directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter
Alexander Vercamer, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Hilde Bruggeman, leden
Besluit van de Deputatie referte betreft verslaggever
M03/46003/208/1/A/5/LDR/KVW HALTERMANN nv BEVEREN-WAAS de heer Jozef Dauwe
Albert De Smet, provinciegriffier
Besluit van de Deputatie, houdende het verlenen van de vergunning aan de nv Haltermann, Ketenislaan 3 te 9130 Kieldrecht, voor het veranderen van een chemisch bedrijf, gelegen op het perceel, kadastraal bekend onder BEVEREN 8 AFD/KALLO/, Sectie A, Nr 228/g, aan de Ketenislaan 3 te 9130 Kieldrecht (Beveren-Waas).
De Deputatie, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21 oktober 1997, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18 juli 2003; Gelet op artikel 57§2 van het Provinciedecreet van 9 december 2005; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering, houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem I), met latere wijzigingen; Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), met latere wijzigingen;
2
Gelet op de volgende, lopende vergunningen in verband met het exploiteren van deze hinderlijke inrichting:
Milieuvergunningen: - besluit van de Bestendige Deputatie 7 juni 2001 (20 jaar) houdende het exploiteren van een chemisch bedrijf voor de destillatie, fractionatie en verestering/omestering van organische chemische producten; - Ministerieel Besluit van 4 december 2001 houdende bevestiging besluit Bestendige Deputatie en uitbreiding met een naverbrander voor een termijn van 2 jaar op proef; - Ministerieel Besluit van 6 juni 2003 (tot en met 7 juni 2021) houdende het verder exploiteren van een naverbrander na vergunning op proef; - Ministerieel Besluit van 26 juni 2003 houdende de afwijking op art. 5.17.3.5.§2 van Vlarem II; - Ministerieel Besluit van 19 maart 2004 houdende het wijzigen bijzondere lozingsvoorwaarden waarbij een jaar uitstel verkregen wordt voor het van kracht worden van de nieuwe lozingsnormen; - Ministerieel Besluit van 5 april 2005 houdende het wijzigen bijzondere milieuvoorwaarden met betrekking tot het saneringsprogramma; weigering afwijking op de verplichte continue emissiemetingen; - Ministerieel Besluit van 5 april 2005 houdende weigeren van een afwijking op art. 5.2.3.2.6 §1 van Vlarem II (verplichte continue emissiemetingen); - Ministerieel Besluit van 14 juli 2005 houdende wijzigen bijzondere lozingsvoorwaarden waarbij de nieuwe lozingsnormen op 7 juni 2008 van kracht worden; - Besluit van de Bestendige Deputatie van 15 december 2005 (tot en met 7 juni 2021) houdende het exploiteren van een BKG-inrichting; - Besluit van de Deputatie van 14 augustus 2008 houdende de wijziging lozingsnormen CZV en totaal N; - Ministerieel Besluit van 10 april 2009 houdende aanpassing lozingsnormen CZV en totaal N in beroep; - Besluit van de Deputatie van 4 februari 2010 houdende het wijzigen van de meetfretfrequentie van HCI, HF, SO2, dioxines en furanen bij een naverbrander van een chemisch bedrijf;
Gelet op de milieuvergunningsaanvraag op 26 februari 2010 ingediend door de nv Haltermann, Ketenislaan 3 te 9130 Kieldrecht, voor het veranderen van een chemisch bedrijf, gelegen aan de Ketenislaan 3 te 9130 Kieldrecht (Beveren-Waas), op het perceel, kadastraal bekend onder BEVEREN 8 AFD/KALLO/, Sectie A, Nr 228/g, met als voorwerp: 7.1.3, 7.11.1, 17.2.2, 17.3.3.3, 17.3.5.3, 17.3.6.3, 17.3.7.3, 17.3.8.3; Gelet op de aangetekende brief van 17 maart 2010, waarmee de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard;
3
Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning; Gelet op het proces-verbaal van 25 april 2010, houdende de tijdens het openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen, waaruit blijkt dat er geen bezwaren werden ingediend; Gelet op het gunstig advies van 3 mei 2010 van het College van Burgemeester en Schepenen van Beveren-Waas onder de toepasselijke algemene en sectorale milieuvergunningsvoorwaarden en volgende bijzondere milieuvergunningsvoorwaarden: -
Schriftelijke onderrichtingen worden vastgelegd en dit zowel wat betreft het eigen personeel als wat betreft derden met opgave van de te volgen procedure voor eender welke activiteit en voor het inwendige transport op het bedrijfsterrein. De exploitant of zijn aangestelde waken er over dat de vastgestelde procedure wordt opgevolgd.
-
De exploitant dient de voorwaarden die mogelijk kunnen worden opgelegd via het brandpreventieverslag van de plaatselijke brandweer na te leven. Hiertoe dient de exploitant contact op te nemen met de plaatselijke brandweer, teneinde een brandpreventieverslag op te stellen.
-
Onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen ter zake treft de exploitant de vereiste maatregelen om de buurt in voldoende mate te beschermen en de risico’s en de gevolgen te beperken van brand en ontploffing die eigen zijn aan de aanwezigheid of de exploitatie van zijn installatie(s) en opslagplaats(en). Dit houdt onder meer in dat de nodige brandbestrijdingsmiddelen zijn voorzien. Het bepalen en het aanbrengen van de brandbestrijdingsmiddelen alsook alle andere voorzieningen in het kader van de brandveiligheid, gebeurt onafhankelijk van deze vergunningen in overleg met de plaatselijke brandweer.
-
De exploitant is verplicht alles in het werk te stellen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. De exploitant is te allen tijde in staat aan de bevoegde instanties aan te tonen dat hij zorg heeft gedragen voor het opsporen van mogelijke bestaande risico’s voor zware ongevallen, voor het nemen van passende veiligheidsmaatregelen en voor de veiligheidsvoorlichting, -training en uitrusting ter plaatse.
-
De exploitant is verplicht, zodra er zich een zwaar ongeval, d.i. een zware emissie, brand of explosie in verband met een ongewoon voorval bij een industriële activiteit, die ernstig, onmiddellijk of later optredend gevaar oplevert voor de mens en/of het leefmilieu, voordoet, onverwijld de burgemeester, de gouverneur en de met toezicht bevoegde ambtenaren: 1. onmiddellijk op de hoogte te brengen; 2. zodra de betreffende gegevens bekend zijn, het volgende mee te delen: - de omstandigheden waaronder het ongeval zich heeft voorgedaan; - alle beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van het ongeval voor de mens en het leefmilieu kunnen worden beoordeeld; - de getroffen noodmaatregelen;
4
3.
in kennis te stellen van de maatregelen die worden overwogen om: de gevolgen van het ongeval op middellange en lange termijn te ondervangen; - te voorkomen dat dit ongeval zich nogmaals voordoet. -
-
De gegevens en de aanbevelingen uit het aanvraagdossier; in het bijzonder het VR-rapport/MER-rapport worden strikt opgevolgd, o.m. voor wat betreft de plaatsing, de bouw, de procesbeheersing en -beveiliging, het organisatorisch beheer en de interventiemaatregelen.
