Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
Inhoudsopgave 1. Inleiding
5
2. Voor- en vroegschoolse educatie
7
Samenvatting 7 Peuters 8 Voorzieningen 9 Kwaliteit en prestaties 10
3. Primair onderwijs
15
4. Voortgezet onderwijs
27
5. Middelbaar beroepsonderwijs
47
6. Jaarverslag Leerplicht
65
Samenvatting 15 Leerlingen 15 Prestaties 17 Scholen: omvang, kwaliteit en activiteiten 20 Personeel 23
Samenvatting 27 Leerlingen 27 Onderwijsresultaten 30 Kwaliteit 38 Personeel 42
Samenvatting 47 Onderwijsinstellingen, deelnemers en beroepsopleidingen 47 De kwaliteit van het beroepsonderwijs 56 Personeel 57 Opbrengsten 58
Leerlingen en verzuim Maatregelen en acties
65 67
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
-3
1. Inleiding De Staat van het Rotterdams Onderwijs 2015 geeft de actuele situatie weer van het onderwijs in Rotterdam. Begin 2015 is het Rotterdams Onderwijsbeleid Leren Loont! 2015 – 2018 vastgesteld. Rotterdam investeert de komende jaren extra in onderwijs, om zoveel mogelijk kinderen en jongeren in Rotterdam hun kansen te laten verzilveren. Het onderwijsveld en de gemeente hebben gezamenlijk afgesproken de onderwijsresultaten te verbeteren, het aantal schooluitvallers verder omlaag te brengen en te zorgen voor een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Het Rotterdamse onderwijsveld en de gemeente werken de komende jaren binnen Leren Loont! op vijf thema’s intensief samen: Een vliegende start; De beste leraren voor Rotterdam; Werken aan vakmanschap; Aansluiting onderwijs en jeugdhulp; Kwaliteit door schoolontwikkeling. De voorliggende Staat rapporteert over schooljaar 2014-2015 en daarmee over de eerste resultaten van het programma Leren Loont! die vooral zijn te beschouwen als een nulmeting van het programma. De komende jaren zal de rapportage over de resultaten van Leren Loont! zich verder ontwikkelen. De Staat van het Rotterdams Onderwijs 2015 loopt chronologisch, via de onderwijssectoren, de schoolloopbaan van een Rotterdamse leerling langs. In hoofdstuk 2 tot en met 5 staan per sector cijfers over leerlingen, prestaties, scholen en personeel vermeld. In De Staat wordt per sector over Leren Loont! indicatoren gerapporteerd. In hoofdstuk 6 is het jaarverslag Leerplicht opgenomen. Waar mogelijk zijn cijfers over de Children’s Zone en Rotterdam Zuid opgenomen en wordt Rotterdam vergeleken met de andere grote steden en met landelijke cijfers.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
-5
6
2. Voor- en vroegschoolse educatie Samenvatting • Daling percentage driejarige doelgroeppeuters dat voorschoolse voorziening bezoekt (ook lichte daling van driejarige doelgroepkinderen in de bevolking) • Aantal plekken in kinderopvang daalt wederom, door economische crisis • 200 extra vve-plekken gecreëerd in peuterspeelzalen • Stijging deelname peuters in groep nul • Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) ziet 96% procent van alle peuters voor toeleiding • Stabilisatie van aantal peuters op de wachtlijst • Volgende rapportage Inspectie van het Onderwijs in juli 2016 • Stedelijk beeld uitkomsten resultaatafspraken in Q3 2016 Rotterdam probeert onderwijsachterstanden bij jonge kinderen zoveel mogelijk te voorkomen en op te heffen door in voorschoolse voorzieningen (peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) voor- en vroegschoolse educatie (vve) aan te bieden.
Rotterdam 2014:
• • • • • • • • • •
370 voorschoolse voorzieningen (peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) Naar schatting1 58% van deze locaties biedt een vve-programma aan 89% van de driejarige Rotterdammers bezoekt een voorschoolse voorziening 56% van de driejarige Rotterdammers bezoekt een vve-locatie 83% van de driejarige doelgroepkinderen2 bezoekt een voorschoolse voorziening 68% van de driejarige doelgroepkinderen bezoekt een vve-locatie 71% van de tweejarige Rotterdammers bezoekt een voorschoolse voorziening 41% van de tweejarige Rotterdammers bezoekt een vve-locatie 63% van de tweejarige doelgroepkinderen bezoekt een voorschoolse voorziening 48% van de tweejarige doelgroepkinderen bezoekt een vve-locatie
Rotterdam heeft de ambitie in 2018 80% van de driejarige doelgroepkinderen te bereiken. In 2018 is er voor elke peuter een plek in de voorschoolse opvang3. Er wordt in Rotterdam onderscheid gemaakt tussen vve-groepen en groepen nul. Groep nul is een Rotterdams initiatief waarin de verantwoordelijkheid voor de vve bij de schoolbesturen is belegd, met als doel de doorgaande leerlijn, ouderbetrokkenheid en de zorgstructuur te versterken. Er staat een hbo’er op de groep om het opbrengstgericht werken te versterken. Per 1 augustus 2015 zijn er 227 groepen die voldoen aan de voorwaarden van groep nul. In totaal gaat het om ongeveer 3.600 peuters. Dat betekent dat ongeveer 30% van de driejarige Rotterdammers groep nul bezoekt. Deze kwaliteitsstandaard is aanvullend op de inspectie-eisen. De Inspectie van het Onderwijs heeft het gemeentelijk beleid met betrekking tot en de kwaliteit van voorschoolse voorzieningen in 2013 beoordeeld. Vanaf het derde kwartaal van 2015 beoordeelt de inspectie dit opnieuw.
1 In de Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2014 worden de cijfers onder andere gebaseerd op de 1-oktobertelling bij kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. De respons is 74%, bij instellingen met vve 100%. De cijfers in dit hoofdstuk uit deze bron zijn daardoor in sommige gevallen deels een schatting. Dit wordt eenmaal aangeduid. 2 In Rotterdam is er sprake van een doelgroepkind voor vve wanneer een kind verschenen is op consult (14 en 24 maanden) bij het CJG en de thuistaal van het kind niet de Nederlandse taal is OF beide ouders of de ouder die met de dagelijkse zorg is belast een opleidingsniveau heeft maximaal lbo/vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg. 3 Indicator 1 uit hoofdstuk Vliegende Start in Leren Loont!
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
-7
Peuters
Algemeen
Aantal peuters in de bevolking
2013
Waarvan doelgroeppeuter
2014
2013
2014
2 jaar 7.623 7.534 4.398 4.207 3 jaar 7.448 7.492 4.346 4.205 totaal 15.071 15.026 8.744 8.412 Tabel 1: Aantal (doelgroep)peuters in de Rotterdamse bevolking in 2014 (Bron: OBI Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2014)
Deelname aan voorschoolse voorzieningen zonder en met vve Indicator: Vergroten van het bereik. Het percentage driejarige Rotterdamse doelgroepkinderen dat een vve-programma volgt 2013 = 67%. Gestreefd wordt naar 100% bereik; in 2018 wordt 80% bereikt.
Onderstaande tabellen geven inzicht in de deelname van twee- en driejarige peuters aan voorschoolse voorzieningen. Er is een uitsplitsing gemaakt naar doelgroepbereik en naar bereik van vve-programma’s. De totale populatie van driejarige Rotterdammers steeg sinds 2010 met zo’n 200 per jaar, van 6.452 in 2009 naar 7.448 in 2013. In 2014 is de stijging voor het eerst in jaren minder hoog, zie tabel 1. Alle voorzieningen Voorzieningen met vve
2009 2010 2011 2012 98% 94% 94% 91% 63% 67% 63% 59%
2013 93% 56%
2014 89% 56%
Tabel 2: Percentage driejarigen in Rotterdam in alle voorschoolse voorzieningen en vve-locaties (Bron: OBI Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2014)
2012 2013 2014 Alle voorzieningen 67% 68% 68% Tabel 3: Percentage driejarige Rotterdamse doelgroepkinderen dat een vve-programma volgt (als percentage van de totale Rotterdamse populatie driejarige doelgroepkinderen) (Bron: OBI Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2014)
De deelname van driejarige kinderen aan de voorschoolse voorzieningen is hoog en schommelt rond 90%. Het percentage driejarige Rotterdamse doelgroepkinderen dat gebruik maakt van een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf (regulier en vve) is 83%. 82% daarvan volgt een vve-programma. Dat betekent dat 68% van de totale populatie driejarige doelgroepkinderen een vve-programma volgt, ofwel in de reguliere vve, ofwel in groep nul. Van de tweejarige Rotterdammers bezoekt 71% een voorschoolse voorziening en 63% van de tweejarige doelgroepkinderen bezoekt een voorschoolse voorziening. Het OBI publiceert begin 2016 de nieuwste percentages met betrekking tot bereik. Deelname aan groep nul In het kader van het Rotterdams Onderwijsbeleid 2011-2014, Beter Presteren, is groep nul in Rotterdam ontwikkeld en uitgerold. In groep nul wordt gewerkt met een vve-programma. Peuters komen 5 in plaats van 4 dagdelen naar deze groep. Groep nul wordt aangestuurd door de directeur van de basisschool waaraan groep nul gekoppeld is, om het opbrengstgericht werken en de doorgaande leerlijn te verbeteren. Het opbrengstgericht werken wordt verder versterkt door het plaatsen van een hbo’er als pedagogisch medewerker in de groep. De zorgstructuur van de basisschool loopt van groep nul tot en met groep acht en ouders worden intensief bij de ontwikkeling van hun kind betrokken. Op 1 oktober 2014 nemen 3.600 peuters deel aan groep nul, zie tabel 4.
8
Aantal kinderen in een groep nul
2013
2014
2015
2.350
3.000
3.600
Tabel 4: Schatting aantal kinderen in een groep nul (Bron: afdeling onderwijs, op basis van OBI Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2014)
Toeleiding Sinds september 2012 is het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) verantwoordelijk voor de toeleiding van peuters naar voorschoolse voorzieningen met een vve-programma (peuterspeelzaal, groep nul of kinderdagverblijf). Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) heeft een hoog opkomstpercentage: 0 – en 1-jarigen 2 – en 3-jarigen
2013 2014 98% 98% 96% 96%
Tabel 5: Opkomstpercentage 0- tot en met 3-jarigen (Jaarrapportage CJG)
De toeleiding naar de voorschoolse educatie binnen het CJG wordt ondersteund door de inzet van 22 peuterconsulenten op de verschillende locaties van het CJG in Rotterdam. Een arts van het CJG voert sinds 1 januari 2015 de doelgroep- indicatie uit in het 14- en 24 maandenconsult. De ouder/ verzorger van een doelgroeppeuter wordt na indicering doorverwezen naar een peuterconsulent. De peuterconsulent informeert, motiveert en geeft de ouder/ verzorger het dringende advies het kind op een vve-locatie te plaatsen. Indien gewenst assisteert de peuterconsulent de ouder/ verzorger bij inschrijving. Het CJG is verantwoordelijk voor de toeleiding. De teamleider peuterconsulent stuurt op dit proces. Wachtlijsten OBI heeft onderzoek gedaan naar de wachtlijsten in Rotterdam met peilmoment oktober 2014. Op dat moment hebben 135 van de 169 peuterspeelzalen met vve (80%) een wachtlijst voor twee- en/of driejarigen. Het gaat in totaal om 1.086 kinderen. Van deze 1.086 kinderen staan er 449 op een wachtlijst voor een groep nul (waarvan 106 driejarigen) en 528 voor het reguliere vve-programma (waarvan 114 driejarigen). Kinderdagverblijven met vve hebben op peilmoment oktober 2014 geen wachtlijsten.
Rotterdam Centrum 6 Delfshaven 16 Overschie 2 Noord 7 Hillegersberg-Schiebroek 5 Kralingen-Crooswijk 9 Feijenoord 31 IJsselmonde 17 Prins Alexander 11 Charlois 19 Hoogvliet 11 Hoek van Holland 1 135 Tabel 6: Gebiedsdelen met aantal locaties met een wachtlijst (Bron: OBI Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2014)
Voorzieningen Zoals blijkt uit tabel 7 daalt het laatste jaar het aantal voor- en vroegschoolse locaties. Het aantal peuterspeelzaallocaties met vve is redelijk stabiel; het aantal kinderdagverblijven met vve daalt. In 2014 is 89% van de peuterspeelzalen een vve-peuterspeelzaal (inclusief groep nul). Het aantal kinderdagverblijven daalt in 2014 opnieuw.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
-9
Ook het percentage kinderdagverblijven dat vve aanbiedt daalt. Bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag, gecombineerd met strikte subsidievoorwaarden, zijn de belangrijkste veroorzakers van deze daling. In 2011 is de gemeente gestart met 30 groepen nul. Sinds het begin van het schooljaar 2015-2016 zijn er in Rotterdam 227 groepen nul. De spreiding over de stad van de voorschoolse voorzieningen met een vve-programma is goed. Alleen in Pernis is geen vve aanwezig. Groepen nul bevinden zich vooral in wijken met een sociale index op taal lager dan 6,0. Locaties Aantal locaties Aantal vve-locaties Aantal reguliere locaties Aantal peuterspeelzalen Aantal vve-locaties Aantal reguliere locaties Aantal kinderdagverblijven Aantal vve-locaties Aantal reguliere locaties
2010 2011 2012 2013 2014 388 73% 27% 203 92% 8% 185 52% 48%
400 67% 33% 193 92% 8% 207 43% 57%
388 65% 35% 196 91% 9% 192 39% 61%
374 59% 41% 192 91% 9% 182 26% 74%
370 58% 42% 190 89% 11% 180 25% 75%
Tabel 7: Aantal vve-locaties (Bron: OBI Feitenkaart VVE-monitor Rotterdam 2014)
Aantal groepen nul
2013 2014 2015 157 194 227
Tabel 8: Aantal groepen nul (Bron 2015: afdeling Onderwijs)
Kwaliteit en prestaties Indicator: Voldaan wordt aan de kwaliteitsindicatoren van de Inspectie van het Onderwijs.
