggen. Hiermee wordt aangegeven dat de hoeveelheid varabele bij een wijziging van constructieprincipes dusdanig toeneemt dat het vragen om problemen is. Constructies Voorbeelden: Huizen, bruggen, torens, meubels en verpakkingen. Bij het gebied constructies gaat het om het maken en onderzoeken van structuren. Elk product heeft een structuur: een unieke combinatie van vormen, materialen en verbindingen in relatie tot een functie Bij het maken van grote constructies, zoals bruggen en torens, heb je te maken met allerlei krachten: interne krachten (het eigen gewicht van de constructie) en krachten
22 die extern op de constructie worden uitgeoefend (bijvoorbeeld een storm). Het is dus belangrijk om te letten op de stevigheid en stabiliteit van constructies. Je kunt onder andere vaste en beweegbare constructie onderscheiden. Een elektriciteitsmast en een zitbank zijn voorbeelden van constructies die weinig beweging toelaten en waarbij de meeste onderdelen vast met elkaar verbonden zijn. Een ophaalbrug en een draaimolen hebben onderdelen die beweegbaar zijn. Om stevigheidprincipes te onderzoeken, wordt er vaak gekozen voor het onderzoeken van constructies, zoals huizen, bruggen en torens. Inzichten - wanneer verschillende onderdelen één geheel vormen, praat je over een constructie. De functie van een constructie is bepalend voor de materialen, verbindingen en vormen die gekozen worden. - constructies hebben te maken met allerlei interne en externe krachten. Materialen, verbindingen en vormen die goed in staat zijn om deze krachten op te vangen, zorgen in een constructie voor de benodigde stevigheid en stabiliteit. Materialen Materiaal is de stof waarvan een voorwerp is gemaakt. Verwarrend is dat voorwerpen soms ook wel materialen worden genoemd. Je kunt onderscheid maken tussen natuurlijke materialen (bijvoorbeeld hout, leer, wol en katoen) en kunstmatige materialen (bijvoorbeeld plastic en glas). Kunstmatige materialen kun je alleen maar verkrijgen door de grondstof te bewerken. Plastics worden bijvoorbeeld uit de grondstof aardolie gemaakt. Maar ook natuurlijke materialen moeten vaak eerst worden bewerkt voor je ze kunt gebruiken om een product te maken. Ruwe materialen worden bewerkt tot bruikbare halffabricaten. Houten planken worden gezaagd uit boomstammen. Leer wordt verkregen door dierenhuiden te looien. Eigenschappen van materialen Welk materiaal je kiest voor een product is afhankelijk van de functie van het product. Je kiest voor materialen met bepaalde eigenschappen die passen bij de eisen die aan het product worden gesteld. Een theedoek moet bijvoorbeeld gemaakt zijn van soepel, maar wel stevig, wateropnemend materiaal dat gemakkelijk gewassen kan worden. Katoen heeft deze eigenschappen. Om een katoenen lap stof te krijgen zijn natuurlijke vezels van de katoenplant bewerkt tot een stevig en soepel weefsel, waarvan je bijvoorbeeld een theedoek of een kledingstuk kunt maken. Aan een wijnglas worden de volgende eisen gesteld: het moet waterdicht zijn, geen smaak afgeven aan de wijn en je moeten kunnen zien wat je drinkt. Glas voldoet aan deze eigenschappen. Het wordt gemaakt van een mengsel van zand, soda en kalk dat door verhitting vloeibaar gemaakt wordt. In deze vloeibare toestand kan een bepaalde vorm aan het glas gegeven worden. Bij constructies is het met het oog op de stevigheid vaak belangrijk om materialen te kiezen die van zichzelf een bepaalde stevigheid hebben en die bestand zijn tegen allerlei krachten zoals het gewicht van een bepaalde constructie en de mate waarin de constructie belast wordt. Deze criteria gaan echter lang niet altijd op, omdat er behalve stevigheid vaak ook andere – soms tegenstrijdige – eisen aan het materiaal van de constructie worden gesteld. Een trekkerstent moet bijvoorbeeld niet alleen stevig zijn, maar moet je ook als een klein licht pakketje kunnen vervoeren. Het tentdoek moet dus niet alleen stevig zijn, maar ook licht en gemakkelijk opvouwbaar. Daarom is het goed om materiaal te kiezen bestand is tegen trekkrachten, zodat er een stevige constructie van gemaakt kan worden met bijvoorbeeld tentstokken, scheerlijnen en haringen.
