BESTEMMINGSPLAN
BLIJDORP-BERGPOLDER
Stedenbouw, Wonen en Verkeer, de dS+V werkt aan een attractief en bereikbaar Rotterdam
november 2005
BESTEMMINGSPLAN
BLIJDORP-BERGPOLDER
Opgesteld door: dS+V Ruimtelijk Ordening, team Bestemmingsplannen Galvanistraat 15 Postbus 6699 3002 AR Rotterdam november 2005 printdatum 1 november 2005
Vastgesteld d.d. 8 december 2005 Goedgekeurd d.d. 21 maart 2006
INHOUD I
Toelichting
II
Voorschriften
III
Bijlagen
IV
Kaarten (apart bijgevoegd)
I TOELICHTING
INHOUDSOPGAVE TOELICHTING 1. Inleiding 1.1. Ligging en begrenzing
9 10
2. Beleid 2.1. Vigerende bestemmingsplannen 2.2. Overheidsbeleid 2.3. Streekplan 2.4. RPR 2010 2.5. Waterplan Rotterdam 2000 – 2005 2.6. Het Volkshuisvestingsplan 2.7. Ruimtelijk beleid ten aanzien van zendmasten voor mobiele telecommunicatie 2.8. Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), Provincie Zuid-Holland 2000 2.9. Ruimtelijk-Economische Visie (REV) 2.10. Beleidsnota Verkeer en Vervoer + Regionaal Verkeer- en Vervoersplan 2.11. Horeca Ontwikkelingsvisie 2.12. Moskeeënnota 2.13. Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder (1998) 2.14. Koepelnota Welstand Rotterdam
13 13 15 15 15 15 16 16 16 16 16 17 17 17 17
3. Gebiedstypering 3.1. Archeologie 3.1.1. Beleidskader 3.1.2. Bewoningsgeschiedenis 3.1.3. Archeologische potentie 3.1.4. Aanbevelingen 3.2. Cultuurhistorie en aanwijzing tot beschermd stadsgezicht 3.2.1. Ontstaan en historische ontwikkeling 3.2.2. Aanwijzing tot beschermd stadsgezicht 3.2.3. Rijks- en gemeentelijke monumenten 3.3. Huidig gebruik
19 19 19 19 19 19 21 21 24 26 27
4. Planbeschrijving 4.1. Inleiding 4.2. Algemeen 4.2.1. Bebouwing 4.3. Ontwikkelingen 4.3.1. Algemene ontwikkelingen 4.3.2. Nieuwbouwlocaties 4.4. Woningen 4.4.1. Dakterrassen 4.4.2 Tuinen 4.5. Gemengde bebouwing 4.6. Winkels 4.7. Bedrijven 4.8. Kantoren 4.9. Horeca 4.10. Maatschappelijke voorzieningen 4.11. Speel- en sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen 4.12. Jachthaven 4.13. Woonboten 4.14. Buitenruimte 4.14.1. Openbaar groen 4.14.2. Binnenterreinen 4.14.3. Pleinen 4.15. Verkeer en vervoer 4.15.1. Auto 4.15.2. Langzaam verkeer
29 29 29 29 30 30 31 31 31 31 32 32 33 33 33 33 34 34 34 35 35 35 35 35 35 36
4.15.3. Openbaar vervoer (RandstadRail I + HSL lijn en overig) 36 5. Water 5.1. Beleidskader water 5.2. Samenwerking met de waterbeheerder 5.3. Huidige watersysteem 5.4. De wateropgave
39 39 39 40 40
6. Milieu 6.1. Beleid 6.2. Geluid 6.2.1. Wegverkeer 6.2.2. Railverkeer 6.2.3. Bedrijven 6.3. Luchtkwaliteit 6.4. Bodem 6.5. Externe veiligheid 6.6. Leidingen 6.7. Duurzaamheid
41 41 41 41 41 42 42 43 43 45 45
7. Sociale veiligheid en leefbaarheid
46
8. Handhaving
48
9. Financiële uitvoerbaarheid
49
10. Maatschappelijke uitvoerbaarheid 10.1. Vooroverleg 10.2. Inspraak
50
1. Inleiding Binnen de gemeente Rotterdam nemen de wijken Blijdorp en Bergpolder een bijzondere plaats in. Het zijn karaktervolle wijken met een heldere structuur en ruimtelijke opbouw, een goede menging van voorzieningen en een grote woningdifferentiatie. Het gebied Blijdorp-Bergpolder is voorgedragen door de gemeente Rotterdam voor de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht. Het bureau Monumenten heeft dit gebied, in het kader van het Monumenten Selectie Project (MSP) met name geselecteerd om zijn waardevolle ruimtelijke structuur en monumentale panden. De besluitvorming van de aanwijzing ligt bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijk Ordening en Milieubeheer (VROM). Reeds eerder zijn Kralingen, Oud-Delfshaven en het Scheepvaartkwartier als beschermd stadsgezicht aangewezen.
Beschermd stadsgezicht
9
De aanwijzing legt aan de gemeenteraad de verplichting op een nieuw bestemmingsplan te maken en vast te stellen. Doel Het onderhavige bestemmingsplan zal de toekomstige aanwijzing tot beschermd stadsgezicht tot uitdrukking brengen. Blijdorp en Bergpolder worden door dit plan planologisch beschermd. Hiermee is dit plan bij de beoordeling van bouwaanvragen het belangrijkste document. De aard van het plan is vooral conserverend met op een 3 tal locaties een ruwe ontwikkeling. Het bestemmingsplan zal aan twee doelstellingen voldoen: 1. De stedenbouwkundige structuur beschermen en zo nodig versterken. 2. Een einde maken aan het versnipperde juridische-planologische beleid. De toelichting geeft een overzicht van het bestemmingsplan alsmede uitgangspunten en randvoorwaarden voor de ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied, zoals verwoord in de voorschriften en verbeeld op de plankaart.
1.1.
Ligging en begrenzing
Het plangebied van het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder ligt in de deelgemeente Noord, ten noorden van het Rotterdamse centrum.
Plangrenzen bestemmingsplan
Het plangebied heeft een oppervlakte van ruim 174 ha. De begrenzing is verder mede afgestemd op de grens van vigerende of in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen. Verder vallen de plangrenzen samen met bebouwingsgrenzen.
10
Begrenzing bestemmingsplan Aan de noordkant volgt het plan de grens van de deelgemeente. Deze ligt nabij de Kanaalweg in het Schie-Schiekanaal, vervolgens gaat de grens via de Vroesenkade langs de Rijksweg richting het Schieplein. Aan de oostkant is de rooilijn van het spoorviaduct in de Insulindestraat de grens. Aan de zuidkant de noordelijk gelegen rooilijn aan de Walenburgerweg en de gehele Bentincklaan tot de bebouwing aan de zuidzijde. De westelijke grens is gelegen in de van Aerssenlaan tegen Diergaarde Blijdorp aan. Vervolgens sluit de grens aan op de Kanaalweg via de Stadhoudersweg. In het plan liggen twee gebieden waarvoor nieuwe bestemmingsplannen in procedure zijn, namelijk “RandstadRail I” en “HSL”. Deze gebieden zijn uit het plangebied gelaten om juridische onduidelijkheden te voorkomen. Op de plankaart zijn deze delen wit gelaten. Begrenzing beschermd stadsgezicht Het te beschermen stadsgezicht wordt begrensd door de spoorlijn Rotterdam-Utrecht (inclusief Diergaarde Blijdorp), de zuidoever van het Noorderkanaal, de Hofpleinlijn, de achterrooilijnen van de bebouwing aan de zuidzijde van de Bergselaan en de achterrooilijnen van de bebouwing aan de oostzijde van de Schieweg, tot aan de Bergweg. De zuidelijke begrenzing verloopt van oost naar west respectievelijk langs de hoekbebouwing Walenburgerweg/Bergweg, de achterrooilijnen van de bebouwing aan de Schepenstraat (inclusief tennispark) tot aan het Walenburgerplein en volgt van hieraf de bebouwingsgrens van het plan Blijdorp tot aan de Stationssingel en voert dan in westelijke richting, zuidelijk van het gebouw Homobonus, en volgt ten slotte de Bentincklaan en de Diergaardetunnel tot aan het spoor.
11
12
2.
Beleid
2.1 Vigerende bestemmingsplannen Binnen het te beschermen gebied zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht: - uitbreidingsplan Noord en noordwestelijk stadsdeel vastgesteld : 26-03-1931 goedgekeurd: 15-10-1931
( 72)
- wijziging uitbreidingsplan Noord en noordwestelijk stadsdeel vastgesteld: 31-02-1932 goedgekeurd: 28-09-1932
( 80)
- wijziging uitbreidingsplan Noord en noordwestelijk stadsdeel vastgesteld: 18-05-1933 goedgekeurd: 05-07-1933
( 90)
- wijziging van een gedeelte van het uitbreidingsplan voor het Noordelijk en noordwestelijk stadsdeel vastgesteld: 31-05-1934 goedgekeurd: 04-07-1934 - wijziging uitbreidingsplan Noordelijk en noordwestelijk stadsdeel, gedeelte Bergselaan-Teubstraat vastgesteld: 09-08-1934 goedgekeurd: 10-04-1935 - wijziging van een gedeelte van het uitbreidingsplan Noordelijk en noordwestelijk deel vastgesteld: 24-01-1935 goedgekeurd: 09-07-1935 - wijziging uitbreidingsplan Noordelijk en noordwestelijk stadsdeel, noordwestelijk deel vastgesteld: 21-02-1935 goedgekeurd: 09-07-1935 - wijziging enige gedeelten uitbreidingsplan van het Noordelijk en noordwestelijk stadsdeel, Bergpolder vastgesteld: 11-06-1936 goedgekeurd: 02-03-1937
(102)
(110)
(116)
(117)
(128)
- wijziging uitbreidingsplan voor het Noordelijk en noordwestelijk stadsdeel vastgesteld: 02-09-1937 goedgekeurd: 07-12-1937
(133)
- wijziging uitbreidingsplan voor het Noordelijk en noordwestelijk stadsdeel vastgesteld: 24-03-1938 goedgekeurd: 14-06-1938
(136)
- wijziging van het uitbreidingsplan voor het noordelijk en noordwestelijk stadsdeel vastgesteld: 04-12-1942 goedgekeurd: 11-09-1943
(160)
- wijziging gedeelte uitbreidingsplan, Noordhavenkade vastgesteld: 15-12-1949 goedgekeurd: 06-03-1950
(202)
13
- wijziging gedeelte uitbreidingsplan, Statenweg vastgesteld: 04-05-1950 goedgekeurd: 13-11-1950
(211)
- wijziging gedeelte uitbreidingsplan, omgeving Stadhoudersplein vastgesteld: 21-12-1950 goedgekeurd: 20-03-1951
(217)
- wijziging gedeelte uitbreidingsplan, Bentincklaan-Statensingel vastgesteld: 10-01-1952 goedgekeurd: 01-04-1952
(227)
- wijziging uitbreidingsplan Noordelijke en noordwestelijk stadsdeel vastgesteld: 10-11-1956 goedgekeurd: 28-02-1956
(256)
- wijziging uitbreidingsplan Noordelijke en noordwestelijk stadsdeel, Insulinedestraat - Heulstraat vastgesteld: 01-12-1955 goedgekeurd: 20-03-1956
(257)
- uitbreidingsplan in onderdelen, Centrum Blijdorp vastgesteld: 14-06-1956 goedgekeurd: 19-11-1956
(265)
- uitbreidingsplan in onderdelen, Noorderkanaal-Ceintuurbaan vastgesteld: 11-12-1958 goedgekeurd: 07-09-1959
(289)
- bestemmingplan omgeving Donker Curtiusstraat / Tak van Poortvlietstraat vastgesteld: 07-06-1973 goedgekeurd: 23-01-1974
(372)
Voor de spoorbaan en het gebied ten westen hiervan geldt geen bestemmingsplan. Hiervoor is de “Bouwverordening Rotterdam 1993” van toepassing.
14
2.2. Overheidsbeleid Er mag geen strijdigheid ontstaan met het streekplan. Het bestemmingsplan zal tevens overeen moeten komen met beleidsbeslissingen op rijksniveau.
2.3. Streekplan Rijnmond, interim Beleidsnota 1996 Het streekplan Rijnmond, interim Beleidsnota 1996, bevat de beleidsvoornemens van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland met betrekking tot de ruimtelijke ordening van het Rijnmondgebied. Het streekplan laat een beeld zien van de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2005 en heeft tot doel om voor de komende jaren te functioneren als adequaat regionaal-planologisch kader. De interim Beleidsnota 1996 is een aanvulling op het streekplan Rijnmond 1985 dat in 1985 door de Raad van Rijnmond is vastgesteld en nog geldig blijft voor die onderdelen die niet in het streekplan Rijnmond, interim Beleidsnota 1996 aan de orde komen. In het Streekplan Rijnmond wordt het onderhavig gebied bestemd als bestaand stad- en dorpsgebied. Tevens wordt het plangebied aangeduid als een gebied dat te beschermen cultuurhistorische waarden bezit uit de periode 1850-1940 (vlg. Monumenten Inventarisatie Project 1990), zoals monumenten en historische structuren.
2.4. Structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (RPR 2010) Het gemeentelijk structuurplan RPR 2010, in maart 2001 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de gemeente Rotterdam het kader om gericht aan de stad te werken. Het RPR 2010 is een plan voor het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam. Het heeft het niet over het havengebied ten westen van de Maastunnel (de Schiehaven-Müllerpier uitgezonderd). Evenmin gaat het plan uitgebreid in op de ruimtelijke planvorming in de regio. Hiervoor bestaan andere plannen, zoals het Havenplan, het Streekplan van de provincie Zuid-Holland, het ROM-Rijnmond-programma en het rapport 'De Haalbare Kaart', dat zich richt op de ruimtelijkstrategische opgaven in de Stadsregio Rotterdam. Wel komen in het RPR 2010 de raakvlakken met het havengebied en de regio aan de orde. Sterke Stad en Wijken van Waarde zijn de twee belangrijkste speerpunten in het integrale gemeentelijke beleid die door het RPR 2010 worden uitgewerkt. Het RPR 2010 geeft voor het plangebied van dit bestemmingsplan een relevant beleid op het gebied van: - Cultuurhistorie; Met de aanwijzing van (nieuwe) rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten worden cultuurhistorische waarden beschermd. Het streven naar verdere integratie van het monumentenbeleid in de ruimtelijke ordening vindt op alle niveaus plaats. - Openbaar vervoer met onder andere de aanleg van HSL en RandstadRail; - Monumentenprogramma; - Rondom Diergaarde Blijdorp wordt een recreatief concentratiepunt: P+R+R voorgesteld; - Rotterdam fietst.
2.5. Het Waterplan Rotterdam 2000-2005 Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat bepleit het opstellen van een gebiedsgerichte, gemeenschappelijke visie over de waterhuishouding. Dit staat in haar vierde Nota Waterhuishouding (Directoraat generaal Rijkswaterstaat, 1997). Het betreft een gemeenschappelijke visie van de gemeente, de waterschappen en andere actoren in het veld van de waterhuishouding. Het Waterplan Rotterdam 2000-2005 (versie 10, van 3 januari 2000), is zo’n nota voor het stedelijk gebied van Rotterdam. Het is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem oppervlaktewater, ondiep grondwater en het afvalwatersysteem, vanaf inzameling tot en met de zuivering. Het is deze nota waaraan de gegevens en het beleid in de planbeschrijving onder de paragraaf Water zijn ontleend.
15
2.6. Het Volkshuisvestingsplan In het Volkshuisvestingsplan wordt het plangebied verdeeld in drie delen: - Blijdorp- en Bergpolder-noord worden getypeerd als het “blokken”-milieu; - Blijdorp-zuid en het Van Maanenblok behoren tot het woonmilieu “chic stedelijk wonen”; - Bergpolder-zuid valt onder het woonmilieu “stedelijk divers”.
2.7. Het Rotterdams ruimtelijk beleid zendmasten mobiele telecommunicatie Het Rotterdams ruimtelijk beleid ten aanzien van zendmasten voor mobiele telecommunicatie, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 mei 2002 vormt de basis van het beleid in het plangebied.
2.8. Cultuurhistorische Hoofdstructuur(CHS), Provincie Zuid-Holland 2000 Op deze kaart zijn de historisch waardevolle structuren en gebieden in drie kwaliteitsniveaus aangegeven; waardevol zeer hoog, hoog en redelijk. Blijdorp-Bergpolder is aangegeven als zeer hoog historisch waardevol. De kaart heeft een signaalfunctie bij het ontwerpen aan de stad.
2.9. Ruimtelijk- Economische Visie (REV, Eigenwijks tussen Rotte en Centrum) Ter vervanging van de in 1996 gemaakte Ontwikkelingsvisie Noord is in februari 2002 de RuimtelijkEconomische Visie 2010 vastgesteld. Dit document is gezamenlijk gemaakt door de deelgemeente, het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam en de dS+V. Hierin zet het bestuur uiteen hoe de deelgemeente het lopende decennium het beste kan inspelen op huidige kwaliteiten, ontwikkelingen en veranderende omstandigheden. Hiertoe worden drie hoofdprioriteiten gesteld: 1. verbetering van de kwaliteit van de woonmilieus; 2. verbetering van de bereikbaarheid van en binnen deelgemeente Noord; 3. ontwikkeling van ‘parels’ – plekken in de deelgemeente met extra kwaliteit en een grote uitstraling. Deze doelstellingen van het ruimtelijk-economisch beleid voor de komende jaren zijn verwoord en verbeeld in een aantal strategische opgaven. Ten aanzien van de eerste hoofdprioriteit zijn de huidige kwaliteiten van de verschillende wijken als uitgangspunt genomen, bijvoorbeeld het groene en rustige karakter van Blijdorp en delen van Bergpolder. Ten aanzien van de tweede hoofdprioriteit is geconstateerd dat de verbindingen tussen de wijken van Noord met haar omgeving niet talrijk zijn en vaak slecht van kwaliteit. Door middel van gerichte ingrepen moet de bereikbaarheid van Noord worden verbeterd. Hierbij is de wens de Schieweg te ondertunnelen. Ten slotte is er in de deelgemeente een aantal plekken die door hun uitstraling een meerwaarde (kunnen) hebben voor de deelgemeente. Het Pijnackerplein is een bestaand voorbeeld. In de REV is voor het plangebied geen ‘parel’ benoemd.
2.10. Beleidsnota Verkeer en Vervoer + Regionaal Verkeer- en Vervoersplan Voor Rotterdam is in 1993 de beleidsnota Verkeer en Vervoer vastgesteld. In deze nota worden maatregelen en voornemens omschreven die de negatieve effecten van het autoverkeer, zoals geluidshinder, stankoverlast, milieu en verkeersonveiligheid te verminderen. Daarnaast worden voorstellen en voornemens beschreven die de keuze van de vervoerswijze beïnvloeden (modal Split). Om het verkeersbeleid in de Regio Rotterdam Rijnmond op elkaar af te stemmen is de Regionale Beleidsnota Verkeer en Vervoer opgesteld. In de Beleidsnota Verkeer en Vervoer van de gemeente Rotterdam zijn onder andere de volgende speerpunten aangegeven: - openbaar vervoersbeleid; - beleid t.a.v. fietsverkeer; - parkeerbeleid; - verkeersveiligheidsbeleid. Voor het plangebied wordt ingezet om de groei van het autoverkeer in de periode 1990-2010 te beperken met 5%. Het vergroten van de kwaliteit van de buitenruimte.
16
Voor het fietsverkeer ligt de nadruk op “slimme aanvullingen’’ en goed onderhoud van de fietspaden. De huidige gratis parkeerplaatsen zijn omgezet naar gereguleerde plaatsen. Er is een optie voor een transferium met P+R nabij de nieuwe ingang van dierentuin Blijdorp.
2.11. Horeca Ontwikkelingsvisie In de Horecanota wordt een integraal horecabeleid beschreven op het gebied van volkshuisvesting, economie, milieuoverlast en verkeer. De doelstellingen van het horecabeleid zijn: - beter afstemming vraag en aanbod; - concentreren van horeca-aanbod (in voorzieningenclusters); - kwaliteitsverbetering van het horeca-aanbod; - tegengaan en voorkomen van overlast. Voor het plangebied is het beleid consolideren van de aanwezige horecavestigingen.
2.12. Moskeeënnota Het uitgangspunt is dat er minder, maar grotere en bouwkundige goede moskeeën op geschikte locaties gevestigd worden. Deze moskeeën liggen zoveel mogelijk aan doorgaande routes, in plaats van midden in de buurt. De Iskender Pasa aan de Insulindestraat zou met de tijd verplaatst kunnen worden naar een doorgaande route.
2.13. Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder (1998) In het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder zijn de genoemde uitgangpunten in deze nota, daar waar het desbetreffende beleid is vastgesteld, opgenomen. Genoemd is: - behouden heldere stedenbouwkundige structuur; - geen bebouwing in groenstroken; - regels maken voor binnenterreinen; - verscherpt welstand regime hanteren; - goede parkeeroplossingen; - meer buitenruimte realiseren.
2.14 Koepelnota welstand Rotterdam Als beschermd stadsgezicht kent Blijdorp-Bergpolder een bijzonder welstandsniveau. Daarbij staat behoud en herstel van de uitzonderlijk hoge ruimtelijke kwaliteit voorop. De welstandstoets is gericht op de gevolgen van ingrepen voor een gebouw zelf, voor het gebied als geheel en voor de samenhang tussen beiden. In Blijdorp-Bergpolder zal daarbij het accent liggen op de stedenbouwkundige compositie als geheel, de gelijksoortige behandeling van ingrepen per architectonische eenheid en de continuïteit van het straatbeeld. Bovendien is uitgangspunt dat ingrepen worden gedaan conform de oorspronkelijke detaillering, kleur en materiaalgebruik. In ‘beschermde gezichten’ is geen enkel bouwwerk vergunningsvrij. Blijdorp-Bergpolder is vrij homogeen van karakter. Er komen slechts twee gebiedstypen voor: planmatige stedelijke uitbreiding en stadspark. Per deelgebied zijn aanvullende criteria van kracht voor nieuwbouw en verbouw. Deze criteria zijn specifieker en meer op het gebied toegesneden dan de meer algemeen geformuleerde criteria voor de in de welstandsnota benoemde gebiedstypen. Hierbij is ook aandacht besteed aan de hoofdwegenstructuur, waaronder de Schieweg/Schiekade en de Stadhoudersweg. Bij strijdigheid van de criteria, zoals verwoord in de Welstandsnota, met de voorschriften uit dit bestemmingsplan prevaleren de laatste.
17
18
3. Gebiedstypering 3.1. Archeologie 3.1.1. Beleidskader Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam werkt momenteel aan een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP’s), die opgenomen zullen worden in de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld. Momenteel worden door de provincie bij de beoordeling van bestemmingsplannen met betrekking tot de archeologie de volgende beleidsinstrumenten geraadpleegd: de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de (concept) Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid-Holland. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek (SAI) kan een archeologische inventarisatie (AAI) in het veld plaatsvinden. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek (AAO). De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. 3.1.2 Bewoningsgeschiedenis In het bestemmingsplangebied (Afb. 1) zijn vooralsnog geen archeologische relicten bekend uit de prehistorie, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Het betreft een veengebied dat in de 10de-12de eeuw is ontgonnen. In een deel van het bestemmingsplangebied is vermoedelijk de oorspronkelijke verkavelingsstructuur van de middeleeuwse veen ontginning bewaard gebleven (Afb. 2:1). In het derde kwart van 12de eeuw raakt het gebied overstroomd en wordt kort daarop (rond 1200) bedijkt. De Beukelsdijk/Blommersdijk (Afb. 2:2) werd toen aangelegd. De dijk loopt binnen het bestemmingsplangebied direct ten westen van de huidige Walenburgerweg en Bergweg. Vanaf de Middeleeuwen werd er op deze dijk gewoond. Bewoning vond in de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd ook plaats langs de Schie, een kanaal dat zijn oorsprong heeft in een natuurlijk water (Afb. 2:3). 3.1.3 Archeologische potentie Bewoningssporen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) en de Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Christus) en Late Middeleeuwen kunnen op het veen in het bestemmingsplangebied verwacht worden. Vanwege een vanaf de Late Middeleeuwen continue bewoning op de Beukelsdijk/Blommersdijk en langs de Schie bezitten beide structuren een hoge archeologische verwachting. Beide structuren staan vermeld op de (concept) CHS en (concept) lijst van ABP’s. 3.1.4 Aanbevelingen Voor grondwerkzaamheden dieper dan 2,50 meter beneden N.A.P. in een 50 meter brede strook grond direct ten westen van de Walenburgerweg en de Bergweg (afb.2, gebied 2) is een aanlegvergunning/onthefing vereist. Voor de rest van het plangebied geldt een aanlegvergunning voor graafwerkzaamheden groter dan 200 vierkante meter en dieper dan 2,50 m beneden N.A.P.
