*15-0020215* 15-0020215 ESO.00013329WDstrt
Bijlage 2: Nadere uitwerking beleidskeuzes Nota van Uitgangspunten met ambtelijk standpunt
Beleidskeuzes sessie 1 (20 januari 2015): 1. Eerste beleidskeuze, paragraaf 4.3 Landbouw, onderscheid akkerbouw- en veeteeltbedrijven De voorgelegde keuze is om al dan niet onderscheid te gaan maken in akkerbouwbedrijven en veeteeltbedrijven, omdat het PlanMER straks zal gaan verlangen dat niet op ieder agrarisch bouwperceel een veehouderij mag komen te zitten. De gemaakte keuze is als volgt: Onderscheid wordt toegekend, d.w.z.: akkerbouwbedrijven worden apart aangeduid op de verbeelding, zodat zij niet met recht kunnen omvormen naar een veehouderij. Opgemerkt wordt dat dit voornemen vroegtijdig kenbaar gemaakt moet worden aan de agrariërs, zodat er sprake is van voorzienbaarheid met het oog op eventuele planschade. De Raad van State hanteert – voor zover bekend - doorgaans anderhalf jaar hiervoor, tussen bekendmaking en ontwerpbestemmingsplan. Dit met het oog op de vergunningaanvraag en het voortraject daarbij. Eventuele initiatiefnemers die nog willen omvormen, hebben dan de tijd dan nog om dit in gang te zetten. 2. Tweede beleidskeuze, paragraaf 4.3 Landbouw, wat mag buitenbouwvlak: De voorgelegde keuze heeft betrekking op zaken die we buiten de agrarische bouwvlakken willen toestaan, of dat we alles uitsluitend binnen het bouwvlak willen toestaan. De gemaakte keuze is als volgt: Er worden enkele uitzonderingen gemaakt voor zaken die buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden. Opslag van hooibalen/grasrollen mag buiten het bouwvlak, mits aansluitend daaraan. Paardenbakken mogen ook buiten het bouwvlak, mits aansluitend daaraan, maar alleen met een afwijkingsbevoegdheid. Sleufsilo’s, kuilvoerplaten en andere bouwwerken inclusief verharding mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Dit geldt overigens ook voor waterbassins, tenzij het gaat om meer natuurlijke vormen van waterberging, bijvoorbeeld in de vorm van een wadi. Beleidskeuzes sessie 2 (26 januari 2015): 3. Derde beleidskeuze, paragraaf 4.3 Landbouw, welke goot- en bouwhoogte wordt gehanteerd voor bedrijfsgebouwen: De voorgelegde keuze heeft betrekking op het hanteren van vaste goot- en bouwhoogtematen voor bedrijfsbebouwing binnen agrarische bouwvlakken. In de huidige bestemmingsplannen zitten onderling verschillen.
De gemaakte keuze is als volgt:
Bezoekadres: Wilhelminaplein 6, Horst
Postbus 6005 / 5960 AA Horst
T 077 - 477 97 77
F 077 - 477 97 50
Pag. 2 van 6
Vervolg Bijlage 2: Nadere uitwerking beleidskeuzes Nota van Uitgangspunten met ambtelijk standpunt
Er wordt een uniforme maat toegepast, waarbij een goothoogte van 7 m geldt en een bouwhoogte van 14 m. Bestaande hoogtematen die nu al meer toestaan, worden uiteraard straks ook toegestaan. Voor silo’s worden aparte maten toegestaan. Voor kassen wordt een maximale goothoogte van 7 m en een bouwhoogte van 12 m gehanteerd. Vanwege de diverse nadelen die aan grotere kassen zitten, zoals meer energieverbruik, zullen eventuele aanvragen vaak niet tot deze maximum maten gaan. De mogelijkheid wordt echter geboden om deze hoogten toe te passen. Update 4 maart 2015: De LLTB geeft aan dat een goothoogte van 7 m onvoldoende is en raadt 7,5 m aan, met een algemene afwijkingsbevoegdheid van 10%. Dit voorstel lijkt niet tot problemen te leiden en er wordt geadviseerd deze lijn te volgen. 4. Vierde beleidskeuze, paragraaf 4.3 Landbouw, welke goot- en bouwhoogte wordt gehanteerd voor bedrijfswoningen: De voorgelegde keuze heeft betrekking op het hanteren van vaste goot- en bouwhoogtematen voor bedrijfswoningen binnen agrarische bouwvlakken. In de huidige bestemmingsplannen zitten onderling verschillen. De gemaakte keuze is als volgt: Er wordt een uniforme maat toegepast, waarbij een goothoogte van 7 m geldt en een bouwhoogte van 11 m. Bestaande hoogtematen die nu al meer toestaan, worden uiteraard straks ook toegestaan. 