Gemeente Vlissingen
Bestemmingsplan “Kenniswerf-Oost” , gedeelte Prins Hendrikweg/hoek Oostsouburgseweg Ontwerp
Gemeente Vlissingen december 2010
2
Gemeente Vlissingen
Bestemmingsplan “Kenniswerf-Oost”, gedeelte Prins Hendrikweg/hoek Oostsouburgseweg Ontwerp Gemeente Vlissingen
Procedure Plannummer:
NL.IMRO.0718.BPKO02-ON01
Inspraak en vooroverleg
14 juli t/m 25 augustus 2010
Ontwerp-tervisielegging Vaststelling (gewijzigd) gemeenteraad: Publicatie vaststellingsbesluit: Beroepstermijn: Inwerkingtreding: Voorlopige voorziening Voorzitter Afd. Bestuursrechtspraak: Beroep Afd. Bestuursrechtspraak:
3
4
Toelichting
5
Inhoudsopgave toelichting 1. Inleiding 1.1 Aanleiding en doel 1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied 1.3 Bij het plan behorende stukken 1.4 Opbouw van de toelichting 2. Inventarisatie en analyse plangebied 2.1 Vigerend planologisch regime 2.2 Beleidskader 2.3 Bestaande bebouwing en gebruik 2.4 Kabels en leidingen 2.5 Explosieven 3. Milieu 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12
Water Milieueffectrapportage Scheldekwartier/Edisongebied Bodem Geluid Externe Veiligheid Luchtkwaliteit Ecologie Cultuurhistorie Archeologie Milieuzonering Lichthinder en duisternis Explosieven
4. Planbeschrijving 4.1 Inleiding 4.2 Stedenbouwkundige en ruimtelijke visie 4.3 Programma 4.4 Verkeer en parkeren 5. Juridische planbeschrijving 5.1 Planvorm en methodiek 5.2 Toelichting op de plankaart, bestemmingen en voorschriften 6. Uitvoerbaarheid 6.1 Handhaving 6.2 Grondpositie 6.3 Financieel-economische toetsing 6.4 Inspraak 6.5 Overleg artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening Bijlagen 1. Stedenbouwkundig plan Kenniswerf Vlissingen, Enno Zuidema Stedebouw, 4 januari 2008 2. Hoofdrapport MER Scheldekwartier/Edisongebied, Willie Fikken, 25 april 2008 3. Toetsingadvies MER Scheldekwartier/Edisongebied, Commissie mer 4. Verkennend Bodemonderzoek, De Klerk milieuadvies, januari 2010;
6
5. Archeologisch bureauonderzoek Structuurplan Edisongebied, SOB Research, juli 2005 6. Antwoordnota.
7
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding en doel Voor het Edisongebied is in 2006 een structuurplan vastgesteld. Dit plan omvat het gebied tussen het Kanaal door Walcheren en de spoorweg Vlissingen – Roosendaal en tussen de Sloeweg en het terrein van Damen Shipyards. Binnen dit gebied worden momenteel afzonderlijke planontwikkelingen in gang gezet. Het deelgebied ten noorden van de Prins Hendrikweg staat bekend als de Kenniswerf. Voor het perceel op de hoek van de Prins Hendrikweg en de Oude Veerhavenweg bestaat een initiatief voor kantoorontwikkeling met een publieke functie. Omdat het vigerende bestemmingsplan niet voorziet in de realisering van een kantoorfunctie op deze locatie is het noodzakelijk het bestemmingsplan te herzien zodat tijdig de vereiste bouwvergunning kan worden verleend. 1.2 De ligging en begrenzing van het plangebied Het plangebied wordt begrensd door de hoek Prins Hendrikweg, Oostsouburgseweg en de parkeervoorziening van de Sociale Dienst. Uit de verbeelding blijkt duidelijk de ligging en begrenzing van het plangebied. 1.3 De bij het plan behorende stukken Bij het bestemmingsplan behoren de volgende stukken, die vanaf het moment van verschijnen van het ontwerp van het bestemmingsplan daar deel van uit maken: 1. Stedenbouwkundig plan Kenniswerf Vlissingen, Enno Zuidema Stedebouw, 4 januari 2008 2. Hoofdrapport MER Scheldekwartier/Edisongebied, Willie Fikken, 25 april 2008 3. Toetsingadvies MER Scheldekwartier/Edisongebied, Commissie mer 4. Verkennend Bodemonderzoek, De Klerk milieuadvies, januari 2010; 5. Archeologisch bureauonderzoek Structuurplan Edisongebied, SOB Research, juli 2005 6. Antwoordnota.
8
2.
INVENTARISATIE EN ANALYSE PLANGEBIED
2.1 Vigerend planologische regime Voor het gebied van dit bestemmingsplan geldt nog het uit 1978 daterende, sterk verouderde, bestemmingsplan Buitenhaven, 1e planherziening. Voor het plangebied geldt de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’, ‘Tuin’ en ‘Kantoren’. Binnen de bestemming ‘Kantoren’ is een bouwhoogte van 15.00 meter en een bebouwingspercentage van 75% toegestaan. Binnen de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’ zijn qua bebouwing slechts bouwwerken, geen gebouwen toegestaan ten behoeve van die bestemming. Binnen de bestemming ‘Tuin’ zijn uitsluitend erfafscheidingen toegestaan. 2.2
Beleidskader
2.2.1 Rijks- en provinciaal beleid
In zowel de Nota Ruimte als het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 vormt de revitaliserings-, herstructurerings- en transformatieopgave in bestaand gebied, en meer specifiek van verouderde bedrijventerreinen, een belangrijke doelstelling. Kantoorontwikkeling maakt binnen de Kenniswerf onderdeel uit van deze revitaliseringsopgave. In het Omgevingsplan Zeeland is de Kenniswerf als kantoorlocatie voor grootschalige zelfstandige kantoren opgenomen. De vestiging van een kantoor op deze locatie is passend binnen het beleid van de hogere overheden.