19
20
Bij grootschalige grondwerkzaamheden (rioleringswerkzaamheden, bodemsanering, nieuwbouw, de aanleg van waterwerken, e.d.) dient bij de uitvoering ervan archeologische waarnemingen te worden verricht.
3.2 Cultuurhistorie, aanwijzing tot beschermd stadsgezicht en monumenten 3.2.1 Ontstaan en historische ontwikkeling De Blijdorpsche en Bergpolder zijn ontstaan in circa 1220 door de aanleg van de nieuwe dijkring Beukelsdijk – Blommersdijk (nu: Bergweg – Walenburgerweg). De polder was nat en in gebruik voor veeteelt. Tussen 1340 en 1348 wordt de Rotterdamsche Schie gegraven en erlangs ontstaat een bebouwingslint. Na 1850 vestigen zich hier diverse bedrijven, onder andere een vernisfabriek. Het bebouwingslint wordt in 1925 gesloopt. In 1899 wordt de Ceintuurbaan aangelegd. Hiermee wordt de Blijdorpschepolder gesplitst in een oostelijk deel (de latere woonwijk Blijdorp) en een westelijk deel. Tussen 1931 en 1939 worden het Schie-Schiekanaal en Noorderkanaal gegraven, bedoeld als “Bypass” voor de te dempen Rotterdamsche Schie. Om dezelfde reden wordt 1931-1932 ook de Noorderhaven aangelegd. Het traject van de Rotterdamsche Schie door Blijdorp wordt nog in 1932 gedempt. Tijdens de snelle eind negentiende-eeuwse expansie van Rotterdam bleven de Blijdorpsche polder en Bergpolder lang onbebouwd. De gemeentegrens liep tot de Beukelsdijk en de Bergweg, de genoemde polders hoorden respectievelijk bij de gemeentes Overschie en Hillegersberg. In 1899 en 1901 ontwikkelden de Bouwmaatschappijen “Immobilia” (later “Nieuwerschie”) en “Insulinde” enkele bouwplannen op door hun aangekochte grond, met eenvoudige stratenplannen, gebaseerd op de aanwezige polderslootverkaveling. Kort daarna (1902/1903) werden de delen van de Blijdorpsche en Bergpolder gelegen binnen de Ceintuurbaan door Rotterdam geannexeerd ten behoeve van stadsuitbreiding met woningbouw voor de werkende stand. Op grond van de Woningwet (1901) tekende Directeur Gemeentewerken G.J. de Jongh een Algemeen Uitbreidingsplan voor de gemeente Rotterdam (goedgekeurd 29 maart 1906). Binnen het noordelijk en noordwestelijk deel van dit uitbreidingsplan (Blijdorp en Bergpolder) werd een aansluiting gemaakt op de plannen van Immobilia en Insulinde. Plan Kromhout-Witteveen In februari 1929 wordt een gecombineerd plan gepresenteerd voor het “noordwestelijk en noordelijk stadsgedeelte’’ – door Witteveen in zijn toelichting aangeduid als het “plan Kromhout-Witteveen” waarin het infrastructurele stramien van Witteveens ontwerp met Verbindingskanaal, Noorderhaven en de vrijwel loodrecht op elkaar gerichte hoofdwegen grotendeels is gehandhaafd Kromhouts parkontwerp wordt getransplanteerd in de as van de verlengde Heemraadsingel. Het park wordt daarmee onderdeel van een noord/zuid voerende “Parkway” en splitst tevens het uitbreidingsplan in twee delen. De bebouwing is gegroepeerd in symmetrische eenheden van gesloten bouwblokken binnen een overwegend recht stratenpatroon, maar door het aanbrengen van knikken en diagonalen in met name de hoofdverkeersstructuur heeft het plan in belangrijke mate aan karakter en variatie gewonnen. Het parkontwerp wordt echter niet gerealiseerd.
21
Plan Kromhout /Witteveen
Totale oppervlakte van het plan omvat 202 hectare, waarvan 88 hectare bouwterrein, 86,5 hectare straataanleg, 5,4 hectare havenaanleg en 22,5 hectare parkaanleg. Ten opzichte van het plan Witteveen is de oppervlakte bestemd voor verkeerswegen iets kleiner, terwijl de parkruimte evenveel groter is geworden. Witteveen formuleert het ambitieniveau van het plan als volgt: doelstelling is in het noordwesten van de gemeente een stad te laten verrijzen die de toets der vergelijking met wat elders in ons land werd bereikt ten volle zal kunnen doorstaan. Die niet alleen een belangrijke stap zal betekenen in de richting van het, in steeds ruimeren kring onderschreven, doel Rotterdam als woonstad recht te doen wedervaren, doch die voor dit en volgende geslachten een blijvend monument zal worden1. Tevens stelde hij voor een ‘bebouwingscommissie’ in het leven te roepen die alle uitgangspunten van het uitbreidingsplan zou moeten bewaken. De Commissie diende de gronduitgifte voor te bereiden en een voortdurend contact te onderhouden met architecten en bouwers. Uitbreidingsplan Noord- en Noordwestelijk stadsdeel Met de spoorwegen werd geen overeenstemming bereikt over het verleggen van de spoorbaan, waardoor op 15 oktober 1931 de gemeenteraad een verkleinde en in enkele opzichten gewijzigde versie van het Uitbreidingsplan Blijdorp vaststelde, nu genaamd “Uitbreidingsplan Noord- en Noordwestelijk stadsdeel”. In het ‘grote’ ontwerp was evenwel al rekening gehouden met het feit dat de verplaatsing van de spoorlijn nog geruime tijd zou kunnen duren. Het plan was dan ook zo samengesteld dat aan weerszijden van de spoorlijn kon worden gebouwd en dat alleen die bouwblokken nog niet zouden worden ingevuld die door het spoortracé worden doorsneden. Dit gezamenlijke plan Witteveen-Kromhout werd richtinggevend voor de verdere ontwikkeling en hoofdstructuur van Blijdorp-Bergpolder en is tot op heden herkenbaar gebleven. Tussen 1915 en 1935 werd de wijk Bergpolder volgebouwd met vooral arbeiderswoningen. Hier wordt dwars over de oude verkaveling heengebouwd en wel in een hogere dichtheid dan Blijdorp. Tussen 1931 en 1937 wordt de wijk Blijdorp grotendeels gerealiseerd. Het ruim opgezet straten- en woningbouwplan van Kromhout-Witteveen komt in uitvoering, waarbij volgens de cunetmethode wordt gewerkt en de oude polderverkaveling niet wordt gevolgd. In 1928 wordt ten westen van de Vroesenlaan een buurtpark; het Vroesenpark aangelegd. Midden in de wijk, op de kruising van de twee hoofdverbindingswegen Statenweg en Stadhoudersweg -het hoogtepunt van het uitbreidingsplan- wordt in 1932-1935 een voorbeeldproject gerealiseerd. Dit Centraal Plan moest de toon zetten voor de verdere invulling van het uitbreidingsplan door de particuliere bouwers. Van dit genoemde kruispunt, zijn de contouren en woningtypen bepaald door Witteveen. De architectonische detaillering is van de hand van de architecten A. Otten, W.Th.H. ten Bosch en J.H. van den Broek. Hoewel de vier blokken elk in detail verschillen, hebben ze een strakke gevelopbouw met grote raampartijen en smalle hekjes gemeen.
1
GAR, Dossiers Plaatselijke Werken I, 1927, inventarisatie.2362,dossiernr.456.40.
22
Uitbreidingsplan Noord en Noordwestlijk Stadsdeel
Groen en recreatie De geprojecteerde groenvoorzieningen zijn grotendeels in de jaren dertig uitgevoerd: de Statensingel als groene ader door het zuidwestelijk deel, de verschillende groene assen in het noordelijke deel en de doorgaande wegen met laanbeplanting en groenstroken. De meeste overige straten in de wijk zijn van bomen voorzien, met name bloesemdragende soorten als Japanse kers, sierappel, meidoorn en kastanje. Een deel van de bouwblokken, vaak met een directe relatie naar een park of de singel, is tevens voorzien van voortuinen. In de bouwvoorschriften werd er nadrukkelijk op gewezen dat “de aan de openbare straat grenzende onbebouwde grond als tuin moet worden aangelegd en onderhouden” en “van de openbare straat moet worden afgescheiden door een opengewerkt ijzeren hek tot een hoogte van maximaal 1.10 m.”. Vroesenpark Het naar ontwerp van Kromhout-Witteveen aangelegde noordelijke deel van het stadspark wordt in 1934 voltooid. Het zuidelijk deel is afgestaan ten behoeve van de aanleg van Diergaarde Blijdorp. Tijdens de laatste oorlogswinter werd door houtkap zoveel schade aangericht in het park, dat er in feite van algehele verwoesting sprake was. In 1949 werd door J.T.P. Bijhouwer een “restauratieplan” getekend dat in 1950 uitgevoerd kon worden dankzij financiële steun van het rijk. Dit Vroesenpark is niet langer uitsluitend een representatief wandel- en sierpark zoals het Kromhout-park, maar biedt veel meer ruimte voor actieve recreatie. De bestaande waterpartijen van Kromhout, die het park in tweeën splitsten, werden gewijzigd. De zuidelijke vijver is gedempt ten behoeve van een grote speelweide. Grond voor de demping werd verkregen door een sloot rondom het park te graven. Aan de kant van de Vroesenlaan ligt deze sloot alleen in het zuidelijk deel, ten zuiden van de Bijlwerffstraat meer binnenwaarts. Noordelijk in het park werd een speelterrein met zandbakken en een schoolsportveld aangelegd en ruimte voor een openluchtschool. In het westen ligt een zonneweide en in het midden was in de plannen een theehuis met terras aan een van de waterpartijen gepland, dat helaas niet werd gerealiseerd. Noordoostelijk ligt een wandelplantsoen en aan de Vroesenlaanzijde ligt over de gehele lengte van het park een boomrijke wandelroute. De verschillende onderdelen van het park zijn gescheiden door paden. Hoewel de oorspronkelijke parkaanleg van Kromhout nog slechts ten dele is te herkennen, vormt het Vroesenpark een belangrijke groenvoorziening in de wijk, met een hoge belevingswaarde. Diergaarde Blijdorp In 1937 werd besloten de vanaf 1855 aan de Diergaardesingel aangelegde dierentuin te verplaatsen naar het terrein ten westen van de Van Aerssenlaan. Hiermee werd Blijdorp een prominente groen- en recreatievoorziening rijker. De “Koninklijke Rotterdamse Diergaarde Blijdorp” is aangelegd in 19391941 naar een ontwerp in mengvorm van functionalistische en neo-barokke stijl van architect S. van Ravesteyn en vervult een tot op heden belangrijke bovenwijkse, regionale en landelijke functie.
23
Momenteel is Blijdorp en Bergpolder het beste te typeren als een duurzame woonwijk en monumentaal zeer waardevol. Maatschappelijke voorzieningen, sport en spelvoorzieningen, kleine kantoren, bedrijven en winkels zijn in ruimte mate aanwezig. 3.2.2 Aanwijzing tot beschermd stadsgezicht Het doel van de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht van Blijdorp-Bergpolder is om het karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te onderkennen als een belangrijke leidraad bij verdere ontwikkelingen binnen het gebied. Dat hoeft niet te leiden tot een bevriezing van de aanwezige kwaliteiten, maar maakt daarvan gebruik en bouwt daarop voort. Voorts betekent de op handen zijnde aanwijzing van BlijdorpBergpolder tot beschermd stadsgezicht dat, ingevolge art. 37, lid 1 van de Monumentenwet 1988, het verboden is om een binnen dit gebied gelegen bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (een sloopvergunning). Deze sloopvergunning is ingevolge art. 37, lid 3 van de Monumentenwet 1988 de artikelen 21 tot en met 23 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing van toepassing. In een beschermd stadsgezicht is de regeling van bouwvergunningsvrij bouwen (artikel 43 van de Woningwet) niet van toepassing. Voor bouwen moet dus altijd een bouwvergunning worden aangevraagd. Nadere typering te beschermen waarden Het cultuurhistorisch belang van Blijdorp-Bergpolder is gelegen in het feit dat het ontwerp van W. Kromhout Czn. en W.G. Witteveen is voortgekomen als deelplan uit een op grond van onderzoek verkregen totale visie op de stad en regio - Studie voor den algemeenen uitleg van Rotterdam in verband met omliggende gemeenten (1928) - waarbij de focus op een adequate hoofdverkeersstructuur (zowel weg- als waterverkeer) richtinggevend was. Daarnaast werd de opzet van het plan bepaald door het streven naar een harmonieuze grootstedelijke woonwijk met optimale recreatieve - en groenvoorzieningen en een verbetering van de woningtypologie voor de doelgroep (arbeiders en middenstand). De samenwerking tussen Witteveen en Kromhout heeft geleid tot een even functioneel als esthetisch stedenbouwkundig plan, dat kenmerkend is voor de ontwikkeling van de stedenbouwkunde van de jaren twintig en dertig. De oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur van Blijdorp-Bergpolder is grotendeels intact en van belang vanwege de heldere structuur en ruimtelijke opbouw, geconstrueerd op een logisch stramien van hoofdverkeerswegen en bestaande uit een symmetrische en geometrische ordening van architectonische eenheden, overwegend in de vorm van monumentale ensembles van gesloten (woning-)bouwblokken en stroken met een stedelijke schaal en vormgeving. Groenstroken en laanbeplanting van de (hoofd-)wegen en parkvoorzieningen in de vorm van groene ‘assen’ in een regelmatige spreiding over de wijk voegen een ruime hoeveelheid groen toe. Het is van belang dat de groenstructuur aantakt aan het Rotterdamse singelcircuit (Statensingel/Spoorsingel, Provenierssingel, Diergaarde-Van Aersenlaan/Heemraadsingel) en dat het in het westen en noorden een dominante groene begrenzing kent in de vorm van respectievelijk de Diergaarde, het Vroesenpark en de zoom van volkstuinen langs het Noorderkanaal. De voor Blijdorp-Bergpolder karakteristieke eenheid in het stadsbeeld is behalve op stedenbouwkundig niveau (d.m.v. een strak regime betreffende de bebouwingsprofielen) ook op architectonisch niveau tot stand gebracht. Dit door het bij de gronduitgifte en welstandstoezicht gehanteerde principe van de architectonische eenheden. De architectuurhistorische waarde van Blijdorp-Bergpolder wordt verder bepaald doordat er ondanks het ingetogen en soms zelfs sobere karakter van de architectuur sprake is van een grote mate van rijkdom in variatie in de vormgeving van vele uiteenlopende architectonische details. Blijdorp-Bergpolder ‘huisvest’ een bijzondere reeks van architectuurhistorische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke objecten en/of ensembles met (inter)nationale betekenis, waaronder bijvoorbeeld “De Eendracht” (J.H. van den Broek), diergaarde Blijdorp (S. van Ravesteyn), de Bergpolderflat (W. van Tijen e.a.), het Sportfondsenbad (J.H. de Roos en W.F. Overeijnder), het woningbouwproject van M.J. Granpré Molière en woonhuis Gestel (J.A. Brinkman en J.H. van den Broek). Oostelijk wordt de wijk begrensd door een markant infrastructureel monument: het spoorwegviaduct van de Hofpleinlijn (1905).
24
Van Tijenflat
Granpré Molière
Een aantal van deze objecten of ensembles is tevens van belang als variatie op het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan en doorbreekt de homogeniteit ervan. Deze ‘incidenten’ illustreren de vooroorlogse zoektocht naar nieuwe verkavelings- en bebouwingsvormen: gesloten bouwblok/strokenbouw, laagbouw/hoogbouw. De Gordelweg/Schieweg, Schiekade, Statenweg en Stadhoudersweg vormen belangrijke routes in de ontsluiting van het Rotterdamse centrum en Rotterdam Zuid. Hierdoor is het harmonieuze stedenbouwkundige, architectonische en lommerrijke karakter van Blijdorp-Bergpolder van beeldbepalende waarde als noordwestelijke ‘entree’ tot de stad. Waardering De wijken Blijdorp-Bergpolder zijn (grotendeels) in 1932-1942 aangelegd volgens het in 1931 aangenomen “Uitbreidingsplan voor het Noord- en Noordwestelijk stadsgedeelte”, ontworpen door stadsarchitect W.G. Witteveen in samenwerking met architect W. Kromhout Czn.. Het stadsdeel is vooral van belang als geslaagd voorbeeld van zowel esthetisch als functioneel/civieltechnisch georiënteerde stedenbouw, sterk gericht op het realiseren van een adequate hoofdverkeersstructuur, optimale centrale, recreatieve - en groenvoorzieningen en een verbetering van de woningtypologie voor arbeiders en middenstand. Tevens heeft een strikte regie van de architectonische uitvoering - door de particuliere bouwondernemers - tot een grote mate van architectonische en visuele eenheid en een grootstedelijk karakter geleid. Op de waarderingskaart zijn de hoofdkenmerken van de historisch ruimtelijke waarde aangegeven voor het bestemmingsplan gebied Blijdorp-Bergpolder.
25
3.2.3 Rijks- en gemeentelijke monumenten Vanwege het monumentale karakter van het plangebied is een verscherpt welstand toezicht van toepassing. Hieronder volgt een overzicht van de aangewezen en aan te wijzen objecten: Bestaande rijksmonumenten - Bergpolderflat Abraham Kuyperlaan 38 Dr. De Visserstraat 65-207 - Portieketagewoningen Schepenstraat 60-74 Schepenstraat 44-58 Schepenstraat 10-42 Walenburgerplein 33-51 - Woningcomplex De Eendracht
Navanderstraat 6-14 Statenweg 39-45 Van der Horststraat 5-13
- Woningbouwcomplex Dresselhuysstraat 3-21 Centraal Plan Nobelstraat 115-131 Stadhoudersweg 99-129 Stadhoudersweg 100-122 Stadhoudersweg 130-156 Stadhoudersweg 133-159 Statensingel 111-123 Statensingel 127-139 Statenweg 100-108 Statenweg 103-115 Statenweg 112-134 Statenweg 119-141 Van Beuningenstraat 4-22 Van der Meydenstraat 34-52
26
Van der Meydenstraat 8-30 Vroesenlaan 51;52;53;54 - Sportfondsenbad Noord
Van Maanenstraat 8
- Villa; Klosster Oude Walenburg
Walenburgerweg 31-33
Bestaande gemeentelijke monumenten - Prinsenkerk Schepenstraat 67-69 Statensingel 22-24 Schepenstraat 71 (kosterswoning) - Woonhuis Gestel
Bentincklaan 23
Van den Broek en Bakema, woongebouw de Eendracht
3.3 Huidig gebruik Wonen Blijdorp en Bergpolder is een stedelijke woonwijk die zijn kwaliteit ontleent aan de diversiteit aan woningtypes en de menging met niet-woonfuncties. In circa 8.802 woningen wonen ongeveer 17.500 mensen (peildatum 1-1-2002). De gemiddelde woningbezetting bedraagt 1,98. Woningtypologie De meeste woningen in het gebied zijn naar voorbeeld van het Centraal Plan, ondergebracht in gesloten bouwblokken van drie, vier en vijf lagen voorzien van een kap of een al dan niet terugliggende zolderverdieping met bergruimte. Op enkele plaatsen werd ook ruimte voor herenhuizen gemaakt, zoals langs de “de parkweg” in het verlengde van de Heemraadssingel (de huidige Van Aerssenlaan). Wat betreft de woningplattegronden zetten Witteveen en zijn collega-hoofdambtenaren hoog in: Blijdorp zal naar onze mening een woonwijk moeten worden van de 20e eeuw en zulks geheel en al, dat wil zeggen niet alleen voor de voorbijgangers maar ook voor de bewoners, een woonwijk, waarin het woningtype en het uiterlijk een klaar, gaaf geheel vormen. In Blijdorp zijn uiteindelijk meer middenstandswoningen gebouwd dan in Bergpolder, hierdoor zijn verschillen in de woontechnische kwaliteiten tussen deze wijken ontstaan. Zo is ook de woningdichtheid in Bergpolder hoger dan in Blijdorp. Qua woningontsluiting komen in Blijdorp-Bergpolder de volgende typen voor: 1. Haags portiek met gedeelde zolder 2. Haags portiek met maisonnette 3. Twee over één trap, gedeelde zolder met eigen trap 4. Combinatie: 1e etage eigen opgang, 2e en 3e etage twee over één trap en een gedeelde zolder met eigen trap 5. Twee over één trap met een gedeelde zolder ook twee over één trap e e e 6. Combinatie: Haagse portiek, 1 etage eigen toegang, 2 en 3 etage twee over één trap, gedeelde zolder met eigen trap
27
7. Portieketage zonder zolder 8. Portieketage met bergingen op zolder 9. Portieketage met maisonnettes in 4 à 5 lagen hoge bebouwing. Niet-woonfuncties Zoals ook in andere stedelijke wijken kent Blijdorp-Bergpolder een redelijk grote verscheidenheid van winkels en bedrijvigheid. Deze niet-woon functies zijn als concentraties te vinden in het plangebied. Ze bevinden zich voornamelijk langs de doorgaande wegen, maar er zijn ook winkelruimtes te vinden op de hoeken van bouwblokken in de wijken. De concentraties zijn te vinden langs de Stadhoudersweg, Statenweg, Bentinckplein, Bergselaan en een gedeelte van de Schieweg. Maatschappelijke voorzieningen zoals scholen en kerken bevinden zich door de wijk heen, twee kinderdagverblijven/crèche bevinden zich op binnenterreinen. Er zijn vier supermarkten in het gebied. Twee bij het Bentinckplein, één aan het Stadhoudersplein en één kleine aan de Statenweg. Er is sprake van kleinschalige bedrijvigheid verspreid door de wijken en voornamelijk gevestigd in binnenterreinen. Alle bedrijven vallen onder milieucategorie 1 of 2 en leveren geen overmatige overlast voor de omgeving. Aan de Walenburgerweg nummer 30 t/m 33 bevindt zich een vrij groot kantoor. De horeca vestigingen liggen verspreid over de wijken. Infrastructuur In het plangebied bevindt zich een groot aantal verschillende infrastructuren; rijksweg (stroomweg), spoorweg, verkeerswegen (gebiedsontsluitingswegen) en erftoegangswegen (verblijfsgebieden). De rijksweg A20 is van deze het drukst: 171.500 voertuigen per etmaal (1999). Op de volgende verkeerswegen: Gordelweg, Stadhoudersweg, Schieweg, Statenweg, de Bentincklaan, de Van Aerssenlaan en Walenburgerweg rijden meer dan 6.000 voertuigen per etmaal. Alle wegen waarop minder dan 6.000 voertuigen per etmaal rijden behoren tot de categorie verblijfsgebied.
28
4. Planbeschrijving 4.1 Inleiding Bij de planbeschrijving wordt aan de hand van de verschillende bestemmingen c.q. de plankaart aangegeven, hoe deze zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard om zo de huidige aard van het gebied te behouden. Als uitgangspunt voor het plan dient daarom de omschrijving van de huidige situatie met de mogelijkheid om, daar waar wenselijk, nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken.
