Bestemmingsplan Stroeërweg 40-42 NL.IMRO.1911.BPLGSTROEERWEG4042-VA01
Vastgesteld 20 december 2012
Inhoudsopgave Toelichting Hoofdstuk1 Inleiding 1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan 1.2 Ligging plangebied 1.3 Huidige planologische regeling 1.4 Opzet bestemmingsplan 1.5 Overzicht onderzoeken Hoofdstuk 2 Beleid 2.1 Inleiding 2.2 Rijksbeleid 2.3Provinciaal beleid 2.4 Gemeentelijke beleid Hoofdstuk 3 Stedenbouwkundige structuur 3.1 Ontstaansgeschiedenis 3.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur 3.3 Verkeersstructuur 3.4 Groenstructuur 3.5 Toetsingskader beeldkwaliteit Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en onderzoeken 4.1 Algemeen 4.2.Externe veiligheid 4.3 Verkeersaspecten 4.4 Milieu (luchtkwaliteit en geluid) 4.5 Bodem (kwaliteit) 4.6 Kabels en leidingen 4.7 Ecologie (flora & fauna) 4.8Archeologie en cultuurhistorie 4.9 (grond) Water Hoofdstuk 5 Juridische aspecten van het bestemmingsplan 5.1 Algemeen 5.2 Plantoelichting, verbeelding en regels 5.3 Toelichting op de bestemmingen 5.4.Handhaving Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid 6.1 Overleg ex. Artikel 3.1 Bro en zienswijzen 6.2 Zienswijzen op het bestemmingsplan Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid
Bijlagen: Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6
Bijlage 7
Lijst met kleinschalige bedrijfsactiviteiten. Provinciale Milieu Verordening, Artikel 11.1 Aardkundige Monument, definitief besluit Project PMV ontheffing, nummer 7118/99411, d.d. 17 januari 2011. Verkennend Bodemonderzoek, opgesteld door Bodem Belang BV, d.d. 24 juli 2011. Ecologisch onderzoek opgesteld door Altenbrug & Wymenga ecologisch onderzoek bv, 18 juli 2011. Archeologisch bureauonderzoek opgesteld door de Stichting Cultuur Erfgoed Noord-Holland, augustus 2011. Inventariserend archeologisch veldonderzoek middels boringen (IVO-O) aan de Stroeërweg 42 te Stroe, gemeente Wieringen. Opgesteld door Hollandia archeologen, 27 september 2011. Watertoets opgeteld door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, 12 mei 2011.
Toelichting
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1
Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan Initiatienemer van het voorliggende verzoek is G.F.M. van den Berg te Stroe. De heer en mevrouw Van den Berg wensen het bestemmingsplan Buitengebied zodanig te wijzigen dat met gebruikmaking van de zogenaamde “ruimte- voor-ruimte regeling” de huidige bedrijfsactiviteiten (varkenshouderij) worden beëindigd. De stallen en aanhorigheden worden gesloopt, met uitzondering van de huidige bedrijfswoning met aanliggend bijgebouw. De fosfaatrechten worden ingeleverd. Met een beroep op de “ruimte-voor-ruimte regeling” wordt er een nieuwe vrijstaande woning met garage op een perceel aan de Stroeërweg 42 op Stroe mogelijk gemaakt. De door provincie Noord-Holland opgestelde regeling ruimte-voor-ruimte vormt een belangrijke aanzet tot het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. In grote lijnen maakt deze regeling het mogelijk op bepaalde plaatsen in het buitengebied een bouwkavel te ontwikkelen in ruil voor het slopen van agrarische bedrijfsgebouwen incl. verharding en het inleveren van de bijbehorende fosfaatrechten. Uit gevoerd overleg met medewerkers van de voormailige gemeente Wieringen (nu Hollands kroon) blijkt dat de gemeente in principe medewerking wil verlenen aan het verzoek. Het verzoek van de initiatiefnemers dient vergezeld te gaan van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing. Dit voorliggende bestemmingsplan biedt een goede ruimtelijke onderbouwing en aan de gestelde eisen en beoogt aan te tonen dat het verzoek uit planologisch oogpunt aanvaardbaar is. Dit bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk.
1.2
Ligging van het plangebied Het nieuwe bestemmingsplangebied ligt binnen het huidige bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Wieringen, thans Hollands Kroon. Het plangebied (afbeelding 1) ligt aan de Stroeërweg en rondom de locatie zijn weilanden gelegen.
Afbeelding 1 Ligging en begrenzing plangebied Westelijk wordt de locatie begrensd door aangrenzend weiland naast de burgerwoningStroeërweg38. Ten oosten van het plangebied liggen de gronden waarop de nieuwe woning wordt gebouwd. De Stroeërweg is een lokale verbindingsweg die Stroe verbindt met enkele andere buurtschappen, zoals Smerp en Vatrop. 1.3
Huidige planologische regeling De locatie aan de Stroeërweg 40-42 is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied 2002. Het perceel heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemming “Agrarische doeleinden met bebouwing” en “gebieden met hoge archeologische waarden”. De gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van grondgebonden agrarisch bedrijven. In het onderhavige wordt op het perceel een varkenshouderij geëxploiteerd.
Afbeelding 2 vigerende bestemmingen conform plan buitengebied.
1.4
Opzet bestemmingsplan Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsplanverbeelding worden de verschillende bestemmingen, dubbel-bestemmingen en aanduidingen die voor het plangebied van toepassing zijn visueel worden weergegeven. In de regels (voorheen voorschriften) worden bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied weergegeven. Daarnaast wordt opgenomen of er gebouwd mag worden binnen de bestemming en onder welke voorwaarden. De toelichting is er vooral om de bedoeling van het plan te verduidelijken. Hierin worden bijv. de beleidskaders van het rijk, de provincie of gemeente die relevant zijn voor het plangebied en eventuele relevante (milieu hygiënische) aspecten in kaart gebracht. Zowel de verbeelding als de regels maken deel uit van het juridische kader van het bestemmingsplan. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakt keuzes.
1.5
Overzicht onderzoeken Ter voorbereiding op het bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht in deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting. 1. Lijst met kleinschalige bedrijfsactiviteiten 2. Provinciale Milieu Verordening, Artikel 11.1 Aardkundige Monument, definitief besluit Project PMV ontheffing, nummer 7118/99411, d.d. 17 januari 2011 3. Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 opgesteld door Bodem Belang BV te Winkel d.d. 24 juli 2011 4. Ecologisch onderzoek opgesteld door Altenbrug & Wymenga ecologisch onderzoek bv, 18 juli 2011 5. Archeologisch bureauonderzoek opgesteld door de Stichting Cultuur Erfgoed Noord-Holland, augustus 2011 é Inventariserend veldonderzoek middels boringen (IVO-O) aan de Stroeerweg 42 te Stroe, gemeente Wieringen. Opgesteld door Hollandia archeologen, 27 september 2011 6. Watertoets opgeteld door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, 12 mei 2011
Hoofdstuk 2 Beleid 2.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de hoofdlijnen van het beleid op landelijk-, provinciaal-, en gemeentelijk niveau. Het algemene beleidskader van de verschillende beleidsvelden komen hier stuk voor stuk aan de orde, evenals de doorvertaling naar het plangebied, voor zover deze te maken valt.