-
Het OVR-rapport/MER-rapport wordt regelmatig bijgewerkt en aangevuld bij elke uitbreiding en bij elke verandering die van die aard is dat het risico voor incidenten gewijzigd wordt. Het wordt aangepast rekening houdend met de evolutie van de techniek, de wetenschap en de opgedane ervaring. De aanvullingen worden overgemaakt aan de vergunningverlenende overheid en aan LNE afdelingen Milieuvergunningen en Milieu-inspectie.
-
Er dient door het bedrijf in het kader van de veiligheid te allen tijde een register ter beschikking te worden gesteld van de bevoegde gemeentelijke veiligheidsdiensten op de wijze welke door hen wordt bepaald. Dit register dient volgende gegevens te bevatten: • de exacte locatie binnen de volledige bedrijfsinfrastructuur waar gevaarlijke producten/afvalstoffen worden opgeslagen • de kwantiteiten van de opgeslagen gevaarlijke producten/afvalstoffen per locatie • de chemische/identificeerbare benaming van de opgeslagen gevaarlijke producten/afvalstoffen per locatie. Deze gegevens dienen te worden aangepast en opnieuw aangeboden telkens er binnen het bedrijf een belangrijke wijziging wordt doorgevoerd qua locatie, aard en/of hoeveelheid van de gevaarlijke producten/afvalstoffen.
-
De algemene, sectorale en bijzondere exploitatievoorwaarden, opgenomen in de bestaande milieuvergunningen, blijven, voor zover niet in tegenspraak met de huidige voorwaarden, onverminderd van toepassing;
Gelet op het gunstig advies van 7 mei 2010 van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieuvergunningen dienst OostVlaanderen (afgekort LNE) voor een termijn tot en met 6 juni 2021 onder de toepasselijke algemene en sectorale milieuvergunningsvoorwaarden en volgende bijzondere milieuvergunningsvoorwaarden: Werktijden In tegenstelling tot de mogelijke beperking van de exploitatie-uren in de sectorale voorwaarden mag de inrichting continu worden geëxploiteerd (24 uur op 24 en 7 dagen op 7). Organisatorische maatregelen a) De gegevens en de aanbevelingen uit het aanvraagdossier, in het bijzonder het OVR-rapport/MER-rapport met aanvullende nota’s worden strikt opgevolgd, o.m. voor wat betreft de plaatsing, de bouw, de procesbeheersing en -beveiliging, het organisatorisch beheer en de interventiemaatregelen. b) Het OVR-rapport/MER-rapport wordt regelmatig bijgewerkt en aangevuld bij elke uitbreiding en bij elke verandering die van die aard is dat het risico voor milieuhinder en/of incidenten gewijzigd wordt. Het wordt aangepast
5
rekening houdend met de evolutie van de techniek, de wetenschap en de opgedane ervaring. De aanvullingen worden overgemaakt aan de vergunningverlenende overheid, LNE afdeling Milieuvergunningen en LNE afdeling Milieu-inspectie. c) De schriftelijke onderrichtingen voor de operaties van de eenheden zijn vastgelegd in standaard operatie procedures van het bedrijf. Ze vermelden de start en stop procedures, de procedures tijdens de normale werking en de procedures in verband met noodsituaties. Instructies in verband met werken uitgevoerd door eigen personeel of door derden zijn weergegeven in de bedrijfsprocedures die ter inzage liggen op het bedrijf. Veiligheidsvoorschriften a) In overleg met en volgens de richtlijnen van de plaatselijke brandweer dient een intern noodplan opgemaakt. Bij het opmaken van dit plan wordt rekening gehouden met de gegevens en aanbevelingen uit het veiligheidsrapport. Dit noodplan wordt geregeld bijgewerkt en dient te berusten bij de bedrijfsbrandweer en ligt ter inzage van de plaatselijke brandweer en alle desbetreffende toezichthoudende overheden. b) Onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen ter zake treft de exploitant de vereiste maatregelen om de buurt in voldoende mate te beschermen en de risico’s en de gevolgen te beperken van brand en ontploffing die eigen zijn aan de aanwezigheid of de exploitatie van zijn installatie(s) en opslagplaats(en). Dit houdt onder meer in dat de nodige brandbestrijdingsmiddelen zijn voorzien. Het bepalen en het aanbrengen van de brandbestrijdingsmiddelen alsook alle andere voorzieningen in het kader van de brandveiligheid, gebeurt onafhankelijk van deze vergunningen in overleg met de plaatselijke brandweer. c) De exploitant is verplicht alles in het werk te stellen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. De exploitant is te allen tijde in staat aan de bevoegde instanties aan te tonen dat hij zorg heeft gedragen voor het opsporen van mogelijke bestaande risico’s voor zware ongevallen, voor het nemen van passende veiligheidsmaatregelen en voor de veiligheidsvoorlichting, -training en uitrusting ter plaatse. d) Zodra er zich een zwaar ongeval, d.i. een zware emissie, brand of explosie in verband met een ongewoon voorval bij een industriële activiteit, die ernstig, onmiddellijk of later optredend gevaar oplevert voor de mens en/of het leefmilieu, voordoet, dient onverwijld de desbetreffende toezichthoudende overheden hiervan op de hoogte gesteld. e) Het bedienings- en onderhoudspersoneel dient terdege te worden opgeleid m.b.t. de chemische stoffen, de processen, de brandbestrijding en de bij ongeval te nemen maatregelen. De trainingen ter zake dienen regelmatig te worden herhaald. f) Alle veiligheidsvoorzieningen dienen volgens een opgesteld programma op hun goede werking gecontroleerd. g) De volledige installatie wordt continu bewaakt en zowel overdag als ‘s nachts zal er steeds bevoegd personeel aanwezig zijn om toezicht te houden. h) Het volledige bedrijfsterrein dient te worden omheind zodanig dat de toegang voor onbevoegden te allen tijde wordt verhinderd. i) De nodige maatregelen worden getroffen om te beletten dat het uitvallen van de nutsvoorzieningen een bijkomend risico voor de buurt zou teweegbrengen.
