Beleidsregel Rotterdams Onderwijs Beleid 2015-2016
Leren Loont! 2015-2018
Vastgesteld door het college van B&w op 3 maart 2015
1
Inleiding 1.1 Beleidskaders De gemeente Rotterdam stelt financiële middelen beschikbaar in de periode 2015-2018 om het Rotterdamse onderwijs te ondersteunen in het realiseren van de ambities van het Rotterdamse Onderwijsbeleid, zoals deze zijn vastgelegd in Leren Loont!. De Beleidsregel is het instrument van de gemeente om deze middelen beschikbaar te kunnen stellen. Met Leren Loont! zijn de gemeente Rotterdam en het Rotterdamse onderwijs een nieuwe weg ingeslagen. Het programma is tot stand gekomen door co-creatie tussen leraren, directeuren, ouders, schoolbestuurders en andere partners. Deze bijzondere samenwerking zetten we in de uitvoering voort. Onderwijsinstellingen krijgen meer ruimte om de gezamenlijke ambities naar eigen inzicht vorm te geven. Door te starten met een vierjarige periode en aan te sluiten bij de schoolbestuurlijke cyclus, zorgen we voor meer continuïteit en een verlaging van de administratieve lasten. Als uitgangspunten hebben de gemeente en het onderwijsveld afgesproken een verschuiving te organiseren van rechtmatig naar doelmatig, van algemeen naar specifiek, van korte termijn naar lange termijn en van verantwoorden naar het afleggen van rekenschap. Deze meerjarige beleidsregel is hier de uitwerking van. Hij biedt enerzijds veel ruimte voor de onderwijsinstellingen en geeft anderzijds de gemeente het noodzakelijke handvat om toe te zien op doelmatige en effectieve besteding van middelen en om risicogericht toe te zien op de voortgang van de realisatie. In de beleidsregel zijn de procedures en kaders voor het beschikbaar stellen van deze financiële middelen opgenomen. Binnen de gestelde kaders vindt verdere concretisering plaats in maatwerkgesprekken tussen schoolbesturen, instellingen en gemeente. Deze beleidsregel geldt voor subsidieaanvragen van schoolbesturen en vve-instellingen voor zover de aanvraag betrekking heeft op een school of instelling binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam. Deze beleidsregel zal in 2015 gecompleteerd worden: - met een paragraaf ten behoeve van de Aanpak Risicojongeren, waarvoor in 2015 € 7,8 miljoen gereserveerd is, en in de kalenderjaren daarop volgend tot en met 2018 € 6,9 miljoen. - en zo mogelijk met een paragraaf Studiefonds Techniek, waarvoor de gemeente eenmalig maximaal € 1 miljoen beschikbaar stelt, afhankelijk van te voeren overleg met het bedrijfsleven. 1.2 Doelen Subsidie wordt verstrekt voor het behalen van hogere onderwijsresultaten en het verbeteren van onderwijskwaliteit. Alle scholen streven verbetering na, ongeacht hoe hoog zij nu al presteren. In het programma Leren Loont! zijn meetbare doelen opgenomen voor het onderwijs die de gemeente en schoolbesturen gezamenlijk nastreven. Met de schoolbesturen worden in het kader van subsidieverlening afspraken gemaakt op bestuursniveau en per school over de resultaten die verwacht worden in de jaren 2015 en verder en over de resultaten die jaarlijks behaald worden. Met de vve-aanbiedende instellingen zijn in het kalenderjaar 2015 voor het eerst resultaatafspraken gemaakt. 1.3 Maatwerk In schooljaar 2014-2015 is met 20 scholen een pilot Maatwerk uitgevoerd, waarbij subsidie via maatwerk op de school kon worden aangewend. Ervaringen met deze pilot hebben ertoe geleid dat maatwerk vanaf schooljaar 2015-2016 breed wordt uitgerold. Voor de sectoren primair en voortgezet onderwijs (po en vo) betekent dit dat een deel van het subsidiebudget als schoolontwikkelingsbudget
2
beschikbaar wordt gesteld. Scholen kunnen met dit schoolontwikkelingsbudget maatwerk op school toepassen. Maatwerk wordt als concept in de breedte toegepast. Niet alleen de inhoudelijke programmering op de scholen kan met maatwerk worden ingericht, ook het doorlopen van procedures van subsidieaanvragen en – verantwoorden wordt via maatwerk gedaan doordat voor deze procedures zoveel mogelijk wordt aangesloten op de bestaande structuren en cycli binnen de scholen en schoolbesturen. Children’s Zone In januari 2015 is het uitvoeringsplan 2015-2018 van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid 1 (NPRZ) door het bestuur van het NPRZ vastgesteld. De Children’s Zone is binnen het NPRZ aangemerkt als belangrijke drager voor de kwaliteitsverbetering van het onderwijs in Rotterdam Zuid. Alle po-scholen in de zeven focuswijken (Tarwewijk, Bloemhof, Hillesluis, Feijenoord, Carnisse, Afrikaanderwijk en Oud-Charlois) en alle vo-scholen in de gebieden Charlois, Feijenoord en IJsselmonde participeren in een Children’s Zone. De doelstelling is om de onderwijsresultaten van Rotterdam Zuid in 2020 op het stedelijk gemiddelde te brengen en in 2030 op het landelijk gemiddelde. Het verbeteren van de leerprestaties in de Children’s Zone begint met het geven van extra lessen en betere lessen op de scholen, afstemming met ouders als partners in de opvoeding, en met andere organisaties in de wijk om een zinvolle dagbesteding en ontwikkeling voor de kinderen tot stand te brengen. Bovendien zijn er frontlijnwijkteams die ouders helpen thuis de zaken op orde te krijgen. De Children’s Zone is een wijkgerichte aanpak. Daarom is het noodzakelijk dat scholen ook onderling afstemmen wat ze doen. Daartoe zijn in de zeven focuswijken coalities gevormd, waarin scholen in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs, maar ook buitenschoolse partijen samenwerken. Via deze coalities worden de leefwerelden van een kind – thuis, school en daar buiten – dusdanig ondersteund dat het kind maximaal kan presteren. Voor de scholen in de Children’s Zone is een aantal extra inspanningen afgesproken naast de maatwerkarrangementen (bijvoorbeeld op het gebied van extra leertijd, professionalisering en loopbaanoriëntatie). Vanuit het schoolontwikkelingsbudget worden de scholen in de Children’s Zone extra gefaciliteerd om hun extra inspanningen te leveren. 1.4 Werken met indicatoren In Leren Loont! staan per themalijn indicatoren benoemd, en per sector algemene indicatoren. De indicatoren per sector zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel. Ze zijn benoemd als graadmeter voor de effecten van Leren Loont! en hiermee een belangrijk sturingsinstrument. Ze vormen hiermee de basis om het goede gesprek te voeren over de voortgang van het programma, over de ontwikkeling die op schoolniveau wordt doorgemaakt, en ze dienen als aangrijpingspunt voor resultaatafspraken in het kader van de subsidieverlening. De indicatoren zijn nog niet vastgesteld dus gelden ze als conceptindicatoren. Vooralsnog wordt met de huidige set indicatoren gewerkt, en het streven is om de indicatoren proefondervindelijk te toetsen op realisme en zeggingskracht, en dan vast te stellen en een norm aan te brengen. Om te komen tot deze definitieve indicatoren met normering, werkt vanaf medio februari 2015 een gezamenlijk werkgroep aan de verdere operationalisatie, toetsing en uiteindelijk een voorstel ter
1
In het bestuur van het NPRZ zitten naast de gemeente onder andere ook de schoolbesturen. Het uitvoeringsplan is voor vaststelling door het bestuur NPRZ tevens geaccordeerd in B&W en de gemeenteraad is op 30 januari 2015 geïnformeerd over het uitvoeringsplan (kenmerk 15BB175).
3
vaststelling kort na de zomer. Vervolgens wordt op basis van deze vastgestelde indicatoren gestuurd op, en gerapporteerd over de resultaten en effecten van het programma. 1.5 Definities, beleid en regelgeving In deze beleidsregel is: • Een school: de school of onderwijsinstelling zoals bepaald volgens de Wpo, Wec en Wvo en instellingen volgens de Wec en Web, tenzij specifiek is aangegeven dat dit anders is. Daar waar er sprake is van duidelijk geografisch gescheiden locaties die zelfstandig als volledige school functioneren, kan per schoollocatie subsidie aangevraagd worden. Op hoofd- of nevenvestiging toegewezen subsidie kan ook op de dislocatie van de betreffende hoofd- of nevenvestiging worden ingezet; • Een voorschoolse voorziening: een peuterspeelzaal, een kindercentrum of kinderdagverblijf zoals bepaald in de Wet Kinderopvang; • Doelgroepkind in de voor- en vroegschoolse educatie (vve): Er is sprake van een doelgroepkind voor de vve wanneer een kind verschenen is op consult bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en het CJG heeft vastgesteld dat: - de thuistaal van het kind niet de Nederlandse taal is, of - beide ouders/verzorgers of de ouder/verzorger die met de dagelijkse zorg zijn/is belast een opleidingsniveau hebben/heeft van maximaal lbo/vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg; • Leerlingenaantal: het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op een school op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het te subsidiëren school- of kalenderjaar, tenzij anders aangegeven. Voor de basisgegevens bij de aanvraag en de verantwoording met betrekking tot scholen wordt uitgegaan van de administratie van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO); • Schoolplan: het meer(vier) jarige schoolplan in het po, vo, (v)so of kwaliteitsplan in het mbo dat door iedere school wordt opgesteld, en dat tevens wordt ingediend bij de Inspectie van het Onderwijs of bij de minister van OCW; • Jaar- of activiteitenplan van de school of voorschoolse voorziening: uitvoeringsplan per schooljaar als afgeleide uit het schoolplan; • Prestatie: een uit te voeren activiteit, waar mogelijk meetbaar; • Resultaat: de meetbare opbrengst van de activiteiten die worden uitgevoerd; • Wijkteam: een geformaliseerde samenwerking tussen uitvoerende zorgverleners en hulpverleners die binnen een nader bepaald geografisch gebied werkzaam zijn; • Schoolontwikkelingsarrangement: een set van op elkaar afgestemde, gevalideerde maatregelen ter verbetering van de schoolkwaliteit, met externe begeleiding. Onderstaande gemeentelijke en landelijke beleidskaders en regelgeving zijn van toepassing op het subsidieproces. Gemeentelijk beleid en regelgeving • • • •
Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014), inclusief SVR2014-subsidiecontroleprotocol van de gemeente Rotterdam; Verordening kwaliteitseisen kinderopvang en peuterspeelzalen Rotterdam 2012, gemeenteblad 2012, nummer 43, of de meest recent vastgestelde verordening kinderopvang; Bestuursafspraken G4/G33 – Rijk, Effectief benutten van vve en extra leertijd voor jonge kinderen. Inclusief de Rotterdamse uitwerking (www.rotterdam.nl/subsidiesonderwijsoverzicht); Leren Loont! Rotterdams onderwijsbeleid 2015-2018 (nog vast te stellen door de gemeenteraad, naar verwachting op 12 maart);
4
• • • • • • • • •
Nadere regels subsidie meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, gemeenteblad 2009, nummer 131; Nadere subsidieregels SISA, gemeenteblad 2009, nummer 132; Nadere regels subsidievoorwaarde taal, gemeenteblad 2013, nummer 67; Nationaal Programma Rotterdam Zuid, Uitvoeringsplan 2015-2018; Uitvoeringsagenda 2013-2014 EU arbeidsmigratie; Uitwerkingsnotitie schakelklassen Rotterdam, de meest recent vastgestelde (www.rotterdam.nl/subsidiesonderwijsoverzicht); De tussen het college en de gebieden overeengekomen gebiedsplannen; Verordening op de gebiedscommissies 2014, gemeenteblad 2013, nummer 96; Verbinding Passend Onderwijs - Nieuw Rotterdams Jeugdstelsel, januari 2014.