2.2
Rijksbeleid
2.2.1
Ruimtelijk beleid De Nota Ruimte is in februari 2006 in werking getreden en bevat het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. In deze strategische Nota is de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland weergegeven en zijn de belangrijkste bijbehorende doelstellingen opgenomen. De strategische Nota Ruimte stelt „ruimte voor ontwikkeling‟ centraal en gaat uit van het motto „decentraal wat kan, centraal wat moet‟. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling en verschuift het accent van „toelatingsplanologie‟ naar „ontwikkelingsplanologie‟. Met de Nota Ruimte worden waarborgen gecreëerd voor ruimtelijke waarden aan het nationaal belang om die te kunnen behouden en ontwikkelen. Bovendien wordt voor heel Nederland een beperkt aantal generieke regels gehanteerd onder de noemer „basiskwaliteit‟. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid in de Nota Ruimte is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Deze nota biedt meer kansen voor het buitengebied om het economisch draagvlak en de vitaliteit van het landelijke gebied te vergroten. Daarom wil het kabinet de mogelijkheid voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden opgezet in een woonbestemming of vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Soms kan nieuwbouw wenselijk zijn. Denk hierbij aan de sloop van (gedeeltelijk) van de voormalige agrarische bebouwing in de vorm van woningbouw de zogenaamde “ruimte-voor-ruimte-woningen”.
2.2.2
AMvB Ruimte De AMvB Ruimte vormt het sluitstuk van rijk zijde van het nieuwe stelsel van ruimtelijke ordening, zoals dat in 2008 met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking is getreden. De rijk belangen zullen nu veel directer doorwerken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte. Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten. Het ontwerp van de AMvB Ruimte bevat de juridische kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijk bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee en het Nationaal Waterplan e.d.
Voor het overige hebben Provincies en Gemeenten de vrijheid om hun eigen belangen te bepalen en daar uitvoering aan te geven. Het kabinet heeft het ontwerp van de AMvB is in mei 2008 naar de Eerste en Tweede Kamer gezonden en via de Staatscourant en de website van VROM bekend gemaakt. Kamervragen over het ontwerp zijn beantwoord en de aan de minister gezonden. De opmerkingen zijn beoordeeld en verwerkt en het ontwerpbesluit is nagenoeg ongewijzigd voor advies aan de Raad van State gestuurd. Het ontwerpbesluit is voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Inwerkingtreding is nog onbekend. 2.2.3
Nota Belvedère De Nota Belvedère is in 1996 uitgekomen en geeft de visie van het kabinet weer op de wijze waarop de cultuurhistorische kwaliteiten bij de inrichting van Nederland moet worden opgegaan. Tevens wordt aangegeven welke maatregelen daartoe moeten en kunnen worden getroffen. Belvedère geeft vooralsnog geen eigen (bindend) beleid aan maar moet doorwerken op de andere beleidsvelden. In het kader van de nota is een aantal cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden geselecteerd. Het onderhavige plangebied maakt geen onderdeel deel uit van het Belvedèregebied van de nota Belvedère.
2.2.4
Nationaal Waterplan Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet dat naar verwachting in 2009 in werking zal treden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie. De Gemeente Wieringen ligt in het gebied Noord-Nederland en Waddenzee. Voor dit gebied geldt dat voor waterveiligheid het Hoogwaterbeschermingsprogramma wordt uitgevoerd, rekening houdend met het huidige landgebruik en functies en de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie in de kustzone en met het behoud van open verbindingen voor de noordelijke zeehavens. De meeste aandacht gaat dan ook naar het voorkomen van overstromingen vanuit Waddenzee of IJsselmeer door het in stand houden van dijken, duinen en kunstwerken.
2.2.5
Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet Rijk, provincie en gemeenten hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid de natuur te beschermen. Deze natuurbescherming geschiedt via de twee sporen van gebieds-bescherming en soortbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om het beschermen van de belangrijkste natuurgebieden door aanwijzing als „beschermd natuurmonument‟ op grond van de Natuurbeschermingswet of als „speciale beschermingszone‟ op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Alle natuurgebieden die zijn beschermd op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen vallen onder het Europese netwerk van
Natura 2000-gebieden. Bij soortbescherming gaat het om het beschermen van dier- en plantensoorten, onafhankelijk van het gebied waar ze voorkomen. Het uitgangspunt van beide regelingen is dat wanneer er binnen een gemeente plannen bestaan of projecten ontwikkeld worden, in een vroeg stadium gekeken moet worden of er in het gebied beschermde soorten voorkomen. Conclusie Het voorliggende plan is getoetst aan de hoofdlijnen van het rijksbeleid. Ten aanzien van vrijkomende bebouwing in het buitengebied geeft het Rijk in de Nota Ruimte de provincie de mogelijkheid om naast hergebruik, gebouwen te slopen inruil daarvoor –en ter financiering daarvan- woningen terug te bouwen. Dit om te voorkomen dat gebouwen langdurig leegstaan en verpauperen. De provincie Noord-Holland heeft hiertoe de Ruimte voor Ruimte regeling in het leven geroepen (zie paragraaf 2.3). Beoordeling van het plan maakt dat de ontwikkeling past binnen het rijksbeleid.
2.3
Provinciaal beleid
2.3.1
Ruimtelijk beleid Het rijksbeleid heeft doorwerking gevonden in het provinciaal beleid. Provinciale Staten van Noord-Holland hebben een nieuwe structuurvisie ‘Structuurvisie Noord-Holland 2040, kwaliteit doorveelzijdigheid’ in juni 2010 vastgesteld. In de Structuurvisie zijn de uitgangspunten en de sturingsfilosofie uit het ‘Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord’ overgenomen. Uitgangspunt van de structuurvisie is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Op de kaart behorende bij de Structuurvisie zijn de beoogde beleidsontwikkelingen weergegeven. De Provincie Noord-Holland zet de komende dertig jaar in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden omringt door aantrekkelijk recreatief groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De Provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied. Het voorliggende plan ligt buiten bestaand bebouwd gebied. Bij het neerleggen van het nieuwe bouwvlak is rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit zoals beschreven in de Structuurvisie.