5. Vijfde beleidskeuze, paragraaf 4.3 Landbouw, paardenbakken toestaan buiten bouwvlak: De voorgelegde keuze heeft betrekking op het al dan niet toestaan van paardenbakken buiten agrarische bouwvlakken. De gemaakte keuze is als volgt: Paardenbakken moeten in beginsel binnen bouwvlakken worden gerealiseerd. Er wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, waarmee ook buiten het bouwvlak een paardenbak kan worden gerealiseerd, mits aansluitend daaraan en deze voldoet aan de gestelde voorwaarden. 6. Zesde beleidskeuze, paragraaf 4.3 Landbouw, Overige zaken omtrent paardenbakken: De voorgelegde keuze heeft betrekking op wat er wordt toegestaan bij de realisatie van een paardenbak (oppervlakte, afstand tot woningen, verlichting, hoogte hekwerken). De gemaakte keuze is als volgt: Zoals hiervoor aangegeven mogen paardenbakken enkel buiten bouwvlakken middels een afwijkingsbevoegdheid (wijzigingsbevoegdheid wordt te zwaar geacht). Het aangegeven voorstel wordt gevolgd, d.w.z.: de maximale oppervlakte bedraagt 800 m2 (20x40), er wordt minimaal een afstand van 50 m tot nabijgelegen woningen aangehouden en de omheining mag maximaal 1,3 m hoog zijn. Ten aanzien van verlichting wordt in principe geen verlichting toegestaan, maar er worden voorwaarden opgenomen waaronder dit wel is toegestaan. Zo kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de bescherming van natuur- en landschapswaarden.
Pag. 3 van 6
Vervolg Bijlage 2: Nadere uitwerking beleidskeuzes Nota van Uitgangspunten met ambtelijk standpunt
7. Zevende beleidskeuze, paragraaf 4.3 Landbouw, wat doen we met gewasbeschermingsmiddelen De voorgelegde keuze heeft betrekking op de wijze van omgang met gewasbeschermingsmiddelen. De gemaakte keuze is als volgt: Geen specifieke zonering op de verbeelding opnemen, maar in de flexibiliteitsbepalingen van de regels wel aandacht te schenken aan gewasbeschermingsmiddelen. D.w.z.: nieuwe ontwikkelingen, zoals gevoelige functies, mogen niet leiden tot conflictsituaties met bestaande bedrijven en nieuwe bedrijven mogen niet leiden tot conflictsituaties met bestaande gevoelige functies. 8. Achtste beleidskeuze, paragraaf 4.5 Wonen, welke goot- en bouwhoogte wordt gehanteerd voor bijbehorende bouwwerken bij burgerwoningen: De voorgelegde keuze heeft betrekking op het hanteren van vaste goot- en bouwhoogtematen voor bijbehorende bouwwerken bij burgerwoningen. In de huidige bestemmingsplannen zitten onderling verschillen. De gemaakte keuze is als volgt: Er wordt een uniforme maat toegepast, waarbij een goothoogte van 3,5 m geldt en een bouwhoogte van 6 m. Bestaande hoogtematen die nu al meer toestaan, worden uiteraard straks ook toegestaan. De maximale oppervlakte bedraagt 150 m2, waarbij tevens het bebouwingspercentage van maximaal 50% van het erf wordt gehanteerd. 9. Negende beleidskeuze, paragraaf 4.5 Wonen, toestaan paardenbakken bij burgerwoningen: De voorgelegde keuze heeft betrekking op het al dan niet toestaan van paardenbakken bij burgerwoningen en zo ja, wat er dan wordt toegestaan. De gemaakte keuze is als volgt: Paardenbakken bij burgerwoningen toe te staan, met voor het overige dezelfde uitgangspunten als bij agrarische bedrijven. 2 Aanvullend is naderhand besloten een eis op te nemen dat het woonperceel tenminste 1.500 m bedraagt. 10. Tiende beleidskeuze, paragraaf 4.5 Wonen, toestaan van schuilgelegenheden bij hobbyboeren: De voorgestelde keuze heeft betrekking op het toestaan van schuilgelegenheden anders dan bij agrarische bedrijven, zoals bijvoorbeeld bij hobbyboeren die een woonbestemming hebben. De gemaakte keuze is als volgt: Schuilgelegenheden worden toegestaan binnen de agrarische bestemming, dus niet alleen bij agrarische bedrijven, maar ook aansluitend aan andere functies. De behoefte bestaat om dit breder te trekken, namelijk niet alleen schuilgelegenheid voor vee, maar ook voor mensen of ten behoeve van kleinschalige opslag. De op te nemen voorwaarde is dat het gebouwtje ten dienste van de bestemming wordt opgericht.