6
Periodiek nazicht installaties a) Onverminderd de reglementaire bepalingen ter zake en de eisen gesteld in de milieuvoorwaarden wordt door de exploitant een programma opgesteld voor wat betreft het periodiek nazicht en het periodiek onderhoud van de procesinstallatie. De data van de vaststellingen en van de onderhoudswerkzaamheden aan de procesgebonden veiligheidsinstallaties worden in een register ingeschreven met de naam en de handtekening van de personen die de verrichtingen hebben uitgevoerd. Dit register ligt ter inzage van alle desbetreffende toezichthoudende overheden. b) Onafhankelijk van de eigen onderzoeken door de exploitant of zijn aangestelde en onverminderd de reglementaire bepalingen ter zake dienen volgende keuringen te gebeuren: 1. De volledige elektrische installatie van de ingedeelde inrichtingen dient jaarlijks te worden gecontroleerd door een organisme erkend voor de keuring van elektrische installaties. De elektrische installaties van de niet-ingedeelde inrichting moeten wat betreft de keuringen voldoen aan het AREI. 2. Alle veiligheidsinstallaties (blusmiddelen, detectiesystemen, ...) worden periodiek gekeurd door een organisme erkend in de betreffende materie. Dit organisme bepaalt ondubbelzinnig of de installatie veilig kan werken en wanneer een nieuw onderzoek nodig is. De keuring door een organisme erkend in de betreffende materie kan eventueel worden vervangen door een keuring door eigen personeel of niet-erkende derden voor zover: - er hieromtrent geen wettelijk beletsel bestaat (federale & gewestelijke wetgeving/reglementering); - er een voorstel hieromtrent, na overleg met de plaatselijke brandweer, goedgekeurd wordt door de toezichthoudende overheden. Dit voorstel omvat minimaal de oplijsting van de te keuren veiligheidsinstallaties, de frequentie van de keuring, de naam van de keurder en de motivatie (o.m. zgn. bekwaamheden en ervaring ter zake). Meldingsplicht aan de overheid a) De exploitant is verplicht, zodra er zich een zwaar ongeval, d.i. een zware emissie, brand of explosie in verband met een ongewoon voorval bij een industriële activiteit, die ernstig, onmiddellijk of later optredend gevaar oplevert voor de mens en/of het leefmilieu, voordoet, de bevoegde toezichthoudende overheden: 1. onmiddellijk op de hoogte te brengen; 2. zodra de betreffende gegevens bekend zijn, het volgende mee te delen: - de omstandigheden waaronder het ongeval zich heeft voorgedaan; - alle beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van het ongeval voor de mens en het leefmilieu kunnen worden beoordeeld; - de getroffen noodmaatregelen; 3. in kennis te stellen van de maatregelen die worden overwogen om: - de gevolgen van het ongeval op middellange en lange termijn te ondervangen; - te voorkomen dat dit ongeval zich opnieuw voordoet.
7
b)
c)
d)
In de inrichting worden een of meerdere personen gelast met het in ontvangst nemen van klachten van bewoners van de omgeving aangaande hinder veroorzaakt door de inrichting. De gegrondheid van de klachten wordt onmiddellijk onderzocht. In de inrichting wordt een register bijgehouden waarin datum en uur van de klachten worden ingeschreven samen met de vaststellingen die werden gedaan aangaande de aard en de omvang van de hinder en zijn oorzaken. De exploitant neemt onmiddellijk de vereiste maatregelen om de vastgestelde hinder weg te nemen of te beperken.
Meldingsplicht aan de havenkapiteindienst In geval van calamiteiten moet de havenkapiteindienst hiervan ingelicht te worden; Gelet op het gunstig advies van 20 april 2010 van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid, Dienst Lucht en Klimaat (afgekort LNE-Afd. Lucht); Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van het Agentschap Ruimte en Erfgoed, Afdeling Oost-Vlaanderen (afgekort IVA-RO); Gelet op het gunstig advies van 17 mei 2010 van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Toezicht Volksgezondheid, Buitendienst Oost-Vlaanderen (afgekort TO.VO.) voor een termijn tot 7 juni 2021 onder de volgende bijzondere milieuvergunningsvoorwaarden: -
De gegevens en de aanbevelingen uit het aanvraagdossier, in het bijzonder het op 28 mei 2008 goedgekeurde OVR en de in januari 2010 opgemaakte veiligheidsnota worden strikt opgevolgd, o.m. voor wat betreft de plaatsing, de bouw, de procesbeheersing en –beveiliging, het organisatorisch beheer en de interventiemaatregelen.
-
In overleg met en volgens de richtlijnen van de plaatselijke brandweer dient een intern noodplan opgemaakt. Bij het opmaken van dit plan wordt rekening gehouden met de gegevens en aanbevelingen uit het veiligheidsrapport. Dit noodplan wordt geregeld bijgewerkt en dient te berusten bij de bedrijfsbrandweer en ligt ter inzage van de plaatselijke brandweer en van al de met het toezicht belaste ambtenaren;
Gelet op het gunstig advies van 5 mei 2010 van het Intern Verzelfstandigd Agentschap, Vlaamse Milieumaatschappij (afgekort VMM); Gelet op het gunstig advies van 31 mei 2010 van de provinciale milieudeskundige voor een termijn tot en met 6 juni 2021, dit is de vervaldatum van de basisvergunning, onder de gecoördineerde milieuvergunningsvoorwaarden, overwegende:
de ligging in een industriegebied, bestemming waarmee de inrichting planologisch verenigbaar is; dat er tijdens het openbaar onderzoek geen bezwaren ingediend werden; dat de aanvraag betrekking heeft op een nieuw productieproces in de bestaande installaties binnen de vergunde totale productiecapaciteit van 177.500 ton/jaar, de opslag van 2,7 ton TEAL en nog enkele aanpassingen m.b.t. de stookinstallaties en de bijhorende stoomketels;
8
dat mits het naleven van de opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden de kans op hinder voor mens en milieu tot een minimum beperkt is;
