RO 2016/19
Bestuurdersaansprakelijkheid. Onder welke omstandigheden is een bestuurder jegens de crediteuren van de vennootschap aansprakelijk uit hoofde ... Rb. Gelderland 14-10-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6732 Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum
14 oktober 2015
Magistraten
Mr. V.F.R. Woeltjes
Zaaknummer
277450
Folio weergave
Download gedrukte versie (PDF)
Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Brondocumenten
ECLI:NL:RBGEL:2015:6732, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 14‑10‑2015;
Wetingang
Art. 2:19, 6:162 BW
Essentie Bestuurdersaansprakelijkheid. Beklamel norm. Onder welke omstandigheden is een bestuurder jegens de crediteuren van de vennootschap aansprakelijk uit hoofde van 6:162 BW indien de vennootschap door middel van een turboliquidatie ex art. 2:19 lid 4 BW is opgehouden te bestaan?
Samenvatting Eiseres (Ruwbouw) houdt zich bezig met advies- en wervingswerkzaamheden in de bouw. Gedaagde is bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap Hos Man B.V. (Hos Man NL), welke op haar beurt enig aandeelhouder is van de Duitse rechtspersoon Hos Man Baugesellschaft (Hos Man D). Gedaagde is ook bestuurder van Hos Man D. Tussen Ruwbouw en Hos Man NL komt in mei 2014 een overeenkomst tot staat uit hoofde waarvan Ruwbouw aan Hos Man NL advies en personeelbemiddeling verstrekt over een project van Hos Man D in Hamburg. De Duitse bouwonderneming Lupp Bau, eigenaar van het bouwproject, is de wederpartij van Hos Man D in Duitsland. Hos Man NL betaalt een aantal van de door Ruwbouw verzonden facturen, maar na 21 juni 2014 blijft betaling uit. Na een staking door het personeel in Hamburg op 4 juli 2014 zegt Lupp Bau het vertrouwen in Hos Man D op en verricht geen betalingen meer. Op 4 augustus 2014 beëindigt Lupp Bau de
Pagina 1/12
relatie met Hos Man D definitief. Ruwbouw vordert ondertussen betaling van de onbetaald gebleven facturen van Hos Man NL en deze wordt bij verstek op 10 september 2014 veroordeeld tot betaling. Dan blijkt dat Hos Man NL per 14 augustus 2014 is uitgeschreven uit het Handelsregister als gevolg van een ontbindingsbesluit van – naar het zich laat aanzien – 30 juni 2014. Ruwbouw stelt gedaagde vervolgens aansprakelijk voor de door haar geleden schade op grond van onrechtmatig handelen. Ruwbouw voert daartoe aan dat gedaagde ten tijde van het aangaan van de overeenkomst met Ruwbouw wist dat Hos Man NL niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen jegens Ruwbouw zou kunnen voldoen en voorts geen verhaal bood voor de als gevolg van die niet-nakoming geleden schade (Beklamel-norm). Ruwbouw stelt dat Hos Man NL geen financiering wist te verkrijgen op haar ondernemingsplan en dat zij haar activiteiten op wel zeer korte termijn moest staken. Daarnaast stelt Ruwbouw dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door Hos Man NL in juni 2014 op grond van art. 2:19 lid 4 BW te (turbo)liquideren, terwijl gedaagde op dat moment wist dat er in ieder geval één schuldeiser was en dat er baten aanwezig waren in Hos Man NL. Rb: Het enkele feit dat Hos Man NL op basis van haar ondernemingsplan geen financiering heeft verkregen, maakt niet dat gedaagde ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met Ruwbouw wist of behoorde te weten dat Hos Man NL niet aan haar verplichtingen jegens haar schuldeisers kon voldoen. De liquiditeit die benodigd was om de overeenkomst met Ruwbouw na te komen, leek namelijk ruim te kunnen worden gegenereerd uit het contract met Lupp Bau. Dat een staking zou plaatsvinden, waardoor