Bijlage 2 bij CT 15-28
EVALUATIE DOORONTWIKKELAGENDA 2013
1
Bijlage 2 bij CT 15-28
Eenvoudige regelgeving Verbeteren regelgeving DOT Doel Met de invoering van DBC/DOT-productstructuur in 2012 zijn geheel nieuwe registratieregels ontwikkeld, die mede onderdeel zijn van de nadere regel ‘Medisch specialistische zorg’. Het verbeteren van de regelgeving is gericht op: a) aanpassen regelgeving in verband met wijzigingen in de bekostiging en productstructuur; b) vereenvoudigen en opheffen van registratie- en declaratiebepalingen; c) aanpassen regelgeving naar aanleiding van binnenkomende vragen; De activiteiten gericht op het verbeteren regelgeving DOT zijn doorlopend van jaar tot jaar. Uitwerking a.
Aanpassingen n.a.v. wijzigingen in de bekostiging en productstructuur
In verband met de doorlooptijdverkorting van DBC-zorgproducten is per 2015 een algemene afsluitregel gewijzigd. Als gevolg van de wijziging op de algemene regels zijn drie uitzonderingsregels vervallen (allen urologie). Noodzakelijke wijzigingen zijn aangebracht op de uitzonderingsregels voor klinische genetica, complex chronisch longfalen, gender, kinderoncologie, cardiologie en nazorg bij stamcel- en orgaantransplantatie. Deze aanpassingen waren noodzakelijk om de medische herkenbaarheid van zorgproducten te waarborgen na invoering van de verkorting doorlooptijd. De regelgeving voor kaakchirurgie is per 2015 vereenvoudigd en passend gemaakt voor de invoering van integrale tarieven. In verband met de invoering van integrale tarieven zijn een aantal definities en omschrijvingen in de regelgeving toegevoegd en/of aangepast. De regelgeving voor kaakchirurgie is per 2015 vereenvoudigd en passend gemaakt. b.
Verbeteren van registratie- en declaratiebepalingen
Het onderwerp t.a.v. de parallelliteit is meegenomen in het doorlichten van de registratieregels op onbedoelde prikkels. c.
Aanpassingen n.a.v. binnenkomende vragen
In het kader van de afspraken over de aanpak verantwoording en jaarrekeningen medisch specialistische zorg heeft de NZa afstemmingsoverleg (pressure cooker) met veldpartijen gevoerd. Deze waren specifiek gericht op het verschaffen van duidelijkheid over de (interpretatie van) regelgeving 2015, voorafgaand aan vaststelling.
2
Bijlage 2 bij CT 15-28
Gebruikersvriendelijkheid Op dit moment zijn er een groot aantal documenten vanuit DBCOnderhoud en de NZa waarin uitleg wordt gegeven over hoe zorgaanbieders moeten registreren en declareren. Dit betreft zowel formele regelgeving als toelichtingen en registratieadviezen. Het integreren van deze documenten leidt tot het vergroten van duidelijkheid over en gebruikersgemak van de regelgeving, het vergroten de handhaafbaarheid van de regelgeving en het vergroten van de consistentie tussen de documenten. Bovenstaande stroomlijning wordt doorgevoerd in de regelgeving voor 2016.
3
Bijlage 2 bij CT 15-28
Eerlijke en uitlegbare rekening Transparante zorg nota Doel De Raad van Bestuur van de NZa heeft besloten dat zorgaanbieders van medisch specialistische zorg per 1 juni 2014 het merendeel van de verrichtte zorgactiviteiten moeten gaan vermelden op de nota. \ Met dit besluit wil de NZa het kostenbewustzijn van consumenten bevorderen, de transparantie van de geleverde (on)verzekerde zorg vergroten, verzekeraars en patiënten faciliteren bij de controle op de rechtmatigheid van declaraties, en zorgaanbieders in staat stellen om beter aan te tonen dat er sprake is van (on)verzekerde zorg. Uitwerking Instellingen voor medisch specialistische zorg zijn verplicht bij DBCzorgproducten geopend na 31 mei 2014 een specifiek deel van de zorgactiviteiten die onderdeel uitmaken van het individuele profiel van het DBC-zorgproduct, te vermelden op de nota. Dit geldt onder meer voor operaties, diagnostische en therapeutische verrichtingen en beeldvormende diagnostiek. Specifieke informatie over de uitbreiding van informatie op de nota is opgenomen in de nadere regel ‘Medisch Specialistische Zorg’. Om de informatie op de nota begrijpelijk te maken voor consumenten zijn er consumentenomschrijvingen geformuleerd. De consumenten omschrijving van zorgactiviteiten maakt onderdeel uit van de release RZ14c. Ook voor de consumentenomschrijving van DBC-zorgproducten is een verbeterslag uitgevoerd.1 De vernieuwde consumentenomschrijvingen zijn opgenomen in de RZ15a. Bij de introductie van DOT zijn consumentenomschrijvingen voor DBCzorgproducten opgesteld. Per 1 juni 2014 zijn voor alle zorgactiviteiten die als onderdeel van een DBC-zorgproduct op de nota terecht kunnen komen, consumentenomschrijvingen beschikbaar gekomen. Per 1 januari 2016 komen er ook consumentenomschrijvingen van de overige zorgproducten (OZP’ s) beschikbaar; deze zijn opgenomen in het DBC-pakket 2016. Vervolg Zie: Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 2.1
1
De verbeterslag is uitgevoerd door DBC-Onderhoud in afstemming met diverse zorgverzekeraars en de NPCF. 4
Bijlage 2 bij CT 15-28
Uitlegbare zorg nota (vanaf RZ16a 2016: faciliteren reële prijsvorming via productstructuur) Doel De verhoging van het eigen risico heeft nadrukkelijk de roep om reële prijzen voor behandelingen versterkt. Dit geldt met name voor zorgproducten met een prijs onder het eigen risico (375-860 euro): de licht en middelzware ambulante producten op SEH en polikliniek. In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor het hanteren van reële prijzen bij zorgverzekeraars en aanbieders, het gaat immers vrijwel geheel om zorg in het vrije segment. Een passende productstructuur faciliteert zorgverzekeraars en aanbieders in de onderhandeling. Uitwerking Met ingang van 2016 worden wijzigingen op de productstructuur doorgevoerd als gevolg van 2 projecten: spoedeisende hulp licht complexe zorg en herwaardering ambulant middel gehele productstructuur. Voor SEH zijn 13 zorgproducten in drie zorgproductgroepen ingedeeld in drie zwaarteklassen: hiermee zijn de prestaties meer in lijn gebracht met de complexiteit ervan. Voor herwaardering ambulant middel is de (standaard)indeling die het DBCsysteem gebruikt om licht ambulante en middel ambulante producten af te leiden tot een declarabele prestatie, met veldpartijen kritisch onder de loep genomen en opnieuw ingedeeld. Licht complexe zorg leidt vanaf 1-1-2016 tot een lichter product dan middel complexe zorg. De tarieven voor deze producten komen tot stand in de jaarlijkse contractafspraken tussen aanbieders en verzekeraars. NZa (DBC-O) levert informatieproducten op die deze contractafspraken faciliteren en daarmee de voorspelbaarheid en stabiliteit ten goede komen. Vervolg Zie Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 2.2
Honorariumtarieven kaakchirurgie Doel Vorig jaar heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) naar aanleiding van het gegevensonderzoek kaakchirurgie verzocht het honorariumbedrag voor de kaakchirurgen generiek te korten in twee stappen. Uitwerking In de tarieven van 2014 is de eerste stap van de korting doorgevoerd. De tweede stap van de korting is in de tarieven vanaf 2015 en verder doorgevoerd. In de brief (kenmerk: 370316-120775-CZ) heeft VWS ons geïnformeerd over het te hanteren kader voor de vaststelling van de honorariumtarieven kaakchirurgie per 2015. Vervolg Afgerond in 2015.