4.2 Algemeen De stedenbouwkundige aanleg van Blijdorp-Bergpolder is uitgevoerd volgens het oorspronkelijke ontwerp van Kromhout en Witteveen dat voorzag in de realisatie van een harmonieuze, grootstedelijke woonwijk en is in grote mate intact. In dit bestemmingsplan is deze stedenbouwkundige structuur vastgelegd. De bouwhoogte van woningen is vastgelegd door middel van het aantal bouwlagen. Voor de maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en kantoren is de maximale hoogte aangegeven in meters. In functioneel opzicht wordt ervan uitgegaan dat het bestaande gebruik met mogelijk kleine verschuivingen voortgezet zal worden. Het plangebied heeft overwegend een woonfunctie, met veel privé groen en een aantal bij een dergelijke woonwijk behorende voorzieningen als scholen, kerken en een moskee. Naar verwachting zal hierin ook weinig verandering komen. Voor wat betreft het verkeer worden geen ingrepen van betekenis verwacht. Wel is er gestart met de aanleg van de Hogesnelheidslijn en RandstadRail. De laatste wordt ter plaatste van het plangebied geheel ondergronds gebouwd en volgt het tracé van de Statenweg. Bij de kruising van de Statenweg met de Stadhoudersweg wordt een stationsingang gebouwd. Belhuizen De aanwezigheid van belhuizen wordt in Rotterdam in menig deelgemeente in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belhuizen die tevens goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor sec het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. Overeenkomstig inmiddels ingezet Rotterdams beleid, voorontwerp ‘leefmilieuverordening belhuizen’ najaar 2004, legt dit bestemmingsplan de realisatie van belhuizen aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belhuizen in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig is ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening. Het bestemmingsplan bestemt hiertoe dergelijke bestaande belhuizen positief. Op de plankaart en in de planvoorschriften wordt hiertoe op adres de nadere aanduiding ‘belhuis toegestaan’ opgenomen (in dit plan is dat binnen de bestemmingen Gemengde bebouwing I en Woningen, gestapeld) . In het overige plangebied is verder geen belhuis toegestaan. In gebieden waar een bestemmingsplan geldt, zijn belhuizen doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die een winkelfunctie mopgelijk maken. Nu het bestemmingsplan in de omschrijving van het begrip ‘winkel’ expliciet een ’belhuis’ uitsluit, is op een locatie zonder de nadere aanduiding ‘belhuis toegestaan’ geen belhuis toegestaan. Het opnemen van de ingezette ‘leefmilieuverordening belhuizen’ in dit bestemmingsplan is overigens ook noodzakelijk omdat een leefmilieuverordening slechts voorrang heeft op een bestemmingsplan dat in werking is getreden voorafgaand aan de inwerkingtreding van een leefmilieuverordening. 4.2.1. Bebouwing In het noordelijk deel van Blijdorp en in Bergpolder bestaat de bebouwing uit strakke bouwblokken. Het zuidelijk deel van Blijdorp heeft een meer open structuur van bebouwingsstroken met hiertussen tuinen. De bebouwing in beide wijken heeft met zijn lange platte blokken en weinig hoogteaccenten, voornamelijk een horizontaal karakter. Het sterkst komt dit tot uitdrukking in Bergpolder en Blijdorpnoord. De bebouwingshoogte is hier 4 à 5 lagen, waarbij de 5e laag vaak anders is behandeld (bijvoorbeeld met kleinere raamopeningen) of terugspringt.
29
De bebouwingshoogte in de zijstraten is 1 à 2 lagen lager. Op bijzondere plaatsen, zoals in de as van enkele zijstraten en op stedenbouwkundig belangrijke punten (“Centraal Plan”: Statenweg en Stadhoudersweg) is de bebouwing soms iets hoger. Op de plankaart is aangegeven welke daken plat moeten blijven.
Terugliggende bovenverdieping
Doorlopende balkons
Hogere bebouwing op markante punten
4.3 Ontwikkelingen 4.3.1 Algemene ontwikkelingen Het plangebied kan als tamelijk stabiel beschouwd worden. Het aantal en de omvang van de ruimtelijke veranderingen in de afgelopen periode zijn beperkt gebleven. Het plangebied is zorgvuldig geanalyseerd op locaties die in aanmerking komen voor ontwikkeling dan wel verplaatsing. Uitgangspunt is dat het percelen moet betreffen die gezien hun ligging op logische wijze voor bebouwing in aanmerking komen. Nieuwbouw moet de bestaande structuur versterken. De toekomstige aanwijzing tot beschermd stadsgezicht betekent weliswaar niet dat de bestaande situatie wordt “bevroren” maar de bestaande structuur is zo waardevol dat terughoudendheid geboden is bij het aanwijzen van nieuwe bouwlocatie.Tevens geldt dat parkeren bij alle toekomstige nieuwbouw op eigen terrein opgelost dient te worden. Hieronder worden nieuwbouwlocaties en mogelijke ontwikkellocaties genoemd. - Parkeergarage Noorderhavenkade De parkeerdruk in het noordelijk deel van Blijdorp-Bergpoler is heel hoog. De bezettingsgraad ligt ’s nachts boven de 100%, waardoor wordt geparkeerd op ongewenste en onveilige plaatsen. Omdat sprake is van een jaarlijkse toename van het autobezit met 1%, is dus duidelijk sprake van een groeiend probleem. Inmiddels is al op diverse plaatsen binnen het plangebied openbaar groen opgeofferd ten behoeve van extra parkeerplaatsen. Bovendien is al één van de rijstroken van de Stadshoudersweg benut voor de aanleg van meer parkeerplaatsen. Gezien het gebrek aan openbaar groen en speelplaatsen binnen de woonbuurten, is een verdere uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte zeer onwenselijk. Daarom is gekozen voor een meer duurzame oplossing, in de vorm van een ondergrondse parkeergarage aan de Noorderhavenkade.
30
De garage zal ruimte bieden aan maximaal 700 auto’s in ten hoogte 2 bouwlagen. Boven de parkeergarage zal het huidige park behouden blijven. - Nieuwbouwplan Insulindeplein e.o. Aan de oostkant van het Hofplein spoorviaduct zijn panden gerenoveerd en op één plek is er nieuwe woningbouw. Een groot stuk bebouwing is gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw en een plein met onder het plein een parkeergarage. - Toekomstig plan ‘De Scheg’ De Scheg is een bijzonder bouwblok in Bergpolder. Het bouwblok is bijzonder door zijn vorm maar vooral door zijn ligging aan de Hofpleinlijn. Vanwege de komst van RandstadRail vervalt de Hofpleinlijn als spoorverbinding. Het viaduct is voorjaar 2002 door de staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen vastgesteld als rijksmonument. Om van het Hofpleinviaduct een functioneel en architectonisch bijzonder element in de stad te maken, wordt voor de gehele lijn een ontwerp gemaakt. Er is een aantal studies voor de Scheg en omgeving gemaakt. De wensen zijn om de verbinding tussen Bergpolder en het Liskwartier op deze plek te verbeteren, plek te maken voor bijzondere functies aan het Hofpleinviaduct, op- en afgangen te creëren voor voetgangers en fietsers en te komen tot een opwaardering van het gehele gebied. De studies geven een aantal mogelijkheden aan, bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw van de gehele Scheg, hoge bebouwingsaccenten, doorsnijdingen van de Scheg voor voetgangers, gedeeltelijke sloop van de Scheg voor het vergroten van het Insulindeplein. Tot nu toe is er geen besluitvorming welke richting de ontwikkeling opgaat. Daarom is er voor dit bestemmingsplan gekozen om het hele bouwblok De Scheg te conserveren in het bestemmingsplan. Zodra er meer duidelijkheid is wordt er voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan gemaakt. - Nabij het benzinestation aan de Gordelweg in het Vroezenpark wordt een gebied waarschijnlijk tijdelijk ingericht voor de Gemeentewerf Noord (wijkonderhoudsploeg). Het gebied behoudt haar bestemming “Groen”. De tijdelijke situatie wordt mogelijk gemaakt d.m.v. het volgen van een artikel 17 procedure. De Gemeentewerf Noord valt binnen de milieucategorie I. Het binnenterrein aan de Dresselhuysstraat waar de werf nu nog gelegen is krijgt de bestemming “Gemengde Bebouwing II”.
4.4 Woningen Een groot deel van het plangebied heeft de functie wonen. Blijdorp en Bergpolder worden verdeeld in drie verschillende woonbestemmingen. De bestemmingen “Woningen, gestapeld” (Wg), “Woningen, laagbouw” (Wl) komen naast de bestemming “Gemengde bebouwing” voor. De woonwagen op Vroesenkade nummer 1 is met een nader aangeduid “Woonwagen toegestaan” aangegeven op de plankaart. In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten. Om het woonkarakter te waarborgen worden verder slechts eisen gesteld aan het maximaal opgesteld elektrisch vermogen en de hoeveelheid samengeperste gassen en gevaarlijke stoffen die zich in de woning mogen bevinden ten behoeve van de bedrijfsuitoefening. Op twee adressen binnen de bestemming woningen zijn seksinrichtingen gevestigd. Deze zijn positief bestemd en zijn te vinden op de volgende adressen: Schieweg 237a en Schieweg 249d. De overige seksinrichting gevestigd op de Statenweg 66b valt binnen de bestemming “Gemengde bebouwing I”. Op de plankaart zijn deze inrichtingen met een aanduiding aangegeven. Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen.
31
In de nota “Het Rotterdams prostitutiebeleid” (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen. Eén van de criteria waar de vergunningaanvraag voor een seksinrichting wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen. 4.4.1 Dakterrassen Een dakterras is onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Zie hiervoor de planvoorschriften. 4.4.2 Tuinen In de bestemming “Tuin” is onder andere een regeling opgenomen voor aan- en bijgebouwen. Naast deze voorschriften geldt het vergunningsvrij bouwen. Als de status van beschermd stads- en dorpsgezicht is verkregen vervallen onderstaande voorschriften. Vergunningsvrij bouwen Sinds 1 januari 2003 is het “Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken” in werking getreden. Hierin is onder andere een regeling opgenomen voor aan- en bij gebouwen bij woningen die zonder bouwvergunning mogen worden gebouwd. Een bouwvergunningsvrij bouwwerk is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Een bouwvergunningplichtig bouwwerk moet getoetst worden aan het bestemmingsplan, er kan in beginsel geen bouwvergunning verkregen worden voor bouwwerken die het bestemmingsplan niet toestaat. Voor een opsomming van bouwvergunningsvrije bouwwerken wordt hier volstaan met een verwijzing naar het “Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken”.
4.5. Gemengde Bebouwing Om het voorzieningenniveau in de wijk te kunnen verbeteren wordt een verruiming van de bestemmingen mogelijk gemaakt. Daarom hebben de meeste voorzieningen gevestigd op de begane grond de bestemming “Gemengde bebouwing” gekregen. Dat houdt in dat naast de huidige bestemming ook wijziging mogelijk is naar andere bestemming, zoals bijvoorbeeld van winkel naar kantoor. Gemengde bebouwing bestaat uit de categorieën I t/m II: In de bestemming “Gemengde Bebouwing I” zijn naast woningen ook winkels, bedrijven, kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
32
In de bestemming Gemengde Bebouwing II” zijn naast maatschappelijke voorzieningen alleen bedrijven in de milieucategorie II toegestaan. De voorzieningen mogen niet verkeersaantrekkend zijn. Parkeren is niet toegestaan op het binnenterrein.
4.6. Winkels Het verzorgingsniveau van de winkels varieert van buurtniveau tot wijk- en stedelijk niveau. Zij zijn voornamelijk te vinden langs de Schieweg, Bergselaan, Bentinckplein, Stadhoudersweg en de Statenweg. Hier is de bestemming “Gemengde Bebouwing I”, de combinatie van wonen op de bovenetages en een ruimte op de begane grond die plaats biedt aan maatschappelijke voorzieningen, een winkel-, bedrijfs-, kantoorruimte of een zelfstandige praktijkvestiging. Deze functies zijn uitwisselbaar. In het plangebied zijn vier supermarkten aanwezig. Er zijn er twee bij het Bentinckplein, één aan het Stadhoudersplein en één kleine aan de Statenweg gevestigd. Naast de concentratiepunten van voorzieningen langs de Statenweg/Stadhoudersweg, de Bergselaan, Schieweg en het Bentinckplein zijn er in de wijken en met name in Bergpolder individuele winkel-, kantoor- of bedrijfsruimten te vinden. Aangezien deze functies de wijk levendig houden zijn ze positief bestemd. Op de plankaart zijn de winkels in de wijken aangegeven met de letters GB binnen de bestemming “Gemengde bebouwing I”. Binnen de bestemming “Gemengde bebouwing I” zijn ook toegestaan maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en kantoren.
4.7 Bedrijven De bedrijvigheid concentreert zich voornamelijk in Bergpolder-zuid, deze bedrijven zijn ook wat groter dan elders in Blijdorp en Bergpolder. In Blijdorp en Bergpolder-noord zitten de kleine bedrijfsruimtes (vaak opslag) veelal in de binnengebieden, zoals onder andere in de Vlaggemanstraat, Van Beuningenstraat en Gordelweg/Statenweg. Naast de bestemming bedrijven komen er ook lichte bedrijven (milieucategorie I en II voor in de bestemming “Gemengde Bebouwing I en II”).
4.8 Kantoren De kantoorruimten bevinden zich voornamelijk aan de doorgaande wegen. Het zijn met name kleinere kantoren gevestigd in voormalige woonpanden. Ze zijn met een aanduiding aangegeven binnen de bestemmingen “Woningen” en “Gemengde bebouwing I”. De Walerburgerweg 33 is bestemd als “Kantoor”.
4.9 Horeca In de wijken Blijdorp en Bergpolder wordt uitgegaan van voorkoming van uitbreiding van het horecaaanbod (consolidatie). Alleen nabij het toekomstige RandstadRail station aan de Statenweg wordt één nieuwe vestiging toegestaan. In totaal zijn er in het plangebied circa 35 horecagelegenheden aanwezig. De aanwezige horeca bestaat uit enkele restaurants, cafés en cafetaria’s. In het bestemmingsplan vallen de snackbars onder de bestemming “Gemengde bebouwing I” (winkel). De bestaande restaurants, cafés, cafetaria’s hebben een maatbestemming gekregen binnen de bestemming “Gemengde bebouwing I”. Op de plankaart zijn de horecavestigingen aangegeven met de nadere aanduiding ‘horeca toegestaan’.
4.10 Maatschappelijke voorzieningen In het plangebied bevinden zich vier kerken namelijk de Prinsenkerk aan de Statensingel, een kerk aan de Stadhoudersweg, een kerk op het Boisothof, een kerk aan de Kerdijkstraat. Een synagoge aan de Bentincklaan en een moskee aan de Insulindestraat. De Prinsenkerk is monument.
33
Prinsenkerk
Hogere bebouwing op markante punten
Verspreid over het plangebied liggen meerdere scholen, zowel basis- als middelbaar. Daarnaast zijn er meerdere sociaal-medische voorzieningen, zoals huis- en tandartsenpraktijken.Tevens bevinden zich in het plangebied een paar kinderdagverblijven. In het bestemmingsplan worden al deze bestaande bestemmingen positief bestemd. De maatschappelijke voorzieningen zijn op de plankaart apart zichtbaar binnen de bestemming “Maatschappelijke voorzieningen”. Ook in de bestemming “Gemengde bebouwing I” zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
4.11 Speel- en sportterreinen en recreatieve voorzieningen Hoewel binnen de woonbuurten het openbaar groen schaars is, zijn op korte afstand relatief veel (grote) recreatieve voorzieningen gelegen. Zo is aan de Van Maanenstraat een zwembad gevestigd. Verder zijn er diverse sportvelden, tenniscomplexen en scoutinggroepen. Ook is binnen het plangebied een manege, een volkstuinvereniging, een sportcomplex en een stadscamping gelegen. Het zwembad heeft de bestemming “Speel- en sportvoorziening” gekregen, maar een maatschappelijke voorziening wordt hier ook toegestaan. Hiermee wordt ingespeeld op mogelijke veranderingen. Dit is met een aanduiding op de plankaart aangegeven. Het maximale bebouwingspercentage van de sportterreinen bedraagt 5 %. Deze eis is per sportcomplex van kracht. De recreatieve voorzieningen gelegen in de driehoek Kanaalweg, Stadhoudersweg en Daltonlaan hebben een maatbestemming gekregen. Het gaat hier om de manege met bedrijfswoning, de Volkstuindersvereniging Tot Nut en Genoegen, sportcomplex “Steeds Hooger”,de Stadscamping Rotterdam en de Scouting. Hiervoor gelden maximale bebouwingspercentages en bouwhoogten, deze zijn op de plankaart aangegeven. Speelplekken In Blijdorp zijn weinig speelvoorzieningen, maar ook relatief weinig kinderen. Het aanbod van speelvoorzieningen voor kinderen van 0-12 jaar is redelijk. Er zijn geen speeltuinen in het plangebied. De dichtbij zijnde is gelegen buiten het plangebied aan de Meidoornstraat. In Bergpolder zijn slechts enkele speelplekken. De speelplekken liggen niet goed verspreid over de wijk. Het gebrek aan speelvoorzieningen in Bergpolder wordt gedeeltelijk ondervangen door de aanwezigheid van speelgelegenheid in de vorm van grasveldjes, brede stoepen of rustige woonstraten. Het gebrek aan speelvoorzieningen in Bergpolder-zuid zal onder andere opgelost worden door de aanleg van het Insulindeplein. De speelplekken zijn mogelijk binnen de bestemmingen; “Groen” en “Verblijfsgebied”.
4.12 Jachthaven De jachthaven Ladage VOF heeft in totaal 155 ligplaatsen. Er is een werf aanwezig voor onderhoud en reparatiewerkzaamheden.
34
Op het terrein is 1 bedrijfswoning en een product verwante winkel toegestaan maximaal 235 m² b.v.o.. De jachthaven heeft de bestemming ‘Watersport, jachthaven’ gekregen.
4.13 Woonboten Onder woonboten worden verstaan een boot of een schip waarop wordt gewoond. Dat kunnen zijn: a) traditionele woonschepen (een als oorspronkelijk schip herkenbare woonboot, zonder opbouw, of met een opbouw die niet lijkt op iets dat ook op de walkant zou kunnen staan); b) woonarken (een woning op een betonnen of stalen casco. Het drijft en lijkt meestal in geen enkel opzicht op een schip, meestal staat er een “doosachtige” woning op, soms ook een “huisachtige” onderkomen met een pannen of een rieten dak; c) of een tussenvorm van een woonschip en een woonark, zoals scheepscasco’s met arkachtige opbouw. Woonboten in Blijdorp-Bergpolder Aan de Kanaalweg, Vroesenkade en het Gordelpad, in het Schie-Schiekanaal en het Noorderkanaal liggen in totaal 86 woonboten die voldoen aan bovenstaande omschrijving. Uitbreiding van het aantal is niet toegestaan in verband met brandveiligheid, ruimtebeslag en ruimtelijk beeld. De woonboten op de plankaart vallen in de nadere aanduiding “Woonboten toegestaan”. Op de plankaart is met een zone aangegeven in welke zone woonboten zijn toegestaan. De oeverkant is bestemd als “Groen”. De schuren op de oever worden positief bestemd. Toegestaan is één bijgebouw per ligplaats met een maximale oppervlakte van 20 m². De hoogte is maximaal 2.70 meter vanaf maaiveld.
4.14 Buitenruimte Er is in verhouding tot de andere wijken van deelgemeente Noord relatief veel openbare buitenruimte in Blijdorp en Bergpolder. 4.14.1 Openbaar groen Zoals reeds vermeld is het openbaar groen binnen de woonbuurten vrij schaars. Blijdorp-noord en Bergpolder-noordoost worden doorsneden door een aantal groenstroken in noordzuidrichting. Blijdorpzuid wordt doorsneden door de Statensingel. Helemaal ten westen van de wijken ligt het Vroesenpark. Dit park wordt goed gebruikt en heeft een belangrijke recreatieve functie voor de hele deelgemeente Noord. Het structurele openbaar groen is terug te vinden in de bestemming “Groen”. Het snippergroen is onderdeel van de bestemmingen “Verblijfsgebied” en “Verkeersweg”. 4.14.2 Binnenterreinen Er zijn een aantal bouwblokken met grote binnenterreinen, zoals bijvoorbeeld het Van Maanenblok in Bergpolder, waar een openlucht zwembad zit en het blok tussen de Schepenstraat en de Walenburgerweg, waar zich tennisbanen bevinden. In het binnenterrein van het ZO blok (kruising Statenweg/Stadhoudersweg) is de Gemeentewerken Werf Noord gevestigd. Deze gaat verhuizen naar een locatie in het Vroesenpark. Het binnenterrein krijgt de bestemming “Gemengde Bebouwing II”. Voor het terrein zal een bebouwingspercentage van maximaal 40% gelden, maximaal 1 bouwlaag met een plat dak. Op het binnenterrein van het ZO bouwblok Gordelweg/Statenweg bevindt zich een bedrijf waar auto’s worden opgeslagen en is als zodanig bestemd. Het Tuincentrum aan de Van Beuningenstraat 22 heeft een maatbestemming gekregen. De andere binnenterreinen zijn ingericht als tuin. (Bestemming “Tuin” en “Speel- en sportterreinen”) 4.14.3 Pleinen In Bergpolder-zuid en omgeving is momenteel weinig openbare buitenruimte aanwezig. Om meer buitenruimte te maken is een gedeelte van het bouwblok tussen de Heulstraat en de Vlaggemanstraat gesloopt. Naast een gedeeltelijke nieuwbouw van woningen en een ondergrondse parkeergarage zal de extra buitenruimte ingericht worden als plein. Het plein wordt zo ingericht dat er geen auto’s op parkeren. Het plein valt in de bestemming “Verblijfsgebied”.
35
4.15 Verkeer en vervoer 4.15.1 Auto Het plangebied wordt doorsneden en begrensd door een aantal wegen die een ontsluitende of verbindende functie hebben voor het autoverkeer. In de beleidsnota Verkeer en vervoer (gemeente Rotterdam, 1992) zijn de relevante wegcategorieën als volgt gedefinieerd: - Hoofdverzamelwegen: wegen op stedelijk niveau die op het externe wegennet aansluiten en die sociaal-economische centra verbinden (20.000 tot 60.000 motorvoertuigen per dag); - Verzamelwegen: wegen die stadsdelen ontsluiten en het lokale bestemmingsverkeer bundelen (10.000 tot 30.000 motorvoertuigen per dag); - Verkeersgebieden: wegen met een belangrijke verkeersfunctie op wijkniveau (2.450 tot 12.000 motorvoertuigen per dag); - Verblijfsgebieden: wegen met een beperkte verkeersfunctie (minder dan 2.450 motorvoertuigen per etmaal). “Duurzaam veilig verkeer” is landelijk beleid, hierin wordt de volgende terminologie gebruikt: - Verkeerswegen: hier heeft de afwikkeling van het gemotoriseerde verkeer de prioriteit. Dit betekent dat maatregelen primair gericht zijn op het bevorderen van een veilige afwikkeling van het verkeer. Stedelijke wegen met een stroomfunctie en wegen met een gebiedsontsluitingsfunctie behoren tot de verkeerswegen. - Verblijfsgebieden: in deze gebieden heeft de verblijfsfunctie de prioriteit en zal zo nodig de dominante positie van het gemotoriseerde verkeer worden teruggedrongen. - De verkeersafwikkeling van het gemotoriseerde verkeer wordt ondergeschikt aan activiteiten als winkelen, lopen en fietsen. De landelijke term is ook wel ’erftoegangsweg’. De noordelijk gelegen rijksweg A20 is onderdeel van de ruit. Deze rijksweg gaat in westelijke richting naar Hoek van Holland; via de A13 naar Den Haag en in oostelijke richting naar Utrecht. Naast de weg ligt een 50 meter brede strook, gemeten vanaf rand asfalt, waar niet in gebouwd mag worden in verband met zicht. In het noordwesten van deelgemeente Noord geeft de Stadhoudersweg (Verkeersweg) aansluiting op de A20 en de A13. Deze Stadhoudersweg is onderdeel van het Maastunnel tracé. Dit tracé voert vanaf het Kleinpolderplein en buigt bij de Statenweg af naar het zuiden. De Stadhoudersweg loopt als verkeersweg door naar de Schiekade, ook een verkeersweg, en vervolgens in de richting van het centrum. De Statenweg Noord wordt (na de aanleg van RandstadRail ) een interne verbinding die samen met de resterende straten behoort tot de categorie verblijfsgebied (erftoegangsweg). De verkeerswegen zijn als zodanig bestemd. De overige wegen vallen in de bestemmingen “Verblijfsgebied” en “Groen”. Parkeren Het parkeren vindt voornamelijk plaats in de openbare buitenruimte. De parkeersituatie in het gebied is zeer verschillend. In grote delen van Bergpolder is de parkeerdruk hoog tot zeer hoog. Rond de Schieweg is sprake van een capaciteitstekort. In Blijdorp varieert de parkeersituatie, soms is deze redelijk. Er is onder het Insulindeplein een ondergrondse parkeergarage toegestaan. Dit is op de plankaart aangegeven met een aanduiding. Voor het gehele plangebied geldt een vrijstelling t.b.v. (gedeeltelijke) ondergrondse parkeergarages voor 25 parkeerplaatsen. Tevens is er in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen t.b.v. al dan niet ondergrondse parkeergarages. Zoals reeds beschreven zal bij de Noorderhavenkade ondergrondse parkeergarage worden gerealiseerd. De realisatie van deze parkeergarage wordt gezien als enige structurele oplossing voor het parkeerprobleem, zonder dat dit ten koste gaat van de openbare ruimte. 4.15.2 Langzaam verkeer Het fietsverkeer op de verkeerswegen in Blijdorp en Bergpolder maakt gebruik van fietspaden, fietsstroken en parallelwegen. Een aantal verblijfsgebieden zijn ook voorzien van fietspaden of fietsstroken. Het onderliggende netwerk van fietspaden ligt grotendeels langs de hoofdwegenstructuur.