Deze documenten zijn te vinden via www.bds.rotterdam.nl/, tenzij anders is vermeld. Landelijk beleid en regelgeving • • • • • • • • • • • • • • •
Wet op het Primair Onderwijs (Wpo) Wet op het Voortgezet Onderwijs (Wvo) Wet op de Expertisecentra (Wec) Wet Educatie en Beroepsonderwijs (Web) Wet Medezeggenschap op scholen (Wms) Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) Wet op het Onderwijstoezicht (Wot) Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (OKE) Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie Algemene wet bestuursrecht (Awb) Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whw) Toezichtkader vve 2010
Deze documenten zijn te vinden via www.overheid.nl. 1.6 Financieringswijze Betalingssystematiek en wijze vastlegging besluit De in deze beleidsregel genoemde bedragen zijn onder voorbehoud van de jaarlijkse goedkeuring van de begroting door de gemeenteraad. Naast de budgetten die via deze beleidsregel beschikbaar worden gesteld, zijn er middelen beschikbaar voor een specifieke doelgroepen of thema’s. Deze worden via aparte subsidiekaders beschikbaar gesteld. Het gaat hier onder meer om middelen voor de aanpak risicojongeren, onderwijs en arbeidsmarkt en de themalijn Werken aan Vakmanschap. In 2015 wordt gewerkt aan het zo veel mogelijk integreren van deze subsidiekaders in deze beleidsregel. De betalingssystematiek wordt jaarlijks vastgelegd in de verleningsbeschikking, conform de voorwaarden uit de Awb en SVR 2014. Daarin is een betalingsritme opgenomen. Het is voor subsidieaanvragers mogelijk een verzoek in te dienen voor een afwijkende manier van betaling, bijvoorbeeld ingeval een schoolbestuur met aanvragen voor Groepen nul een
5
uitvoeringsafspraak heeft met een vve- aanbiedende instelling. Hiertoe kan een door beide partijen getekende motivatie worden bijgevoegd bij de aanvraag. De subsidieaanvrager blijft verantwoordelijk voor het indienen van de verantwoording. Hardheidsclausule De directie Jeugd & Onderwijs handelt in overeenstemming met deze beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbende(n) gevolgen zou kunnen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hiervan wordt melding gemaakt aan het college van B&W en de gemeenteraad. Prioriteitstelling Voor enkele subsidieonderdelen kan een prioriteitstelling nodig zijn. Wanneer voor een subsidieonderdeel het totaal van effectief bevonden aanvragen tezamen het subsidieplafond van een subsidieonderdeel overschrijdt, vindt, tenzij anders is aangegeven, een prioriteitstelling plaats op basis van onderstaand criterium: a. Het percentage gewichtenleerlingen (schoolgroepscore) in het primair onderwijs. Hoe hoger de score, hoe groter de kans op subsidie; b. Het budget voor leerplusgelden in het voortgezet onderwijs waarvoor de school in aanmerking komt. Hoe hoger het budget, des te groter de kans op subsidie.
6
2
VVE
Doel van de subsidie De subsidie stelt instellingen of schoolbesturen in staat de basisvoorziening peuterspeelzaalwerk, vve of groep nul aan te bieden. Kader en Vormgeving Voorschoolse voorzieningen zijn opgenomen in het Register Kinderopvang GGD Rotterdam-Rijnmond en voldoen aan de voorwaarden gesteld in de relevante wet- en regelgeving zoals opgenomen in paragraaf 1.3 van deze beleidsregel. Instellingen die een vve-programma aanbieden, voeren gedurende minimaal 40 weken 10 uur per week het vve-programma uit. Instellingen waarvan de voorschool aansluit op de vroegschool van een school met een regulier onderwijsconcept maken gebruik van één van de door het Nederlands Jeugd Instituut erkende vve-programma’s. Instellingen waarvan de voorschool aansluit op de vroegschool van een school met een specifiek onderwijsconcept (zoals montessori-onderwijs), maken gebruik van een door de Inspectie van het Onderwijs goedgekeurd programma. Voor vve in de kinderdagopvang zijn de erkende programma’s: Ben ik in Beeld of Uk en Puk. Op de vve-groep staan leidsters met minimaal een mbo-opleiding (mbo 3 of 4) en zij zijn in het bezit van een vve-certificaat voor de uitvoering van een integraal vve-programma of zijn hiervoor in opleiding (gedurende maximaal 2 jaar). Een groep nul staat onder aansturing van de basisschool. Scholen die een groep nul hebben, bieden minimaal 12,5 uur per week een vve-programma aan, verspreid over vijf dagdelen. In een beperkt aantal gevallen kan, na overleg met de gemeente Rotterdam, een vve-programma van 12,5 uur per week verspreid over vier dagdelen worden aangeboden. De openingsweken van de groep nul sluiten aan bij de openingsweken van de school. Groep nul maakt zowel wat betreft overdracht van leerlingen als wat betreft onderwijsinhoud onderdeel uit van de doorgaande leerlijn en zorgstructuur binnen de basisschool en de intern begeleider van de school wordt ingezet in groep nul. Voorschoolse voorzieningen met vve of groep nul hebben een ouderbeleid dat past bij de vvemethode die wordt gebruikt en dat voldoet aan het standaardouderprogramma Groep nul (www.onderwijsbeleid010.nl/ouderprogrammagroepnul), voor de vve met uitzondering van het daarin verplichte huisbezoek. Voor kinderdagopvang met een vve-programma geldt een uitzondering voor de wekelijkse ouder-kindactiviteiten. Daaraan geven zij invulling door in het ouderbetrokkenheidsplan van de instelling duidelijk te maken hoe zij ouders stimuleren, informeren en betrekken bij de door de instelling georganiseerde ouder-kindactiviteiten. Daarnaast voldoen schoolbesturen en instellingen aan de afspraken die zij met de gemeente hebben gemaakt over: • een analyse van de ouderpopulatie en ouderplan per locatie (een ouderbeleidsplan per locatie is een verplichte bijlage bij de subsidieaanvraag); • de wijze waarop inzicht wordt verkregen in de opbrengsten van de voorschoolse educatie en over de resultaten van de vroegschoolse educatie; • de verbetering van opbrengstgericht werken; • de taalvaardigheid van de pedagogisch medewerkers op mbo- en hbo-niveau. De gemaakte afspraken zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze beleidsregel.
7
Daarnaast worden met het veld afspraken gemaakt over inzet van de HBO coach, het standaard overdrachtsdocument, registratie, en over de wijze waarop zij gezamenlijk de uitvoering van de afspraken monitoren. Scholen met een groep nul kunnen gebruik maken van de methodiek van Goed, Beter, Best. Deze methodiek koppelt onderwijsondersteunend gedrag en educatief partnerschap voor ouders met een kind in groep nul aan taalles voor de ouders. De methodiek is eigendom van de gemeente Rotterdam. Ontwikkelingen De gemeente Rotterdam streeft ernaar de huidige diversiteit aan voorzieningen in de voorschoolse periode terug te brengen door de huidige groepen nul te herontwerpen tot één integrale voorschoolse voorziening waarin peuterspeelzaalwerk, kinderdagopvang en groep nul een plek krijgen. Het onderscheid tussen peuterspeelzaal, kinderdagopvang en groep nul verdwijnt waar mogelijk. In deze integrale voorziening werken we met gemengde groepen waarin peuters van werkende en peuters van niet-werkende ouders terecht kunnen. En waar alle peuters, zowel peuters met als peuters zonder (taal-) achterstanden een passend ontwikkelingsaanbod krijgen. Alle Rotterdamse peuters vanaf twee jaar hebben in deze integrale voorziening tegen een geringe vergoeding recht op vijf uur opvang, verdeeld over minimaal twee dagen. Doelgroepkinderen vanaf 2,5 jaar hebben recht op tien uur opvang, verdeeld over drie of vier dagen. De gemeente maakt met instellingen en schoolbesturen een actieplan om deze harmonisatie vorm te geven. De harmonisatie kan leiden tot een andere inrichting van het subsidieproces en een wijziging in de verdeling van de middelen en de hoogte van de subsidiebedragen na 2015. Onderdeel van deze harmonisatie is een regeling ouderbijdrage die voor de gehele stad gelijk is - de huidige deelgemeentelijke verschillen verdwijnen daarmee. Voor wie is de subsidie bestemd De subsidie is bestemd voor instellingen en/of schoolbesturen die een aanvraag willen indienen voor de uitvoering van een basisvoorziening peuterspeelzaalwerk, een vve-groep of een groep nul. Indien een schoolbestuur een aanvraag indient voor een vve-groep waarvoor de subsidie tot op heden werd verleend aan een welzijnsinstelling, dan wordt in de aanvraag van het schoolbestuur opgenomen welke afspraken tussen alle betrokken partijen zijn gemaakt over de uitvoering van de vve-groep. Subsidie voor groep nul kan alleen door schoolbesturen worden aangevraagd. Beschikbaar budget & subsidieplafond De subsidie voor de basisvoorziening peuterspeelzaalwerk (vijf uur per week verdeeld over twee dagdelen), voor vve in peuterspeelzalen ( tien uur per week verdeeld over drie of vier dagdelen) en de bestaande groepen nul (12,5 uur per week verdeeld over vijf dagdelen) wordt verleend voor het kalenderjaar 2016. Het beschikbare budget voor de basisvoorziening peuterspeelzaalwerk, vve en Groep nul voor 2016 is € 31.000.000,00. Het beschikbare budget is onder voorbehoud van goedkeuring van de begroting door de gemeenteraad. Financiering Voor de basisvoorziening peuterspeelzaalwerk, de vve-groep en groep nul zijn voor het kalenderjaar 2016 per groep de bedragen beschikbaar zoals weergegeven in onderstaande tabel. Deze bedragen zijn onder voorbehoud dat de scholen/schoolbesturen of de aan hen gelieerde stichtingen in 2016 in gelijke omvang bijdragen als in 2015 in de bekostiging van de basisvoorziening peuterspeelzaalwerk.
8
Deze bedragen zijn eveneens onder voorbehoud van mogelijke wijzigingen in de subsidieverlening als gevolg van de invoering van de harmonisatie van de voorschoolse voorzieningen in Rotterdam (zie kopje: ontwikkelingen.). In verband met een efficiënte besteding van middelen, streeft de gemeente naar vve-groepen met een zo groot mogelijke omvang (16 peuters). Voor groepen met minder dan 13 kindplaatsen (kp) moet in overleg worden bekeken of er een meer kostenefficiënte oplossing kan worden gevonden, bijvoorbeeld door verhuizing naar een andere locatie, of door herverdeling van groepen. Vve-groepen die tot nu toe geen basisvoorziening ontvangen, kunnen daar in 2016 ook geen aanspraak op maken.
9
Groepsgrootte 13/16 kp 13/16 kp 13/16 kp 13/16 kp 13/16 kp > 16 kp
# uren en dagdelen (dd) Soort voorziening Subsidiebedrag 5 uur in 2 dd Basisvoorziening € 20.000,00 10 uur in 3 of 4 dd VVE zonder basisvoorziening € 44.000,00 10 uur in 3 of 4 dd VVE met basisvoorziening € 64.000,00 12,5 uur in 5 dd Groep nul zonder basisvoorziening € 74.000,00 12,5 uur in 5 dd Groep nul met basisvoorziening € 94.000,00 Door de openstelling te verruimen kan een instelling meer kindplaatsen realiseren dan het gebruikelijk maximum aantal van 16. In dat geval wordt het subsidiebedrag behorend bij de soort voorziening naar rato van het extra aantal kindplaatsen verhoogd. Dit moet bij de aanvraag van de subsidie worden aangegeven. Voorbeeld: in een vve-groep zonder basisvoorziening met vijf dagdelen openstelling waarbij het vve-programma van tien uur wordt uitgevoerd verdeeld over drie dagdelen worden 24 peuters opgevangen. De subsidie wordt naar rato verhoogd tot € 66.000,00 (= 24/16 * € 44.000,00).
In overleg met schoolbesturen en instellingen wordt bezien of het mogelijk is om in 2015, binnen de reeds verleende subsidie voor het kalenderjaar 2015, een begin te maken met de invoering van een systematiek van opvang van vijf uur verdeeld over twee dagdelen voor kinderen vanaf 2 jaar en opvang van tien uur verdeeld over drie of vier dagdelen voor doelgroepkinderen vanaf 2,5 jaar. De eigen bijdrage van ouders van doelgroepkinderen in peuterspeelzalen is maximaal € 0,21 per peuter per uur. De deelgemeentelijke regelingen voor de ouderbijdrage voor het kalenderjaar 2014 worden voortgezet totdat er een nieuwe gemeentelijke regeling is vastgesteld. Instellingen die afwijkende tarieven hanteren voor de ouderbijdrage van niet-doelgroepkinderen mogen deze tarieven in 2015 en in 2016 niet verhogen in afwachting van een nieuwe algemene regeling voor de gemeente Rotterdam. Schoolbesturen, gemeente en instellingen streven ernaar in 2016 een geharmoniseerde ouderbijdrage in te laten gaan. Vve in Kinderdagverblijven Aan de twee- en driejarige peuters wordt gedurende het kalenderjaar minimaal tien uur per week interactieve en educatieve activiteiten aangeboden. Beschikbaar budget, subsidieplafond en financiering vve in kinderdagverblijven De subsidie bedraagt € 400,00 per jaar per twee- of driejarige peuter aan wie het vve-programma wordt aangeboden. Bij de verlening wordt uitgegaan van de prognose van het aantal ingeschreven peuters dat bij de subsidieaanvraag is opgegeven. Bij een prognose van minder dan vijf twee- en driejarige peuters wordt geen subsidie verleend. Voor het uitvoeren van vve op kinderdagverblijven is maximaal € 800.000,00 beschikbaar. Het beschikbare budget is onder voorbehoud van goedkeuring van de begroting door de gemeenteraad. Schoolbesturen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven kunnen een deel van de subsidie gebruiken om de eigen bijdrage voor het programma BoekStart in de Kinderopvang van de bibliotheek te betalen. Subsidieaanvraag De subsidieaanvraag voor het kalenderjaar 2016 moet voor 1 juni 2015 worden ingediend via de webportal van de gemeente Rotterdam. De subsidieaanvraag bestaat tenminste uit:
10
Een inhoudelijke onderbouwing; Een financiële onderbouwing; Een analyse van de ouderpopulatie en ouderbeleidsplan per locatie; Een ondertekend exemplaar van de Kwalitatieve afspraken voor- en vroegschoolse educatie zoals afgesloten op 1 februari 2015 met de gemeente Rotterdam • De afspraken tussen schoolbestuur en welzijnsinstelling als er sprake is van de omzetting van een bestaande vve-groep naar een groep nul. Voor de inhoudelijke en financiële onderbouwing zijn modelformulieren beschikbaar op de webportal. • • • •
Subsidie wordt uitsluitend toegekend voor het continueren van bestaande voorschoolse voorzieningen. Subsidieverantwoording De verantwoording voor de subsidie over het kalenderjaar 2016 moet voor 1 april 2017 via de webportal van de gemeente Rotterdam worden ingediend. De eisen die aan de verantwoording worden gesteld, zijn in overleg met schoolbesturen en instellingen in het Hulpdocument vve 20152016 vastgelegd. Het Hulpdocument vve 2015-2016 is beschikbaar op de webportal van de gemeente Rotterdam.
