directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig Alexander Vercamer, waarnemend-voorzitter
Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman,
Besluit van de Deputatie referte betreft verslaggever
M03/43014/40/2/A/1/BL/KVDS PLASSCHAERT lv SINT-LAUREINS de heer Jozef Dauwe
leden
Albert De Smet, provinciegriffier
Besluit van de Deputatie, houdende het deels verlenen, deels weigeren van de vergunning aan de lv Plasschaert, Kruiskenstraat 54 te 9980 Sint-Laureins, voor het verder exploiteren en veranderen van een pluimveehouderij, gelegen op de percelen, kadastraal bekend onder Sint-Laureins, Afdeling 1, Sectie B, perceelnummers 827/d, 829/e, aan de Kruiskenstraat 54 te 9980 Sint-Laureins,
De Deputatie, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21 oktober 1997, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18 juli 2003; Gelet op artikel 57§2 van het Provinciedecreet van 9 december 2005; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering, houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem I), met latere wijzigingen; Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), met latere wijzigingen; Gelet op het decreet van 11 juni 2010 houdende wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wat betreft de invoering van maatregelen tot aanpak van de milieuvergunningenpiek, met bepalingen die de termijn van de oorspronkelijke ARAB-vergunning terugbrengen tot 30 jaar, in casu dus tot en met 31 augustus 2016;”
2
Gelet op de volgende, lopende vergunningen in verband met het exploiteren van deze hinderlijke inrichting:
Milieuvergunningen: - Besluit van de Bestendige Deputatie op 23 juni 1994 (tot en met 31 augustus 2016): vergunning wordt verleend voor de uitbreiding tot 22.000 leghennen; - Besluit van de Bestendige Deputatie op 4 juli 2002 (tot en met 31 augustus 2016): vergunning wordt verleend voor de uitbreiding tot 35.000 leghennen en opslag van 1.560 m³ dierlijke mest;
Meldingen: - Besluit van het College van Burgemeester en Schepenen op 10 januari 1991 (tot en met 31 augustus 2016): aktename melding 13.000 leghennen en opslag van 400 m³ dierlijke mest (op naam van Van Pielaet Patrick); - Besluit van het College van Burgemeester en Schepenen op 17 juni 1993 (tot en met 31 augustus 2016): aktename overname door Goossens Antoine; - Besluit van de Deputatie op 15 januari 2009 houdende aktename van de overname door Plasschaert lv;
Gelet op de milieuvergunningsaanvraag op 26 april 2010 ingediend door de lv Plasschaert, Kruiskenstraat 54 te 9980 Sint-Laureins, voor het verder exploiteren en veranderen van een pluimveehouderij, gelegen aan de Kruiskenstraat 54 te 9980 Sint-Laureins, op de percelen, kadastraal bekend onder Sint-Laureins, Afdeling 1, Sectie B, perceelnummers 827/d, 829/e, met als voorwerp: 9.3.1.c.2, 9.3.1.d, 12.1.2.b, 15.1.1, 16.3.1.1, 17.3.6.1.b, 17.3.9.1, 17.4, 28.2.c.1, 31.1.2.b, 45.4.e.1, 53.8.2; Gelet op de aangetekende brief van 11 juni 2010, waarmee de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning; Gelet op het proces-verbaal van 22 juli 2010, houdende de tijdens het openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen, waaruit blijkt dat er twee bezwaren werden ingediend, die betrekking hebben op volgende onderwerpen: - binnen een straal van 300 meter bevinden er zich 16 woningen, bewoond door 44 mensen; de uitbaters zelf wonen er niet; - er is reeds bestaande geurhinder; - de uitbreiding levert geen arbeidsplaatsen op; - ten oosten is er te weinig breedte voor een afdoend groenscherm; het groenscherm zal trouwens over het algemeen onvoldoende zijn om geur en lawaai te bufferen; - de zware ventilatoren komen op slechts 45 meter van de openbare weg; - de uitbreiding van de mestopslag zal de hinder doen toenemen;
3
- tussen de twee bestaande kippenkwekerijen bevindt er zich een boomkwekerij; er is reeds bestaande geurhinder die onaangenaam is voor de personeelsleden en voor de klanten; bijkomende hinder kan ook om economische redenen niet worden getolereerd; - vragen over het ondernemerschap en de verantwoordelijkheden van de exploitant; - dit is een industrieel project met weinig affiniteit voor de plaatselijke land- en tuinbouwers; Overwegende dat op 13 juli 2010 een informatievergadering werd georganiseerd; Gelet op het gunstig advies van 4 augustus 2010 van het College van Burgemeester en Schepenen van Sint-Laureins, voor een vergunningstermijn van 20 jaar die aanvangt op de datum van de ondertekening van de vergunning, onder de toepasselijke algemene en sectorale en de volgende bijzondere voorwaarden: - Het bepalen en aanbrengen van de brandbestrijdingsmiddelen gebeurt in overleg met de bevoegde brandweer. - Teneinde geluidshinder te voorkomen, laat de exploitant de ventilatoren minstens één keer per jaar controleren op hun goede werking en laat nazien of er geen onderdelen loszitten. Dit gebeurt door een technicus. Eventuele opmerkingen in het verslag van de technicus voert de exploitant binnen de maand uit. Het verslag van dit nazicht wordt bijgehouden en voorgelegd bij verzoek van de vergunningverlenende overheid of de toezichthouders. - Ten laatste eind 2015 laat de exploitant een volledig akoestisch onderzoek uitvoeren door een erkend deskundige in de discipline geluid, eventueel aangevuld met saneringsvoorstellen. In dit onderzoek wordt een buurtonderzoek uitgevoerd om na te gaan of omwonenden geluidshinder hebben. Het verslag van dit onderzoek wordt overgemaakt aan de vergunningverlenende overheid. - De transporten voor de aan- en afvoer van grondstoffen of producten gebeuren tussen 7.00 en 19.00 uur. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de vrachtwagens stilgelegd. - Vermits het kuiswater beschouwd wordt als mengmest dat overeenkomstig de bepalingen van het mestdecreet moet worden uitgereden, is er sprake van de opvang van mengmest, zodat geadviseerd wordt om peilbuizen te installeren, overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 5.9.7.1 van het Vlarem II. Aansluitend hierbij wordt geadviseerd dat de exploitant om de 3 maanden het grondwater controleert op de aanwezigheid van mengmest afkomstig van lekken in de opvang van het reinigingswater (= mengmest). Dit gebeurt overeenkomstig de bepalingen van artikel 5.9.9.2.§1, §2 en §3. - Het volume van de regenwaterput (cisterne) wordt vergroot tot een volume van minstens 50 m³. Dit regenwater wordt minstens gebruikt in volgende laagwaardige toepassingen: de reiniging van de stallen (geraamd op 40 m³/keer), de spoeling van het toilet nabij het bureau en het eierlokaal, een
4
dienstkraan voor de schoonmaak van het bureau, het eierlokaal en de bijhorende bedrijfsruimten. De overloop van de regenwaterput gaat naar de infiltratievoorziening en niet naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater. - De cisterne voor de opvang van het mengmest(water) wordt vergroot naar 40 m³. - Het beplantingsplan met overwegend zwarte els wordt uitgevoerd het eerstvolgende plantseizoen na de eerste ingebruikname van de stal. Niet aangeslagen plantsoen wordt zo snel mogelijk vervangen. - Indien ter hoogte van de bedrijfswoning een openbare riolering, aangesloten op een RWZI, zou worden gerealiseerd, dient het huishoudelijke afvalwater gescheiden van het regenwater tot aan de perceelsgrens met het openbare domein gebracht te worden. Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van het College van Burgemeester en Schepenen (stedenbouwkundig aspect – ontvoogde gemeente); Gelet op het gedeeltelijk ongunstig advies (voor een grondwaterwinning met een debiet van max. 52 m³/dag en 19.000 m³/jaar, omdat het aangevraagde debiet een overschatting is van de benodigde waterbehoefte), gedeeltelijk gunstig advies (voor een grondwaterwinning met een debiet van max. 52 m³/dag en 18.852 m³/jaar, en de overige gevraagde rubrieken) van 4 augustus 2010 van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieuvergunningen dienst Oost-Vlaanderen (afgekort LNE), voor een vergunningstermijn van 20 jaar die aanvangt op de datum van de ondertekening van de vergunning, onder de toepasselijke algemene en sectorale en een aantal bijzondere voorwaarden (met betrekking tot de brandveiligheid, de visuele hinder, de tankbeurten, het gebruik van hemelwater, de ammoniakemissiearme stalsystemen, de milderende maatregelen voorgesteld in het MER); de bestaande vergunningen kunnen worden opgeheven; Gelet op het gedeeltelijk ongunstig advies (voor een grondwaterwinning met een debiet van max. 52 m³/dag en 19.000 m³/jaar, omdat het aangevraagde debiet een overschatting is van de benodigde waterbehoefte), gedeeltelijk gunstig advies (voor een grondwaterwinning met een debiet van max. 52 m³/dag en 18.852 m³/jaar) van 23 augustus 2010 van het Intern Verzelfstandigd Agentschap, Vlaamse Milieumaatschappij, Afdeling Operationeel Waterbeheer (afgekort VMM-Afdeling Operationeel Waterbeheer), voor een vergunningstermijn van 20 jaar, onder de toepasselijke algemene en sectorale en de volgende bijzondere voorwaarden: - Elke boorput moet voorzien zijn van een afzonderlijke rechte onvervormbare PVC-peilbuis, die toelaat steeds peilmetingen uit te voeren. De binnendiameter van deze peilbuis in afwijking van artikel 5.53.2.2 minimaal 25 millimeter te bedragen; - Regenwater of recupwater dient prioritair gebruikt te worden voor laagwaardige toepassingen.