36
4.15.3 Openbaar vervoer De NS stations (Station Noord en Rotterdam Centraal) liggen op loopafstand voor bepaalde delen van het plangebied. Station Noord geeft aansluiting aan de noordoostzijde, met name Bergpolder-noord en Rotterdam Centraal bedient het gehele gebied. Er komt een RandstadRail (metro) halte aan de Statenweg ten noorden van de Stadhoudersweg. Door het gebied lopen de tramlijnen 3 en 5. Aan de zuid-westzijde van het gebied raakt lijn 8 (Schiekade) en lijn 4 (Bergweg) aan het plangebied. Het bussysteem doorsnijdt het gebied met de RET lijnen 33, 39 en 45. Op de route Schieweg/Schiekade rijdt de ZWN met een aantal lijnen. RandstadRail Op 28 oktober 1999 is door de Gemeenteraad van Rotterdam besloten RandstadRail volgens het verkorte Statenweg-tracé, inclusief een station nabij de kruising met de Stadhoudersweg te gaan realiseren. Hiervoor is het bestemmingsplan RandstadRail I opgesteld. RandstadRail moet een goed alternatief bieden voor de auto voor de ‘middenafstand’, 10 tot 30 kilometer. In het zuidelijk deel van de Randstad worden grote bouwplannen uitgevoerd in het gebied tussen Den Haag, Zoetermeer en Rotterdam. Om te zorgen voor een goede bereikbaarheid en om te voorkomen dat de leefbaarheid niet verslechtert. Ondanks groeiende verkeersstromen, is het van belang de nieuwe woongebieden te ontsluiten met een hoogwaardig vervoersysteem, waarbij tegelijkertijd de bestaande infrastructuur voor openbaar vervoer rendabeler gemaakt kan worden. Daarbij is de inzet de bestaande railsystemen van Rotterdam en Den Haag te koppelen via de Hofpleinlijn, de Zoetermeerlijn en de toekomstige ZoRolijn, de nieuwe verbinding tussen Zoetermeer en Rotterdam. Het tracé in Rotterdam sluit ten noorden van de A20 aan op het Hofpleintrace en bij het Rotterdam Centraal wordt een fysieke koppeling van het RandstadRail-tracé met het metronet gemaakt. Een directe koppeling via dit Rotterdamse ondergrondse tracé is van wezenlijk belang om de beoogde passagiersaantallen te halen. De lijn zelf valt in de bestemming “Spoordoeleinden ondergronds en bovengronds”. Hogesnelheidslijn Door het plangebied loopt het tracé van de toekomstige Hogesnelheidslijn.Voor dit gebied zijn drie bestemmingsplannen te raadplegen, namelijk; Het bestemmingsplan HSL-Klaverblad gemaakt door de dS+V 25 mei 1999, welke in procedure is. Het bestemmingsplan Klaverblad-zuid is door de Gedeputeerde Staten goedgekeurd op 12-09-2000. Tevens heeft GS op 29-08-2000 het bestemmingsplan HSL-Overschie goedgekeurd. De HSL-Zuid overbrugt de A20, de Vroesenkade, het Noorderkanaal en de Kanaalweg op een kunstwerk. Vanaf de A20 loopt de HSL-zuid gebundeld met de bestaande spoorlijn Utrecht-Rotterdam door bestaand stedelijk gebied. De HSL-zuid gaat over de Stadhoudersweg door middel van een kunstwerk. Het is niet aannemelijk dat de komst van de HSL zal leiden tot verslechtering van de leefbaarheid van het gebied. Het spoort bevindt zich op redelijk grote afstand van de huidige bebouwing. Bovendien zal het treinverkeer nauwelijks toenemen. De Hogesnelheidstrein rijdt nu al over het bestaande spoor en met de komst van de Betuwelijn zal een groot aantal goederentreinen van deze lijn verdwijnen.
37
38
5. Water 5.1. Beleidskader Water Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de 4e Nota Waterhuishouding (december 1998). Deze Nota staat in het teken van het integraal duurzaam (stedelijk) waterbeheer, met het oog op zowel kwaliteit als kwantiteit (droge voeten). In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten en waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven, en is een werknorm voor het percentage oppervlaktewater (oa in bebouwd gebied) vastgelegd. In de wijziging op de WRO per 1 november 2003 is de Watertoets wettelijk verplicht gesteld. Het beleid van de Provincie Zuid-Holland over water is vastgelegd in het beleidsplan Milieu en Water 2000-2004. In het beleidsplan is veel aandacht voor stedelijk waterbeheer, met voldoende waterberging in stedelijk gebied. Voorts stelt de Provincie Zuid-Holland in haar Nota Planbeoordeling 2002 het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan verplicht en heeft zij als richtlijn 10 % oppervlaktewater in bebouwd gebied geformuleerd. In de Deelstroomgebiedsvisies is voor Rotterdam de opgave het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Op basis van de Keur verlenen de Waterschappen hun vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en van werken die de waterhuishouding beïnvloeden. Waterbeleid in Rotterdam De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2000 het Waterplan Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan zijn lange termijn streefbeelden en kwaliteitsdoelstellingen, geformuleerd die een beeld geven van de gewenste situatie voor het watersysteem in heel Rotterdam. De streefbeelden hebben een integraal karakter, niet alleen waterkwaliteit en -kwantiteit, maar ook natuurwaarden en belevingswaarden spelen een rol. 1. Bij het streefbeeld de groene wiggen staat de natuur centraal. Dit streefbeeld is van toepassing op gebieden met watersystemen die een grote natuurlijke component bezitten of deze in potentie hebben. 2. In de blauwe ring spelen zowel de belevingswaarde als ruimte voor natuur een rol. Dit streefbeeld heeft betrekking op de watersystemen in de wijken die als een ring om de compacte stad heen liggen. Kenmerkend voor deze gebieden is de ruimere stedenbouwkundige structuur, waar meer ruimte is gecreëerd voor water en groen. 3. Bij het water in de compacte stad staat de belevingswaarde centraal. Dit streefbeeld heeft betrekking op de singels in de oude stadswijken en het centrum van Rotterdam. Het waterplan is tevens het kader waarbinnen afstemming met de waterbeheerder (in dit geval het Hoogheemraadschap van Schieland) plaatsvindt. De rapportage ‘Wateroverlast Rotterdam’ en de ‘nulmeting monitoring waterkwaliteit’ vormen belangrijke input voor de karakterisering van het watersysteem.
5.2. Samenwerking met de waterbeheerder De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders tot een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente overleg gevoerd met de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap van Schieland. Er heeft een aantal keren in algemene zin overleg plaatsgevonden over de watertoets in bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan BlijdorpBergpolder hebben het Hoogheemraadschap en de gemeente samen besproken op 3 oktober 2003.
39
5.3. Huidige watersysteem Oppervlaktewater Het plangebied ligt in het bemalingsdistrict 72 (Blijdorp). De afvoer van water uit de wijken rond de Heemraadsingel, Essenburgsingel, Provenierssingel en Statensingel vindt plaats via de singels in het Vroesenpark, waar het gemaal Vroesenpark het water uitslaat op het Noorderkanaal (Delflands boezem). Aan de Stadhoudersweg ter hoogte van de kruising met de HSL staat gemaal Blijdorp. De waterkwaliteit in de singels voldoet niet aan het streefbeeld van het waterplan. o.a. door riooloverstorten op de Statensingel. In het noorden van het plangebied liggen het Schie-Schiekanaal en het Noorderkanaal. Dit boezemwater wordt vanaf de Delftse Schie tot de Bergsluis beheerd door het Hoogheemraadschap van Delfland. Langs dit water ligt een waterkering, in beheer bij Schieland. Deze waterkering is op de plankaart aangegeven met een dubbelbestemming “Waterkering”, hier gelden bouwbeperkingen. De hoofdwatergangen (in beheer bij Schieland) zijn met een keurstrook van 5 meter vanaf de waterbestemming aangegeven op de plankaart, binnen de keurstrook gelden bouwbeperkingen. Regen en afvalwatersysteem De wijken Blijdorp en Bergpolder hebben een gemengd rioolstelsel. Het neerslagwater dat op verharde oppervlakten valt wordt afgevoerd via het riool. Aan de Statensingel is een hoofdgemaal rioolwater gesitueerd, bestemd als “Gemaal”. Vanaf dit gemaal loopt langs de Statensingel een rioolwaterpersleiding, deze is met een zakelijke rechtsstrook van 4 meter aan weerszijden als zodanig bestemd.
5.4. De wateropgave Om de waterkwaliteit in het Vroesenpark te verbeteren, wordt het Singelplan Blijdorp ontworpen dat voorziet in een gewijzigde afvoerrichting, zodat het water ‘van schoon naar vuil’ stroomt en de kwaliteit en de belevingswaarde van het water kan toenemen. Er is nog geen besluit tot de uitvoering van maatregelen. De ruimtelijke gevolgen blijven naar verwachting beperkt tot het verplaatsen van een van de gemalen. Binnen het plangebied zijn geen zoekruimtes voor waterberging voorzien door het hoogheemraadschap van Schieland. De waterkwaliteit zal worden meegenomen met het plan van aanpak voor de wateroverlastproblematiek in het centrumgebied van Rotterdam, dat momenteel wordt opgesteld door gemeente en hoogheemraadschap. Ook in het kader van het Singelplan zijn maatregelen voorzien. Over de ruimtelijke uitwerking van de maatregelen zijn op dit moment nog geen concrete uitspraken te doen. Aangezien het bestemmingsplan ook in de bestemmingen “Groen” en de verkeersbestemmingen water toestaat kunnen de maatregelen die in het singelplan worden voorgestaan zonder planwijziging worden doorgevoerd. Het bestemmingsplan biedt vanwege het beheerkarakter geen kansen en geen beperkingen voor de uitvoering van het plan voor de wateroverlast in het Centrum. Voor het deel van de stad waarin het plangebied ligt, zal Schieland in 2004 een peilbesluit opstellen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in grootschalige (vervangende) nieuwbouw. Het gemengde rioolstelsel dat in het grootste deel van de stad aanwezig is wordt waar mogelijk omgevormd tot een gescheiden rioolstelsel. Thans wordt het grootste deel van het (relatief schone) neerslagwater afgevoerd naar een rioolwaterzuivering. In de periode 2003-2007 zal onder de hoofdwegen in Blijdorp en Bergpolder een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd. Het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder maakt het mogelijk om onder het park op de gedempte Noorderhaven een parkeergarage te realiseren. Als de parkeergarage in 1 laag wordt gerealiseerd zou deze afhankelijk van de gekozen variant een oppervlakte van maximaal 1,8 hectare kunnen hebben. Het Hoogheemraadschap geeft aan dat als de parkeergarage wordt voorzien van een laag aarde (wat de bedoeling is) er geen sprake is van het toevoegen van verhard oppervlak, zodat het compensatiebeginsel hierop niet van toepassing is. Als in de nieuwe situatie het plantsoen drainage krijgt waardoor de riolering extra wordt belast dan dient waterberging te worden gerealiseerd, hieraan dient bij het bouwplan aandacht te worden besteed.
40
6. Milieu 6.1. Beleid Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen; dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is er op gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen. De hoofdlijnen van het Rotterdamse milieubeleid zijn vastgelegd in het Rotterdams Milieuperspectief 2002 – 2007. Dit derde Rotterdamse Milieubeleidsplan (RMP3) ligt in het verlengde van het in 1995 vastgestelde RMP2. De nadruk ligt nu echter meer op de methodes en instrumenten om de geformuleerde beleidsdoelstellingen te bereiken. Om die redenen is de RMP3 gekoppeld aan het Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam. De collegeprioriteiten zijn daarbij vertaald naar een zevental Speerpunten Milieu, te weten: 1. Beperking van eventueel ongemak dat bedrijven ondervinden van milieuregelgeving. 2. Richten van overheidsinspanningen op het gebied van leefbaarheid op wijkniveau. 3. Veilig stellen van ruimte voor stedelijke ontwikkeling in combinatie met verantwoorde leefkwaliteit. 4. Waarborgen van het veiligheidsniveau in de stad en de haven door met een consequente vergunningvergeving en handhaving het bedrijvenbestand bij te houden. 5. Het aantrekken en inzetten van rijksmiddelen voor bodemsanering, gericht op maximale voortgang van stedelijke bouwplannen. 6. Veilig stellen van de commerciële waarden van de grond (uitgeefbaarheid) van het verzelfstandigd Havenbedrijf op lange termijn. 7. De eerstvolgende rapportage luchtkwaliteit wordt van een strategie voorzien, waarbij realistische normen worden gecombineerd met realistische maatregelen. In maart 2001 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (het structuurplan voor de gemeente Rotterdam) vastgesteld. In het RPR 2010 worden met betrekking tot milieu en gezondheid aandachtsgebieden en kwaliteitsgebieden aangegeven. In de aandachtsgebieden is de milieubelasting zo hoog dat de kans op gezondheidsklachten van de bevolking niet acceptabel is. Kwaliteitsgebieden zijn gebieden waar de milieukwaliteit met betrekking tot geluid, luchtverontreiniging en externe veiligheid juist uitzonderlijk goed is. Deze gebieden zijn in Rotterdam zelf nauwelijks aanwezig. De in het RPR 2010 gestelde ambitie is om de kwaliteitsgebieden te handhaven en uit te breiden en om de aandachtsgebieden in aantal en omvang te verminderen.
6.2. Geluid Geluidshinder kan worden veroorzaakt door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven aan wat als maximaal acceptabele geluidbelasting wordt gezien bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting is een onderscheid gemaakt tussen bestaande situatie en nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies. 6.2.1. Wegverkeer Voor de meeste wegen in het plangebied geldt (nu of in de toekomst) een 30 km regiem. Deze wegen hoeven ingevolge de Wet geluidhinder niet betrokken te worden bij geluidsonderzoek. Op grond van artikel 77 Wet geluidhinder moet voor alle nieuwe situaties die een bestemmingsplan mogelijk maakt binnen een zone langs een weg waar 50 km/uur of meer mag worden gereden een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Bij 50 km wegen is deze zone 200 meter aan weerszijden (bij wegen met 3 of meer rijbanen is dit 350 meter).
41
6.2.2. Railverkeer Langs een spoorlijn ligt een toetsingszone waarbinnen bij het plannen van nieuwe geluidsgevoelige functies onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevel moet worden gedaan. Voor nieuwe gevoelige bestemmingen geldt een voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A). Hiervan kan met een goede motivatie worden afgeweken en kan een hogere grenswaarde vastgesteld worden tot ten hoogste 70 dB(A). Het plangebied wordt doorsneden door de RandstadRail die hier onder de grond ligt. Voor ondergrondse railverbindingen geldt een toetsingszone van 25 meter aan weerszijden, binnen deze zone dient bij nieuwe ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan geluidshinder en trillingshinder. Het plangebied wordt eveneens doorsneden door de spoorlijn Rotterdam-Utrecht die hier samenvalt met de HSL, langs deze spoorverbinding ligt een toetsingszone van 700 meter aan weerszijden. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk zodat in dit plan geen aandacht hoeft te worden besteed aan railverkeerslawaai. 6.2.3. Bedrijven Als bijlage bij de voorschriften is een bedrijvenlijst opgenomen. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar afstandsnormen gegeven. Dit zijn indicatieve afstanden die betrokken moeten worden bij nieuwe ontwikkelingen. De bedrijven die momenteel in of naast het plangebied zijn gevestigd worden geacht in een woongebied te passen. Bijna altijd heeft het milieuaspect geluid de grootste te hanteren afstand van bedrijven tot woningen. Er zijn geen grote “lawaaimakers” in de buurt waarvan de geluidscontour over Blijdorp Bergpolder ligt.
6.3. Luchtkwaliteit Als een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, dan zal de luchtkwaliteit moeten worden bepaald. De mate waarin de buitenlucht is verontreinigd met schadelijke stoffen is bepalend voor de luchtkwaliteit. Bij de verontreiniging wordt gekeken naar de jaargemiddelden van schadelijke stoffen. De normen voor luchtkwaliteit zijn gegeven in het nieuwe Besluit luchtkwaliteit (5 augustus 2005). Het Besluit geeft normen voor de buitenlucht, maar die normen gelden niet voor de werkplek. Daar geldt de wetgeving op het gebied van de arbeidsbescherming. In het Besluit luchtkwaliteit zijn voor een aantal stoffen grenswaarden aangegeven, uitgedrukt in het aantal microgram van die stof per m3 buitenlucht. De concentraties van zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood liggen in Rotterdam en omgeving ruim onder de grenswaarden. Voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof geldt dat de gemiddelde concentraties per jaar niet boven de 40 μg/m³ mag uitkomen. De grenswaarden voor NO2 en fijn stof worden nu nog op veel plaatsen in Nederland overschreden, maar door technische ontwikkelingen zal de situatie verbeteren. De grenswaarde voor fijn stof moet in 2005 worden bereikt, die voor NO2 in 2010. Voor fijn stof wordt naast het jaargemiddelde ook gekeken naar het aantal dagen met een hoge concentratie. De daggemiddelde concentratie mag maximaal 35 keer per jaar hoger zijn dan 50 μg/m³. In het Besluit luchtkwaliteit is het begrip ‘saldering’ ingevoerd. Door saldering mag de luchtkwaliteit voor een aantal personen boven de grenswaarde uitkomen, zo lang er in een groter gebied maar een verbetering van de luchtkwaliteit ontstaat. Bij het meten van fijn stof wordt zeezout ten onrechte meegenomen als schadelijke stof. Zo ontstaat een vertekend beeld van de luchtkwaliteit. Het nieuwe Besluit hanteert ook een nieuwe Meetregeling. In die regeling wordt rekening gehouden met de bijdrage van natuurlijke stoffen. In Rotterdam en omgeving wordt de gemeten concentratie fijn stof met 6 μg/m³ verlaagd. Tevens wordt het aantal keer dat de waarde voor het daggemiddelde wordt overschreden met 6 dagen per jaar verminderd. Om het luchtkwaliteitsprobleem op te lossen, zullen de plannen uit het Nationaal Luchtkwaliteitplan uitgevoerd moeten worden. Naast dit plan worden voor Rotterdam verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven in de “Uitwerking van het Plan van Aanpak knelpunten Rotterdam”. Plangebied Ingevolge artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 dienen bestuursorganen bij bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben op de luchtkwaliteit de grenswaarden in acht te nemen. Het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder is een conserverend bestemmingsplan dat géén toevoeging van functies danwel van mensen mogelijk maakt. Het bestemmingsplan zal daarom niet leiden tot een toename
42
van de luchtverontreiniging of van het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan luchtverontreiniging die de grenswaarden overschrijdt. Er is daarom in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit. Ingevolge het Besluit luchtkwaliteit is de gemeente verplicht om een plan van aanpak op te stellen voor alle locaties met een plandrempeloverschrijding (56 microgram/m3) in 2002, dit geldt dus zowel voor snelwegen als voor binnenstedelijke wegen. In 2004 is het Plan van aanpak knelpunten luchtkwaliteit Rotterdam opgesteld. Dit plan van aanpak moet gezien worden als een eerste richtinggevende inventarisatie naar de meest effectieve maatregelen in een proces om te komen tot het daadwerkelijk uitvoeren van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Parkeergarages Het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder maakt de realisatie mogelijk van een parkeergarage bij de Noorderhavenkade (max. 700 plaatsen) en bij het Insulindeplein (max. 200 plaatsen). De parkeerdruk in de wijk is erg hoog, er wordt thans ook op ongewenste plaatsen in het verblijfsgebied geparkeerd. De parkeergarages zijn derhalve ter vervanging van bestaande parkeerplaatsen in de omgeving. Deze ontwikkelingen leiden dus niet tot extra verkeersbewegingen in de wijk. Wel is er sprake van een beperkte verschuiving van verkeersbewegingen in de nabijheid van de parkeergarages. Het in beeld brengen van de luchtkwaliteit langs de wegen die naar de parkeergarages leiden is feitelijk het in beeld brengen van de huidige situatie. Dit is al gebeurd in het Plan van aanpak knelpunten luchtkwaliteit Rotterdam. In het kader van dit bestemmingsplan is daarom geen onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit. In het kader van de bouwvergunning voor de parkeergarages dient aandacht te worden besteed aan de luchtkwaliteit binnen en bij de ingang, met name aan de benzeenconcentratie. Rijksweg A20 In opdracht van de provincie Zuid-Holland is door TNO met het RR scenario berekend waar de NO2grenswaardecontour langs de A20 in 2010 ligt. De 40 microgram stikstofdioxiode-contour ligt ter plaatse van het plangebied circa 345 meter uit de wegas van de A20. Dit betekent dat een groot deel van het plangebied binnen de grenswaardecontour van de A16 ligt. In het kader van het knelpuntenoverleg Ring Rotterdam hebben de Provincie, Rijkswaterstaat en de gemeenten aan de ring een groot aantal maatregelen onderzocht. Een aantal van deze maatregelen is per locatie door TNO doorgerekend op effectiviteit. In het Oude Noorden (waaronder Blijdorp-Bergpolder) wonen veel mensen binnen de grenswaardecontour. De 80-km maatregel toepassen op de A20 heeft hier een vrij groot effect en kan snel worden uitgevoerd. De aanleg van de A13/16 en de aanleg van een tunnel hebben een groter effect, maar dit zijn grootschalige ingrepen die niet snel kunnen worden gerealiseerd. Binnenstedelijke wegen De jaarlijkse afname van de NO2-concentratie is waarschijnlijk minder dan de 2 microgram/m3 waarmee op basis van het Blk de plandrempel jaarlijks afneemt. Daarom wordt ook langs een aantal binnenstedelijke wegen in Rotterdam in 2010 een overschrijding van de grenswaarde op de gevels van de nabijgelegen bebouwing verwacht. Het gaat om de volgende drukke binnenwegen: Schieweg, Stadhoudersweg en Statenweg. Aan deze wegen wordt aandacht besteed in het Plan van aanpak knelpunten luchtkwaliteit Rotterdam en de uitwerking daarvan. Maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit Om de luchtkwaliteit te verbeteren zijn voor de toekomst diverse luchtkwaliteit maatregelen voorzien. Hieronder wordt nader op deze maatregelen ingegaan. Luchtkwaliteit verbeterende maatregelen op (inter)nationaal niveau Tot 2015 nemen de concentraties van NO2 en PM10 af door maatregelen bij verkeer en industrie in binnen- en buitenland. Over de te nemen maatregelen zijn afspraken gemaakt door de overheden. De afgesproken maatregelen zijn verwerkt in een scenario (het zogenaamde scenario Referentie Raming ofwel RR-scenario) dat ten grondslag ligt aan de berekening van de NO2- en PM10-concentraties in de 2010. Voorbeelden van concrete maatregelen zijn: · stellen van emissie (Euro-) normen bij verkeer · stimuleren van verschuivingen in de brandstofmix bij verkeer · realiseren van maatregelen bij de industrie door toepassing van NeR (Nederlandse emissie Richtlijnen), BEES (Besluit Emissie-eisen Stookinstallaties) en Besluit Verbranding Afvalstoffen.