2.2.2 Gemeentelijk beleid
Het plan past binnen het Structuurplan Edisongebied, het stedenbouwkundig plan Kenniswerf Vlissingen en de vastgestelde gemeentelijke structuurvisie. Daarin staat de transformatie van deze gebieden centraal. Deze locatie is in deze beleidsdocumenten als kantoorlocatie weergegeven. 2.3 Bestaande bebouwing en gebruik De gronden binnen het plangebied zijn in gebruik als groenvoorziening en fietspaden. Eerdere bebouwing is recent gesloopt. In het plangebied is een oorlogsmonument aanwezig. Deze zal verplaatst worden naar de centrale groenzone binnen het plangebied Kenniswerf. 2.4 Kabels en leidingen Binnen het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen. Wel liggen er van verschillende instanties allerlei kabels en leidingen, waarmee bij het bouwrijp maken van en bouwen op het perceel rekening zal moeten worden gehouden. In overleg met deze instanties dienen de kabels en leidingen verlegd te worden.
9
3.
MILIEU
3.1
Water
3.1.1
Normstelling en beleid
Door de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het instrument van de watertoets geïntroduceerd. De watertoets is verankerd op alle ruimtelijke planniveaus, die Nederland kent. De watertoets is een beoordeling van de invloed, die ontwikkelingen of beheer van een plangebied hebben op het watersysteem in dat gebied. Het is noodzakelijk de gevolgen van de beoogde ontwikkelingen voor de waterhuishoudkunde en het watersysteem na te gaan. Als basis hiervoor is de Deelstroomgebiedsvisie Zeeland en het Waterplan Vlissingen 2004-2008 opgesteld. In de Deelstroomgebiedsvisie signaleert men het tekort aan berging in de bebouwde gebieden en wordt o.a. aandacht besteed aan het toetsen van het regionale watersysteem aan de normen voor wateroverlast. In het Waterplan Vlissingen is een visie neergelegd op het waterbeheer in het stedelijk gebied van Vlissingen, waarbij het uitgangspunt is om te komen tot een duurzaam, gezond en veerkrachtig stedelijk watersysteem. Bij nieuwe ontwikkelingen zal vanaf het begin van de inrichting van de te ontwikkelen locatie, het waterschap betrokken worden om een waterhuishoudkundig aanvaardbare situatie te creëren.
3.1.2
Waterkeringen
3.1.3
Waterhuishoudkundige aspecten
3.1.4
Betrouwbaarheid, duurzaamheid en bestuurbaarheid
3.1.5
Schouwstroken en polderpeilen
3.1.6
Compenserende maatregelen
Binnen het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. Het plangebied ligt in de invloedssfeer van de regionale waterkering Prins Hendrikweg. Om veiligheid te creëren en schade door wateroverlast te voorkomen, is gekozen voor een drietrapsstrategie bij de keuze van maatregelen. Onder punt paragraaf 3.1.4 is de strategie in termen van vasthouden, bergen en afvoeren voor het plangebied nader uitgewerkt.
a. Vasthouden Vasthouden betekent, dat het (regen)water tijdelijk vastgehouden wordt in bijv. een wadi, en daar de gelegenheid krijgt te infiltreren in de ondergrond. Aangezien de ondergrond van het terrein in dit plangebied bestaat uit zeer dichte kleilagen, kan er nauwelijks sprake zijn van infiltratie in de ondergrond en is de aanleg van een wadi niet zinvol. In tijden van hevige regenval wordt in de sleuf regenwater vastgehouden, dat zich bij droog weer ledigt c.q. ontwatert. Op het riool kan ook drainage worden aangesloten om de grondwateroverlast te beperken. b. Bergen In het plangebied is te weinig berging aanwezig. Bij hevige regenval wordt de toegestane peilstijging niet overschreden. Dit water zal worden gecreëerd door middel van verbreding van bestaande sloten en aanleg van waterpartijen. De dimensionering van deze wateroppervlakten zijn opgenomen in het totale Spoorzone ontwerp. c. Afvoeren De afvoer van het water vindt plaats via de in het plangebied gelegen secundaire watergang. Via een regenwaterriool onder de Prins Hendrikweg loost deze in de Eerste Binnenhaven. De aansluiting van bedrijfsafvalwater zal plaatsvinden op de bestaande riolering. Binnen en langs het plangebied liggen waterlopen met een waterhuishoudkundige functie. Het zijn een secundaire en tertiaire watergang, die zijn opgenomen in de beheerovereenkomst met het Waterschap Zeeuwse Eilanden. In het plangebied is te weinig open water aanwezig. Het te verharden oppervlak, waarbij uitgegaan is van 100% bebouwing, zal gecompenseerd moeten worden. De omvang daarvan zal berekend worden voor het gebied van de gehele spoorzone. De compensatie zal bewerkstelligd worden door middel van
10
verbreding van bestaande sloten en de aanleg van één of meerdere waterpartijen. Bij de inrichting van het gebied zal hiermee rekening worden gehouden.
3.1.7
Ruimte voor water en meervoudig ruimtegebruik
Water levert een bijdrage aan de kwaliteit van de openbare ruimte van het gebied. Tevens heeft water een belangrijke functie in het kader van duurzaam waterbeheer, zoals hier boven al is aangegeven. 3.2 MER Scheldekwartier/Edisongebied In zijn vergadering van 24 april 2008 heeft de gemeenteraad de milieueffectrapportage (MER) voor de beoogde ontwikkelingen in het gebied Scheldekwartier/Edisongebied aanvaard. Op 3 juli 2008 is het toetsingsadvies over deze rapportage van de Commissie voor de m.e.r. uitgebracht. Het hoofdrapport en het toetsingsadvies zijn als afzonderlijke bijlage aan dit plan toegevoegd. Voor dit plangebied zijn de volgende milieu-aspecten uit het MER relevant: a. bodemtoets; zie paragraaf 3.3.; b. externe veiligheid; zie paragraaf 3.5; c. luchtkwaliteit; zie paragraaf 3.6; d. natuur binnen het plangebied; zie paragraaf 3.7. 3.3
Bodem
3.3.1
Normstelling en beleid
Wettelijk is geregeld, dat ontwikkelingen pas mogen plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is, of geschikt te maken is, voor het beoogde doel. Bij nieuwbouw dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek, vooraf aan de vaststelling van het bestemmingsplan in beeld te zijn gebracht. Wanneer bodemsanering plaats moet vinden, moet gesaneerd worden, totdat de kwaliteit voldoet aan de bodemfunctieklasse van het desbetreffende gebied. De kaart met bodemfunctieklassen is op 27 januari 2009 vastgesteld door burgemeester en wethouders van Vlissingen. Ook wanneer grond wordt toegepast binnen het gebied, dient deze te voldoen aan de functieklasse. Ook moet de kwaliteit van de ontvangende bodem bekend zijn.
