8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter
Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman,
Besluit van de Deputatie referte betreft verslaggever
082/42028/121/4/W/1/CV/KVDS BPI. FORMIPAC nv ZELE de heer Jozef Dauwe
leden
Albert De Smet, provinciegriffier
Besluit van de Deputatie, houdende wijziging van de exploitatievoorwaarden opgelegd aan de nv BPI. Formipac, Zevensterrestraat 10 te 9240 Zele, voor de exploitatie van een bedrijf gespecialiseerd in het vervaardigen van onder meer verpakkingsfilm, wikkelfolie en krimpfolie, gelegen op het perceel, kadastraal bekend onder Zele, Afdeling 1, Sectie A, perceelnummer 1387/l/2, aan de Zevensterrestraat 10 te 9240 Zele (art. 45 VLAREM),
De Deputatie, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21 oktober 1997, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18 juli 2003; Gelet op artikel 57§2 van het Provinciedecreet van 9 december 2005; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering, houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem I), met latere wijzigingen, in het bijzonder artikel 45; Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), met latere wijzigingen; Gelet op de volgende, lopende vergunningen in verband met het exploiteren van deze hinderlijke inrichting:
2
Gelet op het besluit van de Deputatie van 10 oktober 1986 voor het exploiteren van een extrusiebedrijf van polyethyleen en polypropyleen (op naam van de nv Phormium; voor een termijn tot en met 31 augustus 2011); Gelet op het besluit van de Deputatie van 13 oktober 1988 voor het uitbreiden van het vergunde extrusiebedrijf (op naam van de nv Bonar Phormium; voor een termijn tot en met 31 augustus 2011); Gelet op het besluit van de Deputatie van 21 augustus 1997 houdende aktename van de splitsing van de nv Bonar Phormium in Bonar Phormium en Bonar Phormium Packaging; Gelet op het besluit van de Deputatie van 18 december 1997 houdende aktename van overname van de nv Bonar Phormium Packaging door de nv Combipac; Gelet op het ministerieel besluit van 28 mei 1998 voor het uitbreiden van de inrichting voor het vervaardigen van voorwerpen uit kunststof, na beroep (op naam van de nv Bonar Phormium Packaging; voor een termijn tot en met 31 augustus 2011); Gelet op het besluit van de Deputatie van 26 april 1999 houdende aktename van overname van de nv Bonar Phormium Packaging door de nv Formipac; Gelet op het besluit van de Deputatie van 16 september 1999 houdende aktename van de uitbreiding van het extrusiebedrijf (op naam van de nv Formipac; voor een termijn tot en met 31 augustus 2011); Gelet op het ministerieel besluit van 4 februari 2000 houdende schrapping van de bijzondere voorwaarde in artikel 6 van het ministerieel besluit van 28 mei 1998; Gelet op het besluit van de Deputatie van 28 juni 2001 houdende aktename van de uitbreiding van het kunststoffenbedrijf (op naam van BPI. Formipac; voor een termijn tot en met 31 augustus 2011); Gelet op het besluit van de Deputatie van 5 september 2002 voor het uitbreiden van het kunststoffenbedrijf (voor een termijn tot en met 31 augustus 2011); Gelet op het besluit van de Deputatie van 1 juli 2004 houdende aktename voor het veranderen van het kunststoffenbedrijf (voor een termijn tot en met 31 augustus 2011); Gelet op het verzoek tot wijziging van de exploitatievoorwaarden (overeenkomstig art. 45 Vlarem I) op 14 december 2007 ingediend door de nv BPI. Formipac, Zevensterrestraat 10 te 9240 Zele, voor een bedrijf gespecialiseerd in het vervaardigen van onder meer verpakkingsfilm, wikkelfolie en krimpfolie, gelegen aan de Zevensterrestraat 10 te 9240 Zele, op het perceel, kadastraal bekend onder Zele, Afdeling 1, Sectie A, perceelnummer 1387/l/2, met als voorwerp: het wijzigen van de bijzondere