43
In het Nationaal Luchtkwaliteitsplan 2004 (ministerie VROM, februari 2005) wordt aangegeven welke maatregelen rijk, provincies en gemeenten treffen om zo veel mogelijk aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 te voldoen binnen de gestelde termijn. Eind 2005 wordt nog een vervolgdocument opgesteld met concrete maatregelen en beleidskeuzes. Voorbeelden van acties uit het Nationaal Luchtkwaliteitsplan 2004 voor de sector verkeer zijn: · fiscale stimulering van roetfilters bij nieuwe dieselpersonenauto’s; · fiscale stimulering van vervroegde introductie van schone vrachtwagens en bussen; · bepleiten in EU voor een forse aanscherping van fijn stof norm voor vrachtwagens en bussen. Luchtkwaliteit verbeterende maatregelen op lokaal niveau In het Uitvoeringsprogramma bij het Plan van Aanpak knelpunten luchtkwaliteit Rotterdam (Gemeente Rotterdam, 2004) zijn de volgende maatregelen opgenomen, die niet zijn meegenomen in de berekening van de NO2- en PM10-concentraties: · Grootschalige toepassing van stadsverwarming en restwarmte in nieuwbouw en bestaande bouw; · Vervanging en onderhoud van gemeentelijke voertuigen: o opstellen mobiliteits- en voertuigplan gericht op invoering schone voertuigtechnologie; o roet- en NOx-filters op 80 bussen van de RET; o roetfilters op 30 vuilniswagens van de Roteb; o roetfilters voor Roteb-veegmachines en kleinere dieselvoertuigen. · Opnemen van milieu-eisen in de concessie voor het vervoergebied van de RET; · Opstellen vervoerplannen voor Rotterdamse diensten; · Aanpak van binnenstedelijke knelpunten: o versnellen uitvoering maatregelen uit Uitvoeringsprogramma Verkeer en Vervoer; o onderzoeken en implementeren aanvullende maatregelen. · Aanpak van scheepvaartemissies: o onderzoeken effecten en bepalen en implementeren maatregelen.
6.4. Bodem In 2000 is de Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Als er situaties met een risico voor de gezondheid ontstaan door een nieuwe ontwikkeling worden deze gelijk aangepakt. Bij overdracht van de grond moet een verklaring van schone grond overhandigd worden. Plangebied Blijdorp is in 1994-1995 integraal onderzocht op bodemverontreiniging omdat het gebied in de jaren ’30 is opgehoogd met (mogelijk sterk verontreinigd) baggerslib. Het gebied bleek minder verontreinigd dan was verwacht. De ondergrond is licht verontreinigd en de bovenste meter is matig verontreinigd, voornamelijk met koolassen. De noorderhaven is in 1931-1932 gegraven. In 1940 wordt de noorderhaven gedempt met oorlogspuin. Uit een bodemonderzoek dat eind jaren ’80 is gehouden blijkt dat de bodem in de gedempte noorderhaven ernstig is verontreinigd met zware metalen en PAK’s (Polycyclische aromatische koolwaterstoffen). In de wijk Bergpolder is de bovenste meter grond (de contactzone) matig verontreinigd, de ondergrond is sterk verontreinigd. Er zijn waarschijnlijk relatief veel HBO-tanks in het gebied aanwezig. Bij nieuwe ontwikkelingen zal de bodem moeten worden gesaneerd.
6.5. Externe veiligheid Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets voer de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) als onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. In artikel 1 van de voorschriften is aangegeven wat kwetsbare objecten en wat beperkt kwetsbare objecten zijn. In tegenstelling tot het plaatsgeboden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het
44
groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijk slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo’n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor tien slachtoffers en 10-7/jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en buisleiding ligt de lijn op 10-4/jaar voor 10 slachtoffers en 10-6/jaar voor 100 slachtoffers. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd. Hieronder wordt ingegaan op de drie externe-veiligheidsaspecten die relevant zijn voor BlijdorpBergpolder, wegtransport van gevaarlijke stoffen, het LPG-vulpunt en de opslag van vuurwerk. Het railtransport van gevaarlijke stoffen heeft op de spoorlijn Rotterdam-Utrecht een lage intensiteit zodat er geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour langs deze spoorlijn ligt. De veiligheidscontouren van Rotterdam Airport liggen op grote afstand van het plangebied, zodat dit geen rol speelt. Er zijn geen bedrijven met een veiligheidscontour in het plangebied of in de omgeving van het plangebied. Plangebied Wegtransport gevaarlijke stoffen Over de rijksweg A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Langs transportroutes van gevaarlijke stoffen ligt een 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Binnen deze contour zijn geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan. In de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen (maart 2003) die in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is opgesteld door Adviesgroep AVIV bv zijn indicatieve berekeningen gedaan naar externe veiligheid langs Rijkswegen en provinciale wegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Uit de Risicoatlas blijkt dat bij de A20 tussen het Kleinpolderplein en het Terbregseplein er geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour is danwel dat deze risicocontour niet buiten de rand van de weg ligt. De 10-8 plaatsgebonden risicocontour ligt bij dit wegtracé op circa 210 meter vanaf de weg. Deze contour geldt als aandachtsgebied voor het groepsrisico. Bij nieuwe ontwikkelingen in deze zone waardoor het aantal personen dat in het gebied aanwezig is siginficant toeneemt dient het groepsrisico in beeld te worden gebracht. In het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder is hiervan geen sprake. Transport gevaarlijke stoffen over rail De spoorlijn van Rotterdam naar Gouda ligt ten noorden van het plangebied, gaat met een bocht door het westen van het gebied heen en komt dan ten zuiden van het plangebied bij Centraal Station. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. In de Risicoatlas Spoor (juni 2001), die in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is opgestel door DHV Milieu en Infrastructuur bv, zijn indicatieve berekeningen gedaan naar externe veiligheid langs het spoor. Op het betreffende spoorwegtracé is geen sprake van een -6 -8 10 plaatsgebonden risicocontour die buiten de spoorlijn zelf ligt. De 10 plaatsgebonden risicocontour, het aandachtsgebied voor groepsrisico, ligt op het tracé van Rotterdam naar Gouda op 380 meter van het spoor. Bij nieuwe ontwikkelingen in deze zone waardoor het aantal personen dat in het gebied aanwezig is siginficant toeneemt dient het groepsrisico in beeld te worden gebracht. In het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder is hiervan geen sprake. LPG-vulpunt In het Besluit LPG-tankstations milieubeheer is vastgelegd dat rondom het vulpunt van een LPGopslagtank een veiligheidscontour van 80 meter aangehouden dient te worden. Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPGtankstations zijn vastgelegd. Deze afstandsnormen zijn in de plaats getreden van de 80-meter veiligheidscontour die is vastgelegd in het Besluit LPG-tankstations milieubeheer. Welke afstandsnorm er gelden rond een vulpunt is thans afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar. De ministeriële regeling bevat de volgende afstandsnormen: - als in de milieuvergunningen is vastgelegd dat er niet meer dan 1000 m3 LPG per jaar mag worden -6 verkocht geldt een veiligheidscontour van 45 meter rondom het vulpunt (dit is een berekende 10 plaatsgebonden risicocontour);
45
- als in de milieuvergunning is vastgelegd dat er niet meer dan 1500 m3 LPG per jaar mag worden verkocht ligt de veiligheidscontour op 110 meter van het vulpunt; - bij een doorzet van meer dan 1500 m3 moet de veiligheidscontour worden berekend. Tussen de weghelften van de Stadhoudersweg is een verkooppunt voor motorbrandstoffen met een LPG-vulpunt gelegen. De doorzet van LPG is de afgelopen jaren ruim onder de 1000 m3 geweest. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid kan tot een hoeveelheid van 1000 m3 per jaar worden verkocht, deze hoeveelheid is als maximum vastgelegd in de voorschriften. Op de plankaart is rondom het vulpunt een veiligheidscontour van 45 meter aangegeven. Binnen de 45 meter veiligheidscontour zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gelegen. Bij LPG-tankstations met een doorzet tot 1500 m3 per jaar dient binnen een invloedsgebied van 150 meter rondom het vulpunt aandacht te worden besteed aan het groepsrisico. Binnen 150 meter vanaf het vulpunt aan de Stadhoudersweg is de personendichtheid zo gering dat het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde zit. Er zich geen knelpunt op het gebied van groepsrisico voordoet. De LPG die dit verkooppunt nodig heeft wordt over de Stadhoudersweg aangevoerd vanaf het Kleinpolderplein. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van dit binnenstedelijke LPG-transport ligt binnen de bestemming “Verkeersweg”. Er ligt dus geen zone langs de weg waarmee bij nieuwe bestemmingen rekening moet worden gehouden. Bij nieuwe ontwikkelingen in de buurt van de weg dient wel aandacht te worden besteed aan het groepsrisico, dit is hier niet het geval. Vuurwerk Om in aanmerking te komen voor een vergunning voor het opslaan en verkopen (in de laatste dagen van het jaar) van consumentenvuurwerk dient men te beschikken over een opslagruimte (kluis) die voldoet aan een aantal veiligheidseisen. Bij consumentenvuurwerk tot 10.000 kg mogen zich binnen een zone van 8 meter vanaf de deur van de kluis (veiligheidszone) geen gevoelige bestemmingen bevinden. Bij vuurwerkopslagen boven 10.000 kg moeten per bufferbewaarplaats – afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen vuurwerk – veiligheidsafstanden variërend van 20 tot 48 meter in acht genomen worden. Binnen de gemeente Rotterdam komen alleen vuurwerkopslagplaatsen tot 10.000 kilo voor. Bij het plannen van nieuwe gevoelige bestemmingen dient deze veiligheidsafstand in acht te worden genomen. Binnen het plangebied zijn een aantal opslagruimten met vergunning aanwezig. In het onderhavige bestemmingsplan zijn de gevoelige bestemmingen niet dichter bij de opslagruimten komen te liggen dan in het voorgaande plan.
6.6. Leidingen Langs de Kanaalweg en Gordelweg ligt een ondergrondse hoogspanningsleiding. In het plangebied ligt ook een aantal rioolwaterpersleidingen. Deze leidingen zijn met bijbehorende zakelijke rechtstroken van 4 meter aan weerszijden op de plankaart aangegeven.
6.7. Duurzaamheid Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Hoe de gemeente om wil gaan met duurzaamheid op deze schaalniveaus is vastgelegd in de nota “Duurzaam Bouwen Rotterdam” (23-1-1997). In 2001 is begonnen met het vernieuwen van deze nota op basis van de beleidskoers zoals die is beschreven in het RMP3. Uiteraard spelen de hierin geschetste duurzaamheidmaatregelen het eerst een rol bij het plannen van nieuwe functies en het bouwen van nieuwe gebouwen. Mochten er in de toekomst nieuwe bouw- of inrichtingsplannen ter sprake komen dan zullen deze duurzaamheidprincipes zoveel mogelijk worden gehanteerd. In het kader van dit beheer-bestemmingsplan betekent rekening houden met duurzaamheid het (juridisch) mogelijk maken van een aantal duurzaamheidmaatregelen die in bestaande wijken genomen kunnen worden, zoals: - het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers, glasbakken etc; - het aanleggen van watergangen, retentievijvers; - het verbeteren van de fiets-infrastructuur in de wijk; - het reserveren van ruimte voor fietsenstallingen; - het ondergronds of decentraal parkeren van auto’s.
46
7. Sociale veiligheid en leefbaarheid Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiek-ruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto’s en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte. Voor het bestemmingsplan dat grotendeels conserverend van aard is en waarin dus geen grote functionele wijzigingen worden voorgesteld bestaan er weinig mogelijkheden om bovenstaande aspecten door middel van fysiekruimtelijke ingrepen te verbeteren. Het zonodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid in het plangebied zal daarom vooral uitgevoerd moeten worden via beheersmaatregelen. Het bestemmingsplan maakt het wel mogelijk om kleine fysieke ingrepen in de buitenruimte te plegen, zoals bijvoorbeeld het ondergronds aanbrengen van afvalcontainers.
47
48
8. Handhaving In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat. Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt. Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.
49
50
9. Financiële uitvoerbaarheid In het bestemmingsplan Blijdorp/Bergpolder zijn de ontwikkelingen van twee ondergrondse parkeergarages opgenomen. De eerste is gelegen aan de Noorderhavenkade. Deze parkeergarage zal niet eerder door de gemeente gerealiseerd worden dan het moment waarop er via subsidies en andere opbrengsten voldoende dekking voor is. De tweede is de parkeergarage aan het Insulindeplein. Het college heeft besloten om de bouwkosten van deze parkeergarage ten laste te brengen van het Parkeerfonds nieuwe stijl. De stallingsgarage Insulindeplein is opgenomen in het Bouw en Investeringsprogramma (B&I) stallen en parkeren. De kosten die ten laste van de grondexploitatie komen worden gedekt uit dit B&I. Vanuit financieel oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de ondergrondse parkeergarage aan het Insulindeplein.
51
52
10. Maatschappelijke uitvoerbaarheid 10.1 Vooroverleg In het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (BRO) is het voorontwerp-bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder toegezonden aan: 1. Provinciale Planologische Commissie 2. Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) 3. VROM-Inspectie Regio Zuid-West 4. Rijksdienst voor de Monumentenzorg 5. BV Transportnet Zuid-Holland 6. Brandweer Rotterdam 7. Ministerie van Defensie 8. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Directie ZuidHolland 9. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 10. Ministerie van Economische Zaken 11. Nederlandse Gas Unie (Gastransport Services) 12. N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij 13. Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek 14. NS RIB GJZ Buro Planologie ( NS Vastgoed) 15. Pro Rail (onderdeel Projectorganisatie Betuwe-route) 16. KPN Telecom BV 17. Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) 18. Waterschap IJsselmonde 19. Zuid-Hollandse Milieufederatie 20. Recreatieschap Midden-Delfland 21. PTT Telecommunicatie 22. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam en de Beneden-Maas 23. Rijksluchtvaartdienst 24. Directeur-generaal van de Energievoorziening 25. Hoogheemraadschap van Schieland 26. Regionaal Economisch Overlegorgaan Rijnmond 27. Rotterdamse Vrouwenraad Door de partijen vermeld onder nummer 1 tot en met 15 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Daarvan hadden de partijen 7 tot en met 15 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen. Hieronder volgt een samenvatting van de ontvangen schriftelijke inhoudelijke reacties en het commentaar hierop. 1.
Provinciale Planologische Commissie (PPC)
1.1. Cultuur 1.1.1. Beschermd stadsgezicht Voor het gebied is een aanwijzing ex artikel 35 Monumentenwet in voorbereiding. Met het oog hierop wordt verzocht aanvullende voorschriften in het bestemmingsplan op te nemen om de met de structuur van het gebied nauw verbonden specifieke architectonische kenmerken van het stadsgezicht te beschermen. In het kader hiervan verwijst de PPC naar de overlegreactie van de Rijksdienst monumentenzorg (RDMZ). De RDMZ heeft in haar reactie van 3 maart 2004 te kennen gegeven de opgenomen bebouwingsvoorschriften te summier te vinden omdat deze zich in hoofdzaak beperken tot het vastleggen van bouwhoogten en kapvormen.
53
Om daadwerkelijke bescherming te bieden aan de specifieke, architectonische kenmerken van het gezicht dienen volgens de RDMZ in het plan aanvullende voorschriften te worden opgenomen die het mogelijk maken na te gaan of aanvragen voor nieuwbouw of ingrijpende verbouwing de eenheid van het gezicht van de bestaande bebouwing niet verstoren. RDMZ heeft daarbij in gedachte de voorwaarde dat nieuwbouw of uiterlijke wijzigingen qua vorm, detaillering en materiaalgebruik dienen te passen in het beschermde stadsgezicht. Voor nadere bepalingen hieromtrent wordt verwezen naar een toetsingskader hieromtrent, bijvoorbeeld een welstandsnota of adviezen van een welstandscommissie. RDMZ vraagt om te dien aanzien een voorwaarde in het plan op te nemen. De PPC verbindt goedkeuringsconsequenties aan de afwikkeling van dit onderdeel (G2). Het advies van de RDMZ (ad 4) is om deze reden in dit onderdeel geïntegreerd. Commentaar De op 29 april 2004 vastgestelde ‘Koepelnota Welstand Rotterdam’ heeft dit plangebied aangemerkt als ‘bijzonder welstandsgebied’. De nota bevat voor specifieke gebieden en structuren criteria waarbij ook specifieke aandacht wordt besteed aan verschillende beschermde stadsgezichten. Als beschermd stadsgezicht krijgt Blijdorp - Bergpolder een bijzonder welstandsniveau. De koers is het behoud en herstel van de uitzonderlijk hoge ruimtelijke kwaliteit in het gebied. De welstandstoets is gericht op de gevolgen van ingrepen voor het gebouw zelf, en voor het gebied als geheel, en op de gevolgen voor de samenhang tussen beiden. In Blijdorp - Bergpolder zal daarbij het accent liggen op de stedenbouwkundige compositie als geheel, de gelijksoortige behandeling van ingrepen per architectonische eenheid en de continuïteit van het straatbeeld. Bovendien is uitgangspunt dat ingrepen worden gedaan conform de oorspronkelijke detaillering, kleur en materiaalgebruik. De specifieke architectonische kenmerken van dit beschermd gebied worden hiermee adequaat beschermd. Voorwaarden dat nieuwbouw of uiterlijke wijzigingen qua vorm, detaillering en materiaalgebruik dienen te passen in het beschermde stadsgezicht worden daarom niet in de voorschriften van dit bestemmingsplan geregeld. 1.1.2. Monumenten De PPC adviseert om de in de plantoelichting opgesomde gemeentelijke en rijksmonumenten als aanduiding op de plankaart op te nemen. Aldus wordt volgens haar het beeld van de samenhang van enerzijds de stedenbouwkundige structuur en anderzijds van de waardevolle elementen vergroot, hetgeen tevens leidt tot een vergroting van de inzichtelijkheid van de plankaart. (A) De PPC merkt hierbij op bekend te zijn met het feit dat Rotterdam geen voorstander hiervan is, en dat daarom is afgesproken dat over dit standpunt in algemene zin zal worden overlegd met de Provincie, de afdeling Cultuur en de RDMZ. Commentaar Het is in de gemeente Rotterdam niet gebruikelijk gemeentelijke en rijksmonumenten op de plankaart aan te duiden. De bescherming van deze monumenten wordt afdoende geregeld in het kader van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening. Verdere regeling in het bestemmingsplan past niet in de wetsystematiek, leidt tot doubleres en mogelijk tot tegenstrijdigheden. 2. Milieu 2.1. Geluidhinder a. Verifieerbaarheid gegevens. Geadviseerd wordt om in paragraaf 5.2.1. van de toelichting een kaart toe te voegen waarop de straten vermeld zijn die in het kader van wegverkeerslawaai zijn onderzocht, zodat inzichtelijk wordt of de lijst van belaste wegen in, en net buiten het plangebied volledig is (A). Tevens wordt geadviseerd de conclusie die hoort bij het akoestische onderzoek op grond waarvan de lijst is samengesteld aan het plan toe te voegen. (A) Commentaar Er zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in Blijdorp-Bergpolder. De geluidberekeningen die in het voorontwerp-bestemmingsplan staan zijn indicatieve berekeningen, bedoeld om inzichtelijk te maken of toekomstige nieuwe ontwikkelingen belemmerd kunnen worden door de geluidbelasting. Omdat dit verwarring schept en omdat de gegevens inmiddels verouderd zijn is deze tabel met indicatieve berekeningen niet meer opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan.
54
b. Hogere grenswaarde geluidhinder Voor zover het plan zuiver conserverend is heeft de PPC er geen problemen mee. Indien evenwel sprake is van nieuwe ontwikkelingen als bedoeld in de Wet geluidhinder moet volgens de PPC worden nagegaan of die nieuwe ontwikkelingen niet ertoe nopen dat een toestemming om hogere grenswaarde wordt aangevraagd (en verleend) voordat het plan kan worden vastgesteld (G1). Commentaar Het bestemmingsplan is inderdaad zuiver conserverend van aard. Er worden géén nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt, er hoeft derhalve geen hogere grenswaarde te worden aangevraagd. 2.2. Luchtkwaliteit a. Geadviseerd wordt het overschrijdingsgebied luchtkwaliteit te zoneren op een bij de plankaart behorende (luchtkwaliteits)kaart. (A) Commentaar De gemeente Rotterdam is hier geen voorstander van. Het overschrijdingsgebied (de grenswaardecontour voor stikstofdioxde) ligt niet vast maar kan afhankelijk van de verkeersintensiteiten en het gebruikte rekenmodel veranderen (zoals in de periode tussen het voorontwerp- en ontwerp bestemmingsplan is gebeurd). Het aangeven van een overschrijdingsgebied geeft een verkeerd beeld omdat bij nieuwe gevoelige bestemmingen de luchtkwaliteit op de gevel opnieuw moet worden berekend waarbij naast de snelweg ook binnenstedelijke 50-km wegen moeten worden bekeken. b. De PPC constateert dat de woonboten gelegen aan het Noorderkanaal en de woningen gelegen direct ten zuiden van de Gordelweg vallen binnen de luchtkwaliteitcontour, zodat ter plaatse geen nieuwe gevoelige bestemmingen zijn toegestaan. Ten behoeve van deze situatie dient een plan van aanpak te worden opgesteld. Een op het bestemmingsplan afgestemd plan van aanpak opdat de bestaande woningen in 2010 zullen voldoen aan de grenswaarde luchtkwaliteit, is door de PPC niet ontvangen. Om deze reden wordt gevraagd inzichtelijk te maken op welke wijze aan deze verplichting zal worden voldaan. (A) Commentaar Ingevolge het Besluit luchtkwaliteit is de gemeente verplicht om een plan van aanpak op te stellen voor alle locaties met een plandrempeloverschrijding (56 microgram/m3) in 2002. In mei 2004 is het (concept) Plan van aanpak knelpunten luchtkwaliteit Rotterdam opgesteld. Dit plan van aanpak moet gezien worden als een eerste richtinggevende inventarisatie naar de meest effectieve maatregelen in een proces om te komen tot het daadwerkelijk uitvoeren van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. In het kader van het knelpuntenoverleg Ring Rotterdam hebben de Provincie, Rijkswaterstaat en de gemeenten aan de ring een groot aantal maatregelen onderzocht. Een aantal van deze maatregelen is per locatie door TNO doorgerekend op effectiviteit. In het Oude Noorden (waaronder BlijdorpBergpolder) wonen veel mensen binnen de grenswaardecontour. De 80-km maatregel toepassen op de A20 heeft hier een vrij groot effect en kan snel worden uitgevoerd. De aanleg van de A13/16 en de aanleg van een tunnel hebben een groter effect, maar dit zijn grootschalige ingrepen die niet snel kunnen worden gerealiseerd. De paragraaf over luchtkwaliteit in het ontwerp-bestemmingsplan is uitgebreid met bovenstaande informatie. c. Op de plankaart is aan de Noorderkade, in de directe omgeving van de A20, de bestemming “maatschappelijke voorzieningen” opgenomen. Deze bestemming is uitgewerkt in artikel 6 lid 1 van de voorschriften. De PPC heeft uit de toelichting op het plan niet kunnen opmaken of sprake is van een bestaande (conserverende) bestemming of dat hier nieuwe ontwikkelingen worden beoogd. De PPC wenst inzicht hierin. De PPC geeft de richting aan door te stellen dat de bestemmingsomschrijving op deze locatie dient te worden aangepast in de zin dat hier nieuwe gevoelige bestemmingen worden uitgesloten (G1).