Lupp Bau het contract zou opzeggen, was niet redelijkerwijs te voorzien ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met Ruwbouw. Echter, het feit dat gedaagde Hos Man NL door middel van turboliquidatie ex art. 2:19 lid 4 BW heeft ontbonden, en dat dientengevolge geen vereffening heeft plaatsgevonden van aanwezige baten terwijl er ook een bekende schuldeiser was, is in beginsel onrechtmatig tegenover de schuldeisers van Hos Man NL. Een vordering tot betaling van schadevergoeding wegens de onterechte turboliquidatie kan direct tegen de bestuurder van de vennootschap worden ingesteld. De weg van art. 2:23c BW, op grond waarvan een ontbonden vennootschap kan herleven voor zover dit nodig is voor de vereffening, hoeft niet te worden gevolgd. Het ligt op de weg van Ruwbouw om aannemelijk te maken dat zij in het geval van vereffening na ontbinding wel betaald zou zijn. Daarvoor is beslissend de vermogenspositie van de vennootschap ten tijde van het ontbindingsbesluit. De rechtbank acht voorshands bewezen dat Hos Man NL op 30 juni 2014 is ontbonden en op dat moment nog baten waren te verwachten. Gedaagde wordt toegelaten om nader bewijs te leveren over het tijdstip van het ontbindingsbesluit en de vermogenspositie van Hos Man NL.
Verwant oordeel Zie ook: • • •
HR 14 juni 2013, NJ 2013/338; HR 27 januari 1995, NJ 1995/579 (Adjuncten Properties/Söderqvist ); Rb. Zeeland-West-Brabant 11 februari 2015, JOR 2015/103 (Helion Chemie).
Wenk Pagina 2/12
In deze uitspraak gaat het om een rechtspersoon die wederpartij is bij een overeenkomst en die gedurende de looptijd van de overeenkomst wordt ontbonden op grond van art. 2:19 lid 4 BW, de zogenoemde turboliquidatie. Een dergelijke ontbinding is mogelijk indien ten tijde van het nemen van het ontbindingsbesluit geen baten meer aanwezig zijn in de vennootschap. In dat geval is voor vereffening van het vermogen van de vennootschap geen plaats, en houdt zij op te bestaan. Er wordt geen staat van baten en lasten opgemaakt en er is geen mogelijkheid voor schuldeisers om in verzet te komen van de ontbinding. De turboliquidatie kan dus plaatsvinden zonder betrokkenheid van partijen buiten de vennootschap. Indien er wel baten aanwezig zijn, is een turboliquidatie niet mogelijk. De baten moeten op de reguliere wijze worden vereffend door een vereffenaar (art. 2:19 lid 5 BW). De vennootschap houdt eerst dan op te bestaan, indien de vereffening is geëindigd (art. 2:19 lid 6 BW). Voor het geval dat er, na einde van de vereffening nog baten blijken te bestaan, kan de vereffening worden heropend op grond van art. 2:23c BW. De vennootschap herleeft in dat geval voor zover het de vereffening van haar vermogen betreft. In het onderhavige geval had de bestuurder de vennootschap Hos Man NL ontbonden op grond van art. 2:19 lid 4 BW (de turboliquidatie). Het tijdstip van ontbinding leek 30 juni 2014 te zijn (hoewel dit in het kader van deze procedure door de bestuurder wordt ontkent). Op dat moment gaf Hos Man NL nog uitvoering aan een overeenkomst met eiseres Ruwbouw die zag op een bouwproject, en er vonden werkzaamheden aan dat bouwproject plaats, uit hoofde waarvan Hos Man NL inkomsten genereerde. Kortom: er waren baten aanwezig in Hos Man NL op het moment van ontbinding. In dat geval dient de weg van art. 2:19 lid 5 BW te worden gevolgd, en moeten de baten worden vereffend door een vereffenaar. Dit had de bestuurder dus nagelaten, en dit is wat Ruwbouw aan hem verwijt. De vraag die derhalve voorlag aan de rechtbank was of de bestuurder aansprakelijk was voor de door