11
3 Primair en voortgezet Onderwijs: Kwaliteit door schoolontwikkeling Hoofdstuk 3 gaat in op de beschikbare subsidies voor het primair- en voortgezet onderwijs (po en vo). Naast subsidiebudget voor schoolontwikkeling, wordt ook een aantal specifieke programma’s beschikbaar gesteld of worden programma’s in natura aangeboden. Daarnaast is subsidie voor een aantal faciliteiten beschikbaar. Voor het po zijn verder subsidies beschikbaar in het kader van voor- en vroegschoolse educatie (vve). Deze worden behandeld in hoofdstuk 2. De procedures voor de aanvraag en vaststelling van subsidie, zijn opgenomen in paragraaf 3.4. In de komende jaren zal worden bekeken in hoeverre de beschikbare middelen voor specifieke subsidies (paragraaf 3.2) en faciliteiten (paragraaf 3.3) ook kunnen worden opgenomen in het schoolontwikkelingsbudget. Voor het po worden ook subsidie beschikbaar gesteld in het kader van de themalijn Vliegende Start, vormgegeven in het hoofdstuk vve in deze beleidsregel. 3.1 Schoolontwikkelingsbudget Doel De ambitie is dat alle Rotterdamse leerlingen op een school zitten die volgens de Inspectie van het Onderwijs het oordeel ‘voldoende’ of hoger krijgt. Zo krijgt elke leerling het onderwijs dat hij of zij verdient. Scholen weten het beste wat er nodig is om het maximale uit hun leerlingen te halen. Het Schoolontwikkelingsbudget heeft tot doel om de onderwijsresultaten van de leerlingen te laten stijgen op een brede ontwikkeling met een accent op taal en rekenen door de kwaliteit van het gehele onderwijssysteem te verhogen. Uitwerking Schoolontwikkeling is maatwerk. Iedere school heeft een vierjarig schoolplan. In dit schoolplan worden ondermeer de doelen van de school in een meerjarig perspectief beschreven en is uitgewerkt hoe deze behaald worden. Dit schoolplan vormt de basis voor de subsidieaanvraag. Jaarlijks vertaalt de school het schoolplan naar een concreet jaar/ activiteitenplan. Dit plan beschrijft de concrete activiteiten en instrumenten die ingezet gaan worden, en bevat een begroting. Het budget is een bundeling van de voormalige budgetten voor leertijduitbreiding, vakantiescholen, schakelklassen met uitzondering van de schakelklassen eerste opvang nieuwkomers en loopbaanoriëntatie. Het budget kan worden aangewend voor de acties die de school en het bestuur noodzakelijk achten voor de ontwikkeling van de school, het personeel en de leerlingen. Dit varieert al naargelang de opgave waarvoor de school staat en de context van de school. Dit budget kan ingezet worden vanaf groep nul. Voor scholen die er niet in slagen voor 1 juni een vierjarig schoolplan in te dienen, bestaat de mogelijkheid een jaarplan 2015-2016 in te dienen en de meerjarige cyclus te starten met ingang van het schooljaar 2016-2017 of later. Voor wie is de subsidie bestemd Besturen van Rotterdamse scholen die vallen onder de Wpo, Wvo, Wec
12
Beschikbaar budget & subsidieplafond
Beschikbaar budget schoolontwikkeling PO buiten Children's Zone PO binnen Children's Zone VO buiten Children's Zone VO binnen Children's Zone
2015-2016 2016-2017 2017-2018 2018-2019 13.700.000 13.700.000 13.700.000 13.700.000 7.400.000 7.400.000 7.400.000 7.400.000 4.200.000 4.200.000 4.200.000 4.200.000 3.200.000 3.200.000 3.200.000 3.200.000
Verdeling van schoolontwikkelingsbudget De verdeling van middelen in het schoolontwikkelingsbudget vindt plaats via een bedrag per leerling, rekening houdend met het leerlingengewicht. In de beschikbaarheidstelling is een onderverdeling gemaakt in po en vo en wel of niet binnen de Children’s Zone. De budgetten die voor de Children’s Zone beschikbaar worden gesteld zijn gefixeerd vanwege de specifiek voor dit gebied gemaakte afspraken in het kader van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Voor de verdeling van het schoolontwikkelingsbudget over de scholen wordt een formule opgesteld op basis van de volgende uitgangspunten: • Alle scholen moeten aan schoolontwikkeling kunnen doen, dit brengt een herverdeling met zich mee omdat momenteel ruim 90 scholen geen subsidie ontvangen (dit gaat over ongeveer €4mln); • Er wordt rekening gehouden met de schoolgrootte; • Het geld moet daarheen gaan waar de opgave het grootst is; • De budgetten voor de Children’s Zone blijven gelijk en worden alleen binnen de Children’s Zone besteed. Het bedrag per leerling voor een schooljaar (po, vo en binnen en buiten de Children’s Zone) zal jaarlijks opnieuw bepaald worden op basis van de leerlingtelling van het voorgaande schooljaar. Veranderingen in aantallen leerlingen en in weging hebben dus gevolgen voor de hoogte van het bedrag per leerling. Hiermee wordt geborgd dat jaarlijks het totale gemeentelijke budget beschikbaar kan worden gesteld. Met deze verdeelsystematiek kunnen scholen in principe op voorhand en meerjarig rekenen op een bepaald subsidiebedrag, mits hier een kwalitatief goed plan aan ten grondslag ligt. De verdeling van middelen volgens de verdeelsleutel, leidt tot een subsidiebedrag per school. Het schoolbestuur verdeelt de totale middelen over de scholen in principe volgens deze verdeelsleutel. Scholen voeren bestaande afspraken tussen het schoolbestuur, de gemeente en het Nationaal Programma Rotterdam Zuid over uitvoering van activiteiten in de Children’s Zone uit.
13
Onderbesteding Middelen uit onderbestedingen van het schoolontwikkelingsbudget (omdat scholen niet de volledige subsidie nodig hebben of niet alles krijgen toegekend) en/of uit lagere vaststellingen (omdat activiteiten niet zijn uitgevoerd, middelen niet zijn besteed of middelen zijn besteed aan andere zaken dan de afgesproken inzet) kunnen worden toegevoegd aan het innovatiefonds. Ook kunnen deze middelen worden aangewend voor het uitrollen van succesvolle interventies en methodieken uit de praktijk. Er komt een Innovatiefonds binnen de themalijn Beste Leraren voor Rotterdam. Uit dit fonds kunnen vernieuwende initiatieven van leraren worden gefinancierd. Het startbudget van het fonds bedraagt 500.000,-. Zachte Landing Omdat de nieuwe verdeelsystematiek een herverdeel effect heeft over de scholen in de stad, wordt op een aantal manieren voorzien in een zachte landing voor scholen die er buitenproportioneel op achteruit gaan. 1. Groeiscenario: de verschillen die de herverdeling oplevert, worden in twee stappen overbrugd. Dat wil zeggen dat het totale verschil in de nieuwe situatie ten opzichte van het subsidiebedrag in schooljaar 2014-2015, voor de helft geldt voor schooljaar 2015-2016 en voor de andere helft voor schooljaar 2016-2017. Omdat dit geldt voor zowel de positieve als de negatieve verschillen, kan dit saldoneutraal; 2. Ruimte voor herverdeling binnen bestuur: met een goede onderbouwing is het in de overgangsperiode beperkt mogelijk om binnen een schoolbestuur verschuivingen in budgetten te realiseren tussen de scholen om een zachte landing te organiseren. Voor scholen die volgens de nieuwe verdeelsystematiek meer dan 40% achteruit gaan in budget, bestaat de mogelijkheid om bij de gemeente een gemotiveerd beroep te doen op de hardheidsclausule. De gemeente zal met het betreffende schoolbestuur in overleg gaan over maatwerkoplossingen om de zachte landing nog beter te helpen realiseren. In dit gesprek kan de bestuurlijke schuifruimte onderwerp van gesprek zijn. Daarnaast kan de mogelijkheid van een financiële bijdrage vanuit de gemeente worden besproken. 3.2 Specifieke subsidies Schakelklassen eerste opvang Schakelklassen eerste opvang zijn klassen voor leerlingen in het primair onderwijs die minder dan een jaar in Nederland zijn. In de schakelklas krijgen deze leerlingen met behulp van effectieve methoden intensief onderwijs met het doel het aanleren van de Nederlandse taal. De duur van het verblijf van leerlingen in de schakelklas volgt het OPP (ontwikkelingsperspectief). Na de schakelklas zijn de leerlingen voldoende voorbereid om op hun eigen niveau te kunnen deelnemen aan het reguliere onderwijs.
14
Vormgeving Voor alle schakelklassen geldt dat bij de selectie van de leerlingen de taalachterstand het primaire probleem vormt. Er mag geen sprake zijn van een algehele leerachterstand. Ook leerlingen bij wie sprake is van ernstige problemen van psychische of neurologische aard en/of leerlingen bij wie sprake is van ernstige gedragsproblemen, zijn uitgesloten van deelname aan de schakelklas. Voor elk kind in de schakelklas is een OPP opgesteld. De schakelklas voldoet aan de eisen die door de wet gesteld zijn aan de inrichting van het onderwijs. Ouders van de leerling geven schriftelijk toestemming voor deelname van hun kind aan de schakelklas. Schakelklassen voor eerste opvang bevatten minimaal acht leerlingen en kunnen alleen worden ingericht voor de leerlingen uit de groepen drie t/m acht, in individuele gevallen kan op basis van het OPP hiervan afgeweken worden. In een schakelklas kunnen leerlingen van verschillende basisscholen deelnemen. Andere vormen van schakelklassen, niet ingericht op eerste opvang nieuwkomers, zijn mogelijk. De middelen hiervoor kunnen door de school worden gehaald uit het beschikbaar gestelde schoolontwikkelingsbudget per school. Doel van de subsidie Scholen in staat stellen om schakelklassen voor eerste opvang nieuwkomers te organiseren waaraan leerlingen deelnemen die op hun taalachterstand zijn geselecteerd, zoals bepaald in de Uitwerkingsnotitie schakelklassen Rotterdam Voor wie is de subsidie bestemd Schoolbesturen van scholen die vallen onder de Wpo. De scholen die in 2014-2015 een schakelklas eerste opvang hebben gekregen, krijgen voorrang bij de toekenning van de schakelklassen eerste opvang. Nieuwe aanvragen schakelklassen eerste opvang worden op stedelijk niveau besproken en in overeenstemming met schoolbesturen toegekend. Hierbij wordt zoveel mogelijk toegewerkt naar een effectieve vulling en spreiding van de klassen. Beschikbaar budget & subsidieplafond Het beschikbare budget en subsidieplafond voor inrichten van schakelklassen is € 1.800.000,00 per schooljaar. Financiering De gemeentelijke subsidie is maximaal € 40.000,00 voor een schakelklas eerste opvang nieuwkomers van minimaal 940 uur onderwijs gedurende een heel schooljaar. De subsidie voor een deeltijdschakelklas wordt naar rato van het aantal uren onderwijs berekend. Een deeltijdschakelklas omvat minimaal 8 uur onderwijs per week. Toekenning vindt plaats op basis van continuïteit. • Denken, Voelen, Doen (DVD): Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat een structurele en actieve beoefening van muziek, filosofie, dans, drama of beeldende kunst een positief effect heeft op leerlingen en hun leerprestaties. Scholen die meedoen aan Denken, Voelen, Doen gaan een ontwikkelingstraject in om tenminste één van de disciplines structureel te verankeren in hun curriculum en daarmee de onderwijsresultaten te verbeteren. Uit het plan moet blijken dat er draagvlak is in het team en dat de school eigen personeel en financiële middelen inzet. De DVD subsidie kan worden ingezet voor begeleidings- en
15
materiaalkosten om dit veranderingsproces te realiseren. Activiteiten in het kader van Denken, Voelen, Doen kunnen worden bekostigd uit het schoolontwikkelingsbudget. Beschikbaar budget & subsidieplafond Het beschikbare budget en subsidieplafond bedraagt voor het primair en voortgezet onderwijs gezamenlijk € 300.000,00 per schooljaar. Financiering Scholen die in schooljaar 2014-2015 subsidie toegekend hebben gekregen voor Denken, Voelen, Doen, kunnen voor 2015-2016 een aanvraag voor vervolgsubsidie van maximaal € 5.000,00 doen. In schooljaar 2015-2016 is tevens ruimte voor nieuwe scholen in het primair en voortgezet onderwijs om te starten met Denken, Voelen, Doen. Per startende school is een bedrag beschikbaar van maximaal € 20.000,00. • Lekker Fit! In het gemeentelijke programma Rotterdam Lekker Fit!, werken de directies Sport & Cultuur en Jeugd & Onderwijs samen met verschillende partners in de stad (zoals scholen) aan het bevorderen van een gezond gewicht en een actief leven onder de Rotterdamse jeugd. Een onderdeel van dit programma is de Lekker Fit! aanpak in het primair onderwijs. Vormgeving In het po zijn 93 scholen Lekker Fit! school. Deze scholen werken volgens 10 pijlers, op het gebied van voeding en bewegen, structureel aan een Lekker Fitte basis voor de Rotterdamse jeugd. Scholen hebben de onderdelen van deze aanpak en de doelen van Lekker Fit! ingebed in het schoolbeleid. Subsidie wordt, via de directie Sport & Cultuur van de gemeente Rotterdam, geleverd in natura in de vorm van een vakleerkracht bewegingsonderwijs, begeleiding op schoolniveau bij de uitvoering van de 10 pijlers en een productaanbod. Voor het schooljaar 2015-2016 is er de mogelijkheid voor 1 extra school om deel te nemen aan Lekker Fit!, zodat er in totaal 94 Rotterdamse Lekker Fit! scholen zijn. Scholen die hierin geïnteresseerd zijn geven dit aan in hun aanvraag. Deze aanvraag wordt door de gemeente beoordeeld. Indien meerdere scholen opteren, volgt een prioriteitstelling waarbij de schoolgroepsscore, het percentage overgewicht op de school en de beschikbaarheid van een gymzaal als belangrijkste criteria worden genomen. Voor Lekker Fit! in het vo geldt dat het aanbod van de scholencompetitie en de begeleiding bij de gezonde schoolkantine wordt gecontinueerd. • Ieder Kind Een Instrument (IKEI) Het project ‘Ieder Kind een Instrument’ biedt kinderen van de basisschool de kans om een instrument te leren bespelen en samen muziek te maken. Het talent voor muziek wordt op school ontdekt en ontwikkeld en het enthousiasme groeit spelenderwijs. Muzieklessen stimuleren naast emotionele en muzikale intelligentie ook algemene vaardigheden; het vraagt veel van de concentratie en doorzettingsvermogen en leert kinderen op een andere manier te luisteren en samen te werken. Ook de grove en fijne motoriek wordt gestimuleerd. Vormgeving IKEI wordt scholen in natura verstrekt. Scholen die IKEI in het curriculum op willen nemen geven dit bij de aanvraag aan. De gemeente gaat op basis hiervan met de school in gesprek op zoek naar maatwerkmogelijkheden.