55
Commentaar Het betreft hier een bestaand gebouw dat voor enige jaren in gebruik is geweest als clubhuis. Momenteel staat het leeg, het is echter niet de bedoeling om het pand te slopen. De bestaande situatie wordt gehandhaafd. 2.3 Externe veiligheid Geadviseerd wordt het overschrijdingsgebied externe veiligheid te zoneren op een bij het bestemmingsplan behorende kaart. De PPC betwijfelt de juistheid van de constatering in de plantoelichting dat binnen de 10-6 contour geen gevoelige bestemmingen zijn gelegen. Zij geeft als voorbeelden de eerdergenoemde bestemming “maatschappelijke voorzieningen”, de woonboten langs de Vroesenkade en de Kanaalweg enerzijds en anderzijds hun ligging t.o.v. de A20 waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Verzocht wordt hier aandacht aan te besteden (G2). Commentaar Volgens het Sectordocument externe veiligheid van de provincie lag de 10-6-contour op het gedeelte van de A20 tussen het Kleinpolderplein en het Terbregseplein tussen de 0 en de 40 meter vanaf de rand van de weg. In het voorontwerp-bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder staat er uitgaande van de afstand van 40 meter geen gevoelige bestemmingen binnen de 10-6-contour zijn gelegen. De PPC twijfelt terecht aan deze constatering want de woonboten aan de Vroesenkade ten westen van de Schansbrug liggen binnen 40 meter vanaf de rand van de A20 (de andere genoemde locaties liggen daar net buiten). In de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen die in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is opgesteld door Adviesgroep AVIV bv zijn indicatieve berekeningen gedaan naar externe veiligheid langs Rijkswegen en provinciale wegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd (de Risicoatlas is van maart 2003, recenter dan het Sectordocument). Uit de Risicoatlas blijkt dat bij de A20 tussen het Kleinpolderplein en het Terbregseplein er geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour is danwel dat deze risicocontour niet buiten de rand van de weg ligt. De 10-8 plaatsgebonden risicocontour ligt bij dit wegtracé op circa 210 meter vanaf de weg. In de paragraaf externe veiligheid van het ontwerp-bestemmingsplan is het bovenstaande opgenomen. De gemeente kiest er voor om deze (indicatieve) veiligheidscontouren niet op een kaart aan te geven, in tegenstelling tot contouren die een juridische status hebben (zoals de zone rond een LPG-vulpunt). 2.4. Water Een beschrijving van de uitkomsten van het overleg met de waterbeheerders wordt gemist. Voorts wil de PPC alsnog weten of de waterbeheerder heeft ingestemd met de waterparagraaf. (G2) Commentaar De uitkomsten van het overleg staan in de paragraaf 5.4 “De wateropgave”, en luiden als volgt: Binnen het plangebied zijn geen zoekruimtes voor waterberging voorzien door het Hoogheemraadschap van Schieland. Het bestemmingsplan biedt vanwege het beheerkarakter geen kansen en geen beperkingen voor de uitvoering van het plan voor de wateroverlast in het Centrum. Voor het deel van de stad waarin het plangebied ligt, zal Schieland in 2004 een peilbesluit opstellen. De uitkomsten van het overleg met de waterbeheerders zullen voortaan duidelijker in paragraaf 5.2 worden opgenomen. Het Hoogheemraadschap heeft niet gereageerd in het kader van het artikel 10overleg, de gemeente gaat er daarom van uit dat de waterbeheerder instemt met de waterparagraaf. Maatschappelijke uitvoerbaarheid Aan dit aspect is volgens de PPC onvoldoende aandacht geschonken omdat het in het voorontwerp als PM-post is opgenomen. Zij verwijst naar de vereisten in de Nota Planbeoordeling 2002 voor het verlenen van een specifieke verklaring van geen bezwaar. Een goede ruimtelijke ordening blijkt volgens haar uit het feit dat op provinciaal niveau met het plan is ingestemd. Slechts een bestemmingsplan waarin voldoende aandacht is geschonken aan de maatschappelijke uitvoerbaarheid komt voor die instemming in aanmerking (G2). Commentaar Middels de inhoud van hoofdstuk 10 ‘Maatschappelijke uitvoerbaarheid’ is hieraan naar de mening van de gemeente Rotterdam voldaan.
56
Financiële en economische uitvoerbaarheid Vooropgesteld dat in het plan geen functiewijzigingen zijn gepland, zodat er ook geen financieringsmiddelen nodig zijn, kan de PPC zich vinden in de verantwoording van dit aspect. Commentaar Sinds het vooroverleg is het plan op dit punt gewijzigd. Er is staat inmiddels nog één functiewijziging gepland. Na de fase van het vooroverleg en de inspraak is er één nieuwe ontwikkeling namelijk een ondergrondse parkeergarage aan de Noorderhavenkade opgenomen in het plan. De Provincie en het Hoogheemraadschap van Schieland zijn inmiddels bekend met dit project en staan positief tegenover dit initiatief. De parkeergarage zal niet eerder door de gemeente gerealiseerd worden dan het moment waarop er via subsidies en andere opbrengsten voldoende dekking voor is. Ad. 2 Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) Externe veiligheid (Vuurwerkbesluit 2002) De beschrijving van de vuurwerkinrichtingen wordt onvolledig geacht omdat de veiligheidszone van 8 meter vanaf de vuurwerkkluis geldt voor opgeslagen consumentenvuurwerk tot 10.000 kg. Bij meer dan 10.000 kg bedraagt de afstand minimaal 20 meter. Bij vuurwerkopslagen boven 10.000 kg moeten per bufferbewaarplaats – afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen vuurwerk - veiligheidsafstanden variërend van 20 tot 48 meter in acht genomen worden. Evenwel geeft het bestemmingsplan niet aan hoe groot de maximaal toegestane opslag van consumentenvuurwerk bedraagt. Hierdoor is dan ook niet na te gaan of aan de vereisten van het Vuurwerkbesluit is voldaan. Ten slotte geldt nog als bezwaar dat op de plankaart geen vuurwerkopslagplaatsen zijn aangegeven. De DCMR ziet die opslagplaatsen graag vermeld op de plankaart met vermelding van eventuele knelpunten. Commentaar De paragraaf over vuurwerk is aangevuld met de afstanden boven de 10.000 kilo. Volgens het in 2002 door de DCMR aangeleverde overzicht van vuurwerkinrichtingen zijn er in Rotterdam geen vuurwerkopslagplaatsen waar meer dan 10.000 kilo wordt opgeslagen (de grootste is 6.000 kilo). De gemeente is er geen voorstander van om vuurwerkopslagplaatsen op de plankaart te zetten omdat er in de loop van de planperiode opslagplaatsen bij kunnen komen of kunnen verdwijnen. De DCMR verleent de vergunning voor een vuurwerkopslagplaats en dient hierbij te toetsen aan het bestemmingsplan, de gemeente dient bij een bestemmingswijziging na te gaan of de veiligheidsafstanden uit het Vuurwerkbesluit niet worden overschreden. Luchtkwaliteit De DCMR onderschrijft de bevindingen in paragraaf 6.3 van de toelichting, maar is tevens van oordeel dat niet slechts de A20 relevant is i.v.m. de vaststelling van zones waarbinnen in 2010 nog concentraties van meer dan 40 ug/m3, maar eveneens de volgende drukke binnenwegen: Gordelweg, Schieweg, Stadhoudersweg, Statenweg en Walenburgerweg. Ofschoon volgens de DCMR in 2002 geen overschrijding van de plandrempel is geconstateerd, is het haar “stellige verwachting” dat dit in 2003 wel het geval zal zijn. Indicatieve berekeningen voor 2010 geven volgens de DCMR eveneens aan dat in dat jaar de concentraties langs genoemde wegen nog boven de 40 3 ug/m zullen zijn. Ook voor deze wegen zal een bestrijdingsplan moeten worden opgesteld. De DCMR vestigt er de aandacht op dat vorenstaande constateringen tot gevolg hebben dat langs bedoelde wegen nieuwbouw slechts mogelijk is als wordt aangetoond dat de nieuwbouwlocatie zal voldoen aan de grenswaarde voor luchtkwaliteit (vanwege de aanwezigheid van NO2). Zie in aanvulling hierop VROM Ad 3. Commentaar Ingevolge het Besluit luchtkwaliteit is de gemeente verplicht om een plan van aanpak op te stellen voor alle locaties met een plandrempeloverschrijding (56 microgram/m3) in 2002. Hier horen inderdaad ook de binnenstedelijke wegen met een overschrijding van de plandrempel bij, dit is thans vermeld in de paragraaf Luchtkwaliteit. In mei 2004 is het (concept) Plan van aanpak knelpunten luchtkwaliteit Rotterdam opgesteld. Dit plan van aanpak moet gezien worden als een eerste richtinggevende inventarisatie naar de meest effectieve maatregelen in een proces om te komen tot het daadwerkelijk uitvoeren van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
57
Geluid Uit de tabel op pag. 42 valt volgens DCMR niet op te maken op welke afstand van de weg verwijderd de geluidbelasting is berekend. De waarneemhoogte van 2,5 m wordt discutabel geacht omdat volgens de DCMR waarneemhoogten van 1,5 of 4,5 meter meer representatief zijn. VROM (ad 3) wijst erop dat de wegen die buiten het plangebied zijn gesitueerd ook bij de meting betrokken moeten worden voor zover de zone daarvan zich (deels) binnen het plangebied bevindt. Er wordt volgens DCMR ten onrechte geen conclusies verbonden aan het geluidsrapport waaruit blijkt dat de geluidbelasting voor diverse locaties ligt tussen 54 en 69 dB(A). Voor nieuw te projecteren woningen is de maximale ontheffing 65 dB(A) etmaalwaarde. Voor bepaalde locaties is geen nieuwbouw van woningen mogelijk. Er is in de toelichting niet aangegeven of bij de berekening van de geluidbelasting gebruik gemaakt is van verkeersintensiteiten van het jaar 2013, terwijl dit wel vereist is. Het is evenmin duidelijk of gebruik gemaakt is van het Reken- en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002. Resumerend is DCMR van oordeel dat in de paragraaf geluid relevante informatie ontbreekt, waardoor zij dan ook geen oordeel hierover kan geven. Commentaar Verwezen wordt naar het commentaar op de reactie van de PPC onder 2.1a. Bedrijven Aan het ontwerpbestemmingsplan is een bedrijvenlijst toegevoegd die aangeeft dat bedrijven uit categorie 4 en hoger in het plangebied niet zijn toegestaan. Evenwel zijn op de bedrijvenlijst die hoort bij dit ontwerp slechts bedrijven uit categorie 2 opgenomen, terwijl in het plangebied een groot aantal bedrijven uit categorie 3 zijn gevestigd (café, bar, disco, manege etc). Daarnaast blijkt dat op huisnummer 173 A hobbymatig kippen en vogels worden gehouden. Indien deze activiteiten bedrijfsmatig waren, zouden ze vallen onder categorie 4. Commentaar In de toelichting op de bedrijvenlijst stond inderdaad vermeld dat bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 3 in het plangebied zijn toegestaan, dit is aangepast in 1 t/m 2. In de door de VNG opgestelde lijst van bedrijfsactiviteiten zijn aan allerlei activiteiten indicatieve milieu-afstanden toegekend. Horecaondernemingen en maneges zijn in de bestemmingsmethodiek van de gemeente Rotterdam geen bedrijven. De in het bestemmingsplan opgenomen bedrijvenlijst is een selectie uit de lijst van bedrijfsactiviteiten van de VNG, waarbij alle activiteiten die niet in een bedrijfsbestemming mogen worden uitgeoefend niet zijn opgenomen in de bedrijvenlijst. De VNG-lijst geeft een indicatie van de overlast van een gemiddeld bedrijf. Een gemiddelde pluimveehouderij is vanwege geurhinder een categierie 4 bedrijf, dit betekent niet dat het kleinschalig bedrijfsmatig houden van pluimvee eveneens onder categorie 4 valt. Ad 3. VROM-Inspectie Regio Zuid-West Randstadrail en HSL Geadviseerd wordt om bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan in het belang van een goede leefomgeving te anticiperen op de komst van de Randstadrail en de HSL, omdat de uitvoering van beide plannen, zeker invloed zal hebben op de leefomgeving binnen dit plangebied. Commentaar Zowel voor het tracé van Randstadrail als voor het tracé van de HSL is een apart bestemmingsplan opgesteld. Beide bestemmingsplannen doorsnijden het plangebied van Blijdorp-Bergpolder. In verband met de komst van de HSL wordt aan de oostzijde van Blijdorp-Bergpolder het huidige aantal sporen met twee extra sporen uitgebreid. Het is niet aannemelijk dat de komst van de HSL zal leiden tot verslechtering van de leefbaarheid van het gebied. Het spoor bevindt zich op redelijk grote afstand van de huidige bebouwing. Bovendien zal het treinverkeer nauwelijks toenemen. De Hogesnelheidstrein rijdt nu al over het bestaande spoor en met de komst van de Betuwelijn zal een groot aantal goederentreinen van deze lijn verdwijnen. Het binnenstedelijk tracé voor Randstadrail zal geheel ondergronds worden aangelegd (met gebruikmaking van boortechnieken). Het tracé volgt de Statenweg, met ter hoogte van het Kruispunt Statenweg-Stadhoudersweg een nieuw ondergronds station.
58
Zowel langs het tracé van de HSL als het tracé van Randstadrail zijn in het bestemmingsplan geen nieuwe woningbouwlocaties opgenomen. Horecanota In het plangebied is veel horeca aanwezig. Het ontwerp bestemmingsplan streeft blijkens de toelichting naar consolidatie daarvan. VROM wil weten hoe een van de in paragraaf 2.11. van de toelichting omschreven doelstellingen van de Horecanota, namelijk het tegengaan en voorkomen van overlast, binnen dit plangebied zal worden geëffectueerd. Commentaar Overlastgevende horeca wordt niet middels het bestemmingsplan gereguleerd. Instrumenten zoals de Algemene Plaatselijke Verordening en het afgeven en beheren van horeca- exploitatie vergunningen zijn de hiertoe geëigende middelen om op te treden tegen dergelijke overlast. Conflictoplossing functies wonen en bedrijven. Paragraaf 4.5. van de toelichting wijst op de mogelijkheid binnen de bestemming ‘gemengde bebouwing I en II’ naast woningen ook winkels en bedrijven te vestigen. VROM acht een mogelijk conflict tussen wonen en bedrijven niet uitgesloten. De inspectie meent dat een nadere onderbouwing op welke wijze men denkt om te gaan met mogelijke conflicten op zijn plaats is. Het uitsluitend toestaan van categorie 1 en 2 bedrijven vormt onvoldoende garantie dat conflicten zich niet zullen voordoen. Commentaar In een groot deel van de stad zijn thans categorie 1 en 2 bedrijven toegestaan (en gevestigd) naast of onder woningen. De praktijk laat zien dat deze lichte bedrijvigheid goed samen gaat met de functie wonen. De gemeente vindt het derhalve niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening om deze bedrijven naast en onder woningen toe te staan. Natuurlijk zullen er zich conflicten voordoen tussen bedrijven en woningen, zoals die er zich ook voordoen tussen horeca en woningen en woningen onderling. Deze conflicten zullen echter per geval moeten worden bekeken. De gemeente is van mening dat dergelijke conflicten voortkomen uit de bedrijfsvoering en geen ruimtelijke conflicten zijn. Het is ons inziens lastig en onwenselijk om in een bestemmingsplan in te gaan op dergelijke conflicten. Geluid De tabel met akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai, paragraaf 6.2.1. van de toelichting verdient volgens VROM een toelichting. Daarnaast meent zij dat de wegen die buiten het plangebied zijn gesitueerd, voor zover de zone daarvan zich (deels) binnen het plangebied bevindt in de metingen betrokken moeten worden. Commentaar Verwezen wordt naar het commentaar op de reactie van de PPC onder 2.1a. Luchtkwaliteit VROM-inspectie geeft aan dat niet alleen de A20, maar ook de binnenwegen moeten worden meegewogen in het kader van de luchtkwaliteit omdat die een belangrijke bron kunnen vormen voor NO2. Zij wil daarnaast weten of m.b.t. de in par. 4.3.1. van de toelichting genoemde nieuwbouwplannen aan het Insulindeplein eo wordt voldaan aan het Besluit Luchtkwaliteit. Omdat artikel 32 van de voorschriften de mogelijkheid schept tot het bouwen van parkeergarages meent VROM dat ook aandacht moet worden geschonken aan de effecten die deze bouwmogelijkheid heeft op de luchtkwaliteit. De parameter benzeen wordt hier van belang geacht. Commentaar Ingevolge het Besluit luchtkwaliteit is de gemeente verplicht om een plan van aanpak op te stellen voor alle locaties met een plandrempeloverschrijding (56 microgram/m3) in 2002. Hier horen inderdaad ook de binnenstedelijke wegen met een overschrijding van de plandrempel bij, dit is thans vermeld in de paragraaf Luchtkwaliteit. In mei 2004 is het (concept) Plan van aanpak knelpunten luchtkwaliteit Rotterdam opgesteld.
59
Dit plan van aanpak moet gezien worden als een eerste richtinggevende inventarisatie naar de meest effectieve maatregelen in een proces om te komen tot het daadwerkelijk uitvoeren van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. De nieuwbouwplannen aan het Insulindeplein vallen weliswaar binnen het plangebied maar hebben geen consequenties voor de luchtkwaliteit. Het betreft hier immers sloop nieuwbouw die binnen het huidige bestemmingsplan is toegestaan. Volgens de huidige inzichten wordt in de voorschriften van het bestemmingsplan geen aandacht meer besteed aan de benzeen-concentratie bij parkeergarages maar dient hier bij de bouwvergunning naar te worden gekeken. Bodem VROM wil antwoord op de vraag of de bodem geschikt is voor de functies binnen het plangebied. T.a.v. de bestemmingen: “schoolwerktuin” en “volkstuin” (artikel 11 en artikel 12) acht zij duidelijkheid zeer gewenst. Commentaar Het betreft een conserverend bestemmingsplan dat geen aanleiding biedt tot nader bodemonderzoek. Er kan derhalve in het kader van dit bestemmingsplan geen duidelijkheid worden geboden over de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de schoolwerktuinen en volkstuinen. Externe Veiligheid (Par. 5.5 van de toelichting) De inspectie meent dat in par. 6.5 er getoetst dient te worden aan het groepsrisico in relatie tot de A20; tevens dient duidelijkheid te worden verschaft omtrent de mogelijke aanwezigheid van risicoveroorzakende bronnen buiten het plangebied. Commentaar In de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen die in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is opgesteld door Adviesgroep AVIV bv zijn indicatieve berekeningen gedaan naar externe veiligheid langs Rijkswegen en provinciale wegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Uit de Risicoatlas blijkt dat bij de A20 tussen het Kleinpolderplein en het Terbregseplein er geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour is danwel dat deze risicocontour niet buiten de rand van de weg ligt. De 10-8 plaatsgebonden risicocontour ligt bij dit wegtracé op circa 210 meter vanaf de weg. Bij nieuwe ontwikkelingen dient het groepsrisico in beeld gebracht te worden en dient een eventuele overschrijding van de oriënterende waarde te worden gemotiveerd. Er worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan, zodat er niet hoeft te worden getoetst aan het groepsrisico. In de paragraaf externe veiligheid is thans wel aandacht besteed aan het groepsrisico in relatie tot het plangebied. In het voorontwerp was reeds aandacht besteed aan alle relevante risicoveroorzakende bronnen in en om het plangebied. Dit is thans in de toelichting duidelijker verwoord, waarbij is vermeld dat de externe veiligheidscontouren van de luchthaven op ruime afstand van het plangebied liggen. Handhaving Volgens VROM ontbreekt in de bestemmingsplanvoorschriften een strafbaarstelling conform artikel 59 WRO; daarnaast is - volgens VROM - de jurisprudentie t.a.v. de beginselplicht tot handhaven op onjuiste wijze verwoord in hoofdstuk 8 van de toelichting. Juist is - volgens VROM- dat in het geval besloten wordt niet tot handhaving over te gaan van een met het bestemmingsplan strijdige situatie dit voldoende dient te worden gemotiveerd. Voorts dat slechts om dringende reden kan worden afgezien van handhaving en mits belangen van derden – door het niet handhaven - niet onevenredig zullen worden geschaad. Commentaar In de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan is een hoofdstuk “Handhaving” opgenomen. Aan het ontwerpbestemmingsplan is de volgende strafbepaling toegevoegd: Overtreding van het bepaalde in artikel 28 vierde lid, artikel 30 vierde lid en artikel 34 eerste lid, wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten.
60
Voor wat betreft de handhavingparagraaf wordt hier het volgende opgemerkt: Gelet op het thans in de jurisprudentie gehanteerde uitgangspunt dat in beginsel tegen overtredingen moet worden opgetreden, is de norm voor het bevoegde bestuursorgaan, dat slechts van handhavend optreden kan worden afgezien indien de belangen die tegen handhaving pleiten zwaarder wegen dan de belangen die bij handhaving zijn gebaat. Belangrijk bij dit alles is dat het de bevoegdheid, maar ook de plicht van het bestuursorgaan is om die belangenafweging te verrichten. De rechter kan de uitkomst daarvan slechts toetsen op kennelijke onredelijkheid en controleren of bij de besluitvorming de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen zijn. Ad. 4 Rijksdienst voor de Monumentenzorg De bijdrage van deze instantie en de reactie hierop zijn volledig geïntegreerd in onderdeel 1.1, PPC . Ad. 5 BV Transportnet Zuid-Holland Transportnet spreekt haar tevredenheid uit over de wijze waarop haar belangen in het ontwerp zijn behartigd. Zij heeft evenwel moeite met de benaming van haar hoogspannings- en communicatieverbindingen: “hoogspanningsleiding (ondergronds)”. Zij geeft de voorkeur aan de benaming “ondergrondse hoogspanningsverbinding” omdat in haar visie geen sprake is van een leiding, maar van een kabelverbinding. Zij wijst er ten slotte nog op dat - op haar verzoek – reeds veel gemeenten in het belang van de uniformiteit conform dit voorstel handelen bij het vaststellen/herzien van bestemmingsplannen. Commentaar De gemeente heeft begrip voor bovenstaand verzoek. Desalniettemin wordt een dergelijke ondergrondse ‘verbinding’ in de Rotterdamse systematiek bestemd als ‘hoogspanningsleiding ondergronds’. De bescherming van deze leiding wordt hiermee afdoende geregeld. De gemeente ziet dan ook geen reden de systematiek aan te passen en blijft ook in het vervolg de bestemming ‘leiding’ met de nadere aanduiding hoogspanningsleiding ondergronds hanteren. Ad. 6 Brandweer De brandweer heeft een aantal standaardopmerkingen in haar advies opgenomen m.b.t. de vereiste ontsluitingsmogelijkheden, verkeersremmers etc. Meer specifiek adviseert zij te anticiperen op toekomstige wetgeving door de zonering voor LPG uit te breiden van 80 meter naar 120 meter. Commentaar De gemeente onderschrijft dat bij inrichtingsplannen rekening gehouden dient te worden met de door u genoemde punten betreffende de infrastructuur. Ten aanzien van de toekomstige wetgeving m.b.t. de uitbreiding van de zonering van LPG vulpunten het volgende: gelet op het stadium waarin de betreffende wetgeving zich bevindt is het op dit moment niet opportuun de regeling nu op te nemen in dit bestemmingsplan. Er zitten nog veel onduidelijkheden in de regelgeving. Bijvoorbeeld voor stations met een doorzet groter dan 1500 m3 zal het plaatsgebondenrisico en het groepsrisico berekend moeten worden. Momenteel is de doorzet voor dit tankstation niet bekend. Indien het bestemmingsplan nog in procedure is op het moment dat het besluit externe veiligheid inrichtingen in werking treedt kan de nieuwe regeling alsnog worden opgenomen.
61
10.2 Inspraak Eindverslag als bedoeld in artikel 12 van de Inspraakverordening Rotterdam met betrekking tot het voorontwerp-bestemmingsplan Blijdorp - Bergpolder. Vanaf vrijdag 16 januari 2004 tot en met 12 februari 2004 heeft het voorontwerp gedurende vier weken ter inzage gelegen in het deelgemeentehuis Eudokiaplein 35 en in het City informatiecentrum aan de Coolsingel. Inspraakbijeenkomst Op 19 februari 2004 is in de aula van het Albedacollege, Baljuwstraat 2, een inspraakbijeenkomst gehouden waarbij insprekers hun zienswijzen naar voren konden brengen. Het verslag van deze bijeenkomst is als bijlage bijgevoegd. Het verslag heeft van 19 maart 2004 tot en met 15 april 2004 ter inzage gelegen en is toegezonden aan de aanwezigen. Gedurende de periode van 16 januari 2004 tot en met 4 maart 2004 kon een ieder schriftelijke zienswijzen indienen. Mondelinge zienswijzen De reactie op de inspraakbijeenkomst van 19 februari 2004 over een “kennelijke” vergissing op de plankaart met betrekking tot het flatgebouw Van Aerssenlaan klopt inderdaad. Het bewuste pand heeft inmiddels de bestemming Woningen, laagbouw gekregen (vier lagen, plat afgedekt). Schriftelijke zienswijzen De volgende personen hebben zienswijzen ingediend. 1. Yolande Schweitzer, Loeffstraat 10A, 3039 PJ Rotterdam; 2. C.J. Houtman, Loeffstraat 8A, 3039 PJ Rotterdam; 3. VVE Dresselhuysstraat 17-19, p/a Dresselhuysstraat 19A, 3039 ZH Rotterdam. 4. VVE Walenburgerweg 9 -19, p/a Walenburgerweg 19a, 3039 AB Rotterdam; 5. VVE Flatgebouw Van Aerssenlaan 35 t/m 40, p/a Van Aerssenlaan 35 B, 3039 KD Rotterdam. De zienswijzen zijn tijdig ingekomen. Geen van deze indieners of hun vertegenwoordigers is op de hoorzitting verschenen. Uitbreiding basisschool Margriet Nolenstraat 44 Ad. 1. Yolande Schweitzer Inspreker geeft aan tegen de voorgenomen uitbreiding die zich voltrekt op een gedeelte van het gebouw geen bedenking te hebben, maar zij zou hebben begrepen dat het ontwerpbestemmingsplan de mogelijkheid schept het gehele gebouw te voorzien van een extra bouwlaag over het hele gebouw. Haar bedenkingen richten zich op deze grotere bouwmogelijkheid omdat zij meent dat zij en andere bewoners van de Loeffstraat “last” zouden ondervinden bij effectuering van deze bouwmogelijkheid. Commentaar: Het mogelijk maken van een extra bouwlaag ten behoeve van deze basisschool is gebeurd op verzoek van de school. Er zijn geen stedenbouwkundige bezwaren om niet aan het verzoek tegemoet te komen. De school bestaat nu uit één bouwlaag met daaromheen veel openruimte. De afstand tussen het schoolgebouw en de voortuinen van de tegenoverliggende woonbebouwing (4 lagen) is minimaal 17 meter. Tussen het schoolgebouw en het woongebouw zelfs 21 meter. Deze ruimte maakt het mogelijk dat een extra bouwlaag uit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel is. Gelet op de situatie ter plaatse zal er geen sprake zijn van een beperking van de bezonning bij een bouwhoogte van 7 meter. Niet is voor te stellen dat de ruime afstand tussen het schoolgebouw en het woongebouw als hinderlijk wordt ervaren. Wat als hinderlijk kan worden ervaren is een subjectieve ervaring. Sinds kort is de Koepelnota Welstand in werking getreden. In deze nota zijn er concrete criteria opgenomen, ook voor dit specifiek plangebied, op basis waarvan de onafhankelijke commissie voor welstand en monumenten kan toetsen en adviseren in hoeverre deze extra toevoeging van een specifieke bouwvolume voldoet aan redelijke eisen van welstand.