Pag. 4 van 6
Vervolg Bijlage 2: Nadere uitwerking beleidskeuzes Nota van Uitgangspunten met ambtelijk standpunt
Beleidskeuzes sessie 3 (3 februari 2015): 11. Elfde beleidskeuze, paragraaf 4.6 Niet-agrarische bedrijven, welke goot- en bouwhoogte wordt gehanteerd voor bedrijfsgebouwen: De voorgelegde keuze heeft betrekking op het hanteren van vaste goot- en bouwhoogtematen voor bedrijfsbebouwing van niet-agrarische bedrijven. In de huidige bestemmingsplannen zitten onderling verschillen. Opgemerkt wordt dat in het buitengebied van Horst de geldende bouwhoogte 14 m bedraagt, wat erg fors is voor niet-agrarische bebouwing in het buitengebied. De gemaakte keuze is als volgt: Er wordt een uniforme maat toegepast. In plaats van de ruimste maat uit de geldende plannen aan te houden, is ervoor gekozen om een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 m en 11 m aan te houden. Bestaande hoogtematen die nu al meer toestaan, worden uiteraard straks ook toegestaan. 12. Twaalfde beleidskeuze, paragraaf 4.6 Niet-agrarische bedrijven, wordt er uitbreidingsruimte geboden of niet: De voorgelegde keuze heeft betrekking op het al dan niet bieden van uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven. Ook het percentage van eventuele uitbreiding is onderdeel van de keuze. De gemaakte keuze is als volgt: Uitbreiding wordt in geringe mate toegestaan, met een maximum van 10%. De wijze waarop dit kan worden gedaan, wordt nader uitgewerkt in een voorstel. Opgemerkt wordt dat de huidige tabellen in de geldende plannen veelal (grote) fouten bevatten, waardoor deze niet als een basis kunnen dienen. Het voorstel gaat uit van een werkwijze waarbij 10% uitbreiding wordt geboden van de vergunde bebouwing ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. Dit betekent in eerste instantie dat het cluster Vergunningen bij een concrete aanvraag moet nagaan wat er allemaal is vergund. Van de initiatiefnemer wordt gevraagd deze informatie te controleren en desnoods aan te vullen, wanneer ons dossier niet compleet blijkt te zijn. In overleg met het cluster Vergunningen wordt op korte termijn bekeken aan de hand van enkele voorbeelden in hoeverre er goed met dit voorstel te werken valt, of dat alsnog een andere methode moet worden gehanteerd. 13. Dertiende beleidskeuze, paragraaf 4.8 Recreatie en toerisme, al dan niet toestaan van bedrijfswoningen bij maneges: De voorgelegde keuze heeft betrekking op het al dan niet toestaan van een bedrijfswoning bij maneges. In de geldende bestemmingsplannen zijn bedrijfswoningen bij recreatieve bedrijven niet toegestaan, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding. Bij maneges kan echter sprake zijn van het houden van paarden, waarbij dag en nacht toezicht aanwezig moet zijn. De gemaakte keuze is als volgt: Bij maneges wordt een uitzondering gemaakt. Dat betekent dat in beginsel één bedrijfswoning kan worden toegestaan, voor zover er sprake is van de aanwezigheid van stallen waar permanente stalling van paarden in plaatsvindt. Deze aanwezigheid wordt gekoppeld aan een datum (voorstel: peildatum 1 januari 2015), zodat het in de toekomst oprichten van een kleinschalige stal bij een manege niet automatisch het recht geeft op het realiseren van een bedrijfswoning. Opgemerkt wordt dat met de
Pag. 5 van 6
Vervolg Bijlage 2: Nadere uitwerking beleidskeuzes Nota van Uitgangspunten met ambtelijk standpunt
inventarisatie nader wordt bekeken hoeveel maneges er op dit moment aanwezig zijn zonder een bedrijfswoning. 14. Veertiende beleidskeuze, paragraaf 4.11 Bodem, cultuurhistorie en landschap, agrarische bouwpercelen al dan niet uitzonderen van de archeologische onderzoeksplicht: De voorgelegde keuze heeft betrekking op het al dan niet uitzonderen van agrarische bouwpercelen van de archeologische onderzoeksplicht. Vaak zijn dergelijke bouwpercelen al verstoord vanuit het verleden en de bouw van nieuwe stallen of anderszins agrarische bebouwing leidt al snel tot de verplichting om een archeologisch onderzoek uit te voeren. De vraag is of dit de agrariërs niet onnodig opzadelt met hoge kosten en tijdsverlies. De gemaakte keuze is als volgt: De archeologische onderzoeksverplichting blijft algemeen van kracht, ook binnen agrarische bouwpercelen. Hierbij wordt opgemerkt dat rekening houden met archeologische waarden een wettelijke verplichting is en