2.3.2
Provinciaal Milieubeleidsplan Op 31 maart 2009 is het ontwerp Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013 vastgesteld. Het plan streeft ernaar dat aan het eind van de planperiode, in 2013, de zogeheten 'basiskwaliteit' bereikt is. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en - regels en hangt samen met de functie die een gebied heeft: wonen, werken of recreëren. Dit leidt tot twee overkoepelende doelen: - het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid; - het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders. Met het oog op deze doelen wordt ingegaan op acht verschillende thema's: afval, bodem, externe veiligheid, geluid, geur, licht en donker, lucht, klimaat en energie.
2.3.3.
Waterplan 2006-2010 Op 30 januari 2006 heeft de provincie 'Bewust omgaan met water - waterplan 2006-2010' vastgesteld, dat de hoofdlijnen aangeeft voor het provinciale beleid voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem. Een aantal aandachtspunten uit dit plan zijn: - de versterking van de zwakke schakels in de kustverdediging; - een kosteneffectieve aanpak van de dijkversterking met het oog op economische en maatschappelijke belangen; - veiligheid van de dijk waarborgen, onder andere door bestrijding van muskusratten; - aandacht voor waterberging waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk kleinschalige oplossingen; - verbetering van de waterkwaliteit.
2.3.4 I
Nota Aardkundige monumenten Noord-Holland In de nota Aardkundige monumenten Noord-Holland uit 2004 wordt ingegaan op het provinciaal beleid ten aanzien van het behoud van aardkundige waarden. Het hele eiland Wieringen exclusief de Polder Waard-Nieuwland en Den Oever heeft de status van aardkundig monument vanwege de goed bewaarde stuwwallen en de mariene kliffen. Beide landschapsvormen zijn relatief zeldzaam in Nederland. De status van aardkundig monument betekent dat bestaande aardkundige waarden zo veel mogelijk moeten worden behouden. Daarbij gaat het om reliëf, karakteristieke landschapselementen en verkavelingspatronen. Bij de ruimtelijke inrichting van gebieden mogen aardkundige waarden niet worden aangetast. Daarbij moet worden 'meegelift' met het beleid ten aanzien van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en de stiltegebieden.
2.3.5.
Provincialemilieuverordening In de provinciale milieuverordening wordt de Europese en nationale milieuwetgeving vertaald naar provinciaal niveau. De regels hebben onder meer betrekking op thema's zoals afvalstoffen, vergunningen voor inrichtingen en lozing oppervlaktewater. Eén van de onderdelen waar de verordening op ingaat betreft de bescherming van bodem en aardkundige waarden. In het document is een lijst met activiteiten opgenomen die verboden zijn. Het gaat hierbij met name om activiteiten die leiden tot aantasting van het micro- en macroreliëf. Wel zijn hier onder voorwaarden ontheffingen voor mogelijk. Inde planregels is rekening gehouden met de provinciale milieuverordening. (Bron: toelichting bestemmingsplan Hippolytushoef) In dit verband kan worden vastgesteld dat Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bekend hebben gemaakt dat zij aan de heer G.F.M van den Berg ontheffing ingevolge de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland hebben verleend ten behoeve van het project bouw woning, locatie Stroeërweg te Hippolytushoef, gelegen in een Aardkundig monument. (zie bijlage 2)
2.3.6
Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte Regeling behorende bij de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Structuurvisie artikel 16 In de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte behorende bij de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, vastgesteld door gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 31 mei 2011, wordt aangegeven in welke situaties en onder welke voorwaarden gemeenten in Noord-Holland medewerking kunnen verlenen aan deze regeling. In artikel 16 zijn de hoofdlijnen benoemd van voor Ruimte voor Ruimte. Ruimte voor Ruimte wordt ingezet om de kwaliteit van het landschap te versterken. En is bij uitstek een goede werkwijze om ongewenste bebouwing of storende functies uit het landelijk gebied te kunnen verwijderen. Ook kleine objecten kunnen een landschappelijk storende werking hebben. Met deze regeling kan de “verrommeling” van het landschap tegen worden gegaan. Kortom, de regeling is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. En heeft betrekking op (agrarische) bebouwing, die hetzij (gedeeltelijk) vrijkomt voor andere functies hetzij door bedrijfsbeëindiging gesloopt zou kunnen worden, mits de sanering van de agrarische bebouwing een landschappelijke kwaliteitswinst oplevert.
Dit gebeurt door sloop van landschappelijk storende en/of niet passende bebouwing en bestemmingswijziging. Als tegenprestatie krijgt de aanvrager planologische medewerking voor nieuwbouw, elders in het gebied, of op de saneringslocatie. Hieraan is dan wel de voorwaarde verbonden dat deze nieuwbouw wat betreft aard en omvang passend is in het landschap en de omgeving. Ruimte voor Ruimte levert per saldo een aantoonbare ruimtelijke winst op via: • Landschappelijke winst op de oude locatie door sloop en eventuele herinrichting; • Versterking van beeldkwaliteit op de nieuwe locatie door een goede keuze van aard en omvang van de bebouwing. De belangrijkste uitgangspunten van de Ruimte voor Ruimte in Noord-Holland zijn: • De regeling wordt toegepast op vrijwillige basis; • Om in aanmerking te komen voor de Ruimte voor Ruimte regeling moet er sprake zijn van storende bebouwing of een storende functie. Sloop moet bijdragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit; • Compenserende woningbouw vindt bij voorkeur plaats aan de rand van stedelijk gebied. Als dat niet kan is herbouw op de slooplocatie mogelijk; • Er is bij voorbaat geen maximum verbonden aan het volume van de compenserende woningbouw, het uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit wordt onderbouwd met een beeldkwaliteitsplan voor zowel de slooplocatie als de locatie waar compenserende woningbouw plaatsvindt; • Een initiatiefnemer mag –binnen redelijke grenzen- geld verdienen aan het initiatief; • De initiatiefnemer kan een burger, agrarisch ondernemer, ontwikkelaar of een publieke partij zijn. De compensatie wordt (zoveel mogelijk) gefinancierd door de woningbouw. Op grond van de algemene voorwaarden voor toepassing van de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte - Provincie Noord-Holland is het mogelijk op het perceel aan de Stroeerweg een (compensatie) woning te realiseren.z Conclusie De ontwikkeling sluit aan bij het beleid dat de provincie voorstaat in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040.Door de grote hoeveelheid te slopen opstallen (circa 1050, incl. mestplaat) het verwijderen van verharding zal een aanzienlijke ruimte winst geboekt worden. Beëindiging van de huidige bedrijfsvoering het amoveren van diverse bedrijfsgebouwen en verkrijgen van planologische medewerking voor nieuwbouw op een nieuwe locatie, liggen geheel in lijn met provinciaal beleid zoals beschreven in de regeling Ruimtevoor-Ruimte.