62
Ad. 2. C.J. Houtman Inspreker heeft om de volgende redenen bedenkingen tegen het vergroten van de bouwvolume t.o.v. de bestaande toestand. a. Belemmering uitzicht door een gebouw van 7 meter hoog. b. De voorgestelde hoogte, 7 meter, zal de voor- en najaarsbezonning van de eigen woning drastisch beperken. c. Aanzienlijke vermindering wooncomfort doordat een klaslokaal zal worden gesitueerd direct tegenover het eigen woonkamerraam, hetgeen als zeer hinderlijk wordt ervaren. d. De voorgestelde toename van het bouwvolume doet afbreuk aan de architectuur van de omliggende bebouwing uit de jaren dertig. e. Toename verkeershinder. Commentaar: Voor de beantwoording hiervan wordt verwezen naar het commentaar op Ad.1. Ad. 3 VVE Dresselhuysstraat 17-19, p/a Dresselhuysstraat 19A, 3039 ZH Rotterdam. De VVE heeft de volgende bezwaren. Binnenplaats Nachtverkeer wordt uit den boze gevonden omdat op bovengenoemde adressen veel kinderen wonen en veel slaapkamers grenzen aan de binnenplaats terwijl de in- en uitrit direct grenst aan de woningen van de VVE. Een looppad naar de binnenplaats wordt passender geacht dan een uitrit. Aanwezige bomen op de binnenplaats trekken veel vogels en natuur aan, reden waarom ze in stand moeten blijven. Hoogbouw wordt ongewenst geacht omdat dit wordt geassocieerd met meer mensen en dus ook meer overlast. Ten slotte is de VVE nog van oordeel dat de binnenplaats een betere uitstraling en monumentwaardige bestemming moet krijgen nu de woningen in de straat beschermde monumenten zijn als bedoeld in de Monumentenwet 1988. Voorgesteld wordt om - zoals in Amsterdam - een park (of tuin) aan te leggen voor en van de buurtbewoners, die elke ochtend open gaat en in de avond weer dicht gaat. Commentaar Welke feitelijke invulling te zijner tijd aan het binnenterrein gegeven wordt, hangt af van hiertoe ingediende bouwinitiatieven en de medewerking van de grondeigenaar. De wens een looppad te prefereren boven een uitrit is een zaak die niet in een bestemmingsplan kan worden geregeld. Niettemin zijn in principe bovengenoemde wensen uitvoerbaar binnen de bestemming ‘Gemengde Bebouwing II’. Overigens is vermeldenswaard dat hetgeen het huidige bestemmingsplan toestaat meer overlastgevend is. Momenteel is het ook mogelijk een werkplaats, garages en opslagplaatsen te realiseren. In de toekomstige situatie zal de bestemming “Gemengde Bebouwing II” zijn, waarbinnen maatschappelijke voorzieningen en bedrijven zijn toegestaan. Gezien deze wijziging van de bestemming is er eerder sprake van een vooruitgang naar minder overlastgevende functies. Ad 4. VVE Walenburgerweg 9 -19, p/a Walenburgerweg 19a, 3039 AB Rotterdam. (Openbaar) groen. De VVE is van oordeel dat de plankaart de indruk wekt dat het terrein achter het woongebouw Walenburgerweg 9-19 openbaar groen is of dit kan worden. Ter voorkoming van misverstanden ziet zij graag dat op de plankaart dit gebied wordt omschreven als tuin (bijlage toegevoegd). Commentaar Het bewuste terrein is inderdaad in particulier eigendom. Dit terrein is per abuis een groenbestemming toegekend, waardoor het een openbaar karakter lijkt te hebben. De bestemming is omgezet naar ‘Tuin’.
63
Vergroten woongebouw De VVE geeft aan dat het bestemmingsplan 6 woonlagen toestaat omdat het bestaande gebouw ook uit 6 bouwlagen (W6) bestaat. Zij wenst dat W6 wordt gewijzigd in W7, hetgeen zou betekenen dat dit woongebouw uit 7 bouwlagen zou mogen bestaan. Zij maakt gedocumenteerd duidelijk dat van gemeentewege geen bezwaar bestaat dat een bouwlaag aan het woongebouw wordt toegevoegd. Zij vraagt daarom dit gebouw dienovereenkomstig te bestemmen zodat voor de uitvoering van dit plan geen artikel 19 WRO-procedure zal zijn vereist. Dit concrete plan vond volgens de VVE in het verleden geen doorgang door het overlijden van een verenigingslid. Commentaar In 1999 werd op basis van het oude bestemmingsplan (1931) een informatieplan ingediend met de vraag om een dakopbouw toe te voegen. Het gebouw heeft 6 lagen. De Bebouwingscommissie en de welstandscommissie gingen destijds in principe akkoord met het informatieplan. Vervolgens werd er geen bouwaanvraag ingediend. Anno 2004 is het vanuit stedenbouwkundig oogpunt nog steeds gewenst een zevende bouwlaag toe te staan op voorwaarde dat deze laag 2 meter terugliggend wordt gebouwd. De nadere aanduiding ‘plat afgedekt’ zoals deze in het voorontwerp bestemmingsplan bij het betreffende bouwblok is opgenomen, blijft gehandhaafd.
64
II VOORSCHRIFTEN
INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN
Algemene en technische bepalingen Artikel 1 Artikel 2
-
Begripsbepalingen Algemene bepalingen
bestemmingsbepalingen Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 26 Artikel 27 Artikel 28 Artikel 29 Artikel 30 Artikel 31
-
Woningen, gestapeld Woningen, laagbouw Gemengde bebouwing Maatschappelijke voorzieningen Kantoren Bedrijven Tuincentrum Speel- en sportvoorzieningen Schoolwerktuinen Volkstuinen Kampeerterrein Manege Watersport, jachthaven Garages Tuin Erf Verkooppunt voor motorbrandstoffen Voorzieningen van openbaar nut Gemaal Autosnelweg Verkeersweg Verblijfsgebied Spoorweg Water Groen Leiding Waterkering Archeologisch waardevol gebied Hoofdwatergang
Aanvullende bepalingen Artikel 32 Artikel 33 Artikel 34 Artikel 35 Artikel 36 Artikel 37
-
Algemene vrijstelling Wijziging van het plan Gebruik Overgangsbepaling Strafbepaling Naamgeving
Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij de “Voorschriften bestemmingsplan Blijdorp - Bergpolder”
Artikel 1 - Begripsbepalingen Achtertuin Het voor “tuin” bestemde gedeelte van een perceel dat omzoomd wordt door de achtererfgrens en de beide zijerfgrenzen van het perceel, alsmede door de achtergevelbouwgrens van het bouwvlak plus, voor zover van toepassing, de denkbeeldige lijn(en) getrokken in het verlengde hiervan tot aan de zijerfgrens. Bebouwing Een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken. Bebouwingsgrens Op de plankaart aangegeven lijn welke niet door bebouwing mag worden overschreden (behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn of kunnen worden toegestaan). Bebouwingspercentage Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak (bovengronds) van een bouwperceel door gebouwen mag worden ingenomen. Begane grond (laag) Het gedeelte van een gebouw, bestaande uit één of meer bouwlagen - waaronder begrepen een kelder, souterrain of bel-etage - waarvan de bovenste begrenzende vloer of balklaag niet hoger komt dan 4,5 m. Belhuis Een inrichting waarvan de bedrijfsvoering onder welke benaming dan ook is gericht op het ter plaatse tegen betaling bieden van gelegenheid tot elektronische berichtenuitwisseling in de vorm van telefonie of door middel van toegang tot het internet. Een op de openbare weg geplaatste telefooncel wordt hier niet onder begrepen. Beperkt kwetsbare objecten: a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen; c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval. Bestemmingengrens Een als zodanig verklaarde lijn op de plankaart die de grens vormt van een bepaalde bestemming. Bouwlaag of laag Het tussen twee opeenvolgende vloeren gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een vliering, kap, zolderverdieping of souterrain worden niet als afzonderlijke laag begrepen. Bouwperceel Een aaneengesloten stuk grond voor zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing. Bouwwerk Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels, horeca, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
Detailhandel Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen direct ten behoeve van particulier c.q. eindconsument. Dienstwoning Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is. Een aan huis gebonden beroep/bedrijf Een beroep of bedrijf dat aan of bij de woning wordt uitgeoefend door de bewoner. Gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Gestapelde woning Een woning, waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd, dan wel waaronder voorzieningen als winkel, kantoor zijn gebouwd. Gevaarlijke stof Een stof of preparaat dat krachtens het ‘Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Horeca Een ruimte bestemd voor het bedrijfsmatig ten behoeve van gebruik ter plaatse verstrekken van etenswaren en dranken. Kantoren Ruimten, welke blijkens hun indeling en inrichting zijn bestemd om te worden ingericht als administratieve werkruimte. Kwetsbare objecten a. woningen, met uitzondering van: - verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare; - dienst- en bedrijfswoningen van derden; b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: - ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; - scholen; - gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen; c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: - kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object; - complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen. Laagbouwwoning Een woning, waarboven noch waaronder een andere woning is gebouwd, dan wel voorzieningen als winkel, kantoor zijn gebouwd. Ligplaats Een gedeelte van het openbaar water, bestemd of geschikt om door een woonboot te worden ingenomen. NAP Normaal Amsterdams Peil. Milieudeskundige De Milieudienst Rijnmond (DCMR) of een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige.
Oorspronkelijke achtergevel De achtergevel bij de eerste oplevering van het gebouw. Parkeerplaatsen Ongebouwde parkeervoorzieningen. Parkeervoorzieningen Parkeergelegenheid ter voorziening in de behoefte aan ruimte voor het parkeren en stallen van motorvoertuigen en (brom)fietsen, alsmede de daarbij behorende in- en uitritten en toegangen. Peil - Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg; - voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Indien een bouwwerk aan meer dan een weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend. Seksinrichting De voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Souterrain Verdieping van een gebouw die zich ten dele onder de grond bevindt, en wel voor minder dan de helft van de hoogte van deze verdieping. Standplaats Een kavel, bedoeld voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten. Vrije vloeroppervlakte Vloeroppervlakte waarboven zich een vrije hoogte bevindt van ten minste 2,1 meter. Winkel Detailhandelsvestiging en/of daarmee vergelijkbare vestiging voor de verrichting van diensten aan of ten behoeve van particulier c.q. eindconsument. Een belhuis wordt hier niet onder begrepen. Woonboot Elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, dag- en nachtverblijf van één of meerdere personen. Woonwagen Voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 - Algemene bepalingen 1. Wijze van meten Bij de toepassing van deze voorschriften geldt de volgende wijze van meten: a. de grondoppervlakte van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten tussen de verticale projecties van de buitenzijde van de gevels en 1 meter boven peil. Dakoverstekken, luifels, niet aaneengesloten balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter; b. de inhoud van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil; c. - de hoogte van een gebouw of ander bouwwerk (bouwhoogte) wordt gemeten vanaf het hoogste punt van dat gebouw of ander bouwwerk tot het peil, waarbij dakopbouwen benodigd voor het functioneren van het gebouw of bouwwerk, zoals liftschachten, lichtkoepels, schoorstenen, (schotel)antennes en liftopbouwen, met een hoogte van maximaal 3 meter, niet meegerekend worden; - de goot- of boeiboordhoogte van een gebouw wordt gemeten vanaf de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil; d. de breedte van een gebouw wordt gemeten van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte; e. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van de gevel van het gebouw, haaks op de perceelsgrens. 2. Bebouwingsnormen Op de voor bebouwing bestemde gronden dienen - onverminderd hetgeen daartoe in de desbetreffende voorschriften is bepaald - de op de plankaart aangegeven bebouwingsnormen in acht genomen te worden. Voor zover voor de desbetreffende gronden op de plankaart respectievelijk in de voorschriften geen maximum bebouwingspercentage is bepaald, mogen deze gronden volledig worden bebouwd. 3. Goot- en nokhoogte a. Ter bepaling van de maximaal toegestane goothoogte van een gebouw, voor zover op de plankaart respectievelijk in de voorschriften voor dit gebouw een maximaal toegelaten aantal bouwlagen is gegeven, dient als hoogte van een bouwlaag 3,2 meter te worden aangenomen, met dien verstande, dat indien voor de begane-grondlaag een andere dan woonbestemming is toegelaten, voor de begane-grondlaag een hoogte van 4 meter dient te worden aangenomen; b. de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter boven de onder a bedoelde goothoogte. 4. Afdekking van gebouwen Voor zover in deze voorschriften noch op de plankaart regels zijn opgenomen t.a.v. de afdekking van gebouwen, mogen deze gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt. 5. Dakterras Ten behoeve van het realiseren van een dakterras is voor de daktoegang op het dak een gebouwde voorziening toegestaan, met een oppervlak van maximaal 4 m² en een hoogte van maximaal 2,50 meter. Deze voorziening dient minimaal 2,50 meter uit de dakrand te liggen. Het hekwerk dient minimaal 1,5 meter uit de dakrand te staan, met een hoogte van maximaal 1,20 meter. 6. Zone rond LPG-vulpunt Binnen een zone van 45 meter, gemeten uit het vulpunt van het LPG-station, mogen geen ‘beperkt kwetsbare objecten’ en ‘kwetsbare objecten’ worden gerealiseerd.
Artikel 3 - Woningen, gestapeld 1. De gronden, aangewezen voor "woningen, gestapeld", zijn bestemd voor: a. gebouwen waarin gestapelde woningen zijn toegestaan, met de daarbij behorende berg- en stallingsruimten, alsmede tuinen, ontsluitingswegen en -paden; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Een woning mag mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie van de desbetreffende woning (hoofdgebouw) in overwegende mate gehandhaafd blijft doordat maximaal 30% van de vrije vloeroppervlakte van de woning voor beroeps-/ bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt; b. de woning er als woning uit blijft zien (reclame-uitingen aan o.a. de gevel en dakrand zijn niet toegestaan); c. het ten behoeve van de bedrijfsuitoefening benodigd (opgesteld) vermogen niet meer bedraagt dan 5 kiloWatt op de begane grond, respectievelijk niet meer bedraagt dan 1,5 kiloWatt op de verdieping; d. er niet meer dan 10 liter samengeperste gassen ten behoeve van de bedrijfsuitoefening in de woning aanwezig zijn; e. er niet meer dan 25 liter gevaarlijke stoffen (niet zijnde samengeperste gassen) ten behoeve van de bedrijfsuitoefening in de woning aanwezig zijn; f. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen; g. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, tenzij het betreft detailhandelsactiviteiten als ondergeschikt onderdeel van de beroeps-/bedrijfsactiviteiten. 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding: -
Borgesiusstraat 71;
op de begane grond tevens een horeca toegestaan. 4. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduidingen: -
Schieweg 237a; Schieweg 249d;
tevens een seksinrichting toegestaan. 5. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 4 - Woningen, laagbouw 1. De gronden, aangewezen voor "woningen, laagbouw", zijn bestemd voor: a. laagbouwwoningen, met de daarbij behorende berg- en stallingsruimten, tuinen, ontsluitingswegen en – paden; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. Een woning mag mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden 2. beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie van de desbetreffende woning (hoofdgebouw) in overwegende mate gehandhaafd blijft doordat maximaal 30% van de vrije vloeroppervlakte van de woning voor beroeps-/ bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt; b. de woning er als woning uit blijft zien (reclame-uitingen aan o.a. de gevel en dakrand zijn niet toegestaan); c. het ten behoeve van de bedrijfsuitoefening benodigd (opgesteld) vermogen niet meer bedraagt dan 5 kiloWatt op de begane grond, respectievelijk niet meer bedraagt dan 1,5 kiloWatt op de verdieping;
d. er niet meer dan 10 liter samengeperste gassen ten behoeve van de bedrijfsuitoefening in de woning aanwezig zijn; e. er niet meer dan 25 liter gevaarlijke stoffen (niet zijnde samengeperste gassen) ten behoeve van de bedrijfsuitoefening in de woning aanwezig zijn; f. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen; g. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, tenzij het betreft detailhandelsactiviteiten als ondergeschikt onderdeel van de beroeps-/bedrijfsactiviteiten. 3. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 5 - Gemengde bebouwing I en II 1. De gronden, aangewezen voor “gemengde bebouwing I”, zijn bestemd voor: a. bouwwerken waarin zijn toegestaan: - maatschappelijke voorzieningen, winkels, bedrijven en kantoren op de begane grond; - gestapelde woningen zowel op de begane grond als op de verdiepingen, met uitzondering van het binnenterrein Stadshoudersplein/Van Maanenstraat, waar woningen niet zijn toegestaan; met de daarbij behorende berg- en stallingsruimten, tuinen, ontsluitingswegen en -paden; b. de bestemmingen “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. De gronden, aangewezen voor “gemengde bebouwing II”, zijn bestemd voor: a. bouwwerken waarin maatschappelijke voorzieningen en bedrijven zijn toegestaan, met de bij de daarbij behorende berg- en stallingsruimten, tuinen, ontsluitingswegen en –paden; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 3. Een woning mag mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie van de desbetreffende woning (hoofdgebouw) in overwegende mate gehandhaafd blijft doordat maximaal 30% van de vrije vloeroppervlakte van de woning voor beroeps-/ bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt; b. de woning er als woning uit blijft zien (reclame-uitingen aan o.a. de gevel en dakrand zijn niet toegestaan); c. het ten behoeve van de bedrijfsuitoefening benodigd (opgesteld) vermogen niet meer bedraagt dan 5 kiloWatt op de begane grond, respectievelijk niet meer bedraagt dan 1,5 kiloWatt op de verdieping; d. er niet meer dan 10 liter samengeperste gassen ten behoeve van de bedrijfsuitoefening in de woning aanwezig zijn; e. er niet meer dan 25 liter gevaarlijke stoffen (niet zijnde samengeperste gassen) ten behoeve van de bedrijfsuitoefening in de woning aanwezig zijn; f. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen; g. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, tenzij het betreft detailhandelsactiviteiten als ondergeschikt onderdeel van de beroeps-/bedrijfsactiviteiten. 4. Onder bedrijven, als bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden bedrijven verstaan, welke zijn vermeld in de categorieën 1 t/m 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, behorende bij deze voorschriften. 5. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduidingen: -
Bergselaan 340b; Bergselaan 378a; Bergselaan 353; Bergweg 353; Bergweg 369; Gordelweg 160 Insulindestraat 210a; Schieweg 5;
-
Schieweg 88a; Schieweg 91a; Schieweg 100; Schieweg 115a; Schieweg 158; Schieweg 177; Stadhoudersplein 131; Bentinckplein 1; Bentinckplein 5; Bentinckplein 6; Stadhoudersweg 94a; Stadhoudersweg 99; Statenweg 66a; Walenburgerweg 85;
op de begane grond tevens een horecavestiging toegestaan. Vrijstelling 6. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het vierde lid, ten behoeve van het toelaten van andere dan de aldaar genoemde bedrijven, die daarmee naar aard en invloed op de omgeving zijn gelijk te stellen. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de milieudeskundige te overleggen. 7. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid en het tweede 2 onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 6 - Maatschappelijke voorzieningen 1. De gronden, aangewezen voor "maatschappelijke voorzieningen", zijn bestemd voor: a. bouwwerken ten dienste van sociale, culturele, medische, educatieve, recreatieve of levensbeschouwelijke voorzieningen, dan wel ten behoeve van de openbare dienst, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen; b. de bestemmingen “archeologisch waardevol gebied” en “leiding”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. De op de plankaart aangegeven hoogtemaat is niet van toepassing voor kerktorens, die een hoogte van niet meer dan 30 meter mogen verkrijgen. 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduidingen, -
Schepenstraat 76A; Schepenstraat 76C; Walenburgerplein 174;
tevens een kantoor toegestaan. 4. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 7 - Kantoren 1. De gronden, aangewezen voor “kantoren”, zijn bestemd voor: a. bouwwerken, waarin kantoren zijn toegestaan, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.
2. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 8 - Bedrijven 1. De gronden, aangewezen voor "bedrijven", zijn bestemd voor: a. bouwwerken, opslag- en werkterreinen ten behoeve van bedrijven, welke zijn vermeld in de categorieën 1 t/m 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, behorende bij deze voorschriften, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. vrijstelling 2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid, ten behoeve van het toelaten van andere dan de aldaar genoemde bedrijven, die daarmee naar aard en invloed op de omgeving zijn gelijk te stellen. Alvorens de vrijstelling te verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de milieudeskundige te overleggen. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 9 - Tuincentrum 1. De gronden, aangewezen voor “tuincentrum”, zijn bestemd voor: a. een tuincentrum met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, als taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, zoals kassen, bergingen en stookinrichtingen, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard als een bruggetje, een duiker, een steiger, een vlonder. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 10 - Speel- en sportvoorzieningen 1. De gronden, aangewezen voor "speel- en sportvoorzieningen", zijn bestemd voor: a. sport- en speelvelden met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, zoals clubgebouwen, kleedgelegenheden, tribunes en lichtmasten, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard als een brug, een duiker, een steiger, een vlonder. 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, zijn ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding: -
Van Maanenstraat 8;
tevens maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
4. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 11 - Schoolwerktuinen 1. De gronden, aangewezen voor “schoolwerktuinen”, zijn bestemd voor: a. een complex schoolwerktuinen met bijbehorende voorzieningen, zomede voor ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, als taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “leiding”, “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, zoals een leslokaal, gereedschapsberging, een schuilloods, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard als een brugje, een duiker, een steiger, een vlonder. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 12 - Volkstuinen 1. De gronden, aangewezen voor "volkstuinen", zijn bestemd voor: a. een complex volkstuinen met bijbehorende voorzieningen, zomede voor ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen als taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, zoals volkstuinhuisjes, kweekkassen, een verenigingsgebouw, sanitaire gebouwtjes, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten behoeve van onderhoud en beheer, speelvoorzieningen, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard als een brugje, een duiker, een steiger, een vlonder. 3. Van de oppervlakte van de in het eerste lid bedoelde gronden mag ten hoogste 15% door gebouwen worden ingenomen. 4. Voor de bouw van de in het tweede lid bedoelde gebouwen geldt, dat: a. per volkstuin niet meer dan één volkstuinhuisje (met een oppervlakte van maximaal 25 m²) en één kweekkas mogen worden gebouwd; b. Indien er op een volkstuin zowel een volkstuinhuisje als een kweekkas aanwezig is, de oppervlakte van de kweekkas niet meer dan 12 m² mag bedragen. Indien er op een volkstuin geen volkstuinhuisje aanwezig is, de oppervlakte van de kweekkas niet meer dan 20 m² mag bedragen; c. de goothoogte van een verenigingsgebouw niet meer dan 4,5 meter mag bedragen; d. de hoogte van de overige gebouwen niet meer dan 3,5 meter mag bedragen. 5. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 13 - Kampeerterrein 1. De gronden, aangewezen voor “kampeerterrein”, zijn bestemd voor: a. een terrein, ingericht voor het plaatsen van tenten, kampeerwagens, ten behoeve van recreatie met de daarbij behorende voorzieningen en één dienstwoning met een inhoud van maximaal 450 m³, zomede voor ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en
overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, als taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemming “leiding” en “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, zoals sanitaire voorzieningen, een kantine, een kampwinkel, één dienstwoning, niet voor verblijf bestemde gebouwtjes ten behoeve van onderhoud en beheer, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard als een brugje, een duiker, een steiger, een vlonder. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 14 - Manege 1. De gronden, aangewezen voor “manege”, zijn bestemd voor: a. een manege, één dienstwoning met een grondoppervlak van maximaal 100 m², met daarbij behorend erf, ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid onder a bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, zoals één dienstwoning, dierenverblijven, stallen, niet voor verblijf bestemde gebouwtjes ten behoeve van onderhoud en beheer, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard als een brugje, een duiker, een steiger, een vlonder. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 15 - Watersport, jachthaven 1. De gronden, aangewezen voor "watersport, jachthaven", zijn bestemd voor: a. een jachthaven ten dienste van de pleziervaart, met de daarbij behorende voorzieningen als kaden, dammen, glooiingen en taluds; b. bij de onder a bedoelde jachthaven behorende bouwwerken als een botenloods, een botenhelling, clubgebouwen; c. één dienstwoning met een inhoud van maximaal 450 m³; d. reparatiewerkplaatsen t.b.v. de pleziervaart; e. detailhandel t.b.v. watersportartikelen, met een totaal brutovloeroppervlak van niet meer dan 235 m²; f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, als een brug, een duiker, een aanlegsteiger, een beschoeiing, een meerpaal; g. ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen; h. de bestemming “waterkering”, “archeologisch waardevol gebied” en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder h, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 16 - Garages 1. De gronden, aangewezen voor "garages", zijn bestemd voor: a. gebouwtjes, dienend voor de stalling van personenauto's, motorrijwielen en (brom-)fietsen en voor berging voor huishoudelijke doeleinden; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.