Ruwbouw gestelde schade op grond van art. 6:162 BW omdat hem een persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt door Hos Man NL te turboliquideren, terwijl er ten minste één schuldeiser bekend was én er nog baten aanwezig waren in Hos Man NL. Deze laatste toevoeging is doorslaggevend: in lagere rechtspraak is namelijk uitgemaakt dat de keuze voor een ontbinding op grond van art. 2:19 lid 4 BW in de wetenschap dat de vennootschap nog (een) schuldeiser(s) heeft, niet onrechtmatig hoeft te zijn. Art. 2:19 lid 4 BW sluit niet uit dat een turboliquidatie plaats vindt indien de vennootschap schuldeisers heeft. Relevant is of de vennootschap nog baten heeft, die moeten worden vereffend (Zie: Rb. ZeelandWest-Brabant 11 februari 2015, JOR 2015/103 (Helion Chemie)). Indien dat het geval is, moeten die baten eerst worden vereffend voordat kan worden ontbonden. Gaat een bestuurder alsnog over tot turboliquidatie, dan benadeelt hij daarmee de schuldeisers van de vennootschap en kan hem ter zake dat handelen een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. Om als schuldeiser succesvol een bestuurder te kunnen aanspreken voor het feit dat deze de vennootschap op grond van art. 2:19 lid 4 BW heeft ontbonden, dient de schuldeiser derhalve te stellen, en indien nodig te bewijzen, dat ten tijde van de ontbinding van de vennootschap baten aanwezig waren in de vennootschap en dat hij zou zijn betaald indien deze baten zouden zijn vereffend. De bewijslast ligt op dat punt bij de schuldeiser (zie ook de rechtbank onder r.o. 4.19). Slaagt de schuldeiser in die bewijslevering, dan is van de aansprakelijkheid van de voor de ontbinding verantwoordelijke bestuurder snel sprake. De toets of baten daadwerkelijk aanwezig waren in de vennootschap ten tijde van de ontbinding (zoals geformuleerd door de Hoge Raad in HR 27 januari 1995, NJ 1995/579 (Adjuncten Properties/Söderqvist)) hoeft overigens niet plaats te vinden door de vereffening te heropenen via de weg van art. 2:23c lid 1 BW, hetgeen de rechtbank ook bevestigt in r.o. 4.18. Ook in andere procedures
Pagina 3/12
– zoals een aansprakelijkheidsprocedure zoals de onderhavige – kan de rechter onderzoeken of de stelling van een bestuurder juist is dat geen baten meer aanwezig waren ten tijde van ontbinding (Zie HR 14 juni 2013, NJ 2013/338). De rechter in de onderhavige procedure kan dus zelfstandig toetsen wat de vermogenspositie was van de vennootschap ten tijde van ontbinding.
Partij(en) Ruwbouw Nederland B.V., te Alkmaar, eiseres, adv. mr. A.C. de Kanter, tegen Gedaagde, te Arnhem, adv. mr. A.O.C.A. van Schravendijk.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem: 1. De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit: — het tussenvonnis van 22 april 2015 — het proces-verbaal van comparitie van 20 augustus 2015 en de daarin genoemde processtukken. 1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1.
Ruwbouw is op 17 november 2011 opgericht en houdt zich bezig met advies- en wervingswerkzaamheden in de bouw. Zij adviseert onder meer over in te schakelen onderaannemers en/of ZZP’ers, die zij ten behoeve van haar opdrachtgevers grotendeels in Polen werft. Bestuurder van Ruwbouw is Martin A (hierna: A). 2.2.
Gedaagde was directeur en enig aandeelhouder van de op 17 december 2013 opgerichte besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HOS MAN bouw B.V. (hierna: HOS MAN B.V.). Volgens een uittreksel uit het handelsregister bestonden de activiteiten van HOS MAN B.V. onder meer uit het exploiteren van een bouw- en aannemingsbedrijf. 2.3.