2.4
Gemeentelijk beleid
2.4.1
Ontwikkelingsvisie Wieringen In 1997 is in opdracht van de Gemeente Wieringen, een integrale, gebiedsgerichte Ontwikkelingsvisie Wieringen opgesteld. Deze visie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Provincie Noord Holland en diverse partijen. De Ontwikkelingsvisie wil de achterblijvende sociaaleconomische ontwikkeling en het bedreigde voorzieningenniveau op Wieringen verbeteren. De relevante hoofdlijnen van deze visie zijn de volgende: de kleinschaligheid en openheid moeten op lange termijn worden gewaarborgd, behoud en versterking van de cultuurhistorische karakteristieken, herstel van het oude patroon van grondgebruik, gedeeltelijk als bouwland en gedeeltelijk als grasland. Het plan is gelegen in de bestaande lintbebouwing. De kleinschaligheid en openheid worden gewaarborgd.
2.4.2
Bestemmingsplan Buitengebied Het huidige beleid van de Gemeente Wieringen met betrekking tot het buitengebied is gericht op het behouden en versterken van het cultuurhistorische karakter van het eiland. Door de open lintbebouwing en de landschappelijke kenmerken van het gebied aan de Stroeërweg38-40 en 42 is het vrij eenvoudig om het onderscheid te maken tussen hoofd- en bijgebouwen. Door middel van een herziening van het bestemmingsplanwordt het agrarische bedrijf beëindigd. De bestaande bedrijfswoning met aanhorigheden krijgen een bestemmingsvlak “wonen”. Als tegen prestatie wordt er en nieuwe woonbestemming toegekend. De randvoorwaarden en kwaliteitseisen de individualiteit van de bebouwing en het open landschap zullen in het onderhavige geval niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
2.4.3
Welstandsnota In de Welstandsnota Wieringen van (maart 2004) is het welstandsbeleid voor de gehele Gemeente beschreven. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger, agrariër of ondernemer wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid van de leefomgeving als algemene waarde. Het welstandsbeleid geeft de Gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Aangezien het in het voorliggende plandeels gaat om het planologisch mogelijk maken van al bestaande bebouwing en er geen nieuwe bebouwing wordt toegevoegd, is welstandsadvies niet noodzakelijk voor Stroeërweg 40. De aanvraag om omgevingsvergunning activiteit bouwen van de beoogde nieuwe situatie zal aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Conclusie Het rijksbeleid werkt nauwelijks rechtstreeks door in het plangebied. Wel werkt het rijksbeleid indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer input voor het gemeentelijk beleid. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is hierom vooral het genoemde gemeentelijk en het provinciaal beleid van belang. De ontwikkeling is vooral gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en verbetering van beeldkwaliteit op zowel de nieuwe als de bestaande locatie. Het voorgestane beleid van de Gemeente Wieringen en de Provincie Noord-Holland kan mede dankzij de voorgenomen ontwikkeling vorm krijgen.
Hoofdstuk3 Stedenbouwkundige structuur
Hoogtekaart 3.1
Ontstaansgeschiedenis Wieringen Het oudste gedeelte van het voormalige eiland bestaat uit diluviale keileemgronden, afgedekt met zandgronden, die hoog boven het zeeniveau zijn gelegen en die zijn ontstaan tijdens de voorlaatste ijstijd (de Riss ijstijd of Saalien). In het begin van de jaartelling lag Wieringen ingebed in een enorm veenlandschap, dat zich uitstrekte over grote gedeelten van het tegenwoordige Noord-Holland, als ook de latere Zuiderzee. Tijdens de stormramp rond 1170 na Chr zijn grote delen van het land prijsgegeven aan de zee. Hierna is pas het Marsdiep als zeegat ontstaan, en werd het "Wiringherlant" omspoeld als eiland door water. Tot aan de afsluiting van de Zuiderzee, maar voor de ruilverkaveling was de bewoning beperkt tot de hogere gronden. De wegen liepen toen dood of gingen over in karrensporen zodat de grond tussen bovenwalland of koogerland werd bereikt. Door de ruilverkaveling zijn de lagere delen meer ontsloten, hetgeen niet tot gevolg heeft gehad dat het historisch gegroeide bewoningspatroon is veranderd. Wieringen werd in 1925 ten gevolge van de afsluiting van het Amsteldiep en door de aanleg van de oostelijke Wieringermeerdijk in 1930 naar Medemblik, eiland af.
Historische kaart uit 1906
Hoewel het eilandkarakter verdwenen is, blijft het glooiende land van de keileembult goed zichtbaar. Oude sporen in de verkaveling zijn grotendeels tenietgedaan door de ruilverkaveling in de jaren '30/'40 van de vorige eeuw. Vrijwel alle tuinwallen die voorkwamen zijn hierbij verdwenen. Opmerkelijk is dat de laatste jaren bij een nieuwe ruilverkaveling weer nieuwe tuinwallen zijn aangelegd. Het eiland heeft zijn agrarisch karakter weten te behouden. Hippolytushoef Hippolytushoef ligt centraal op het voormalige eiland Wieringen. Het dorp is vermoedelijk in de 12e eeuw ontstaan. Rond 1850 werd Hippolytushoef het hoofddorp van Wieringen, waar het gemeentebestuur was gevestigd en zich de belangrijkste voorzieningen bevonden. Net als de meeste dorpen van Wieringen is Hippolytushoef ook ontstaan op een stuwwal. De bebouwing en de wegenstructuur vinden hun oorsprong in de natuurlijke hoogten van het gebied. De glooiingen in het landschap zijn nog duidelijk zichtbaar. Het wegenpatroon is daarom grillig van karakter. De wegen meanderen in lange parallelle lijnen met enkele dwarsverbindingen over het voormalige eiland. Stroe Stroe ligt ten noordoosten van Hippolytushoef. Van Stroe wordt algemeen aangenomen dat het een van de oudste dorpen van Wieringen is. In de 10e eeuw komt de plaats als Strude al voor in de Codex Eberhardi van de abdij Fulda. Vermeld wordt dat er 72 boerderijen waren, wat voor die tijd een zeer groot aantal was. Uit de "Rekeningen der Grafelijkheid Holland onder het Henegouwsche Huis" uit 1343 valt op te maken dat het toen om een vrij groot dorp ging. Er is zelfs sprake van een Nortstroeden en een Zuutstroeden. Vroeger was het dus een aanzienlijk dorp. Momenteel is er niet al te veel meer dat herinnert aan de dagen dat Stroe een belangrijk dorp was. Er is natuurlijk het museum Jan Lont, een authentieke Wieringer boerderij waar een leuke tentoonstelling vertelt van het leven op Wieringen voor de aanleg van de afsluitdijk in de jaren 1920. Verder is op Stroe een aantal oude Wieringer boerderijen bewaard gebleven. Een interessant verhaal gaat over de kerk die vroeger op Stroe stond. Het was een doopsgezinde schuilkerk die qua vorm niet veel verschilde van de Wieringer boerderijen die er om heen stonden. Stroe ligt zo hoog dat tot voor kort een dijk niet nodig was. Stroe had tot de 20e eeuw geen dijk.Tegenwoordig ligt de buurtschap Noord-Stroe op en aan de dijk. Noord-Stroe wordt formeel ook gerekend tot Stroe. Stroe zakte qua aantal inwoners langzaam in. In 1840 woonden er (tezamen gerekend met Noord-Stroe) ongeveer 175 inwoners. In 1998 was dat gedaald naar 149 inwoners, maar door wat nieuwbouw van huizen groeide daarna langzaam het aantal inwoners weer. In 2005 was het aantal gestegen naar nog net geen 200 inwoners.