De inspectie van het Onderwijs spreekt zich in haar rapport ‘De kwaliteit van vve in de gemeente Rotterdam in 2013’ uit over de kwaliteit van vve. De conclusies van dit rapport zijn gebaseerd op gegevens uit 2013. De inspectie zal Q4 2015 / Q1 2016 Rotterdam opnieuw bezoeken en in juli 2016 een nieuw rapport uitbrengen. Rotterdam heeft als ambitie dat de voor- en vroegschoolse educatie in Rotterdam voldoet aan de kwaliteitsindicatoren van de Inspectie van het Onderwijs 4. De Inspectie was in haar rapport kritisch over de vve in Rotterdam. Rotterdam deed het niet goed in vergelijking met de overige G4 en G375. Belangrijkste kritiekpunten zijn dat: 1. De gemeente nog geen afspraken heeft gemaakt met instellingen en schoolbesturen van de voor- en vroegschool; 2. Het monitoren (en daarmee indien nodig ook het borgen en verbeteren) van de kwaliteit op alle locaties nog niet op orde is; 3. Ouderbetrokkenheid nog onvoldoende op maat wordt ingevuld; 4. De overdracht van de voorschool naar de vroegschool niet altijd expliciet plaatsvindt; 5. De gemeente de kwaliteit van de vve onvoldoende monitort en te weinig de afspraken met het veld evalueert en verbetert; 6. De Inspectie is gematigd positief over de invoering van groep nul. Daarmee worden bijvoorbeeld de doorgaande leerlijn en de zorgstructuur versterkt. Wel is het zaak de beoogde kwaliteitsslag beter te borgen. Rotterdam heeft onder andere naar aanleiding van het vorige rapport veel verbetermaatregelen getroffen. Zo is inmiddels het document ‘Kwalitatieve afspraken voor- en vroegschoolse educatie: Inzichten in opbrengsten voorschoolse educatie en resultaatafspraken vroegschoolse educatie’ opgeleverd waarin de gemeente (resultaat-)afspraken heeft gemaakt met schoolbesturen, organisaties voor kinderopvang en peuterspeelzalen. Voor de voorschool betreft het hier afspraken over observatiemomenten en het aanleveren van de gegevens op basis van de SLO-doelen. Voor de vroegschool wordt dit aangevuld met de afspraak dat 60% van de peuters op de vve bij overgang naar groep 3 voldoende scoort op drie geselecteerde domeinen volgens de SLO-doelen. 4 Indicator 3 uit hoofdstuk Vliegende Start in Leren Loont! 5 Zie ook ‘Tussenrapportage vve in de G37. Monitor kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie in de 37 grote steden in 2013 en 2014’, Inspectie van het Onderwijs
10
Ouderbetrokkenheid Ouderbetrokkenheid moet voldoen aan een aantal voorwaarden uit het toezichtkader van de onderwijsinspectie. Het is een subsidievoorwaarde om op basis van deze eisen een analyse van de ouderpopulatie te maken. Op basis van deze analyse schrijven de instellingen vervolgens een plan. 80% van de instellingen heeft een analyse opgesteld en op basis hiervan een ouderbeleidsplan geformuleerd. Aandachtspunten hierin zijn het verband tussen analyse en plan en het weergeven van de minder sterke punten. 10% heeft wel een ouderbeleidsplan ingediend, maar geen onderliggende analyse. Dit wordt in een gesprek tussen J&O en de instellingen besproken, met als insteek dat de instellingen volgend jaar een complete set kunnen aanleveren. 10% heeft zowel geen analyse als een ouderbeleidsplan ingediend. Zij hebben uitstel aangevraagd of toegezegd deze stukken alsnog aan te leveren. In de ingediende plannen komen 586 van de 595 groepen aan bod. De kwaliteit van de plannen is behoorlijk hoog. Plannen blijken meestal goed doordacht, en hoewel ze over het algemeen zijn opgesteld door de uitvoerende instelling, zijn ze vaak mede ondertekend door de school en sluiten ze zoveel mogelijk aan bij het beleid van de basisschool. Wel blijkt het nog moeilijk om plannen locatiespecifiek te maken en in te richten op basis van de gesignaleerde behoeften van ouders. Ook wordt bijna nergens melding gemaakt van knelpunten of zaken die moeizaam verlopen, terwijl het toch niet zo kan zijn dat altijd álle ouders even goed bereikt worden. Het benoemen hiervan zou de volgende stap in de groei naar kwalitatief goed ouderbeleid kunnen zijn en onderwerp van gesprek tussen gemeente en de vve-instellingen. Toezicht en handhaving Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang. Afdeling Toezicht en Handhaving inspecteert jaarlijks de kinderopvanginstellingen, waar in dit verband de kinderopvang de volgende voorzieningen omvat: kinderdagverblijven (kdv), buitenschoolse opvang (bso), gastouderbureau’s (gob), peuterspeelzalen (psz) en voorziening gastouders (vgo).
Percentage aanvragen tijdig afgehandeld 2014 Percentage locaties kdv, bso, gob en psz jaarlijks regulier geïnspecteerd 2014 Percentage locaties waar handhavingstraject is ingezet na de constatering van tekortkomingen 2014
99,8% 97,6%6 99,2%
Tabel 9: Bron: jaarverslag toezicht en handhaving 2014
SMI en kinderopvang Plus Gemeente Rotterdam ondersteunt ouders en/of kinderen met problemen in de (voor)schoolse periode met Kinderopvang Plus en/of Sociaal Medische Indicatie (SMI). Kinderopvang Plus is gericht op kinderen met problemen. Deze kinderen kunnen om allerlei redenen niet goed functioneren in de gewone kinderopvang. Er wordt gewerkt in kleinere groepen met een vaste pedagogisch medewerker op hbo-niveau. In 2015 is het aantal locaties Plusopvang gestegen naar 15 verspreid over de stad met in totaal 162 kindplaatsen: 36 plekken voor de leeftijdsgroep 4 – 13 jaar (bso) en de rest hele dagopvang ) voor 0 – 4 jaar. SMI is gericht op de ouder(s). Het betreft een regeling waarbij ouders die zelf problemen hebben, aanspraak kunnen maken op een vergoeding van de kinderopvangkosten. In 2015 zijn (schatting 10/11/2015) 260 aanvragen voor SMI ingediend waarvan ruim 200 zijn toegekend. Vaak gaan SMI en Kinderopvang Plus samen. De indicatie voor SMI en/of de toeleiding naar de Plusopvang verloopt via de GGD. In toenemende mate wordt hierbij samen gewerkt en/of afstemming gezocht met het wijkteam. Opbrengstgericht werken
Indicator: Verbetering van resultaten van doelgroepkinderen in groep 1 en in groep 3, zowel in reguliere vve als in groep nul.
In het kader van de bestuursafspraken tussen het Rijk en de G4/G33 voor de periode 2012-2015 heeft de gemeente Rotterdam afspraken gemaakt met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gericht op de verbetering van de kwaliteit van de voorschoolse educatie. Het versterken van het opbrengstgericht werken van 6 De cijfers zijn aangeleverd vanuit een automatisch gegenereerd bestand. Van de 552 locaties die jaarlijks regulier geïnspecteerd zouden moeten worden zijn er volgens dat bestand 539 geïnspecteerd, 13 locaties zouden niet regulier geïnspecteerd zijn. In werkelijkheid zijn van de 552 locaties 551 locaties wel regulier geïnspecteerd.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 11
de pedagogisch medewerkers is daarvan een belangrijk onderdeel. In de Wet OKE is vastgesteld dat pedagogisch medewerkers in peuterspeelzalen en kinderopvang een diploma op mbo-3 niveau moeten hebben en dat uitsluitend Nederlands in de groep mag worden gesproken. Uit eerder onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat binnen de vve-organisaties de opbrengsten van de vve beter zichtbaar moeten worden. Veel instellingen scoorden een ‘1’ op het onderdeel ‘inzicht in resultaten’. Om dit te verbeteren, is opbrengstgericht werken een belangrijk onderdeel van de bestuursafspraken. Opbrengstgericht werken met jonge kinderen is kinderen doelgericht begeleiden en stimuleren op een manier die ervoor zorgt dat ze zich optimaal kunnen ontwikkelen. Daarbij hoort dat de ontwikkeling systematisch wordt gevolgd en dat deze gegevens de basis vormen voor het aanbod. Pedagogisch medewerkers die goed opbrengstgericht werken, zijn in staat om te werken met groepsplannen, het gebruik van observatiegegevens en differentiëren van het aanbod, waarbij spel de basis van de ontwikkeling en het leren is. In 2014 hebben alle instellingen en de gemeente een convenant ondertekend om het opbrengstgericht werken te versterken. Ongeveer 1.200 pedagogisch medewerkers zijn bijgeschoold in het opbrengstgericht werken in Rotterdam. Daarnaast zijn met alle voor- en vroegschoolse instellingen resultaatafspraken gemaakt. De instellingen rapporteren hier uiterlijk 1 april 2016 over in de verantwoording van de subsidie voor 2015. Een stedelijk beeld wordt in Q3 2016 gepresenteerd. De kwaliteit van de pedagogisch medewerker is een belangrijk onderdeel van de groep nul. Anders dan bij de reguliere vve-groepen staat er op alle vijf dagdelen minimaal één hbo-er voor de groep. Uit onderzoek van Sardes en de onderwijsraad [1] blijkt dat combinatie van een mbo-opgeleide pedagogisch medewerker en een hbo-opgeleide pedagogisch medewerker (vaak een leerkracht) op de groep meerwaarde heeft voor de begeleiding van de peuters. Beide medewerkers op de groep kunnen in de praktijk meer leren van elkaars specifieke kennis om die vervolgens zelf toe te passen. Het aantal pedagogisch medewerkers (in fte’s) met een hbo-niveau bedraagt op 1 september 2015 135,1 fte. Deze fte worden ingezet verspreid over 421 vve-groepen7.
7 Bron: afdeling onderwijs
12
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 13
14
3. Primair onderwijs Samenvatting • Meer schoolwisselingen in Rotterdam dan elders, in Children’s Zone 1 op de 10. • Centrale eindtoets (Cito) gemiddelde cijfer hoger in 2015 dan in 2014 (voorlopige cijfers 2015) • Daling aantal zwakke en zeer zwakke scholen • Aandeel tl/havo tot en met vwo advies gestegen • In de Children’s Zone verhoudingsgewijs veel jongeren met een laag schooladvies tevens meer afstroom naar lagere onderwijsniveaus gedurende de VO-schoolloopbaan in de Children’s Zone dan in Rotterdam als geheel.
Leerlingen Aantallen Het leerlingaantal in het primair onderwijs in Rotterdam schommelt de afgelopen jaren tussen afgerond 50.500 en 50.750 leerlingen. In de focuswijken op Zuid zien we een gestage stijging van het leerlingaantal. Landelijk gezien daalt het aantal basisschoolleerlingen (jaarlijks) fors. Op het niveau van de G4 blijft het aantal leerlingen in het basisonderwijs jaarlijks stijgen.
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Nederland 1.547.839 1.534.935 1.517.481 1.498.095 1.476.517 1.457.343 G4 177.653 179.772 181.462 183.347 185.324 187.149 Rotterdam 50.495 50.701 50.476 50.738 50.485 50.749 Rotterdam Zuid 17.105 17.639 17.077 17.286 17.163 17.127 7 Focuswijken niet bekend niet bekend 7.044 7.436 7.487 7.605 Tabel 10: leerlingen in het basisonderwijs, op peildatum 1 oktober. Bron: DUO Open Onderwijsdata. N.B. Rotterdam zuid = gebieden Feijenoord, Charlois en IJsselmonde. De 7 focuswijken zijn: Afrikaanderwijk, Bloemhof, Hillesluis, Carnisse, Feijenoord, Oud Charlois en Tarwewijk
In de rijksbekostiging van basisscholen wordt aan leerlingen met laag opgeleide ouders een extra gewicht meegegeven. De school kan op basis daarvan over meer middelen beschikken om bijvoorbeeld klassen kleiner te maken of meer leerkrachten aan te stellen. Leerlingen met een extra gewicht van 0,3 hebben ouders die maximaal praktijkonderwijs hebben gevolgd of die vmbo-basis- of kader beroepsgericht zijn opgeleid. Leerlingen met een extra gewicht van 1,2 hebben tenminste één ouder die maximaal basisonderwijs heeft gevolgd, en een andere ouder die maximaal praktijkonderwijs of vmbo basis- kaderberoepsgericht heeft gevolgd. Wat betreft de verdeling van leerlingen met een extra gewicht in het basisonderwijs onderscheiden de G4 en Rotterdam zich van Nederland als geheel. De percentages leerlingen met een gewicht liggen hoger, met name in Rotterdam en dan vooral op Zuid. De verhouding tussen de verschillende groepen verschuift geleidelijk. Het aandeel kinderen zonder extra gewicht blijft gestaag toenemen, ook in Rotterdam en in Rotterdam Zuid.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 15
Figuur 1: Verdeling van leerlingen met een extra gewicht in het basisonderwijs (Bron: DUO)
Schoolwisselingen Onderstaande figuur geeft weer welk aandeel van leerlingen in het primair onderwijs gedurende het betreffende schooljaar op dezelfde school blijft. In Rotterdam ligt het percentage leerlingen lager dan dat in de G4 en in Nederland totaal. In 2013-2014 is het verschil met de G4 en Nederland totaal voor zowel Rotterdam totaal als op Zuid in de Children’s Zone groter geworden. Ongeveer 1 op de 10 leerlingen wisselt in dat schooljaar van school.
Figuur 2: schoolwisselingen: percentage leerlingen dat op school blijft. Bron DUO bewerking De loosmonitoring
16
Prestaties Cito-eindtoets Van de 187 basisscholen gebruikt een overgrote meerderheid de Cito-eindtoets als onafhankelijke afsluitende toets voor het basisonderwijs. Mede op basis van deze toets worden leerlingen geadviseerd over geschikt voortgezet onderwijs. De tabel geeft de trend weer van de Cito-eindtoets vanaf 2010 tot nu. In 2015 is de verplichte eindtoets ingevoerd. De cijfers over 2015 hebben betrekking op de Centrale Eindtoets. Deze toets is te beschouwen als opvolger van de Cito-eindtoets. In 2015 komt het voorlopige stedelijk gemiddelde op de Centrale Eindtoets uit op 533,5. Ook het gemiddelde van de G4 is gestegen. Het voorlopig landelijk gemiddelde is gedaald. De Centrale Eindtoets is in 2015 voor het eerst op een later moment in het schooljaar afgenomen in vergelijk met voorgaande jaren. In de trend is 2013 een bijzonder jaar, omdat de Cito-scores t.o.v 2012 dalen. Deze daling kan voor een deel worden verklaard door de invoering van de schriftelijke niveau toets. Een versie van de Cito toets die speciaal is aangepast aan kinderen die het maken van een toets moeilijk vinden. Hoewel Cito stelt dat de niveau toets op dezelfde schaal wordt uitgedrukt kan de invoering van deze toets toch effect hebben op de gemiddelde score. Bijvoorbeeld omdat er een groep relatief zwakke leerlingen aan de toets is gaan deelnemen die daarvoor niet deelnam. Aangenomen is dat latere afname leidt tot een hogere score, omdat leerlingen meer onderwijstijd genoten hebben voor afname. Het verschil van het Rotterdams gemiddelde op de Cito-eindtoets met de landelijke scores wordt gestaag kleiner.