5
- Er dient 1 kwaliteitsanalyse per jaar uitgevoerd te worden. Het grondwater van één boorput moet op kosten van de vergunninghouder worden geanalyseerd. - De volgende parameters moeten worden bepaald: pH, elektrische geleidbaarheid (in µS/cm), temperatuur, totale hardheid (in °F), tijdelijke hardheid (in °F), alkaliniteit t.o.v. methyloranje, alkaliniteit t.o.v. fenolftaleïne, en tevens minstens de volgende ionen (in mg/l); Anionen:
2-
NO3
PO4
-
Cl
-
CO3
SO4
NO2 Kationen :
2+
Ca +
K
-
3-
OH
2-
HCO3
+
Fe
2+
Fe
+
NH4
2+
Mn
Na
Mg
-
F
-
-
2+
3+
- De ionenbalans moet hierbij in evenwicht zijn; d.w.z. dat de fout op de ionenbalans maximum 5% mag bedragen. Deze fout kan als volgt berekend worden: (kationentotaal – anionentotaal) / (kationentotaal + anionentotaal) < 0,05. Deze analyses dienen bovendien aangevuld te worden met een onderzoek inzake de bacteriologische kwaliteit op volgende parameters: totale kiemen bij 37°C/ml, totale colibacteriën/100ml, fecale colibacteriën/100ml, fecale streptokokken/100ml. - De resultaten van de grondwateranalyse van het voorbije kalenderjaar worden ook jaarlijks voor 15 maart overgemaakt aan VMM afdeling Operationeel Waterbeheer. Dit kan rechtstreeks gericht aan VMM AOW (VMM AOW Elfjulistraat 43, 9000 Gent) of via het Integraal Milieujaarverslag. - Het grondwaterpeil in werking in elke boorput van de grondwaterwinning wordt jaarlijks 1 keer gemeten om de evolutie van het grondwaterpeil beter te kunnen volgen. Hierbij wordt het volume genoteerd dat onttrokken werd gedurende drie uur voorafgaand aan de meting. Indien de grondwaterwinning minder dan drie uur in werking was, wordt tevens de effectieve werkingsduur meegedeeld; - Per jaar wordt 1 peilmeting in rust uitgevoerd in elke boorput na het stilleggen van een grondwaterwinning gedurende ten minste 8 uur. De tijd van stilstand van de grondwaterwinning, het gewonnen volume gedurende acht uur voorafgaand aan de stilstand en de peilmetingen worden zorgvuldig genoteerd; - De bovenstaande gegevens worden door de exploitant bijgehouden in een register, dat ter inzage wordt gehouden van de toezichthoudende ambtenaren; De peilmetingen van het voorbije kalenderjaar worden ook jaarlijks voor 15 maart overgemaakt aan VMM afdeling Operationeel Waterbeheer. Dit kan rechtstreeks gericht aan VMM AOW (VMM AOW Elfjulistraat 43, 9000 Gent) of via het Integraal Milieujaarverslag.
6
- Het maximaal afpompingsniveau is 50m – maaiveld of -45,5 m TAW (= net boven top van de watervoerende laag). De pompen mogen in de putten ofwel niet dieper hangen dan dit niveau, ofwel dient op dit niveau een afslagmechanisme of stopelektrode te worden voorzien. Er dient vermeden te worden dat in de pompputten het waterpeil in werking daalt tot onder het eerder vermeld niveau. - Uiterlijk 90 dagen na aanleg van de boorput dient de correcte boorstaat en boorschema van de boorput, met vermelding van de exacte diepte van de boorput, lengte en plaats van de filter, naam en adres van de boorfirma, datum van boring, alsook een plannetje met aanduiding van de boorlocatie en een meting van het peil in rust en in werking, meegedeeld te worden aan Afdeling Operationeel Waterbeheer O-Vl, Elfjulistraat 43 te 9000 Gent. Tevens wordt het volgende aandachtspunt gegeven: - De exploitant is verplicht een buiten dienst gestelde grondwaterwinning op te vullen wanneer deze een potentieel gevaar betekent voor de kwaliteit van het grondwater. De opvulling dient te gebeuren overeenkomstig de code van goede praktijk voor boren, exploiteren en afsluiten van boorputten voor grondwaterwinning opgenomen in bijlage 5.53.1 in het Vlarem II. Gelet op het gedeeltelijk ongunstig advies (voor de aangevraagde grondwaterwinning met een debiet van max. 52 m³/dag en 19.000 m³/jaar), gedeeltelijk gunstig advies (voor de aangevraagde grondwaterwinning met een debiet van max. 52 m³/dag en 18.852 m³/jaar, en de overige gevraagde rubrieken) van 26 augustus 2010 van de provinciale milieudeskundige, voor een termijn van 20 jaar die aanvangt op de datum van de ondertekening van de milieuvergunning, onder de gecoördineerde milieuvergunningsvoorwaarden, overwegende: - de ligging in 'agrarisch gebied', een bestemming waarmee de inrichting planologisch verenigbaar is; - de aanvraag betreft de uitbreiding van een reeds vergunde pluimveehouderij tot 156.600 leghennen, in een bestaande stal en een nieuw te bouwen stal; - tijdens het openbaar onderzoek werden er twee bezwaarschriften ingediend; de argumenten zijn deels gegrond, deels ongegrond; de gegronde argumenten kunnen worden ondervangen door het opleggen en naleven van de gepaste milieuvergunningsvoorwaarden; - er wordt voldaan aan de verbods- en afstandsregels van het Vlarem II; - het aangevraagde debiet van de grondwaterwinning is een lichte overschatting van de reële waterbehoefte;
7
- er kan worden ingegaan op de vraag tot vroegtijdige hernieuwing van de milieuvergunning; - mits het naleven van de opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden is de kans op hinder voor mens en milieu tot een minimum beperkt. Gelet op de volgende vaststellingen door de Provinciale Milieuvergunningscommissie: "De voorzitter licht de adviezen en het openbaar onderzoek toe. De schepen merkt op dat er geen problemen zijn met het bedrijf. De 2 bezwaren zijn afkomstig van hetzelfde gezin. LNE merkt op dat er in de voorwaarden wordt gesteld dat de mest dagelijks moet worden afgedraaid. Dit gebeurt wel maar telkens voor de helft van de stallen. De voorwaarde is derhalve verwarrend en zou beter anders geformuleerd worden. De commissie gaat akkoord."; Gelet op het horen door de Provinciale Milieuvergunningscommissie van de vertegenwoordiging van het bedrijf die kennis neemt van de vaststellingen van de commissie en bij dit horen inzonderheid de volgende elementen vermeldt: "Er wordt een akoestisch onderzoek opgelegd. Men vraagt of dit wel nodig is. In het MER werden theoretische berekeningen gedaan. Daaruit bleek een geluidswaarde van 86 dB(A). Dit moet echter genuanceerd worden. Deze theoretische berekening gaat er immers van uit dat alle ventilatoren draaien en dit op één centraal punt in het bedrijf. Dit houdt echter geen rekening met het feit dat ventilatoren in een stal staan en dan nog achteraan in de stal. Er is geen overlast voor de omgeving. Men vraagt dan ook om deze voorwaarde te schrappen. De commissie wijzigt de voorwaarde en legt slechts een beperkt akoestisch onderzoek op m.b.t. de ventilatoren. De VMM-AOW vraagt om ook als voorwaarde op de leggen dat de gegevens m.b.t. de nieuwe put moeten worden overgemaakt aan de VMMAOW. De commissie gaat akkoord." Gelet op het gedeeltelijk ongunstig advies (voor de aangevraagde grondwaterwinning met een debiet van max. 52 m³/dag en 19.000 m³/jaar), gedeeltelijk gunstig advies (voor de aangevraagde grondwaterwinning met een debiet van max. 52 m³/dag en 18.852 m³/jaar, en de overige gevraagde rubrieken) van 2 september 2010 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (afgekort PMVC), voor een termijn van 20 jaar die aanvangt op de datum van de ondertekening van de milieuvergunning, onder de voorgestelde en gecoördineerde milieuvergunningsvoorwaarden;
8
Gelet op de beslissing van 19 augustus 2010 van de Deputatie om de behandelingstermijn van de milieuvergunning te verlengen; Overwegende dat wat de aanvraag betreft, het volgende kan gesteld worden: De milieuvergunningsaanvraag betreft de verandering en hernieuwing van de milieuvergunning voor een pluimveehouderij naar aanleiding van de bouw van een nieuwe stal met 121.800 stalplaatsen voor leghennen (een uitbreiding van 35.000 stalplaatsen tot 156.600 stalplaatsen). Het pluimveebedrijf is momenteel vergund voor het houden van 35.000 leghennen. Deze kippen zijn gehuisvest in een stal uitgerust met legbatterijen. De bestaande en nieuwe stal worden uitgerust met het ammoniakemissiearme stalsysteem P-3.1., zijnde verrijkte kooi voor natte mest met afvoer naar een gesloten mestopslag, na mestdroging. Het hoofddoel van de exploitant is eveneens het voldoen aan de nieuwe huisvestingsnormen voor legkippen, van toepassing vanaf 2012. Door het bouwen van een nieuwe stal en om redenen van rendabiliteit wordt er een serieuze uitbreiding in dierplaatsen aangevraagd. Daarnaast wenst de exploitant ook een grondwaterwinning aan te leggen voor het drenken van de dieren. De verrijkte kooien (klein-volièresysteem) voorzien in de mogelijkheid om legkippen in gemeenschappelijke kooien te houden, die wel een groter oppervlak per kip moeten hebben dan de huidige legbatterijen. Deze verrijkte kooien hebben voorzieningen zoals een zitstok en een nest. In de bestaande stal wordt er momenteel nog gebruik gemaakt van het batterijsysteem. De mest wordt dagelijks vanuit de stallen naar de mestdroogvloer afgevoerd. In de droogvloer wordt de mest gedroogd met warme stallucht (er wordt dus geen extra warmte toegevoegd) tot een droge stofgehalte van 85 – 90 % in de zomermaanden. In de winter zal het droge stofgehalte van het eindproduct terugvallen tot ongeveer 75 %. De verse mest wordt steeds opgemengd met mest die al één dag heeft kunnen drogen. De gedroogde mest wordt opgeslagen in de bestaande mestloods. De eieren worden verzameld, gesorteerd en verpakt in de inpakruimte. Deze ruimte wordt aangebouwd aan de nieuwe stal, samen met een ruimte voor de eieropslag (85 ton) en een materiaalloods voor het opstellen van landbouwvoertuigen, en een bovengrondse dubbelwandige mazouttank met verdeelslang. De exploitant beschikt over een milieuvergunning die nog geldig is voor een termijn tot en met 31 augustus 2016. Er worden geen werknemers tewerkgesteld.