5
Bijlage 2 bij CT 15-28
Rechtmatig en doelmatig gebruik zorgprestaties Aanspraak binnen DOT Doel De aanspraak (Zvw) sluit niet altijd even goed aan bij het prestatiesysteem (Wmg). Gezien de huidige uitwerking van aanspraak in het DBC-systeem is het onderscheid tussen verzekerde en onverzekerde zorg niet altijd te maken2. Dit onderscheid wordt noodzakelijk geacht voor een juiste verrekening met patiënt en zorgverzekeraar. Een juiste verrekening ligt aan de basis van inbreng van middelen door zorgverzekeraars in de risicoverevening. Ook maakt een helder onderscheid tussen verzekerde en onverzekerde zorg het eenvoudiger om tussen patiënt en zorgaanbieder afspraken te maken over het toepassen van en betalen voor onderdelen van een behandeling die niet behoren tot het basispakket.
Uitwerking Middels een gezamenlijke circulaire hebben de NZa en het Zorginstituut Nederland eind 2014 een toelichting gegeven omtrent de aansluiting tussen aanspraak en prestatieomschrijvingen (zie voetnoot 8). De NZa heeft begin 2013 met veldpartijen de mogelijkheden besproken voor het verbeteren van het onderscheid tussen verzekerde en onverzekerde zorg. De verplichting om vanaf 1 juni 2014 zorgactiviteiten te vermelden op de nota - als onderdeel van het traject kostenbewustzijn van VWS3- werd gezien als een instrument om op aan te sluiten. Door zorgactiviteiten met een aanspraak beperking en de aanpalende zorgactiviteiten (zorgactiviteiten die in hetzelfde knooppunt worden uitgevraagd) op de nota te vermelden kunnen zorgverzekeraars gericht de nota controleren op het onderscheid tussen verzekerde en onverzekerde zorg. In 2015 is gewerkt aan een aantal specifieke wijzigingen4, dit betreft een tweetal urgente knelpunten aangaande varices en multifocale/torische kunststof lenzen bij cataract. Vervolg Zie: Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 3.1
2 3 4
CI-14-45c ‘Aanspraak en bekostiging in de MSZ’ Zie hoofdstuk 2: eerlijke en uitlegbare rekening Zie Rz16a besluitvormingsdocument 2e go 6
Bijlage 2 bij CT 15-28
Onbedoelde prikkels Doel Onbedoelde prikkels in zowel de productstructuur als de regelgeving stimuleren gedragingen die leiden tot ongewenste effecten, zoals strategisch declaratiegedrag en ondoelmatig gebruik van de zorgmiddelen. Dit heeft nadelige gevolgen voor de consument, omdat onbedoelde prikkels op deze manier negatieve effecten kunnen hebben op de betaalbaarheid, de toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg. De NZa inventariseert en monitort het gebruik van DOT zorgvuldig en brengt mogelijk ongewenst gedrag zoveel mogelijk in kaart. Resultaten van deze inventarisatie kunnen leiden tot aanpassingen in de productstructuur en/of aanscherpingen in de regelgeving. Ten algemene dienen de productstructuur en regelgeving gepast gebruik te stimuleren. Uitwerking In 2012 is een eerste inventarisatie uitgevoerd naar onbedoelde prikkels in DOT en in 2013 is de NZa gestart met het project ‘correct declareren’. Naar aanleiding hiervan hebben wij nader onderzoek gedaan naar benodigde aanpassingen in de productstructuur DOT en/of de regelgeving. De verboden-toegestaanlijst,5 waarbij wij aan de hand van voorbeelden uitleggen hoe er wel en niet gedeclareerd mag worden, is hier een resultaat van. Gedurende 2014 heeft de NZa, ter ondersteuning van de aanpak verantwoording en jaarrekeningen medisch specialistische zorg, de verboden-toegestaanlijst verder aangevuld. 6 Om dit mogelijk te maken hebben de brancheorganisaties van zorgaanbieders, zorgverzekeraars en accountants schriftelijke vragen ingediend en vervolgens mondeling toegelicht bij de NZa. Op basis van deze vragen is in de verboden/toegestaan-lijst aangegeven of de geschetste praktijksituaties wel of niet in strijd zijn met het geldende beleid en de regelgeving van de NZa. Vervolg Zie: Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 3.2
Kijk en luistergeld Doel De term kijk- en luistergeld wordt populair gebruikt om aan te geven dat het zorgvuldig afwegen van behandelopties met een patiënt, waarbij het terughoudend omgaan met medisch ingrijpen één van de opties is, tijd kost. Deze tijd wordt nu niet vergoed, terwijl medisch ingrijpen wel tot een adequate vergoeding leidt. Doel van dit onderwerp is dan ook het 5
Zie ‘Verboden en toegestaan lijst’ van 16 juli 2014 op www.nza.nl (Dossier: Zorgonderwerpen > Ziekenhuiszorg > Publicaties) 6 Zie CI-14-24c ‘Aanpak verantwoording en jaarrekening medisch specialistische zorg’ van 26 juni 2014 en Beoordelingsrapport ‘Beoordeling release DOT 2015 (RZ15a)’ op www.nza.nl 7
Bijlage 2 bij CT 15-28
mogelijk maken van een passende vergoeding voor deze zorg als basis voor de onderhandeling tussen zorgaanbieder en verzekeraar. Uitwerking Per 2014 is een nieuwe zorgactiviteit geïntroduceerd: ‘intensief consult ten behoeve van zorgvuldige afweging behandelopties’. Dit consult heeft vooralsnog een zelfde waarde als een regulier polikliniekbezoek. Door registratie van deze zorgactiviteit en vermelden van deze zorgactiviteit op de nota kan deze zorg in kaart gebracht en transparant gemaakt worden. Dat maakt het ook voor aanbieders en verzekeraars makkelijker aparte afspraken te maken over de contractering van deze zorg. Vervolg Zie: Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 3.3
8
Bijlage 2 bij CT 15-28
Integrale tarieven Doel Het overkoepelende doel van de overstap van deelregulering naar integrale bekostiging is een verbetering van de werking van het zorgstelsel. Specifiek komen de volgende doelstellingen naar voren (bron: monitor integrale bekostiging, NZa, dec 2014): 1 Doelmatige inzet productiemiddelen Voor ziekenhuizen maakt de integrale bekostiging een doelmatigere inzet van productiefactoren mogelijk. Verpleegkundig specialisten en physician assistants kunnen, mede door aanpassingen in de regelgeving, vanaf 2015 bijvoorbeeld taken overnemen van medisch specialisten zonder dat de bekostiging daarvoor een belemmering vormt. Verder wordt met de invoering van integrale bekostiging onderlinge dienstverlening tussen instellingen vergemakkelijkt. 2 Selectieve inkoop Zorgverzekeraars willen het liefst kwalitatief goede en doelmatig geleverde zorg inkopen, die past bij de polis van verzekerden. Vanaf 2015 kunnen zij ziekenhuizen en specialisten beter sturen in het leveren van die zorg. Er is immers maar één partij die declareert en waarmee afspraken worden gemaakt. Deze sturing wordt nu nog bemoeilijkt door deelregulering (zoals honorariumplafonds en aparte tariefsystemen) en de belangenverschillen tussen ziekenhuizen en vrijgevestigde medisch specialisten. 3 Gelijk gerichtheid In de bekostiging van zorg moet niet het financiële eigenbelang van ziekenhuizen en specialisten voorop staan. Zij moeten samen doelmatigheid en kwaliteit nastreven. Zorgverzekeraars kunnen daarop sturen door selectief in te kopen. De vervanging van deelregulering voor integrale bekostiging vergemakkelijkt selectief inkopen (zie doel 2). 4 Gelijk speelveld Doordat er verschillende (macro)beheersinstrumenten van toepassing waren voor de instellingen met specialisten in loondienst en de ziekenhuizen met vrijgevestigde specialisten, ontstond er een ongelijk speelveld tussen deze instellingen. Met integrale bekostiging zijn de honorariumplafonds verdwenen, is hetzelfde (macro)beheersinstrument van toepassing en zijn de (spel)regels en voorwaarden voor partijen gelijk getrokken. Uitwerking Op aanwijzing van de minister van VWS (kenmerk 371987-120847-MC) zijn integrale tarieven ingevoerd per 1 januari 2015. Dit betekent kortgezegd dat de deelregulering binnen de bekostiging van instellingen voor medisch specialistische zorg en (vrijgevestigd) medisch specialisten is opgeheven. De deelregulering bestond uit: - Aparte tariefregulering voor ziekenhuiskosten en specialisten honoraria; - Het beheersmodel (honorariumplafond) voor de vrijgevestigd medisch specialisten; - Gescheiden macrokaders voor ziekenhuiskosten en honoraria vrijgevestigd medisch specialisten. 9