Gelet op de volgende vaststellingen door de Provinciale Milieuvergunningscommissie: "De voorzitter licht de adviezen en het openbaar onderzoek toe. Er worden geen verdere opmerkingen gemaakt."; Gelet op het gunstig advies van 8 juni 2010 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (afgekort PMVC); Gelet op de beslissing van 12 mei 2010 van de Deputatie om de behandelingstermijn van de milieuvergunning te verlengen; Overwegende dat wat de aanvraag betreft het volgende kan gesteld worden: Het bedrijf produceert diverse organische chemicaliën in opdracht van andere bedrijven. Dit betekent dat het bedrijf zijn installaties en kennis ter beschikking stelt aan derden ter verwerking van producten. Dit impliceert ook dat het aanwezige productengamma op het bedrijfsterrein een grote variatie in hoeveelheid en aard vertoont. De belangrijkste productie- en verwerkingstechnieken omvatten: destillatie, fractionatie, verestering/omestering en hydrolyse. Jaarlijks wordt een uitgebreid palet aan verwerkingen uitgevoerd. Het palet verwerkingen verschuift in de loop van de jaren, afhankelijk van de marktevolutie. Momenteel is het bedrijf vergund voor een totale productiecapaciteit van 177.500 ton/jaar. Het bedrijf omvat productie-eenheden (destillatiekolommen, mengvaten en een reactor), tankenparken en diverse nutsvoorzieningen (o.m. afvalwaterzuiveringsinstallatie). Voorliggende aanvraag betreft een nieuw productieproces in de bestaande installaties binnen de vergunde totale productiecapaciteit van 177.500 ton/jaar. Meer specifiek gaat het om de productie van maximaal 12.000 ton/jaar VD16 (C16-vinylideen) door dimerisatie van 1-octeen met gebruik van TEAL (triethylaluminium) als katalysator. Daarnaast is er nog de opslag van 2,7 ton TEAL en zijn er nog enkele aanpassingen m.b.t. de stookinstallaties en de bijhorende stoomketels, waarbij het globale warmtevermogen van de stookinstallaties afneemt (met 2,892 MW), terwijl de globale waterinhoud van de stoomketels toeneemt (met 18.900 liter). Opgemerkt wordt nog dat eerder geplande veranderingen, vooral de uitbreiding met een biodieselinstallatie en de verder de productie van glutaaraldehyde, niet doorgingen. Er worden maximaal 90 werknemers tewerkgesteld. Er is een interne milieucoördinator aangesteld; Overwegende dat wat de rubrieken betreft het volgende kan opgemerkt worden: -
In de opsomming van de rubrieken werden enkel die rubrieken opgenomen die daadwerkelijk aan verandering onderhevig zijn;
9
-
In overleg met het bedrijf werden voor de duidelijkheid sommige in de aanvraag samengenomen rubrieken uitgesplitst (met name subrubrieken van rubriek 17 enerzijds en de rubrieken 39 en 43 anderzijds);
Overwegende dat wat de planologische aspecten betreft het volgende kan gesteld worden: De inrichting is volgens het gewestplan ‘Sint-Niklaas - Lokeren‘ gelegen in een industriegebied. De inrichting is tevens gelegen in het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ en paalt te noorden aan het Habitatrichtlijngebied ‘Schelde en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’. Ten noorden ligt het Ramsargebied ‘Schorren van de Beneden-Zeeschelde’. In een straal van 100 m rondom het bedrijfsterrein bevinden zich uitsluitend andere industriële vestigingen. De ligging van de inrichting in een industriegebied is in overeenstemming met de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de gewestplannen; Overwegende dat wat de milieuhygiënische aspecten betreft het volgende kan gesteld worden: Afvalstoffen De afvalstoffen worden gescheiden ingezameld en afgevoerd via erkende overbrengers en/of vervoerders. Een nevenproduct van het proces is een mengsel van NaOH-loog, paraffine en natriumaluminaat. Dit mengsel wordt voor recuperatie teruggenomen door de leverancier van TEAL. De geschatte hoeveelheid is 400 ton/jaar. Afvalwater Het afvalwateraspect (debiet, zuivering, normen) zal door voorliggende aanvraag niet wijzigen: het nieuwe proces genereert ca. 100 m³/jaar afvalwater, wat in verhouding met het jaardebiet (ca. 150.000 m³/jaar) verwaarloosbaar is. Bodem- en grondwater Er zijn geen relevante wijzigen in de opslaginstallaties en de maatregelen om verontreiniging van bodem en grondwater te voorkomen en te beperken. Fauna en flora Op 6 april 2010 werd door LNE Milieuvergunningen per mail aan het Agentschap voor Natuur en Bos gevraagd of het geven van een subadvies gewenst is. Op 6 april 2010 antwoordde ANB per mail dat het betrokken bedrijf voldoende gekend was en dat de aanvraag geen bijkomend effect zal hebben op de speciale beschermingszone. ANB verleende een gunstig advies. Geluid Het geluidsklimaat zal door de verandering ongewijzigd blijven. Er zijn immers geen relevante bijkomende geluidsbronnen.
10
Lucht Hierbij kunnen volgende punten aangehaald worden: - Onder normale procesomstandigheden doen zich geen emissies voor ter hoogte van de reactor en de tanks die voor het project ”VD16” zullen worden gebruikt. - De werking van de naverbrander wordt door het project “VD16” niet beïnvloed. - De niet-geleide emissies zijn sedert 2000 sterk gedaald, door hun ontstaan waar mogelijk te beperken en/of ze naar de naverbrander te leiden. - Stookinstallaties: door de globale vermindering van het totale warmtevermogen en de overschakeling van stookolie op aardgas als brandstof bij de stookinstallaties die worden vervangen, dalen de emissies van luchtverontreinigende stoffen. - De nieuwe doseer- en opslaginstallatie voor de katalysator staat om veiligheidsredenen onder stikstofdruk. De installatie is voorzien van collectoren die kleine debieten aan restgassen opvangen en leiden naar een neutralisatie (vat gevuld met minerale olie). - Een op 4 februari 2010 goedgekeurd “Initieel Monitoringplan 2010” werd bij het dossier gevoegd. (Brand)veiligheid Hierbij kan verwezen worden naar de bevindingen van het OVR en de aanvullende veiligheidsnota. Aanvullend wordt nog gewezen op volgende maatregelen die het bedrijf voorzien heeft: -
het bedrijf past een gestandaardiseerd, geïntegreerd zorgsysteem toe (OMDS: Operating Discipline Management System). Dit systeem heeft als doel het beheren van veiligheid, milieu, gezondheid, kwaliteit, uitbating van de installaties en personeelsbeleid.
-
er is een intern noodplan dat periodiek herzien wordt
-
er is een externe noodplanning met tweejaarlijks een interventieoefening met de brandweer van Beveren
-
er zijn diverse interventiemiddelen: bluswatertank (3.000 m³), schuimtank, brandweerpompen (2 diesels en 1 elektrische), noodstroomaggregaat, hydranten, CO2-blussers, enz., persoonlijke beschermingsmiddelen, absorptiemiddelen, e.d.m.
