P E N S I O N
F U N D
G O V E R N A N C E
Pension fund Pension fund een analyse vanuit een analyse vanuit In het kader van de discussie over corporate governance eisen ook bij pensioenfondsen verschillende partijen meer invloed. Zij gaan er steeds minder vanuit dat hun belangen als vanzelfsprekend goed worden gewaarborgd. De sterke koersdalingen op de financiële markten hebben grote gevolgen gehad voor het beleid van de pensioenfondsen. Daarnaast manifesteren zich nog andere belangrijke ontwikkelingen die van invloed zijn. In Nederland is de code Tabaksblat het voorlopige sluitstuk in de discussie over corporate governance. Voor de pensioensector is recentelijk een advies van de Stichting van de Arbeid met betrekking tot de governance van pensioenfondsen gepubliceerd. Daarover gaat deze bijdrage.
Onder ideale omstandigheden zal een goede governance ertoe bijdragen dat het residuele risico – waarover verderop meer – op een optimale wijze wordt gealloceerd. In een situatie waarin er sprake is van informatie- en transactiekosten is dat niet het geval. Op basis van enkele recente studies schets ik eerst in algemene zin hoe de governance zou moeten functioneren, daarbij kijkend naar de specifieke Nederlandse omstandigheden. Ten slotte wordt het STAR-advies getoetst aan de eerder opgestelde criteria.
Onder ideale omstandigheden is volgens de contracttheorie governance in het geheel niet nodig
Jaap Koelewijn Dr. J. Koelewijn is directeur van adviesbureau Financieel Denkwerk BV te Den Dolder en lector corporate governance aan de Hogeschool Inholland
20
INVALSHOEK De huidige discussie over de governance van pensioenfondsen heeft een sterk politiek karakter. Verschillende belangenorganisaties hebben zich in het publieke debat gemengd en beoordelen de voorstellen vanuit hun eigen perspectief. Men richt zich daarbij primair op de bestuurlijke organisatie van het toezicht. In deze bijdrage is gekozen voor een andere invalshoek, namelijk die van de economische contracttheorie. De contracttheorie beschouwt een institutie, in dit geval een pensioenfonds, als entiteit waarin verschillende partijen, de sponsor(en) en de rechthebbenden, een gemeenschappelijk doel nastreven. In het geval van een pensioenfonds met een kapitaaldekkingsstelsel is dat doel het realiseren van zo hoog mogelijke pensioenen voor de rechthebbenden tegen minimale kosten. Het management van het fonds heeft tot taak deze doelen te realiseren en dient te zorgen voor een adequate belangenafweging.
PENSIOEN MAGAZINE DECEMBER 2005 NUMMER 12
governance: governance: de contracttheorie de contracttheorie Onder ideale omstandigheden is volgens de contracttheorie governance in het geheel niet nodig. Er is geen onzekerheid ten aanzien van de toekomstige uitkeringen, noch ten aanzien van de waardeontwikkeling van de beleggingen. Ook andere belangrijke parameters, zoals de levensverwachting van de deelnemers, staan niet ter discussie. Daardoor zijn er in beginsel geen belangenconflicten tussen de sponsor en de rechthebbenden. Het toezicht op het management vanuit zowel de sponsor(en) als de rechthebbenden kan kosteloos tot stand worden gebracht. Er bestaat dus bij de rechthebbenden geen ‘free riders-probleem’, in die zin dat het voor individuele partijen niet loont om toezicht uit te oefenen. Daardoor zullen alle betrokkenen hun contractuele verplichtingen nakomen. Toezicht op het management van de fondsen is dan niet nodig. Het heeft eenvoudigweg geen ruimte om een eigen agenda te zetten, dan wel een bepaald belang te laten prevaleren. Kort gezegd, partijen kunnen complete contracten sluiten, waarin alle toekomstige ontwikkelingen volledig worden afgedekt. De werkelijkheid ziet er uiteraard heel anders uit. Er is wel degelijk onzekerheid ten aanzien van de waardeontwikkeling van de uitkeringen en beleggingen en er zijn wel degelijk belangenconflicten. Die laatste zijn er tussen de sponsor en de rechthebbenden en tussen de rechthebbenden onderling.1 Het bestaan van onzekerheid vertaalt zich in economische termen in risico. Doordat er risico bestaat, kunnen de uitkeringsverplichtingen (liabilities) hoger of lager uitvallen dan begroot. Evenzeer is dat het geval met de beleggingsopbrengsten (assets). Er ontstaat door deze onzekerheden dus een residueel risico, in termen van overschotten of tekorten, dat een der partijen moet dragen, dan wel binnen een groep rechthebbenden (actieven versus niet-actieven) onderling moet worden toegerekend. Welke partij dit risico uiteindelijk draagt, hangt af van de aard