3
voorwaarden opgelegd aan het kunststoffenbedrijf (besluit van de Deputatie van 1 juli 2004); Gelet op het proces-verbaal van 7 februari 2008, houdende de tijdens het openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen, waaruit blijkt dat er geen bezwaren werden ingediend; in een brief van de NMBS (7 februari 2008) wordt wel gewezen op de wet van 25 juli 1891. Het is volgens deze wet verboden om zonder schriftelijke toestemming van de NMBS: 1) op minder dan 2,5 m van de vrije rand van de spoorweg gebouwen of werken op te trekken hoger dan tot het peil der spoorstaven; 2) op minder dan 6 m van de vrije rand bomen te planten; 3) op minder dan 20 m van de vrije rand brandbare stoffen te stapelen; 4) om het even wat op te hopen of te stapelen op een mindere afstand van de vrije rand dan de stapel hoog is boven het peil der spoorstaven indien het spoor op een grondverhoging of gelijkgronds is aangelegd; in de andere gevallen is de toestemming nodig wanneer de hoogte van de stapel groter is dan de helft van de afstand tussen de voet van de stapel en de vrije rand van de spoorweg. Indien er zich brandstofcisternen binnen de afstand van 20 m van de voet van het spoorwegtalud bevinden en voor zoverre opslag voldoet aan de voorwaarden uit het Vlarem en de Codex kan deze ook vanwege de NMBSgroep als toelaatbaar beschouwd worden maar dit onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van de aanvrager. Gelet op het gunstig advies van 19 februari 2008 van het College van Burgemeester en Schepenen van Zele; Gelet op het gunstig advies van 15 februari 2008 van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieuvergunningen dienst OostVlaanderen (afgekort LNE; voorheen AMINAL-AMV); Gelet op het gunstig advies van 30 januari 2008 van het Agentschap Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed, Ruimtelijke Ordening OostVlaanderen (afgekort IVA-RO; voorheen AROHM); de bedrijvigheid is vanuit stedenbouwkundig oogpunt in overeenstemming met de bestemming volgens het geldend plan; Gelet op het gunstig advies van 13 februari 2008 van het Intern Verzelfstandigd Agentschap, Vlaamse Milieumaatschappij (afgekort VMM); Gelet op het gunstig advies van 3 maart 2008 van de provinciale milieudeskundige; er wordt voorgesteld om in Art. 3.§3. van het besluit van de Deputatie van 1 juli 2004 houdende aktename van de mededeling van de nv BPI. Formipac de volgende bijzondere voorwaarde 7) toe te voegen:
4
- Uiterlijk op 1 januari 2010 zijn alle drukmachines die met solventgebaseerde producten werken maximaal aangesloten op een nabehandelinginstallatie. Dit wil zeggen dat alle afzuigingen (inclusief de bodemafzuiging) van solventgebaseerde druk-, lak-, of lamineeractiviteiten, naar een nabehandeling worden geleid; - Voor het geheel van de machines die aangesloten zijn op een nabehandelinginstallatie bedraagt de emissiegrenswaarde maximaal 10% van de referentie-emissie (voor de definitie van de referentie-emissie wordt verwezen naar bijlage 5.59.2 van titel II van het Vlarem); Gelet op de volgende vaststellingen door de Provinciale Milieuvergunningscommissie: "De voorzitter licht de adviezen en het openbaar onderzoek toe. Ter zitting worden geen verdere opmerkingen gemaakt."; Gelet op het gunstig advies van 11 maart 2008 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (afgekort PMVC), waarbij voorgesteld wordt om in art. 3.