dat het nieuwe beleidskader van de gemeente ook onderzoekt verlangt op de agrarische bouwpercelen. Er kan niet altijd met zekerheid worden gesteld dan een bouwperceel is verstoord, waardoor het laten vervallen van de onderzoeksverplichting kan leiden tot aantasting van archeologische waarden. In het nieuwe gemeentelijke beleidskader voor archeologie wordt wel enigszins soepel omgegaan met de onderzoeksverplichting bij vervangende nieuwbouw, eventueel gecombineerd met uitbreiding. Deze regeling wordt overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Ten aanzien van diepploegen van land of het scheuren van grasland wordt de onderzoeksverplichting eveneens gehandhaafd. Dit valt niet onder de reguliere beheer- en onderhoudswerkzaamheden, die standaard van de onderzoeksplicht worden uitgesloten. 15. Vijftiende beleidskeuze, paragraaf 4.11 Bodem, cultuurhistorie en landschap, al dan niet een aparte regeling opnemen voor karakteristieke panden: De voorgelegde keuze heeft betrekking op het al dan niet toekennen van een aparte regeling voor karakteristieke panden. De gemaakte keuze is als volgt: Er wordt een aparte regeling opgenomen voor karakteristieke panden. In tegenstelling tot wat in de NvU is aangegeven, wordt niet zozeer een strengere regeling opgenomen, maar juist meer mogelijkheden geboden. Dat wil zeggen dat karakteristieke panden meer mogelijkheden krijgen dan reguliere panden, bijvoorbeeld in de zin van woningsplitsing. Ten aanzien van de bouw wordt wel een strenger regime gehanteerd. Opgemerkt wordt dat een ruimere regeling voor gebruik mogelijk kan leiden tot aantasting van de eigenschappen van het karakteristieke pand. Zo leidt woningsplitsing tot een toename van (al dan niet vergunningvrije) bouwwerken, meer parkeerplaatsen op eigen erf en mogelijk tot extra dakkapellen. Er wordt nader bekeken hoe hiermee om te gaan, voor zover daarvoor mogelijkheden bestaan met het oog op vergunningvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht. 16. Zestiende beleidskeuze, paragraaf 4.15 Duurzaamheid, al dan niet toestaan van kleinschalige windturbines: De voorgelegde keuze heeft betrekking op het al dan niet toestaan van kleinschalige windturbines voor eigen gebruik bij woningen en/of bedrijven. De gemaakte keuze is als volgt: a. Kleine windmolens in het buitengebied worden niet op voorhand uitgesloten.
Pag. 6 van 6
Vervolg Bijlage 2: Nadere uitwerking beleidskeuzes Nota van Uitgangspunten met ambtelijk standpunt
b. Geen aparte regels over kleine windmolens opnemen in bestemmingsplan buitengebied, maar initiatieven op dezelfde manier toetsen als bij andere bouwwerken. Daarbij een integrale afweging maken. O.a. toetsen op ruimtelijke kwaliteit maar ook het aspect duurzaamheid en het stimuleren van duurzame energieopwekking meewegen.
17. Zeventiende beleidskeuze, paragraaf 4.15 Duurzaamheid, al dan niet toestaan van mestverwerking De voorgelegde keuze heeft betrekken op systemen voor mestverwerking. Het gaat dan om het al dan niet toestaan van mestverwerking op eigen erf, dan wel op buurtniveau, of een algeheel verbod. De gemaakte keuze is als volgt: Onder voorwaarden toestaan van mestverwerkingsinstallaties op bedrijfsniveau. Mestverwerking op buurtniveau wordt niet toegestaan. Voor dergelijke initiatieven moet een aparte procedure worden doorlopen buiten het bestemmingsplan Buitengebied om. Update 4 maart 2015: De LLTB adviseert om per bedrijf 25.000 ton mestverwerking toe te staan. Ambtelijk wordt nog nader onderzocht hoe zich dit verhoudt tot bestaande mestverwerkingslocaties op bedrijfsniveau in de gemeente om te bezien of dit valt te honoreren of niet. 18. Achttiende beleidskeuze, paragraaf 4.15 Duurzaamheid, al dan niet toestaan van bodemenergiesystemen: De voorgelegde keuze heeft betrekking op bodemenergiesystemen. De provincie heeft hiervoor een beleidslijn opgenomen in het POL 2014. Er kan worden aangesloten bij deze beleidslijn, er kan een aanpassing voor onze eigen gemeente plaatsvinden of een algeheel verbod op bodemenergiesystemen. De gemaakte keuze is als volgt: Hoewel er momenteel nog weinig aanvragen zijn voor bodemenergiesystemen, is bekend dat vooral de glastuinbouw hier baat bij kan hebben. Gekozen is daarom om de provinciale beleidslijn in zijn geheel over te nemen. Dit ook met het oog op de duurzaamheidsthema’s uit het coalitieakkoord.