3.3.2
Onderzoeksresultaten
3.4
Geluid
3.4.1
Normstelling en beleid
3.4.2
Onderzoeksresultaten
Door De Klerk milieuadvies is in januari 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op deze locatie. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen vervolgonderzoek noodzakelijk is en de gronden geschikt zijn voor het voorgestane gebruik.
Op grond van de Wet geluidhinder moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waarbinnen nieuwbouw van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de akoestische aspecten worden onderzocht. Dit betreft geluid vanwege wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. In dit bestemmingsplan worden geen geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd, zodat akoestisch onderzoek tengevolge van zowel wegverkeerslawaai, industrielawaai als spoorweglawaai achterwege mag blijven.
11
3.5
Externe Veiligheid
3.5.1
Normstelling en beleid
Algemeen Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk: - bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; - vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Risicovolle inrichtingen Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Vervoer van gevaarlijke stoffen In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Beleidsvisie Gemeente Vlissingen en Provincie Zeeland In december 2005 is door de gemeente de Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Vlissingen vastgesteld. Toetsing aan deze beleidsvisie vindt plaats bij procedures in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. Op grond van de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid en op grond van de provinciale beleidsvisie externe veiligheid (mei 2005), is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer: a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag), of c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is.
12
Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico vereist, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
3.5.2
Onderzoeksresultaten
3.5.3
Verantwoording
In het kader van de milieueffectrapportage (m.e.r.) is onderzoek verricht naar het aspect externe veiligheid. Dit onderzoek richtte zich op het gehele ontwikkelingsgebied Kenniswerf, Binnenhavens en Scheldekwartier. Het plangebied, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, maakt deel uit van dit gehele gebied. Uit het onderzoek blijkt, dat er twee risicobronnen van belang zijn voor het plangebied, t.w. het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde en het op- en overslagbedrijf van gevaarlijke stoffen Mercuria aan de westzijde van de Buitenhaven. Voor beide risicobronnen geldt, dat de PR-contour zich niet tot binnen dit plangebied uitstrekt. Met betrekking tot het groepsrisico blijkt uit het onderzoek, dat dit voor het gehele ontwikkelingsgebied met meer dan 10% van de oriënterende waarde toeneemt, maar dat de oriënterende waarde niet wordt overschreden. Een uitgebreide verantwoording is dan noodzakelijk. Mercuria heeft inmiddels een nieuwe aanvraag om milieuvergunning ingediend bij Gedeputeerde Staten van Zeeland. Uit de aanvraag blijkt dat de stoffen die het bedrijf wil op- en overslaan niet van een zodanige aard zijn, dat hiervoor een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld kan worden. Dientengevolge kan geconcludeerd worden dat er geen risicocontouren voor het plaatsgebonden risico (PR) berekend kunnen worden en het niet noodzakelijk is een beoordeling van het groepsrisico (GR) uit te voeren. De toename van het groepsrisico ligt vooral in de ontwikkeling van Scheldekwartier en Kenniswerf. Voor dit plangebied geldt slechts een marginale toename van het groepsrisico. Het betreft hier de bouw van een kantoorpand, waar ca. 100-150 personen overdag aanwezig zijn en incidenteel 25-50 personen in de avond- en nachtperiode. Er is geen sprake van verminderde zelfredzaamheid. De bereikbaarheid van hulpdiensten is goed. Ingeval zich toch een calamiteit voordoet, waarbij giftige of brandgevaarlijke stoffen vrijkomen, zijn er voldoende mogelijkheden om te vluchten. Bij de beoordeling van het bouwplan zullen deze aspecten in overleg met veiligheidsregio worden betrokken. Gezien de aard van de bestemming (kantoor) zal van resteffecten nauwelijks sprake zijn. De Veiligheidsregio Zeeland heeft in het kader van het 3.1.1 Wro-overleg opgemerkt dat het aan te bevelen is om op de bovenste etage een schuilmogelijkheid te creëren die voldoende ruimte biedt aan een groot aantal personen bij het vrijkomen van een toxische wolk. De BHV-organisatie dient hierop voorbereid te zijn. In de beleidsvisies is aangegeven, dat motieven voor de acceptatie van een verslechtering van een risicosituatie mogelijk is voor o.a. een voor de specifieke locatie belangrijke ontwikkeling. Het plangebied maakt deel uit van de ontwikkeling van het gehele Edisongebied, waarvoor in 2006 een structuurplan is vastgesteld. Daaruit blijkt, dat de transformatie en revitalisatie van dit gebied van groot belang is voor de Gemeente Vlissingen en voor de andere, hogere, overheden, die herontwikkeling van bestaand gebied in hun ruimtelijk beleid als speerpunt hebben aangemerkt. Daarmee wordt voldaan aan één van de motieven voor acceptatie. De ontwikkeling van dit plangebied vormt hiervan een onderdeel. Op basis van de gestelde criteria in de beleidsvisies en de beschouwing van het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect, wordt het externe veiligheidsrisico voor het plangebied aanvaardbaar geacht. 3.6
Luchtkwaliteit
3.6.1
Normstelling en beleid
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, ook wel genoemd de Wet luchtkwaliteit (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en
13
fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Grenswaarden maatgevende stoffen Wet luchtkwaliteit Stof stikstofdioxide (NO2) fijn stof (PM10)1)
1)
toetsing van jaargemiddelde concentratie jaargemiddelde concentratie 24-uurgemiddelde concentratie
grenswaarde 40 μg /m³ 40 μg /m³ max. 35 keer p.j. meer dan 50 μg /m³
geldig vanaf 2010 2005 2005
Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet luchtkwaliteit behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen, indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c; Besluit en Regeling Niet in betekenende mate); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
3.6.2
Onderzoeksresultaten
In het kader van de milieueffectrapportage (m.e.r.) voor het gehele ontwikkelingsgebied Scheldekwartier/Edisongebied is onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit. Uit de onderzoeken blijkt, dat er zowel binnen als buiten deze ontwikkelingsgebieden geen overschrijdingen van de normen voor luchtkwaliteit als gevolg van de beoogde ontwikkelingen plaatsvinden. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. O.a. is in de lijst opgenomen kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van maximaal 66.667 m2 en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Het plan en het daarbinnen te realiseren kantoorgebouw valt binnen deze categorie. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit voor dit plan is om die reden niet vereist. Daarnaast zijn enkele belangrijke wijzigingen opgenomen in de Europese richtlijn 2008/50/EG, die in werking zijn getreden op 11 juni 2008. Daarin is specifiek aangegeven welke locaties niet op luchtkwaliteit beoordeeld hoeven te worden. Dit is o.a. van toepassing voor bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen, waarop alle relevante bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op de werkplek gelden. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit voor dit plan is om de hiervoor genoemde redenen, niet vereist.