Bijlage 2 bij CT 15-28
Met de invoering van integrale tarieven vervalt deze deelregulering. In de beleidsregel ‘Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg’ is de tariefopbouw en de tariefbepaling zoals deze vanaf 2015 van toepassing is nader toegelicht. Naar aanleiding van de invoering van integrale tarieven zijn ook een aantal begrippen en definities aangepast in zowel de beleidsregel ‘Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg’ als in de regeling ‘Medisch specialistische zorg’ . Dit betreft: eigen patiënt, onderlinge dienstverlening, maximumtarief, medisch specialistische zorg, prestatie, vrij tarief en zorgaanbieder. Verder worden de volgende nieuwe begrippen toegelicht, die gebruikt worden bij integrale tarieven: eigen zorgverlener, instelling, integraal tarief, macrokader medisch specialistische zorg, solist en zorgverlener. De NZa monitort ontwikkelingen in de zorgmarkten. Zo voert ze jaarlijks marktscans uit. Daarnaast monitort ze bepaalde marktonderdelen of de gevolgen van grote beleidswijzigingen. De invoering van de integrale bekostiging is een belangrijke wijziging in de bekostiging van de medisch specialistisch zorg. Op verzoek van de minister van VWS heeft de NZa toegezegd de ontwikkelingen te monitoren rond de invoering van de integrale bekostiging. De vragen die daarbij centraal staan: 1 Welke keuzes maken specialisten tussen de verschillende organisatiemodellen? 2 Hoe ontwikkelen de uitgaven aan medisch specialisten zich? 3 Wat betekent de invoering van integrale tarieven voor de verhoudingen in ziekenhuizen? 4 Hoe beïnvloedt de invoering de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg? 5 Welk effect heeft de beleidswijziging op contractering door verzekeraars? In december 2014 heeft de NZa haar eerste monitor uitgebracht (http://www.nza.nl/104107/105773/953131/Monitor_Integrale_bekostigi ng_medisch_specialistische_zorg.pdf). Vervolg De NZa zal in elk geval de komende jaren monitoren. Cijfers over de totale kosten over 2015 en de verhouding tussen specialisten- en overige behandelkosten kunnen pas in de loop van 2016 in kaart worden gebracht. Cijfers over omzetten van ziekenhuizen en vrijgevestigd specialisten over 2013 en 2014 zijn nog niet beschikbaar. Gedurende de monitoringsperiode doet de NZa zo nodig tussentijds verslag. Eind 2015 verschijnt een tweede monitor.
10
Bijlage 2 bij CT 15-28
Taakherschikking en substitutie Doel Belemmeringen voor taakherschikking en substitutie in productstructuur en regelgeving wegnemen. De NZa heeft in 2012 een advies uitgebracht over taakherschikking binnen de tweede lijn. Hierbij gaat het specifiek om het verplaatsen van zorg van medisch specialisten naar verpleegkundig specialisten en physician assistants. Het ministerie van VWS heeft positief gereageerd op dit advies. VWS heeft de NZa gevraagd de regels zodanig aan te passen dat de belemmeringen voor taakherschikking zijn opgeheven en registratie en declaratie van zorgaanbieders per 1 januari 2015 de gewenste ruimte biedt voor de physician assistant en verpleegkundig specialist. Aangezien het ontbreken van registratie- en declaratiebevoegdheden niet meer past bij de inhoudelijke positie die SEH-artsen tegenwoordig in de ziekenhuizen hebben, heeft VWS ook gevraagd de regels voor deze beroepsgroep op gelijke wijze aan te passen. Daarnaast heeft de NZa in juli 2012 een advies uitgebracht over het onderwerp substitutie tussen de eerste en tweede lijn. Net als bij taakherschikking is het doel om zorg op de juiste plek (en door de juiste zorgverlener) te laten plaatsvinden. De belangrijkste aanbeveling uit het advies is het creëren van bekostigingsmogelijkheden voor een meekijkconsult. Dit meekijkconsult houdt in dat de huisarts makkelijker eenmalig een medisch specialist kan raadplegen zonder de patiënt formeel door te hoeven verwijzen naar de tweede lijn. Uitwerking Ten aanzien van taakherschikking heeft de NZa in overleg met het veld de benodigde aanpassingen in de regelgeving doorgevoerd om de belemmeringen voor taakherschikking weg te nemen. Ook heeft de NZa in afstemming met het veld een prestatiebeschrijving ontwikkeld voor het meekijkconsult. Dit punt is primair opgepakt vanuit de eerste lijn. Voor de NZa geldt als uitgangspunt dat de SEH-arts, verpleegkundig specialist en physician assistant gebruik kunnen maken van bestaande zorgactiviteiten. De zorgactiviteiten zijn in beginsel functioneel omschreven. Wie welke zorgactiviteit heeft uitgevoerd, kan inzichtelijk worden gemaakt door het registreren van de uitvoerder bij de zorgactiviteit. Verder kan de physician assistant, verpleegkundig specialist of SEH-arts een DBC-zorgproduct openen en sluiten, als deze geheel zelfstandig een traject uitvoert. Deze beroepsbeoefenaren krijgen de mogelijkheid om gebruik te maken van typeringslijsten van de poortspecialismen. Echter, als een poortspecialist en een physician assistant, verpleegkundig specialist of SEH-arts dezelfde zorgvraag behandelen, is de hoofdbehandelaar verantwoordelijk voor de juiste typering van het DBC-zorgproduct. Per 2015 is een nieuwe bekostigingsstructuur voor de huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg ontwikkeld. Het derde segment laat ruimte aan huisartsen en verzekeraars om samen afspraken te maken over beloning voor resultaten die zij in segment 1 en 2 leveren, bijvoorbeeld doelmatig doorverwijzen. Dit segment omvat ook een nieuwe prestatie Meekijkconsult. Dit biedt de mogelijkheid een specialist mee te laten kijken zonder dat de huisarts de patiënt verwijst. Eerste ervaringen wijzen uit dat dit veel onnodige verwijzingen kan voorkomen. 11
Bijlage 2 bij CT 15-28
Vervolg Zie: Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 3.4 en 3.5