2010 2011 2012 2013 2014 2015
Rotterdam Voorlopig 531,7 532,5 533,2 532 532,4 533,5 Definitief 531,2 531,9 532,5 531,8 532,2 Nederland Voorlopig 535,8 535,9 536 535,1 535 535,3 Definitief 535,4 535,5 535,5 535 534,8 Verschil Rotterdam t.o.v. landelijk (op basis van voorlopige cijfers) 4,1 3,4 2,8 3,1 2,6 1.8 Verschil Rotterdam t.o.v. landelijk (op basis van definitieve cijfers) 4.2 3.6 3 3.2 2,6 . G4 Voorlopig 533.6 534.3 534.7 533.5 533.8 534,3 Definitief 533.0 533.7 533,8 533.3 533,6 Tabel 11: Gemiddelde Cito Eindtoetsscore Rotterdam, 2015 betreft de uitkomst van de Centrale eindtoets, G4 en NL (Bron: Cito)
Figuur 3: Verschil Cito Eindtoetsscore met landelijke score (Bron: Cito, bewerking J&O)
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 17
Schooladviezen
Indicator: De schooladviezen benaderen het landelijke gemiddelde
Aan het eind van het basisonderwijs ontvangen leerlingen op basis van de toetsen uit het leerlingvolgsysteem, de eigen beoordeling van de leerkracht en de cito-eindtoets een schooladvies voor het voortgezet onderwijs. Onderstaande tabel laat zien welke adviezen leerlingen ontvangen hebben. In de kolom BK, KT, TH en de kolom HV staan gemengde adviezen vermeld van respectievelijk vmbo Basis/Kader VMBO kader/TL TL/HAVO en HAVO/ VWO. Tussen 2009-2010 en 2012-2013 vindt afname plaats van deze gemengde adviezen. Het aandeel enkelvoudige adviezen VMBO BB, KB TL, HAVO en VWO neemt tussen genoemde schooljaren toe. De stijging is voor HAVO en VWO het grootst. Een op de 5 jongeren in Rotterdam krijgt een VMBO TL advies. Het aandeel jongeren met een advies van TL/HAVO tot en met VWO ligt in 2009-2010 op 40 procent en in 2012-2013 op 42 procent. In de Children’s Zone zijn verhoudingsgewijs meer kinderen met een laag advies. Het aandeel TL/HAvO tot en met VWO ligt daar in 2012-1013 op 27 procent. vso pro bb bk kb kt tl
th h
hv v
2012 Nederland 2013 G4 Rotterdam Children Zone
0,24% 2,13% 8,39% 3,09% 10,38% 2,13% 20,66% 6,20% 18,91% 7,32% 17,61% 0,21% 3,30% 9,99% 2,94% 10,68% 0,71% 17,62% 6,86% 16,12% 8,87% 18,61% 0,26% 3,62% 12,24% 2,52% 11,25% 0,94% 21,33% 4,96% 17,24% 5,49% 15,48% 0,11% 6,38% 18,05% 3,03% 13,41% 1,84% 23,46% 3,03% 13,73% 1,95% 8,32%
2012 Nederland 2013 G4 Rotterdam Children Zone
0,25% 1,91% 6,92% 3,36% 7,93% 2,98% 17,62% 8,60% 14,53% 11,27% 14,80% 0,13% 2,61% 9,15% 3,55% 9,40% 1,40% 16,39% 7,43% 12,92% 10,34% 15,23% 0,08% 2,99% 10,58% 4,88% 9,73% 2,45% 20,10% 7,85% 12,34% 8,67% 10,83% 0,10% 4,19% 14,21% 6,03% 8,49% 2,76% 21,47% 6,54% 9,10% 7,16% 5,93%
Tabel 12: schooladviezen
Indicator: De doorgaande leerlijn tussen de verschillende onderwijssectoren verbetert. Het aantal leerlingen dat in jaar 3 van het vo nog op het door de basisschool geadviseerde niveau zit of hoger.
Onderstaande tabel geeft weer in welke mate leerlingen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs nog volgens hun advies van de basisschool zijn geplaatst in het VO. Een kwart van de leerlingen volgt na 3 jaar een lagere onderwijsvorm dan het oorspronkelijke advies. Bijna 8 procent is opgestroomd naar een hogere onderwijsvorm. In Rotterdam Zuid (alsmede in de Children’s Zone ) ligt de afstroom hoger (35%) en is de opstroom lager. In de G4 en op landelijk niveau ligt de afstroom lager en de opstroom hoger.
7 Focus- Rotterdam Overig Rotterdam Vier grote Nederland wijken Zuid Rotterdam steden n % n % n % n % n % n %
Vo-niveau naar advies vo Geen advies bepaald 109 11,7% 270 12,1% 405 9,1% 675 10,1% 2.747 12,1% 24.509 11,7% Lager dan advies 288 35,1% 672 34,3% 820 20,4% 1.492 24,9% 4.250 21,2% 40.319 21,7% Gelijk aan advies 479 58,3% 1.161 59,3% 2.873 71,4% 4.034 67,5% 14.105 70,5% 129.605 69,8% Hoger dan advies 54 6,6% 124 6,3% 330 8,2% 454 7,6% 1.646 8,2% 15.791 8,5% Tabel 13: Leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs in 2014/2015, naar basisschooladvies voor vervolgonderwijs naar woongebied (CBS, bewerking RISBO/OBI)
18
Tussentijdse prestaties taal en rekenen
Indicator: De onderwijsresultaten op het gebied van taal en rekenen benaderen het landelijke gemiddelde.
Vrijwel alle basisscholen gebruiken voor het tussentijds toetsen van hun leerlingen naast methodegebonden toetsen de toetsen van het Cito-leerlingvolgsysteem. Twee keer per jaar worden de vorderingen per kind vastgelegd op diverse reken- en taalvaardigheden. Per toets wordt de gemiddelde vaardigheidsscore van het kind en de groep uitgerekend om te bepalen hoe het onderwijs aan de leerlingen verder vormgegeven moet worden. Deze vaardigheidsscore wordt ook op het niveau van de school berekend. De Inspectie van het Onderwijs hanteert per toets een minimumnorm om de vorderingen per school te bepalen. Op basis van de vaardigheidsscores per school is de gemiddelde score van de stad berekend. Deze figuur toont de Rotterdamse resultaten van de laatste vijf jaar, afgezet tegen de norm die de inspectie als ondergrens hanteert.
Figuur 4: Resultaten tussentoetsen Cito LOVS (Bron: CED-groep, toetsservices, N= 45 tot 65)
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 19
Toets Inspectie norm 2014 DMT E3 33 R&W E4 56 Begrijpend lezen M6 26 R&W E6 84
Landelijk gemiddelde 2009-2010 36,1 57,56 31,68 87,95
Tabel 14: Inspectienorm en landelijk gemiddelde Cito LOVS
De gemiddelde scores voor Rotterdam liggen voor de meeste vakken sinds 2011-2012 boven de inspectienorm. Zowel voor taal als voor rekenen wordt in 2012-2013 in de onderbouw boven het landelijk gemiddelde van 20092010 gescoord. Voor taal in groep 6 geldt dat nog niet. De stedelijke score op technisch lezen in groep 3 is in 2014 licht gedaald ten opzichte van 2013. De overige scores zijn wel gestegen ten opzichte van vorig jaar. Begrijpend lezen in groep 6 blijft met name een punt van aandacht.
Scholen: omvang, kwaliteit en activiteiten Omvang Het totaal aantal basisscholen ligt in 2014 op 179. De telling betreft het aantal scholen dat de viercijferige BRIN-code hanteert. In de praktijk hebben scholen soms meerdere (dis)locaties waarvan enkelen nagenoeg als zelfstandige school functioneren, met eigen beleid en soms ook met een andere schoolpopulatie dan de hoofdlocatie. Scholen waarvoor dit geldt tellen mee in de categorieën met de hogere leerlingaantallen. De opheffingsnorm voor scholen in Rotterdam ligt ook in 2014 op 182. Het aandeel scholen dat minder dan 200 leerlingen heeft is met 11 scholen geslonken ten opzichte van 2013. Een deel van hen valt feitelijk onder de geldende opheffingsnorm. aantal leerlingen < 50 50-99 100-199 200-299 300-399 400-499 > 500 Totaal
2010 2011
2012
2013
2014
2 2 2 3 0 8 8 7 6 5 53 60 63 60 53 64 61 58 59 60 26 27 27 29 30 17 15 13 15 14 14 15 18 15 17 184 188 188 187 179
Tabel 15: Omvang basisscholen (Bron: G4-net, bewerking J&O)
Onderwijshuisvesting In het Rotterdamse primair onderwijs zijn 102 zogenoemde aandachtspanden benoemd. Hiervan staan er 55 op de zuid-oever. Aandachtspanden zijn panden van onvoldoende kwaliteit en komen in aanmerking voor een vervangingsinvestering. De aanpak van de aandachtpanden is uitgewerkt in het integraal huisvestingsplan 2015-2019 Kwaliteit
Indicator: Het aantal zwakke en zeer zwakke scholen en het aantal risicovolle scholen daalt.
De Inspectie van het Onderwijs oordeelt over de kwaliteit van het basisonderwijs. Ze hanteert hierbij een toetsingskader waarbinnen de opbrengsten van de school een belangrijke rol spelen. Er worden zeer zwakke, zwakke scholen en scholen met een basistoezicht onderscheiden. In deze rapportage wordt de actuele situatie van één september 2015 gemeld zoals deze bij de Inspectie bekend staat. Het aandeel zwakke basisscholen is in 2015 afgenomen tot 4,4 procent en ligt hiermee weer nagenoeg op het niveau van 2013. In totaal gaat het om negen scholen. In de G4 totaal zijn 13 scholen zwak (waarvan 9 dus in Rotterdam). Het aantal zeer zwakke scholen ligt op één. Dit is minder dan vorig jaar. In de overige steden van de G4 zijn geen zeer zwakke scholen meer. Landelijk gezien ligt het aantal op 14 (waarvan 1 dus in Rotterdam).
20
Figuur 5: Percentage zwakke basisscholen (locaties) (Bron: Inspectie van het Onderwijs)
Figuur 6: Percentage zeer zwakke basisscholen (locaties) (Bron: Inspectie van het Onderwijs)
Indicator: Scholen voldoen aan de indicator van de inspectie op het gebied van professioneel handelen.
Rotterdamse scholen hebben in het kader van de subsidieverlening allen, vaak net op hun eigen manier, gerapporteerd over deze inspectie indicator. Als we kijken naar de zes grootste schoolbesturen in het basisonderwijs streven ze alle naar het inspectie oordeel voldoende (3) of hoger. Uit de realisatiecijfers blijkt dat vrijwel alle scholen op deze indicator als voldoende zijn beoordeeld. Drie basisscholen krijgen het inspectie oordeel onvoldoende (2)
Indicator: Scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van kwaliteitszorg.
Rotterdamse scholen hebben in het kader van de subsidie verlening allen, vaak net op hun eigen manier, gerapporteerd over deze inspectie indicator. Als we kijken naar de zes grootste schoolbesturen in het basisonderwijs streven ze alle naar het inspectie oordeel voldoende (3) of hoger. Uit de realisatiecijfers blijkt dat vrijwel alle scholen op deze indicator als voldoende zijn beoordeeld. Vier basisscholen krijgen het inspectie oordeel onvoldoende (2)
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 21
Activiteiten op school Scholen kunnen via Leren Loont! voor diverse activiteiten extra financiële middelen aanvragen. Uit de schoolplannen die ingeleverd zijn ter onderbouwing van de subsidieaanvraag is geïnventariseerd aan welke activiteiten scholen zoal hun extra middelen van plan zijn uit te geven. Deels vinden deze activiteiten plaats in uitbreiding van uren buiten het lesprogramma om. Onderstaand overzicht geeft globaal aan welke activiteiten gepland staan. Scholen kunnen meerdere activiteiten ontplooien.
Figuur 7: Inventarisatie schoolplaannen, activiteiten 2015-2016 PO (Bron: J&O)
Het aantal basisscholen dat deelneemt aan Lekker Fit! ligt na een daling in voorgaande jaren in 2015 op 94 scholen. Ouderbetrokkenheid en professionalisering van leerkrachten zijn belangrijke thema’s waarop activiteiten gepland staan voor schooljaar 2015-2016. Het aantal geplande vakantiescholen ligt op 15. Vakmanschap
Indicator: Jaarlijks vullen meer scholen voor primair onderwijs de uitgangspunten van loopbaanleren kwalitatief in.
Een flink aantal scholen heeft voor 2015-2016 activiteiten op het terrein van vakmanschap gepland staan. Het gaat dan om activiteiten op het gebied van techniek onderwijs zoals het vak integreren in andere vakken (49 scholen) alsmede professionalisering van docenten op dit terrein (11 scholen). Ook loopbaanleren wordt opgepakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om excursies naar bedrijven (22 scholen), voorlichting op de school over beroepen (53 scholen) en het inzetten van een talentportfolio voor leerlingen (37 scholen). Vakantiescholen In 2011 zijn onder de vlag van Beter Presteren vakantiescholen gestart. Een vakantieschool biedt individuele leerlingen de kans om in de vakantieperiode hun eigen prestaties in korte tijd te vergroten waardoor hun schoolcarrière versterkt kan worden. Het aantal vakantieklassen in het PO is licht gedaald in de zomer van 2015. Het aantal scholen dat een vakantieschool organiseert is echter licht gestegen. En het aantal klassen en scholen die in Zuid worden georganiseerd is gestegen. In vakantieklassen herhalen kinderen lesstof, komen zij verder met rekenen en taal of worden ze klaargestoomd voor het nieuwe schooljaar. Ze gaan in groepjes aan de slag en krijgen vaak individuele begeleiding. Het leren en oefenen wordt afgewisseld met excursies, werkbezoeken en (sport)activiteiten. Door de combinatie van leren en ontspanning maken kinderen flinke stappen vooruit. Ook persoonlijke inzet, zelfstandig werken en het zelfvertrouwen worden versterkt. In samenwerking met de vakantieschool hield de Hippische Alliantie Rotterdam, na het succes van de afgelopen drie jaren, een hele week de werkweek “Werken als een Paard”. Die week mochten 142 Rotterdams basisschoolleerlingen een uitstapje maken naar de manege. Naast les over (gehandicapten)sport, paarden en paardenverzorging mochten alle kinderen een ritje maken op ‘hun’ paard. Voor de eerste keer dit jaar nam een groep van zes kinderen met autisme aan het programma deel.
22
Scholen Klassen aantal leerlingen Zuid- scholen Zuid- klassen Zuid-leerlingen
2011 2012 2013 2014 2015 12 17 26 30 31 21 33 67 96 85 272 495 1005 1440 1275 5 13 12 20 9 34 47 56 135 510 705 840
Tabel 16: Vakantiescholen PO. Bron: J&O Aantal leerlingen is gebaseerd op een vakantieklas van gemiddeld 15 leerlingen.
Ouderbetrokkenheid In het schooljaar 2015-2016 is op 152 po-scholen een medewerker ouderbetrokkenheid werkzaam die de school helpt om hun ouderbeleid tot uitvoering te brengen.
Indicator: De tevredenheid van ouders en leerlingen over het Rotterdamse onderwijsbeleid.
Er is voor het primair onderwijs een onderzoek uitgezet waarbij ouders worden bevraagd op de thema’s van het gemeentelijk onderwijsbeleid Leren Loont! Dit onderzoek heeft twee meetmomenten (begin 2016 en eind 2018).
Personeel Binnen een van de actielijnen van Beter Presteren is aandacht voor de professionaliteit van de school. Kwantiteit en kwaliteit van leraren en schoolleiding zijn daarbij van belang. Kwantitatief De personele samenstelling van het basisonderwijs ziet er als volgt uit.
Figuur 8: Onderwijzend personeel basisonderwijs (Bron: DUO onderwijs in cijfers, bewerking De Loos Monitoring)
20
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 23
Figuur 9: Onderwijzend personeel basisonderwijs (Bron: DUO onderwijs in cijfers, bewerking De Loos Monitoring)
De managementratio is in 2014 in Rotterdam nagenoeg gelijk aan de landelijke. Opvallend is de managementratio in de Children’s Zone. Wat leeftijd betreft is een derde jonger dan 35 jaar en heeft doorgaans minder dan tien jaar ervaring in het onderwijs. Een op de tien van hen is pas sinds kort voor de klas (c.q. is jonger dan 25 jaar). Het percentage jonge leraren voor de klas ligt in Rotterdam hoger dan landelijk gezien en is op Zuid het hoogst.