PENSIOEN MAGAZINE DECEMBER 2005 NUMMER 12
van de contractrelatie. In het geval van een DBstelsel is de sponsor drager van het risico; in een (collectief) DC-stelsel zijn het de pensioengerechtigden. De mate waarin dat het geval is, hangt af van de condities van het contract. Corporate governance in de picture Onder invloed van maatschappelijke en economische ontwikkelingen is het onderwerp governance in zowel de private als de publieke sector hoog op de agenda komen te staan.2 Bij private ondernemingen en (semi-)publieke instituties deden zich veranderingen voor die aanleiding gaven en geven om de relaties tussen een aantal stakeholders te herbezien. Bij ondernemingen eisten aandeelhouders en bezitters van obligaties meer invloed op het ondernemingsbestuur. Met name aandeelhouders worden zich, na de ontsporingen aan het begin van dit decennium, steeds meer bewust van hun rechten en wensen deze te kunnen uitoefenen. Bij (semi)publieke instellingen komen belanghebbenden eveneens prominenter voor hun belangen op. Denk daarbij aan woningbouwverenigingen en instellingen voor gezondheidszorg. De min of meer vanzelfsprekende vertrouwensrelaties tussen instituties en hun stakeholders staan kennelijk ter discussie.
1. In deze context wordt afgezien van belangenconflicten tussen de fondsen en de prudentiële toezichthouder. Zeker in het geval dat er kans op insolventie bestaat, zijn deze potentiële conflicten wel aanwezig. 2. Governance wordt in dit artikel op de volgende wijze gedefinieerd: Corporate governance involves a set of relationships between a company’s management, its board, its shareholders and other stakeholders. Corporate governance also provides the structure through which a company’s objectives are set, and the means of attaining those objectives and monitoring performance are determined.
21
P E N S I O N
F U N D
G O V E R N A N C E
De vanzelfsprekende koopkrachtgarantie die aan DB-regelingen gekoppeld leek te zijn, blijkt minder hard te zijn dan veel rechthebbenden zullen hebben gedacht RESIDUEEL RISICO EN BELANGENCONFLICTEN Zoals gezegd is er in een situatie van onzekerheid sprake van een residueel risico. Afhankelijk van de aard van de regeling komt dit risico voor rekening van een der partijen, de sponsor of de rechthebbenden. Nu is de omvang van dit risico niet geheel exogeen bepaald. Er zijn belangrijke parameters waarmee men de risico’s naar aard en omvang kan sturen. Belangrijke beïnvloedbare grootheden zijn de hoogte van de premie, de samenstelling van de beleggingen en de grondslag en hoogte van de uitkeringen. Besley en Prat trekken de conclusie dat de partij met de minste risicoaversie het residuele risico moet dragen.3 Zij stellen dat in het algemeen de sponsor het beste in staat zal zijn dit residuele risico te dragen. De reden hiervoor is dat sponsoren de mogelijkheid hebben hun verplichtingen over een langere periode uit te smeren. Daarnaast zouden ondernemingen in mindere mate gevoelig zijn voor volatiliteit van hun resultaten. In het licht van de IFRS-problematiek kan deze visie naar mijn mening in twijfel worden getrokken; verschillende ondernemingen zijn ertoe overgegaan een DC-systeem in te voeren, om te voorkomen dat ze een eventuele onderdekking van hun pensioenfonds via het resultaat moeten laten lopen. Deze analyse verandert in twee gevallen ingrijpend. In de eerste plaats is dat het geval als de kosten van toezicht hoog zijn. Dat geldt vooral als de begunstigden niet georganiseerd zijn en/of uiteenlopende belangen hebben. Ook in het geval van insolventie, c.q. onderdekking, kan de mogelijkheid ontstaan dat de sponsor maatregelen neemt die niet stroken met de belangen van de deelnemers. In het geval van een DC-regeling wordt het probleem van het ongeorganiseerd zijn van de belanghebbenden alleen maar groter. Verschillende groepen rechthebbenden, bijvoorbeeld slapers tegenover actieven, kunnen in dat geval heel andere wensen hebben met betrekking tot de asset mix en de daarmee samenhangende risicograad van de beleggingen. Als de belanghebbenden moeilijk te organiseren zijn, ontstaat er het klassieke ‘free riders-probleem’. Volgens eerdergenoemde auteurs zou het benoemen van professionals, in plaats van insiders, een naar verhouding betere oplossing zijn. Deze oplossing werkt echter alleen maar als er 22