Paramedische zorg Doel Het harmoniseren van de vormgeving van paramedische zorg in de DBCsystematiek. Het uitgangspunt is dat de kosten van paramedische zorg in het kader van een medisch specialistische behandeling onderdeel uitmaken van het DBC-zorgproduct. Echter, op dit moment is de positie van paramedische zorg binnen de DBC-systematiek niet eenduidig. Zo is er voor poliklinische fysiotherapie een uitzondering hiervoor gemaakt in de declaratieregels, terwijl voor de overige paramedische zorgvormen deze uitzondering niet geldt. Om te komen tot een advies over betere bekostiging van paramedische zorg binnen de medisch specialistische behandeling, heeft de NZa de knelpunten en prikkels in de bekostiging van paramedische zorg in kaart gebracht. Uitwerking De NZa heeft met de branchepartijen van de verschillende paramedische zorgvormen overleg gevoerd met als doel de knelpunten in de bekostiging te achterhalen. Daaruit bleek dat de ervaren knelpunten divers zijn: 1)Een overig zorgproduct (OZP) voor paramedische zorg die geen onderdeel is van een medisch specialistische behandeling kan niet gedeclareerd worden bij verwijzing medisch specialist. De NZa heeft derhalve per 2015 de bepaling omtrent het declareren van overige zorgproduct van paramedische zorg aangepast. 2)De branchepartijen vinden het van belang dat de bekostiging van diverse paramedische zorgvormen en tussen eerste en tweede lijn uniform is. De diverse paramedische zorgvormen zitten onderling echter niet op één lijn over hoe de bekostiging dan vormgegeven zou moeten worden. Om de bekostiging aan te laten sluiten bij de aanspraak en om verkeerde prikkels te voorkomen, zal de NZa de bekostiging pas kunnen veranderen nadat er duidelijkheid bestaat over de afbakening tussen paramedische en medisch specialistische behandeling. 3)Het is niet duidelijk wanneer paramedische zorg onderdeel uitmaakt van een medisch specialistische behandeling. Daardoor is het dus ook niet duidelijk of de zorg via een DBC of een OZP gedeclareerd moet worden. Het Zorginstituut Nederland onderzoekt wat mogelijk is om de genoemde onduidelijkheid op te heffen/ te verminderen. 4) Hoewel verschillen bestaan tussen ziekenhuizen hebben branchepartijen aangegeven dat positionering en financiering van paramedische zorg binnen het ziekenhuis in het geding komt. Een aantal brancheorganisaties pleit ervoor om de paramedische zorg uit de DBCproducten en tarieven te halen en los declarabel te maken zodat de kosten en baten van paramedische zorg beter inzichtelijk worden. Andere branchepartijen hebben aangegeven juist onderdeel te willen zijn van de DBC omdat ze op die manier ook onderdeel voelen van het medische team. De NZa heeft geen rol ten aanzien van positionering van paramedische zorg binnen het ziekenhuis. De NZa tracht wel te voorkomen dat de bekostigingsvorm van paramedische zorg een ongewenst effect heeft op 12
Bijlage 2 bij CT 15-28
de positionering en financiering van paramedische zorg binnen een ziekenhuis. Vervolg Geen vervolgactiviteiten gepland. De afbakening tussen medisch specialistische behandeling en paramedische zorg door het Zorginstituut ontbreekt. Om die reden heeft de NZa het Zorginstituut verzocht deze afbakening nader te onderzoeken. Op het moment dat deze afbakening plaats heeft gevonden, zal de NZa onderzoeken op welke wijze het bekostigingssysteem hierop kan aansluiten.
Interventieradiologie Doel Een interventieradioloog behandelt op verzoek van en in overleg met een ander poortspecialisme. Daarmee is in de regel geen sprake van ‘hoofdbehandelaarschap’ en ‘eigen zorgvraag’ zoals bedoeld in de geldende regelgeving. Op basis van de regelgeving kan er alleen een eigen zorgtraject worden geopend als er sprake is van hoofdbehandelaarschap. Op dit moment kan een interventieradioloog voor een uitgevoerde interventie onder bepaalde voorwaarden wel een eigen zorgtraject openen. Daarnaast bestaat een prikkel om voor ondersteunende interventies en interventies op verzoek van de huisarts een eigen zorgtraject te openen. De declaraties van interventieradiologen komen prominent naar voren in discussies over de rechtmatigheid van declaraties tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Dit is dan ook een belangrijk aandachtspunt vanuit het jaarrekeningentraject MSZ. Uitwerking Per 2016 wordt de productstructuur van de interventieradioloog aangesloten op de algemene principes. De DBC-zorgproducten voor ondersteunende interventieradiologie worden geintegreerd in de zorgproducten van de hoofdbehandelaren. De interventies uitgevoerd door de radioloog gaan deel uit maken van het zorgprofiel (het zorgproduct) van de hoofdbehandelaar. De ondersteunende inzet van de interventieradioloog wordt bekostigduit de zorgproducten van de hoofdbehandelaar. De uitvoerbaarheid en controleerbaarheid van de regelgeving verbetert door deze wijziging. In die gevallen waar de interventieradioloog voldoet aan de vereisten om een eigen zorgtraject te mogen openen, blijft in 2016 de mogelijkheid bestaan om gebruik te maken van de eigen typeringslijst en de zorgproducten in zorgproductgroep 9900062. Vervolg Zie: Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 3.6
13
Bijlage 2 bij CT 15-28
Hoofdstuk 4: Herkenbare en hanteerbare onderhandelingstaal
Productstructuur kaakchirurgie Doel Het doel is om de registratie van kaakchirurgische verrichtingen te vereenvoudigen en meer aan te laten sluiten bij de registratie in de tweede lijn, waarbij aandacht is voor transparantie en begrijpelijkheid in het gebruik van de kaakchirurgische prestaties (ook voor de consument). Hierbij is nadrukkelijk gekeken naar de toeslagen en halveringsregels. Tevens zijn er vanwege de invoering van integrale tarieven per 2015 aanpassingen nodig van bepaalde declaratieregels binnen kaakchirurgie. Uitwerking Productstructuur kaakchirurgie De productstructuur kaakchirurgie bestond tot en met 2014 uit vijf hoofdgroepen overige zorgproducten: consultatie, verrichtingen, diagnostische en niet-operatieve ingrepen, kostenvergoedingen en inlichtingen en rapporten. In samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (hierna: KNMT) en Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (hierna: NVMKA) zijn de vijf hoofdgroepen omgezet in negen medisch inhoudelijke nieuwe productgroepen per 2015. De prestaties zelf zijn hierdoor niet veranderd; het betreft slechts een herindeling van de prestaties. Tevens hebben aanpassingen in de regelgeving plaatsgevonden naar aanleiding van het invoeren van integrale tarieven. Deze aanpassingen hebben betrekking op de volgende onderwerpen ; - ANW toeslagen - Assistentie toeslagen - Honorarium anesthesiologie - Toepassen halveringsregel Voor een uitgebreide toelichting op deze aanpassingen zie bijlage 3 bij het Beoordelingsrapport release DOT 2015 (RZ15a) (Productstructuur en tarieven kaakchirurgie 2015) Op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) is het honorariumbedrag voor de kaakchirurgen generiek in twee stappen gekort. In een brief (kenmerk: 370316-120775-CZ) heeft VWS ons geïnformeerd over het te hanteren kader voor de vaststelling van de honorariumtarieven kaakchirurgie per 2015. Om de informatie op de nota begrijpelijk te maken voor consumenten zijn per 1-1-2016 consumentenvertalingen opgesteld voor de overige zorgproducten van kaakchirurgie;
Vervolg Zie: Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 4.1
14
Bijlage 2 bij CT 15-28
Definiëren en opschonen zorgactiviteiten Doel De zorgactiviteiten verduidelijken, opschonen en eenduidig categoriseren. Deze verbeterslag bevat de volgende onderdelen: -
-
Overbodige zorgactiviteiten dienen te worden afgeschaft. Hierbij kan ook gedacht worden aan zorgactiviteiten die overbodig zijn geworden in verband met het vervallen van de FB-systematiek. Onduidelijke zorgactiviteiten dienen te worden verduidelijkt. Het gaat hierbij zowel om het definiëren van zorgactiviteiten, als om het verduidelijken van omschrijvingen.