Figuur 10: Aandeel jonge leraren voor de klas in het basisonderwijs (Bron: DUO onderwijs in cijfers, bewerking De Loos Monitoring)
21 24
21
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 25
26
4. Voortgezet onderwijs Samenvatting • Dit jaar zien we een verdere spectaculaire stijging van met name de rekenresultaten. In de laatste 3 schooljaren hebben alle niveaus in het voortgezet onderwijs een gemiddelde sprong van 45 procent gemaakt. • Bij het project Taal Effect is het beeld wisselend. De stijging van het begrijpend lezen stagneert, terwijl de resultanten voor woordenschat verder stijgen. • Opvallend is het relatief grote aantal onbevoegde docenten in Rotterdam, bijna 10 procentpunt meer dan in de rest van Nederland. • Het aantal zwakke afdelingen in Rotterdam is het afgelopen jaar verder gedaald. Er zijn geen zeer zwakke afdelingen in het Rotterdamse voortgezet onderwijs. De kwaliteit van het Rotterdamse voorgezet onderwijs is wat dit oordeel van de Inspectie van het Onderwijs betreft beter dan de G4 en het landelijke gemiddelde.
Leerlingen Aantal vo leerlingen Bijna 35.000 leerlingen volgen onderwijs op een school voor voortgezet onderwijs in Rotterdam. Nederland G4 Rotterdam Rotterdam Zuid
2011 2012 2013 2014 957.621 970.022 980.449 992.015 107.555 108.843 111.795 113.709 34.365 34.851 34.804 34.917 9.675 9.791 9.768 9.786
Tabel 17: Aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs (bron: CBS statline naar schoolgemeente)
De leerling-populatie in het voortgezet onderwijs neemt in Nederland iets toe. In Rotterdam en op Rotterdam Zuid zijn de leerlingaantallen stabiel. Op basis van DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs) onderwijsdata zien we dat 6.097 Rotterdamse leerlingen naar een vo school buiten de gemeente Rotterdam gaan. Tegelijkertijd komen 10.536 leerlingen van buiten Rotterdam naar een Rotterdamse vo-school. De instroom van leerlingen is groter dan de uitstroom. In de periode 2010/2015 daalt het aantal leerlingen uit een probleemcumulatiegebied in Nederland van 12,6 naar 11,7 procent. Het aandeel leerlingen uit een probleemcumulatiegebied ligt in Rotterdam met ruim 40 procent veel hoger dan in de rest van Nederland, maar neemt in dezelfde periode ook wat af van 47,6 naar 43,9 procent. In de Children’s Zone stijgt dit percentage in dezelfde periode naar 60,1 procent.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 27
Analyse armoedeprobleemcumulatiegebied percentage apcg aantal gemiddeld bb kb tl Nederland G4 Rotterdam Children Zone
2014/2015 1 067 100 11.7% 2013/2014 1 068 654 11.4% 2012/2013 1 071 670 11.4% 2011/2012 1 064 376 12.7% 2010/2011 1 094 984 12.6% 2014/2015 116 726 46.4% 2013/2014 114 184 46.4% 2012/2013 115 754 46.1% 2011/2012 113 694 49.0% 2010/2011 115 952 49.0% 2014/2015 36 272 43.9% 2013/2014 36 606 44.3% 2012/2013 38 110 43.8% 2011/2012 36 554 47.1% 2010/2011 36 996 47.6% 2014/2015 10 402 60.1% 2013/2014 10 846 58.7% 2012/2013 11 302 54.6% 2011/2012 10 760 55.4% 2010/2011 10 596 54.5%
21.6% 21.1% 21.2% 23.0% 21.9% 74.4% 74.5% 72.5% 73.6% 70.1% 73.0% 73.9% 68.1% 72.0% 66.9% 73.8% 72.4% 62.1% 67.7% 60.1%
16.2% 15.8% 16.0% 17.3% 16.5% 66.1% 65.9% 63.8% 64.0% 59.5% 65.5% 65.0% 59.8% 60.9% 59.7% 64.2% 62.8% 50.3% 51.6% 45.7%
havo vwo
12.6% 9.8% 8.7% 12.2% 9.4% 8.4% 12.3% 9.5% 8.6% 13.6% 10.7% 9.8% 13.4% 10.7% 9.7% 54.8% 41.8% 33.0% 53.6% 42.0% 33.1% 52.6% 42.0% 34.0% 56.2% 45.4% 36.9% 54.7% 46.2% 37.7% 53.0% 35.2% 28.3% 52.6% 36.3% 29.2% 48.4% 37.6% 31.2% 54.9% 40.9% 33.8% 54.7% 43.4% 34.9% 70.0% 46.8% 43.3% 68.2% 46.8% 43.4% 63.1% 49.2% 45.2% 61.6% 50.4% 44.5% 62.4% 54.4% 47.9%
Tabel 18: aantallen leerlingen uit een probleem cumulatiegebied. Bron: IvhO kwaliteitskaart; bewerking De Loos Monitoring.
Figuur 11: Verdeling leerlingen 3e en 4e leerjaar, naar woongemeente. bron: CBS statLine, schooljaar 2013-2014 en 2014-2015
28
Als we kijken naar welk niveau Rotterdamse leerlingen in het voorgezet onderwijs gaan, zie we dat vergeleken met de gemiddelde Nederlandse leerling een kleiner percentage Rotterdamse leerlingen naar de havo en het vwo gaat. Van de gemiddelde Nederlandse leerling gaat 25 procent naar de havo, bij Rotterdamse leerlingen is dat 19 procent. In het vwo gaat het om respectievelijk 20 en 16 procent. Tegelijkertijd gaat een groter percentage Rotterdamse leerlingen naar het vmbo. Vergeleken met het Nederlandse gemiddelde krijgen Rotterdamse leerlingen 37 procent vaker leerweg ondersteuning (lwoo). Ten opzichte van vorig jaar is de deelname aan het vwo en de havo licht gestegen net als het aantal leerlingen met leerweg ondersteuning. Vergeleken met de rest van Nederland gaan Rotterdamse leerlingen bovendien 1.4 procentpunt vaker naar het praktijkonderwijs. Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is bedoeld voor 18-plussers die nog geen mavo, havo of vwo diploma hebben. Voor leerlingen van 16 of 17 jaar zijn er ook mogelijkheden om overdag of in de avond een diploma te behalen. De grootste groep vo-leerlingen op het vavo zijn leerlingen die gezakt zijn voor het eindexamen. Op het vavo hoeven ze dan alleen die vakken over te doen waar ze voor gezakt zijn. Ook zijn er leerlingen die door allerlei omstandigheden niet goed functioneren, de vavo kan dan soms een oplossing zijn.
Aantal leerlingen voortgezet onderwijs
Leerjaar 2010- 2011 Leerjaar 2011- 2012 Leerjaar 2012- 2013 Leerjaar 2013-2014 Leerjaar 2014-2015
517 509 607 399 533
Tabel 19: Aantal vavo deelnemers voortgezet onderwijs, bron: kengetallen VO – VAVO Rijnmond College.
Het totaal aantal vavo leerlingen stijgt maar het aantal zogenoemde uitbestede leerlingen daalt. Vanaf 2012-2013 worden leerlingen die ouder zijn dan 19 jaar niet meer als uitbestede leerlingen van het voorgezet onderwijs ingeschreven maar als zelfstandige leerlingen die vallen onder volwasseneducatie (BVE) en blijven hier als zodanig buiten beschouwing.
Schooluitval
Indicator: Het percentage voortijdig schoolverlaters daalt.
2012-2013 Totaal vo onderbouw vmbo bovenbouw Havo/vwo bovenbouw 2013-2014 Totaal vo onderbouw vmbo bovenbouw Havo/vwo bovenbouw
deelnemers
vsv'ers
% vsv
norm
28.215 14.884 7.846 5.485
221 36 144 41
0,80% 0,20% 1,80% 0,70%
0,20% 1,50% 0,10%
deelnemers
vsv'ers
% vsv
norm
28.043 14.783 7.877 5.383
183 0,70% 47 0,30% 0,20% 111 1,40% 1,50% 25 0,50% 0,10%
Tabel 20: norm, aantallen en percentages VSV-ers Rotterdamse leerlingen Bron: OCW VSV verkenner.
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft per niveau in het voorgezet onderwijs nieuwe normen voor het percentage voortijdig schoolverlaten vastgesteld. De aantallen voortijdig schoolverlaters in het voorgezet onderwijs zijn in absolute aantallen beperkt. Het totaal aantal VSV-ers daalt van 221 (0,8 procent) in 2012-2013 naar 183 (0,7 procent) in 2013-2014. Als we kijken naar de verschuivingen binnen het vo valt op dat het aantal VSV-ers in de onderbouw relatief wat toeneemt, terwijl de aantallen in de bovenbouw afnemen. Uit de eerste voorlopige cijfers van OCW blijkt dat het aantal VSVers in 2014-2015 over de gehele linie verder is gedaald.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 29
Onderwijsresultaten Indicator: De onderwijsresultaten op het gebied van taal en rekenen benaderen het landelijke gemiddelde.
Taalvaardigheden Een indicatie voor het niveau van de leerlingenprestaties is hun taalvaardigheidniveau. 80 procent van de Rotterdamse vo-opleidingen gebruikt dezelfde toetsen voor het meten van het niveau van begrijpend lezen en woordenschat: Diatekst (begrijpend lezen) en Diawoord (woordenschat). De leerlingen worden aan het begin (toets A) en het einde (toets B) van de eerste klas en aan het einde van klas twee getoetst (toets 2). Door de uitkomsten van de drie toetsen met elkaar te vergelijken, wordt de taalvaardigheid op verschillende momenten en de leerwinst daartussen zichtbaar. De uitkomsten van de toetsen maken op leerling-, klas- en schoolniveau specifieke taalachterstanden en -talenten zichtbaar. Dit biedt leraren een handelingsperspectief in het klaslokaal. School- en teamleiders kunnen zo sturen op resultaat. Rotterdam Cohort Cohort Cohort Cohort Cohort Cohort Groei Groei Diatekst 13-15 12-14 13-15 12-14 13-15 12-14 13-15 12-14 Niveau Gem. A Gem. A Gem.B Gem. B Gem. 2 Gem. 2 A>2 A->2 Praktijk-onderwijs 38.0 37.7 39.7 39.0 42.0 41.4 4.0 3.4 Vmbo basis 44.5 44.5 46.1 46.7 50.5 52.3 6.0 7.7 Vmbo kader 50.4 49.7 52.7 52.4 57.5 59.2 7.1 9.0 Vmbo totaal 48.0 47.7 50.3 50.2 54.8 56.5 6.8 8.5 Vmbo tl 55.9 55.7 61.9 61.8 65.9 67.5 10.0 11.7 Havo 65.6 65.7 78.7 78.9 77.8 83.4 12.2 17.9 Vwo 71.7 71.6 87.2 88.2 85.2 90.8 13.5 19.2 Totaal 59.3 59.0 68.3 67.9 68.8 71.7 9.5 13.7 Tabel 21: deze tabel geeft de ontwikkeling van de leerlingen op de verschillende toetsmomenten weer. Helaas is de lichting leerlingen (13-15) niet vergelijkbaar met eerdere lichtingen, omdat in de toets Diatekst wijzigingen in de scoreschaal zijn aangebracht, met name op havo en vwo. Vandaar dat daar een veel lagere score en groei dan in eerdere lichtingen zichtbaar is, die lastig te duiden is. Deze lagere scores zorgen ook voor een lager stedelijk gemiddelde. Overigens is deze daling ook het gevolg van minder goede resultaten op de niveaus vmbo basis, kader en in mindere mate tl. Daar heeft de stijgende lijn in de groei zich helaas niet doorgezet. Reden om in het schooljaar 15-16 de focus weer stevig op taalontwikkeling te richten.
Rotterdam 2014/2015 Leerjaar: 2 Over alle onderwijsniveaus Over alle klassen
Referentieniveau Diatekst: versie A (n=4827), B (n=4744) en 2 (n=5317)
Versie A
Versie B
Leerjaar 2
14%
12%
10%
15%
10%
8%
8% 7%
laag nr.1F laag nr.2F laag nr.3F
15%
14%
16%
21%
14%
28%
32%
25%
hoog nr.1F hoog nr.2F hoog nr.3F
29%
7%
11%
7%
1F 2F 3F
Figuur 12: Referentieniveaus Lezen, Leerjaar 1 en 2 onderbouw vo, cohort 2013-2015. Bron: CED, (Diataal), Rotterdams (Taal) Effect
30
In bovenstaande figuur is de ontwikkeling ten opzichte van het referentieniveau weergegeven. De bovenste staaf laat het gemiddelde instroomniveau zien. Volgens de norm moet 75 procent van de leerlingen eind groep 8 niveau 1F (referentieniveaus taal, zakelijk lezen) halen. In Rotterdam ligt dit percentage lager: 71 procent van de leerlingen heeft bij de start in het vo niveau 1F. Aan het eind van de brugklas is dit percentage gestegen naar 78 procent. Eind leerjaar 2 heeft 82 procent van de vo-leerlingen niveau 1F. Op dat moment zit 36 procent van de leerlingen al op of boven niveau 2F, waar dat begin klas 1 nog maar 7% was. Hiermee wordt duidelijk dat het taalniveau van de leerling-populatie als geheel verbetert. Uit de achterliggende gegevens blijkt dat de verschillen tussen onderwijsniveaus groot zijn. In het praktijkonderwijs heeft 85 procent aan het eind van het tweede leerjaar nog geen 1F-niveau. In het vmbo geldt dit voor 41 procent van de leerlingen. De groep mavo(havo)- leerlingen is voor het grootste deel al op weg naar 2F, 9 procent heeft dit niveau nog niet bereikt. Van de havo(vwo)-leerlingen zit ruim 60 procent en van de vwo-leerlingen 87 procent op of boven 2F. Vwo-leerlingen moeten niveau 2F beheersen aan het eind van klas 2. De 13 procent leerlingen voor wie dat nog niet geldt, behoeft extra aandacht.
Regio: Rotterdam 2014/2015 Leerjaar: 2 Over alle onderwijsniveaus Over alle klassen Diatekst A (n=4827), B (n=4744) en 2 (n=5317) 70% 60% 50% 50%
50%
53% 48%
40% 30% 20% 10% 0%
10% 11%
12%
17%
15% 16% 15% 16%
13%
10%
7%
beneden minimum (E) OC-verdeling
15% 15%
minimum (D)
voldoende (B+C)
Versie A
Versie B
goed (A)
12% 8%
7%
zeer goed (AA) Versie 2
Figuur 13: Rotterdam afgezet tegen de landelijke scoreverdeling op tekstbegrip op de drie meetmomenten: Diatekst A = start klas 1; Diatek B = eind klas 1 en Diatekst 2 = eind klas 2), bron Taal Effect CED.