§3. van het besluit van de Deputatie van 1 juli 2004 houdende aktename van de mededeling van de nv BPI. Formipac de volgende bijzondere voorwaarde 7) toe te voegen: - Uiterlijk op 1 januari 2010 zijn alle drukmachines die met solventgebaseerde producten werken maximaal aangesloten op een nabehandelinginstallatie. Dit wil zeggen dat alle afzuigingen (inclusief de bodemafzuiging) van solventgebaseerde druk-, lak-, of lamineeractiviteiten, naar een nabehandeling worden geleid. - Voor het geheel van de machines die aangesloten zijn op een nabehandelinginstallatie bedraagt de emissiegrenswaarde maximaal 10% van de referentie-emissie (voor de definitie van de referentie-emissie wordt verwezen naar bijlage 5.59.2 van titel II van het Vlarem). Gelet op de beslissing van 31 januari 2008 van de Deputatie om de behandelingstermijn van de milieuvergunning te verlengen; Overwegende dat wat de aanvraag betreft, het volgende kan gesteld worden: Het voorwerp van de voorliggende wijzigingsaanvraag betreft het aanvullen van de bijzondere voorwaarden in het besluit van de Deputatie van 1 juli 2004 houdende aktename van de mededeling van kleine verandering van de nv BPI. Formipac, overeenkomstig artikel 45 §1, 2° van Vlarem I. Concreet wordt door de afdeling Milieuvergunningen van LNE gevraagd om een bijzondere voorwaarde 7) aan het vermelde besluit toe te voegen met als inhoud: - Uiterlijk op 1 januari 2010 zijn alle drukmachines die met solventgebaseerde producten werken maximaal aangesloten op een nabehandelinginstallatie. Dit wil zeggen dat alle afzuigingen (inclusief de bodemafzuiging) van
5
solventgebaseerde druk-, lak-, of lamineeractiviteiten, naar een nabehandeling worden geleid. - Voor het geheel van de machines die aangesloten zijn op een nabehandelinginstallatie bedraagt de emissiegrenswaarde maximaal 10% van de referentie-emissie (voor de definitie van de referentie-emissie wordt verwezen naar bijlage 5.59.2 van titel 11 van het Vlarem). De BPI. Formipac is gespecialiseerd in het vervaardigen van verpakkingsfilm, wikkelfolie, krimpfolie,…, al dan niet bedrukt. De productie gebeurt in 2 afzonderlijke gebouwen, namelijk de drukafdeling en de extrusieafdeling. Per jaar wordt in de extrusiehal zowat 20.000 ton folie geproduceerd. Zo'n 4.000 ton/jaar wordt na het extrusieproces bedrukt en daar ontwikkeld. Ongeveer 4.000 ton/jaar wordt na ontwikkeling naar de drukafdeling gebracht. Bij beide afdelingen wordt flexo-rotatiedruk toegepast. De resterende folie wordt onbedrukt afgeleverd. Het productieproces vertrekt van polyethyleen- of polypropyleenkorrels, welke eventueel na mengen met toevoegingen (kleurstoffen) in een afgesloten verwarmde mantel met eindeloze schroef worden gesmolten en geëxtrudeerd. Met deze techniek kunnen allerlei afmetingen, diktes, rollen, kleuren, enz. bekomen worden. De folie wordt steeds op kartonnen of kunststofkern gewikkeld. De basisgrondstoffen worden geleverd in zakken van 25 kg of in bulkwagens. In het laatste geval worden de korrels overgepompt in silo’s via een gesloten buizensystemen. Op de vervaardigde producten kan een bedrukking aangebracht worden. Het bedrukken kan gebeuren tijdens de extrusie of in een nabewerking. In beide gevallen verloopt het proces identiek. De inkt wordt door middel van clichés aangebracht op de folie. In de drukafdeling wordt gebruik gemaakt van meerkleurendruk (6 tot 8 kleuren) welke voornamelijk dienstig is voor de voedingsverpakking. In de extrusieafdeling wordt meerkleurendruk uitgevoerd (tot 4 kleuren) op verpakkingsfolie voor voornamelijk industriële toepassingen in open lucht (o.a. verpakken van polymeren, zand, grind en meststoffen). Hierbij worden 2 drukmachines gebruikt die werken met dompelwalsen