16
3.3 Faciliteiten Scholen kunnen een aanvraag doen voor facilitaire ondersteuning die bijdraagt aan de resultaatverbetering van de school. •
Conciërges
Sinds mei 2008 is de rijksregeling betreffende het verstrekken van loonkostensubsidie voor ondersteunend personeel op basisscholen van kracht geweest. In de regeling werd melding gemaakt van cofinanciering door schoolbesturen en gemeenten. De regeling bestond in schooljaar 2014-2015 voor het laatst in de oorspronkelijke vorm. Het gemeentelijke deel van de cofinanciering wordt in de komende twee schooljaren afgebouwd. Doel van de subsidie Bijdragen aan de aanstelling van een volwaardige en reguliere conciërge op basisscholen, die voorheen vielen onder de loonkostensubsidie ondersteunend personeel . Voor wie is de subsidie bestemd Besturen van scholen of instellingen die vallen onder de Wpo die van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot en met schooljaar 2014-2015 subsidie ontvingen in het kader van de Rijksregeling loonkostensubsidie ondersteunend personeel basisscholen. Beschikbaar budget & subsidieplafond
Beschikbaar budget conciërges
2015-2016
2016-2017 2017-2018 2018-2019 € € 695.000,- 463.000,€ - € -
Financiering Tot en met schooljaar 2014-2015 droeg de gemeente voor maximaal 1/5 deel bij aan de loonkosten van de conciërge die in dienst is in het kader van de dan geldende Rijksregeling. De precieze hoogte van dit bedrag was gebaseerd op het normbedrag dat het ministerie hanteerde, te weten schaal 3, salarisnummer 7, per fte. Voor de schooljaren 2015-2016 en 2016-2017 wordt naar rato van de afbouw van beschikbare middelen minder subsidie verleend. •
Schoolmaatschappelijk werk (SMW)
Met schoolbesturen en het werkveld SMW zijn begin 2014 uitvoeringsafspraken gemaakt over SMW en de financiering daarvan vanaf 2016, welke zijn geland in het werkdocument 'Verbinding Passend Onderwijs en Jeugdhulp'. Deze afspraken zullen worden verwerkt in een apart subsidiekader in het voorjaar van 2015. Het streven is om het subsidiekader vanaf volgend jaar integraal onderdeel te laten zijn van de beleidsregel. •
Medewerker ouderbetrokkenheid (ook van toepassing op mbo)
Met een gelijkwaardig educatief partnerschap tussen school en ouders worden betere onderwijsresultaten van de leerling bereikt. Medewerkers ouderbetrokkenheid helpen de school om de betrokkenheid en het onderwijsondersteunend gedrag van ouders optimaal te stimuleren.
17
Vormgeving De medewerker ouderbetrokkenheid geeft mede uitvoering aan het vastgestelde ouderbeleidsplan van de school. Zij ondersteunt en faciliteert docenten en mentoren bij het vormgeven van ouderbetrokkenheid en doet dit binnen de kaders zoals vastgelegd in Leren Loont en het schoolplan. Daarnaast stimuleert zij onderwijsondersteunend gedrag van ouders. Basisscholen met een groep nul zetten de medewerker ouderbetrokkenheid ook in om de ouders in de groep nul te ondersteunen bij het uitvoeren van de oudercomponent van het programma van de groep nul. Daarmee geven zij invulling aan de doorgaande lijn ouderbetrokkenheid groep nul – basisschool. Een medewerker ouderbetrokkenheid binnen het primair onderwijs beschikt over een diploma op minimaal mbo 4 niveau of is hiervoor studerend, bij voorkeur een pedagogisch didactische richting en beheerst het Nederlands op niveau 2F. Een medewerker ouderbetrokkenheid in het voortgezet onderwijs beschikt over een diploma op minimaal hbo niveau of is hiervoor studerend, bij voorkeur een pedagogisch didactische richting, en beheerst het Nederlands op niveau 3F. Medewerkers ouderbetrokkenheid die nog studerend zijn, hebben binnen twee jaar deze studie afgerond. Scholen die een medewerker ouderbetrokkenheid hebben door middel van trekkingsrecht maken met de payroll organisatie afspraken met betrekking tot het personeelsbeleid. Doel van de subsidie Scholen in de gelegenheid stellen een medewerker ouderbetrokkenheid aan te stellen. Voor wie is de subsidie bestemd Besturen van scholen die vallen onder de Wpo, Wvo, Wec, Web. Beschikbaar budget & subsidieplafond Er is een bedrag van € 5.425.000, -beschikbaar, dit is exclusief overhead en scholingskosten. Voor het primair onderwijs is een bedrag van € 4.550.000,- beschikbaar, wat neerkomt op 130 x 0,8 fte of € 35.000,00. Voor het voortgezet onderwijs is een bedrag van € 875.000,- beschikbaar, wat neerkomt op 25 x € 35.000,-. Toekenning vindt plaats op basis van continuïteit. Financiering De school komt in aanmerking voor maximaal 0,8 fte trekkingsrecht als zij al een medewerker ouderbetrokkenheid inzet via een door de gemeente georganiseerde payroll organisatie. Indien er geen medewerker ouderbetrokkenheid via deze payroll organisatie wordt ingezet, is het ook mogelijk om een subsidiebedrag aan te vragen om een medewerker ouderbetrokkenheid in dienst te nemen of houden. Dit bedrag is gebaseerd op een normbedrag van € 35.000,00 per 0,8 fte. Voor het mbo geldt dat bestaande voorzieningen worden gecontinueerd. •
Medewerker brede school
Schoolbesturen met scholen die gebruik maken van een gesubsidieerde medewerker brede school, kunnen bij hun subsidieaanvraag een vervolgaanvraag voor deze inzet indienen. Het is mogelijk deze aanvraag op schoolbestuurlijk niveau te doen. Er is geen budgetruimte voor uitbreiding van of nieuwe aanvragen voor medewerkers brede school.
18
3.4 Procedures De gehele subsidiecyclus bestaat uit een aantal deelprocessen. Deze processen worden achtereenvolgens uitgewerkt. •
Aanvraagprocedure
Tijdstip en wijze van aanvragen In afwijking van de SvR 2014 is met schoolbesturen afgesproken dat de aanvraagprocedure voor subsidie voor het schooljaar 2015-2016 in twee stappen wordt doorlopen, waarbij: 1. uiterlijk 1 april 2015 door het schoolbestuur een startdocument (voorlopige aanvraag) met benoemde resultaten bij de gemeente wordt ingediend; 2. uiterlijk 1 juni 2015 per schoolbestuur de definitieve aanvraag met definitieve resultaatafspraken en schoolplannen. Deze aanvragen worden geüpload via het subsidieportaal van de gemeente Rotterdam, te vinden op: http://www.rotterdam.nl/subsidies. Beide aanvragen moeten voldoen aan de gestelde voorwaarden. Onvolledige aanvragen worden niet in behandeling genomen. De aanvrager wordt wel in de gelegenheid gesteld om de aanvraag te completeren. Uitstel voor het indienen van aanvragen is mogelijk. Om hiervan gebruik te maken moet een beargumenteerd verzoek om uitstel voor 1 april, respectievelijk voor 1 juni 2015 bij de directie Jeugd en Onderwijs worden ingediend. Ook is het mogelijk om tijdens het proces van opstellen van school- en/of bestuursplannen concepten op te sturen naar, en te bespreken met de gemeente. De gemeente kan zowel op schoolniveau als op schoolbestuurlijk niveau ondersteunen in het opstellen van de school- en activiteitenplannen. Inhoud van de aanvraag Startdocument (uiterlijk 1 april 2015) Het startdocument bevat in ieder geval twee onderdelen die op schoolbestuurlijk niveau (en niet noodzakelijk schoolspecifiek) worden geformuleerd: 1. de resultaten op de indicatoren van Leren Loont! waar mogelijk gekoppeld aan een ambitie in een meerjarig perspectief; 2. een planning voor het werken met de nieuwe vierjarige subsidiecyclus. Subsidievoorwaarden startdocument Ad 1 Wat betreft de resultaten geeft het schoolbestuur op de indicatoren uit Leren Loont! (per themalijn en de sectorspecifieke) de stand van zaken binnen het bestuur, en waar mogelijk een doelstelling. Besturen en scholen kunnen indicatoren onderbouwd toevoegen of weglaten, met uitzondering van enkele verplichte indicatoren. Een format met deze indicatoren is opgenomen als Bijlage 1 bij deze Beleidsregel. De geformuleerde ambitie wordt door het schoolbestuur op hoofdlijnen onderbouwd en afgezet tegen de huidige situatie binnen het bestuur, opgebouwd uit de meest recente, beschikbare schoolresultaten. Zwakke, zeer zwakke, en risicovolle scholen worden in deze onderbouwing expliciet benoemd. Ad 2 Indien de cyclus van de schoolplannen binnen het schoolbestuur niet (volledig) aansluit op het proces van subsidieaanvragen voor het schooljaar 2015-2016, wordt een planning opgenomen
19
waaruit blijkt hoe de cycli voor de schooljaren 2016-2017 en verder op elkaar zijn aangesloten. Over deze planning worden per schoolbestuur maatwerkafspraken gemaakt. Voorgenomen verlening door gemeente Uiterlijk op 1 mei wordt door de gemeente een voorgenomen besluit toegestuurd op basis van het startdocument. Dit voornemen is in een meerjarig perspectief geformuleerd, gekoppeld aan de geambieerde resultaatafspraken met het schoolbestuur. Op basis van de startdocumenten van alle schoolbesturen wordt een stedelijke analyse van de totale te verwachten resultaten opgemaakt. Dit kan voor de gemeente aanleiding zijn om met het schoolbestuur in overleg te treden over bijstelling van de doelstellingen van het bestuur. Definitieve subsidieaanvraag (uiterlijk 1 juni 2015) De definitieve subsidieaanvraag bestaat uit de meerjarige schoolplannen, de jaarlijkse activiteitenplannen van scholen en een schoolbestuurlijke oplegger. De school- en activiteitenplannen hoeven niet te worden bijgevoegd, mits deze gepubliceerd zijn op de website van de school. Subsidievoorwaarden definitieve subsidieaanvraag Tenzij met het schoolbestuur in het subsidiegesprek andere afspraken zijn gemaakt voor schooljaar 2015-2016, valt uit ieder schoolplan duidelijk op te maken op welke manier wordt gewerkt aan de ambities uit Leren Loont!, wat de geplande meerjarige resultaatafspraken en acties zijn, en heeft het plan een schoolspecifieke (meerjaren) begroting. De schoolbestuurlijke oplegger bij de schoolplannen beschrijft wat het schoolbestuurlijk beleid is, en hoe de uitvoering van dat schoolbestuurlijk beleid eruit ziet. Mogelijke wijzigingen in te behalen resultaten kunnen door het schoolbestuur in dit document worden opgenomen en onderbouwd. Verder bevat de onderbouwing een beschrijving van hoe het schoolbestuur verantwoording gaat afleggen binnen de eigen P&C cyclus. • Beoordelingsprocedure aanvraag De gemeente beoordeelt of wordt voldaan aan de subsidievoorwaarden die zijn gesteld bij het startdocument en de definitieve subsidieaanvraag. Bij de gemeentelijke beoordeling kan externe deskundigheid worden ingeroepen. Daarnaast wordt de schoolbestuurlijke oplegger beoordeeld op effectiviteit volgens de volgende operationalisering: Oordeel Effectief
Niet effectief
Toelichting De onderbouwing van het schoolbestuur is volledig, de genoemde resultaten en doelen zijn valide en betrouwbaar. Het schoolbestuurlijke beleid is doelmatig en effectief in relatie tot Leren Loont! en is uitvoerbaar en realistisch. Verder zijn de uitvoering en resultaten controleerbaar, en is de sturingsstrategie van het bestuur op de scholen effectief. Uitvoering van het plan leidt in voldoende of sterke mate tot het verbeteren van de kwaliteit van de scholen, en het verhogen van de onderwijsresultaten. De onderbouwing van het schoolbestuur is onvolledig en/of de genoemde resultaten en doelen zijn niet valide en/of betrouwbaar. Het schoolbestuurlijke beleid is niet doelmatig en/of effectief in relatie tot Leren Loont!, en/of is niet uitvoerbaar en realistisch. Verder zijn de uitvoering en resultaten niet controleerbaar, en/of is de sturingsstrategie van het bestuur op de scholen niet effectief. Uitvoering van het plan leidt in onvoldoende mate tot het verbeteren van de kwaliteit van de scholen, het verhogen van de onderwijsresultaten.