9
Overwegende dat het voorwerp van de voorliggende aanvraag enkele aanpassingen vereiste: - voor de dieselmotor deel uitmakend van een noodstroomgroep werd het nominaal vermogen voor slechts de helft in rekening gebracht (zoals vermeld in rubriek 31.1. van de indelingslijst); - in functie van de behoefde minimale opvangcapaciteit van het reinigingswater van beide stallen, zal de voorziene opvang van 20 m³ worden vermeerderd tot 40 m³; het voorwerp van de aanvraag werd in die zin aangepast (rubriek 28.2.c)1°). Overwegende dat de pluimveehouderij een GPBV-inrichting betreft. De inrichting is ingedeeld als een intensieve pluimveehouderij met plaatsen voor meer dan 40.000 stuks pluimvee. Jaarlijks worden ongeveer 156.600 legkippen op een leeftijd van 17 weken aangevoerd op het bedrijf en verlaten het bedrijf na 72 tot 80 weken. Er worden ongeveer 42.500.000 eieren/jaar verkocht. Per jaar wordt het voederverbruik geraamd op gemiddeld 5.771 ton. Het elektriciteitsverbruik kan geschat worden op 650.000 kW, het waterverbruik op ongeveer 19.000 m³, het mazoutverbruik op ongeveer 10.000 liter/jaar. De belangrijkste afvalstromen zijn de dierlijke mest (gemiddeld 25.000 ton/jaar) en dierlijke afval (5 % kadavers/jaar). De dierlijke mest wordt dagelijks via mestbanden verwijderd uit de stal en gedroogd. De loods waarin de gedroogde mest wordt gestockeerd, heeft een opslagcapaciteit van 1.560 m³. Op regelmatige basis wordt deze gedroogde mest afgevoerd voor verwerking of geëxporteerd. De kadavers worden verzameld in tonnen en gestockeerd in een afgesloten, gekoelde opslagplaats. Voor het ophalen van het dierlijk afval heeft de exploitant een overeenkomst met Rendac waarbij de krengen op regelmatige basis worden opgehaald. Het reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in 1 cisterne van 20 m³, en afgezet overeenkomstig de bepalingen van het Mestdecreet. Het energieverbruik is vooral toe te schrijven aan het elektriciteitsverbruik van de ventilatoren (verluchting van de stallen en mestdroging). De luchtemissies zijn afkomstig van de ventilatielucht van de stallen en van het vullen van de voedersilo’s. Voor het laatste worden er stofzakken gebruikt als ontluchtingsbuis. Geluidsemissies zijn afkomstig van de ventilatoren van de stallen, de voedertransporten, de aanvoer van de leghennen, de afvoer van eieren, de afvoer van kadavers, de afvoer van gedroogde mest en de afvoer van slachtrijpe dieren (soepkippen). Gemiddeld zullen er 10 transporten per week zijn.
10
Overwegende dat naar aanleiding van de voorliggende aanvraag een Milieueffectenrapport (MER) diende opgemaakt te worden, dat op 9 maart 2010 goedgekeurd werd. Het MER behandelt de uitbreiding van 35.000 naar 156.600 legkippen voor de inrichting van Plasschaert lv., Kruiskenstraat 54 te Sint-Laureins. Om dit te realiseren wordt er een nieuwe stal gebouwd en de bestaande stal omgevormd, waarin leghennen gehuisvest worden in het klein-volièresysteem. Elke dag wordt de mest uit de stallen verwijderd en gedroogd in een mestdrooginstallatie. Bij uitbreiding van het bedrijf dient met de volgende bijkomende effecten rekening te worden gehouden: - de totale geuremissie door het bedrijf zal toenemen van 12.250 OUE/s naar 125.123 OUE/s; - hoewel het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, wordt toch getoetst aan de normen voor een geïsoleerd bedrijf, aangezien de omliggende bedrijven kunnen beschouwd worden als achtergrondgeur. Door de uitbreiding van het bedrijf zullen 20 bijkomende woningen een gering negatief effect ondervinden. Er zal geen enkele woning een matig of significant negatief effect ondervinden; - de totale ammoniakemissie ten gevolge van de bedrijfsuitbating bedraagt in de huidige situatie 1.225 kg/jaar; in de gewenste situatie zal deze emissie toenemen tot 12.998 kg/jaar; - door de verzurende depositie van het bedrijf zal de kritische last voor geen enkele weinig tot zeer verzuringskwetsbare biologische waarderingskaart element overschreden worden. In de huidige en gewenste situatie zal de bijdrage tot de kritische last door de verzurende depositie van het bedrijf zelfs niet hoger liggen dan 10 % van de kritische last. De bijdrage zal relevant, beperkt of verwaarloosbaar zijn; - de kritische lasten van de vermestingskwetsbare elementen zullen niet overschreden worden door de vermestende depositie van het bedrijf. De bijdrage aan de kritische lasten zal nooit hoger zijn dan 10 % en zal voor de meeste elementen verwaarloosbaar of beperkt zijn; - het uit te breiden bedrijf is gelegen in een relictzone. De esthetische kenmerken van de relictzone zullen echter niet aangetast worden door de uitbreiding. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Voorts zal geen verstoring van de landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteiten plaatsvinden door het bedrijf; - momenteel is geen groenscherm aanwezig rond het bedrijf. Er is sprake van een negatief effect. De eigenaar plant dit te voorzien na de bouwwerken. Indien dit volledig is en aangelegd wordt met streekeigen planten, zal er sprake zijn van geen of een verwaarloosbaar effect;
11
- binnen de zone van overschrijding van de norm voor incidenteel geluid liggen geen bedrijfsvreemde woningen, niet wanneer er gerekend wordt met individuele geluidsbronnen(ventilatie of het vullen van de voedersilo’s), noch wanneer er cumulatief gerekend wordt; - de stofemissie tengevolge van de emissie van de stallucht zelf zal nooit de jaargemiddelde PM10-norm van 40 µg/m³ overtreffen (geen of verwaarloosbaar effect). Ook de daggemiddelde PM10-norm zal niet overschreden worden door de bedrijfsuitbating alleen. De jaargemiddelde grenswaarden voor PM 2,5 worden ook niet overschreden. Als de bijdrage van het bedrijf aan de richtwaarden voor fijn stof bekeken wordt, dan kan vastgesteld worden dat de bijdrage zowel in de huidige als in de gewenste situatie verwaarloosbaar zal zijn; - er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het bedrijf een relevante bijdrage zal leveren aan een cumulatieve overschrijding van de jaargemiddelde en daggemiddelde PM10-concentratie ter hoogte van de omliggende woningen. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect; - door de uitbreiding zal het gemiddeld aantal vrachtwagens per week 10 zijn, dit zijn wekelijks 6 vrachtwagens meer dan in de huidige situatie. De transportroute loopt niet door woongebied, enkel door agrarisch gebied, en er wordt steeds gebruik gemaakt van de meest gepaste route. Er is sprake van een gering negatief effect; - de gebetonneerde oppervlakte blijft en zal beperkt blijven tot de ruimten rond de stallen. Zodoende zal het bedrijf geen problemen veroorzaken met betrekking tot de infiltratiecapaciteit; water wordt eveneens afgeleid naar het infiltratiebekken en een regenwateropvang; - met betrekking tot de opslag van fossiele brandstoffen worden de wettelijke veiligheidsnormen en de periodieke controles gerespecteerd; Door toepassing van een aantal milderende maatregelen worden de mogelijke effecten gekoppeld aan de gewenste situatie (zo goed als mogelijk volgens de beste beschikbare technieken) beperkt tot de aanvaardbare hinder door zulke inrichtingen teweeg gebracht. De belangrijkste maatregelen en aanbevelingen zijn: * Geur – ammoniak: - twee maal per week wordt de mest uit de stallen verwijderd; - toedienen van een aangepaste voeding (poeljenmeel, nadien leghennenmeel, laag fosforvoeder, verlagen eiwitgehalte in het voeder); - toepassing van een ammoniakemissiearm stalsysteem; - bedrijfsterreinen proper houden; - propere stallen, geen met mest bevuilde dieren in de kooien; - gekoelde opslag van de kadavers.
12
* Mestproductie – mestopslag: - beperking mestproductie door gebruik van aangepaste voeders om een optimale voederconversie te bekomen; - de stallen en mestloods zijn overdekte mestdichte ruimtes voorzien van een mestdichte vloer; - geen afzet van de dierlijke mest op de bedrijfseigen gronden; enkel het reinigingswater wordt uitgespreid op de landerijen; - het transport van de gedroogde mest naar de loods gebeurt afgedekt; gemorste mest wordt opgevangen op een betonnen vloer en verwijderd. * Geluid: - het overdag vullen van de silo’s; - de ventilatoren worden computergestuurd; men maakt gebruik van traagdraaiende ventilatoren ingesloten tussen de stallen en de droogruimte; - geluidsarme werking van de ventilatoren; - het laden van de dieren gebeurt zoveel mogelijk overdag; - de motoren van de vrachtwagens niet onnodig laten draaien. * Stof: - exploitatie van propere stallen; - bedrijfsterreinen worden verhard; - bij het vullen van de voedersilo’s worden steeds stofzakken gebruikt. * Grondwater: - gebruik van drinknippels voorzien van een lekgoot; - de dieren hebben geen onbeperkte toegang tot water; - het reinigen van de stallen met een hogedrukreiniger; - gebruik van hemelwater als reinigingswater; -het opstellen van een waterbalansschema. * Visueel: - het opmaken van een landschapsbedrijfsplan en uitvoering ervan; - aangepaste beplanting in open vlaktes; - streven naar een compact geheel van het bedrijf; - geordende plaatsing van de gebouwen; - torensilo’s binnen de bebouwing houden; - vormgeving en materiaalkeuze van de gebouwen(gelijke dakhelling, donkere dakstructuur, neutrale kleur voor de torensilo’s en vermijden van versieringen). Overwegende dat wat de planologische aspecten betreft, het volgende kan gesteld worden: De inrichting is, volgens het gewestplan ‘Eeklo-Aalter’ gelegen in een 'agrarisch gebied', op een afstand van meer dan 1.500 meter van hindergevoelige gebieden.