ook een vorm van marktdiscipline bestaat voor deze professionals. Uiteraard is het toezicht door professionals alleen dan effectief als zij materiële bevoegdheden hebben. ACTUELE ONTWIKKELINGEN: AARD VAN DE BELANGENCONFLICTEN VERANDERT Bij pensioenfondsen doen zich verschillende ontwikkelingen voor die van grote invloed (zullen) zijn op de governance.4 Deze veranderingen doen zich op vier terreinen voor. In algemene zin kan in de eerste plaats worden gesteld dat de wijze waarop men bestaande regelingen uitvoert, aan het veranderen is. De slechte ontwikkelingen op de financiële markten hebben ertoe geleid dat de buffers van pensioenfondsen, in termen van het surplus boven de vereiste dekkingsgraad, sterk zijn gekrompen. De sterk gedaalde kapitaalmarktrente speelt hierbij eveneens een belangrijke rol. Mede onder druk van toezichthouders hebben verschillende fondsen hun regelingen versoberd en/of hun beleggingsbeleid aangepast. Een en ander heeft gevolgen voor de aanspraken van verzekerden. De afgelopen twee jaar hebben verschillende fondsen besloten geen, dan wel een onvolledige indexering toe te kennen. Los van het feit dat de gevolgen van dergelijke ingrepen op termijn aanzienlijk zijn, is er nog een ander belangrijk aspect. De vanzelfsprekende koopkrachtgarantie die aan DB-regelingen gekoppeld leek te zijn, blijkt minder hard te zijn dan veel rechthebbenden zullen hebben gedacht. Vooral gepensioneerde deelnemers aan de regelingen worden hierdoor geraakt. In de huidige constellatie zijn zij maar zeer beperkt betrokken bij het toezicht op de fondsen. Daarnaast verandert de aard van de regelingen. Door de vergrijzing lopen de kosten van pensioenregelingen op. Dat maakt dat de sponsors van pensioenregelingen in toenemende mate kostenbewust worden en zullen proberen de kosten te beheersen. Voorts ontstaat bij beursgenoteerde ondernemingen, onder invloed van de gewijzigde verslagleggingsregels, de behoefte om DB-regelingen om te zetten in DC-regelingen. Hierdoor komt
3. Timothy Besley and Andrea Prat, Pension Fund Governance and the Choice Between Defined Benefit and Defined Contribution Plans, London School of Economics, June 1, 2003 4. Er wordt in deze bijdrage voorbijgegaan aan belangenconflicten tussen actieve premiebetalers. Tussen groepen met een relatief hoge franchise (vanwege een laag inkomen) en groepen met een relatief lage franchise bestaat immers ook een belangentegenstelling. De eerste groep subsidieert de laatste groep. Ook wordt geen aandacht besteed aan de omstandigheid dat fondsen in het kader van het nFTK op korte termijn additionele voorzieningen moeten treffen voor het langlevenrisico.
PENSIOEN MAGAZINE DECEMBER 2005 NUMMER 12
het beleggingsrisico bij de deelnemers te liggen. Ook hierdoor ontstaat druk op de belangen van de verzekerden.
Omdat de bonden in veel mindere mate bij deze fondsen betrokken zijn, zou voor ondernemingspensioenfondsen de belangenbehartiging door professionals moeten plaatsvinden In de derde plaats worden de belangenconflicten tussen de verschillende groepen deelnemers steeds groter. Actieve en relatief jonge deelnemers hebben belang bij een beleid dat op de lange termijn tegen aanvaardbare kosten hun rechten veilig stelt. Zij kunnen het zich veroorloven dat hun fonds relatief veel risico neemt. Daarentegen hebben degenen die reeds een uitkering genieten, belang bij waardevaste uitkeringen. Dit is het derde belangenconflict dat naar voren komt. De belangen van oudere, niet-actieve deelnemers komen onder druk te staan. In het verlengde hiervan is er een ontwikkeling gaande waarbij de fondsen ontgroenen, c.q. vergrijzen. Steeds meer fondsen komen in een situatie waarin ze niet meer in de opbouwfase zijn, maar moeten overgaan tot het betalen van uitkeringen. Zij kunnen eventuele tekorten steeds minder makkelijk aanvullen door met de premie te sturen. Daardoor worden de uitkeringen in feite het enige instrument waarmee eventuele dekkingstekorten kunnen worden aangezuiverd. Samengevat is de conclusie dat er vier factoren zijn die invloed hebben op de belangenconflicten bij pensioenfondsen. Er is druk vanuit de sponsoren om de bestaande regelingen te versoberen in termen van indexatie. In beperkte mate worden collectieve DB-regelingen omgezet in collectieve DC-regelingen. De belangenconflicten tussen deelnemers worden groter door de aard van hun wensen. Het ouder worden van de fondsen versterkt deze ontwikkelingen. Er ontstaan dus meer belangenconflicten tussen sponsoren en deelnemers enerzijds en tussen actieve en niet-actieve deelnemers anderzijds.