2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde gebouwtjes mag niet meer bedragen dan 3 meter en de breedte van elke garage afzonderlijk niet meer dan 3,5 meter. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 17 - Tuin 1. De gronden, aangewezen voor "tuin", zijn bestemd voor: a. tuin, met de daarbij behorende paden en waterpartijen; b. de bestemmingen “waterkering”, “archeologisch waardevol gebied” en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijk) met een diepte van ten hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden, mag niet worden gebouwd, behoudens: a. aanbouwen aan de oorspronkelijke achtergevel van een gebouw, met dien verstande dat: - de hoogte niet meer bedraagt dan 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping met een maximum van 4 meter gemeten vanaf het aansluitend terrein; - de diepte van een aanbouw aan de achtergevel niet meer bedraagt dan 2,5 meter en daarbij een achtertuin resteert met een diepte van minimaal 5 meter; - de diepte van een aanbouw aan de achtergevel niet meer bedraagt dan 3 meter en daarbij een achtertuin resteert met een diepte van minimaal 9 meter; - de achtertuin door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd is; b. bijgebouwen ten behoeve van huishoudelijke doeleinden in een achtertuin, met dien verstande dat: - de oppervlakte maximaal 8 m² bedraagt; - de hoogte maximaal 3 meter bedraagt, gemeten vanaf het aansluitend terrein; - de achtertuin door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd is; c. erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat: - de hoogte niet meer bedraagt dan 2 meter, gemeten vanaf het aansluitend terrein. 4. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 18 - Erf 1. De gronden, aangewezen voor "erf", zijn bestemd voor: a. erf en tuin, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen en waterlopen; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd als een pergola, een carport of een keermuur. 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijk) met een diepte van ten hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 4. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 19 - Verkooppunt voor motorbrandstoffen 1. De gronden, aangewezen voor “verkooppunt voor motorbrandstoffen”, zijn bestemd voor: a. een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen - met LPG -, voorzover het betreft het verkooppunt aan de Stadhoudersweg, met de daarbij behorende boven- en ondergrondse voorzieningen, erven en in- en uitritten, alsmede, uitsluitend in combinatie hiermee, overige detailhandel met een bruto vloeroppervlakte van ten hoogste 100 m²; b. de bestemming “leiding” en “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken en installaties ten dienste van de in dat lid gegeven bestemming worden gebouwd, waarvoor geldt dat: a. van de gebouwen de maximum grondoppervlakte totaal 250 m² en de maximum hoogte 4 meter mag bedragen; b. van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, de maximum hoogte 8 meter mag bedragen, met uitzondering van ontluchtingsschachten. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 20 - Voorzieningen van openbaar nut 1. De gronden, aangewezen voor “voorzieningen van openbaar nut”, zijn bestemd voor: a. voorzieningen van openbaar nut, zoals een elektriciteitsvoorziening, en gemaal met de daarbij behorende groenvoorzieningen, ontsluitingspaden en –wegen; b. de bestemmingen “waterkering”, “archeologisch waardevol gebied”en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangegeven. 2. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 21 - Gemaal 1. De gronden, aangewezen voor “gemaal”, zijn bestemd voor: a. een gemaal en overige voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden en groenvoorzieningen; b. de bestemming “hoofdwatergang” en “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn bestemd. 2. Voor de in het eerste lid bedoelde bouwwerken geldt, dat de hoogte niet meer dan 4 meter mag bedragen. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 22 - Autosnelweg 1. De gronden, aangewezen voor “autosnelweg”, zijn bestemd voor: a. een autosnelweg met de daarbij behorende kunstwerken als bruggen, viaducten en duikers; b. geluidswerende voorzieningen; c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn bestemd.
2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, te weten: a. de in het eerste lid bedoelde kunstwerken; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als portalen ten behoeve van de bewegwijzering en geluidsschermen. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder d, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 23 - Verkeersweg 1. De gronden, aangewezen voor "verkeersweg", zijn bestemd voor: a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen met bovenleidingen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken als viaducten, bruggen, duikers; b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs; c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. openbare nutsvoorzieningen; e. de bestemmingen “waterkering”, “leiding”, “archeologisch waardevol gebied” en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijk) met een diepte van ten hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, te weten: a. de in het eerste lid bedoelde kunstwerken; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als portalen ten behoeve van de bewegwijzering, straatmeubilair, verfraaiingselementen, reclame-inrichtingen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, openbare nutsvoorzieningen, zomede bouwwerken - geen gebouwen zijnde - van waterbouwkundige aard als een brug, een duiker. 4. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder e, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 24 - Verblijfsgebied 1. De gronden, aangewezen voor "verblijfsgebied", zijn bestemd voor: a. verkeers- en verblijfsruimte, te weten: - voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen; - voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen; - groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; - openbare nutsvoorzieningen; b. de bestemmingen “waterkering”, “leiding”, “archeologisch waardevol gebied” en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijk) met een diepte van ten hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals straatmeubilair, fietsbergingen, verfraaiingselementen, speelele-
menten, reclame-inrichtingen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, voorzieningen ten behoeve van de ondergrondse parkeergarages, openbare nutsvoorzieningen, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard als een brug, een duiker. 4. In aanvulling op het bepaalde in het derde lid, zijn ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding ‘ondergrondse parkeervoorzieningen toegestaan’ tevens ondergrondse parkeervoorzieningen toegestaan. 5. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 25 - Spoorweg 1. De gronden, aangewezen voor “spoorweg”, zijn bestemd voor: a. verkeers- en verblijfsruimte, te weten: - voorzieningen ten behoeve van het spoorwegverkeer, zoals spoorbanen met bovenleidingen, met de daarbij behorende kunstwerken, als bruggen, viaducten en duikers; - geluidswerende voorzieningen; - groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn bestemd. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, te weten: a. de in het eerste lid bedoelde kunstwerken; b. bouwwerken - geen gebouwen zijnde - zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, geluidsschermen, alsmede voor de functionering van het spoorwegverkeer noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals seinpalen en overwegbomen; c. voor het goed functioneren van het spoorwegverkeer noodzakelijke gebouwen. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 26 - Water 1. De gronden, aangewezen voor "water", zijn bestemd voor: a. een vijver en waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding van het omliggende gebied, met de daarbij behorende voorzieningen als taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “leiding”, “waterkering”, “archeologisch waardevol gebied”en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn bestemd. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige en/of recreatieve aard worden gebouwd, als een brug, een duiker, een steiger, een vlonder. 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid zijn ter plaatse van de op de plankaart aangegeven ‘woonboten toegestaan’, de gronden tevens bestemd voor het innemen van ligplaatsen voor woonboten. 4. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 27 - Groen 1. De gronden, aangewezen voor "groen", zijn bestemd voor: a. park, plantsoen, openbare nutsvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen, speelgelegenheden, ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “leiding”, “archeologisch waardevol gebied”, “waterkering” en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijk) met een diepte van ten hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, speelelementen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, openbare nutsvoorzieningen, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard als een brug, een duiker. 4. In aanvulling op het bepaalde in het derde lid mag ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding ‘woonwagen toegestaan’, één woonwagen worden geplaatst waarvan de goothoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen. 5. In aanvulling op het bepaalde in het derde lid mag ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding ‘woonboten toegestaan’, per woonboot één berging worden gebouwd, met een oppervlak van maximaal 20 m², en een hoogte van maximaal 3 meter. 6. In aanvulling op het bepaalde in het derde lid zijn ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding ‘ondergrondse parkeervoorzieningen toegestaan’, tevens ondergrondse parkeervoorzieningen toegestaan voor ten hoogste 700 parkeerplaatsen in maximaal twee bouwlagen. 7. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 28 - Leiding 1. De gronden, aangewezen voor “leiding”, zijn bestemd voor: a. een ondergrondse rioolwaterpersleiding en een hoogspanningsleiding, met de daarbij behorende voorzieningen; b. de bestemmingen “schoolwerktuinen”, “kampeerterrein”, “verkooppunt voor motorbrandstoffen”, “maatschappelijke voorzieningen”, “verkeersweg”, “verblijfsgebied”, “groen”, “water”, “waterkering”, “archeologisch waardevol gebied” en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, ten dienste van de in het eerste lid onder a bedoelde rioolwaterpersleiding en hoogspanningsleiding worden gebouwd. Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de belangen van de betreffende leiding niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de betreffende leiding. Aanlegvergunning 4. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen tot een diepte groter dan 0,50 meter;
b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen; c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven alsmede door ophogen; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; e. het verrichten van graafwerkzaamheden. Een schriftelijke vergunning zal slechts worden verleend, indien de belangen van de ondergrondse leiding en de veiligheid van personen en goederen ter zake dit gedogen. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen. 5. Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing op normale werkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavig gebied. 6. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 29 - Waterkering 1. De gronden, aangewezen voor "waterkering", zijn bestemd voor: a. waterkering met de daarbij behorende waterstaatswerken als taluds, glooiingen en onderhoudswegen, zomede bouwwerken - geen gebouwen zijnde - van waterbouwkundige aard, zoals duikers, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “gemengde bebouwing”, “schoolwerktuinen”, “watersport, jachthaven”, “voorzieningen van openbaar nut”, “groen”, “tuin”, “verkeersweg”, “verblijfsgebied”, “water”, “hoofdwatergang”, “archeologisch waardevol gebied en “leiding”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het in het eerste lid onder a bedoelde gebruik, worden gebouwd. Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de belangen van de waterkering niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de dijkbeheerder te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de waterkering. 4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 30 - Archeologisch waardevol gebied 1. De gronden aangewezen voor “archeologisch waardevol gebied”, zijn bestemd voor: a. behoud van de aan grond eigen zijnde archeologische waarden; b. alle overige bestemmingen, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan, voor zover geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en slaan van damwanden) dienen te worden verricht die dieper reiken dan 2,50 meter beneden NAP (gebied A). Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegelaten bebouwing waarvoor bouwwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 2,50 meter beneden NAP (gebied A), mits de archeologische waarden dit gedogen.
Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de bouwvergunning aan burgemeester en wethouders een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van het betreffende terrein, naar het oordeel van genoemd college, in voldoende mate zijn vastgesteld. Aan een vrijstelling kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere op archeologisch gebied deskundige. Aanlegvergunning 4. Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders, graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 2,50 meter beneden NAP (gebied A). Binnen het op de plankaart als gebied B aangegeven gebied (met uitzondering van bestaande weg- en leidingcunetten) is het tevens verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren over een terreinoppervlak groter dan 200 m2 en dieper dan 2,50 meter beneden NAP. Een aanlegvergunning geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van het betreffende terrein, naar het oordeel van genoemd college, in voldoende mate is vastgesteld. Aan een aanlegvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere op archeologisch gebied deskundige. 5. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 31 - Hoofdwatergang 1. De gronden, aangewezen voor "hoofdwatergang", zijn bestemd voor: a. het gebruik als waterberging en vrij doorstromingsgebied van water met de daarbij behorende voorzieningen; b. de bestemmingen “watersport, jachthaven”, “verblijfsgebied”, “gemaal”, “verkeersweg”, “groen”, “tuin”, “leiding”, “waterkering”, “voorzieningen van openbaar nut”, “archeologisch waardevol gebied” en “water”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het in het eerste lid onder a bedoelde gebruik, worden gebouwd. Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegelaten bebouwing, mits de belangen van de hoofdwatergang niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de beheerder van de hoofdwatergang te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de hoofdwatergang. 4. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Aanvullende bepalingen Artikel 32 - Algemene vrijstelling Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan: Kleine bouwwerken a. voor de bouw van - niet voor bewoning bestemde - kleine bouwwerken van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, transformatorgebouwtjes, verdeelkasten, gasdrukregel- en meetstations, gemaalgebouwtjes, met dien verstande, dat de inhoud van een bouwwerk, als hier bedoeld, niet meer mag bedragen dan 60 m³; Begrenzing weg(profiel), bouwblok, terrein b. indien op ondergeschikte punten een geringe afwijking in de begrenzing, het beloop of het profiel van een weg, de ligging of de vorm van een bouwblok of een terrein c.q. waterloop of de hoogte van een bouwwerk in het belang van het te verwachten verkeer, de volkshuisvesting en/of een behoorlijke bebouwing c.q. inrichting noodzakelijk is, dan wel de noodzaak daartoe bij uitzetting van het plan op het terrein blijkt, met dien verstande dat hierdoor de bestemmingsgrens niet wordt overschreden; Hoogte, begane grondlaag c. voor zover het betreft het bepaalde ten aanzien van de maximaal toegelaten hoogte van een begane-grondlaag en/of achterbouw, door hiervoor een maat van ten hoogste 5 meter toe te staan in gevallen waarin dit ten behoeve van het behoorlijk functioneren van de in het desbetreffende gebouw gesitueerde vestiging van een winkel, bedrijf of instelling nodig is en een uit stedenbouwkundig oogpunt verantwoorde aansluiting op de omgeving is gewaarborgd; Nokhoogte, kap d. ten behoeve van overschrijding van de toegestane maximale nokhoogte, als bedoeld in artikel 2, lid 3, onder b, voor de bouw van een kap met grotere hellingshoeken, dan voortvloeit uit het bepaalde ten aanzien van de maximale nokhoogte, met dien verstande, dat de dakhellingen niet meer dan 40 graden mogen bedragen.
Artikel 33 - Wijziging van het plan 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het bestemmingsplan te wijzigen: Bestemmingsgrenzen a. Ten behoeve van de op de plankaart aangegeven bestemmingsgrenzen, waarbij deze maximaal 10 meter mogen verschuiven, ingeval: - de toe te passen verkavelingswijze daartoe aanleiding geeft; - stedenbouwkundige redenen daartoe aanleiding geven. Een en ander met dien verstande dat ten aanzien van de bij de opschuiving betrokken gronden de voorschriften zullen gelden die betrekking hebben op de bestemming waarvan de grenzen worden verruimd en de ter zake toepasselijke milieuregelgeving niet wordt overschreden. Parkeervoorzieningen b. ten behoeve van de realisatie van al dan niet ondergrondse parkeervoorzieningen. Een en ander met dien verstande dat: - overeenstemming bestaat met milieuregelgeving; - een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is; en - realisatie van (gedeeltelijk) bovengrondse parkeervoorzieningen slechts is toegestaan indien realisatie van geheel ondergrondse parkeervoorzieningen financieel, stedenbouwkundig dan wel bouwtechnisch niet mogelijk is.
Binnenterrein Dresselhuysstraat c. Ten behoeve van het verhogen van de maximaal toegestane hoogte voor 50% van het bebouwd oppervlak binnen de bestemming “gemengde bebouwing II”, op het binnenterrein omgeven door de Dresselhuysstraat, Statensingel, Statenweg en de Stadhoudersweg van 4 meter naar 7 meter. Bouwen in te wijzigen plangedeelte 2. Het bouwen van de in het eerste lid bedoelde bouwwerken is slechts toegestaan overeenkomstig een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde wijziging van het bestemmingsplan. Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid ten behoeve van het bouwen overeenkomstig een in voorbereiding zijnde wijziging van dit bestemmingsplan na ontvangst van een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten, tenzij Gedeputeerde Staten hebben verklaard dat de wijziging geen goedkeuring behoeft en er gedurende de termijn van terinzagelegging geen zienswijzen tegen het ontwerp-wijzigingsplan zijn ingebracht. Procedure 4. Alvorens een wijziging ingevolge het eerste lid vast te stellen, dan wel een verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in het voorgaande lid, aan te vragen, stellen burgemeester en wethouders belanghebbenden gedurende vier weken in de gelegenheid eventuele zienswijzen tegen het ontwerp voor de wijziging, dan wel tegen het desbetreffende bouwplan schriftelijk bij hun college kenbaar te maken. Het ontwerp voor de wijziging dan wel het bouwplan, ligt daartoe gedurende deze termijn ter inzage. Burgemeester en wethouders voegen een afschrift van de ingediende zienswijzen onderscheidenlijk bij hun verzoek tot goedkeuring van de wijziging, dan wel bij de aanvraag om de verklaring van geen bezwaar aan Gedeputeerde Staten.
Artikel 34 - Gebruik 1. Het is verboden de in dit bestemmingsplan gelegen onbebouwde gronden en de in het plan gelegen bouwwerken geheel of gedeeltelijk te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven, op een wijze of tot een doel, strijdig met de daaraan in het plan gegeven bestemming(en) en/of het volgens de voorschriften uitsluitend toegestane gebruik, dan wel met de uit deze voorschriften voortvloeiende aard van de bebouwing. Vrijstelling 2. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 35 - Overgangsbepaling Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken 1. Bouwwerken, welke bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan dan wel daarna gebouwd worden of kunnen worden met inachtneming van het bepaalde in de Woningwet, en die afwijken of zouden afwijken van dit plan, mogen op voorwaarde dat de bestaande afwijkingen van dit plan niet worden vergroot en behoudens onteigening overeenkomstig de wet: a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na verwoesting door een calamiteit worden herbouwd, mits de desbetreffende bouwaanvraag wordt aangevraagd binnen twee jaar nadat deze calamiteit heeft plaatsgevonden. Overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik 2. Het ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan bestaande gebruik van onbebouwde gronden en van bouwwerken, dat in strijd is met dit bestemmingsplan, mag worden voortgezet en zodanig worden gewijzigd, dat het in dezelfde als wel in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Uitzonderingen op het overgangsrecht 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan. 4. Het tweede lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
Artikel 36 - Strafbepaling Overtreding van het bepaalde in artikel 28 vierde lid of artikel 30 vierde lid of artikel 34 eerste lid, wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten.
Artikel 37 - Naamgeving Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de naam “Voorschriften bestemmingsplan Blijdorp Bergpolder”.
Lijst van bedrijfsactiviteiten Blijdorp Bergpolder
15 1581 0 1581 1 1593 t/m 1595 18 182 20 205 22 2222.6 2223 A 2223 B 2224 2225 223 24 2442 0 2442 2 28 2851 0 2851 9 33 33 A 36 362 363
Pagina 1
10 0
30 30
10
C C
10 0
1 1
1 1
30 30
2 2
30
30
2
2
30
2
30
30
0
1
1
30
2
0 0 0 0 0 0
30 10 30 10 30 10
0 0 0 10 10 0
1 1 2 2 2 1
1 1 1 1 1 1
30 10 30 30 30 10
2 1 2 2 2 1
10
30
10
2
1
30
2
30
100
50
2
2
30
2
0
30
0
1
1
30
2
10 10
10 30
10 10
1 2
1 2
30 30
2 2
B
B B
B
B
D
luchtverontreiniging (L)
divers (D)
categorie
bodemverontreiniging (B)
Opmerkingen
grootste afstand
visueel
verkeer
gevaar
zonering (Z)
stof
geur VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: - v.c. < 2500 kg meel/week 30 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 10 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 10 HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 10 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 10 Grafische afwerking 10 Binderijen 30 Grafische reproduktie en zetten 30 Overige grafische aktiviteiten 30 Reproduktiebedrijven opgenomen media 10 VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN Farmaceutische produktenfabrieken: - verbandmiddelenfabrieken 10 VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed) 30 VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. 30 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 Muziekinstrumentenfabrieken 30
Indices
continu (C)
Afstanden
geluid
Omschrijving
volgnummer
SBI-code
Lijst van bedrijfsactiviteiten Blijdorp Bergpolder 51 5121 5122 5125, 5131 5132, 5133 5134 5135 5136 5137 5138, 5139 514 5156 5162 517 52 527 55 5552 64 641 642 642 71 711 714 72 72 73 731 732 74 7481.3 7484.4 90 9000.3 9000.3 92
-
GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders 30 30 Grth in bloemen en planten 10 10 Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen 30 30 Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën 10 0 Grth in dranken 0 0 Grth in tabaksprodukten 10 0 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk 10 10 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen 30 10 Grth in overige voedings- en genotmiddelen 10 10 Grth in overige consumentenartikelen 10 10 Grth in overige intermediaire goederen 10 10 Grth in machines en apparaten 0 0 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. 0 0 REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 10 0 MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING Cateringbedrijven 30 0 POST EN TELECOMMUNICATIE Post- en koeriersdiensten 0 0 A Telecommunicatiebedrijven 0 0 B TV- en radiozendstations (zie ook tabel 2: zendinstallaties) 0 0 VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN Personenautoverhuurbedrijven 10 0 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 10 10 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 0 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 10 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 0 0 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING Foto- en filmontwikkelcentrales 10 0 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 0 0 MILIEUDIENSTVERLENING A0 Afvalverwerkingsbedrijven: A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 10 10 CULTUUR
Pagina 2
30 30 30 30 30 30 30 30 30 30 30 30 30
30 0 30 30 0 0 0 0 30 10 10 0 0
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2
30 30 30 30 30 30 30 30 30 30 30 30 30
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
10
10
1
1
10
1
D
10
C
10
1
1
30
2
30 10 10
C C C
0 0 30
2 1 1
1 1 3
30 10 30
2 1 2
D
30 30
10 10
2 2
1 2
30 30
2 2
D
10
0
1
1
10
1
30 10
30 0
1 1
1 1
30 10
2 1
10 0
2 2
1 1
30 10
2 1
B
10
1
1
30
2
B
30 10
30
C
L
Lijst van bedrijfsactiviteiten Blijdorp Bergpolder 921, 922 93 9301.2 9301.3 9301.3 9302 9303 9303 9304 9305
A B 0 1 B
Studio's (film, TV, radio, geluid) OVERIGE DIENSTVERLENING Chemische wasserijen en ververijen Wasverzendinrichtingen Wasserettes, wassalons Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten Begrafenisondernemingen: - uitvaartcentra Badhuizen en sauna-baden Persoonlijke dienstverlening n.e.g.
Pagina 3
0
0
30
30 0 10 0
0 0 0 0
30 30 10 10
0 10 0
0 0 0
10 30 10
C
C C
30
2
1
30
2
30 0 0 0
2 1 1 1
1 1 1 1
30 30 10 10
2 2 1 1
0 0 0
2 1 1
1 1 1
10 30 10
1 2 1
B
L
D
III BIJLAGEN
INHOUDSOPGAVE BIJLAGEN -
Reactie van de Provinciale Planologische Commissie d.d. 25 maart 2004 Verslag van de inspraakbijeenkomst d.d. 19 februari 2004
IV KAARTEN
INHOUDSOPGAVE KAARTEN -
Plankaarten noord en zuid Plankaart-Archeologie Huisnummerkaart noord en zuid