13
De onmiddellijke omgeving is weinig bewoond. Binnen een straal van 100 meter rondom de perceelsgrenzen van de inrichting bevinden er zich vier vreemde woningen, waarvan 3 horende bij andere land- of tuinbouwbedrijven. De afstand tot de meest nabijgelegen woning bedraagt ongeveer 30 meter. De ligging van de inrichting in 'agrarisch gebied' is in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de gewestplannen. Overwegende dat wat de milieuhygiënische aspecten betreft, het volgende kan gesteld worden: * Afvalwater Het adres Kruiskenstraat 54 bevindt zich volgens het zoneringsplan van de gemeente in een groene cluster (zuiveringszone oppervlaktewater), zijnde een collectief te optimaliseren buitengebied. Indien ter hoogte van de inrichting een openbare riolering, aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie, wordt gerealiseerd dan moet het huishoudelijke afvalwater gescheiden van het hemelwater tot aan de perceelsgrens met het openbare domein worden gebracht. In functie van de behoefde minimale opvangcapaciteit van het reinigingswater van beide stallen zal de voorziene opvang van 20 m³ worden vermeerderd tot 40 m³. Het reinigingswater (het enige bedrijfsafvalwater) van de stallen zal dus worden opgevangen in 2 cisternes van 20 m³ (totaal: 40 m³). Het reinigingswater wordt beschouwd als mengmest en wordt afgezet overeenkomstig de bepalingen van het Mestdecreet. De pluimveestallen zijn voorzien van een ondoordringbare betonverharding. De mestbanden worden regelmatig afgedraaid om de mest verder drogen in de mestdrooginstallatie. De mest kan tijdelijk worden gestockeerd in de mestloods (1.560 m³). * Bodem- en grondwaterverontreiniging De pluimveestallen zijn voorzien van een ondoordringbare betonverharding. De vaste mest kan tijdelijk worden gestockeerd in de mestloods (1.560 m³), voorzien van een ondoordringbare betonverharding. De stallen worden voornamelijk droog gereinigd. Het reinigingswater van de stallen wordt verzameld in een cisterne van 20 m³. Het reinigingswater wordt beschouwd als mengmest en wordt afgezet overeenkomstig de bepalingen van het Mestdecreet. Beide stallen worden voorzien volgens het ammoniakemissiearme systeem P-3.1., zijnde volièrehuisvesting waarbij minimaal 50 % van de leefruimte rooster is met daaronder een mestband. Deze mestbanden moeten minimaal één maal per week worden afgedraaid. Deze vaste mest wordt gedroogd en afgevoerd naar de mestloods. Deze mestloods kan worden aanzien als tussenopslag.
14
De opslag van 5.000 liter mazout gebeurt in een nieuwe bovengrondse dubbelwandige houder met verdeelslang. De houder wordt opgesteld in de materiaalloods, voorzien van betonverharding. Het tanken gebeurt binnen op betonverharding. De nodige absorptiematerialen moeten aanwezig zijn om eventueel gemorste brandstof zorgvuldig te kunnen opruimen. Een keuring van plaatsing zal gebeuren zodra de houder zijn definitieve opstelling heeft. De opslag van max. 145 kg gevaarlijke stoffen gebeurt in een afgesloten kast met lekbekken. De wegenis tussen de stallen is betonverhard. De exploitatie verloopt thans reeds zeer net en hygiënisch. * Geurhinder - Vlarem - Verbods- en afstandsregels De onmiddellijke omgeving van het veeteeltbedrijf is schaars bebouwd. Binnen een straal van 100 meter rondom de perceelgrenzen van de inrichting bevinden er zich 4 vreemde woningen, allemaal horende bij andere land- en tuinbouwbedrijven. Het betreft een bestaand en vergund veeteeltbedrijf (op 10 januari 1991 vergund voor 13.000 legkippen), gelegen in ‘agrarisch gebied’, op een afstand van meer dan 1.500 meter van hindergevoelige gebieden. Een wettelijk kader met betrekking tot meting en evaluatie van geuruitstoot in Vlaanderen is momenteel in opmaak. Het visiedocument ‘De weg naar een duurzaam geurbeleid’ stelt een aantal basisbeschermingsniveaus voor waaraan de geuremissie/-immissie ten gevolge van het landbouwbedrijf getoetst kan worden. Het bedrijf maakt deel uit van een bronnencluster, zodat getoetst wordt aan de richtwaarden voor bronnenclusters. In het MER gebeurt deze toetsing met behulp van modellering van de geurverspreiding (IFDM). Dit model houdt rekening met variaties in windrichting en -snelheid gedurende een gans jaar en kan op die manier berekenen hoeveel procent van de tijd er op een bepaalde plaats een geur kan waargenomen worden. In het MER wordt een toetsing uitgevoerd van het voorliggende bedrijf aan de afstandsregels zoals die in Vlaanderen bestaan. Afstandsregels vormen een afgeleide norm die een te respecteren afstand aangeeft tot bepaalde zones teneinde hinder te beperken. Wordt het project geëvalueerd op basis van afstandsregels, dan kunnen in de huidige en in de gewenste situatie 160 waarderingspunten worden toegekend. Het bedrijf zal 156.600 leghennen huisvesten, waardoor de vereiste minimumafstand tot het meest nabijbijgelegen hindergevoelig gebied minstens 300 meter moeten bedragen (hindergevoelige gebieden: woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter). In dit geval bedraagt de afstand tot hindergevoelige gebieden meer dan 1.500 meter. Hieruit kan er worden geconcludeerd dat er geen effect is t.o.v. hindergevoelige gebieden. Door de uitbreiding van het bedrijf zal de geuremissie toenemen van 12.250 ouE/s naar 125.124 ouE/s. Omdat het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, zijn de normen voor geïsoleerde bedrijven strikt genomen niet
15
van toepassing. De cumulatieve geurwaarnemingen veroorzaken in de gewenste situatie een gering negatief effect voor 21 bijkomende woningen. Bij de beoordeling van de verzuring door het bedrijf wordt zowel rekening gehouden met ammoniakconcentraties in de stal en de buitenlucht, de totale ammoniakemissie en de oppervlakte van biotopen met een mogelijke overschrijding van de maximale depositie. De totale ammoniakemissie ten gevolge van de bedrijfsuitbating zal toenemen van 1.225 kg NH3/jaar naar tot 12.998 kg NH3/jaar. De globale ammoniakdepositie die een veeteeltbedrijf veroorzaakt en de bijdrage hierdoor aan de totale verzurende depositie wordt als een negatief effect beschouwd. De verzurende depositie van het bedrijf op zich zal geen kritische lasten voor weinig tot zeer verzuringskwetsbare BWK-elementen (biologische waarderingskaart) overschrijden. De bijdrage van het bedrijf tot de gehele NH3-emissie van SintLaureins bedraagt momenteel 0,3 % en in de gewenste toestand 3 %. Het bedrijf zal in beide situaties een verzurende invloed uitoefenen op zijn omgeving. Deze invloed gaat in de huidige situatie echter niet tot boven de maximale depositie volgens het BAU+-scenario (Business Ass Usual). Er is sprake van een verwaarloosbaar effect. De streefwaarden zoals opgegeven in het VLAREM II worden niet overschreden. Overeenkomstig artikel 3.2.1.1. van het Vlarem II zijn de afstands- en verbodsregels voor pluimveehouderijen van toepassing. Voor een aantal waarderingspunten van de stalsystemen van 160 moet er op basis van het aantal stuks pluimvee (156.600) een minimale afstand worden gerespecteerd van 300 meter vanaf de stal t.o.v. het meest nabijgelegen hindergevoelig gebied. De afstand tot hindergevoelige gebieden bedraagt meer dan 1.500 meter. De verbods- en afstandsregels vormen een eerste indicatie als toetsingsnorm voor de geurhinderproblematiek. Daarnaast is er de emissiebeperking (aanpak aan de bron waarbij de hoeveelheid uitgestoten stoffen wordt beperkt) en de immissiebeperking waarbij overschrijdingspercentages (de tijd gedurende een opgegeven concentratie of geurdrempel niet mag overschreden worden) worden bepaald. In het MER wordt een evaluatie gedaan van het project door middel van modellering van geuremissie en -immissie. Voor de bepaling van de geuremissie in de bestaande toestand worden de Nederlandse emissiecijfers gebruikt omdat er in Vlaanderen nog geen waarden bekend zijn voor pluimvee. Dit geeft een totale emissie van 12.250 OUE/s. In de gewenste situatie zal alle stallucht worden aangewend voor de droging van de mest. Hierbij wordt de stallucht over de ganse lengte van de droogtunnel uitgestoten op een hoogte van zowat 3 meter. Voor dergelijke installaties werden in het verleden reeds metingen uitgevoerd door PRG waarbij een emissie werd gemeten aan de droogtunnel van 0,799 OUE/s/dier. Voor de aangevraagde 156.600
16
leghennen geeft dit een totale geuremissie van 125.123 OUE/s. Dit komt overeen met een toename van de geuremissie met meer dan 900 %. Met het Immissie Frequentie Distributie Model van het VITO worden de geurconcentraties berekend in de omgeving van het bedrijf uitgaande van de geuremissie van de droogtunnel (als puntbron beschouwd). Uit de modellering blijkt het volgende: - er bevinden zich geen woningen in de zone > 1,5 OUE/m³ waar een significant negatief effect optreedt; - er bevinden zich geen woningen in de zone tussen 1 en 1,5 OUE/m³ waar een matig negatief effect optreedt; - er bevinden zich 21 woningen in de zone tussen 0,5 en 1 OUE/m³ waar een gering negatief effect zal optreden (een stijging met 20 woningen); Deze 21 woningen zijn allemaal gelegen in het agrarisch gebied. Hierbij dient nog vermeld dat deze berekening voor het leghennenbedrijf werd uitgevoerd waarbij de impact van een geïsoleerd bedrijf werd beschouwd. Indien het bedrijf wordt aanzien als deel uitmakend van een bronnencluster zou de toetsing minder streng zijn (en zouden dus nog minder woningen hinder ondervinden). Binnen de straal van 100 meter rondom de perceelsgrenzen staan er vier woningen, waarvan twee horende bij andere landbouwbedrijven en één horende bij een tuinbouwbedrijf. De dichtste woning bevindt zich op ongeveer 30 meter van de hoek van de oude stal maar de uitstoot van de stallucht gebeurt wel op een afstand van ongeveer 125 meter. Volgens de exploitant zouden er ook bij het openbaar onderzoek geen klachten geformuleerd zijn. Op de informatievergadering van 13 juli 2010, waarop een 15-tal omwonenden aanwezig waren, was er wel de bezorgdheid omtrent mogelijke geur- en geluidshinder. Op basis van deze gegevens en de resultaten uit het MER kunnen we besluiten dat de geurhinder in normale omstandigheden tot een aanvaardbaar niveau zal kunnen beperkt blijven. Tijdens het plaatsbezoek werd er geen abnormale geurhinder vastgesteld. Door de verzorgde en moderne uitbating van de pluimveehouderij en de toepassing van ammoniakemissiearme technieken, kan er worden van uitgegaan dat geurhinder beperkt blijft tot het niveau van de normale burenhinder. * Stof De belangrijkste stofbronnen op het bedrijf zijn het vullen van de voedersilo’s en de emissielucht van de stallen. De totale stofemissie aan PM 2,5 bedraagt in de huidige situatie 33,6 kg/jaar en in de toekomstige situatie 150,3 kg/jaar. Voor de emissie van PM 10 bedragen deze waarden respectievelijk 189 en 845,6 kg/jaar.