PENSIOEN MAGAZINE DECEMBER 2005 NUMMER 12
"
IMPLICATIES VAN DE VERANDERINGEN De veranderingen die zich hebben gemanifesteerd en zich in de toekomst nog zullen manifesteren, leggen een aanzienlijke druk op de governance van de pensioenfondsen. De positie van de deelnemers staat onder druk en het wordt steeds
minder goed mogelijk hen als één homogene groep te beschouwen. De noodzaak dat de verzekerden – en dat geldt voor zowel de actieven als de niet-actieven – meer invloed krijgen op het beleid van het fonds, dan wel een adequate verantwoording tegemoet kunnen zien, wordt steeds groter. Het grote probleem daarbij is dat het zeer moeilijk zal zijn om juist deze belanghebbenden te betrekken bij het uitoefenen van toezicht. Hier manifesteert zich het klassieke ‘free riders-probleem’. Voor individuele deelnemers is het nauwelijks aantrekkelijk om zich in te spannen met het doel hun belangen te bewaken. Zeker wanneer de deelnemers niet zijn georganiseerd, zijn de mogelijkheden voor actieve invloed beperkt. De vraag is hoe het toezicht namens de belanghebbenden moet worden georganiseerd. De mate waarin dit probleem zich manifesteert, is afhankelijk van de organisatievorm van het fonds. Het gaat hier om het onderscheid tussen bedrijfstakpensioenfondsen enerzijds en ondernemingspensioenfondsen anderzijds. Bij bedrijfstakpensioenfondsen is het toezicht vanuit de deelnemers via het paritaire systeem op zichzelf beter geregeld. De sponsoren hebben weinig mogelijkheden om het beleid van het fonds direct te beïnvloeden; zij hebben slechts invloed via hun representatieve organisaties. Niettemin kleven er aan deze vorm van belangenbehartiging bezwaren. De werknemersorganisaties representeren primair de actieve deelnemers en hebben om strategische redenen minder belang om zich in te zetten voor de belangen van niet-actieven. Bij de ondernemingspensioenfondsen is het probleem naar mijn mening het grootst. Hoewel zo’n fonds formeel een zelfstandige entiteit is, heeft de sponsor hier toch een grote invloed. Veel fondsen hebben de afgelopen jaren hun risico’s uit hoofde van de asset mix teruggebracht door bijvoorbeeld de duration van hun beleggingen te verlengen. Deze omzetting is vaak gepaard gegaan met het verminderen van de indexatietoezeggingen. Voorts heeft bij deze fondsen de veranderde regelgeving ter zake van de verslaglegging zijn invloed doen gelden. Bij verschillende fondsen hebben de sponsoren in de afgelopen jaren de DBregeling omgezet in een collectief DC-stelsel. Daartegenover staat dat de invloed van de deelnemers bij deze fondsen beperkt is. Anders dan bij de bedrijfstakpensioenfondsen is er geen sprake van een paritair bestuur. Juist bij deze fondsen is het belang van een adequate representatie door of vanwege de deelnemers zeer manifest. Omdat de bonden in veel mindere mate bij deze fondsen betrokken zijn, zou voor ondernemingspensioenfondsen de belangenbehartiging door professionals moeten plaatsvinden.
23
P E N S I O N
F U N D
G O V E R N A N C E
Is governance de ultieme oplossing? Goede governance wordt in toenemende mate gezien als een panacee voor bijna alle problemen die zich voordoen. Hier past naar mijn opvatting een relativerende opmerking. Uit empirisch onderzoek is gebleken dat ook bij ondernemingen die op papier de governance uitstekend op orde hadden, er toch grote ongelukken zijn gebeurd.5 De feitelijke uitvoering van het toezicht bleek echter tekort te schieten, omdat de toezichthouders niet voldoende tegenwicht boden aan het management. Men liet toe dat het management onrealistische doelen nastreefde en daarbij uiteindelijk overging tot het plegen van fraude. Toezichthouders zullen altijd moeten stilstaan bij de vraag of een organisatie haalbare doelstellingen opgelegd krijgt.