voor het aanbrengen van inkt op de drukvormen. Hierbij wordt ongeveer 33 ton solvent verbruikt afkomstig van oplosmiddelen en inkten. De meest gebruikte oplosmiddelen zijn ethanol, propylalcohol, dowanol (1-methoxy-2-propanol) en ethylacetaat. Oplosmiddelen en inkten worden in grote of kleine ijzeren vaten geleverd. De oplosmiddelen worden gebruikt om de basisinkten beter verwerkbaar te maken. Deze oplosmiddelen verdampen tijdens het drukken. De vrijgekomen dampen worden op 2 drukmachines in de extrusie-afdeling afgezogen en via kanalen afgevoerd naar de buitenlucht. De overige worden nabehandeld in de naverbrander. Tenslotte worden de afgewerkte goederen op paletten verpakt en naar de klanten verstuurd. Het bedrijf beschikt over een gecertificeerd milieuzorgsysteem ISO 14001. Het verzoek kadert in het verhinderen van de luchtemissies van vluchtige organische stoffen rekening houdend met het geactualiseerde NEC
6
(Nationale Emissiemaxima) reductieprogramma dat op 9 maart 2007 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd. Overwegende dat wat de planologische aspecten betreft, het volgende kan gesteld worden: Het kunststoffenbedrijf is, volgens het gewestplan "Dendermonde", gelegen in een industriegebied. De bedrijvigheid is vanuit stedenbouwkundig oogpunt duidelijk in overeenstemming met de bestemming volgens dit plan. Overwegende dat het Departement LNE – Afdeling Milieuvergunningen deze aanvraag als volgt argumenteert: - De vorming van troposferische ozon (fotochemische verontreiniging) is een belangrijk grensoverschrijdend milieuprobleem, wat wordt veroorzaakt door de emissies van stikstofoxiden (NOX) en vluchtige organische stoffen (VOS). - In het kader van 2 internationale instellingen worden beleid en internationale wetgeving ontwikkeld voor de bestrijding van de grensoverschrijdende luchtverontreiniging, namelijk de Economische Commissie Europa van de Verenigde Naties (UNECE) en de Europese Unie. - De beleidsontwikkeling in het kader van UNECE vindt plaats in uitvoering van het Verdrag van Genève van 13 november 1979 ter bestrijding van de grensoverschrijdende luchtverontreiniging. Dit Verdrag werd door België geratificeerd door de Wet van 9 juli 1982. In het kader van dit Verdrag werd op 1 december 1999 in Göteborg het Protocol van het Verdrag over grensoverschrijdende luchtverontreiniging ter bestrijding van verzuring, eutrofiëring en ozon in de omgevingslucht plechtig ondertekend. België ondertekende dit Protocol officieel op 4 februari 2000. België ratificeerde dit Protocol op 18 september 2007. - Beide instellingen leggen nationale emissiemaxima per land op (als jaarvrachten, vanaf het jaar 2010) voor SO2, NOx, VOS en NH3. Deze nationale emissiemaxima per land worden berekend in functie van milieukwaliteitsdoelstellingen voor verzuring, troposferisch ozon en in het kader van UNECE eveneens eutrofiëring. - In de Europese richtlijn Nationale Emissiemaxima (NEC) zijn lagere (ambitieuzere) emissieplafonds vastgesteld dan in het Protocol van Göteborg. Het VOS emissieplafond dat hierin voor België is opgenomenn bedraagt 139 kton/jaar, wat een reductie van 58 % ten opzichte van 1990 betekent. Momenteel zijn de voorbereidingen voor de herziening van deze richtlijn aan de gang. Bij deze herziening zullen waarschijnlijk emissieplafonds voor 2020 vastgesteld worden voor SO2, NOx, VOS en NH3. Het is de langetermijndoelstelling van de Europese Commissie om de impact op het milieu en de volksgezondheid van verzuring en troposferische ozon volledig terug te dringen. Daarom zullen de toekomstige plafonds lager liggen dan de huidige emissieplafonds.