20
Schoolplannen In het schoolplan is aan de hand van analyses, gebaseerd op de school en de omgeving, helder gemaakt wat de opgave van de school is. De school en het schoolbestuur bepalen zelf de inhoud van het schoolplan, en maken hierin de koppeling met de inzet van gemeentelijke middelen. De gemeente is echter verantwoordelijk voor een doelmatige en effectieve inzet van middelen en toetst ieder schoolplan, in relatie tot Leren Loont!, daarom aan twee soorten criteria: 1. De juiste informatie In een format is opgenomen welke informatie de aanvraag moet bevatten. Hierbij zijn de indicatoren uit Leren Loont! (zoals weergegeven in bijlage 1) op schoolniveau ingevuld. 2. De kwalitatieve toetsing Hiervoor zijn de volgende criteria geformuleerd: − Voor iedere school wordt inzichtelijk gemaakt dat de school aan een schoolontwikkelingsarrangement deelneemt, en aan welk arrangement. Voorbeelden zijn, de methode LEERkracht, ouderbetrokkenheid 3.0, en andere expertise en arrangementen. Ook een eigen (school) specifiek kwaliteitstraject binnen het schoolbestuur kan tot een arrangement worden gerekend, mits externe begeleiding hier onderdeel van uitmaakt; − Het meest recente inspectieoordeel is de basis voor ieder schoolplan. In het schoolplan wordt systematisch aangegeven hoe de verbeterpunten van de inspectie worden opgepakt; − De ingezette instrumenten zijn gevalideerd tenzij er geen gevalideerde instrumenten beschikbaar zijn. Experimentele instrumenten kunnen wel worden ingezet maar dan wetenschappelijk begeleid en onderbouwd; − De aanvraag is SMART, en te koppelen aan de inzet van gemeentelijke middelen; − In de aanvraag heeft iedere school en ieder schoolbestuur voldoende capaciteit opgenomen om goede uitvoering te garanderen; − De activiteiten worden uitgevoerd door interne of externe medewerkers die daarvoor voldoende gekwalificeerd zijn of een kwalificatietraject volgen; − In de plannen is aangegeven hoe de borging is geregeld; − In de plannen is met motivatie aangegeven welke inzet uit voorgaande jaren gecontinueerd danwel beëindigd wordt. Bij zwakke, zeer zwakke, en risicoscholen wordt door de gemeente extern advies ingewonnen over de effectiviteit van het schoolontwikkelingsarrangement dat deze school volgt. Voor deze scholen worden momenteel door de gemeente en de schoolbesturen specifiek Rotterdamse arrangementen ontwikkeld waaraan deze scholen in de toekomst verplicht deelnemen. Voor de schoolplannen worden hulpformats ontwikkeld die op de website van de gemeente worden geplaatst. Het gebruik van dit format is niet verplicht. • Verlening en subsidiegesprek De gemeentelijke beoordeling van de subsidieaanvraag wordt aan het schoolbestuur teruggekoppeld in het subsidiegesprek tussen gemeente en schoolbestuur. Dit gesprek vindt plaats uiterlijk vijf weken na indiening van de onderbouwing van het schoolbestuur. Ter voorbereiding op dit gesprek kan externe deskundigheid worden ingewonnen. Ook kan door beide, of een van beide partijen een externe deskundige worden uitgenodigd om het gesprek bij te wonen. Naar aanleiding van dit gesprek kunnen prestatie- en resultaatafspraken, behorende tot een subsidieaanvraag, worden gewijzigd.
21
Indien de schoolbestuurlijke subsidieaanvraag als effectief wordt beoordeeld, wordt uiterlijk acht weken na ontvangst van de onderbouwing van de subsidieaanvraag een verleningsbeschikking verstuurd. De subsidieaanvraag kan ook worden afgewezen. • Verantwoording In de verleningsbeschikking worden meetbare afspraken opgenomen over de: − te behalen resultaten op de indicatoren; − in te zetten middelen. De resultaten worden zowel op school- als op schoolbestuurlijk niveau vastgelegd. De inzet van middelen wordt op schoolbestuurlijk niveau in de verleningsbeschikking opgenomen, en voor de uitvoering van de activiteiten wordt verwezen naar de school/activiteitenplannen. Na afloop van de subsidieperiode geeft de subsidieontvanger aan wat de behaalde resultaten op de indicatoren zijn in verhouding tot de in de beschikking afgesproken resultaten (of eventueel in verhouding tot tussentijds bijgestelde afspraken). Bij niet voldoende resultaat wordt onderbouwd wat hiervan de oorzaak is en wat de geplande aanpassingen zijn. Daarnaast worden de ingezette middelen verantwoord. De verantwoording bestaat uit drie delen: een financiële verantwoording, een inhoudelijke verantwoording en een controleverklaring (vanaf € 50.000,-): − De financiële verantwoording geeft inzicht in de realisatie van inzet van middelen, en sluit aan bij de (kalender)jaarafrekening van de school en het schoolbestuur; − De inhoudelijke verantwoording geeft inzicht in de afgesproken prestaties en resultaten en het nakomen van de subsidievoorwaarden. − Een controleverklaring is een verklaring van een accountant waarin hij kijkt of de realisatiegegevens van de financiële verantwoording met een redelijke of beperkte mate van zekerheid zijn weergegeven. Voor de financiële verantwoording wordt aangesloten bij het controleprotocol van de SvR2014. In bijlage 4 zijn de verwachtingen die aan de financiële verantwoording worden gesteld, uitgewerkt. Trapsgewijs inhoudelijk verantwoorden. De inhoudelijke verantwoording volgt na afloop van elk schooljaar. Tenzij met het schoolbestuur anders wordt afgesproken, wordt deze uiterlijk 1 december na afloop van het gesubsidieerde schooljaar ingediend. Wanneer de resultaten op bestuursniveau zijn gehaald, hoeft in de inhoudelijke verantwoording niet te worden verantwoord over de uitvoering van activiteiten op schoolniveau. Wanneer de resultaten op bestuursniveau niet zijn gehaald, dan wordt op schoolniveau bekeken of de schoolresultaten zijn behaald. Wanneer dit het geval is, dan hoeft in de inhoudelijke verantwoording op schoolniveau niet te worden verantwoord over de uitvoering van activiteiten. Indien de schoolresultaten niet zijn behaald, moet op schoolniveau inzicht worden gegeven in de uitvoering van activiteiten. De administratie van de school moet derhalve zijn ingericht op het inzichtelijk kunnen maken van de uitvoering van de in het school/ activiteitenplan opgenomen activiteiten. Hierbij moet de relatie kunnen worden gelegd met de besteding van toegekende middelen voor deze uitvoering. Financiële verantwoording Om de financiële verantwoording aan te laten sluiten bij de cyclus van de (kalender)jaarrekening, kan de financiële verantwoording indien gewenst op een later tijdstip worden ingediend dan de inhoudelijke verantwoording. Het schoolbestuur neemt dit in de planning op. Het schoolbestuur dient
22
in april 2017 eenmalig een financieel verslag in voor een periode van 1,5 jaar: namelijk van september t/m december 2015 en voor geheel 2016. • Tussentijds overleg Analoog aan de reguliere cyclus binnen het schoolbestuur worden tussen gemeente en schoolbestuur voortgangsoverleggen gevoerd, zowel over de voortgang binnen het bestuur als op de scholen. Deze voortgangsoverleggen zijn gericht op het delen van kennis in een gelijkwaardige dialoog. Specifiek één tussentijds overleg op schoolbestuurlijk niveau wordt gemarkeerd als moment van tussentijdse evaluatie. In de verleningsbeschikking is een tijdstip medio schooljaar 2015-2016 benoemd waarop het schoolbestuur in dat kader, in relatie tot de verlening 2015-2016, gedocumenteerd overlegt met de gemeente over: − de resultaten op de afzonderlijke scholen tot dan toe en de verwachte resultaten aan het einde van het schooljaar 2015-2016 (de eindresultaten); − over de afgesproken activiteiten op bestuursniveau en individueel schoolniveau om die eindresultaten te bereiken; − over de besteding van middelen; − over de relaties daartussen. Doel van dit tussentijds overleg is vooral om wederzijds tot meer inzicht te komen in de voortgang van het realiseren van de afgesproken resultaten en wat daarvoor (nog) nodig is. Dit specifieke tussentijdse overleg wordt dus oplossingsgericht ingestoken en is ook van betekenis voor de eindverantwoording omdat oplossingen kunnen leiden tot een wijzigingsverlening waarin ook nieuwe of aanvullende afspraken worden gemaakt. Ook kunnen oplossingen leiden tot op schrift gestelde actiepunten die niet direct tot wijziging van de verlening hoeven te leiden, en/of tot een op schrift gesteld advies / adviezen van de gemeente. Bij de vaststelling en volgende verleningen houdt de gemeente rekening met de mate waarin de actiepunten zijn uitgevoerd en/of het advies / de adviezen zijn gevolgd. Het tijdstip van dit specifieke tussentijdse overleg wordt zo gekozen dat informatie uit het P&C proces van schoolbesturen en informatie uit het werkproces tussen gemeente en afzonderlijke scholen beschikbaar is. Cyclisch herijken van subsidieafspraken In maatwerkafspraken worden met het schoolbestuur afspraken gemaakt over het moment en de manier waarop een voortgangsoverleg in het voorjaar, leidt tot een herijking van de subsidieafspraken voor een volgende subsidieperiode. Op deze manier wordt een cyclus gecreëerd waarin er jaarlijks een tussentijdsoverleg is (en waarin afspraken kunnen worden gemaakt en/of bijgesteld), en een evaluatief verantwoordingsoverleg dat indien mogelijk tegelijk dient als nieuw subsidiegesprek voor de volgende periode.
23
4 mbo Behalve in dit hoofdstuk, worden ook in andere hoofdstukken van deze beleidsregel naar budgetten verwezen, waar het middelbaar beroepsonderwijs nu of later een beroep op zou kunnen doen. - In de inleiding, paragraaf 1.1. wordt verwezen naar de nog te ontwikkelen Aanpak Risicojongeren en naar het Studiefonds Techniek; - In hoofdstuk 3.3 wordt verwezen naar beschikbaar budget in het kader van de inzet van medewerkers ouderbetrokkenheid. Hierbij geldt continuïteit als uitgangspunt; - In hoofdstuk 5 wordt verwezen naar beschikbaar budget in het kader van de Beste Leraren voor Rotterdam. Los van deze beleidsregel worden er bovendien voor mbo-instellingen nog overige subsidies ter beschikking gesteld. Inzet 2015 2016 2017 2018 Programma Risicojongeren €7.800.000,- €6.900.000,- €6.900.000,- €6.900.000,Schoolmaatschappelijk werk €937.500,-* €750.000,€750.000,€750.000,Schoolontwikkelbudget (wel opgenomen) € 415.000,€ 275.000,€ 275.000,€ 275.000,* in 2015 is met 25% van het beschikbare budget opgeplust voor niveau 1 en 2 in verband met de overgang naar het nieuwe stelsel.