14
3.7
Ecologie
3.7.1
Normstelling en beleid
3.7.2
Flora- en faunawet (soortbescherming)
Met -
betrekking tot ecologie zijn de volgende toetsingskaders van belang: Flora- en faunawet met betrekking tot de soortenbescherming; Natuurbeschermingswet 1998 met betrekking tot de gebiedsbescherming; Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS) met betrekking tot de gebiedsbescherming.
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat o.m. verbodsregels met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dieren plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Op grond van het vrijstellingenbesluit Flora- en faunawet (AMvB) geldt indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, voor sommige soorten, een vrijstelling van de verbodsregels van de Flora- en faunawet. Het gaat om algemene soorten (de zogenaamde Tabel 1-soorten) en er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsregels ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Dit bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling. In het kader van de ontwikkeling van het Structuurplan Edisongebied is in 2006 door Nieuwland Advies een natuuronderzoek verricht. Van dat onderzoek is ook melding gemaakt in de MER voor Scheldekwartier/Edisongebied. Toetsing Uit het onderzoek is gebleken dat met uitzondering van de ‘spoorberm’ het studiegebied van geringe betekenis is voor planten. Beschermde plantensoorten komen niet in dít plandeel voor. Voor amfibieën en reptielen is de berm van de spoorlijn en de poel bij het Witte huis en de plassen er omheen geschikt en zij komen hier ook voor. De rugstreeppad komt in de plas ten noordoosten van het Witte huis voor. Dit plangebied valt niet binnen de genoemde gebieden. Voor zoogdieren, vogels en vlinders is het studiegebied niet van bijzondere betekenis. Op het perceel bevinden zich geen gebouwen die geschikt zouden kunnen zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Geconcludeerd kan worden dat dit plandeel niet kan worden aangemerkt als zijnde van belang voor behoud van beschermde natuurwaarden.
3.7.3
Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)
Algemeen Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van een ontwikkeling in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen, dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen. De Natuurbeschermingswet 1998 houdt – in hoofdzaak – het volgende in. De minister van LNV gaat over tot aanwijzing van gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn. In een aanwijzingsbesluit wordt de instandhoudingdoelstelling voor een bepaalde soort of habitattype bepaald. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden van beschermde vogelsoorten (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van kenmerkende soorten van deze habitattypen (Habitatrichtlijngebieden). De instandhoudingdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden. Voor de Westerschelde is een definitief aanwijzingsbesluit genomen.
15
Toetsing Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, die, gezien de afstand tot het meest nabij gelegen deelgebied (ca 0,5 km.) van negatieve invloed kunnen zijn op het Natura2000-gebied Westerschelde.
3.7.4
Provinciale ecologische hoofdstructuur (gebiedsbescherming)
Natuurgebiedsplan De provinciale ecologische hoofdstructuur is vastgelegd in het Omgevingsplan. De provincie hanteert het compensatiebeginsel voor alle ingrepen in of nabij EHS-gebieden, die schade toebrengen aan of negatieve effecten hebben op de natuurwaarden van dit gebied. In beginsel mogen deze ingrepen niet plaatsvinden. Alleen indien een zwaarwegend maatschappelijk belang wordt aangetoond en onderbouwd kan worden dat voor de ingreep geen alternatief / alternatieve locatie beschikbaar is, kan een ingreep worden toegestaan. Dit "nee-tenzij"-principe en het compensatiebeginsel dienen altijd na elkaar te worden toegepast: pas als de maatschappelijke noodzaak van een ingreep op de betreffende locatie is aangetoond en de voorgenomen ruimtelijke ingreep om die reden wordt toegestaan, is het compensatiebeginsel aan de orde. Toetsing Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, die, gezien de grote afstanden tot het meest nabij gelegen deelgebied van de EHS van negatieve invloed kunnen zijn op de provinciale ecologische hoofdstructuur. 3.8
Cultuurhistorie
3.8.1
Normstelling en beleid
Op grond van de Monumentenwet 1988 is de Minister bevoegd monumenten aan te wijzen: panden of terreinen, ouder dan vijftig jaar, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Monumenten behoeven geen nadere regeling meer in het bestemmingsplan, omdat de Monumentenwet 1988 uitputtend hun bescherming regelt. Op gemeentelijk niveau is de nota monumentenzorg door de gemeenteraad vastgesteld op 31 augustus 2006. Op basis van deze nota kunnen, op grond van een door deskundigen uitgevoerde selectie, gemeentelijke monumenten worden aangewezen. Daarnaast bestaat er een lijst van cultuurhistorisch waardevolle panden in de gemeente. Gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch waardevolle panden betreffen panden, die niet van een zo hoge kwaliteit zijn om als rijksmonument aan te wijzen, maar waarvan de cultuurhistorische waarde op lokaal of regionaal niveau vaststaat. De lijst van cultuurhistorisch waardevolle panden vormt de basis voor een eventuele aanwijzing, indien voldaan wordt aan de daarvoor gestelde criteria, tot gemeentelijk monument.