23
Nieuwe materialen met betere eigenschappen. Vaak is een bepaald materiaal niet helemaal optimaal voor de functie waar het voor bedoeld is. Daarom zoekt met voortdurend naar manieren om de eigenschappen van materialen te verbeteren. Eén manier om dat te bereiken, is door materialen met elkaar te combineren. In de bouw wordt veel beton gebruikt. Door staaldraad toe te voegen aan beton, wordt het materiaal extra stevig waardoor er grotere constructies mogelijk zijn. Je noemt dit dan gewapend beton. Bij textiel worden katoenen en wollen vezels vaak gecombineerd met polyester. Polyester heeft een kreukherstellend vermogen. Na het wassen hoef je dan niet of minder te strijken. Een andere manier om de eigenschappen van materiaal te verbeteren voor de functiewaar het voor bedoeld is, is door materialen te mengen. Verschillende soorten metalen worden vaak met elkaar (en ook andere stoffen) gemengd waardoor een metaalmengsel wordt verkregen met nieuwe eigenschappen. Zo’n metaalmengsel heet een legering. Een bekende legering is roestvrij staal. Staal is een mengsel van ijzer en een klein beetje koolstof. Staal is sterker dan ijzer en slijt daardoor minder snel, maar het kan net als ijzer gaan roesten als het met water in aanraking komt. Dit is erg lastig voor bijvoorbeeld keukengerei, zoals messen, vorken en lepels. Als staal wordt gemengd met chroom (en soms ook nikkel) verdwijnt dit nadeel. Het chroom uit het zo verkregen roestvrij staal voorkomt dat het bestek gaat roesten en maakt het nog slijtvaster. Materialen Papier-maché: Kippengaas Tape Karton Hout
Verf
lijm, kranten, telefoonboeken, A-4 papier kleine gaatjes schilders-tape/-plakband stevig karton, waar kinderen gemakkelijk mee kunnen werken hout wat ook voor de kinderen gemakkelijk te zagen is. Geen te groten stukken Ook is het mogelijk om met takken te werken, deze kun je met gipsverband hard maken, je hebt dan een witte kleur, die je simpel een leuke felle kleur kunt geven verschillende vrolijke kleuren
24
Werkblad constructie Een brug van papier Materiaal dat gebruikt wordt - A4 papier 80 grams maximaal 100 vellen - plakband - meetlat Wat je nog meer nodig hebt: - plaatjes waarop bruggen staan - 2 tafels voor het uitproberen Wat gaan jullie doen? 1. In een kringgesprek voer je samen een gesprek over bruggen. Misschien heb je er plaatjes van, laat die dan zien. 2. Misschien geeft de leerkracht meteen uitleg over de opdracht, de profielen en de verbindingen. Maar misschien mag je eerst ook experimenteren. Doe dat in een groepje van 4 en overleg met elkaar hoe je het gaat doen, hoe je hoeken stevig kunt maken. Welke andere mogelijkheden heb je om een lange brug van papier te maken. 3. Na het experimenteren begin je met de echte opdracht: Maak een zo lang mogelijke brug die over een hele brede rivier moet liggen. Alleen aan het begin en aan het eind mag de brug op het land staan, daartussen mag de brug niet op de grond (of in het water) steunen. Toelichting: Papier is van zichzelf niet zo sterk. Maar door papier in een profielvorm te vouwen wordt het veel sterker. Net zoals de stalen profielen die in de bouw worden gebruikt. Met profielen kun je sterke (en toch lichte) constructies maken. Er zijn verschillende profielen: H-, T-, en U-profielen en buisvormige profielen.