Gedaagde is tevens bestuurder van de in Duitsland gevestigde vennootschap HOS MAN Pagina 4/12
Baugesellschaft mbH. Volgens mededeling van de Duitse Handwerkskammer te Dortmund is HOS MAN Baugesellschaft mbH per 6 maart 2013 ingeschreven en houdt zij zich bezig met metselwerken en betonbouw. 2.4.
Begin mei 2014 hebben A, in het bijzijn van zijn echtgenote, en gedaagde gesproken over een samenwerking betreffende bouwprojecten in Duitsland. 2.5.
Een op 7 mei 2014 door A namens Ruwbouw ondertekende ‘Samenwerkingsovereenkomst’ luidt voor zover hier van belang als volgt: “Deze samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten tussen de Partijen: Ruwbouw Nederland BV (…) (Hierna Partij 1) & HOSMAN bouw BV (…) (Hierna Partij 2) De opbouw van het samenwerkingsverband bestaat er in dat partij 1 goede connecties heeft op het gebied van personeel werving in Polen. Partij 2 heeft meerdere opdrachten over zijn Dochterfirma HOSMAN Baugesellschaft mbH in Duitsland. Momenteel heeft Partij 2 werk voor 40 mensen met uitbreidingsmogelijkheden. §1 Vergoeding voor werving en selectie bedraagt € 150 per uur. Reiskosten en telefoonkosten welke hieruit voortvloeien zullen extra worden vergoed. §2 Partij 2 zal een vergoeding van € 37,50 per week betalen aan partij 1 voor elk geworven personeelslid, ongeacht het aantal gewerkte uren per week. §3 Partij 1 zal partij 2 bijstaan en raad geven met betrekking tot de Duitse regelgeving in de bouw. Te noemen BG Bau, Soka, LV, mindestlohngesetz, etc. §4 Partij 1 zal partij 2 ondersteunen bij het opstarten van bouwprojecten tegen een gereduceerd tarief van € 30 per uur voor de eerste 6 weken. Daarna geldt het gebruikelijke tarief van € 45. Deze werkzaamheden bestaan er uit dat partij 1 als uitvoerder op het project zal optreden. §5 Betalingen: Partij 1 zal wekelijks een of meerdere rekeningen stellen. De betalingstermijn voor rekeningen bedraagt 14 kalenderdagen. Rekeningen voor geleverde goederen en of tankkosten zijn direct te voldoen. (…) Ruwbouw Nederland BV HOSMAN bouw BV M.H. A A.M. gedaagde” HOSMAN B.V. heeft de overeenkomst niet ondertekend. 2.6.
Ruwbouw heeft declaraties gestuurd aan HOS MAN B.V., genummerd 2014001 tot en met 2014017. De eerste declaratie heeft als factuurdatum 7 juni 2014, de laatste 10 juli 2014. De declaraties betreffen het project ‘Hamburg-St. Pauli, Pestalozzi Quartier’. Verzocht wordt het factuurbedrag over te maken op rekeningnummer (nummer) ten name van Ruwbouw.
Pagina 5/12
2.7.
Op de declaraties met de nummers 2014001, 2014003, 2014008, 2014009, 2014011, 2014012, 2014015, 2014016 en 2014017 is vermeld ‘BTW verlegd naar NL853488575B01’. Het betreft het btwnummer van HOS MAN B.V., dat gedaagde op verzoek van A per mail heeft doorgegeven op 15 juni 2014. 2.8.
De declaraties met de nummers 2014001, 2014002, 2014004, 2014006 en 2014010 zijn (nagenoeg) geheel voldaan. De laatst genoemde factuur is van 21 juni 2014. De overige declaraties zijn onbetaald gelaten. 2.9.
Het ‘Pestalozzi-Quartier’ te Hamburg is een project van Lupp Bau, een Duitse bouwonderneming, die voor dit project gebruik heeft gemaakt van de diensten van HOS MAN Baugesellschaft mbH. HOS MAN Baugesellschaft mbH heeft gebruik gemaakt van Poolse bouwvakkers, die bij haar in dienst zijn getreden. A was als leidinggevende op de bouwplaats aanwezig en zou voor HOS MAN Baugesellschaft mbH het Poolse personeel aansturen. 2.10.