17
Uit de resultaten van het IFDM in het MER volgt dat de stofemissie op het bedrijf nooit de norm van 40 µg/m³ (voor PM 10) en de grenswaarden van 20 of 25 µg/m³ (voor Pm 2,5) zal overschrijden. De bijdrage door het bedrijf kan als verwaarloosbaar worden beschouwd. * Geluidshinder Geluidshinder op het bedrijf kan afkomstig zijn van de ventilatoren voor de verluchting van de stallen, het transport van de grondstoffen, het laden en lossen van de dieren, de dieren zelf, de verwarming van de stallen en de mestdroging. De verluchting van de stallen gebeurt door lengteventilatie waarbij alle ventilatoren gegroepeerd zitten in de kopgevels achteraan. In de bestaande stal zijn er 6 grote ventilatoren en 1 kleine ventilator aanwezig. In de nieuwe stal zullen in totaal 25 ventilatoren worden geplaatst. Indien alle ventilatoren tegelijkertijd aan maximale capaciteit werkzaam zijn bedraagt het totaal geluidsniveau in de toekomstige situatie 86 dB(A). De ventilatoren draaien zowel overdag als ’s nachts zodat de norm van 35 dB(A) – richtwaarde ’s nachts – moet gerespecteerd worden. Deze norm wordt bekomen op een afstand van zowat 100 meter van het middelpunt van de bron. Binnen deze straal zijn er geen woningen gelegen. De mestdroger zal ingesloten zijn in de mestdroogruimte waardoor volgens het MER de geluidshinder voor de omwonenden als niet relevant wordt beschouwd. Er zijn nog geen technische specificaties bekend over de installatie. De droogtunnel bevindt zich achteraan de stallen op ruime afstand van de woningen. Het vullen van de voedersilo’s kan als een incidenteel geluid worden beschouwd. Vermits het vullen overdag gebeurt moet rekening gehouden worden met het cumulatief effect van het draaien van de ventilatoren. Samen veroorzaken de vrachtwagen en de ventilatoren een geluidsniveau van 92 dB(A) in de toekomstige situatie. De dagnorm wordt dan gehaald op ongeveer 11 meter van de compressor van de vrachtwagen. Binnen deze straal ligt er geen enkele woning. De geluidsproductie van het transport van grondstoffen en eieren, het laden en lossen van de dieren en de dieren zelf kan volgens het MER als verwaarloosbaar worden beschouwd. * Mobiliteit Door de uitbreiding zullen er gemiddeld 10 vrachtwagentransporten per week gebeuren. Dit zijn wekelijks 6 vrachtwagentransporten méér dan in de huidige situatie. De transportroute loopt doorheen agrarisch gebied naar de N49; de afstand bedraagt slechts enkele kilometers. Gezien het aantal transportbewegingen en de ligging van de transportroute is er voor de gewenste situatie slechts een gering bijkomend negatief effect.
18
* Huisvestingsnormen Met ingang van 1 januari 2012 (koninklijk besluit van 3 mei 2003 in uitvoering van 199/74EG en koninklijk besluit van 17 oktober 2005) wordt het houden van kippen in traditionele kooien verboden. Enkel het houden van kippen in verrijkte kooien met een minimum oppervlakte van 750 cm² per kip en met specifieke uitrustingsvoorwaarden (met strooisel bedekte ruimte waar kippen kunnen scharrelen en bodempikken, geschikte zitstok met een lengte van minimum 15 cm, vrij beschikbare voederbak met een lengte van minimum 12 cm per kip, voorziening van nagelgarnituur in elke kooi, enz.) is vanaf dan toegestaan, evenals het systeem van volièrehuisvesting. Indien gebruik wordt gemaakt van volièrehuisvesting worden er niet meer dan 9 leghennen per bruikbare m² gehuisvest. De huisvestingsnorm voor traditionele legbatterijen is een minimumoppervlakte van 550 cm² per leghen. Aan al deze normen wordt voldaan. * Afvalstoffen Kadavers van de kippen worden gekoeld bewaard en wekelijks opgehaald door het destructiebedrijf. * Mestproductie – Mestdecreet Sinds 1 januari 2008 is er een volledige loskoppeling van de milieuvergunning en het Mestdecreet. Bijgevolg zijn er voor het afleveren van een milieuvergunning geen limiterende bepalingen meer met betrekking tot de mestproductie, bewezen mestafzet, e.d.. De exploitant dient er - overeenkomstig de bepalingen van het Mestdecreet - over te waken dat er beschikking is over voldoende nutriëntenemissierechten (NER-D) voor het aanhouden van de te vergunnen veestapel. De nutriëntenemissierechten betreffen voornamelijk nutriëntenemissierechten door mestverwerking (NER-D – mestverwerking). * Mestafzet - Mestopslagcapaciteit In de toekomst wordt alle dierlijke mest eerst gedroogd en nadien afgevoerd naar een mestverwerkingsinstallatie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een Seconov droogvloer waarbij de natte mest wordt vermengd met reeds gedroogde mest en gelijkmatig wordt verspreid over de droogvloer. Het ventilatiesysteem drukt de warme stallucht doorheen de geperforeerde vloer en mest waardoor een organische meststof wordt bekomen. Enkel het reinigingswater van de stallen, waarin nog deeltjes mest kunnen aanwezig zijn, wordt opgevangen in een verzamelput van 20 m³ en uitgespreid overeenkomstig de bepalingen van het Mestdecreet. Hierdoor is er volgens het MER een gering negatief effect. De gedroogde mest wordt opgeslagen in een overdekte loods voorzien van een betonverharding. Om de mest gedurende 6 maanden te kunnen opslaan is er een opslagcapaciteit nodig van 4.698 m³. Gezien de natte mest wordt gedroogd en deze om de 14 dagen wordt afgevoerd naar een mestver-
19
werkingsinstallatie (of export) kan er worden van uitgegaan dat de huidige mestopslag van 1.560 m³ voldoende is. Door de droging van de natte mest moet het bedrijf ook niet worden beschouwd als een inrichting met mengmest en vervalt de verplichting van artikel 5.9.7.1 inzake de plaatsing van peilputten (er zijn immers geen mengmestkelders). Voor de uitbreiding met NER-D’s zal de exploitant deze verwerven via bewezen mestverwerking. Momenteel wordt alle kippenmest reeds 100 % verwerkt. In de huidige en de gewenste situatie worden er geen kritische lasten overschreden door de vermestende deposities van de inrichting. * Ammoniakemissie In artikel 5.9.2.1bis., § 1 van titel II van het VLAREM, wordt gesteld dat voor inrichtingen voor pluimvee en varkens - hetzij een nieuwe inrichting hetzij een verandering waarbij één of meerdere nieuwe stallen worden gebouwd - de nieuwe stallen emissiearm moeten zijn conform een techniek die is opgenomen in de lijst vast te stellen door de Vlaamse minister bevoegd voor het Leefmilieu. In de huidige toestand bedraagt de ammoniakuitstoot 1.225 kg/jaar terwijl in de gewenste toestand deze waarde zal oplopen tot 12.998 kg/jaar (op basis van ammoniakemissiemetingen uit een gelijkaardige droogtunnel). Uit de resultaten van het IFDM in het MER blijkt dat door de verzurende depositie van het bedrijf de kritische last voor geen enkele weinig tot zeer verzuringskwetsbare elementen van de biologische waarderingskaart wordt overschreden. De bijdrage tot de kritische last door de verzurende depositie zal zelfs niet hoger liggen dan 10 % van de kritische last. Voor alle duidelijkheid wordt hierbij de definitie van kritische last nog eens weergegeven: de maximaal toegelaten depositiewaarde van een bepaald ecosysteem per oppervlakte- en tijdseenheid die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis. De nieuwe leghennenstal voor 121.800 stuks wordt ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens het volgende stalsysteem: systeem P-3.1.: “Kooi (verrijkte kooi) voor natte mest met afvoer naar een gesloten mestopslag“. De bestaande leghennenstal voor 34.800 stuks wordt verlengd en amoniakemissiearm uitgevoerd volgens het volgende stalsysteem: systeem P3.1.: “Kooi (verrijkte kooi) voor natte mest met afvoer naar een gesloten mestopslag“. * Visuele hinder Het bedrijf is gelegen in het traditionele landschap “Meetjesland ten westen van het kanaal Gent-Terneuzen” in de Zandstreek binnen de Vlaamse Vallei.