De beleidsregel biedt een subsidiekader voor het realiseren van de ambities van Leren Loont. Dit vraagt een integrale aanpak onderwijs en jeugd, inclusief zorg en begeleiding. Het realiseren van deze ambitie vraagt maatregelen op en voor alle mbo opleidingsniveaus, van 1 tot en met 4. De gemeente streeft ernaar in de komende periode met de instellingen toe te werken naar een integraal subsidieproces zodat geen aparte aanvraagprocedures meer nodig zijn. Deze paragraaf gaat specifiek in op de gemeentelijke inzet op schoolontwikkeling in het mbo en de relatie onderwijs arbeidsmarkt. 4.1. Schoolontwikkelingsbudget Doel De ambitie is dat alle Rotterdamse mbo-leerlingen op een opleiding zitten die volgens de Inspectie van het Onderwijs het oordeel voldoende of hoger krijgt. Zo krijgt elke leerling het onderwijs dat hij of zij verdient. Dit vereist kwaliteitsontwikkeling van mbo-opleidingen en verbetering van de leerresultaten. Uitwerking Schoolontwikkeling is maatwerk. De wetgever heeft bepaald dat iedere instelling voor 1 mei 2015 een kwaliteitsplan moet indienen, zoals bedoeld in de regeling kwaliteitsafspraken mbo, staatscourant nr. 35959, 16 december 2014. Dit kwaliteitsplan vormt ook de basis voor de subsidieaanvraag voor schoolontwikkelingsbudget. Voor wie is de subsidie bestemd Besturen van in Rotterdam gevestigde mbo-instellingen die vallen onder de Web. Beschikbaar budget & subsidieplafond Beschikbaar budget schoolontwikkeling Mbo-instellingen
2015 € 415.000,-
2016 € 275.000,-
2017 € 275.000,-
2018 € 275.000,-
24
Dit budget is een bundeling van in 2014-2015 verleende subsidies in het kader van leertijduitbreiding, vakantiescholen en loopbaanoriëntatie, welk budget in 2015 is opgehoogd met € 140.000,-. Inhoud en proces - Het concept kwaliteitsplan en bijbehorende subsidieaanvraag worden tussen de gemeente en de mbo-instellingen voor 1 april 2015 besproken; - De definitieve aanvraag wordt voor 1 juni 2015 ingediend; - In de aanvraag worden de concrete activiteiten en instrumenten die ingezet gaan worden beschreven en gekoppeld aan een begroting; - Het (concept) kwaliteitsplan bevat naast de eisen die de minister eraan stelt (artikel 1.4 van de regeling kwaliteitsafspraken mbo) een meerjarige uitwerking van de te bereiken resultaten en prestaties waartoe de gemeente Rotterdam en de mbo-instellingen in het kader van Leren Loont! afspraken hebben gemaakt. (Zie bijlage 1 van deze beleidsregel); - De toetsingscriteria en eventuele prioriteringscriteria worden in overleg met het veld ontwikkeld in maart van 2015; - De instelllingen formuleren in het kader van de kwaliteitsafspraken hun eigen doelstellingen en ambities. Over de behaalde resultaten gerealiseerd met subsidie Leren Loont wordt gerapporteerd volgens het gestelde in de beleidsregel Leren Loont. Over de voortgang en de realisatie van de doelen genoemd in Leren Loont waarvoor geen subsidie verkregen is, wordt informatie in het kader van co-creatie gedeeld. - Het kader van de Aanpak Risicojongeren wordt nog ontwikkeld. Onderbesteding Middelen uit onderbestedingen van het schoolontwikkelingsbudget (omdat scholen niet de volledige subsidie nodig hebben of niet alles krijgen toegekend) en/of uit lagere vaststellingen (omdat activiteiten niet zijn uitgevoerd, middelen niet zijn besteed of middelen zijn besteed aan andere zaken dan de afgesproken inzet) kunnen worden toegevoegd aan het innovatiefonds. Ook kunnen deze middelen worden aangewend voor het uitrollen van succesvolle interventies en methodieken uit de praktijk. Er komt een Innovatiefonds binnen de themalijn Beste Leraren voor Rotterdam. Uit dit fonds kunnen vernieuwende initiatieven van leraren worden gefinancierd. Het startbudget van het fonds bedraagt € 500.000,-.
25
4.2 Onderwijs en Arbeidsmarkt Het beroepsonderwijs is gericht op theoretische en praktische voorbereiding van jongeren voor de uitoefening van beroepen en leidt op voor de arbeidsmarkt of vervolgopleiding. Opleidingen moeten daarom optimaal afgestemd zijn op de behoeften van de markt of het vervolg. Maar afstemming is niet voldoende. Wij willen naar een intensieve samenwerking tussen onderwijs, overheid en ondernemers, zodanig dat er een gedeelde verantwoordelijkheid ontstaat voor het beroepsonderwijs (Triple Helix, de 3 O’s). Hierbij gaat het niet alleen om het zorg dragen voor voldoende beroepspraktijkvormingsplaatsen (operationeel), maar ook om kwalitatieve en kwantitatieve afstemming (macrodoelmatigheid): een aanbod gericht op de huidige en toekomstige behoeften van de markt en op de capaciteiten van st Rotterdamse jongeren. Ook innovatieve ontwikkelingen, duurzaamheid en vakoverstijgende 21 eeuwse vaardigheden moeten aan de orde komen (strategisch). Hiermee wordt het belang van alle partijen gediend. Vormgeving Rotterdam kent op dit moment twee brede ROC’s die bezig zijn met een transitie naar vier op branches gerichte samenwerkingsscholen en een Startcollege dat de entree-opleiding, en een brede mbo-2 opleiding aanbiedt. Daarnaast zijn er drie vakinstellingen in Rotterdam gevestigd: het Scheepvaart- en Transport College, het Grafisch Lyceum en het Hout- en Meubilieringscollege, een een “groene” opleiding: het Wellant College (AOC). Daarnaast zijn in Rotterdam twee hbo-instellingen gevestigd: In-Holland en de Hogeschool Rotterdam. Ook het Hoornbeeck College, een landelijk ROC, heeft een vestiging in Rotterdam. De focus van de gemeente ligt voor deze regeling niet op de ROC’s maar op de mbo-colleges en de vakinstellingen. Hierdoor is het mogelijk maatwerk te leveren. Vanuit hun kerntaak, namelijk het bieden van beroepsonderwijs, onderhouden al deze instellingen relaties met het bedrijfsleven op operationeel en strategisch niveau. Daarbij is bij het mbo meer dan bij het hbo sprake van een gecentraliseerde opzet waar het gaat om de inhoud van het onderwijs. De kwalificatiedossiers worden opgesteld door het SBB (stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven) dat hiertoe een wettelijke opdracht heeft en worden vastgesteld door de minister. Ook het acquireren en certificeren van beroepspraktijkvormingsplaatsen (bpv) en het houden van toezicht daarop is een wettelijke taak van het SBB. Doel van de subsidie Met behulp van de subsidie worden voorwaarden geschapen voor een versterking van de relatie tussen beroepsonderwijs, overheid en bedrijfsleven, met als doel kwalitatief goed en innovatief onderwijs met een optimale uitstroom naar werk of doorstroom naar hogere onderwijsvormen. Gezien de aard en omvang van de uitdagingen waarvoor het beroepsonderwijs zich gesteld ziet, en de beperkte omvang van de middelen, ligt de nadruk bij de toedeling van die middelen op het mbo. Wat betreft het Startcollege heeft de relatie onderwijs en arbeidsmarkt een ander karakter dan binnen de andere sectoren van het mbo, door de kenmerken en capaciteiten van de deelnemers en functies die in het kader van het onderwijs gezocht worden. Afgesproken is dat het thema onderwijs en arbeidsmarkt ten aanzien van het Startcollege wordt meegenomen in het plan van aanpak kwetsbare jongeren. Voor het hbo geldt dat men kan participeren in op basis van deze regeling gesubsidieerde werkzaamheden. Er dient dan wel een relatie te bestaan met het mbo. In alle gevallen geldt dat er aantoonbaar committment moet bestaan van alle partners: onderwijs, overheid en bedrijfsleven.
26
De middelen worden ingezet voor onderstaande werkzaamheden en doelstellingen: 1. het faciliteren van netwerken 2. stimuleren van innovatie in het onderwijs en bedrijven 3. onderzoek Omdat de relatie tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt betrekking heeft op meerdere partijen en diverse beleidssectoren wordt altijd gestreefd naar breed committment en vormen van gezamenlijke financiering met in- en externe partijen. Ad 1: faciliteren van netwerken De gemeente wil in nauw overleg tussen onderwijs en bedrijfsleven bestaande netwerken versterken of indien nodig initiatief nemen tot het realiseren van nieuwe netwerken. Aanleiding tot de vorming of versterking van een netwerk moet een concrete en helder gedefinieerde vraag of probleemstelling zijn, waarbij het netwerk ook in staat is die vraag te beantwoorden: netwerken met een concrete opdracht binnen een gedefinieerde sector. Partners hebben op voorhand hun committment uitgesproken: er is sprake van een gedeelde vraagstelling. Hierbij wordt ingezet om op strategisch niveau te werken aan een gezamenlijke langere termijn visie, een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het opleiden van voldoende en goed geschoold personeel, en afspraken te maken over de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de plaatsing van de laagst opgeleiden. Daarbij wordt er binnen maximaal 2 jaar naar toegewerkt dat de deelnemers zelf verantwoordelijkheid nemen voor de continuïteit van het netwerk. Ad 2: innovatie Een eventuele bijdrage moet aantoonbaar meerwaarde hebben voor onderwijs en arbeidsmarkt in de vorm van stage- of arbeidsplaatsen, waar mogelijk in de vorm van baangaranties. Zowel onderwijs als bedrijfsleven moeten er perspectief in zien en bereid zijn financiële (mede-)verantwoordelijkheid te nemen. Ad 3: onderzoek Inzet van het ministerie van OCW is dat het beroepsonderwijs optimaal wordt afgestemd op de behoeften van de markt (macrodoelmatigheid). Het ministerie (en in het verlengde daarvan SBB) gaat daarbij uit van landelijke trends. Regionaal dienen deze trends nader ingevuld te worden. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij daar een rol in spelen. Gemeenten beschikken ook over een instrumentarium met regionale arbeidsmarktinformatie en netwerken binnen de regionale en sectorale koepels van het bedrijfsleven. Onderzoek heeft vooral betrekking op de regionale inkleuring van wat landelijk, onder meer via de benchmarks van OCW, eigen onderzoek van SBB, en data van ROA bekend is. Voor wie is de subsidie bestemd? Aanvragen kunnen worden ingediend door of namens de mbo-colleges, de mbo- vakinstellingen, de instellingen voor hbo en (samenwerkingsverbanden vanuit) het bedrijfsleven. Ook de gemeente kan activiteiten entameren of opdrachten verstrekken binnen het kader van deze doelstellingen. In alle gevallen wordt op voorhand committment gevraagd van andere partijen. Beschikbaar budget en subsidieplafond 2015 Investeringsfonds onderwijs€300.000,arbeidsmarkt
2016 €300.000,-
2017 €570.000,-
2018 €570.000,-
27
5 Beste Leraren voor Rotterdam Het thema Beste Leraren voor Rotterdam werkt met drie actielijnen. • Strategische personeelsplanning • Blijvend professionaliseren • De beste onderwijsprofessionals binden aan Rotterdam Hierin komen in ieder geval kaders voor de beschikbaarheidstelling van middelen voor de Rotterdameigen Complementaire Arbeidsafspraken (Rotterdamse leraren-cao), en het innovatiefonds. De Rotterdam- eigen Complementaire Arbeidsafspraken (Rotterdamse leraren-cao). De subsidie voor de beste leraren voor Rotterdam stelt leraren, lerarenteams en schoolleiders in het po, vo, mbo, hbo in staat om naast de landelijke maatregelen, zoals de CAO-vo ‘alle leraren bekwaam en bevoegd’, CAO po, het Nationaal Onderwijsakkoord en de registratie in het lerarenregister, in te zetten op verdere professionalisering, ontwikkeling en innovatie. Met name rondom de grootstedelijke en specifieke Rotterdamse thema’s. Afspraken over de Rotterdamse leraren- cao die uiterlijk in het najaar van 2015 door de Gemeente en schoolbesturen worden vastgelegd, worden vanaf 2016 in uitvoering gebracht. Innovatiefonds De gemeente Rotterdam richt een innovatiefonds in, waaruit innovatieve projecten, geïnitieerd door Rotterdamse leraren, lerarenteams of schoolleiders, ondersteund worden. De gemeente laat deze projecten (wetenschappelijk) begeleiden door kennisinstellingen gericht op permanente ontwikkeling en professionalisering van leraren, lerarenteams en schoolleiders. Omdat professionaliseren in teams een belangrijk effect heeft op het borgen van professionalisering binnen de schoolorganisatie, richten we ons hierbij nadrukkelijk op onderwijsteams, op ‘samen leren en innoveren’. Succesvolle initiatieven worden hierbij betrokken (leraren met lef, Passie op Zuid, LeerKRACHT, etc.) Beschikbaar budget & subsidieplafond: Totaal • Rotterdams-eigen Complementaire Arbeidsvoorwaarden (Rotterdamse leraren- cao). • Innovatiefonds
2016 €3.000.000,-
2017 €5.000.000,-
2018 €5.000.000,-
€2.500.000,-
€2.500.000,-
€2.500.000,-
€ 500.000,-
€ 500.000,-
€ 500.000,-
Middelen uit onderbestedingen bij het thema Kwaliteit en Schoolontwikkeling, kunnen aan het innovatiefonds worden toegevoegd. In 2015 worden na overleg met het onderwijsveld verdere kaders uitgewerkt voor de beschikbaarheidstelling van middelen die niet behoren tot het innovatiefonds.