Op of omstreeks 22 juni 2014 heeft HOS MAN Baugesellschaft mbH een nieuwe leidinggevende voor het project ‘Pestalozzi-Quartier’ aangesteld. Na een staking van het Poolse personeel op 4 juli 2014 heeft Lupp Bau het vertrouwen in HOS MAN Baugesellschaft mbH opgezegd. Om die reden heeft HOS MAN Baugesellschaft mbH al haar werknemers ontslagen. Lupp Bau heeft na 4 juli 2014 geen betalingen meer verricht aan HOS MAN Baugesellschaft mbH. Op 4 augustus 2014 heeft Lupp Bau definitief besloten niet verder te gaan met HOS MAN Baugesellschaft mbH. 2.11.
Eveneens op 4 augustus 2014 is HOS MAN B.V. op verzoek van Ruwbouw gedagvaard ter voldoening van de uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst nog verschuldigde bedragen. De door Ruwbouw gevorderde veroordeling van HOS MAN B.V. tot betaling van een bedrag van € 61.113,57 is bij verstekvonnis van 10 september 2014 toegewezen. 2.12.
HOS MAN B.V. is per 14 augustus 2014 uitgeschreven uit het handelsregister. Een uittreksel uit het handelsregister van 11 september 2014 vermeldt: “Op 14-08-2014 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 30-06-2014. (...) Datum ontbinding 30-06-2014 Reden ontbinding Ontbindingsbesluit” 2.13.
Pagina 6/12
Bij brief van 12 september 2014 heeft Ruwbouw gedaagde als bestuurder van HOS MAN B.V. aansprakelijk gesteld. 3. Het geschil 3.1.
Ruwbouw vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat gedaagde onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Voorts vordert zij dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 61.113,57, vermeerderd met rente. Daarnaast wordt een kostenveroordeling gevorderd, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met rente indien betaling niet binnen 14 dagen na een veroordelend vonnis plaatsvindt. 3.2.
Gedaagde voert verweer. 3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1.
Aan haar vorderingen heeft Ruwbouw ten grondslag gelegd dat gedaagde op grond van art. 6:162 BW gehouden is tot vergoeding van door haar geleden schade ten bedrage van € 61.113,57. Schending Beklamel-norm 4.2.
In de eerste plaats stelt Ruwbouw dat gedaagde hoofdelijk aansprakelijk is omdat hij als bestuurder van HOS MAN B.V. een overeenkomst met Ruwbouw heeft gesloten, terwijl hij op dat moment wist of in ieder geval behoorde te weten dat HOS MAN B.V. niet of in ieder geval niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen uit die overeenkomst kon voldoen. Volgens Ruwbouw is dit af te leiden uit het enkele feit dat het gedaagde niet gelukt is om op basis van het ‘Ondernemingsplan HOS MAN bouw BV Maart 2014’ (productie 2 bij dagvaarding, hierna: het ondernemingsplan) financiering te verkrijgen voor de te ontplooien activiteiten. Bovendien wijst zij op het korte tijdsverloop tussen het aangaan van de overeenkomst tussen Ruwbouw en HOS MAN B.V. en het kennelijke besluit tot ontbinding op 30 juni 2014. Door HOS MAN B.V. is geen verhaal geboden voor de door haar geleden schade. 4.3.
Gedaagde betwist niet dat er een overeenkomst tot stand is gekomen. Ook de inhoud van de overeenkomst, zoals weergegeven in r.o. 2.5, wordt niet bestreden. Hij ontkent echter dat de overeenkomst tussen Ruwbouw en HOS MAN B.V. tot stand is gekomen. Volgens hem hebben A en HOS MAN Baugesellschaft mbH met elkaar gecontracteerd. Om die reden heeft Ruwbouw niets van HOS MAN B.V. te vorderen. Reeds daarop stuit de tegen hem als gewezen bestuurder van HOS MAN B.V. ingestelde vordering af. Pagina 7/12
4.4.