Uit voorgaande figuur blijkt dat de Rotterdamse leerling ten opzichte van het landelijke beeld (de OC-verdeling), eind klas twee (groen) iets minder goed presteert op de toets Diatekst voor tekstbegrip dan begin klas één (oranje). Merk op dat de verschillen tussen de oranje staafjes (start klas één) en de groene staafjes (eind klas twee) op de schaal (x-as) ongeveer op gelijk niveau zitten. Eind klas één (paars) was het beeld beter. Toen waren er relatief minder leerlingen met een score beneden minimum en minimum en meer leerlingen met een zeer goede score. Na jaren van een stijgende lijn in de toets resultaten treedt er een stagnatie op die iedereen weer wakker schudt. De scholen hebben in de geest van Leren Loont! weer nieuwe, ambitieuze groeicijfers geformuleerd. Een kanttekening bij de resultaten is wel dat door aanpassingen in de normering van de toets de scoreverdelingen dit jaar minder betrouwbaar zijn.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 31
Rotterdam Cohort Cohort Cohort Cohort Cohort Cohort Groei Diatekst 13-15 12-14 13-15 12-14 13-15 12-14 13-15 Start Start Eind Eind Eind Eind Start klas 1 klas 1 klas 1 klas 1 klas 2 klas 2 klas 1 naar eind klas 2 Praktijkonderwijs 40.7 39.8 49.0 47.5 59.0 58.4 18.3 Vmbo-basis 47.3 47.7 56.5 56.6 64.9 66.1 17.6 Vmbo-kader 53.0 53.7 61.0 61.0 70.7 71.1 17.7 Vmbo-totaal 50.7 51.4 59.3 59.3 68.5 69.1 17.8 Vmbo-tl/mavo 60.6 59.8 66.7 66.7 78.0 78.3 17.4 Havo 68.1 68.1 72.7 72.5 86.0 85.5 17.9 Vwo 76.6 75.4 81.9 81.1 93.5 93.4 16.9 Totaal 63.0 62.4 69.4 68.8 80.0 79.9 17.0
Groei 12-14 Start klas 1 naar eind klas 2 18.6 18.4 17.4 17.7 18.5 17.4 18.0 17.5
Tabel 22: Scores op Diawoord per onderwijsniveau, totaal Rotterdamse leerlingen), bron Taal Effect CED.
Op woordenschat is een blijvend positieve ontwikkeling te zien. Op vrijwel alle onderwijsniveaus is de groei stabiel, wat resulteert in het hoogste bereikte gemiddelde in de geschiedenis van Taal Effect. Positief is de stijgende tendens op vmbo kader. De vwo’ers in deze lichting hadden een hoog instroomniveau, maar groeiden relatief iets minder goed. Het startniveau in deze hele lichting was iets hoger dan in de twee lichtingen ervoor. De leerlingen uit het praktijkonderwijs maken de grootste groei door.
Regio: Rotterdam 2014/2015 Leerjaar: 2 Over alle onderwijsniveaus Over alle klassen Diawoord A (n=4802), B (n=4700) en 2 (n=5288) 70% 60% 50% 51% 51% 51%
50% 40% 30% 20% 10% 0%
15% 10% 11%
15% 15% 16% 16%
14% 15%
10%
9% 9%
beneden minimum (E) OC-verdeling
17%
minimum (D) Versie A
voldoende (B+C) Versie B
goed (A)
7%
9% 8%
zeer goed (AA) Versie 2
Figuur 14: Rotterdam afgezet tegen de landelijke scoreverdeling op woordenschat op de drie meetmomenten: Diawoord A = start klas 1; Diawoord B = eind klas 1 en Diawoord 2 = eind klas 2), bron: Taal Effect CED.
32
Bij een vergelijking ten opzichte van de landelijke scoreverdeling valt op dat de achterstand in de groepen beneden minimum en minimum is geslonken van 28 procent (oranje balkjes) naar 24 procent (groene balkjes). Dit is goed nieuws. Centraal Examen Nederlands Aan het eind van het voortgezet onderwijs wordt taal gemeten aan de hand van het centraal examen (CE). Onderstaande tabel geeft de resultaten weer voor het kernvak Nederlands op verschillende onderwijsniveaus. Nederland G4 Rotterdam Children Zone
2010/2011 2013/2014
gemiddeld 6,07 6,33 vmbo 6,04 6,29 havo 6,01 6,31 vwo 6,22 6,46 gemiddeld 6,04 6,28 vmbo 5,96 6,16 havo 6,02 6,32 vwo 6,23 6,51 gemiddeld 6,07 6,26 vmbo 6,01 6,17 havo 6,06 6,29 vwo 6,23 6,44 gemiddeld 6,05 6,26 vmbo 6,00 6,20 havo 6,15 6,29 vwo 6,15 6,62
Tabel 23: Centraal Examen Nederlands Bron: DUO toezichtskaart; bewerking De Loos Monitoring.
Het gemiddelde cijfer Nederlands is ten opzichte van 2010/2011 over de gehele linie iets gestegen. Rotterdam doet het in 2013/2014 ten opzichte van Nederland evenwel iets minder goed. Verder valt vooral het relatief hoge cijfer voor het vwo op Children’s Zone op. Rekenvaardigheden Als stap naar de invoering van het referentieniveau rekenen als onderdeel van het examen is in Rotterdam het afgelopen jaar de rekentoets pilot uitgevoerd. Vrijwel alle Rotterdamse onderwijslocaties hebben hier aan deelgenomen. Dit jaar is voor het eerst ook de landelijke rekentoets afgenomen. Resultaten Rotterdamse rekeneffect
Indicator: De onderwijsresultaten op het gebied van taal en rekenen benaderen het landelijke gemiddelde.
Figuur 15: Uitkomsten Rotterdams rekeneffect, bron: Rotterdamse rekeneffect.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 33
Drie jaar geleden haalde 40 procent van de Rotterdamse leerlingen in het voortgezet onderwijs een cijfer lager dan een vijf. Vorig jaar was dit percentage gedaald tot 20 procent en dit jaar is het verder gedaald tot 14 procent. Inmiddels haalt 61 procent van de Rotterdamse leerlingen een 6 of hoger. 2014-2015
Nederland
Rotterdam
Vmbo bb 77% 77% Vmbo kb 85% 83% Vmbo gt 88% 84% Havo 89% 86% Vwo 100% 99% Tabel 24: percentage leerlingen met een 5 voor rekenen of hoger op de rekentoets; Rotterdam tov Nederland. Bron: Rotterdamse rekeneffect.
Als we kijken naar de uitslagen op de landelijke rekentoets zien we dat Rotterdamse leerlingen het vrijwel net zo goed doen als de gemiddelde Nederlandse leerling. Al blijft vooral het vmbo gt relatief wat meer achter.
Centraal Examen Wiskunde Aan het eind van het voortgezet onderwijs wordt wiskundige vaardigheid gemeten aan de hand van het Centraal Examen (CE). Onderstaande tabel geeft op verschillende onderwijsniveaus de resultaten weer voor het kernvak wiskunde. Nederland G4 Rotterdam Children Zone
2010/2011 2013/2014
gemiddeld 6,22 6,55 vmbo 6,14 6,50 havo 6,27 6,59 vwo 6,34 6,64 gemiddeld 6,03 6,43 vmbo 5,84 6,32 havo 6,11 6,49 vwo 6,26 6,58 gemiddeld 6,07 6,50 vmbo 5,98 6,42 havo 6,16 6,60 vwo 6,18 6,55 gemiddeld 6,00 6,53 vmbo 6,00 6,49 havo 6,20 6,62 vwo 5,76 6,57
Tabel 25: Centraal Examen Wiskunde Bron: DUO toezichtskaart; bewerking De Loos Monitoring.
Zowel landelijk als in Rotterdam is het gemiddelde cijfer op het CSE wiskunde in 2013-2014 hoger dan in 20102011. De Rotterdamse achterstand ten opzichte van het landelijke gemiddelde is teruggelopen van 0.15 in 2010/2011 naar 0,05 in 2013/2014. Rendement en slagingspercentage van Rotterdamse afdelingen VO Naast de resultaten in termen van de uitkomsten van examens zijn nog een aantal andere indicatoren relevant als het gaat om de kwaliteit van het voorgezet onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs kijkt bijvoorbeeld ook naar het rendement van de onder- en bovenbouw en het slagingspercentage.
34
Indicator: Scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van onderwijsopbrengsten
Nederland G4 Rotterdam Children’s Zone
gemiddeld vmbo havo vwo gemiddeld vmbo havo vwo gemiddeld vmbo havo vwo gemiddeld vmbo havo vwo
2010/2011 2013/2014 102% 98% 96% 92% 102% 97% 116% 112% 103% 98% 97% 93% 100% 94% 114% 109% 101% 99% 96% 94% 100% 96% 115% 110% 98% 97% 93% 95% 106% 96% 118% 109%
Tabel 26: Rendement Onderbouw Bron: DUO toezichtskaart; bewerking De Loos Monitoring
In het onderbouwrendement komt de op- en afstroom van leerlingen binnen de onderbouw van het voorgezet onderwijs tot uitdrukking. Het onderbouwrendement stijgt boven de 100 procent als de leerlingen gemiddeld op een hoger niveau eindigen dan dat ze zijn ingestroomd. Ten opzichte van leerjaar 2010-2011 zijn de onderbouwrendementen over de gehele linie iets gedaald. Rotterdam doet het in 2013-2014 evenwel net wat beter dan de rest van Nederland, de Children’s Zone juist wat minder. Het onderbouwrendement van het vwo is over het geheel genomen relatief hoog.
Indicator: Scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van onderwijsopbrengsten
rendement
gemiddeld
2013/2014 Nederland 89% G4 87% Rotterdam 88% Children’s Zone 89% 2010/2011 Nederland 88% G4 86% Rotterdam 86% Children’s Zone 87%
vmbo
havo
vwo
92% 86% 89% 89% 83% 89% 91% 84% 88% 91% 85% 87% 91% 84% 87% 88% 81% 87% 89% 81% 86% 91% 82% 82%
Tabel 27: Rendement Bovenbouw Bron: DUO toezichtkaart; bewerking De Loos Monitoring.
Het bovenbouw rendement is in Rotterdam in 2013-2014 gemiddeld iets gestegen ten opzichte van 2010-2011. In de bovenbouw ligt het rendement iets onder het landelijk gemiddelde maar boven het gemiddelde van de G4. Het bovenbouwrendement is in de Children’s Zone ten opzichte van 2010-2011 in 2013-2014 relatief wat meer gestegen en gemiddeld net wat hoger dan in de rest van Rotterdam. Tegelijkertijd is het bovenbouwrendement in het Children’s Zone in het vwo juist weer relatief laag.
Indicator: Scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van onderwijsopbrengsten
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 35
slagingspercentage
gemiddeld
vmbo
2013/2014 2010/2011
92% 90% 89% 90% 91% 89% 89% 89%
94% 88% 90% 92% 87% 88% 92% 86% 85% 93% 83% 87% 94% 86% 89% 92% 84% 87% 92% 84% 85% 93% 84% 78%
Nederland G4 Rotterdam Children’s Zone Nederland G4 Rotterdam Children’s Zone
havo
vwo
Tabel 28: Examenresultaten Bron: DUO toezichtkaart; bewerking De Loos Monitoring
Het slagingspercentage ligt in Rotterdam drie procentpunt lager dan in Nederland. Vooral het vwo blijft met 5 procentpunten relatief ver achter. Rotterdam Zuid doet het over het relatief wat beter dan Rotterdam als geheel. Resultaten voortgezet algemeen volwassenenonderwijs Voor bepaalde groepen vo-leerlingen kan voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) de oplossing zijn om alsnog een diploma te halen. Aantal
Diploma behaald
Eén of meer certificaten
Resultaat behaald
Leerling uit vwo Leerling uit havo Leerling uit vmbo Totaal
63% 52% 67% 58%
28% 22% 17% 22%
91% 73% 83% 80%
139 258 102 499
Tabel 29: Rendement vavo leerjaar 2014-2015, bron: kengetallen VO – VAVO Rijnmond College
Het aantal examendeelnemers dat een diploma haalt is in 2014-2015 ten opzichte van 2013-2014 gestegen van 41 naar 58 procent. 22 Procent haalt één of meer certificaten, 20 procent haalt geen resultaat. In 2013/2014 was dit respectievelijk 29 en 30 procent. Doorstroom naar het vervolg onderwijs
Indicator: De doorgaande leerlijn verbetert.
Nederland Gemiddeld (totaal) vmbo havo vwo G4 Gemiddeld (totaal) vmbo havo vwo Rotterdam Gemiddeld (totaal) vmbo havo vwo Rotterdam Gemiddeld (totaal) Zuid vmbo havo vwo
bestemmingsniveau mbo/ho mbo niveau1 mbo niveau2 mbo niveau3 mbo niveau4 hbo (5) wo (6) 1% 16% 11% 27% 28% 17% 2% 31% 20% 46% 0% 0% 1% 10% 88% 0% 0% 0% 0% 13% 86% 3% 16% 9% 26% 24% 22% 6% 32% 17% 45% 0% 1% 1% 11% 87% 0% 0% 0% 8% 91% 5% 16% 10% 28% 24% 18% 8% 28% 17% 47% 1% 2% 11% 87% 0% 0% 1% 10% 89% 6% 22% 12% 28% 23% 9% 10% 34% 18% 38% 2% 2% 14% 82% 1% 22% 77%
Tabel 30: Doorstroom vanuit het VO, bron: DUO, bewerking De Loos Monitoring.
36
Als we kijken naar de doorstroom van het voortgezet naar het vervolg onderwijs zien we een aantal opmerkelijke verschillen. Kinderen met een vmbo diploma gaan in Rotterdam vaker naar een mbo niveau één opleiding dan in de rest van Nederland (8 respectievelijk 2 procent). Dit geldt op Rotterdam Zuid voor 10 procent van de leerlingen. Als we kijken naar de leerlingen met een vwo diploma dan zien we dat Rotterdamse vwo-ers met 89 procent relatief vaak ook naar het wo gaan. Op Rotterdam zuid is dat met 77 procent juist een relatief lager percentage. Ten opzichte van vorig jaar is het totaal aantal Rotterdamse leerlingen dat naar het vwo gaat gestegen van 17 naar 18 procent. Op Rotterdam zuid is dit wat gedaald (van 10 procent vorig jaar naar 9 procent dit jaar). Vmbo-mbo programma’s In Nederland worden experimenteel vmbo-mbo programma's gerealiseerd, waarbij vmbo-leerlingen van het derde leerjaar deelnemen aan een leertraject, die op mbo-niveau met een diploma kunnen worden afgesloten. Zulks om het vmbo onderwijs programmatisch beter af te stemmen op het mbo-onderwijs. En leerlingen onderwijs aan te kunnen bieden waarbij de doorgaande leerlijn beter gegarandeerd is. De verwachting is dat deze mogelijkheden bij succesvolle experimenten wettelijk geborgd worden. aantal vmbo leerlingen in leerjaar 3 en hoger het percentage leerlingen geplaatst op een doorstroomprogramma vmbo-mbo schooljaar landelijk in de G4 in Rotterdam landelijk in de G4 in Rotterdam 2009/2010 2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014 2014/2015
208.375 204.855 205.823 210.081 214.914 219.794
21.518 21.218 21.260 22.110 22.532 22.842
7.523 7.410 7.627 7.905 8.065 8.142
1% 2% 2% 2% 1% 1%
5% 6% 6% 5% 3% 2%
3% 5% 6% 6% 4% 2%
Tabel 31:. Het percentage vmbo-leerlingen in leerjaar 3 en 4, geplaatst op doorstroomprogramma's vmbo-mbo per schooljaar. Bron: DUO open onderwijsdata, bewerking De Loos Monitoring.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat een beperkt aantal leerlingen in een zogenoemd vmbo-mbo doorstroomprogramma zitten en dat dit percentage de laatste jaren ook afneemt. Desondanks is het aantal leerlingen in een dergelijk doorstroomprogramma in Rotterdam en de G4 relatief wat hoger dan in Nederland als geheel.