Watertoets De inrichting is gelegen in het 'Beneden Scheldebekken'. Volgens de overstromingsinformatie op www.geo-vlaanderen.gisvlaanderen.be is de inrichting niet gelegen in een recent overstroomd gebied of in een risicozone voor overstromingen. Er worden geen wijzigingen aangebracht aan gebouwen of verhardingen, waardoor de effecten van de inrichting op het overstromingsrisico voor de omgeving niet zullen wijzigen. De geplande veranderingen hebben geen invloed op de vergunde lozingsdebieten en lozingsnormen voor het bedrijfsafvalwater en het huishoudelijk afvalwater;
11
Overwegende dat het milieueffectenrapport (MER) als volgt kan besproken worden: Het bedrijf op zich is mer-plichtig en valt onder rubriek 6a : “Chemische installaties voor de productie van organische chemicaliën met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer”. De gevraagde verandering valt niet onder deze rubriek aangezien de totale vergunde productiecapaciteit dezelfde blijft. De vraag stelde zich of voor de gevraagde verandering de rubriek 13 : “Wijziging en uitbreiding van projecten van bijlage I of II, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd en die aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben” van toepassing is. Bij schrijven van 26 februari 2010 deelde de cel MER mee dat rubriek 13 niet van toepassing is op dit project en dat er geen verplichting is tot opmaak van een mer voor dit project. De cel MER baseerde zich hiervoor op volgende zaken: - de totale vergunde productiecapaciteit (177.500 ton/jaar) aan organische chemicaliën blijft onveranderd - deze totale productiecapaciteit is identiek aan de capaciteit zoals beoordeeld in het MER dat voor de totaliteit van het bedrijf werd opgemaakt in 2000 - de geplande productiewijziging is volledig inpasbaar binnen de reeds vergunde productgroepen en hun omzettingen - uit de productfiches van zowel uitgangsproduct, eindproduct als katalysator blijkt dat het gaat over stoffen met beperkte toxiciteit en dat ook de andere eigenschappen van het uitgangsproduct en eindproduct vergelijkbaar zijn met de andere aanwezige stoffen op de site - er is geen enkele aanwijzing dat er bijkomende milieueffecten te verwachten zijn, laat staan aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu; - volgens de veiligheidsnota voor de geplande wijziging zou blijken dat er geen bijkomende impact op het externe veiligheidsrisico is voor mens en milieu; Overwegende dat het omgevingsveiligheidsrapport (OVR) als volgt kan besproken worden: Het bedrijf is een hogedrempel- Seveso-inrichting omwille van de aanwezigheid van: - 6.000 ton giftige stoffen [Seveso-categorie 2]; - 100 ton zeer licht ontvlambare stoffen [Seveso-categorie 8]; - 5.000 ton milieugevaarlijke stoffen (R50 en R51/53) [Seveso-categorieën 9i en 9ii]. Tevens wordt de lage drempel overschreden door de aanwezigheid van: 1.000 ton methanol; 15.000 ton ontvlambare vloeistoffen [Seveso-categorie 6]; 10.000 ton licht ontvlambare vloeistoffen [Seveso-categorie 7b]. Tenslotte zijn er nog 1 ton oxiderende stoffen. Bij de aanvraag tot hernieuwing van de milieuvergunning in 2000 werd een goedgekeurd OVR van 14 november 2000 (goedkeuringscode VR 00/22) gevoegd.
12
Voor de geplande maar niet uitgevoerde veranderingen (o.a. uitbreiding met biodieselproductie) werd een goedgekeurd OVR opgemaakt op 3 april 2008 (goedkeuringscode OVR/08/06). Vermits de geplande veranderingen geen aanleiding gaven tot een aanvraag, is dit OVR nog niet betrokken geweest bij een openbaar onderzoek. Dit OVR werd thans wel opgenomen in de aanvraag. Weliswaar zijn de hierin opgenomen veranderingen zonder voorwerp, maar het OVR beschrijft eveneens volledig de actuele en vergunde situatie. Uit dit OVR blijkt dat uit de berekening van de individuele risicocontouren volgt dat voldaan is aan de huidige criteria. Een aandachtspunt is dat de berekende 10-5-risicocontour in oostelijke richting de bedrijfsgrens bereikt, met name ter hoogte van de verladingsplaats voor spoorwagons en de stationeringslocatie voor spoorwagons. Vastgesteld wordt dat het individueel risico langsheen de steigerleiding hoofdzakelijk bepaald wordt door het brandrisico, dat gepaard gaat met de verlading van brandbare vloeistoffen. Langs de oostelijke bedrijfsgrens wordt het risicopotentieel bijna uitsluitend gevormd door de vrijstelling van toxische rookgassen tijdens grootschalige branden in de tankenparken en het treinspoor. De 10-6- en 10-7-contouren voldoen ruim aan de criteria. De berekende contouren rond de steiger liggen wel (onvermijdelijk) buiten het bedrijfsterrein (natuurgebied met erfdienstbaarheid), voor zover deze steiger als bedrijfsterrein kan worden beschouwd. De berekende groepsrisicocurve voldoet ruim aan de acceptatiecriteria, omwille van het feit dat binnen een ruime straal rond Haltermann slechts een geringe externe populatie aanwezig is. Verder blijkt naar milieurisico's toe dat de nodige preventieve en mitigerende maatregelen worden voorzien om accidentele vrijzetting van gevaarlijke stoffen te voorkomen en de schadelijke gevolgen van een gebeurlijke vrijstelling te voorkomen of tot een minimum te beperken. Te vermelden zijn onder meer: - I.v.m. de vrijstelling van een gevaarlijke stof: gasdetectie, vloeistofdetectie in inkuipingen van de tankenparken, afsluitkleppen, zwakke tank-dak verbinding, breekplaten, noodstoppen. - I.v.m. de verspreiding van een gevaarlijke stof: vloeistofdichte inkuipingen rond alle installaties, vloeistofdichte bodem aan de verladingsinstallaties, vloeistofopvang aan de steiger, gesloten afwatering van de opvangkuipen, watersloten in de riolering. - I.v.m. de vorming van een explosieve atmosfeer: voldoende natuurlijke ventilatie, beperkt gebruik van brandmuren. - I.v.m. de ontsteking van een explosieve atmosfeer: aardingen, zoneringsplannen, periodieke keuringen elektrische installaties. - I.v.m. brand: diverse blussystemen. Specifiek voor voorliggende aanvraag werd dit OVR tenslotte aangevuld met een veiligheidsnota. Deze nota werd beoordeeld door de dienst VR (18 februari 2010, NOTA/09/02-OVR/08/06). Het vooropgestelde project “VD16” zal plaatsvinden in het bestaande procesvat 113 en gebruik maken van de wastanks van tankenpark TP8. Er worden in het kader van dit project dus geen nieuwe opslag- of procesinstallaties bijgebouwd. Anderzijds wordt gebruik gemaakt van TEAL als katalysator. Hiertoe wordt een nieuwe katalysator-doseerinrichting bijgebouwd.