Ook wanneer vast zou komen te staan dat Ruwbouw en HOS MAN B.V. contractspartijen zijn bij de overeenkomst, betoogt gedaagde als gewezen bestuurder niet aansprakelijk te zijn. Hij voert aan dat HOS MAN B.V. de kosten van het Poolse personeel en A kon voldoen uit de van Lupp Bau te ontvangen opbrengsten uit het project ‘Pestalozzi-Quartier’ te Hamburg. Dat op basis van het ondernemingsplan geen financiering is verkregen, is niet van betekenis voor zijn eventuele aansprakelijkheid als bestuurder. Overigens betoogt hij dat het besluit tot ontbinding van HOS MAN B.V. pas genomen is nadat Lupp Bau de overeenkomst met HOS MAN Baugesellschaft mbH had beëindigd. 4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat tijdens een bespreking begin mei 2014 een overeenkomst tot stand is gekomen waarvan de inhoud als zodanig tussen partijen niet in geschil is. Ook staat vast dat bij die bespreking aanwezig waren A en gedaagde. Partijen verschillen echter van mening over de hoedanigheid waarin zij tijdens de bespreking zijn opgetreden. 4.6.
Aansprakelijkheid van gedaagde als bestuurder van HOS MAN B.V. komt in beeld als de overeenkomst tussen Ruwbouw en HOS MAN B.V. tot stand is gekomen. Het antwoord op de vraag of Ruwbouw en HOS MAN B.V. als contractspartij bij de overeenkomst kunnen worden aangemerkt, hangt af van wat A en gedaagde tijdens de bespreking begin mei 2014 jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en mochten afleiden. Het is aan Ruwbouw, die zich op de rechtsgevolgen van de overeenkomst beroept, hieromtrent het nodige te stellen en zo nodig te bewijzen. 4.7.
Ruwbouw stelt dat tijdens de bewuste bespreking A namens Ruwbouw en gedaagde namens HOS MAN B.V. is opgetreden, althans dat zij dit uit het verloop van de bespreking heeft afgeleid. Ter onderbouwing wijst zij onder meer op de samenwerkingsovereenkomst die daags na die bespreking door haar is opgesteld, waarin Ruwbouw en HOS MAN B.V. als contractspartij zijn vermeld (zie 2.5). Ook stelt zij dat de uit hoofde van de overeenkomst verrichte werkzaamheden door Ruwbouw bij HOS MAN B.V. zijn gedeclareerd. Deze heeft de declaraties zonder protest behouden en tot een bedrag van € 1.680,67 aan Ruwbouw voldaan. De declaraties betreffen het project ‘Pestalozzi-Quartier’, een Duits bouwproject met het oog waarop de overeenkomst mede is aangegaan. Een aantal declaraties vermeldt bovendien het Nederlandse btw-nummer van HOS MAN B.V., welk nummer op 15 juni 2014 door HOS MAN B.V. is verstrekt. 4.8.
Gedaagde heeft een en ander onvoldoende betwist. Zijn betoog dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder van HOS MAN Baugesellschaft mbH heeft gecontracteerd met A in privé, heeft gedaagde onvoldoende onderbouwd. Dat contracteren met een Nederlandse vennootschap niet voor de hand ligt vanwege extra administratieve lasten in de vorm van vereiste A1-formulieren, maakt dit niet anders. De overeenkomst voorziet er immers niet in dat het door Ruwbouw geworven Poolse personeel als ook A Pagina 8/12
bij de wederpartij in dienst zouden treden, om vervolgens in Duitsland te gaan werken. 4.9.
Dit betekent dat als vaststaand moet worden aangenomen dat Ruwbouw en HOS MAN B.V. contractspartij zijn bij de overeenkomst waaruit over en weer verbintenissen voortvloeien. 4.10.
Wanneer een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. 4.11.
Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt (zie onder meer HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990, 286 (Beklamel) en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015, 22). 4.12.