Indicator: Het aantal leerlingen dat instroomt, doorstroomt en gediplomeerd uitstroomt bij opleidingen met ‘groeipotentieel’
LEERWEG
Beta
2010 2011 2012 2013 2014
Basisberoepsgerichte leerweg Totaal Basisberoepsgerichte leerweg Percentage bèta Basisberoepsgerichte leerweg Kaderberoepsgerichte leerweg Totaal Kaderberoepsgerichte leerweg Percentage bèta Kaderberoepsgerichte leerweg Eindtotaal Percentage bèta totaal
Bètatechniek ICT Overig ICT Bètatechniek Overig
233 33 728 994 27%
217 36 767 1020 25%
48 275 663 986 33% 1980 30%
248 33 690 971 29%
46 219 678 943 28%
1963 26%
258 38 661 957 31%
45 275 765 1085 29%
23 245 692 960 28%
2021 30%
1917 29%
43 197 727 967 25%
252 39 645 936 31%
1938 27%
Tabel 32: Keuze ingeschrevenen vmbo -bb/ -kb in leerjaar 3 bron: platform beta techniek (DUO open onderwijsdata)
Uit de achterliggende cijfers weten we dat de instroom in technische richtingen in het vmbo in de periode 2004 -2009 van ongeveer 40 procent naar 30 procent is gedaald. De daling is een landelijke trend. De daling heeft zich in de periode 2010-2014 gestabiliseerd. In 2014 zat in Rotterdam 28 procent van de leerlingen in vmbo BB en KB in een technische opleiding (‘ict’ of ‘betatechniek’), landelijk was dit percentage 27 procent.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 37
LEERWEG
VAKKEUZE
2010
2011
2012
2013
Gemengde leerweg Totaal Gemengde leerweg Percentage bèta Gemengde leerweg Theoretische leerweg Totaal Theoretische leerweg Percentage bèta Theoretische Leerweg
Natuur /scheikunde I 61 Natuur /scheikunde I en Natuur /scheikunde II 1 Natuur /scheikunde II 2 Overig 122 186 34% Natuur /scheikunde I 193 Natuur /scheikunde I en Natuur /scheikunde II 56 Natuur /scheikunde II 99 Overig 1021 1369 25%
57 1 3 113 174 35%
47 2 6 126 181 30%
71
184 94 86 989 1353 27%
246 137 115 1121 1619 31%
254 132 110 1081 1577 31%
Eindtotaal Percentage bèta totaal
1527 28%
1800 31%
1818 31%
1555 26%
1 169 241 30%
Tabel 32: Gediplomeerden met vakkeuze vmbo -gl/-tl bron: platform beta techniek (DUO open onderwijsdata)
Het aantal gediplomeerde vmbo gl/tl leerlingen met een technisch keuzepakket stijgt de laatste jaren licht. In 2013 had 31 procent van de Rotterdamse vmbo gl/tl leerlingen gekozen voor technische keuzepakket, Landelijk was dat 38 procent.
Kwaliteit De Inspectie van het Onderwijs kent sinds 2009 toezichtarrangementen niet meer toe op het niveau van de school, maar op het niveau van de schoolsoort binnen een school of scholengemeenschap en de locatie. Oordelen worden sindsdien gegeven op het niveau van onderwijssoort en leerweg. Ook is er een nieuwe indicator toegevoegd; het verschil tussen het cijfer schoolexamen en het cijfer van het centraal examen. De inspectie kijkt naar vier indicatoren: - rendement onderbouw; - rendement bovenbouw; - gemiddelde cijfers centraal examen; - gemiddeld verschil tussen het schoolexamen cijfer en het cijfer voor het centraal examen Sinds 2009 tellen alle vier de indicatoren even zwaar mee. Een afdeling van een school scoort onvoldoende als meer dan één van de vier indicatoren gemiddeld over drie jaren onvoldoende is. Elke schoolsoort binnen een school of scholengemeenschap kan in deze systematiek een eigen aangepast arrangement hebben.
Indicator: Het aantal zwakke en zeer zwakke scholen, opleidingen en afdelingen
Figuur 16: Percentage zwakke VO-afdelingen, bron: stand 1 september 2015, Inspectie van het onderwijs
38
Het aantal zwakke afdelingen in Rotterdam is het afgelopen jaar verder gedaald. De afgelopen vier jaar heeft het Rotterdamse voortgezet onderwijs ten opzichte van de landelijke referentie en het gemiddelde van de G4 een inhaalslag gemaakt.
Figuur 17: Percentage zeer zwakke VO-afdelingen, bron: stand 1 september 2015, Inspectie van het onderwijs
Er zijn geen zeer zwakke afdelingen in het Rotterdamse voortgezet onderwijs. De kwaliteit van het Rotterdamse voortgezet onderwijs is wat dit oordeel van de Inspectie van het Onderwijs betreft beter dan de G4 en het landelijke gemiddelde.
37 Figuur 18: type verbetertraject in het kader van leren Loont! , bron: schoolplannen subsidieaanvraag bewerkt door afdeling onderwijs.
Bijna de helft van de Rotterdamse scholen voor voortgezet onderwijs investeert in de professionalisering van de leerkrachten. Een kwart van de schoollocaties doet aan collegiale visitatie.
Indicator: Scholen voldoen aan de indicator van de inspectie op het gebied van professioneel handelen.
Alle recent beoordeelde schoollocaties van de drie grootste schoolbesturen zijn door de inspectie als voldoende beoordeeld op deze indicator.
Indicator: Scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van kwaliteitszorg.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 39
Alle recent beoordeelde schoollocaties van de drie grootste schoolbesturen zijn door de inspectie als voldoende beoordeeld op deze indicator. Ouderbetrokkenheid In het schooljaar 2015-2016 is op 40 vo-scholen een medewerker ouderbetrokkenheid werkzaam die zich inzet bij het uitvoeren van het ouderbeleid. Dit waren er 2013-2014 en 2012-2013 37 en 2014-2015 38.
Indicator: De tevredenheid van ouders en leerlingen over het Rotterdamse onderwijsbeleid.
Er is ook voor het voortgezet onderwijs een onderzoek uitgezet waarbij ouders worden bevraagd op de thema’s van het gemeentelijk onderwijsbeleid Leren Loont! Dit onderzoek heeft twee meetmomenten (begin 2016 en eind 2018). Activiteiten in het Voortgezet onderwijs In het schooljaar 2015-2016 ontvangen alle Rotterdamse afdelingen voor voortgezet onderwijs een subsidie van de gemeente.
aantal s cholen
Activiteiten voorgezet onderwijs 2015-‐2016 70 60 50 40 30 20 10 0
type activiteiten Figuur 19: Extra activiteiten in het kader van leren Loont! , bron: schoolplannen subsidieaanvraag bewerkt door afdeling onderwijs.
De figuur laat een optelling zien van de activiteiten die afdelingen in het kader van Leren Loont! uitvoeren. Het percentage scholen dat aan taal en rekenen en ouderbetrokkenheid doet is relatief hoog. Scholen bieden verschillende vormen van extra activiteiten naast elkaar aan, de totalen tellen daardoor cumulatief niet op tot 100 procent. Relatief veel vo locaties werken een de doorgaande leerlijn (>40%) Ook wordt er veel gewerkt aan verschillende vormen van loopbaanleren aan techniek wordt er relatief wat minder gewerkt.
40
Figuur 20: deelname aan thema vakmanschap van leren Loont! bron: schoolplannen subsidieaanvraag bewerkt door afdeling onderwijs.
Vakantiescholen VO De vakantiescholen die onder het programma Beter Presteren in 2011 zijn gestart, werden in eerste instantie vooral in het primair onderwijs aangeboden. De groei die in 2014 werd waargenomen in het voortgezet onderwijs (vo) zet zich ook licht door in 2015. De leerlingen in het vo blijken bijzonder gemotiveerd om in de bijzondere setting van de vakantieschool gezamenlijk en individueel te werken aan hun eigen doelen. Het aanbod is gericht op verschillende doelgroepen: tweedejaars die hun achterstand bij bepaalde vakken proberen in te lopen of op potentiële zittenblijvers die de kans wordt geboden alsnog over te gaan als ze de vakantieschool met goede resultaten afronden. Ook aan de sociaal- emotionele vaardigheden wordt bij deze leerlingen veel aandacht besteed. In schooljaar 2014-2015 zijn op 16 vo scholen vakantiescholen georganiseerd. In totaal waren er 47 vakantieklassen met 705 leerlingen. Acht van de vo scholen met 27 klassen en 405 leerlingen liggen in een focuswijk. Onderwijshuisvesting In het Rotterdamse voortgezet onderwijs zijn 24 zogenoemde aandachtspanden benoemd. Hiervan staan er 8 op de zuid-oever. Aandachtspanden zijn panden van onvoldoende kwaliteit en komen in aanmerking voor een vervangingsinvestering. De aanpak van de aandachtpanden is uitgewerkt in het integraal huisvestingsplan 2015-2019
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 41
Personeel Het personeel van de VO scholen in Rotterdam is als volgt samengesteld.
kalender- formatie formatie verschil verschil verschil verschil
jaar totaal management- management management management management
ratio
ratio
ratio
ratio 2014
ratio
Rotterdam ten
Rotterdam ten
Rotterdam ten
ten opzichte
opzichte van G4 opzichte van G4 opzichte van
exclusief
Rotterdam
-0,26%
van 2010
Nederland
Nederland
2010 85913,5 5,40%
1,40%
0,00%
x
G4
2010
10091,4
5,66%
0,00%
1,66%
0,26%
x
6845,7
4,00%
G4, exclusief Rotterdam
2010
-1,66%
0,00%
-1,40%
x
Rotterdam
2010 3245,7 9,01%
3,35%
5,01%
3,62%
x
CVO
2010
1944,2
7,91%
2,25%
3,91%
2,51%
x
LMC
2010
976,3
10,29%
4,63%
6,29%
4,89%
x
Stichting BOOR
2010
943,2
8,85%
3,19%
4,85%
3,45%
x
Wartburg
2010 339,2 10,07%
4,41%
6,07%
4,67%
x
2010 177,7 2,95%
-2,71%
-1,05%
-2,45%
x
Onderwijs Rotterdam
2010
143,0
8,26%
2,60%
4,26%
2,86%
x
De Passie
2010
135,9
6,85%
1,19%
2,85%
1,45%
x
onderwijs West Nederland.
2010
109,8
1,26%
-4,40%
-2,74%
-4,14%
x
Montessori Lyceum
2010
85,2
5,45%
-0,21%
1,45%
0,05%
x
RK SG Sint Laurens College
2010
69,1
5,36%
-0,30%
1,36%
-0,04%
Nederland
2014 82023,7 4,93%
0,80%
0,00%
-0,46%
G4
2014
9836,7
5,61%
0,00%
1,48%
0,68%
-0,05%
G4, exclusief Rotterdam
2014
6812,2
4,13%
-1,48%
0,00%
-0,80%
Rotterdam
2014 3024,5 8,84%
3,22%
4,70%
Vrije Scholen Zuidwest Nederland Katholiek Voortgezet
Gereformeerd voorgezet
-0,68%
x
3,90%
0,14% -0,18%
CVO
2014
1801,2
9,64%
4,03%
5,51%
4,71%
1,74%
LMC
2014
898,2
10,83%
5,22%
6,69%
5,90%
0,54%
Stichting BOOR
2014
913,4
6,52%
0,91%
2,39%
1,59%
-2,33%
Wartburg
2014 358,8 8,34%
2,73%
4,21%
3,41%
-1,72%
2014 175,2 2,80%
-2,81%
-1,33%
-2,13%
-0,15%
Vrije Scholen Zuidwest Nederland Katholiek Voortgezet Onderwijs Rotterdam
2014
131,3
7,93%
2,32%
3,80%
3,00%
-0,33%
De Passie
2014
136,4
5,19%
-0,42%
1,06%
0,26%
-1,66%
onderwijs West Nederland.
2014
107,3
2,54%
-3,07%
-1,59%
-2,39%
1,29%
Montessori Lyceum
2014
75,0
6,21%
0,60%
2,08%
1,28%
0,76%
RK SG Sint Laurens College
2014
52,9
4,43%
-1,18%
0,30%
-0,50%
-0,92%
Gereformeerd voorgezet
Tabel 33: nadere analyse managementratio Bron: DUO open onderwijsdata; bewerking De Loos Monitoring.
De managementratio bestaat uit het aandeel directie op de totale formatie exclusief onderwijsondersteunend personeel. De presentatie van de managementratio in de Staat van het Rotterdams onderwijs roept vragen op. Daarom hebben we dit jaar een extra analyse uitgevoerd. In de cijfers zoals dit jaar gepresenteerd worden de zogenoemde bovenschoolse locaties meegenomen, daardoor kunnen de cijfers nu meer compleet worden gepresenteerd. De managementratio in het Rotterdamse voortgezet onderwijs is tussen 2010 - 2014 gedaald van 9 procent naar 8,8 procent . In Nederland is de ratio in dezelfde periode gedaald van 5,4 procent naar 4,9 procent . De managementratio van Rotterdam ligt daarmee in de jaren 2010 en 2014 66 procent respectievelijk 79 procent hoger dan in de rest van Nederland. Als we kijken naar de drie grote schoolbesturen zien we dat LMC relatief de hoogste managementratio heeft met 10,3 procent in 2010
42
en 10,8 procent in 2014. De managementratio’s van CVO en Wartburg zijn ten opzichte van Nederland met 9,64 procent en 8,34 procent ook relatief hoog. De managementratio van BOOR is in de periode 2010-2014 gedaald van 8,8procent naar 6,5 procent. Rotterdam heeft 69 locaties voor voorgezet onderwijs. Amsterdam, Utrecht en Den Haag hebben samen 128 locaties. Per locatie is er Rotterdam gemiddeld 2,87 fte directie, in de G4 exclusief Rotterdam is dat gemiddeld 1,6 fte.
kalender-
formatie formatie
verschil
verschil
verschil
verschil
jaar
totaal management-
management
management
management
management
ratio
ratio
ratio
ratio
ratio 2014
Rotterdam ten
Rotterdam ten
Rotterdam ten
ten opzichte
opzichte van G4 opzichte van G4
opzichte van
van 2010
exclusief
Nederland
Rotterdam
Nederland
2010 85913,5
3,36%
-0,19%
0,93%
0,00%
G4
2010
10091,4
3,55%
0,00%
1,12%
0,19%
x x
G4, exclusief Rotterdam
2010
6845,7
2,43%
-1,12%
0,00%
-0,93%
x
Rotterdam
2010 3245,7
5,78%
2,22%
3,34%
2,41%
x
CVO
2010
1944,2
5,45%
1,90%
3,02%
2,09%
x
LMC
2010
976,3
6,30%
2,75%
3,86%
2,93%
x
Stichting BOOR
2010
943,2
6,01%
2,46%
3,57%
2,64%
x
Wartburg
2010 339,2
6,34%
2,79%
3,90% 2,98%
x
2010 177,7 1,54% -2,01%
-0,89% -1,82%
x
Vrije Scholen Zuidwest Nederland Katholiek Voortgezet Onderwijs Rotterdam
2010
143,0
4,97%
1,42%
2,54%
1,61%
x
De Passie
2010
135,9
3,18%
-0,37%
0,75%
-0,18%
x
onderwijs West Nederland.