28
Bijlage 1, Indicatoren Leren Loont! In Leren Loont! staan per themalijn indicatoren benoemd, en per sector algemene indicatoren. Ze zijn benoemd als graadmeter voor de effecten van Leren Loont! en hiermee een belangrijk sturingsinstrument. Ze vormen hiermee de basis om het goede gesprek te voeren over de voortgang van het programma, over de ontwikkeling die op schoolniveau wordt doorgemaakt, en ze dienen als aangrijpingspunt voor resultaatafspraken in het kader van de subsidieverlening. De indicatoren zijn nog niet vastgesteld dus gelden ze als conceptindicatoren. Vooralsnog wordt met de huidige set indicatoren gewerkt, en het streven is om de indicatoren proefondervindelijk te toetsen op realisme en zeggingskracht en dan vast te stellen en een norm aan te brengen. Op die manier kan in de komende jaren in gezamenlijkheid worden gestuurd op, en gerapporteerd over de voortgang van Leren Loont!. Om te komen tot vastgestelde indicatoren wordt een proces ingericht waarin de voorlopige aanvragen door het schoolbestuur in het kader van de subsidieaanvragen een eerste mijlpaal zijn. De schoolbesturen benoemen namelijk voor 1 april op de indicatoren (per themalijn en de sectorspecifieke) de stand van zaken binnen het bestuur, en waar mogelijk een doelstelling. Besturen en scholen kunnen indicatoren onderbouwd toevoegen of weglaten, met uitzondering van enkele verplichte indicatoren. In de maand maart werkt een gezamenlijk geformeerde werkgroep aan de verdere operationalisatie (en waar nodig aan de definiëring) van de conceptindicatoren. Deze groep kan schoolbesturen adviseren/ ondersteunen in het genereren van de data ten bate van de voorlopige aanvraag van 1 april. In de eerste helft van april wordt de door de schoolbesturen aangeleverde informatie op stedelijk niveau bij elkaar gebracht en door de werkgroep geanalyseerd. Op basis van deze analyse wordt bekeken of de conceptindicatoren voldoende zeggingskracht hebben over de effecten van het programma. Indien nodig of gewenst worden indicatoren aangescherpt, anders geoperationaliseerd, of vervangen. In ROF verband worden vervolgens de uitkomsten gepresenteerd en besproken. De uitkomsten zijn de basis voor de definitieve aanvragen waarin op individueel schoolbestuurlijk niveau afspraken worden gemaakt over de indicatoren in het kader van subsidieaanvraag, -verlening, en –verantwoording en over normering ervan. De opgedane ervaring na de definitieve aanvragen wordt gebruikt om in de zomer een voorstel voor definitieve indicatoren en de normering ervan te maken. Kort na de zomer worden dit vastgesteld. Wat hieruit duidelijk wordt is dat er bij de voorlopige aanvraag op 1 april wél geldt dat: • het schoolbestuur waar mogelijk de stand van zaken op alle relevante indicatoren voor het bestuur in kaart brengt, en; • het schoolbestuur dit waar mogelijk koppelt aan een ambitie maar duidelijk wordt ook dat: • de indicatoren nog in concept zijn, en; • er nog geen sprake is van een normering • er wellicht enkele indicatoren zijn waarvoor het lastig is op zeer korte termijn de benodigde informatie te verzamelen.
De conceptindicatoren per sector volgen op de volgende pagina’s
29
Bijlage 2, afspraken vve Inleiding In de beleidsregel Rotterdams Onderwijs Beleid 2015-2016 wordt in paragraaf 2 VVE gesteld dat schoolbesturen en instellingen voldoen aan de afspraken die zij met de gemeente Rotterdam hebben gemaakt over de volgende onderwerpen: • een analyse van de ouderpopulatie en ouderplan per locatie (een ouderbeleidsplan per locatie is een verplichte bijlage bij de subsidieaanvraag); • de wijze waarop inzicht wordt verkregen in de opbrengsten van de voorschoolse educatie en over de resultaten van de vroegschoolse educatie; • de verbetering van opbrengstgericht werken; • de inzet van een hbo-coach op vve-groepen in peuterspeelzalen; • de taalvaardigheid van de pedagogisch medewerkers op mbo- en hbo-niveau; • het standaarddocument voor de overdracht van voorschool naar basisschool; • het registreren en doorgeven van gegevens aan het gemeentelijk registratiesysteem; • de wijze waarop gemeente, schoolbesturen en instellingen gezamenlijk de uitvoering van de afspraken monitoren. De gemaakte afspraken over de hier genoemde onderwerpen zijn opgenomen in deze bijlage. Voor de onderwerpen Verbetering van opbrengstgericht werken en Inzet van een hbo-coach op vvegroepen in peuterspeelzalen heeft de gemeente Rotterdam convenanten afgesloten met schoolbesturen en instellingen. De standaardtekst over de gemaakte afspraken in deze convenanten wordt in deze bijlage integraal herhaald.
30
Afspraak 1: analyse ouderpopulatie en ouderplan per locatie. Het bestuurlijk overleg jong kind heeft met betrekking tot de ouderanalyse en de ouderbeleidsplannen voor de voor- en vroegschoolse educatie het volgende vastgesteld: • Met ingang van 1 augustus 2015 heeft elke locatie heeft een ouderbeleidsplan, waarin de volgende elementen in aparte hoofdstukken worden beschreven: o een analyse van de ouderpopulatie (hoofdstuk 2) o hoe en waarover de ouders vooraf worden geïnformeerd o hoe is de intakeprocedure o op welke manier wil men dat ouders participeren in de voor- en vroegschool van hun kind o op welke manier wil men dat ouders thuis meedoen aan vve o hoe worden de ouders geïnformeerd over de ontwikkeling van hun kind o in welke mate wordt rekening gehouden met de thuistaal •
Een jaarlijkse analyse van de ouderpopulatie van de locatie ligt ten grondslag aan het ouderbeleid. Verplichte elementen van de ouderanalyse zijn: o thuistaal o gezinssamenstelling o opleidingsniveau ouders/verzorgers o geboorteland/nationaliteit ouders/verzorgers o werken/niet werken ouders/verzorgers o inventarisatie ouder/kind activiteiten o inventarisatie behoeften ouders/verzorgers op het gebied van opvoedingsondersteuning/aanleren onderwijsondersteunend gedrag/invulling educatief partnerschap/ taalscholing
•
Hoofdstuk 2 van het ouderbeleidsplan bevat de ouderanalyse, waarin de verplichte elementen expliciet zijn beschreven. Tevens bevat dit hoofdstuk een onderbouwing van de consequenties van deze analyse voor aanpassingen in het ouderbeleidsplan Het ouderbeleidsplan wordt meegestuurd met de verantwoording van het schoolbestuur/de instelling en van de gesprekscyclus tussen gemeente en school/instelling.
•
31
Afspraak 2: de wijze waarop inzicht wordt verkregen in de opbrengsten van de voorschoolse educatie en over de resultaten van de vroegschoolse educatie. De volgende afspraken zijn in het bestuurlijk overleg jonge kind vastgesteld en opgenomen in het document: Kwalitatieve afspraken voor- en vroegschoolse educatie: Inzichten in opbrengsten voorschoolse educatie & Resultaatafspraken vroegschoolse educatie, Rotterdam, 2015-2017, Definitieve versie januari 2015. 1. Inhoudelijke en Resultaatafspraken De organisaties met voor- en vroegschoolse educatie en de gemeente Rotterdam komen overeen dat: • De afspraken gelden voor kinderen die een vve-programma volgen; • De afspraken (zowel het inzichtelijk maken van de opbrengst in de voorschool als de 2 resultaatafspraken in de vroegschool) zijn gebaseerd op de SLO -doelen; • Per 2015 wordt voldaan aan de eisen voor opbrengstgericht werken, zoals de Inspectie van het Onderwijs deze stelt (zie bijlage 1); • De SLO-doelen het uitgangspunt zijn bij het inzichtelijk maken van de resultaten; • In het aanbod voor vve-kinderen zichtbaar is dat dit opklimt in moeilijkheidsgraad en dat er gedifferentieerd wordt naar leeftijd en ontwikkelingsniveau; • In de uitvoering te zien is dat de pedagogisch medewerkers en leraren de activiteiten afstemmen op de verschillen in de ontwikkeling van de individuele kinderen. Er zijn minimaal zeven momenten (drie momenten in de voorschool en vier momenten in de vroegschool) in voor- en vroegschool waarop de ontwikkeling op drie van de vier ontwikkelingsdomeinen in beeld gebracht wordt (taal/geletterdheid, rekenen, en sociaalemotionele ontwikkeling); • De informatie uit het observatiesysteem gebruikt wordt om planmatig het aanbod en de zorg en begeleiding af te stemmen op de behoefte van de hele groep/ een kleine groep kinderen/individuele kinderen; • Op basis van informatie uit het observatiesysteem wordt geëvalueerd en bijgestuurd. De organisaties met voor- en/of vroegschoolse educatie en de gemeente: maken de volgende inhoudelijke afspraken met betrekking tot voorschoolse educatie: •
•
•
In 2015 worden de observatie-instrumenten zodanig ingericht dat het mogelijk is om inzicht te geven in de voortgang van de ontwikkeling van de kinderen per vve-groep/ locatie, op de domeinen sociaalemotioneel, taal/geletterdheid en rekenen, volgens de SLO-doelen; Alle vve-kinderen van 2-4 jaar die voorschoolse educatie volgen worden op ten minste drie momenten geobserveerd. Het aantal observatiemomenten komt overeen met de aanwijzingen van het observatie-instrument. Binnen drie maanden na binnenkomst op de voorschool wordt een nulmeting verricht, gebaseerd op de SLO-doelen (het eerste observatiemoment). Bij instroom na 3 jaar vervalt 1 observatiemoment; Met ingang van 2015 is per locatie op basis van de observatiegegevens volgens de SLO-doelen (zie bijlage 2) inzichtelijk wat de opbrengst is van de educatie van de vvekinderen op de domeinen sociaalemotioneel, taal/geletterdheid en rekenen. Als peildatum voor het genereren van deze gegevens geldt 1 oktober.
maken de volgende resultaatafspraken met betrekking tot vroegschoolse educatie: •
•
2
In 2015 worden de observatie-instrumenten zodanig ingericht dat het mogelijk is om managementinformatie te generen over de ontwikkeling van SLO-doelen per locatie en indien mogelijk op bestuursniveau; Alle vve-kinderen die vroegschoolse educatie volgen worden op ten minste vier momenten geobserveerd. Binnen drie maanden na binnenkomst op de vroegschool
Stichting leerplanontwikkeling
32
wordt een nulmeting verricht, gebaseerd op de SLO-doelen (het eerste observatiemoment); • In 2015 scoort 60% van de vve-kinderen die naar groep 3 gaan van de basisschool voldoende op de domeinen sociaalemotioneel, taal/geletterdheid en rekenen volgens de SLO-doelen (zie bijlage 2); Scholen die in 2015 nog geen observatiegegevens kunnen genereren formuleren hun doel op basis van de Cito-toetsen ‘Rekenen voor Kleuters’ en ‘Taal voor Kleuters’ E2. Minimaal 50 % van de vve-leerlingen scoort een III of hoger. Scholen mogen hun scores ook vertalen in vaardigheidsscores, waarbij het doel is dat 60% van de leerlingen een vaardigheidsscore haalt van 84 of hoger op ‘Rekenen voor Kleuters’ en 66 of hoger op ‘Taal voor Kleuters’. Voor 2016 wordt op basis van de evaluatie van de resultaten van 2015 een nieuwe ambitie geformuleerd die aansluit bij de gemiddelde groei van de leerlingen en de ambitie om zoveel mogelijk leerlingen de SLO-doelen te laten behalen. Ambities: •
• •
Zodra er SLO-doelen zijn geformuleerd voor het domein ‘motorische ontwikkeling’ wordt dit domein opgenomen in de afspraken over het inzicht geven in de opbrengsten en in de resultaatafspraken; Het veld heeft de ambitie op termijn de groep 0-2-jarigen te betrekken in de inspanningen en het opbrengstgericht werken in de vve; In 2016 wordt een verdiepingsslag gemaakt door middel van het maken van afspraken per instelling en per school, vallend onder de overkoepelende afspraken zoals deze zijn opgenomen in dit document.