Stroe was net als Vatrop en Westerklief een van de hoger gelegen delen van het eiland. Op deze hoogtes werden de eerste nederzettingen gebouwd. Het is zeer goed denkbaar dat de missionarissen die namens de Frankische keizer de Friese heidenen kwamen bekeren een kerk hebben gesticht op de plaats van een oeroud heiligdom, een gebruikelijke strategie. Of dit ook gebeurd is, zal waarschijnlijk voor altijd onbekend blijven. In ieder geval heeft de gedachte dat dit mogelijk is een rol gespeeld bij het ontstaan van de mythen rond de kerk van Stroe. Uit de oude geschriften weten we dat er reeds in de 9e eeuw een kerk op Stroe is geweest. Boven een van de toegangsdeuren tot de Willibrordskerk was een gevelsteen geplaatst met een varken. Het verband tussen een varken en het Christendom is niet evident, zodat de meest gehoorde verklaring is dat dit een heidens overblijfsel is. Andere bronnen zeggen dat de kerk aan St. Antonius was gewijd en dat het varken het symbool van Antonius was. In de gemeentearchieven bevindt zich een proces-verbaal, waarin de vermissing van de gevelsteen van het varken wordt gemeld. De Willibrordskerk stond in de Kerkebuurt, waar nu het kerkhof dat rond de kerk lag nog is. In 1878 is de kerk wegens verregaande bouwvalligheid afgebroken. Op de plaats van de kerk en in de weiden erom heen is door schatgravers in de loop der jaren veel gegraven. Het doel van de speurtocht was de gouden klepel van het kerkje, een andere Stroeër legende. Volgens de overlevering was Stroe (Strude) in de middeleeuwen het regionale centrum van de witte monniken. De witte monniken waren de contemplatieve tak van de Cisterciënzer orde. Een en ander impliceert weer dat er ook een klooster op Stroe moet zijn geweest (zie ook hierboven). In ieder geval kwam aan het verblijf van de monniken een einde in de 16e eeuw tijdens de Beeldenstorm. De monniken zouden de gouden klepel uit de torenklok hebben gehaald en die ergens in de buurt hebben begraven. Het zal niet als een verrassing komen dat er nooit een klepel gevonden is. Al wat rest is een schilderachtig kerkhofje.(bron: www.pagowirense.nl)
De Doopsgezinde vermaning (schuilkerk). Het stond min of meer verscholen achter een boerderij en is in de jaren 30 afgebrand.
3.2
Stedenbouwkundige hoofdstructuur
Kleinschalige bebouwing
Kronkelende wegen
Vergezichten
typische Wieringer boerderij
Van oudsher heeft Wieringen een kleinschalig hoevenlandschap met een duidelijke tweedeling in de verkaveling. De hogere delen lagen in een kleinschalige blokverkaveling, met zowel grasland als weiland. De lager gelegen nattere delen worden ontwaterd met behulp van min of meer een regelmatige strokenverkaveling met opgaande en lijnvormige kavels. De hoogteverschillen zijn nog zichtbaar in het landschap, echter de kleinschalige verkaveling heeft plaats gemaakt voor grote percelen . Wieringen kreeg in de eerste helft van de twintigste eeuw te maken met grote veranderingen als gevolg van de Zuiderzeewerken. Van een eiland werd het een deel van het vasteland. De goede verbindingen met Friesland en NoordHolland (en dus met de Randstad) leidden tot sociaal economische
ontwikkelingen die in de tijd gezien heel begrijpelijk waren, maar voor de natuur, het landschap en het milieu van Wieringen bijna de doodsteek betekenden. Zo vond in de landbouw schaalvergroting en intensiveringen plaats. Door de ruilverkavelingen verdwenen vele waardevolle Wieringer landschapselementen. De ruim 25 overgebleven boerenbedrijven moeten de hoge, langjarige kosten voor de ruilverkaveling opbrengen. Momenteel wordt meer en meer aandacht geschonken aan de bijzondere landschappelijke en ecologische waarden, en de daarmee samenhangende mogelijkheden voor recreatie en toerisme op Wieringen. 3.3
Verkeersstructuur Hetwegenpatroon stamt nagenoeg uit de Middeleeuwen. De zuidelijk gelegen Gemeenelandsweg vormt de hoofdverkeersader van Hippolytushoef naar Den Oever. De Stroeërweg heeft de functie van erfontsluitingsweg.Het is een 30 kilometerweg, en wordt gebruikt zowel door fietsers en voetgangers als het overige verkeer.