Om te beoordelen in hoeverre de omschrijvingen en definities van zorgactiviteiten duidelijk en volledig zijn, is eind 2012 een opdracht aan drie adviserend geneeskundigen gegeven om de omschrijvingen c.q. definities van de zorgactiviteiten in de zorgactiviteitentabel te beoordelen op: aansluiting bij de feitelijke (medische) inhoud van deze activiteit; volledigheid en eenduidigheid van de omschrijving c.q. definitie om zo het grijze gebied zo veel mogelijk te verkleinen; kenmerken als aanspraak, mate van detaillering, evenwichtigheid in opbouw, taalgebruik en WBMV. De aanbevelingen uit deze analyse zijn in samenwerking met DBCOnderhoud en veldpartijen uitgewerkt. De eerste resultaten hiervan zijn in de regelgeving medisch specialistische zorg 2014 en in de zorgactiviteitentabel. Hierbij kan gedacht worden aan definities voor zorgactiviteiten (topreferente) kindergeneeskunde. Per 2014 zijn de FBparameters die niet meer relevant zijn in de DBC/DOT-productstructuur verwijderd of samengevoegd. Hierbij kan gedacht worden aan de verschillende klassen van verpleegdagen, de zware dagverpleging en het eerste polikliniekbezoek. In de RZ15a zijn een aantal definities en/of toelichtingen bij bestaande zorgactiviteiten aangepast om de regelgeving verder te verduidelijken. De wijzigingen zijn aangepast op verzoek van en in afstemming met de veldpartijen. Hierbij kan gedacht worden aan verduidelijking van zorgactiviteiten voor eerste polikliniekbezoek, dagverpleging, ICD-10, poortfunctie, FIT- en PEP-module, interklinisch en MICU-transport, gezonde moeder en gezonde zuigeling, pathologie onderzoeken, toeslag post IC-high care en zorgactiviteiten voor optometrie en orthoptie. Vervolg In 2014 is door de NZa en DBC-Onderhoud een werkconferentie over de rol van zorgactiviteiten georganiseerd. Onderstaand de resultaten van de werkconferentie. Per punt zal worden aangegeven of en zo ja welke vervolgacties er uitgevoerd moeten gaan worden. Rol van de zorgactiviteiten: meer of minder detaillering Na discussie is er consensus dat de zorgactiviteiten primair voor de afleiding naar zorgproducten een rol spelen. Daarnaast kunnen zorgactiviteiten een rol spelen bij zorginkoop, controle en transparantie richting de patiënt of verzekerde. Het is niet wenselijk dat het niveau van de zorgactiviteiten naar een lager detailniveau wordt gebracht zodat ze geschikt zijn/worden voor de medische registratie in de instellingen. Voor de bronregistratie zijn voldoende alternatieven beschikbaar. Op basis van dit resultaat zullen er geen vervolgacties ingezet worden.
15
Bijlage 2 bij CT 15-28
Vervolg Zie: Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 4.2
Inzicht in zorgzwaarte Doel In de academische component is financiering opgenomen voor topreferente zorg. In de DOT-productstructuur zijn prestaties opgenomen voor topreferente zorg. Vanuit de academische centra wordt aangegeven dat de huidige prestaties niet voldoende gedifferentieerd zouden zijn in het licht van zorgzwaarte. De NZa ziet hierbij een risico voor dubbele bekostiging, aangezien de academische component ongewijzigd blijft. Het doel is allereerst om te onderzoeken of de huidige bekostiging van zorgzwaarte te kort schiet. Bij een bevestigend antwoord dient onderzocht te worden of de oplossing gezocht moet worden in de vormgeving van de productstructuur opgenomen en zo ja hoe. Uitwerking In afstemming met het ministerie van VWS zijn wij tot een afwegingskader gekomen: - De bekostiging van innovaties via de academische component vindt plaats op basis van de gedachte van een ‘revolving fund’. Er stromen regelmatig innovaties uit de academische component, omdat de experimentele / onderzoeksfase is afgerond en de zorg nu ook door andere aanbieders geleverd kan worden. Voor deze zorg moeten prestaties in de DBC/DOT-systematiek worden gecreëerd. De ruimte die ontstaat in de academische component wordt opgevuld met nieuwe innovaties. - De bekostiging van zorgzwaarte zou wellicht op termijn uit de academische component kunnen verdwijnen en volledig opgenomen kunnen worden in de DBC/DOT-systematiek. Op dit moment doet de NFU via het project ROBIJN onderzoek naar kenmerken van de toppreferente patiënt. Hiertoe hebben zij 9 medische inhoudelijke kenmerken van academische patienten omschreven. Dit biedt mogelijk aanknopingspunten voor het verder differentiëren naar zorgzwaarte in de DBC/DOT-productstructuur (en tegelijkertijd het schonen van de academische component voor deze zorg).
16
Bijlage 2 bij CT 15-28
Allereerst moeten de resultaten van het ROBIJN onderzoek helder zijn. Vervolgens kunnen we inventariseren of het noodzakelijk is om aanpassingen in de DBC/DOT-productstructuur door te voeren naar aanleiding van dit onderzoek. Vervolg Geen activiteiten gepland.