2010
109,8
0,65%
-2,90%
-1,78%
-2,71%
x
Montessori Lyceum
2010
85,2
3,77%
0,22%
1,34%
0,41%
x
RK SG Sint Laurens College
2010
69,1
3,26%
-0,29%
0,83%
-0,10%
x
Gereformeerd voorgezet
Nederland
2014 82023,7
3,06%
G4
2014
9836,7
3,50%
0,00%
0,88%
0,44%
-0,05%
G4, exclusief Rotterdam
2014
6812,2
2,62%
-0,88%
0,00%
-0,43%
0,19%
Rotterdam
2014 3024,5
5,42%
-0,44%
0,43%
0,00% -0,30%
1,91%
2,79%
2,36% -0,36%
CVO
2014
1801,2
6,52%
3,02%
3,90%
3,46%
1,07%
LMC
2014
898,2
5,88%
2,38%
3,25%
2,82%
-0,42%
Stichting BOOR
2014
913,4
4,44%
0,93%
1,81%
1,38%
-1,57%
Wartburg
2014 358,8
5,36%
1,86%
2,73%
2,30% -0,98%
2014 175,2
1,60%
-1,90%
Onderwijs Rotterdam
2014
131,3
4,94%
1,44%
2,31%
1,88%
-0,03%
De Passie
2014
136,4
1,16%
-2,34%
-1,46%
-1,90%
-2,02%
onderwijs West Nederland.
2014
107,3
1,32%
-2,18%
-1,30%
-1,73%
0,68%
Montessori Lyceum
2014
75,0
4,26%
0,75%
1,63%
1,20%
0,48%
Sint Laurens College
2014
52,9
2,90%
-0,60%
0,27%
-0,16%
-0,36%
Vrije Scholen Zuidwest Nederland
-1,02% -1,46% 0,06%
Katholiek Voortgezet
Gereformeerd voorgezet
Tabel 34: nadere analyse directieratio Bron: DUO open onderwijsdata; bewerking De Loos Monitoring.
In de managementratio kijken we naar het aandeel managementfuncties op het aandeel onderwijzend personeel. Bij de directieratio kijken we naar aandeel directie op het totale personeelsbestand. De directieratio in het Rotterdamse voortgezet onderwijs is tussen 2010 - 2014 gedaald van 5,78 procent naar 5,42 procent. In Nederland is de ratio in dezelfde periode gedaald van 3,36 procent naar 3,06 procent. De directieratio van Rotterdam ligt daarmee 77 procent hoger dan in Nederland.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 43
Bevoegdheid
Indicator: Het percentage leraren met een masteropleiding in het po en in het vo stijgt het percentage bevoegde en eerstegraads leraren.
aantal lessen lessen lessen bevoegd onbevoegd
Nederland 945.142 G4 94.427 Rotterdam 27.038 Children’s Zone 8.382
85% 15% 84% 16% 80% 20% 72% 28%
Tabel35: Bevoegd gegeven lessen 2013, bron: Integrale PersoneelsTellingen Onderwijs (IPTO) bewerking De Loosmonitoring
aantal docent docent docenten bevoegd onbevoegd Nederland 63.018 88% 12% G4 4.633 87% 13% Rotterdam 1.769 81% 19% Children’s Zone 520 78% 22% Tabel35: Bevoegde docenten 2013, bron: Integrale PersoneelsTellingen Onderwijs (IPTO) bewerking De Loosmonitoring
In 2013 wordt in het voortgezet onderwijs in Nederland gemiddeld 15 procent van de lessen onbevoegd gegeven. In Rotterdam is dit 20 procent. Dat is 5 procentpunt meer dan in de rest van Nederland. In de Children’s Zone ligt het percentage onbevoegd gegeven lessen 13 procentpunt hoger dan in de rest van Rotterdam. Als we kijken naar het aantal onbevoegde docenten dan zien we eenzelfde patroon. Het aantal onbevoegden docenten in Rotterdam ligt 7 procentpunt hoger en in Children’s Zone 10 procentpunt.
Figuur 21: gemiddelde leeftijd in Rotterdamse voortgezet onderwijs Bron: DUO open onderwijsdata; bewerking De Loos Monitoring
De gemiddelde leeftijd van de leerkrachten in Rotterdam daalt de laatste jaren iets naar gemiddeld 43,5 jaar en ligt daarmee onder het landelijk gemiddelde (44,7 jaar). De gemiddelde leeftijd in de Children’s Zone ligt iets hoger dan in Rotterdam.
44
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 45
46
5. Middelbaar beroepsonderwijs Samenvatting Zeven door het rijk bekostigde instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) hebben een vestiging binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam: 3 regionale onderwijscentra (ROC Albeda, Zadkine en het Hoornbeeck Colleges), 1 agrarisch onderwijscentrum (AOC Wellant) en 3 vakinstellingen (het Scheepvaart- en Transport College, het Grafisch Lyceum Rotterdam en het Hout- en Meubileringscollege). Behalve het Grafisch Lyceum Rotterdam hebben deze mbo-instellingen ook vestigingen buiten Rotterdam. Ongeveer 71 procent van de deelnemers op deze mbo-instellingen ging per oktober 2012 naar school in Rotterdam, of zij nu in Rotterdam woonden of niet. In dit hoofdstuk rapporteren we niet over de niet door het rijk bekostigde instellingen die mbo-opleidingen in Rotterdam verzorgen. Wel over bovengenoemde instellingen, op basis van de instellingsgegevens als geheel. Voor de gesignaleerde trends lijkt dit weinig uit te maken, omdat landelijke trends zichtbaar blijken te zijn in trends in de vier grote gemeenten en ook in de instellingsrapportages van bovengenoemde mbo-instellingen. In dit hoofdstuk komt onder meer het volgende aan de orde: • Roc’s, aoc’s en vakinstellingen onderscheiden zich van elkaar qua instellingsgegevens en trends en zijn derhalve onderling weinig betekenisvol te vergelijken; • In de loop van de tijd is er sprake van hogere vooropleidingen van instromende leerlingen en een toenemend aantal leerlingen van niet-westers allochtone herkomst; • Het aandeel leerlingen op mbo-niveau 3 en 4 neemt toe; • Het aantal leerlingen BBL (Beroepsbegeleidend Leerweg) daalt; • De jaarresultaten en diplomaresultaten stijgen, maar liggen bij bovengenoemde instellingen vaak onder het landelijk gemiddelde; • In de tijd waren de percentages deelnemers per sector en per opleidingsdomein op bovengenoemde instellingen nagenoeg constant; • In schooljaar 2013-2014 is het percentage nieuwe vsv-ers van in Rotterdam woonachtige mbo-deelnemers 0,11% gestegen ten opzichte van het schooljaar ervoor. Voorlopige cijfers duiden erop dat van een daling sprake zal zijn in 2014-2015; • De managementratio was op bovengenoemde instellingen lager dan gemiddeld in de vier grote gemeenten en landelijk; • Op vier van de zeven bovengenoemde instellingen zijn opleidingen aangetroffen met onvoldoende opbrengsten; • De tevredenheid van deelnemers van bovengenoemde instellingen lag in 2014 op 2 onderwijsinstellingen significant onder het landelijk gemiddelde. Op 2 onderwijsinstellingen vaak significant boven het landelijk gemiddelde.
Onderwijsinstellingen, deelnemers en beroepsopleidingen Zeven door het rijk bekostigde instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) hebben een vestiging binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam: 3 regionale onderwijscentra (roc's), 1 agrarisch onderwijscentrum (aoc) en 3 vakinstellingen. Behalve het Grafisch Lyceum Rotterdam hebben deze mbo-instellingen ook vestigingen buiten Rotterdam.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 47
ROC Albeda College ROC Zadkine AOC Wellantcollege Hellevoetsluis Capelle a/d/ Ijssel Aalsmeer Maassluis Nieuwegein Amsterdam Middelharnis Schiedam Dordrecht Naaldwijk Schoonhoven Gorinchem Oude-Tonge Spijkenisse Gouda Poortugaal Dordrecht Houten Rhoon Middelharnis Rijnsburg Schiedam Rijswijk ZH Spijkenisse Grafisch Lyceum Rotterdam Vlaardingen ROC Hoornbeeck College Scheepvaart- en Transportcollege Amersfoort Brielle Apeldoorn Stellendam Hout- en Meubilieringscollege Goes Zwolle Amsterdam Kampen Katwijk aan Zee Tabel 32. Bij de Kamer van Koophandel geregistreerde vestigingsplaatsen van mbo-instellingen, met een vestiging in Rotterdam, per februari 2015. Per oktober 2015 aangevuld (in rood afgebeeld) met informatie van de betreffende instellingen. Bron: DUO open onderwijsdata, mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam, bewerking gemeente Rotterdam.
In dit hoofdstuk rapporteren we over deze instellingen als geheel. Want er zijn onvoldoende publiek toegankelijke informatiebronnen beschikbaar om gespecificeerde informatie over uitsluitend Rotterdamse vestigingen van deze mbo-instellingen in beeld te brengen. Over de niet door het rijk bekostigde instellingen die mbo-opleidingen in Rotterdam verzorgen, wordt in dit hoofdstuk niet gerapporteerd. Daaromtrent is geen informatie verzameld. De 41 Rotterdamse vestigingen van deze mbo-instellingen zijn als volgt gesitueerd binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam.
Figuur 22: De ligging van mbo-leslocaties binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam per oktober 2015. Bron: Instellingen met een mbo-vestiging in Rotterdam, bewerking gemeente Rotterdam.
In tabel 33 wordt duidelijk wat de leerlingaantallen waren op deze mbo-instellingen (dus inclusief hun vestigingen buiten Rotterdam). In tabel 34 is voor schooljaar 2012-2013 per mbo-instelling gespecificeerd - gereconstrueerd uit meerdere informatiebronnen - hoeveel leerlingen er binnen Rotterdam naar school gingen en hoeveel leerling er buiten Rotterdam naar school gingen.
48
2009/2010 2010/2011 2011/2012
2012/2013 2013/2014 2014/2015
ROC's Albeda College (regionale cijfers) 22.325 22.034 22.148 20.935 20.472 20.374 Zadkine (regionale cijfers) 18.945 19.377 18.374 17.766 17.735 16.435 Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 4.559 4.833 5.025 5.362 5.611 5.543 AOC Wellant (landelijke cijfers) 4.421 4.440 4.247 4.116 4.051 3.657 Vakinstellingen Scheepvaart- en Transportcollege 3.976 3.719 3.948 4.302 4.946 5.477 (landelijke cijfers) Grafisch Lyceum Rotterdam 3.800 3.937 3.841 3.883 4.011 3.990 Hout- en Meubileringscollege (landelijke cijfers) 2.660 2.805 2.914 3.091 3.031 3.133 Totalen 60.686 61.145 60.497 59.455 59.857 58.609 Tabel 33. Aantal deelnemers op mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam, per schooljaar. Bron: DUO open onderwijsdata, bewerking De Loos Monitoring.
In R'dam
Albeda College Zadkine Hoornbeeck College Scheepvaart- en Transportcollege Grafisch Lyceum Rotterdam Hout- en Meubileringscollege Wellant Totalen
Buiten R'dam
16.724 14.180 1.632 3.568 3.883 1.665 275 41.927
4.211 3.586 3.730 734 - 1.426 3.841 17.528
Totaal 20.935 17.766 5.362 4.302 3.883 3.091 4.116 59.455
Tabel 34: Aantal deelnemers op locaties gevestigd in Rotterdam en buiten Rotterdam, per oktober 2012. Bron: DUO open onderwijsdate, CBS en VSV-scanner, bewerking De Loos Monitoring.
Uit tabel 34 is af te leiden dat 71 procent van de deelnemers op genoemde mbo-instellingen in Rotterdam per oktober 2012 naar school gingen, of zij nu in Rotterdam woonden of niet. Beschikbare data uit openbare bron maken het niet mogelijk precies door de jaren heen in kaart te brengen: hoeveel mbo-deelnemers woonachtig buiten Rotterdam, binnen Rotterdam onderwijs volgden, of hoeveel mbo-deelnemers woonachtig binnen Rotterdam, binnen Rotterdam onderwijs volgden of daarbuiten. In het hoofdstuk voortgezet onderwijs is in tabel 30 de doorstroom van in Rotterdam woonachtige leerlingen voortgezet onderwijs naar vervolgonderwijs in kaart gebracht. Als we naar de instellingsgegevens kijken dan onderscheiden de mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam zich van elkaar op basis van een aantal achtergrondkenmerken van de deelnemers.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 49
deelnemers autochtone westers niet-westers deelnemers van 23 jaar studenten allochtone allochtone met hogere en ouder deelnemers deelnemers vooropleiding
deelnemers gemiddeld uit achter- aantal stands- deelnemers gebieden
Landelijke gemiddelden bij roc's 16% 72% 6% 22% 64% 22% 9.942 Zadkine (regionale cijfers) 21% 45% 6% 49% 57% 51% 16.435 Albeda (regionale cijfers) 19% 49% 6% 46% 52% 51% 20.374 Hoornbeeck College 1% 99% 0% 1% 81% 3% 5.543 (landelijke cijfers) Landelijke gemiddelden bij aoc's 13% 91% 5% 4% 62% 11% 2.146 Wellant (landelijke cijfers) 13% 90% 4% 6% 62% 17% 3.657 Landelijke gemiddelden bij vakinstellingen 10% 80% 7% 13% 77% 20% 2.043 Scheepvaart en transportcollege 9% 74% 6% 20% 72% 29% 5.477 (landelijke cijfers) Grafisch Lyceum Rotterdam 4% 73% 9% 18% 90% 26% 3.990 Hout en meubilieringscollege 8% 83% 6% 11% 79% 22% 3.133 (landelijke cijfers) Tabel 35: Kenmerken van de mbo-deelnemerspopulatie per 1 oktober 2014. Bron: Inspectie van het onderwijs (beeld van de instelling) en OCenW (mbo-scanner), bewerking gemeente Rotterdam.
Hier blijkt, dat de karakteristiek van de deelnemerspopulatie voor vakscholen, aoc's en roc’s landelijk verschillen. Dit geldt op vergelijkbare wijze voor de mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam. En geldt ook voor ontwikkelingen in de tijd, waarbij we hier de tabellen niet tonen, maar wel enige bevindingen: - Het percentage mbo-deelnemers met een hogere vooropleiding steeg landelijk op roc's, aoc's en vakinstellingen. Dit gold ook voor mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam. Doch met uitzondering van het Hoornbeeck College en het Grafisch Lyceum Rotterdam lagen de percentages van mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam lager dan de landelijke gemiddelden voor roc's, aoc's en vakinstellingen. Tot de hogere vooropleidingen voortgezet onderwijs zijn gerekend: havo/vwo (al dan niet met diploma) en vmbo met diploma, behalve vmbo basisberoepsgerichte leerweg. - Behalve bij de AOC's steeg het percentage niet-westers allochtone deelnemers landelijk gestaag. Dit gold ook voor mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam, maar die percentages lagen (met uitzondering van het Hoornbeeck College) aanzienlijk hoger. - Het percentage deelnemers uit armoede-cumulatiegebieden was op roc's, aoc's en vakinstellingen tussen 2011/2012 en 2014/2015 landelijk nagenoeg constant. Dit gold ook voor de mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam. Doch de percentages lagen op de roc's, met uitzondering van het Hoornbeeck College, drie keer zo hoog. Bij het Wellant College en de vakinstellingen ongeveer 50 procent hoger dan op aoc's en vakinstellingen gemiddeld in Nederland. Overigens komt de MBO benchmark van de MBO-raad een paar procentpunten lager uit dan in deze tekst weergegeven. Van de in Rotterdam woonachtige mbo-deelnemers weten we per schooljaar op welk niveau zij studeerden, of zij dit nu binnen of buiten Rotterdam deden.