3.4
Groenstructuur
houtwallen
glooiingen Een hoevenlandschap kenmerkt zich door verspreid staande boerderijen. Iedere boer heeft in de buurt zijn eigen bouw- en grasland. Het bouwland ligt op de hoge plekken. Om het bouwland lagen singels van bomen en struiken, die als afrastering voor het vee en als houtvoorziening dienden. Het grasland ligt in de lagere vochtigere delen Het landschap is reeds in de negentiende eeuw ingrijpend gewijzigd door bebossing, ophoging en ontginning. In het kader van ruilverkaveling en landinrichting is veel van de lijnvormige opgaande begroeiing (houtwallen, singels en heggen) verdwenen. Bijna tweederde van de lengte aan
kronkelende waterlopen is in de twintigste eeuw recht getrokken en gekanaliseerd voor een snellere waterafvoer. Dit heeft een sterke verdroging van het achterland en de regelmatige verkaveling tot gevolg gehad. Naast visserij vormde landbouw een belangrijke bron van inkomsten. De hogere, drogere gronden werden benut door gemengde bedrijven van akkerbouw en veeteelt. Tuinwalletjes van graszoden fungeerden daarbij als veekerende perceel scheiding. Op enkele kleine restauratiesna is het kenmerkende, kleinschalige tuinwallenlandschap thans verdwenen. 3.5
Toetsingskader beeldkwaliteit Het plangebied is gelegen in het bebouwingslint dat van een aantal kleinere kernen van Wieringen verbindt. Kenmerken zijn een verspreid bebouwingslint met daar tussen open plekken, met doorzichten naar het achterland. De Waddendijk is een bepalend landschapselement.De bebouwing is een mix van oorspronkelijke en jongere bebouwing: agrarische bedrijven en voormalige agrarische bedrijven wisselen zich af met woongebouwen. De transformatie die zich de afgelopen jaren heeft laten zien in suburbane gebieden is ook hier goed zichtbaar.Het onderhavige bestemmingsplan respecteert dit historische verkavelingspatroon en benadrukt het belang van open zichtlijnen. Door het amoveren van bedrijfsgebouwen ontstaat een betere ordening van de geclusterde bebouwing en ontstaan er nieuwe doorzichten. Qua bebouwingstypologie wordt aansluiting gevonden bij de omgeving. De kapvorm en nokrichting evenals en de te gebruiken materialen en kleuren zijn bepalend voor de nieuw te bouwen woning. Uitgangspunten hierbij zijn: Ligging -een voorgeveloriëntatie op de weg; -nokrichting haaks op de weg; -een gelijke nokrichting voor hoofd en bijgebouwen; Massa -de hoofdvorm heeft in principe één bouwlaag met kap; Detaillering -de rangorde in hoofdgebouw en bijgebouwen is zichtbaar en heeft een naar de weg gekeerde representatieve zijde; Materiaal en kleur -de gevel is van traditioneel metselwerk of hout en de bakbedekking dient te bestaan uit gebakken pannen en/of riet; -het kleurgebruik is traditioneel (aardkundige bakstenen).
.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en Onderzoeken 4.1
Algemeen De gemeente heeft de verplichting om de bestemmingen voor zowel bebouwing als voor infrastructuur eerst te toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Omgevingsaspecten voor mens en natuur spelen bij deze toets een steeds belangrijker rol. Europese richtlijnen over diverse omgevingsaspecten werken rechtstreeks door in de bescherming van de menselijke en natuurlijke omgeving. Een aantal van de EU-richtlijnen is inmiddels in landelijke wetgeving verankerd. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven.
4.2
Externe veiligheid Bij het begrip (externe) veiligheid kan men denken aan de bescherming tegen risico's die men loopt in de nabijheid van inrichtingen, leidingen en wegen waar incidenten kunnen voorkomen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn of andere gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) Bij het beoordelen van plannen dient bekeken te worden of voor de burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt/ blijft (plaatsgebonden risico). Voor de risicocontour van het plaatsgebonden risico (PR) geldt, dat in een straal van 10-6per jaar geen kwetsbare (grenswaarde) en beperkt kwetsbare (richtwaarde) objecten gebouwd mogen worden.
Als gevolg van artikel 2f van het BEVI is de drempelwaarde voor de opslag van gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage 10 ton per opslagplaats. Binnen de inrichting is geen opslagplaats aanwezig waar meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen.Er is in het plangebied geen sprake van een BEVI inrichting.(Bron: Risicokaart.nl) 4.3
Verkeersaspecten In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en nietgeluidsgevoelige gebouwen anderzijds. Woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone behorend bij een
zone plichtige weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, dient door middel van akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn: - wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied; - wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De Stroeërweg is ingericht als een 30 km/uur gebied, waarmee de zoneplicht vervalt. Een akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven. 4.4
Milieu (luchtkwaliteit en geluid) Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op 5 augustus 2005 is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (verder: Besluit) in werking getreden. Als gevolg van artikel 7, eerste lid van het Besluit, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassing van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 van het Besluit genoemde grenswaarden in acht. In artikel 7, tweede lid, van het Besluit is bepaald dat onder de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden van wettelijke voorschriften in ieder geval wordt begrepen de bevoegdheid op grond van artikel 3.10 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Als gevolg van artikel 7, derde lid, van het Besluit, kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft. Gelet op de aard en omvang van het project is het, afgezien van het feit dat deze ontwikkeling geen significante bijdrage levert aan de berekende luchtkwaliteit, zeker niet te verwachten dat het project zal meewerken aan overschrijding van de grenswaarden. (Bron: lokalelucht.nl) Geluid Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.10 Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoek plicht voor geluid. Het onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelig bestemmingen binnen de geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen. In artikel 4.2 is vastgesteld dat een akoestisch onderzoekachterweg kan blijven. 4.5
Bodem (kwaliteit) Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem, dienen bij ruimtelijke plannen en projecten in het kader van de Wet bodembescherming te worden gesignaleerd vanuit de goede ruimtelijke ordening.