20
Volgens de Landschapsatlas is de inrichting gesitueerd in de relictzone Meetjesland van Sint-Laureins – Kaprijke. Dit is een hoger gelegen dekzandgebied met de Graaf Jansdijk als noordelijke grens op ca. 1,6 km. Door de uitbreiding zal, volgens het MER, de relictzone Meetjesland niet noemenswaardig worden aangetast omdat het typische patroon van de strookpercelering niet wordt geschonden en de nieuwe constructies evenwijdig worden gebouwd met de bestaande gebouwen en de perceelsgrenzen. Daarnaast moet ook de visuele impact worden nagegaan op de onmiddellijke omgeving. De nieuwe constructies zullen een aaneengesloten geheel vormen met de bestaande gebouwen. In het MER wordt echter niet gesproken over de hoogte van de nieuwe stal. Volgens de plannen bij de bouwaanvraag zal de nokhoogte van deze stal 12 meter bedragen en aan de zijkant nog 9 meter. De afstand tot de perceelsgrens bedraagt echter maar 5 meter. Door de exploitant werd aan de provinciale Landbouwkamer van Oost-Vlaanderen opdracht gegeven om een landschapsbedrijfsplan op te stellen. Dit plan voorziet in de volgende aanplantingen: - achteraan en langs de perceelsgrens kant nieuwe stal: zwarte els, 1 plant per twee meter; - perceelsgrens kant infiltratiebekken: zwarte els, 1 plant per 6 meter; - voorzijde(straatkant): zomereik, 1 boom per zes meter, met daartussen haagbeuk. De nieuwe stal zal aan de voorzijde opgericht worden in baksteenmetselwerk terwijl de zijwanden worden uitgevoerd in geprefabriceerde betonpanelen. De dakbedekking zal bestaan uit antracietkleurige cementplaten. * Grondwaterwinning Het voorwerp van de aanvraag heeft eveneens betrekking op de aanleg van een grondwaterwinning (nieuwe boorput) met een totale capaciteit van max. 52 m³/dag en 19.000 m³/jaar uit een put van max. 60 meter diep die water onttrekt uit de watervoerende laag van het Ledo-Paniseliaan (HCOV-code: 0600). Conform Vlarem II art. 5.53.2.2 en art. 5.53.3.1 moet de nieuwe boorput uitgerust te worden met een debietmeter, een peilbuis en een aftapkraantje na de debietmeter. Het gebruik van het grondwater betreft een hoogwaardige toepassing (als drinkwater voor de dieren en voor huishoudelijk gebruik). De aanvrager geeft aan regenwater op te vangen in een kelder van 30 m³. Het hemelwater van het achterste gedeelte van de stallen zal worden afgeleid naar een infiltratiebekken met overloop naar de gracht.
21
Het aangevraagde totaaldebiet van max. 19.000 m³/jaar is een lichte overschatting van de benodigde waterbehoefte. Op basis van het aantal dieren wordt de waterbehoefte voor de dieren (drinkwater) geschat op ongeveer 18.792 m³/jaar. Voor het huishoudelijk gebruik wordt 60 m³/jaar in rekening gebracht. Het totaal debiet voor hoogwaardige toepassingen bedraagt dus max. 18.852 m³/jaar. Als reinigingswater voor de stallen moet hemelwater worden ingezet. De boorput zal water onttrekken aan het Ledo-Paniseliaan Aquifersysteem (HCOV 0600) en uit het grondwaterlichaam CVS_0600_gwl_2. Het Ledo-Paniseliaan is op deze locatie een gespannen watervoerende laag. Binnen een straal van 2 km rond het bedrijf zijn er 32 vergunningen afgeleverd voor maximaal ca. 83.000 m³/jaar op te pompen uit die laag. Er kan worden van uitgegaan dat door het aanvaarde debiet de capaciteit van deze watervoerende laag niet in het gedrang zal komen. In het kader van het advies van de provinciale deskundige grondwater werd de waterbalans van het bedrijf nagezien, werd het effect beoordeeld van de aangevraagde grondwaterwinning op de watervoerende laag (kwantitatief en kwalitatief), alsook op de (natuurlijke) omgeving en op naburige winningen, werden de risico's op zettingen ingeschat, werd de hoogwaardigheid van de toepassingen geëvalueerd samen met de reeds geleverde inspanningen en verdere mogelijkheden inzake watersparende maatregelen en alternatieve waterbevoorrading. Deze beoordeling geeft aanleiding tot het opleggen van bijzondere voorwaarden bovenop de algemene en sectorale vergunningsvoorwaarden. Dit kan de aantasting van de watervoerende laag en de daaruit voortvloeiende hinder en risico's tot een aanvaardbaar niveau herleiden. * Hemelwater De dakoppervlakte van de bedrijfsgebouwen bedraagt ongeveer 3.500 m . Van een dergelijke dakoppervlakte kan jaarlijks theoretisch ongeveer 2.500 m³ hemelwater worden opgevangen. Uit berekeningen blijkt dat met een hemelwaterberging van 70 m³ er, bij een leegstand van 1 %, dagelijks ongeveer 1,8 m³ hemelwater ter beschikking is voor laagwaardige toepassingen. 2
Volgens de aanstiplijst voor de controle van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater wordt er een infiltratievoorziening aangelegd met een buffervolume van 35 m³ (op plan 60 m³) en een oppervlakte van 70 m² (op plan 120 m²), alsook een hemelwaterberging voorzien van 70 m³. Het hemelwater zal worden ingezet als reinigingswater (niet op plan). Overwegende dat het voorwerp van de aanvraag een "watertoets" vereist. Het bedrijf is volgens de informatie op http://geo-vlaanderen.gisvlaanderen.be/geo-vlaanderen/overstromingskaarten/, gelegen in het ‘Bekken Gentse kanalen". In deze bespreking wordt nagegaan of de inrichting gelegen is in een overstromingsgebied en of de inrichting nadelige effecten zou kunnen veroorzaken op het overstromingsrisico voor de omgeving. De watertoets beslaat
22
evenwel een ruimer toepassingsgebied. De afweging van de overige effecten op het aquatisch milieu gebeurt in de daartoe bedoelde bespreking. Het voorliggende project heeft een redelijke overdekte en verharde oppervlakte (totaal ongeveer 3.500 m²), ligt niet in een vanuit de waterloop overstroombaar gebied, maar wel in een recent overstroomd gebied. Er kan evenwel in alle redelijkheid worden geoordeeld dat er geen schadelijk effect wordt veroorzaakt. Door de genomen maatregelen m.b.t. buffering en infiltratie kan er worden van uitgegaan dat de effecten van de inrichting op het overstromingsrisico voor de omgeving quasi niet wijzigen. De aanvraag gaat gepaard met infrastructuurwerken waarvoor een stedenbouwkundige vergunning is vereist. De verenigbaarheid van de uitvoering van de stedenbouwkundige vergunning met het watersysteem moet ook worden beoordeeld in het kader van de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag. Overwegende dat er tijdens het openbaar onderzoek twee bezwaarschriften werden ingediend. De aangehaalde argumenten kunnen als volgt worden besproken: - Binnen een straal van 300 meter bevinden er zich 16 woningen, bewoond door 44 mensen; de uitbaters zelf wonen er niet. De onmiddellijke omgeving is weinig bewoond. Binnen een straal van 100 meter rondom de perceelsgrenzen van de inrichting bevinden er zich vier vreemde woningen, waarvan 3 horende bij andere land- of tuinbouwbedrijven. Er is een bedrijfswoning aanwezig voor 2 personen. Binnen een straal van 300 meter staan er inderdaad meer woningen, allemaal gelegen in 'agrarisch gebied'. - Er is reeds bestaande geurhinder; de uitbreiding van de mestopslag zal de geurhinder doen toenemen; tussen de twee bestaande kippenkwekerijen bevindt er zich een boomkwekerij; er is reeds bestaande geurhinder die onaangenaam is voor de personeelsleden en voor de klanten; bijkomende hinder kan ook om economische redenen niet worden getolereerd. Overeenkomstig de modellering en berekeningen met betrekking tot de geuremissie wordt in het MER aangegeven dat overeenkomstig de geurwaarnemingscontouren 21 woningen een gering negatief effect zullen ondervinden. Op de kaart van bijlage 21 is te zien is dat de woningen, gelegen in de onmiddellijke buurt van het bedrijf, zich situeren in een witte zone, zodat deze woningen in theorie geen hinder zullen ondervinden van de geplande activiteiten in de voorliggende aanvraag. Op de aangehaalde bezwaren van de omwonenden is het echter aannemelijk te stellen dat er in de praktijk en in bepaalde weersomstandigheden wel een zekere geurhinder kan bestaan van de pluimveehouderij. Door de ammoniakemissiearme uitvoering van beide stallen en de geforceerde mestdroging met gecentraliseerde uitstoot op een afstand van 145 meter van de straatzijde, kan er worden van uitgegaan dat de toekomstige situatie eerder een verbetering zal inhouden vergeleken met de huidige exploitatie.