Koppelen ICD-10 aan bekostiging Doel De NZa heeft op 11 april 2013 een opdrachtbrief van het ministerie van VWS ontvangen om de ICD-10 diagnose te koppelen aan de DBCbekostiging. ICD-10 is het internationaal gestandaardiseerde classificatiesysteem van diagnosen waarmee de zorgaanbieder alle ziektebeelden en diagnosen van patiënten eenduidig kan registreren. Volgens partijen zijn de voordelen van ICD-10 de betere internationale vergelijkbaarheid, betere mogelijkheden tot het berekenen van sterftecijfers, verbeteren informatievoorziening over zorguitgaven, bestrijden/opsporen fraude, het meten van kwaliteit, het bepalen van zorgzwaarte en mogelijkheid voor meer specialisme-overstijgendheid van de productstructuur. Uitwerking De NZa heeft in 2013 een werkgroep opgericht om met veldpartijen de koppeling van ICD-10 aan de bekostiging te bereiken.7 In de voorfase, in overleg met veldpartijen, in 2013 is ingezet op de diagnose-thesaurus als hulpmiddel om de registratie aan de bron (voor meervoudig gebruik) te stimuleren. De diagnosethesaurus is een privaat hulpmiddel en vormt geen onderdeel van de publieke regelgeving van de NZa. DHD is verantwoordelijk voor de voortgang van de autorisatie, de implementatie en het onderhoud van de diagnosethesaurus. Op 15 juli 2014 heeft de Raad van Bestuur van de NZa de informatieverplichting ICD-108 vastgesteld. Deze informatieverplichting is opgenomen in de regelgeving van het pakket DOT RZ15a. Instellingen voor medisch specialistische zorg zijn verplicht om met ingang van 1 januari 2015 de ICD-10 diagnose te registreren en aan te leveren aan het DBC-informatiesysteem (DIS). Hiermee wordt de ICD-10 diagnosecode per 2015 onderdeel van de bronregistratie door de medisch specialist. De ICD-10 diagnosecode wordt geregistreerd per subtraject, bij subtrajecten geopend vanaf 1 januari 2015. De ICD-10 diagnosecode moet op het diepste niveau worden geregistreerd. Alleen van de hoofddiagnose moet de ICD-10 diagnosecode worden geregistreerd. De hoofddiagnose is de ziekte of aandoening die aan het einde van een subtraject hoofdzakelijk verantwoordelijk is voor de behoefte van de patiënt aan behandeling of onderzoek. De concrete invulling van de verplichting is opgenomen in de regeling medisch specialistische zorg en de regeling minimale dataset medisch 7
Rapport ‘Plan van Aanpak International Classification of Diseases ICD-10’, december 2013. 8 Circulaire CI/14/29c ‘Registratieverplichting 2015 voor ICD-10’ van 21 juli 2014. 17
Bijlage 2 bij CT 15-28
specialistisch (MDS). Op 24 november 2014 heeft de NZa met een circulaire (CI/14/62) veldpartijen geïnformeerd dat over de eerste helft van 2015 coulant wordt omgegaan met de naleving van de registratieverplichting ICD-10 en de aanleververplichting aan het DIS. De reden hiervoor is dat (vertegenwoordigers van) zorgaanbieders hebben aangegeven niet per 1 januari 2015 te kunnen voldoen aan de verplichting, omdat (de implementatie van) hulpmiddelen hiervoor nog niet volledig gereed is. Feitelijk is de informatieverplichting hiermee opgeschort tot 1 juli 2015. De verplichting om de ICD-10 diagnosecode te vermelden op de factuur is opgeschort, totdat het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) hier positief over heeft geadviseerd. Daarnaast is in het plan van aanpak het voornemen uitgesproken om per 2016 de DBC-diagnose in de bekostiging te vervangen door de ICD-10 diagnosecode. Een externe bureau heeft hiervoor een adviesrapport opgesteld. Met veldpartijen hebben we hierover overleg gevoerd. De uitkomst hiervan is dat we op korte termijn de ICD-10 diagnose niet zullen opnemen in de bekostiging, aangezien er voorafgaand een periode van (kwalitatieve) bronregistratie ICD-10 dient plaats te vinden. Deze maatregelen zijn volgtijdelijk aangezien de informatie die volgt uit de aanleververplichting nodig is voor de koppeling van ICD-10 aan de bekostiging. Veldpartijen zullen actief betrokken worden bij deze doorontwikkeling. Vervolg Vanaf 1 juli 2015 wordt de ICD-10 code (hoofddiagnose) verplicht meegeleverd met ieder gedeclareerd zorgproduct. Vooralsnog wordt dataverzameling en analyse gezien als de volgende stap naar de koppeling van ICD-10 aan de bekostiging. Gezien de start van de data verzameling worden de eerste analyses eind 2016 verwacht. In hoofdstuk 4 zijn daarom geen vervolgactiviteiten gericht op de koppeling van ICD-10 aan de bekostiging opgenomen.
Terugdringen overbodige zorgproducten Doel Een belangrijk inhoudelijk criterium van de productstructuur is de hanteerbaarheid. Binnen de productstructuur dient een beperkt en overzichtelijk aantal zorgproducten aanwezig te zijn dat geregistreerd en gedeclareerd wordt en waarover onderhandeld kan worden tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het doel is om zorgproducten die niet of weinig gebruikt worden te schrappen. Randvoorwaarde hierbij is de beschikbaarheid van data om inzicht te verkrijgen over de mate waarin de prestaties worden gebruikt. Uitwerking Het beheersen van het aantal producten kan onder meer bereikt worden door DBC-zorgproducten die in de praktijk niet blijken te worden gebruikt en dus overbodig zijn te verwijderen. Voor het schrappen van overbodige zorgproducten is het van belang dat er data beschikbaar is die inzicht geeft in prestaties die nauwelijks worden gebruikt. Ten behoeve van het DBC-pakket 2016 is er een analyse uitgevoerd naar geregistreerde en gedeclareerde DBC-zorgproducten. Hierbij is gebruik 18
Bijlage 2 bij CT 15-28
gemaakt van DIS-data, maar ook de data uit het NZa-kostprijsmodel. Vervolgens heeft een kwalitatieve beoordeling plaats gevonden. De zorgproducten die in aanmerking kwamen voor verwijdering zijn besproken met veldpartijen en CVZ (onder meer voor de juridische toets of er wel of geen sprake is van ‘zorg’ in de zin van de Wmg). De analyse en beoordeling heeft geleid tot het schrappen van ongeveer 50 zorgproducten met ingang van 2016.
Vervolg Zie: Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 4.3
Doorontwikkeling revalidatiezorg (MSRZ, GRZ, CCL) Doel Het doel van de doorontwikkeling van de revalidatiezorg is het ontwikkelen van een medisch herkenbare, transparante en kostenhomogene productstructuur die geschikt is voor prestatiebekostiging. Bij deze doorontwikkeling van de revalidatieproductstructuur wordt nadrukkelijk onderzocht of de productstructuur van de medisch specialistische revalidatie geïntegreerd kan worden met de productstructuur van geriatrische revalidatiezorg (GRZ). Uitwerking