13
In de nota worden het proces en de nieuwe katalysator-doseerinrichting beschreven. Het dimerisatieproces is een exotherm proces en verloopt in een aantal reactiestappen met behulp van TEAL. In de praktijk wordt gewerkt bij ca. 200°C en een druk van 2,5 barg met een omzettingsgraad van 60%. De volgende installaties zijn betrokken bij het nieuwe project: - opslagtank T-312 (400 m³) (bestaand) voor de opslag van 1-octeen; - procesvat 113 (70 m³) (bestaand) voor het uitvoeren van de reactie; - doseerinstallatie waar de TEAL-containers (totaal 2,7 ton) worden gestockeerd; de stockage gebeurt in twee verplaatsbare ADR-gekeurde containers. De opslagtank T-312 bevindt zich op ca. 68 m van de bedrijfsgrens. In het OVR werd aangetoond dat deze opslagtank geen significante bijdrage levert aan het extern risicopotentieel van het bedrijf (gevuld met xyleen, een ontvlambare vloeistof). Een herberekening bij vulling met 1-octeen (licht ontvlambare vloeistof) toont aan dat de 1%-letaliteitafstand nog steeds kleiner is dan 50 m. Bijgevolg draagt T-312, gevuld met 1-octeen, niet bij aan het extern risicopotentieel voor de mens. Het procesvat 113 bevindt zich op ca. 200 m van de bedrijfsgrens. In het OVR werd dit procesvat niet weerhouden voor het bepalen van het extern risico. De geplande toestand is op basis van het subselectiesysteem echter niet a priori uitgesloten. Er kan voor de schadeberekening worden verwezen naar deze van reactor 115 (als bovengrens). Daaruit volgt dat de maximale 1%-letaliteitafstand ca. 54 m bedraagt. Bijgevolg draagt procesvat 113, uitgebaat volgens de nieuwe procescondities, niet bij tot het extern risicopotentieel voor de mens. De volgende veiligheidsmaatregelen worden voorzien bij procesvat 113: - overdrukklep; - limiteren van de procesdruk tot 90% van de aanspreekdruk van de overdrukklep; - vervangen van het water uit het koelcircuit door isoparaffine om accidenteel contact met water te voorkomen. De opslag van TEAL bevindt zich op ca. 200 m van de bedrijfsgrens. Uit de berekening volgt dat het betrokken selectiegetal slechts 0,20 (< 1) is. Bijgevolg draagt de nieuwe installatie voor TEAL niet bij tot het extern risicopotentieel voor de mens. Bij het nieuwe project vertoont enkel 1-octeen milieugevaarlijke eigenschappen. De opslagtank T-312 (400 m³) bevindt zich in een betonnen inkuiping met capaciteit 3.000 m³. De tank is voorzien van een stikstofdeken, een ringleiding en blusschuiminjectiepunten. Het berekende eco-aanwijzingsgetal is slechts 0,027 (< 1). Bijgevolg draagt T-312, gevuld met 1-octeen, niet bij aan het extern risicopotentieel voor het milieu; Overwegende dat de exploitant, overeenkomstig artikel 43 §2. van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning steeds alle maatregelen dient te nemen om schade en hinder te voorkomen; Overwegende dat de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig artikel 20 van het milieuvergunningsdecreet, onverminderd de bepalingen van dezelfde wetten, decreten en uitvoeringsbesluiten bij het verlenen van een vergunning bijzondere voorwaarden kan opleggen, met het oog op de bescherming van de mens en het leefmilieu;
14
Overwegende dat, wat voorafgaat in acht genomen, kan gesteld worden dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting, mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat de gevraagde exploitatie milieuhygiënisch, stedenbouwkundig en planologisch verenigbaar is met de onmiddellijke omgeving; dat bijgevolg de gevraagde vergunning kan worden verleend; besluit: Artikel 1. Aan de nv Haltermann, Ketenislaan 3 te 9130 Kieldrecht, wordt de vergunning verleend voor het veranderen van een chemisch bedrijf aan de Ketenislaan 3 te 9130 Kieldrecht (Beveren-Waas), op het perceel, kadastraal bekend onder BEVEREN 8 AFD/KALLO/, Sectie A, Nr 228/g, met als voorwerp: 7.1.3. (1) Productie of behandeling van organische chemicaliën: Uitbreiding met de productie van VD16 (C16-vinylideen) door dimerisatie van 1octeen in de bestaande installatie en met gebruik van TEAL (triethylaluminium) als katalysator. De productiecapaciteit is 12.000 ton/jaar, binnen de vergunde totale productiecapaciteit van 177.500 ton/jaar. Het totaal wordt: Productie of behandeling van organische chemicaliën: 9 destillatiekolommen, 3 mengvaten en 1 reactor met toebehoren voor de: - destillatie - alkylering - condensatie - verestering - hydrolyse - additie - extractie - menging - dimerisatie van organische producten met een totale jaarcapaciteit van 177.500 ton. 7.11.1° a) b) c) d) e) f) (1) Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisproducten: Uitbreiding met de productie van VD16 (C16-vinylideen) door dimerisatie van 1octeen in de vergunde installatie en met gebruik van TEAL (triethylaluminium) als katalysator. De productiecapaciteit is 12.000 ton/jaar, binnen de vergunde totale productiecapaciteit van 177.500 ton/jaar. Het totaal wordt: Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisproducten: a) eenvoudige koolwaterstoffen; b) zuurstofhoudende koolwaterstoffen; c) zwavelhoudende koolwaterstoffen; d) stikstofhoudende koolwaterstoffen;
15
e) fosforhoudende koolwaterstoffen; f) halogeenhoudende koolwaterstoffen: 9 destillatiekolommen, 3 mengvaten en 1 reactor met toebehoren voor de: - destillatie - alkylering - condensatie - verestering - hydrolyse - additie - extractie - menging - dimerisatie van organische producten met een totale jaarcapaciteit van 177.500 ton. 17.2.2. (1) uitbreiding met 2,7 ton TEAL (triethylaluminium) Het totaal wordt: VR-plichtige inrichting met de aanwezigheid van de volgende gevaarlijke stoffen: - met name genoemde stoffen: o methanol: 1.000 ton - niet met name genoemde stoffen: o giftig (categorie 2): 6.000 ton o oxiderend (categorie 3): 1 ton o ontvlambare vloeistoffen (categorie 6): 15.000 ton o licht ontvlambare vloeistoffen (categorie 7a): 2,7 ton o licht ontvlambare vloeistoffen (categorie 7b): 10.000 ton o zeer licht ontvlambare vloeistoffen (categorie 8): 100 ton o gevaarlijk voor het milieu (categorieën 9i en 9ii): 5.000 ton o reageert heftig in contact met water (categorie 10i): 2,7 ton 17.3.3.3. (1) Uitbreiding met de opslag van 2,7 ton TEAL (triethylaluminium) (corrosief) in twee cilinders van elk 1,6 m³. Het totaal wordt: Opslag van 35.002,7 ton schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen. 39.1.3. (1) Stoomgeneratoren, andere dan lagedrukstoomketels: - vervangen van een stoomketel met waterinhoud 12.700 liter door een stoomketel met waterinhoud 40.400 liter; - buiten gebruik stellen van 2 stoomketels van elk 4.400 liter. Het totaal wordt: Stoomgeneratoren, andere dan lagedrukstoomketels met totale waterinhoud van 76.400 liter: 40.400, 27.700 en 8.300 liter.
16
43.1.3. (1) Verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie: - vervangen van 2 thermische olie ovens (op stookolie) met warmtevermogen van elk 9,306 MW door 1 thermische olie oven (op aardgas) met warmtevermogen van 11,3 MW; - vervangen van een stookinstallatie (op stookolie) bij een stoomketel met warmtevermogen van 14 MW door een stookinstallatie (op aardgas) bij een stoomketel met warmtevermogen van 18,42 MW. Het totaal wordt: Verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie met totaal warmtevermogen 46,876 MW: - thermische olie oven van 11,3 MW - stookinstallatie (bij een stoomketel) van 18,42 MW - stookinstallatie (bij een stoomketel) van 12,7 MW - verwarmingsketel van 0,186 MW - naverbrander van 4,27 MW 43.4. (1) Verbrandingsinstallaties: - vervangen van 2 thermische olie ovens (op stookolie) met thermisch ingangsvermogen elk 9,306 MW door 1 thermische olie oven (op aardgas) met thermisch ingangsvermogen 11,3 MW; - vervangen van een stookinstallatie (op stookolie) bij een stoomketel met thermisch ingangsvermogen 14 MW door een stookinstallatie (op aardgas) bij een stoomketel met thermisch ingangsvermogen 18,42 MW. Het totaal wordt: Verbrandingsinstallaties met totaal thermisch ingangsvermogen 46,876 MW: - thermische olie oven van 11,3 MW - stookinstallatie (bij een stoomketel) van 18,42 MW - stookinstallatie (bij een stoomketel) van 12,7 MW - verwarmingsketel van 0,186 MW - naverbrander van 4,27 MW; Art. 2. De milieuvergunning wordt verleend vanaf de datum van de ondertekening van onderhavig besluit voor een termijn tot en met 6 juni 2021, dit is de vervaldatum van de basisvergunning. Art. 3. Deze milieuvergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende uitbatingsvoorwaarden: §1. Algemene milieuvoorwaarden 1. 2. 3. 4.