7
- Op de Interministeriële Conferentie Leefmilieu van 16 juni 2000 werd een akkoord bereikt over de verdeling van de Belgische emissiemaxima uit de NEC-richtlijn tussen de verschillende gewesten in België. Hierbij is bepaald dat de emissie van de stationaire bronnen in Vlaanderen vanaf 2010 nog maximaal 70,9 kton VOS mag bedragen. Dit plafond werd vastgelegd in artikel 2.10.1.1 van het Vlarem II. - De internationaal voorgestelde reducties kunnen slechts gerealiseerd worden indien het reductiepotentieel van de verschillende (industriële) sectoren en doelgroepen (huishoudens en verkeer) optimaal benut wordt. Er dient rekening gehouden te worden met de beschikbare milieugebruiksruimte. De gebiedsgerichte aanpak van luchtverontreiniging op internationaal niveau heeft voor gevolg dat op elk niveau belangrijke inspanningen moeten worden geleverd, zeker in geïndustrialiseerde en verontreinigde regio’s zoals Vlaanderen. - Het betrokken bedrijf is een IPPC bedrijf waardoor de vergunning vanaf oktober 2007 moet gebaseerd zijn op de toepassing van BBT. - Uit de sectorstudie ‘grafische’ (VITO, oktober 2002), de Vlaamse BBT studie ‘kunststofverwerking’ en de BREF ‘Surface treatment using solvents’ blijkt dat de emissiegrenswaarden van de solventrichtlijn voor sommige druktechnieken geen BBT afdwingen en veel lager kunnen zijn. Zo stelt de BREF studie dat voor flexografie- en rotatiediepdrukmachines die met solventgebaseerde producten werken en aangesloten zijn op een naverbrander, de emissie teruggebracht kan worden tot 7,5 à 12,5% van de referentie-emissie. De sectorstudie vermeldt dat voor solventgebaseerde rotatiediepdruk, lamineren en lakken een reductie tot 10% van de referentie – emissie haalbaar is. - Uit de studie “Opstellen en uitwerken van een methodologie voor een intersectorale afweging van de haalbaarheid en kostenefficiëntie van mogelijke maatregelen voor de reductie van diverse polluentemissies naar de lucht” (ECOLAS, VITO, juli 2005) blijkt dat om het bovenvermeld VOS emissieplafond in Vlaanderen te kunnen halen alle maatregelen zullen moeten ingezet worden die een marginale kost hebben van circa 3.100 euro per ton of minder. - Het geactualiseerd NEC reductieprogramma dat op 9 maart 2007 werd goedgekeurd door de Vlaamse regering. In dit reductieprogramma voor wat betreft de grafische sector, wordt het volgende vermeld: “In 2007 zullen volgende maatregelen doorgevoerd worden: het aanpassen van de lopende milieuvergunningen van drukkerijen die jaarlijks meer dan 150 ton solvent verbruiken (vooral flexo en rotatiediepdruk): het kosteneffectief reductiepotentieel in deze bedrijven bedraagt minimaal 1,3 kiloton. De reductiemaatregelen zullen voor deze bedrijven stapsgewijs opgelegd worden: het overgrote deel van de reductie tegen 2010 en een volledige sanering tegen uiterlijk 2015 (fiche VS31). Uit overleg met een aantal bedrijven is gebleken dat een reductie van 0,9 kiloton tegen 2010 zeker haalbaar is.” - Uit de oplosmiddelboekhouding van Formipac voor het jaar 2005 het volgende kan afgeleid worden:
8
1.
de productie van het bedrijf geschiedt in 2 gebouwen: de drukafdeling en de extrusieafdeling;
2.
het gebruikte drukprocédé in beide afdelingen is flexo-rotatiedruk;
3.
in de drukafdeling zijn alle flexomachines aangesloten op een naverbrander;
4.
in de extrusieafdeling zijn er drie flexomachines, waarvan nog 2 actief zijn. Deze 2 machines zijn niet aangesloten op een nabehandeling: alle verbruikte solventen komen in de atmosfeer terecht;
5.
de emissie in de extrusieafdeling en de drukafdeling bedroeg in 2005 respectievelijk 32,6 ton en 33,2 ton;
6.
het bedrijf maakt gebruik van het emissiereductieprogramma van bijlage 5.59.2. van het Vlarem II;
7.
de beoogde emissie bedroeg voor het jaar 2005, 98,5 ton. De totale werkelijke emissie van het bedrijf blijft dus onder de beoogde emissie;
8.
in de drukafdeling bedroeg de solvent input 332 ton solvent. De emissie bedraagt dus 10 % van de solvent input.