3.8.2
Onderzoeksresultaten
3.9
Archeologie
3.9.1
Normstelling en beleid
In het plangebied bevinden zich geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle panden.
In 1992 heeft Nederland het Verdrag van Valetta (Malta) ondertekend. Dit verdrag bepaalt, dat er op verantwoorde wijze dient te worden omgegaan met het archeologisch erfgoed, o.a. in ruimtelijke planontwikkelingen. Dit verdrag heeft inmiddels zijn weerslag verkregen in een wijziging van de Monumentenwet 1988, die op 1 september 2007 in werking is getreden, de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ). Een belangrijk uitgangspunt, is dat het behoud in situ (op de oorspronkelijke plaats) voorgaat op het behoud ex situ (opgraven en bewaren in depot). Van belang is dat door middel van vooronderzoek tijdig inzicht wordt verkregen in de archeologische waarden van een gebied, zodat deze bij beoogde planontwikkelingen kunnen worden betrokken. Voor de ruimtelijke ordening is een belangrijke bepaling, dat de wet niet van toepassing is op projecten met oppervlakte, kleiner dan 100 m2; de gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen.
16
Op 23 april 2009 heeft de gemeenteraad de ‘Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren, evaluatie 2008’ vastgesteld. Op basis van dat gemeentelijk beleid geldt voor het gebied buiten de historische stads- en dorpskernen dat grondwerkzaamheden, zonder voorafgaand archeologisch onderzoek, mogen plaatsvinden tot een diepte van 0,40 meter en een oppervlakte van 500 m2. Daarnaast wordt er nog onderscheid gemaakt tussen: - AMK-terreinen; terreinen met een vastgestelde zeer hoge of hoge archeologische waarde (hieronder vallen ook de historische stads- en dorpskernen); - historische locaties; locaties met een bepaalde archeologische verwachting op basis van historische kaarten; - vindplaatsen, die door onderzoek begrensd konden worden en - gebieden binnen een straal van 50 meter rondom een vindplaats als puntlocaties (bekende vondstmeldingen, die nog niet nader onderzocht zijn). Voor al deze genoemde gebieden geldt een strengere vrijstellingsregeling, t.w. een vrijstelling voor archeologisch onderzoek voor bodemingrepen tot een diepte van 0,40 meter en tot een oppervlakte van 30 m2, met dien verstande, dat voor de historische dorpskernen geldt, dat grondwerkzaamheden zonder voorafgaand archeologisch onderzoek mogen plaatsvinden tot een diepte van 0,40 meter en een oppervlakte van 60 m2;
3.9.2
Onderzoeksresultaten
Het plangebied ligt binnen de zone met een middelhoge verwachtingswaarde. Om die reden mogen grondwerkzaamheden zonder voorafgaand archeologisch onderzoek plaatsvinden tot een diepte van 0,40 meter en een oppervlakte van 500 m2. De beoogde ruimtelijke ingreep gaat deze omvang te boven. In het kader van het opstellen van een structuurplan voor het Edisongebied heeft SOB Research in 2005 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd teneinde een overzicht te krijgen van de archeologische waarden en verwachtingszones in het gebied. De voornaamste resultaten uit dit rapport zijn: - door het gehele gebied hebben in de 17e t/m 19e(/20e) eeuw vijf wegen gelopen; - in het gebied heeft op vier plaatsen bebouwing gestaan vanaf de 17e tot in de 19e eeuw; twee van deze plaatsen zijn verdwenen bij het uitgraven van de Binnenhaven in 1873; - in het gebied heeft daarnaast op vijf plaatsen bebouwing in de 18e en deels nog in de 19e eeuw; - in het gebied heeft aan de oever van het Kanaal door Walcheren een station gestaan vanaf 1873 tot in de 20e eeuw. Het station was in gebruik tot 1894); - het gehele gebied is in de periode tussen 1873 en 1950 ca. 4 – 4,5 meter opgehoogd; - archeologische waarden behorend bij bovenstaande fenomenen met uitzondering van het station zijn pas op een diepte van 4 – 4,5 meter onder huidig maaiveld te verwachten; - archeologische resten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd die eventueel aanwezig kunnen zijn ter hoogte van de top van het onderliggende veen zijn pas op een diepte van 5 – 6 meter onder maaiveld te verwachten. De ophoging van het terrein met meer dan 4.00 meter is bevestigd tijdens een booronderzoek aan de Oostsouburgseweg uitgevoerd door de Walcherse Archeologische Dienst in 2009. Dit betekent dat, als er archeologische waarden in de ondergrond aanwezig zijn, deze pas op een diepte van ca. 4.00 meter onder het huidige maaiveld verwacht kunnen worden. Er is dan ook geen reden om de dubbelbestemming ‘Waarde’ op de gronden in het plangebied te projecteren. 3.10 Milieuzonering Het kantoor heeft niet een zodanige geluidsuitstraling ten aanzien van nabijgelegen geluidgevoelige functies (Hogeschool Zeeland / ROC), dat maatregelen noodzakelijk zijn. Volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ dient voor kantoren een afstand van 10 meter in acht te worden genomen ten aanzien van geluidgevoelige bestemmingen. Het kantoor is op een grotere afstand dan 10 meter van de school geprojecteerd.