VLAREM.V01 – Algemene milieuvoorwaarden – algemeen VLAREM.V02 – Algemene milieuvoorwaarden – geluid VLAREM.V05 – Algemene milieuvoorwaarden – lucht VLAREM.V109 – Algemene milieuvoorwaarden – licht
§2. Sectorale milieuvoorwaarden 5. 6. 7.
VLAREM.V30 – Chemicaliën VLAREM.V46A – Opslag van gevaarlijke producten – algemene bepalingen VLAREM.V46C – Opslag van gevaarlijke producten – opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders
17
VLAREM.V47 – Beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) bij de opslag en verlading van gevaarlijke vloeistoffen 9. VLAREM.V81 – Stoomtoestellen 10. VLAREM.V107A – Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen – Algemene bepalingen en Immissiecontroleprocedures 11. VLAREM.V107B – Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen – Stookinstallaties, met uitzondering van gasturbines en stoom- en gasturbine-installaties – Grote stookinstallaties 8.
§3. Bijzondere milieuvoorwaarden 12. Werktijden In tegenstelling tot de mogelijke beperking van de exploitatie-uren in de sectorale voorwaarden mag de inrichting continu worden geëxploiteerd (24 uur op 24 en 7 dagen op 7). 13. Organisatorische maatregelen a) De gegevens en de aanbevelingen uit het aanvraagdossier; in het bijzonder het OVR-rapport/MER-rapport met aanvullende nota's worden strikt opgevolgd, o.m. voor wat betreft de plaatsing, de bouw, de procesbeheersing en -beveiliging, het organisatorisch beheer en de interventiemaatregelen. b) Het OVR-rapport/MER-rapport wordt regelmatig bijgewerkt en aangevuld bij elke uitbreiding en bij elke verandering die van die aard is dat het risico voor incidenten gewijzigd wordt. Het wordt aangepast rekening houdend met de evolutie van de techniek, de wetenschap en de opgedane ervaring. De aanvullingen worden overgemaakt aan de vergunningverlenende overheid en aan LNE afdelingen Milieuvergunningen en Milieu-inspectie. c) De schriftelijke onderrichtingen voor de operaties van de eenheden zijn vastgelegd in standaard operatie procedures van het bedrijf. Ze vermelden de start en stop procedures, de procedures tijdens de normale werking en de procedures in verband met noodsituaties. Instructies in verband met werken uitgevoerd door eigen personeel of door derden zijn weergegeven in de bedrijfsprocedures die ter inzage liggen op het bedrijf. 14. Veiligheidsvoorschriften a) In overleg met en volgens de richtlijnen van de plaatselijke brandweer dient een intern noodplan opgemaakt. Bij het opmaken van dit plan wordt rekening gehouden met de gegevens en aanbevelingen uit het veiligheidsrapport. Dit noodplan wordt geregeld bijgewerkt en dient te berusten bij de bedrijfsbrandweer en ligt ter inzage van de plaatselijke brandweer en van al de met het toezicht belaste ambtenaren. b) Onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen terzake treft de exploitant de vereiste maatregelen om de buurt in voldoende mate te beschermen en de risico’s en de gevolgen te beperken van brand en ontploffing die eigen zijn aan de aanwezigheid of de exploitatie van zijn installatie(s) en opslagplaats(en). Dit houdt onder meer in dat de nodige brandbestrijdingsmiddelen zijn voorzien. Het bepalen en het aanbrengen van de brandbestrijdingsmiddelen alsook alle andere voorzieningen in het kader van de brandveiligheid, gebeurt onafhankelijk van deze vergunningen in overleg met de plaatselijke brandweer.
18
c)
d)
e)
f) g)
h) i)
De exploitant is verplicht alles in het werk te stellen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. De exploitant is te allen tijde in staat aan de bevoegde instanties aan te tonen dat hij zorg heeft gedragen voor het opsporen van mogelijke bestaande risico’s voor zware ongevallen, voor het nemen van passende veiligheidsmaatregelen en voor de veiligheidsvoorlichting, -training en uitrusting ter plaatse. Zodra er zich een zwaar ongeval, d.i. een zware emissie, brand of explosie in verband met een ongewoon voorval bij een industriële activiteit, die ernstig, onmiddellijk of later optredend gevaar oplevert voor de mens en/of het leefmilieu, voordoet, dient onverwijld de Burgemeester, de Gouverneur en de met het toezicht bevoegde ambtenaren hiervan op de hoogte gesteld. Het bedienings- en onderhoudspersoneel dient terdege te worden opgeleid met betrekking tot chemische stoffen, de processen, de brandbestrijding en de bij ongeval te nemen maatregelen. De trainingen terzake dienen regelmatig te worden herhaald. Alle veiligheidsvoorzieningen dienen volgens een opgesteld programma op hun goede werking gecontroleerd. De volledige installatie wordt continu bewaakt en zowel overdag als ‘s nachts zal er steeds bevoegd personeel aanwezig zijn om toezicht te houden. Het volledige bedrijfsterrein dient te worden omheind zodanig dat de toegang voor onbevoegden te allen tijde wordt verhinderd. De nodige maatregelen worden getroffen om te beletten dat het uitvallen van het elektriciteitsnet een bijkomend risico voor de buurt zou teweegbrengen.