- in het NEC reductieprogramma wordt gesteld dat tegen 2010 alle maatregelen met een eenheidsreductiekost van 5000 euro/ton of lager zoveel mogelijk zullen doorgevoerd worden; Overwegende dat onverminderd de toepassing van de huidige Vlaremvoorwaarden inzake VOS-emissies, en de verplichting tot naleving ervan, het bedrijf overeenkomstig de BREF bepalingen ter zake, tegen 1 januari 2010 aan de voorgestelde bijzondere milieuvoorwaarden dient te voldoen. Overwegende dat wat de milieuhygiënische aspecten betreft, het volgende kan gesteld worden: Voor deze bedrijfssector werden de volgende BREF’s aangenomen: 'Oppervlaktebehandeling met organische oplosmiddelen” (Surface Treatment Using Organic Solvents (STS))' Deze is van toepassing op installaties met verbruikscapaciteiten van meer dan 150 kg oplosmiddel per uur, of meer dan 200 ton per jaar. Het bedrijf is vergund voor een solventverbruik van 220 ton/jaar en een inktverbruik van 160 ton/jaar. Inzake het verbruik van solventen moeten volgens hoofdstuk 5.59 van Vlarem II de bedrijven die aan textielcoating doen voldoen aan volgende emissiegrenswaarden: - geleide emissie grenswaarde = 100 mg C/Nlm³; - diffuse emissiegrenswaarde = 20 % van de oplosmiddelinput. Als alternatief op deze grenswaarden kunnen bedrijven opteren voor het reductieprogramma van bijlage 5.59.2 van het Vlarem II. Hierbij moet de totale emissie onder de beoogde emissie blijven. Deze beoogde emissie wordt
9
jaarlijks berekend en bedraagt 25 % van de referentiewaarde (= 4 maal het vaste stof verbruik). De inkten gebruikt voor het bedrukken van de folies zijn op basis van solventen. De gasvormige effluenten van de drukwerken (=drukstages) worden geleid naar een thermische regeneratieve naverbrandingsinstallatie , welke operationeel is sedert 2003, die er voor zorgt dat wordt voldaan aan de Vlarem II normen. Evenwel dienen nog de twee resterende drukmachines in de extrusieafdeling, die met solventgebaseerde inkt werken, uit dienst te worden genomen tegen 31 december 2008. Op jaarbasis wordt er circa 360 ton solventen verbruikt afkomstig van oplosmiddelen en inkten. De bodemventilatie van de 2 nieuwe drukmachines is aangesloten op de naverbrander (1 sedert augustus 2006 en 1 sedert september 2007). De bodemventilator die zorgt voor de afzuiging van de overige drukmachines zal tegen 31 december 2010 ofwel aangesloten ofwel uitgeschakeld worden op de naverbrander. De studie hieromtrent wordt aangevat in het voorjaar van 2008. Hierdoor wordt de diffuse emissie van de VOS-gevoelige drukmachines sterk gereduceerd. Op 22 oktober 2007 werd door de Cel Lucht van AMINABEL, subadvies uitgebracht op in het kader van de IPPC evaluatie. De dienst stelt voor om volgende maatregelen op te leggen: - alle afzuigingen van drukwerken (=drukstages) waar de bedrukking op solventbasis gebeurt, moeten naar een nabehandeling geleid worden; - voor die drukmachines die aangesloten zijn op een nabehandelingsinstallatie, bedraagt de emissie 10 % van de referentie – emissie; - er moet tevens nagegaan worden of de bodemafzuiging van de ‘drukafdeling’ ook naar de naverbrander kan geleid worden; de kosteneffectiviteit van deze maatregel kan pas beoordeeld worden indien er voldoende gegevens voor handen zijn over de emissiereductie die hiermee gepaard zou gaan, en de extra kosten die hiervoor gemaakt zouden moeten worden: deze gegevens ontbreken nog; De voorgestelde voorwaarden zijn derhalve in overeenstemming met de toepasselijke Vlarem-voorwaarden (rubriek 59), de BBT-aanbevelingen terzake en de besluiten uit de sectorstudie voor grafische Nijverheid, opgemaakt in uitvoering van de NEC-richtlijn en de bijhorende reductiedoelstellingen. Overwegende dat de exploitant, overeenkomstig artikel 43 §2. van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning steeds alle maatregelen dient te nemen om schade en hinder te voorkomen; Overwegende dat de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig artikel 20 van het milieuvergunningsdekreet, onverminderd de bepalingen van dezelfde wetten, decreten en uitvoeringsbesluiten bij het verlenen van een vergunning bijzondere voorwaarden kan opleggen, met het oog op de bescherming van de mens en het leefmilieu;