23
Het bedrijf is gelegen in een 'agrarisch gebied' op méér dan 1.500 meter van een hindergevoelig gebied. Met de bouw van de nieuwe ammoniakemissiearme stal en de verbouwing van de bestaande stal wordt het aantal waarderingspunten berekend op 160. De vereiste minimumafstand bedraagt 300 meter t.o.v. hindergevoelige gebieden. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. - De uitbreiding levert geen arbeidsplaatsen op. De milieuvergunningsaanvraag wordt beoordeeld op haar planologische en milieuhygiënische verenigbaarheid. Het al dan niet resulteren van de uitvoering van een milieuvergunningsaanvraag door het innemen van criteria inzake tewerkstelling maakt daar geen onderdeel van uit. - Ten oosten is er te weinig breedte voor een afdoend groenscherm; het groenscherm zal trouwens over het algemeen onvoldoende zijn om geur en lawaai te bufferen. Overeenkomstig het erfbeplantingsplan, opgesteld door de landschapsarchitect van de provinciale dienst Landbouw en Platteland, wordt er langs de volledige oostelijke grens en haag aangeplant van zwarte els; hiertoe is er voldoende plaats. - De zware ventilatoren komen op slechts 45 meter van de openbare weg. De ventilatoren situeren zich niet op 45 meter maar wel op 145 meter van de openbare weg. In de huidige stal zijn er 7 ventilatoren aanwezig, in de nieuwe stal 25 ventilatoren. Indien alle ventilatoren tegelijkertijd op maximale capaciteit werkzaam zijn, wordt er een geluidsniveau berekend van 86 db (A). Het zal uitzonderlijk zijn dat alle ventilatoren tegelijkertijd en op vol vermogen werken. Het MER geeft in deze aan dat lawaai van dieren en ventilatoren minimaal zal zijn. Het is evenwel aangewezen om aan de wens van het gemeentebestuur te voldoen inzake het laten uitvoeren van een akoestisch onderzoek éénmaal het bedrijf in volle exploitatie is. - Vragen over het ondernemerschap en de verantwoordelijkheden van de exploitant. De milieuvergunningsaanvraag wordt beoordeeld op haar planologische en milieuhygiënische verenigbaarheid. Het al dan niet resulteren van de uitvoering van een milieuvergunningsaanvraag door het innemen van criteria inzake ondernemerschap maakt daar geen onderdeel van uit. De verantwoordelijkheden inzake de exploitatie worden gedragen door de beheerders van de landbouwvennootschap. - Dit is een industrieel project met weinig affiniteit voor de plaatselijke land- en tuinbouwers. De milieuvergunningsaanvraag wordt beoordeeld op haar planologische en milieuhygiënische verenigbaarheid. Het al dan niet resulteren van de uitvoering van een milieuvergunningsaanvraag door het innemen van een
24
stelling inzake affiniteit voor de plaatselijke land- en tuinbouwers maakt daar geen onderdeel van uit. Overwegende dat de exploitant, overeenkomstig artikel 43 §2. van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning steeds alle maatregelen dient te nemen om schade en hinder te voorkomen; Overwegende dat de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig artikel 20 van het milieuvergunningsdecreet, onverminderd de bepalingen van dezelfde wetten, decreten en uitvoeringsbesluiten bij het verlenen van een vergunning bijzondere voorwaarden kan opleggen, met het oog op de bescherming van de mens en het leefmilieu; Overwegende dat, wat voorafgaat in acht genomen, kan gesteld worden dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting, mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat de gevraagde exploitatie milieuhygiënisch, stedenbouwkundig en planologisch gedeeltelijk verenigbaar is met de onmiddellijke omgeving; dat bijgevolg de gevraagde vergunning kan worden verleend, met uitzondering van de uitbreiding met een grondwaterwinning met een totale capaciteit van max. 52 m³/dag en 18.852 m³/jaar uit een put van max. 60 meter diep die water onttrekt uit de watervoerende laag van het LedoPaniseliaan (HCOV-code: 0600); besluit: Artikel 1. Aan de lv Plasschaert, Kruiskenstraat 54 te 9980 SintLaureins, wordt de vergunning verleend voor het verder exploiteren en veranderen van een pluimveehouderij, gelegen aan de Kruiskenstraat 54 te 9980 Sint-Laureins, op de percelen, kadastraal bekend onder Sint-Laureins, Afdeling 1, Sectie B, perceelnummers 827/d, 829/e, met als voorwerp: -
de hernieuwing van:
9.3.1.c) 2° (1) een pluimveehouderij met stalplaatsen voor het houden van 35.000 leghennen 28.2.c)1° (3) de opslag van max. 1.560 m³ dierlijke mest -
de uitbreiding met/door:
9.3.1.c) 2. (1) 121.600 stalplaatsen voor leghennen, inbegrepen een mestdrooginstallatie 9.3.1.d) (1) een intensieve pluimveehouderij met 156.600 stalplaatsen voor leghennen 12.1.2°b) (3) een stroomgroep met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van 225 kW
25
15.1.1. (3) 5 stelplaatsen voor landbouwvoertuigen 16.3.1.1° (3) een koelinstallatie en een compressor met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 6,5 kW 17.3.6.1°b) (3) de opslag van 5.000 liter mazout in een bovengrondse dubbelwandige houder 17.3.9.1° (3) een verdeelslang voor mazout 17.4. (3) de opslag van max. 150 kg/liter gevaarlijke producten in kleine verpakking 28.2.c)1° (3) 40 m³ dierlijke mest (mengmest/reinigingswater) 31.1.2°b) (2) een vast opgestelde motor met een nominaal vermogen van 115 kW 45.4.e)1° (3) de opslag van 85 ton eieren 53.8.2. (2) een grondwaterwinning met een totale capaciteit van max. 52 m³/dag en 18.852 m³/jaar uit een put van max. 60 meter diep die water onttrekt uit de watervoerende laag van het Ledo-Paniseliaan (HCOV-code: 0600) de wijziging door: 9.3.1.c)2° (1) het verplaatsen van 200 stalplaatsen voor leghennen naar de nieuwe stal Met deze verandering en hernieuwing van de milieuvergunning wordt de globaal vergunde toestand als volgt: 9.3.1.c) 2° (1) een pluimveehouderij met stalplaatsen voor het houden van 156.600 leghennen, inbegrepen een mestdrooginstallatie 9.3.1.d) (1) een intensieve pluimveehouderij met 156.600 stalplaatsen voor leghennen 12.1.2°b) (3) een stroomgroep met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van 225 kW 15.1.1. (3) 5 stelplaatsen voor landbouwvoertuigen 16.3.1.1° (3) een koelinstallatie en een compressor met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 6,5 kW 17.3.6.1°b) (3) de opslag van 5.000 liter mazout in een bovengrondse dubbelwandige houder 17.3.9.1° (3) een verdeelslang voor mazout
26
17.4. (3) de opslag van max. 150 kg/liter gevaarlijke producten in kleine verpakking 28.2.c)1° (3) de opslag van 1.600 m³ dierlijke mest, waarvan 40 m³ mengmest/reinigingswater 31.1.2°b) (2) een vast opgestelde motor met een nominaal vermogen van 115 kW 45.4.e)1° (3) de opslag van 85 ton eieren 53.8.2. (2) een grondwaterwinning met een totale capaciteit van max. 52 m³/dag en 18.852 m³/jaar uit een put van max. 60 meter diep die water onttrekt uit de watervoerende laag van het Ledo-Paniseliaan (HCOV-code: 0600) Art. 1 bis. Aan de lv Plasschaert, Dosweg 4 a te 9980 Sint-Laureins, wordt de vergunning geweigerd voor het verder exploiteren en veranderen van een pluimveehouderij, gelegen aan de Kruiskenstraat 54 te 9980 Sint-Laureins, op de percelen, kadastraal bekend onder Sint-Laureins, Afdeling 1, Sectie B, perceelnummers 827/d, 829/e, met als voorwerp: -
de uitbreiding met/door:
53.8.2. (2) een grondwaterwinning met een totale capaciteit van max. 52 m³/dag en 19.000 m³/jaar uit een put van max. 60 meter diep die water onttrekt uit de watervoerende laag van het Ledo-Paniseliaan (HCOV-code: 0600) Art. 2. De milieuvergunning wordt verleend vanaf de datum van ondertekening van onderhavig besluit en voor een termijn van 20 jaar. Art. 3. Deze milieuvergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende uitbatingsvoorwaarden: §1. Algemene milieuvoorwaarden 1. 2. 3. 4. 5.
VLAREM.V01: Algemene milieuvoorwaarden – algemeen VLAREM.V02: Algemene milieuvoorwaarden – geluid VLAREM.V03: Algemene milieuvoorwaarden - Oppervlaktewater VLAREM.V05: Algemene Milieuvoorwaarden – lucht VLAREM.V109: Algemene milieuvoorwaarden – licht
§2. Sectorale milieuvoorwaarden 7 8 9 10 11 12 13 14
VLAREM.V32: Dieren VLAREM V35: Elektriciteit VLAREM.V37: Garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen VLAREM V38: Gassen – gemeenschappelijke bepalingen VLAREM V40: Gassen – installaties voor het fysisch behandelen van gassen, onder andere koelinstallaties, compressoren VLAREM.V46a: Opslag van gevaarlijke stoffen – algemene bepalingen VLAREM.V46c: Opslag van gevaarlijke stoffen – opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders VLAREM.V57: Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen
27
15 VLAREM V69: Motoren met inwendige verbranding. 16 VLAREM.V83: Voedingsnijverheid en -handel – Algemene bepalingen 17 VLAREM.V93: Winning van grondwater §3. Bijzondere milieuvoorwaarden 18 M.b.t. een grondwaterwinning - In afwijking van de artikels 5.53.3.1 en 5.53.3.3 van VLAREM II wordt elke winningsput uitgerust met een debietmeter, geplaatst voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. Voor winningsputten voorzien van een dompelpomp wordt de debietmeter geplaatst in de toezichtskamer van de pompput, voor winningsputten met een bovengrondse pomp onmiddellijk na de pomp. Maandelijks wordt de tellerstand van elke debietmeter genoteerd te worden in een register. - In afwijking van artikel 5.53.2.2 moet in de winningsput een rechte peilbuis worden voorzien, met een diameter van minstens 25 mm, waarin een peillood of logger kan neergelaten worden voor het meten van het grondwaterpeil. - In afwijking van artikel 5.53.4.6 wordt – ook al is het debiet < 30.000 m³/j - in de winningsput minstens maandelijks het peil “in werking” en “in rust” opgemeten en genoteerd in een register. Bij het peil in werking wordt ook het ogenblikkelijk debiet genoteerd en bij het peil in rust de duur van de voorafgaande rustperiode. - In afwijking van artikel 5.53.4.3 – ook al is het debiet < 30.000 m³/j -mag het grondwaterpeil in werking in de winningsput niet dalen onder het dak van de laag. Het maximaal toelaatbaar afpompingsniveau in de winningsput bedraagt 50 m-mv (= 50 m onder maaiveld of -45,5 mTAW). Er wordt vermeden dat het peil in de put onder dit niveau daalt; daarvoor zijn er 3 mogelijkheden, nl: a) de pomp wordt boven voormeld niveau opgehangen; b) er wordt een afslagmechanisme voorzien die de pomp stillegt wanneer voormeld niveau bereikt wordt; c) het debiet van de pomp wordt zo geregeld dat het peil in werking boven voormeld niveau blijft. - In afwijking van artikel 5.53.4.5 van VLAREM II moet de kwaliteit van het opgepompte ruwe grondwater minstens 1 x per jaar worden geanalyseerd. Het grondwaterstaal wordt rechtstreeks uit de boorput genomen. Gemengde stalen zijn niet toegelaten. De stalen grondwater worden door het laboratorium zelf genomen. Op het analyseformulier moet eveneens worden vermeld uit welke boorput het staal afkomstig is. De volgende parameters moeten worden bepaald: zuurstofgehalte (in mg/l), pH, elektrische geleidbaarheid (in µS/cm), temperatuur, totale hardheid (in °F), tijdelijke hardheid (in °F), alkaliniteit t.o.v. methyloranje, alkaliniteit t.o.v. fenolftaleïne, en tevens minstens de volgende ionen (in mg/l): Anionen:
Kationen :
SO42-
NO3-
PO43-
OH-
NO2-
Cl-
CO32-
HCO3-
Ca2+
Na+
NH4+
Fe2+
K+
Mg2+
Mn2+
Fe3+
F-
28
De ionenbalans moet hierbij in evenwicht zijn; d.w.z. dat de fout op de ionenbalans maximum 5% mag bedragen. Deze fout kan als volgt berekend worden: (kationentotaal – anionentotaal) / (kationentotaal + anionentotaal) < 0,05. Deze analyses dienen bovendien aangevuld te worden met een onderzoek inzake de bacteriologische kwaliteit op volgende parameters: totale kiemen bij 37°C/ml, totale colibacteriën/100ml, fecale colibacteriën/100ml, fecale streptokokken/100ml.