Vooral bij ondernemingspensioenfondsen is er sprake van een toenemend risico dat op termijn de governance niet adequaat zal zijn BEOORDELING VAN HET STAR-VOORSTEL In het STAR-voorstel opteert men voor een systeem van toezicht waarbij er geen extra bestuurslaag komt. Men volgt niet de lijn die in de code Tabaksblat is gevolgd. Boven het management komt er geen additionele raad van toezicht, c.q. een raad van commissarissen met de gebruikelijke bevoegdheden. Dit impliceert dat er geen mogelijkheid bestaat dat het management van het fonds door een toezichthoudend orgaan wordt benoemd, dan wel ontslagen. Naar mijn opvatting wordt hierdoor een kans gemist. In de voorafgaande analyse is aannemelijk gemaakt dat de belangentegenstellingen bij pensioenfondsen zijn verscherpt en in de toekomst alleen maar verder zullen verscherpen. Bij zowel ondernemings- als bedrijfstakpensioenfondsen bestaat er naar mijn inzicht een toenemende kans dat het toezicht op termijn tekort kan schieten. Vooral bij ondernemingspensioenfondsen is er volgens mij sprake van een toenemend risico dat op termijn de governance niet adequaat zal zijn. De argumenten zijn reeds genoemd. De feitelijke invloed van de sponsor is relatief groot, terwijl er geen formele vertegenwoordiging van deelnemers, anders dan in een deelnemersraad, is. Sponsoren hebben, omdat ze hun winstgevendheid op peil willen houden, een toenemend belang bij kostenbeheersing. Zij willen zowel de hoogte als de beweeglijkheid van de premies beheersen. Vooral de positie van de slapende 24
deelnemers, alsmede van degenen die een uitkering hebben, staat onder druk. Hun belangen zouden via een raad van toezicht met verstrekkende bevoegdheden beter moeten worden behartigd. In deze raad zouden deskundigen zitting moeten hebben die namens de gehele groep deelnemers, met hun onderscheiden belangen, een integrale toets uitvoert ter zake van het beleid door het management. Bij bedrijfstakpensioenfondsen lijkt de problematiek op het eerste gezicht minder urgent. Door de paritaire structuur van deze fondsen hebben de deelnemers via de vertegenwoordiging van de vakbonden meer invloed. Bovendien is de problematiek van de slapers minder omvangrijk omdat men vaak binnen de bedrijfstak zal overstappen. Voorts zullen vakbonden beter in staat zijn externen in te schakelen. Niettemin blijft het probleem dat vakbonden primair de actieve leden, en dan met name de oudere, vertegenwoordigen. Ook hier blijft het probleem van de beperkte bevoegdheid. CONCLUSIE In het kader van toezicht op pensioenfondsen zijn er naar mijn mening twee problemen. Het eerste is dat er nog geen adequaat mechanisme is dat de invloed van de deelnemers – en dan in het bijzonder dat van de slapers en de uitkeringsgenieters – reguleert. De figuur van de professional die belast is met de behartiging van de belangen van deze categorie, zou daarvoor een oplossing zijn. Voorts zou het aanbeveling verdienen om bij pensioenfondsen een toezichthoudend orgaan in te voeren dat bevoegdheden heeft die vergelijkbaar zijn met die van een raad van commissarissen. Dit zou kunnen in de vorm van een raad van commissarissen, maar een one tier board zou eveneens een oplossing kunnen zijn. Daarnaast zou het aanbeveling verdienen een vorm van bestuurdersaansprakelijkheid in te voeren. Dat zal een disciplinerende werking hebben. Een laatste opmerking nog. Door de toenemende onzekerheid over aard en hoogte van de uitkeringen wordt adequate informatievoorziening aan de rechthebbenden van het grootste belang. Zoals de wetgeving zich nu lijkt te ontwikkelen, neemt het belang van een adequate zorgplicht van de fondsen jegens alle deelnemers sterk toe. In het publieke debat zou deze vorm van zorgplicht hoger op de agenda moeten komen. !
5. Kees Cools, dilemma’s of the succesfull CEO, BCG Perspectives, 2005, www.bcg.com
PENSIOEN MAGAZINE DECEMBER 2005 NUMMER 12