15. Periodiek nazicht installaties a) Onverminderd de reglementaire bepalingen terzake en de eisen gesteld in de milieuvoorwaarden wordt door de exploitant een programma opgesteld voor wat betreft het periodiek nazicht en het periodiek onderhoud van de procesinstallatie. De data van de vaststellingen en van de onderhoudswerkzaamheden aan de procesgebonden veiligheidsinstallaties worden in een register ingeschreven met de naam en de handtekening van de personen die de verrichtingen hebben uitgevoerd. Kwestig register ligt ter inzage van al de met het toezicht bevoegde ambtenaren. b) Onafhankelijk van de eigen onderzoeken door de exploitant of zijn aangestelde en onverminderd de reglementaire bepalingen terzake dienen volgende keuringen te gebeuren: 1. De volledige elektrische installatie van de ingedeelde inrichtingen dient jaarlijks te worden gecontroleerd door een organisme erkend voor de keuring van elektrische installaties. De elektrische installaties van de niet-ingedeelde inrichting moeten wat betreft de keuringen voldoen aan het AREI. 2. Alle veiligheidsinstallaties (blusmiddelen, detectiesystemen, ..) worden periodiek gekeurd door een organisme erkend in de betreffende materie. Dit organisme bepaalt ondubbelzinnig of de installatie veilig kan werken en wanneer een nieuw onderzoek nodig is. De keuring door een organisme erkend in de betreffende materie kan eventueel worden vervangen door een keuring door eigen personeel of niet-erkende derden voor zover:
19
-
er hieromtrent geen wettelijk beletsel bestaat (federale & gewestelijke wetgeving/reglementering). er een voorstel hieromtrent, na overleg met de plaatselijke brandweer, goedgekeurd wordt door de toezichthoudende overheden (AMI, Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid). Dit voorstel omvat minimaal de oplijsting van de te keuren veiligheidsinstallaties, de frequentie van de keuring, de naam van de keurder en de motivatie (o.m. zgn. bekwaamheden en ervaring terzake)”
16. Meldingsplicht aan de overheid b) De exploitant is verplicht, zodra er zich een zwaar ongeval, d.i. een zware emissie, brand of explosie in verband met een ongewoon voorval bij een industriële activiteit, die ernstig, onmiddellijk of later optredend gevaar oplevert voor de mens en/of het leefmilieu, voordoet, de bevoegde toezichthoudende ambtenaren en de gouverneur en de burgemeester: 1. onmiddellijk op de hoogte te brengen; 2. zodra de betreffende gegevens bekend zijn, het volgende mee te delen: - de omstandigheden waaronder het ongeval zich heeft voorgedaan; - alle beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van het ongeval voor de mens en het leefmilieu kunnen worden beoordeeld; - de getroffen noodmaatregelen; 3. in kennis te stellen van de maatregelen die worden overwogen om : - de gevolgen van het ongeval op middellange en lange termijn te ondervangen; - te voorkomen dat dit ongeval zich nogmaals voordoet. c) In de inrichting worden een of meerdere personen gelast met het in ontvangst nemen van klachten van bewoners van de omgeving aangaande hinder veroorzaakt door de inrichting. De gegrondheid van de klachten wordt onmiddellijk onderzocht. d) In de inrichting wordt een register bijgehouden waarin datum en uur van de klachten worden ingeschreven samen met de vaststellingen die werden gedaan aangaande de aard en de omvang van de hinder en zijn oorzaken. e) De exploitant neemt onmiddellijk de vereiste maatregelen om de vastgestelde hinder weg te nemen of te beperken. f) Onder toezichthoudende ambtenaren verstaat men de ambtenaren van LNE - Afdeling Milieu-Inspectie, bevoegd inzake de toepassing van de wetten en uitvoeringsbesluiten tot bescherming van het leefmilieu. 17. Er dient door het bedrijf in het kader van de veiligheid te allen tijde een register ter beschikking te worden gesteld van de bevoegde gemeentelijke veiligheidsdiensten. Dit register dient volgende gegevens te bevatten: • de exacte locatie binnen de volledige bedrijfsinfrastructuur waar gevaarlijke producten/afvalstoffen worden opgeslagen • de kwantiteiten van de opgeslagen gevaarlijke producten/afvalstoffen per locatie • de chemische/identificeerbare benaming van de opgeslagen gevaarlijke producten/afvalstoffen per locatie. Betreffend register dient digitaal te worden aangeboden aan de bevoegde gemeentelijke veiligheidsdiensten op de wijze welke door hen wordt bepaald.
20
Deze gegevens dienen te worden aangepast en opnieuw aangeboden telkens er binnen het bedrijf een belangrijke wijziging wordt doorgevoerd qua locatie, aard en/of hoeveelheid van de gevaarlijke producten/afvalstoffen. 18. In geval van calamiteiten moet de havenkapiteindienst hiervan ingelicht te worden. Art. 4. §1. De in artikel 1 vergunde inrichting dient uiterlijk in gebruik te worden genomen binnen een termijn van 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van onderhavige milieuvergunning. §2. In de mate dat voor de inrichting, die het voorwerp uitmaakt van de in artikel 1 bedoelde vergunning, krachtens het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999, een stedenbouwkundige vergunning nodig is, wordt onderhavige milieuvergunning geschorst, zolang de stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend. De aanvangsdatum van de vergunningstermijn van onderstaande milieuvergunning wordt verdaagd tot de dag dat deze stedenbouwkundige vergunning definitief verleend is. De exploitant dient de datum waarop de stedenbouwkundige vergunning werd verleend bij ter post aangetekende zending mee te delen aan de overheid die de milieuvergunning heeft verleend. §3. Wordt de in §2. bedoelde stedenbouwkundige vergunning geweigerd, dan vervalt de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning van rechtswege op de dag van de weigering van de stedenbouwkundige vergunning in laatste aanleg. Art. 5. Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. Art. 6. §1. Een bijkomende vergunning moet worden aangevraagd voor elke verandering van de vergunde inrichting. §2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant, dient uiterlijk tien kalenderdagen voor de datum van overname gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd, overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, tussen de achttiende en de twaalfde maand voor het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning. Art. 7. Een eensluidend verklaard afschrift van deze beslissing zal, samen met het attest inzake de datum van de verzending, verzonden worden aan: - de exploitant; - het College van Burgemeester en Schepenen van Beveren-Waas; - de Provinciale Milieuvergunningscommissie; - het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieuvergunningen dienst Oost-Vlaanderen; - het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid, Dienst Lucht en Klimaat; - het Agentschap Ruimte en Erfgoed, Afdeling Oost-Vlaanderen;
21
- het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Toezicht Volksgezondheid, Buitendienst Oost-Vlaanderen; - het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieu-inspectie dienst Oost-Vlaanderen; - de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij; - het Intern Verzelfstandigd Agentschap, Vlaamse Milieumaatschappij; - de Federale Overheidsdienst, Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg; - de nv Aquafin; Een soortgelijk afschrift wordt verzonden aan de bevoegde Burgemeester met de opdracht de beslissing bekend te maken, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IX van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning. Art. 8. Tegen deze beslissing kan, overeenkomstig de modaliteiten en de termijnen beschreven in het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (aangetekende brief binnen de 30 kalenderdagen na de betekening van deze beslissing), mits betaling van de voorgeschreven dossiertaks, beroep worden ingediend bij de Vlaamse Regering, vertegenwoordigd door de Vlaams Minister van Leefmilieu, p/a Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 Brussel. Gent, 15 juli 2010 namens de Deputatie: de Provinciegriffier
de Gouverneur-Voorzitter
get. Albert De Smet
get. André Denys Voor eensluidend afschrift, Namens de Provinciegriffier, De gemachtigde Ambtenaar,
Raf Barzeele dienstchef