In het kader van de bouwaanvraag is verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd door BodemBelang BV te Winkel. Tijdens het veldwerk zijn geen waarnemingen die duiden op bodemvervuiling naar voren gekomen. Uit de chemische analyses van de grond en het grondwater blijkt dat er in de grond geen onderzochte parameter boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen zijn aangetroffen. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt derhalve bevestigd. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn verhoogde risico’s voor de volksgezondheid en/of het milieu niet te verwachten. Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen.Het rapport met de resultaten en conclusies is als bijlage aan de onderbouwing toegevoegd. 4.6
Kabels en leidingen Uit onderzoek door diverse instanties is gebleken dat nabij het onderhavige plangebied een of meerderekabels of (water) leidingen liggen die eventueel van invloed kunnen zijn op de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het onderhavige bestemmingsplan. Bij de uitvoering van het bouwplan zal daar expliciet rekening mee worden gehouden. (Bron: www.kadaster.nl/klic, Fout! De hyperlinkverwijzing is ongeldig.www.pwn.nl/richtlijnen)
4.7
Ecologie (flora & fauna) Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming Met betrekking tot de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied en/of om gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), overige gebiedsbescherming. Het plangebied ligt op een afstand van 250 meter tot 1,5 km vanaf het Natura 2000-gebied, de ‘Waddenzee’. Dit gebied maakt tevens deel uit van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Omdat er op dit moment reeds bebouwing in het plangebied aanwezig is, zal de gewenste ontwikkeling niet leiden tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en/of de PEHS. Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen. Soortenbescherming De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen) die in de wet zijn aangewezen,verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal RodeLijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Voor het bouwplan aan de Stroeerweg 40-42 te Wieringenheeft bureauAltenburg & Wijmenga ecologisch onderzoek bv, d.d. 18 juli 2011een notitie. Deze notitie bevat de ecologische toetsing die van belang zijn voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan veroorzaakt geen conflicten met de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten, mits bij afbraak en realisatie van gebouwen wordt
voorkomen dat broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten worden verstoord. Het rapport met de resultaten en conclusies is als bijlage aan de onderbouwing toegevoegd. 4.8
Archeologie en cultuurhistorie Op grond van het Verdrag van Malta en de daaruit voortvloeiende Wet op de archeologische monumentenzorg, dient te worden gekeken naar de archeologische waarden in het plangebied. Het uitgangspunt van wet en verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft. De Nota Belvedère uit 1999 beoogt op rijksniveau integraal cultuurhistorisch beleid te ontwikkelen voor het landschap,de archeologie en monumentenzorg en gaat uit van de strategie “behoud door ontwikkeling”. In de provinciale nota Cultuurhistorische regioprofielen wordt Wieringen beschreven als het voormalige eiland, bestaande uit pleistocene zandruggen en een historische nederzettingsstructuur. Het eiland wordt omringd door de nog enige herkenbare wierdijk van Noord-Holland. De cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Holland en Texel geeft aan dat op Wieringen vroeger al wegen werden aangelegd, met een over het algemeen kronkelend karakter, omdat ze de hoogtes van het land volgden. De Wet op de archeologische monumentenzorg verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en aanwezige archeologische waarden. Het perceel waarop de nieuw te bouwen woning zal komen te staan, is momenteel in agrarisch gebruik. In het verleden is het perceel jaarlijks bewerkt. Bij deze agrarische grondwerkzaamheden zijn nimmer aanwijzingen gevonden voor archeologische vondsten. In opdracht van de initiatiefnemer heeft de Stichting Cultureel Erfgoed NoordHolland een archeologische bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Stroeerweg 40-42 te Stroe, gemeente Wieringen. Geadviseerd wordt om ter hoogte van de geplande nieuwbouw archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een booronderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage aan de onderbouwing toegevoegd.(Bron: Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland d.d. 12 sept. 2011) Op 15 en 16 september 2011 heeft Hollandia Cultuurhistorisch Onderzoek & Archeologie een inventariserend veldonderzoek middels boringen uitgevoerd op het perceel waar de nieuwe woning met garage worden gebouwd. Op basis van de resultaten van het booronderzoek en de gegraven proefput wordt archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht.De resultaten van dit onderzoeken zijn als bijlage aan de onderbouwing toegevoegd.
4.9
(grond) Water Een belangrijke onderdeel van de planvorming is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Op 12 mei 2011 heeft Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een advies opgesteld over het bouwplan aan de Stroeerweg 40-42 te Wieringen.
Gebiedsbeschrijving Het plangebied ligt in de polder “Hippolytushoeverkoog”, in peilgebied 2885-A, met een streefpeil in winter- en zomer situatie van respectievelijk NAP -1.20 m en NAP -0,60 m. Het gebied watert af middels een stelsel van poldersloten (hoofdwaterlopen) naar het gemaal De Stontele. Daar wordt het water via dit gemaal uitgeslagen op het IJsselmeer. Waterkeringen Ten noorden van het plangebied ligt een primaire waterkering tegen de zee. De te slopen bebouwing en het nieuw te bouwen huis bevinden zich binnen het profiel van het waterstraatwerk maar buiten het profiel van vrije ruimte. Omdat de ontwikkeling zich binnen het waterstaatswerk bevindt dient er een watervergunning bij het hoogheemraadschap te worden aangevraagd. Onder het kopje “Vergunningen en ontheffingen” wordt nader ingegaan op de watervergunning. Waterkwaliteit Aan de hand van de ingediende gegevens kan worden geconcludeerd dat het bouwplan een verhardingsafname tot gevolg heeft. Compenserende maatregel is derhalve niet nodig. Waterkwaliteit/Afvalwater In relatie tot het watersysteem is ook het in het plangebied aanwezige rioleringsstelsel van belang. De verantwoordelijkheid voor het rioolstelsel ligt in de eerste plaats bij de gemeente. Desondanks willen wij wel graag onze voorkeur uitspreken voor een aantal uitgangspunten die met het rioleringsbeleid te maken hebben. Het water uit de hemelwaterriolering komt immers terecht op het oppervlaktewater, waarover het hoogheemraadschap verantwoordelijk draagt. Hetzelfde geldt voor het vuilwater dat bij de rioolwaterzuiveringsinstallaties terechtkomt. Uitgangspunt in het rioolbeleid van het hoogheemraadschap is dat een gescheiden rioolstelsel wordt aangelegd met zuiverende randvoorzieningen waar dat nodig is. Met het oog op duurzaam bouwen, adviseren wij de afvalwaterstromen binnen het plan in ieder geval gescheiden aan te leggen en terughoudend om te gaan met het gebruik van gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink. Vergunningen en ontheffingen Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water en waterkeringen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van ongeveer 800 m2 verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. (Bron: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, www.hhnk.nl het plan is in behandeling bij dhr. Bouwes)
Hoofdstuk 5 Juridische aspecten van het bestemmingsplan 5.1
Algemeen Het bestemmingsplan “Stroeërweg 40-42” te Hippolytushoef is een bestemmingsplan dat nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Ook dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszekerheid, is eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaarvoor de gebruikers. Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2008. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2008 is toegespitst op de planregels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Wieringen (BKW) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKW gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKW automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKW wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
5.2
Planregels, verbeelding en toelichting Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de planregels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro artikel 3.1.6 bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
5.3
Toelichting op de bestemmingen Voor elke bestemming wordt afzonderlijk een bestemmingsregel opgenomen, zodat een juridische vertaling van het planologisch beleid plaatsvindt. Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Om die reden zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, zoals: • afwijken van de bouwregels; • afwijken van de gebruiksregels; • nader eisen.
Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitsregelingen ligt bij het bevoegd gezag. Bij toepassing van een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde mits mag geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van: 1.
De woonsituatie Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/of garanderen van een goede woonsituatie, er dient rekening gehouden te worden met: a. overlast door lawaai, stank; b. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; c. het uitzicht; d. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2.
Het straat- en bebouwingsbeeld In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); a. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; b. gevelbeelden; c. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; d. de hoogtedifferentiatie; e. de situering van gebouwen op het perceel; f. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1.000 m² bedraagt.
3.
De verkeersveiligheid Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: a. verkeer aantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; b. overlast door lawaai, stank; c. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; d. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden.
4.
De (sociale) veiligheid Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is, dient rekening gehouden te worden met: a. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; b. de mate waarin het toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
5.
De milieusituatie Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: a. de mate van hinder voor de omliggende functies;
b. c. d. e. f. g. 6.
de gevolgen voor de (externe) veiligheid; de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; de gevolgen voor de bodemkwaliteit; de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de bouwgebruiksregels van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een al bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.