10
Overwegende dat gelet op het bovenstaande, de gevraagde wijziging kan worden verleend; besluit: Artikel 1. Het verzoek tot wijziging van de geldende exploitatievoorwaarden opgelegd aan de nv BPI. Formipac, Zevensterrestraat 10 te 9240 Zele, voor de exploitatie van een bedrijf gespecialiseerd in het vervaardigen van onder meer verpakkingsfilm, wikkelfolie en krimpfolie, aan de Zevensterrestraat 10 te 9240 Zele, op het perceel, kadastraal bekend onder Zele, Afdeling 1, Sectie A, perceelnummer 1387/l/2, wordt toegestaan. Art. 2. De milieuvergunning van 1 juli 2004 wordt als volgt gewijzigd: In art. 3.§3. van het besluit van de Deputatie van 1 juli 2004 houdende aktename van de mededeling van de nv BPI. Formipac wordt de volgende bijzondere voorwaarde 7) toegevoegd: - Uiterlijk op 1 januari 2010 zijn alle drukmachines die met solventgebaseerde producten werken maximaal aangesloten op een nabehandelinginstallatie. Dit wil zeggen dat alle afzuigingen (inclusief de bodemafzuiging) van solventgebaseerde druk-, lak-, of lamineeractiviteiten, naar een nabehandeling worden geleid. - Voor het geheel van de machines die aangesloten zijn op een nabehandelinginstallatie bedraagt de emissiegrenswaarde maximaal 10% van de referentie-emissie (voor de definitie van de referentie-emissie wordt verwezen naar bijlage 5.59.2 van titel II van het Vlarem). Art. 3. Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. Art. 4. §1. Een bijkomende vergunning moet worden aangevraagd voor elke verandering van de vergunde inrichting. §2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant, dient uiterlijk tien kalenderdagen voor de datum van overname gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd, overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, tussen de achttiende en de twaalfde maand voor het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning. Art. 5. Een eensluidend verklaard afschrift van deze beslissing zal, samen met het attest inzake de datum van de verzending, verzonden worden aan: - de exploitant; - het College van Burgemeester en Schepenen van Zele; - de Provinciale Milieuvergunningscommissie; - het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieuvergunningen dienst Oost-Vlaanderen;
11
- het Agentschap Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed, Ruimtelijke Ordening Oost-Vlaanderen; - het Vlaams Energieagentschap; - - het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieu-inspectie dienst Oost-Vlaanderen; - de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij; - het Intern Verzelfstandigd Agentschap, Vlaamse Milieumaatschappij; - de Federale Overheidsdienst, Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg; - de nv Aquafin; Een soortgelijk afschrift wordt verzonden aan de bevoegde Burgemeester met de opdracht de beslissing bekend te maken, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IX van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning. Art. 6. Tegen deze beslissing kan, overeenkomstig de modaliteiten en de termijnen beschreven in het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (aangetekende brief binnen de 10 kalenderdagen na de betekening van deze beslissing), beroep worden ingediend bij de Vlaamse Regering, vertegenwoordigd door de Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, p/a Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 Brussel. Gent, namens de Deputatie: de Provinciegriffier
de Gouverneur-Voorzitter
12
get. Albert De Smet
get. André Denys Voor eensluidend afschrift, Namens de Provinciegriffier, De gemachtigde Ambtenaar,
Raf Barzeele dienstchef