De resultaten van de grondwateranalyse en peilmetingen worden jaarlijks vóór 15 maart overgemaakt aan VMM AOW, Dienst Grondwaterbeheer – Oost-Vlaanderen, Elfjulistraat 43 te 9000 Gent, of via het Integraal Milieuverslag. - Om verontreiniging van de watervoerende laag te vermijden wordt de winningsput bovenaan steeds goed afgesloten. In het bijzonder wordt vermeden dat verontreiniging, insijpelend regenwater, oppervlaktewater of ondiep grondwater van bovenaf in de winningsput terechtkomt. - De exploitant is verplicht een buiten dienst gestelde grondwaterwinning op te vullen wanneer deze een potentieel gevaar betekent voor de kwaliteit van het grondwater. De opvulling gebeurt overeenkomstig de code van goede praktijk voor boren, exploiteren en afsluiten van boorputten voor grondwaterwinning opgenomen in bijlage 5.53.1 in Vlarem II. - Uiterlijk 90 dagen na aanleg van de boorput dient de correcte boorstaat en boorschema van de boorput, met vermelding van de exacte diepte van de boorput, lengte en plaats van de filter, naam en adres van de boorfirma, datum van boring, alsook een plannetje met aanduiding van de boorlocatie en een meting van het peil in rust en in werking, meegedeeld te worden aan Afdeling Operationeel Waterbeheer O-Vl, Elfjulistraat 43 te 9000 Gent. 19 De opvang van kuiswater Het kuiswater van de stallen (= mengmest) wordt opgevangen in één of meerdere cisternes met een gezamenlijk volume van minstens 40 m³. 20 De visuele hinder Na voltooiing van de bouwwerken wordt er in het eerstvolgende plantseizoen een winterharde en landschappelijk geïntegreerde groenaanleg gerealiseerd, en dit overeenkomstig het erfbeplantingsplan van de landschapsarchitect van de provinciale dienst Landbouw en Platteland. Deze aanplantingen worden goed onderhouden en bestendigd. 21 Het akoestisch onderzoek Eénmaal de exploitatie volledig in werking, laat de exploitant een akoestisch onderzoek van beperkte omvang uitvoeren van de geluidsproductie van de ventilatoren (alle ventilatoren in werking), door een erkend deskundige in de discipline geluid; de eventuele saneringsvoorstellen worden uitgevoerd binnen een termijn van één jaar volgend op dit onderzoek. Het verslag van het akoestisch onderzoek wordt overgemaakt aan het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie – Afdeling Milieu-inspectie dienst Oost-Vlaanderen en de vergunningverlenende overheid. 22 De nieuwe ammoniakemissiearme leghennenstal De leghennenstal voor 121.800 stuks wordt ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens het volgende stalsysteem P-3.1.: “Kooi (verrijkte kooi) voor natte mest met afvoer naar een gesloten mestopslag“. De mest wordt minstens 3 maal per week afgedraaid zodat die verder kan worden gedroogd in de droogtunnel. De
29
mest kan tijdelijk worden gestockeerd, maar wordt op regelmatige basis met containers afgevoerd voor verwerking of export buiten het Vlaams gewest. 23 De bestaande en te verbouwen leghennenstal De leghennenstal voor 34.800 stuks wordt ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens het volgende stalsysteem P-3.1.: “Kooi (verrijkte kooi) voor natte mest met afvoer naar een gesloten mestopslag“. De mest wordt minstens 3 maal per week afgedraaid zodat die verder kan worden gedroogd in de droogtunnel. De mest kan tijdelijk worden gestockeerd, maar wordt op regelmatige basis met containers afgevoerd voor verwerking of export buiten het Vlaams gewest. 24 M.b.t. de brandveiligheid Het bepalen en het aanbrengen van de noodzakelijke brandpreventie- en brandbestrijdingsmiddelen gebeurt volgens de richtlijnen van de plaatselijke brandweer. 25 M.b.t. het stationair draaien van motoren Om geluidshinder en luchtverontreiniging te voorkomen, worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen tijdens wachtperioden en laad- en losoperaties stilgelegd, tenzij het noodzakelijk is voor de aandrijving van pompen, kranen , hefbruggen, e.d. 26 M.b.t. de opslag en verwerking van afvalstoffen a) Het is verboden afvalstoffen in brand te steken of te verwijderen door lozing. b) Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen anders dan door afvoer naar erkende respectievelijk vergunde ophalers en verwerkers van afvalstoffen. 27 M.b.t. de opvang van hemelwater Het hemelwater van de bedrijfsgebouwen wordt opgevangen in een of meerdere hemelwaterbergingen met een gezamenlijk volume van minstens 50 m³. Het opgevangen hemelwater wordt maximaal gebruikt voor o.a. de spoeling van toiletten, voor de reiniging van de stallen en voertuigen, als sproeiwater voor gewasbehandeling en andere laagwaardige toepassingen. 28 De loods Landbouwvoertuigen met eigen motor worden gestald op een ondoordringbare verharding. 29 De tankbeurten a) Het tanken gebeurt op een vloeistofdichte vloerplaat. b) Tijdens het tanken worden de nodige voorzieningen getroffen om morsen te voorkomen waarbij de nodige absorptiemiddelen voorradig zijn om gemorste vloeistoffen te neutraliseren zodat bodem- en grondwaterverontreiniging wordt vermeden. 30 De milderende maatregelen voorgesteld in het MER De milderende maatregelen, opgenomen in het milieueffectenrapport (MER), worden door de exploitant opgevolgd en uitgevoerd. Art. 3 bis. De exploitant wordt gewezen op de volgende aandachtspunten: - Er wordt aangeraden om het plaatsen van duurzame energiesystemen (zoals fotovoltaïsche zonnepanelen) voor het produceren van elektriciteit te onderzoeken.
30
- Ingevolge de voorliggende aanvraag worden nieuwe constructies aangelegd. Hiervoor moet in het kader van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening van 1 oktober 2004 inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, worden gekozen voor opvang en gebruik, infiltratie of vertraagde afvoer van het hemelwater en de eventueel aansluitende verhardingen. Dit wordt geregeld via de stedenbouwkundige vergunning. Art. 4. §1. De vergunde inrichting moet in gebruik genomen worden binnen een termijn van 3 jaar vanaf de datum van de milieuvergunning. §2. Als voor de inrichting een stedenbouwkundige vergunning nodig is met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wordt de milieuvergunning geschorst zolang de stedenbouwkundige vergunning niet is verleend.In dit geval vangt de termijn van ingebruikname vermeld in paragraaf 1 aan op de dag dat de stedenbouwkundige vergunning definitief verworven is. §3. Indien de stedenbouwkundige vergunning geweigerd wordt, vervalt de milieuvergunning vanaf de datum waarop in laatste administratieve aanleg beslist werd om de stedenbouwkundige vergunning niet af te leveren." Art. 5. Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. Art. 6. §1. Een bijkomende vergunning moet worden aangevraagd voor elke verandering van de vergunde inrichting. §2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant, dient uiterlijk tien kalenderdagen voor de datum van overname gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd, overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, tussen de achttiende en de twaalfde maand voor het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning. Art. 7. Een eensluidend verklaard afschrift van deze beslissing zal, samen met het attest inzake de datum van de verzending, verzonden worden aan: - de exploitant; - het College van Burgemeester en Schepenen van Sint-Laureins; - de Provinciale Milieuvergunningscommissie; - het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieuvergunningen dienst Oost-Vlaanderen; - het Intern Verzelfstandigd Agentschap, Vlaamse Milieumaatschappij, Afdeling Operationeel Waterbeheer; - het Agentschap Ruimte en Erfgoed, Afdeling Oost-Vlaanderen; - het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieu-inspectie dienst Oost-Vlaanderen; - de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij; - het Intern Verzelfstandigd Agentschap, Vlaamse Milieumaatschappij; - de Federale Overheidsdienst, Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg; - de nv Aquafin;
31
Een soortgelijk afschrift wordt verzonden aan de bevoegde Burgemeester met de opdracht de beslissing bekend te maken, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IX van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning. Art. 8. Tegen deze beslissing kan, overeenkomstig de modaliteiten en de termijnen beschreven in het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (aangetekende brief binnen de 30 kalenderdagen na de betekening van deze beslissing), mits betaling van de voorgeschreven dossiertaks, beroep worden ingediend bij de Vlaamse Regering, vertegenwoordigd door de Vlaams Minister van Leefmilieu, p/a Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 Brussel. Gent, 28 oktober 2010 namens de Deputatie: de Provinciegriffier
de Waarnemend-Voorzitter
get. Albert De Smet
get. Alexander Vercamer Voor eensluidend afschrift, Namens de Provinciegriffier, De gemachtigde Ambtenaar,
Raf Barzeele dienstchef