17
3.11
Lichthinder en duisternis
3.11.1 Beleidskader Duisternis is nog in een groot deel van Zeeland aanwezig, een waardevol gegeven. Uit onderzoek blijkt dat de lichtvervuiling jaarlijks tussen de 3 en 9 procent toeneemt. De provincie wil de duisternis beschermen en heeft dit thema daarom opgenomen in het Omgevingsplan 2006-2012. Het doel is om duisternis te behouden voor flora, fauna en recreatief gebruik. Lichtbelasting kent vooralsnog geen normen dus is het uitgangspunt om Zeeland zo donker mogelijk te houden. Om de duisternis voor Zeeland te behouden en verstoring te voorkomen richten de beleidsinspanningen zich in eerste instantie op onder meer Walcheren, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het stedelijk en het landelijk gebied. Bij de ontwikkeling (én beoordeling) van nieuwe plannen in het stedelijk gebied vormt lichthinder alleen een aspect van aandacht wanneer er een aanzienlijk effect wordt verwacht op het omliggende landelijk gebied.
3.11.2 Doorwerking in het bestemmingsplan
Aangezien deze locatie midden in het stedelijk gebied is gelegen, zal deze niet van invloed zijn op het landelijk gebied. Deze ontwikkeling zal niet tot gevolg hebben dat er een toename van lichthinder ontstaat dan wel aantasting van de duisternis plaats zal vinden. 3.12 Explosieven Uit de Probleemanalyse Conventionele Explosieven Spoorzone Kenniswerf, uitgevoerd in december 2009, is gebleken dat door ophoging van dit gebied met een zandpakket van 4 meter, geen explosieven zijn te verwachten tot een diepte van 4 meter en derhalve deze laag is vrijgegeven. In de laag welke dieper is gelegen dan 4 meter (tot 9 meter diepte) kunnen explosieven worden aangetroffen. Indien deze gronden geroerd worden, bijv. door heiactiviteiten, is nader onderzoek vereist.
18
4.
PLANBESCHRIJVING
4.1 Inleiding Het doel van dit bestemmingsplan is om de realisering van een kantoorgebouw met een publieke functie op deze locatie juridisch-planologisch mogelijk te maken. Op basis van dit bestemmingsplan kan dan te zijner tijd de vereiste bouwvergunning worden verleend. 4.2 Stedenbouwkundige en ruimtelijke visie In het stedenbouwkundig plan voor de Kenniswerf Vlissingen van Enno Zuidema Stedenbouw (vastgesteld door de gemeenteraad; juni 2008) staan de uitgangspunten van o.a. het gebied van de Spoorzone, waarin het plangebied is gelegen, beschreven. Het plangebied is aangemerkt voor bedrijven en kantoren. Het gebied vormt de schakel tussen de Spoorzone en de Prins Hendrikweg. Ten aanzien van de Prins Hendrikweg wordt ernaar gestreefd om een stedelijk en hoogwaardig karakter te realiseren als visitekaartje van de Kenniswerf. Accentuering van deze hoeklocatie dient te geschieden middels de realisering van een hoogteaccent. De stedenbouwkundige uitgangspunten zijn als volgt nader uitgewerkt in het Beeldkwaliteitplan Kenniswerf: Gebouwen dienen alzijdig te zijn; Presentatie van het gebouw naar de Prins Hendrikweg én de Oostsouburgseweg; Gebouwen staan direct aan de straat op de rooilijn of daarachter; Toegankelijkheid gebouw direct vanaf de straat, waarbij de publieke entree aan de Prins Hendrikweg wordt gesitueerd; Bouwhoogte tussen 12 en 18 meter met uitzondering van het aan te brengen hoogteaccent op de hoek tussen de 22 en 32 meter; Parkeren, opslag, laden en lossen dient uit het zicht of inpandig opgelost te worden; Publiekstoegankelijke functies zoveel als mogelijk langs de Prins Hendrikweg; Geen toepassing van inritten langs de Prins Hendrikweg. Het bestemmingsplan voldoet aan deze stedenbouwkundige en ruimtelijke uitgangspunten. 4.3 Programma Het programma voor de bedrijfsvestiging omvat: - kavelgrootte 1800m²; - bruto vloeroppervlak ca. 3700 m²; - parkeerplaatsen: minimaal 86 pp. 4.4
Verkeer en parkeren
4.4.1
Gemotoriseerd verkeer
4.4.2
Langzaam verkeer
4.4.3
Openbaar vervoer
Het plangebied zal voor het gemotoriseerde verkeer bereikbaar zijn via de Prins Hendrikweg en de Oost-Souburgseweg / Oude Veerhavenweg. Het langzaam verkeer zal eveneens via de bestaande verbindingen het plangebied kunnen bereiken. Zowel de bushalte als het treinstation liggen op loopafstand van het plangebied. Het plangebied is dus goed bereikbaar met het openbaar vervoer.
19
4.4.4
Parkeren
De parkeerbehoefte (86 parkeerplaatsen), berekend op de minimale parkeernormen volgens het CROW wordt gedeeltelijk op eigen terrein gerealiseerd. Op eigen terrein is ruimte voor 18 á 20 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn voor bezoekers. Op het naastgelegen terrein zal tijdelijk de overig benodigde parkeergelegenheid worden gecreëerd voor het personeel. De permanente oplossing zal bestaan uit de realisering van een centraal gelegen parkeergelegenheid in het gebied, welke gebruikt kan worden door de bedrijven in het plangebied.
20
5.
JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING
5.1 Planvorm en methodiek Doelstelling van het bestemmingsplan is, zoals aangegeven in paragraaf 1.1, een juridischplanologische basis te bieden voor de vestiging van een kantoorgebouw met publieke functie op de hoek Prins Hendrikweg - Oostsouburgseweg. Per 1 juli 2008 is, op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, een bestemmingsmethodiek verplicht gesteld, de zgn. Standaard Vergelijkbaarheid BestemmingsPlannen (SVBP 2008). Deze methodiek is, uiteraard, onverkort gevolgd. Vanaf 1 januari 2010 dient tevens het bestemmingsplan digitaal vervaardigd (IMRO 2008) te zijn en zal derhalve ook digitaal raadpleegbaar zijn op het internet. 5.2
Toelichting op de verbeelding, bestemmingen en regels
5.2.1
Verbeelding
De verbeelding geeft, voor zover deze voorkomen, de bestemmingen, dubbelbestemmingen, gebiedsen functieaanduidingen en overige aanduidingen weer. Voor de (dubbel)bestemmingen zijn bouwregels opgesteld, die inzicht bieden in de ruimtelijke en functionele aspecten, gesteld in het belang van een goede ruimtelijke ordening. Binnen de bestemmingsvlakken zijn bouwvlakken, bouw-, functie- en maatvoeringsaanduidingen aangegeven, waarbinnen resp. een aantal specifieke bouwregels en functies zijn aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daarnaar in de regels wordt verwezen. Tenslotte staan er figuren en verklaringen op de verbeelding. Deze hebben geen juridische betekenis, maar zijn uitsluitend op de plankaart aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding, bijv. de topografische gegevens. Alle gronden hebben binnen het plangebied een bestemming verkregen.
5.2.2
Bestemmingen en regels
Algemeen De planregels zijn, in overeenstemming met de SVBP 2008, onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 (inleidende regels), bevat regels, die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels (begrippen, wijze van meten). In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) zijn per bestemming een bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, ontheffing van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, ontheffing van de gebruiksregels, aanlegvergunning, sloopvergunning en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Voor enkele van deze onderdelen zijn die regels slechts opgenomen, indien deze noodzakelijk geacht worden in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De bestemmingsomschrijving is de centrale regel van elke bestemming. Daarin worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. Kleinschalige nutsvoorzieningen zijn binnen alle bestemmingsomschrijvingen opgenomen. In een aantal gevallen geldt voor gronden een dubbelbestemming, indien twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen, doeleinden (functies) en/of bouw- en gebruiksbepalingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen die doeleinden. In dit bestemmingsplan komen geen dubbelbestemmingen voor. Een aanduiding in de regels verwijst naar een specifieke bestemming of een bepaald, specifiek, gebruik voor gronden. Daarnaast kunnen gebiedsaanduidingen opgenomen worden voor milieuzones. Deze geven een nader toetsingskader vanuit die specifieke milieuaspecten. Ook deze komen in dit bestemmingsplan niet voor. De bouwregels, en de ontheffingen daarop, bepalen de maximale maten (oppervlakte, hoogte), waaraan de bouwwerken moeten voldoen. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen maakt het mogelijk bij het verlenen van bouwvergunningen eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing.
21
De gebruiksregels, geven nadere regels omtrent gebruiksvormen. De algemene gebruiksregel is niet meer opgenomen, omdat deze rechtstreeks op grond de Wet ruimtelijke ordening geldt per 1 juli 2008 (artikel 7.10 Wro). Een wijzigingsbevoegdheid geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid de bestemming te wijzigen binnen de aangegeven grenzen. Deze mogen niet leiden tot wijzigingen in de hoofdstructuur van het plangebied. Deze komt in dit bestemmingsplan niet voor. Algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3 (antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene procedureregels en overige regels). Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregel) bevat het overgangsrecht en de slotregel. Inleidende regels (hoofdstuk 1) De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. Vrijwel alle definities worden, soms met een enkele nuance, algemeen in Nederland gehanteerd. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze, waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten. Voor een aantal begripsbepalingen en de wijze van meten is een verplichte redactie voorgeschreven in de SVBP 2008. Bestemmingsregels (hoofdstuk 2) Het plangebied kent één bestemming: Gemengd (GD). Binnen deze bestemming wordt de realisering van kantoren en dienstverlening mogelijk gemaakt. De bebouwing dient binnen het bouwvlak gesitueerd te worden. In overeenstemming met het stedenbouwkundig plan is op de hoek een bouwhoogte van minimaal 22 en maximaal 32 meter voorgeschreven. Voor het overige deel van het gebouw langs de Prins Hendrikweg wordt een hoogte opgenomen van minimaal 12 en maximaal 15 meter. Voor het overige deel van het gebouw langs de Oostsouburgseweg wordt een hoogte opgenomen van minimaal 12 en maximaal 18 meter. Het gebouw dient in de rooilijn aan de Prins Hendrikweg gesitueerd te worden. Binnen de bestemming zijn tevens o.a. ontsluitingswegen en toegangswegen, groen en water toegelaten. Algemene regels (hoofdstuk 3) In dit hoofdstuk zijn onderstaande regels opgenomen: - antidubbeltelregel; deze regel ziet toe op het voorkomen van het dubbel tellen van gronden, die al eerder in aanmerking zijn genomen bij de beoordeling van bouwplannen; de verplichte redactie van deze regel is voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijk ordening; - algemene bouwregels: deze regels geven de bepalingen weer die gelden voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning. Tevens is aangegeven voor welke bouwonderdelen een overschrijding van de bouwgrenzen is toegestaan. - algemene procedureregels; een ontwerp van een ontheffings- of wijzigingsbesluit dient met inachtneming van deze regels in procedure te worden gebracht, waarbij de termijn van terinzagelegging en indiening zienswijzen op 2 resp. 6 weken is bepaald; - overige regels; een specifieke strafregel is opgenomen, die toeziet op overtreding van het sloopverbod; de algemene strafbaarstelling is in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen, waarbij een link is gelegd met de Wet economische delicten. Overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) Het overgangsrecht voor bouwen en gebruik is opgenomen in overeenstemming met de tekst, zoals het Besluit ruimtelijke ordening voorschrijft. De slotregel geeft de naam van het plan aan.
22
6.