MSRZ Voor de medisch specialistische revalidatie is per 2013 spoor 2 ingevoerd. Hierdoor ontstaat een productstructuur waarbij de diagnoses zijn ingedeeld in 7 hoofddiagnosegroepen en wordt er ook onderscheid gemaakt tussen klinische en niet-klinische producten, waarbij afleiding plaatsvindt op basis van gewogen behandeluren. Per 2013 wordt de zorgvraag van de patiënt vastgelegd met de zorgvraagindex. We hebben DBC-Onderhoud de opdracht gegeven om in samenwerking met RN en Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA) kenmerkende zorgactiviteiten voor MSRZ te ontwikkelen gebaseerd op beschikbare richtlijnen en behandelprogramma’s. Hiermee is in 2013 een start gemaakt. De doorontwikkeling bestaat op hoofdlijnen uit de volgende stappen: 1. Landelijke uitwerking van kenmerkende zorgactiviteiten (ook wel modules genoemd); 2. De lokale programma’s ombouwen naar de kenmerkende zorgactiviteiten/modules (uniformering zorgpaden); 3. Registratie van de kenmerkende zorgactiviteiten (ten behoeve van nieuw ontwerp DBC-zorgproducten). 4. Implementatie van de nieuwe DBC-zorgproducten op basis van de kenmerkende zorgactiviteiten RN en VRA hebben in 2014 de kenmerkende modules uitgewerkt en in december opgeleverd. Op basis hiervan is voor de registratiefase een moduletabel opgesteld met de omschrijving en code voor de te registreren modules en bijbehorende definiëring, zodat in 2015 gestart 19
Bijlage 2 bij CT 15-28
kan worden met het registreren van de modules. Vanaf 1 juli 2015 is registratie verplicht voor alle revalidatie instellingen. Gezien de lange doorlooptijd voor de ontwikkeling van een definitieve productstructuur voor de MSRZ en de beoogde integratie met de geriatrische revalidatiezorg, is het voornemen om per 2016 enkele tussenstappen te nemen vooruitlopend op de invoering van de nieuwe productstructuur voor de revalidatiezorg. We zijn bezig te onderzoeken of het aantal beroepsgroepen dat tijd kan schrijven voor de MSRZ kan worden beperkt tot een aantal kerndisciplines, welke kwaliteitseisen van belang zijn binnen de revalidatiezorg en we werken aan een structurele oplossing voor de toeslagen hoge dwarslaesie en ademhalingsondersteuning. GRZ Met ingang van 2013 is de GRZ overgeheveld van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Als gevolg hiervan heeft de NZa prestaties en tarieven voor deze vorm van zorg per 2013 vastgelegd in de voor de medisch specialistische zorg gebruikelijke DBC-zorgproducten. Dit betreft echter nog een overgangsstructuur die grotendeels gebaseerd is op de zorg zoals werd verleend binnen de AWBZ en die de komende jaren verder doorontwikkeld zal moeten worden. In 2013 is een 1e stap gezet gericht op de invulling en uitwerking van de ambulante zorgproducten. Om inzicht te krijgen in de patiëntkenmerken die bepalend zijn voor de in te zetten zorg is opdracht gegeven voor de invulling en uitwerking van de zorgvraagzwaarte. In 2014 is de zorgvraagzwaarte in samenwerking met de betrokken partijen uitgewerkt. Onder zorgvraagzwaarte wordt binnen de GRZ verstaan de (combinatie van) specifieke patiënt kenmerken die van invloed zijn op de in te zetten soort behandeling. Het gaat hierbij met name om patiënt kenmerken die de ‘ernst van de problematiek’ en de ‘belastbaarheid van de patiënt’ inzichtelijk maken. Met behulp van een expertgroep heeft de inhoudelijke uitwerking van de zorgvraagzwaarte plaats gevonden waarbij de International Classification of Functioning (ICF) als denkraam is gehanteerd. Tevens is aansluiting gezocht bij de uitwerking van de Zorgvraagindex (ZVI) voor de MSRZ. Per 1 juni 2014 is een groep van pilotinstellingen gestart met registratie van zorgvraagzwaarte, naast de bestaande registratie van uren. Deze pilot heeft geen impact op de inhoud van het DBC-pakket 2014, maar is een noodzakelijke stap in de doorontwikkeling van de productstructuur GRZ. CCL Per 2013 is de productstructuur voor complex chronisch longfalen (CCL) aangepast. De producten voor CCL zijn, vanwege het bijzondere karakter, nog steeds expliciet van toepassing voor de derdelijns long/astma centra. Uiteindelijk is het de bedoeling om andere instellingen dan de derde lijns long/astma centra toegang te geven tot de CCL producten. Alvorens deze verbreding mogelijk is, dient allereerst de beschrijving van de modules CCL eerst te verbeteren.
Vervolg Zie: Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 4.4
20
Bijlage 2 bij CT 15-28
Positie kindzorg in productstructuur Doel De NZa is bij de ontwikkeling van DOT in 2009 akkoord gegaan met meerdere zorgproductgroepen kindergeneeskunde binnen de productstructuur. Hierbij is de voorwaarde gesteld dat deze zorgproductgroepen op termijn haar status aparte kwijt raken en de DBC-zorgproducten geïntegreerd worden in de volwassen IDC-10 productstructuur, zodat identieke zorg voor volwassenen en kinderen geen verschillend product betreft. Reden hiervoor is het verminderen van DBC-zorgproducten ten behoeve van onderhandeling en inkoop. Uitwerking Samen met DBC-Onderhoud hebben we een scenario-analyse uitgevoerd voor de mogelijkheden voor integratie van kindergeneeskunde in de volwassenstructuur. Tijdens een werkgroep kindzorg hebben zorgaanbieders en zorgverzekeraars aangegeven geen voorstander te zijn van integratie met de volwassenstructuur, aangezien de zorg wezenlijk anders is. Na een grondige analyse van de scenario’s hebben wij besloten om voorlopig geen grootschalige wijzigingen in de productstructuur voor kindergeneeskunde door te voeren. Eerst dient er duidelijkheid te komen over lange termijn visie voor het bekostigingssysteem, dat invloed kan hebben op de wijze waarop kindzorg ontwikkeld wordt. Vervolg Geen vervolgactiviteiten gepland.
Invoering nieuwe bekostiging geneesmiddelen Doel De bekostiging van geneesmiddelen binnen de DOT-systematiek verbeteren door de transparantie te vergroten. In juli 2013 heeft de NZa een advies uitgebracht over de bekostiging van geneesmiddelen in de medisch specialistische zorg. De belangrijkste kenmerken van dit advies zijn: − Minstens één zorgaanbieder en minstens één zorgverzekeraar kunnen een add-on aanvraag bij ons indienen. Wij betrekken vervolgens een advies van vertegenwoordigers van zorgaanbieders (NVZ, NFU en ZKN) en zorgverzekeraars (ZN) in onze besluitvorming over een add-on aanvraag. Wij stellen eisen aan een advies die voortvloeien uit de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). − Wij stellen een add-on vast op een lager detailniveau, gelijk aan het niveau van het registratienummer van een geneesmiddel. Wij maken in de prestatie geen onderscheid naar indicaties, dus één add-on per geneesmiddel. De minister van VWS heeft besloten het advies over te nemen en als voorwaarde toe te voegen dat de indicatie waarvoor het geneesmiddel wordt voorgeschreven, vastgelegd moet worden.