Aanleveren informatie In 2015 worden de kindvolgsystemen door de organisaties met voor- en/of vroegschoolse educatie geoptimaliseerd om de brede ontwikkeling van het kind te volgen en het registreren van de ontwikkeling van het kind op de drie domeinen waarvoor SLO-doelen zijn geformuleerd. De organisaties met voor- en/of vroegschoolse educatie zorgen dat de output van de afspraken op pagina 2 en 3 beschikbaar zijn voor de gemeente Rotterdam zodat bekeken kan worden of de (resultaat)afspraken zijn behaald. Als peildatum wordt 1 oktober aangehouden, de eerste nulmeting is op 1 oktober 2015. De resultaatafspraken maken onderdeel uit van de gesprekscyclus tussen de instelling en de contactpersoon vanuit de gemeente. Op basis van deze gesprekscyclus worden de afspraken gemonitord, geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. 2. Organisatie A. De partijen leggen de overlegstructuur als volgt vast: • Bestuurlijk overleg jonge kind: o bestaat uit een vertegenwoordiger van elk van de partijen; o vergadert ten minste 5 keer per jaar; o wordt door de gemeente geïnitieerd, voorgezeten en genotuleerd; o heeft overleg over de voortgang van de vve, evalueert het gevoerde beleid, bereidt – indien nodig - aanpassing van beleid voor en maakt afspraken over de uitvoering van het beleid. B. De partijen leggen de afspraken over de informatieverzameling en –overdracht als volgt vast: • De organisaties met voorschoolse educatie leveren de inhoudelijke verantwoording over de afspraken uiterlijk 1 april aan. Organisaties met vroegschoolse educatie leveren de inhoudelijke verantwoording over de resultaatafspraken uiterlijk 1 december aan. Deze data zijn gelijk aan de verantwoordingsdata voor de integrale beschikkingen. 3. Inwerkingtreding en looptijd De afspraken gelden per 1 februari 2015 en worden uiterlijk 1 februari 2016 geëvalueerd en indien nodig bijgesteld.
33
Afspraak 3: de verbetering van opbrengstgericht werken. De gemeente Rotterdam heeft met schoolbesturen en instellingen het Convenant Versterken opbrengstgericht werken in de voorschoolse educatie afgesloten. In dit convenant zijn de volgende afspraken gemaakt. Partijen komen overeen het opbrengstgericht werken van de pedagogisch medewerkers te versterken door: - een gerichte cursus van goede kwaliteit voor de pedagogisch medewerkers in te kopen of te verzorgen. Indien uit een nulmeting of eerder gevolgde cursussen blijkt dat er op onderdelen bijscholing nodig is, kunnen instellingen op onderdelen cursussen inkopen; - de SLO-doelen als uitgangspunt te nemen bij het inzichtelijk brengen van de resultaten; - na de cursus het opbrengstgericht werken op de werkvloer te borgen; - het opbrengstgericht werken te borgen in kwaliteitskaders; - aan de eisen van opbrengst gericht werken te voldoen. In de loop van 2015 ziet de onderwijsinspectie hierop toe in het kader van het toezicht op de uitvoering van de bestuursafspraken; - het inzetten van de financiële middelen om de doelstellingen van dit convenant te behalen.
Paragraaf 1 Opbrengstgericht werken en de eisen van de onderwijsinspectie. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van de Voor- en Vroegschoolse Educatie (vve). Daartoe heeft de inspectie een toezichtkader ontwikkeld met zeven indicatoren voor 3 opbrengstgericht werken Differentiatie 1. In het aanbod (planningen) is zichtbaar dat het aanbod opklimt in moeilijkheidsgraad en dat er gedifferentieerd wordt naar leeftijd en ontwikkelingsniveau (C1.4). 2. Is in de uitvoering te zien dat de pedagogisch medewerkers en leraren de activiteiten afstemmen op de verschillen in de ontwikkeling van de individuele kinderen (C3.7). Planmatigheid 3. Zijn er minimaal drie momenten in de peuter- en kleuterperiode waarop de ontwikkeling op de vier ontwikkelingsdomeinen in beeld gebracht wordt (D1.1) (taal, rekenen, sociaal-emotionele en motorische ontwikkeling. 4. Wordt de informatie uit het observatiesysteem gebruikt om planmatig het aanbod en de zorg en begeleiding af te stemmen op de behoefte van de hele groep/ een kleine groep kinderen/individuele kinderen (D1.2). 5. En wordt dit geëvalueerd en worden uit deze evaluatie conclusies getrokken voor het vervolg (D1.3). Kwaliteitszorg 6. Wordt de kwaliteit van vve systematisch en ten minste één keer per jaar aantoonbaar geëvalueerd (E2). Evaluatie inhoudelijke kwaliteit vve 7. Worden de resultaten van de vve geëvalueerd als onderdeel van het eigen kwaliteitszorgsysteem (E3)4.
Paragraaf 2. Kwaliteitseisen voor de cursus Opbrengstgericht werken
3
De eisen van de onderwijsinspectie zijn terug te vinden in het toetsingskader VVE en in de werkinstructie toezichtkader voor- en vroegschoolse educatie op www.onderwijsinspectie.nl/onderwijs.
34
Instellingen zijn vrij om cursussen opbrengstgericht werken in te kopen. Om de kwaliteit te waarborgen dient de cursus de onderdelen onder paragraaf 1 te behandelen. Paragraaf 3. De termijnen waarbinnen het opbrengstgericht werken wordt versterkt. De houders van de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven die voorschoolse programma’s verzorgen met subsidie van de gemeente Rotterdam dragen er zorg voor dat zij gaan voldoen aan de punten benoemd in paragraaf 1. In de loop van 2015 ziet de onderwijsinspectie hierop toe in het kader van het toezicht op de uitvoering van de bestuursafspraken’. Dit realiseren peuterspeelzalen en kinderdagverblijven door: -
uit te gaan van de SLO-doelen; te werken volgens de Kwaliteitscirkel van Deming: Plan-Do-Check-Act; 5 gebruik te maken van een kindvolgsysteem ; de gegevens uit het kindvolgsysteem te vertalen naar individuele en groepsplannen; een sluitend kwaliteitssysteem6 te hanteren; middelen in te zetten om specifieke ondersteuning in te kopen. Daarnaast kunnen aanpassingen in of het aanschaffen van een observatiesysteem gefinancierd worden.
Paragraaf 4. De wijze waarop wordt voldaan aan het implementeren van opbrengstgericht werken De houders van de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven met groepen waarin voorschoolse programma’s worden uitgevoerd met subsidie van de gemeente Rotterdam zijn geheel vrij in de wijze waarop zij het resultaat zoals vermeld in paragraaf 1 en paragraaf 3 voor deze groepen zullen behalen. Instellingen die in opdracht van schoolbesturen de vve en Groep nul uitvoeren, dienen per samenwerkingsverband afspraken te maken. Paragraaf 5. Inzet van financiële middelen Het college van burgemeester en wethouders stelt voor de periode 2013 – 2015 de volgende bedragen beschikbaar voor het implementeren van opbrengstgericht werken in de voorschoolse educatie: 2014: € [bedrag] 2015: € [bedrag] De verdeling van de middelen zal als volgt plaatsvinden: vóór de ondertekening van het convenant geven instellingen aan hoeveel pedagogisch medewerkers zich scholen in het opbrengstgericht werken (inclusief eventuele investeringen in volgsystemen). Directie J&O zal het aantal pedagogisch medewerkers dat bijscholing behoeft als verdeelsleutel gebruiken. Na ondertekening volgt een verleningsbeschikking. De middelen worden, na ondertekening, in één keer verleend. Het aantal bij te scholen pedagogisch medewerkers bedraagt: [aantal]
De houders van de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven die subsidie hebben aangevraagd voor uitvoering van voorschoolse programma’s in 2014 geven in hun vve-verantwoording aan welke scholing / training voor opbrengstgericht werken zij gevolgd hebben en hoe zij de punten 1 t/m 7 vermeld in paragraaf 1 van dit convenant realiseren. In het hulpdocument van de verantwoording voor 2014 staan de onderdelen die deel uit maken van de verantwoording. De punten 1 t/m 7 behoren tot 5
Op de website www.vveschakelklassenzomerscholen.nl staat een publicatie over kindvolgsystemen voor de voorschoolse periode. 6 Sluitend kwaliteitssysteem: de kwaliteitsindicatoren (vve-coordinatie, kwaliteit van vve evalueren, vve-resultaten evalueren, verbetermaatregelen, borging) zijn beschreven en worden conform uitgevoerd. Zie ook toezichtkader en werkinstructie voor instellingen van de onderwijsinspectie (onderdeel E).
35
de inhoudelijke verantwoording. Instellingen geven in het inhoudelijk verslag aan hoe zij vorm geven aan opbrengstgericht werken. De vve-verantwoording over 2014 dienen instellingen uiterlijk per 1 april 2015 in. In het kader van de bestuursafspraken heeft de onderwijsinspectie als taak om in 2013 en in 2015 instellingen en gemeente te toetsen op de implementatie en uitvoering van de bestuursafspraken. Alle instellingen ontvangen een vragenlijst en op basis van de vragenlijst bezoekt de inspectie steekproefsgewijs een aantal instellingen. Paragraaf 6. Hardheidsclausule De hardheidsclausule, zoals opgenomen in de beleidsregel 2013 – 2014 en 2014 - 2015, is van toepassing op dit convenant. De gemeente en instellingen handelen conform dit convenant, tenzij dat voor één of meer belanghebbende(n) gevolgen zou kunnen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de in dit convenant bepaalde doelen. Hiervan wordt melding gemaakt aan het college van burgemeester en wethouders, de gemeenteraad en de convenantpartijen. Paragraaf 7. Slotbepalingen -
Partijen betrokken bij dit convenant zullen elkaar informeren over de voortgang van de uitvoering van dit convenant. Dit convenant kan alleen worden gewijzigd met goedkeuring van alle betrokken partijen.
36
Afspraak 4: de taalvaardigheid van de pedagogisch medewerkers op mbo- en hbo-niveau. Vanaf 1 januari 2015 voldoet per instelling minimaal 90% van de pedagogisch medewerkers op de vve-groep aan de landelijke eis voor taalvaardigheid: 3F voor gesprekken voeren, luisteren, spreken en leesvaardigheid en 2F voor schrijfvaardigheid en taalverzorging. Op de groep nul staan twee leidsters die beiden in het bezit zijn van een diploma zoals vermeld in de wet OKE. Per groep nul is minimaal één leidster in het bezit van een hbo-diploma zoals vermeld in de wet OKE of van het diploma Associate Degree Pedagogisch Educatief Medewerker van de Hogeschool Rotterdam5. De hbo’er voldoet aan het Rotterdamse competentieprofiel, dat in overleg met het veld wordt opgesteld, of voldoet aan de volgende taaleis: De hbo’er beheerst bij de start in groep nul de Nederlandse taal op hbo-niveau (4F) voor gesprekken voeren en luisteren, en 3F voor de vaardigheden spreken, lezen, schrijven en taalverzorging. Voor hbo’ers met een PABO-diploma wordt verondersteld dat de werkgever toeziet op niveaubehoud van taalvaardigheid op hbo-niveau.
37
Bijlage 3, Conceptparagraaf financiële verantwoording Leren Loont! Aan de hand van een model heeft de gemeente Rotterdam een verdeling (hierna: het verdeelmodel) gemaakt van de beschikbare middelen, voor het Rotterdamse onderwijsbeleid. Dit model laat een verdeling zien per schoolbestuur en per school. Deze bedragen zijn de basis voor de subsidieverlening. De aanvraag per schoolbestuur bevat een totaalbedrag, een begroting op schoolniveau en een beschrijving van de activiteiten (uitvoeringsplan) die het schoolbestuur wil gaan uitvoeren met hun scholen. De afzonderlijke schoolplannen per school zijn de verdere detaillering. In de aanvraag wordt aangegeven hoe de kosten in het kader van leren loont begroot worden. Bij de subsidieverlening door de gemeente, wordt er op basis van de aanvraag en de (per school beschikbare) schoolplannen een bedrag toegekend. Het bedrag is nooit hoger dan het bedrag dat in het verdeelmodel is genoemd. De verlening geschiedt voor een periode van 4 jaar, waarbij inhoudelijke financiële afspraken gemaakt worden per schooljaar (trances). Bij de verlening worden de artikelen uit de SVR2014 opgenomen die refereren aan een jaarlijkse afrekening. Dit om een eerste afrekening pas na vier jaar te voorkomen. De 4 jaar verlening (intentieverklaring) is onder voorbehoud van het beschikbare budget welke jaarlijks wordt vastgesteld door de gemeenteraad in de gemeente begroting. Na de verlening sturen de schoolbesturen met behulp van de P&C cyclus (PDCA) zowel qua inhoud als qua geld op de voortgang van de schoolplannen. Tussentijds vinden er voortgangsgesprekken plaats waarbij zowel wordt ingezoomd inhoudelijk als financieel. Bij de jaarlijkse vaststelling maken de schoolbesturen inzichtelijk op bestuursniveau hoe de realisatie van de beschikbare middelen is verlopen en welke resultaten zijn gehaald. Bij de vaststelling wordt aan de subsidie accountant een oordeel gevraagd over de besteding van de financiële middelen conform artikel 14 lid 2 b en lid 4 d SVR2014 en de daarbij behorende controleverklaring ten opzichte van de beschikking. Om schoolbesturen een zo laag mogelijke administratieve last te bezorgen, zou de accountantscontrole per kalenderjaar worden uitgevoerd, gelijktijdig met de jaarrekening. Dit houdt in dat de uitgaven in de periode 1-8-2015 tot 31-12-2015 (5/12e ) worden tussentijds verantwoordt en voorzien van een accountantsverklaring en daarna per kalenderjaar. De inhoudelijke verantwoording loopt per schooljaar. De periode 1-8-2015 tot en met 31-7-2016 wordt uiteindelijk rond 1 april 2017 definitief vastgesteld. Over het verantwoorde kalenderjaar 2016 wordt 7/12e meegenomen in de vaststelling van schooljaar 2015 – 2016.
38