UITVOERBAARHEID
6.1 Handhaving Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Regels, die gebaseerd zijn op inzichten, die zijn verlopen, hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid niet meer afgedwongen worden. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan ook toe. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald, waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. De voorschriften van een bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde vrijstellingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang. Vrijstellingen zijn echter gelimiteerd. Daar waar geen vrijstellingen meer mogelijk zijn, begint de handhaving. Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren in een steeds verder toenemende belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. In de gevallen, waarbij het om langer bestaande situaties gaat, zal een overgangsregeling worden geformuleerd. Uitgangspunt daarbij is, dat voorkomen wordt dat een gedoogsituatie ontstaat. Er moet duidelijk gemaakt worden wat er gaat gebeuren en wanneer, zodat er geen sprake is van rechtsongelijkheid. Het overgangsrecht zal, conform recente jurisprudentie, in ieder geval niet van toepassing zijn op illegale bouwwerken, die voor de van toepassing zijnde peildatum aanwezig was. De doelstelling binnen de Gemeente Vlissingen is om te komen tot een structurele vorm van toezicht en opsporing. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechtelijke handhaving. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. Bij overtredingen van een bestemmingsplan biedt in die zin de Wet Economische Delicten perspectief. Een concretisering van de rol van het strafrecht met het Openbaar Ministerie en de politie ligt hier voor de hand. Het toepassen van privaatrechtelijke handhaving blijkt allengs door de heersende rechtsopvattingen als een minder adequaat middel te worden gezien, zodat hiervan slechts met uitzondering gebruik zal worden gemaakt. Het bewust niet handhavend optreden tegen een illegale situatie zal slechts in uitzonderlijke gevallen plaats mogen vinden, bijv. in die situaties, waarbij wegens gewijzigde beleidsinzichten aanpassing van de regelgeving daarop nog niet heeft plaatsgevonden en in redelijkheid niet verlangd kan worden dat nog voldaan wordt aan de geldende regels. Uiteraard dienen in dergelijke situaties de belangen van derde belanghebbenden te worden afgewogen. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van de bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol. Binnen de Gemeente Vlissingen bestaat de wens concreet werk te maken van de handhaving en te komen tot een beleidsmatige aanpak. Het actualiseren van bestemmingsplannen is daarbij op zich al een vorm van handhaving. Handhaving is namelijk niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders, maar ook voor een belangrijk deel het maken van heldere en hanteerbare regels en daarin inzicht verschaffen, zodat burgers het vanzelfsprekend achten zich aan de gestelde norm te houden. Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan bestaande situaties. Bij de opstelling van bestemmingsplannen wordt nagegaan welke situaties uitdrukkelijk gehandhaafd moeten worden,
23
welke zaken onder de werking van het overgangsrecht kunnen worden gebracht en welke zaken positief bestemd kunnen worden. Daarbij dient in acht genomen te worden dat het dikwijls om situaties gaat, waarbij sprake is van een groot tijdsverloop. De meeste gevallen zullen dan ook voor legalisatie in aanmerking komen en bij de vaststelling van het bestemmingsplan positief bestemd worden. Daarbij wordt uitdrukkelijk in acht genomen dat als gevolg van de wijziging van de Woningwet een groot aantal bouwactiviteiten vergunningvrij zijn geworden. Uit praktische overwegingen worden de meeste situaties positief bestemd. De resterende gevallen zullen op hun eigen merites worden beoordeeld, zodat een op de situatie afgestemde gerichte aanpak kan plaatsvinden. Daarbij zal afgewogen worden wat de illegale situatie voor impact geeft op de ruimtelijke kwaliteit. Planologische excessen worden aangepakt. 6.2 Grondpositie Alle gronden binnen het plangebied zijn eigendom van de gemeente en zullen worden verkocht aan het te vestigen bedrijf. 6.3 Financieel-economische toetsing Op grond van artikel 3.1.6, onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht gegeven te worden in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening schrijft voor, dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden, waarop een bij het Besluit ruimtelijke ordening aangewezen bouwplan is opgenomen. In afwijking daarvan kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is. Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe ontwikkeling of ander bouwplan, zoals aangegeven in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, t.w. de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Nu de gemeente de grond in eigendom heeft en kostenverhaal plaatsvindt via de grondverkoop, kan de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan tevens besluiten tot het niet vaststellen van een exploitatieplan (art. 6.12, lid 2, Wet ruimtelijke ordening). De raad zal in die zin een voorstel worden gedaan bij de vaststelling van dit bestemmingsplan. De financieel-economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond. 6.4 Inspraak Op grond van de gemeentelijke Inspraakverordening is het bestemmingsplan onderwerp van inspraak geweest. Het bestemmingsplan heeft daartoe gedurende zes weken ter inzage gelegen en was tevens via internet raadpleegbaar. Reacties konden zowel schriftelijk als per e-mail worden gegeven. De reacties zijn in een antwoordnota gebundeld en van commentaar voorzien. Vermeld is of een reactie aanleiding heeft gegeven tot aanpassing van het ontwerp van het bestemmingsplan. De antwoordnota is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. 6.5 Overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening Het bestuursorgaan, dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met die diensten van het Rijk, provincie en waterschappen, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Zowel Gedeputeerde Staten als de Minister kunnen bepalen, dat onder bepaalde omstandigheden of bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de desbetreffende diensten van provincie of rijk. Bij brief van 1 juli 2008 hebben Gedeputeerde Staten aangegeven in welke gevallen van overleg kan worden afgezien. Bij brief van 26 mei 2009 heeft de VROM-Inspectie aangegeven op welke wijze zij wenst om te gaan met het overleg over gemeentelijke bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan voorziet niet in een nationaal belang waardoor van het voeren van overleg met de VROM-Inspectie kan worden afgezien. Aangezien het een kantoorontwikkeling betreft, welke als provinciaal belang is benoemd, is Provincie Zeeland betrokken bij het vooroverleg. Zij heeft echter aangegeven dat vooroverleg niet nodig is (zie antwoordnota).
24
Bijlagen
25
Bijlagen 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Stedenbouwkundig plan Kenniswerf Vlissingen, Enno Zuidema Stedebouw, 4 januari 2008 Hoofdrapport MER Scheldekwartier/Edisongebied, Willie Fikken, 25 april 2008 Toetsingadvies MER Scheldekwartier/Edisongebied, Commissie mer Verkennend Bodemonderzoek, De Klerk milieuadvies, januari 2010 Archeologisch bureauonderzoek Structuurplan Edisongebied, SOB Research, juli 2005 Antwoordnota.
26