21
Bijlage 2 bij CT 15-28
Uitwerking Op verzoek van zorgaanbieders wordt met ingang van 1 januari 2015 slechts het eerstgenoemde deel van het nieuwe bekostigingsbeleid ingevoerd. Dit aangezien het registreren en declareren van een add-on op een lager detailniveau én de registratie van de indicatie per geneesmiddel per 2015 niet uitvoerbaar zou zijn. Zorgaanbieders hebben aangegeven dat implementatie van deze wijzigingen meer voorbereidingstijd vergt. De NZa heeft besloten dit gedeelte van het beleid met een jaar uit te stellen. De belangrijkste wijziging voor 2015 betreft de aanvraagprocedure en het verdwijnen van de kostendrempel van gemiddeld €10.000,- per patiënt jaar. Een verzekeraar en een zorgaanbieder kunnen gezamenlijk bij de NZa een aanvraag indienen om een combinatie van geneesmiddel (stofnaam en indicatie ) als add-on te declareren. De NZa neemt hier vervolgens een besluit over, nadat zij andere zorgaanbieders en verzekeraars om advies heeft gevraagd. Er kan dus meer maatwerk worden geleverd dan in de huidige situatie. Deze gewijzigde add-on aanvraagprocedure is beschreven in de beleidsregel. In deze beleidsregel wordt ook verwezen naar een nieuw add-on aanvraagformulier voor geneesmiddelen (waaronder stollingsfactoren) en een formulier voor de adviesaanvraag richting veldpartijen. Daarnaast past de NZa de geregistreerde indicaties op de add-on lijst (bijlage 5 bij de beleidsregel) aan conform de indicaties zoals vastgesteld door de Nederlandse of Europese registratieautoriteit. De add-on lijst voor 2014 is de basis voor de add-on lijst voor 2015.werking. Vervolg Zie: Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 4.11
Transplantatiezorg Doel In de transplantatiezorg vervullen de transplantatiecentra een centrale rol: zij dragen de verantwoordelijkheid voor de screening, voeren de transplantatie uit en zijn verantwoordelijk voor de eerste nazorg na transplantatie. Vanuit het oogpunt zijn de processen (wie/wat/waar) de laatste jaren beter beschreven en de verantwoordelijkheden op de juiste plaats belegd. De huidige bekostigingsstructuur faciliteert de gewenste organisatie en werkwijze onvoldoende. Uitwerking De zorgproductstructuur (en daarmee de inhoud van de te declareren zorgproducten) voor transplantatiezorg wordt per 1-1-2016 essentieel anders vorm gegeven. Bij de ontwikkeling hiervan hebben de inhoudelijk deskundigen vanuit de transplantatiecentra en wetenschappelijke verenigingen een essentiële bijdrage geleverd. De indeling in drie fasen, screening/ transplantatie/ nazorg, blijft bestaan waarvoor nieuwe integrale zorgproducten zijn ontwikkeld. De wijzigingen raken zowel de transplantatiecentra als de algemene ziekenhuizen. Ook zijn meerdere specialismen (snijdend en beschouwend) betrokken. Naast het aansluiten van de bekostigingsstructuur op het gewenste zorgproces wordt met de wijziging ook een stap gezet naar meer integrale specialisme overstijgende zorgproducten. 22
Bijlage 2 bij CT 15-28
Vervolg Er zijn geen vervolgactiviteiten gepland. Wanneer aanbieders en/of verzekeraars aangeven onderdelen van de nieuwe productstructuur te willen verbeteren, wordt de vraag opgepakt via regulier onderhoud van het DBC-systeem. Gerelateerd aan transplantatie heeft VWS gevraagd om de bekostiging van de weefselproducten onder de loep te nemen en waar noodzakelijk wijzigingen in regelgeving of systeem aan te brengen. Uitvoering 20152016, invoering 2017 (zie hoofdstuk 4). Vereenvoudiging: dezelfde zorg dezelfde prestatie Doel Vereenvoudiging van de systematiek, verbeteren van de hanteerbaarheid door verminderen van het aantal producten, verbeteren van de aansluiting op de uitgangspunten van de Zvw waarbij niet de uitvoerder van zorg maar de geleverde zorg centraal staat, verbeteren van de uitlegbaarheid naar consumenten omdat de verschillen tussen specialismen voor dezelfde geleverde zorg afnemen. Uitwerking Per 2016 zijn er gericht op genoemde doelstelling wijzigingen op de productstructuur doorgevoerd voor twee medisch specialistische domeinen: de kinderneurologie en behandelingen aan de wervelkolom. In beide domeinen was sprake van dezelfde behandeling door verschillende specialismen, die leidden naar verschillende DBCzorgproducten (en prijzen).
Klinische genetica Doel De registratie en declaratie van erfelijkheidsadvisering sluit op dit moment onvoldoende aan bij de eisen die gesteld worden vanuit het perspectief van prestatiebekostiging. Er zijn slechts twee prestaties voor erfelijkheidsadvisering (enkelvoudig en complex) die qua inhoud onvoldoende aansluiten bij de zorgzwaarte categorieën in de praktijk. De huidige prestaties gegeven weinig inzicht in de zorg die werkelijk geleverd is. Het gegeven dat de huidige zorgactiviteiten voor erfelijkheidsadviezen feitelijk een pakketje zog omvat waarbij de zorg niet altijd binnen de 12- dagen geleverd wordt, roept vragen op bij de registratie en veroorzaakt uitval van subtrajecten. Naast de klinisch geneticus houden ook andere specialismen zich bezig met gericht genetisch onderzoek en advies (gynaecologie, interne, cardiologie). Door het verbeteren van de transparantie ontstaan meer mogelijkheden voor specialisme overstijgende zorgprestaties. Uitwerking De zorgproductgroep 972800 wordt per 1-1-2016 aangepast. Er wordt meer differentiatie aangebracht in de DBC-zorgproducten voor erfelijkheidsadvisering. Er komt een nieuwe productindeling met grotendeels nieuwe zorgactiviteiten. Deze nieuwe indeling gaat uit van verschillen in complexiteit en inzet voor verschillende typen adviesvragen. De nieuwe zorgactiviteiten wordt vastgelegd als onderzoek is afgerond en zijn typerend voor zorgproducten in drie zwaarte 23
Bijlage 2 bij CT 15-28
categorieën; eenvoudig, middelmatig en complex. Voor de contactmomenten worden de reguliere zorgactiviteiten (bijv consult) vastgelegd. Zorgproductgroep 972800 blijft per 1-1-2016 alleen toegankelijk voor klinische genetica en gynaecologie. Vervolg Geen vervolgactiviteiten gepland, zie toelichting in Overzicht publiek noodzakelijke aanpassingen hoofdstuk 4.7
24
Bijlage 2 bij CT 15-28
Hoofdstuk 5: Juiste en tijdige informatievoorziening
Juiste en tijdige informatie over de (kosten)ontwikkelingen in de zorg zijn van groot belang voor zowel de overheid als de veldpartijen zelf. Soms zijn maatregelen noodzakelijk om deze informatievoorziening te verbeteren / te versnellen
Verkorten doorlooptijd DBC-zorgproducten Doel Het doorvoeren van noodzakelijke wijzigingen in regelgeving en productstructuur om de doorlooptijd van DBC-zorgproducten te verkorten. Het primaire doel van het verkorten van de doorlooptijd is het versnellen van de informatievoorziening. Uitwerking De doorlooptijd van DBC-zorgproducten is per 2015 verkort tot maximaal 120 dagen. Om die reden is een algemene afsluitregel gewijzigd (maximale doorlooptijd maximaal 120 dagen in plaats van 365 dagen). Daarnaast zijn de uitzonderingsregels aangepast voor klinische genetica, complex chronisch longfalen, gender, klinische geriatrie / ouderengeneeskunde, kinderoncologie, cardiologie en nazorg bij stamcelen orgaantransplantatie. Drie uitzonderingsregels zijn vervallen. Ten algemene is de impact van het verkorten van de doorlooptijd van DBC-zorgproducten op de productstructuur beperkt. Voor een klein aantal producten werd de medische herkenbaarheid zodanig geraakt dat wijzigingen noodzakelijk bleken: dit betrof in alle gevallen chronische zorg. Om die reden is bij complex chronisch longfalen een productstructuurwijziging doorgevoerd. Dit houdt in dat assessment en behandeling in verschillende DBC-zorgproducten complex chronisch longfalen worden ondergebracht. Daarnaast is bij de geriatrische revalidatiezorg de productstructuur op onderdelen gewijzigd. Zo is er bij klinische producten een bovengrens aangebracht van 120 verpleegdagen. Hierdoor zijn een aantal producten overbodig geworden en verwijderd. Daarnaast zijn er nieuwe zorgproducten aangemaakt in het kader van ambulante vervolgbehandelingen, waarbij de klinische opname onderdeel uitmaakt van het initiële subtraject. De aanpassingen in de registratieregels als gevolg van de verkorte doorlooptijd, leiden tot veranderingen in zorgprofielen waardoor ook de (integrale) tarieven in het gereguleerde segment zijn aangepast. Voor het vrije segment worden geen tarieven vastgesteld, maar hebben de NZa en DBC-O informatieproducten beschikbaar gesteld die de wijzigingen als gevolg van de doorlooptijdverkorting in kaart brengen.
Vervolg Afgerond.
25