Het enkele feit dat op basis van het ondernemingsplan geen financiering is verkregen, brengt niet mee dat gedaagde als bestuurder van HOS MAN B.V. bij het aangaan van de verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat HOS MAN B.V. niet aan haar betalingsverplichting jegens Ruwbouw zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Immers, gedaagde heeft betoogd dat de te verwachten opbrengsten uit het project ‘Pestalozzi-Quartier’ ruim voldoende waren om aan die verplichting te kunnen voldoen. Tussen partijen is niet in geschil dat dat project ten tijde van het sluiten van de overeenkomst reeds was gegund, zodat omtrent deze opbrengsten ook voldoende zekerheid bestond. 4.13.
Bovendien heeft HOS MAN B.V. ook zonder externe financiering meerdere declaraties (nagenoeg) geheel kunnen voldoen. Dat kort nadien declaraties onbetaald zijn gebleven, is volgens gedaagde het gevolg van onvrede bij Lupp Bau over de inzet van het Poolse personeel waarvoor Ruwbouw heeft bemiddeld alsmede de aansturing door A (zie 2.10). Naar aanleiding van een staking van het Poolse personeel heeft Lupp Bau de betalingen aan HOS MAN Baugesellschaft mbH, waaruit ook HOS MAN B.V. zou worden betaald, opgeschort. Hierdoor kon HOS MAN B.V. op haar beurt niet meer aan haar betalingsverplichting jegens Ruwbouw voldoen. Die omstandigheid was volgens gedaagde ten tijde van
Pagina 9/12
het sluiten van de overeenkomst redelijkerwijs niet te voorzien. 4.14.
Gelet op het voorgaande heeft Ruwbouw tegenover de gemotiveerde betwisting onvoldoende gesteld dat gedaagde bij het aangaan van de verbintenis namens HOS MAN B.V. wist of behoorde te begrijpen dat Ruwbouw als gevolg van zijn handelen schade zou lijden. De omstandigheid dat HOS MAN B.V. relatief kort na het sluiten van de overeenkomst met Ruwbouw is ontbonden, maakt dit niet anders. Turbo-liquidatie 4.15.
Volgens Ruwbouw heeft gedaagde als bestuurder voorts onrechtmatig jegens haar gehandeld door ervoor te kiezen HOS MAN B.V. op grond van art. 2:19 lid 4 BW te ontbinden (turbo-liquidatie), terwijl hij op dat moment wist dat er in ieder geval één schuldeiser was. Bovendien is volgens haar zeer onwaarschijnlijk, volstrekt ongeloofwaardig en aantoonbaar onjuist dat er op 30 juni 2014, het moment waarop volgens het uittreksel uit het handelsregister het besluit tot ontbinding is genomen (zie 2.12), geen baten meer waren. Het project ‘Pestalozzi-Quartier’ waaruit HOS MAN B.V. haar opbrengsten genereerde, was toen nog in gang zodat er baten te verwachten vielen. Als gevolg van de turboliquidatie heeft er ten onrechte geen vereffening plaatsgevonden, waardoor Ruwbouw haar opeisbare vordering niet meer op HOS MAN B.V. heeft kunnen verhalen. 4.16.
Volgens gedaagde berust de vermelding in het handelsregister dat HOS MAN B.V. op 30 juni 2014 is ontbonden, op een onjuistheid. Hij betoogt dat het ontbindingsbesluit pas begin augustus 2014 is genomen en op 14 augustus 2014 in het handelsregister is ingeschreven, nadat Lupp Bau de relatie met HOS MAN Baugesellschaft mbH had beëindigd. Blijkens het overgelegde uittreksel uit het handelsregister is de ontbinding en de uitschrijving ook pas op 14 augustus 2014 geregistreerd. Op dat moment waren er geen baten meer te verwachten, ook niet van of via Lupp Bau, zodat terecht besloten is om HOS MAN B.V. te ontbinden en vereffening achterwege te laten. 4.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge art. 2:19 BW kan een besloten vennootschap worden ontbonden door een daartoe strekkend besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders (lid 1). Zij blijft na ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is (lid 5). Vereffening van het vermogen dient plaats te vinden wanneer er op het moment van ontbinding baten aanwezig zijn. In geval van vereffening houdt de besloten vennootschap op te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt (lid 6). Indien de besloten vennootschap op het tijdstip van haar ontbinding echter geen baten meer heeft, wordt aan vereffening niet toegekomen en houdt zij reeds op dat moment op te bestaan. In dat geval doet het bestuur daarvan opgaaf aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven (lid 4). 4.18.