Planregels De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken: hoofdstuk 1. Inleidende regels (artikel 1, 2 ); hoofdstuk 2. Bestemmingsregels (artikel 3 t/m 7); hoofdstuk 3. Algemene regels (artikel 8 t/m 11); hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels (artikel 12 en 13).
De inhoud van de verschillende artikelen wordt als volgt toegelicht:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Artikel 1 Begripsbepaling In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik. Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt. Artikel 2 Wijze van meten De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Artikel 3: Wonen De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen en de daarbij horende bijgebouwen e.d. Artikel 4: Agrarische doeleinden zonder bebouwing met landschappelijke waarde De gronden die bestemd zijn voor agrarische doeleinden met landschappelijke waarde bieden ruimte voor de exploitatie van een grondgebonden en bieden bescherming van de aanwezige landschappelijke waarden. Artikel 5: Tuin-1 Ten behoeve van een aantrekkelijk buitengebied acht de gemeente het wenselijkom op delen van de erven geen gebouwen toe te staan, met uitzondering vanerkers en gebouwtjes voor nutsvoorzieningen. Die delen van de erven hebbende bestemming 'Tuin-1' gekregen. Bij de invulling van de bestemming isaansluiting gezocht bij de regelingen in de Wabo en het Bor. Artikel 6: Tuin-2 De op de verbeelding voor erf aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, alsmede voor bijgebouwen.
Artikel 7: Waarden Archeologie De op de verbeelding (dubbelbestemming) voor “waarden archeologie” aangewezen gronden voorzien in de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Hoofdstuk 3 Algemene regels Hoofdstuk 3 bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen. Artikel 8: Anti-dubbeltelregels Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden al meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen. Artikel 9: Algemene gebruiksregels Bij de formulering van gebruiksregels is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in de gebruiksregels. Artikel 10: Algemene afwijkingsregels Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels die de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het bevoegd gezag kan bijvoorbeeld afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%.
Hoofdstuk 4 Overgangs-en slotregels In hoofdstuk 4 zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald. Artikel 11: Overgangsrecht In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale
bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd. Artikel 12: Slotbepalingen In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan, “Stroeërweg 40-42” aangehaald worden als “Regels van het bestemmingsplan Stroeërweg 40-42” te Hippolytushoef.
5.4
Handhaving De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en afwijkingen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving. De gemeente Wieringen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente als eerste handhaving prioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling.De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid Wettelijk gezien bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid-aspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. 6.1
Overleg ex. artikel 3.1 Bro en zienswijzen Vanaf 23 januari tot en met 5 maart 2012 konden diverse insprekers en instanties reageren in kader van het overleg. De ingekomen overleg- en inspraakreacties en de beantwoording daarvan zijn hieronder opgenomen.Waar de beantwoording leidt tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn deze in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. De heer J. Hooiveld Stroeërweg 33 te Hippolytushoef Geeft zijn bedenkingen aan tegen de bebouwingsmogelijkheid op het oostelijke gedeelte van het nieuwe perceel. Indiener geeft aan dat het uitzicht door de bouwmogelijkheden aangetast wordt en verzoekt bebouwing op grond van het bestemmingsplan onmogelijk te maken. Reactie gemeente: In overleg met de aanvrager is de plankaart aangepast in die zin dat het oostelijk gedeelte van de tuin de bestemming t-1 krijgt. Daarin zijn geen gebouwen op grond van het bestemmingsplan toegestaan. Overigens kan met het bestemmingsplan het bouwen van vergunningvrije bouwwerken niet worden tegengehouden. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Laat weten geen inhoudelijke opmerkingen te hebben op de inhoud van het bestemmingsplan. Reactie gemeente: Geen. Provincie Noord-Holland Geeft aan dat het plan op goede wijze ingaat op de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals gesteld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, maar mist een nadere motivering waarom wordt voldaan aan artikel 16, lid 1 van de verordening. Reactie gemeente: In totaal is momenteel aan agrarische bebouwing 875 m² en verhardingen als mestplaten 350 m² aan oppervlakte aanwezig. Dit wordt gesloopt en daarvoor in de plaats komt een woning met een oppervlakte van 120 m² en 50 m² voor de garage. Hiermee wordt naast een verbetering in de beeldkwaliteit van de omgeving tevens een aanzienlijk oppervlak aan verharding verwijderd. Planologisch wordt verankerd dat de agrarische bedrijfsbestemming wordt verwijderd door deze partiële herziening. De heer Van de Berg zal na de vaststelling van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor de te slopen opstallen aanvragen. Ter compensatie van de te slopen opstallen, verharding en het verwijderen van het agrarische bouwvlak wil de heer Van de Berg één woning bouwen
naast het huidige agrarische bedrijf wat onder bestaand bebouwd gebied valt. Na de sloop van de opstallen en de bouw van de nieuwe woning ontstaan er twee ‘burger’ woningen die passen in het bebouwingsritme van de Stroeërweg. Compensatie vindt plaats tegen BBG. Eén compenserende woning is afdoende om de kosten die gemaakt moeten worden om de sloop en verwijdering van de opstallen, de kosten van de uitgevoerde bodem- en archeologische onderzoeken, de advieskosten en kosten voor herinrichting na de sloop en het bouwrijp maken van de nieuwe kavel te dragen. Met de provincie is uitgebreid de Ruimte voor Ruimte exploitatieopzet besproken en inmiddels goedgekeurd. 6.2
Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan Indien tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen zijn ingediend, wordt dit vermeld in het raadsvoorstel. In het raadsvoorstel wordt aangeven of de zienswijzen al dan niet een aanleiding geven tot het aanpassen van ontwerpbestemmingsplan bij de vaststelling.
Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel ‘Grondexploitatie’. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden. Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld). Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Er geldt echter ook een drietal uitzonderingen voor de verplichting toe het opstellen van een exploitatieplan. De uitzonderingsmogelijkheden geboden: het verhaal van kosten over de in het plan is anderszins verzekerd; het is niet nodig een tijdvak, fasering te bepalen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden; het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen; De aanvragers, mevrouw en de heer van der Berg, zullen de legeskosten voor het volgen van en bestemmingsplanprocedure en het aanvragen van een omgevingsvergunning voor hun rekening nemen. De kosten die samenhangen met het opstellen van een bestemmingsplan en bijbehorende onderzoeken komen voor rekening van de initiatiefnemer. Daarnaast worden de kosten voor het bouwen van een nieuwe woning met bijgebouw en de inrichting van het perceel door de heer G. van den Berg gedragen. Uit gesprekken met de huisbank en een financieel adviseur blijkt dat de initiatiefnemer zeer goed in staat is de hiervoor benodigde kosten te dragen.