Als vogels dezelfde botten zouden hebben als zoogdieren zouden ze nooit kunnen vliegen. Ze zouden dan veel te zwaar zijn. Daarom hebben vogels holle botten met dunne dwarsverbindingen. De holle botten zijn eigenlijk buisvormige profielen. Een constructie kun je verstevigen door gebruik te maken van bijvoorbeeld driehoeken of bogen. Opdracht 1: Het dubbelvouwen van een A4-Papier. Jullie gaan tijdens deze opdracht een A4-vel dubbelvouwen. Voordat je dit gaat doen ga je eerst met je groepje schatten hoe veel keer je het vel kunt dubbel vouwen. Overleg goed met elkaar wat je denkt dat het goede antwoord zal zijn, en ook waarom. Klaar?: Hoe vaak heb je het papier op kunnen vouwen? Klopte dit met wat jullie hadden geschat? Was er iemand die het goede antwoord had?
25 Opdracht 2: Boogconstructie Jullie gaan met je groepje de sterkte van een boogconstructie bekijken. Benodigdheden: - 2 boeken - 1 rolletje plakband - 1 vel papier - 2 tafels - liniaal Je hebt voor deze opdracht 2 tafels nodig. Deze twee tafels zet je op ongeveer 8 cm van elkaar af. De twee boeken leg je op de rand van beide tafels. Als eerste pak je het a4 vel en leg je het plat op de beide boeken. Het rolletje plakband leg je voorzichtig in het midden van het A4 papier. Wat gebeurt er?. Daarna klem je het A4 vel tussen de twee boeken in, dit doe je met een boogje(zie het rechtse plaatje). Bovenop het gebogen A-4 vel, leg je voorzichtig het rolletje plakband. Wat zie je nu? Opdracht 3: Verschillende profielen. Met je groepje maak je verschillende profielen: je krijgt met je groepje 4 stroken van ongeveer 4 cm breed. Deze stroken ga je in verschillende profielen vouwen. Kijk naar het plaatje. Als je dit gedaan hebt. Ga je kijken welk profiel het beste een plastic bekertje kan dragen. Je zet de profielen die je gemaakt hebt om beurten recht overeind, daarboven op zet je het plastic bekertje.
Als alle kinderen hun opdrachten gedaan hebben, gaan de kinderen het proefje dat ze hebben gedaan laten zien aan de rest van de klas. De proefjes worden kort besproken.
26
Bijlage 6 Evaluatie voor de leerkracht Evaluatieformulier voor de leerkracht Wat vond u van het project? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Wat denkt u dat de leerlingen uit uw klas geleerd hebben van dit project? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Welke problemen bent u tegengekomen tijdens het uitvoeren van dit project? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Een doel van ons was om te zorgen dat de kinderen meer in aanraking komen met techniek. In hoeverre vindt u dat dit gelukt is? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Wat vond u van de betrokkenheid van de studenten bij dit project? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Wat vond u van de lesbrief gemaakt door de studenten van de Pabo? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
27
Welke verbeterpunten heeft u nog ten aanzien van dit project? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Bent u van plan vaker deel te nemen aan dit project? Ja/nee, omdat ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
28
Bijlage 7 Evaluatie leerling Evaluatieformulier voor de leerling Hoe vond je het om een carnavalswagen te maken? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Wat heb je allemaal geleerd tijdens het maken van de carnavalswagen? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Vond je dat duidelijk werd uitgelegd wat je moest doen? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Wat vond je het leukste tijdens de carnavalsoptocht? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Vind je dat jullie carnavalswagen mooi is geworden? Ja/nee, omdat ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Wat denk je dat er nog beter kan de volgende keer? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
29
Lijkt het je leuk om nog een keer op school een carnavalswagen te bouwen? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………