Pagina 10/12
Het ondanks de aanwezigheid van baten en een schuldeiser achterwege laten van vereffening na een ontbinding, moet tegenover die schuldeiser als onrechtmatig worden beschouwd. Betaling wordt immers in strijd met de dwingende vereffeningsverplichting van art. 2:19 lid 5 BW, onmogelijk gemaakt. Een vordering tot vergoeding van dientengevolge geleden schade kan tegen het bestuur van de besloten vennootschap worden ingesteld, aangezien het bestuur verantwoordelijk is voor de beoordeling of vereffening noodzakelijk is. De weg van art. 2:23c BW op grond waarvan een besloten vennootschap kan ‘herleven’ voor zover dit voor de vereffening nodig is, hoeft in een dergelijk geval niet te worden gevolgd (vgl. HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4096, NJ 2013/338). 4.19.
Het is aan de schuldeiser om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij in geval van vereffening na ontbinding wel (enige) betaling zou hebben ontvangen. Daarvoor is beslissend de vermogenspositie van de schuldenaar ten tijde van het nemen van het ontbindingsbesluit. 4.20.
Over de datum waarop het ontbindingsbesluit is genomen verschillen partijen van mening. Op grond van de vermelding in het uittreksel uit het handelsregister (zie 2.12), acht de rechtbank echter het vermoeden gerechtvaardigd dat het ontbindingsbesluit op 30 juni 2014 is genomen, zoals door Ruwbouw wordt gesteld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat stukken waaruit de onjuistheid van die vermelding zou (kunnen) volgen, zoals het ontbindingsbesluit zelf en/of de opgaaf van gedaagde aan het handelsregister als bedoeld in art. 2:19 lid 4 BW, niet in het geding zijn gebracht. 4.21.
Evenzeer wordt het vermoeden gerechtvaardigd geacht dat HOS MAN B.V. op 30 juni 2014 nog baten te verwachten had uit het project ‘Pestalozzi-Quartier’, waaruit zij haar opbrengsten (indirect) genereerde. Vast staat immers dat Lupp Bau het vertrouwen in HOS MAN Baugesellschaft mbH pas op 4 juli 2014 heeft opgezegd en na die datum geen betalingen meer heeft verricht, voordat zij de relatie met HOS MAN Baugesellschaft mbH definitief heeft beëindigd. Niet in geschil is dat een staking op diezelfde dag voor een en ander een rechtstreekse aanleiding was. 4.22.
Zowel voor wat betreft de datum waarop het ontbindingsbesluit is genomen als voor wat betreft de te verwachten baten op dat moment, zal gedaagde worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. 4.23.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. 5. De beslissing De rechtbank 5.1.
Pagina 11/12
laat gedaagde toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stellingen van Ruwbouw dat het besluit om HOS MAN B.V. te ontbinden op 30 juni 2014 is genomen en dat HOS MAN B.V. op dat moment nog baten te verwachten had uit het project ‘Pestalozzi-Quartier’, waaruit zij haar opbrengsten (indirect) genereerde, 5.2.
bepaalt dat, voor zover gedaagde dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. V.F.R. Woeltjes in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd, 5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 21 oktober 2015 voor het opgeven door gedaagde van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de donderdagen en vrijdagen in de maanden november en december 2015, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald, 5.4.
verwijst voor het geval gedaagde op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien gedaagde daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van gedaagde, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, 5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden, 5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben, 5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Pagina 12/12