2009/2010 2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014 2014/2015
mbo-deelnemers woonachtig in Rotterdam mbo-1 mbo-2 mbo-3 mbo-4
21.910 22.245 6,5% 7,4% 29,3% 28,6% 28,0% 27,5% 36,2% 36,4%
21.461 20.973 20.981 20.874 6,8% 7,5% 6,0% 5,3% 27,4% 25,1% 24,2% 22,8% 27,7% 26,9% 26,6% 26,5% 38,2% 40,5% 43,2% 45,4%
Tabel 36: Mbo-deelnemers woonachtig in Rotterdam, naar niveau van studeren, per schooljaar. Bron: DUO open onderwijsdata, bewerking De Loos Monitoring.
Uit deze tabel blijkt dat in de loop der jaren het deelname-percentage op mbo-niveau 4 is toegenomen en op lagere niveaus is afgenomen. Dit is ook de landelijke trend. Inmiddels geldt dat bijna driekwart van de mbo-deelnemers op niveau 3 of 4 studeert.
50
Uit nadere analyse van deze deelname-percentages per mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam blijkt dat: - de deelname percentages op mbo-niveau 1 gelijk zijn gebleven of zijn gedaald; - de deelname percentages op mbo-niveau 2 zijn gedaald; - landelijk het deelname percentage op mbo-niveau 3 op roc's is gedaald en op aoc's en vakinstellingen is gestegen. Doch die trend wordt door mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam niet altijd gevolgd; - landelijk het deelname percentage op mbo-niveau 4 op roc's en aoc's is gestegen en op vakinstellingen nagenoeg gelijk is gebleven. Doch dat op mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam overal een stijging is te zien; - gespecificeerd naar geslacht, de percentages vrouwelijke deelnemers in de loop der jaren is gestegen. Er is inmiddels, met uitzondering van het Scheepvaart- en transportcollege (10% vrouw) gemiddeld een 50-50 verdeling ontstaan. De 7 mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam, leiden op tot een beroep binnen tal van domeinen. Daar gaat de volgende tabel over.
2009/2010 2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014 2014/2015 n = 60.686 n = 61.145 n = 60.497 n = 59.455 n = 59.857 n = 58.609
Zorg en welzijn 25% 26% 26% 26% 25% 25% 14.581 Economie en administratie 12% 12% 12% 11% 11% 11% 6.431 Transport, scheepvaart en logistiek 6% 6% 7% 7% 9% 10% 5.679 Handel en ondernemerschap 7% 7% 8% 8% 8% 8% 4.818 Techniek en procesindustrie 9% 8% 8% 7% 8% 7% 4.336 Media en vormgeving 7% 7% 7% 7% 7% 7% 3.995 Voedsel, natuur en leefomgeving 7% 7% 7% 7% 6% 6% 3.582 Horeca en bakkerij 4% 3% 4% 4% 4% 4% 2.206 Veiligheid en sport 4% 4% 4% 4% 4% 4% 2.190 Informatie en communicatietechnologie 3% 2% 3% 3% 3% 3% 1.919 Afbouw, hout en onderhoud 3% 3% 4% 4% 3% 3% 1.822 Ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek 2% 2% 2% 2% 2% 3% 1.581 Toerisme en recreatie 2% 2% 2% 2% 2% 2% 1.110 Uiterlijke verzorging 2% 2% 2% 2% 2% 2% 1.080 Mobiliteit en voertuigen 2% 2% 2% 2% 2% 2% 928 Bouw en infra 3% 2% 2% 2% 2% 1% 839 (niet ingedeeld in een domein) 3% 3% 3% 3% 3% 3% 1.512 Tabel 37: Verdeling van deelnemers van mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam, naar domein, per schooljaar. En in aantal per 2014/2015. Bron: DUO open onderwijsdata, bewerking De Loos Monitoring.
Door de jaren heen blijkt het percentage deelnemers per opleidingsdomein op het totaal aantal deelnemers constant. Dit met uitzondering van een toegenomen percentage op het opleidingsdomein ‘Transport, scheepvaart en logistiek’ en een afgenomen percentage op het domein ’Bouw en infra’.
Indicator: 1 Werken aan vakmanschap: Het aantal leerlingen dat instroomt, doorstroomt en gediplomeerd uitstroomt bij opleidingen met ‘groeipotentieel’ in vmbo en mbo stijgt.
Opleidingen met groeipotentieel zijn opleidingen die opleiden voor een bedrijfstak die voor de Rotterdamse economie van belang zijn. Dit zijn de bedrijfstakken food, life science technologie, clean technologie, off shore beroepen en maritieme dienstverlening. Met uitzondering van de sector food betreffen dit opleidingen in de mbo sector techniek. Tussen schooljaar 2009/2010 en 2014/2015 is sprake van groei van het aantal deelnemers in de opleidingsdomeinen (mbo-1 t/m mbo-4) Transport, scheepvaar en logistiek, Ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek. In dezelfde periode was sprake van een krimp in de opleidingsdomeinen Techniek en procesindustrie en Voedsel, natuur en leefomgeving. De mbo-deelnemers van de 7 instellingen met een vestiging in Rotterdam kunnen qua gekozen studierichting ook uitgesplitst worden naar sector.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 51
2009/2010
2010/2011
techniek 19.149 economie 17.681 zorg en welzijn 17.729 groen 4.421 combinatie van sectoren 1.706 Totaal 60.686
19.025 17.983 17.927 4.440 1.770 61.145
2011/2012 18.518 18.064 17.679 4.247 1.989 60.497
2012/2013
2013/2014
18.322 17.800 17.350 4.116 1.867 59.455
18.986 18.149 17.020 4.051 1.651 59.857
2014/2015 18.976 17.876 16.483 3.657 1.617 58.609
Tabel 38: Aantal deelnemers op mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam per sector, per schooljaar. Bron: DUO open onderwijsdata, bewerking De Loos Monitoring.
Afgezet tegen het totaal aantal deelnemers per schooljaar was nauwelijks sprake van enige verschuiving van de deelname per sector. Voor techniek kunnen we een uitsplitsing maken van het percentage deelnemers dat per mbo-instelling een mbo-beroepsopleiding in die richting volgde. Overigens staat het toedelen van beroepsopleidingen naar sectoren ter discussie. In de volgende tabel is de systematiek van het ministerie van OCW gevolgd.
Mbo-sector techniek
2011/2012
2012/2013
013/2014
2014/2015
Landelijke gemiddelden bij roc's 29% 28% 27% 26% Zadkine (regionale cijfers) 33% 32% 32% 32% Albeda (regionale cijfers) 19% 17% 17% 17% Hoornbeeck College (landelijk cijfers) 14% 15% 13% 14% Landelijke gemiddelden bij aoc's 0% 0% 0% 0% Wellant (landelijke cijfers) 0% 0% 0% 0% 97% 98% 98% 97% Landelijke gemiddelden bij vakinstellingen 87% 87% 86% 86% Scheepvaart en transportcollege (landelijke cijfers) 100% 100% 100% 100% Grafisch Lyceum Rotterdam 0% 0% 0% 0% Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers) 64% 63% 59% 57% Tabel 39: Aandeel van deelnemers voor de mbo-sector Techniek, per schooljaar. Bron: Ministerie van OCenW, mbo-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam.
Deze deelname-percentages overziende was zowel landelijk als op genoemde mbo-instellingen sprake van een lichte daling. Daarbij moet worden opgemerkt dat dit niet wil zeggen, dat per mbo-instelling in aantal deelnemers ook een daling aan de orde is. Zo is het aantal deelnemers op het Scheepvaart en Transport College, alwaar enkel techniekopleidingen worden verzorgd, aanzienlijk gegroeid. Zie tabel 33. Doch dit compenseert niet de daling van het aantal deelnemers op de sector Techniek op de andere mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam. Mbo-opleidingen De mbo-instellingen verzorgen zeer veel beroepsopleidingen. Iedere opleiding wordt gekenmerkt door een eigen kwalificatie code. Van onderstaande 5 mbo-instellingen is onderzocht hoeveel opleidingen zij totaal samen verzorgen, hoeveel opleidingen slechts door 1 instelling wordt aangeboden (unieke opleidingen) en hoeveel opleidingen op meerdere instellingen worden aangeboden (opleidingen waarvan er meer zijn). Hierbij is alleen gekeken naar opleidingen waar daadwerkelijk leerlingen op stonden ingeschreven. Het gaat dus niet om zogenaamde 'slapende' opleidingen.
52
2010 2011 2012 2013
2014
Zadkine (regionale cijfers) 340 312 294 254 220 Albeda College (regionale cijfers) 253 242 220 185 163 Scheepvaart- en Transportcollege (landelijke cijfers) 53 54 61 57 53 Grafisch Lyceum Rotterdam 38 36 33 33 30 Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers) 22 23 30 28 28 totaal 706 667 638 557 494 het totaal aantal unieke opleidingen 383 359 348 308 268 het totaal aantal opleidingen waarvan er meer van zijn 160 153 143 123 111 het totaal aantal verschillende opleidingen 543 512 491 431 379 het totaal aantal unieke opleidingen in Nederland 1.276 1.202 1.137 985 877 Tabel 40: Het aantal verzorgde opleidingen per kalenderjaar, door 5 mbo-instellingen. Bron: DUO open onderwijsdata, bewerking gemeente Rotterdam.
Bovengenoemde mbo-instellingen verzorgden tezamen in 2010 706 opleidingen. Het gaat hier om zowel 'oude' als 'nieuwe' kwalificatiecodes. De nieuwe kwalificatiedossiers hebben een verbeterde opbouw, omvang en transparantie. Scholen kunnen ze sinds 1 augustus 2015 vrijwillig invoeren. Vanaf 1 augustus 2016 is dat verplicht. Vaak kan dezelfde opleiding, georganiseerd door verschillende mbo-instellingen op meer locaties gevolgd worden. In 2010 verzorgden deze mbo-instellingen 543 opleidingen met een verschillende kwalificatie code. In 2010 werden 383 opleidingen slechts door één mbo-instelling verzorgd. Er zijn derhalve in 2010 160 opleidingen die door verschillende mbo-instellingen werden verzorgd. Bij deze tabel moet worden opgemerkt dat landelijk gesitueerde mbo-instellingen de opleidingen mogelijk ook of uitsluitend buiten de regio Rotterdam verzorgden. In de loop der jaren is het aantal opleidingen, met name verzorgd door de roc’s Zadkine en Albeda afgenomen. Het aantal dezelfde opleidingen, verzorgd door deze beide roc's, was in 2010 groot, en is in de loop der jaren afgenomen. Landelijk is het aantal unieke opleidingen in de periode 2010-2014 met een nagenoeg gelijk percentage afgenomen. Deelnemers van een mbo-beroepsopleiding volgen of een BBL-traject, of een BOL-traject. BBL staat voor Beroeps Begeleidende Leerweg. BOL betekent Beroeps Opleidende Leerweg. Het belangrijkste verschil zit in het feit dat de lerende in een BBL-traject een leer-werk-overeenkomst heeft met een werkgever en daarnaast een dag in de week les volgt bij bijvoorbeeld een roc. Een lerende in een BOL-traject heeft de juridische status van student en loopt tijdens zijn opleiding één of meer stages. Hierdoor heeft een BOL-student recht op studiefinanciering en een BBL-student niet. Overigens geldt dit pas als de student ouder is dan 18 jaar. Elke opleiding in het mbo kent een verplichte praktijkcomponent, uit te voeren bij een erkend leerbedrijf. Vanaf 2008 lieten roc's, aoc's en vakinstellingen een dalende trend zien voor wat betreft het aantal deelnemers op een BBL. Dit gold ook voor de mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam. Het percentage BBL-deelnemers verschilde per mbo-instelling met een vestiging in Rotterdam aanzienlijk van de landelijke gemiddelden voor roc's, aoc's en vakinstellingen. 2011/2012
2012/2013 2013/2014 2014/2015
Landelijke gemiddelden bij roc's 29,6% 28,3% Zadkine (regionale cijfers) 20,8% 17,9% Albeda College (regionale cijfers) 25,7% 24,3% Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 20,5% 22,1% Landelijke gemiddelden bij aoc's 33,8% 32,2% Wellant (landelijke cijfers) 44,3% 42,2% landelijke gemiddeldelden bij vakinstellingen 19,9% 19,2% Scheepvaart- en Transportcollege (landelijke cijfers) 30,7% 26,5% Grafisch Lyceum Rotterdam 0,8% 0,9% Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers) 5,6% 5,2%
24,5% 15,7% 21,5% 16,9%
21,5% 13,7% 18,9% 19,2%
30,3% 39,4%
23,4% 29,6%
19,1% 22,7% 0,5% 4,7%
18,4% 19,8% 0,3% 5,9%
Tabel 41: Het aandeel van BBL-studenten op mbo-instellingen tussen 2011/2012 en 2014/2015. Bron: Ministerie van OCenW, mbo-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 53
Ook in de volgende tabel is die daling van het aantal BBL-stages in de regio Rijnmond duidelijk zichtbaar.
sector niveau leerweg schooljaar 2010-2011 2011-2012 2012-2013 2013-2014 2014-2015 Economie mbo niveau 1/2 BBL 620 627 565 352 228 BOL 2.331 2.292 2.124 2.034 1.976 mbo niveau 3/4 BBL 661 651 631 520 344 BOL 4.536 4.554 4.756 5.059 5.281 Groen mbo niveau 1/2 BBL 59 102 74 126 49 BOL 100 93 81 92 139 mbo niveau 3/4 BBL 71 50 51 40 31 BOL 188 201 227 239 247 Techniek mbo niveau 1/2 BBL 1.275 940 795 530 442 BOL 1.821 1.678 1.851 1.842 1.789 mbo niveau 3/4 BBL 732 734 653 572 496 BOL 2.476 2.436 2.601 2.925 3.226 Zorg en welzijn mbo niveau 1/2 BBL 230 207 187 99 67 BOL 1.569 1.386 1.313 1.255 1.151 mbo niveau 3/4 BBL 1.083 975 1.033 954 841 BOL 4.479 4.525 4.306 4.342 4.498 Totaal: 22.231 21.451 21.248 20.981 20.805 mbo niveau 1/2 BBL 10% 9% 8% 5% 4% BOL 26% 25% 25% 25% 24% mbo niveau 3/4 BBL 11% 11% 11% 10% 8% BOL 53% 55% 56% 60% 64% Tabel 42: Stages in de regio Rijnmond. Bron: DUO/SBB, bewerking SBB.
In bovenstaande tabel gaat het om mbo-deelnemers woonachtig in Rotterdam die stage liepen in Rijnmond. In de laatste vijf jaren is het aantal deelnemers licht gedaald, hetgeen past bij het algemene landelijke beeld van lichte deelnemersdaling in het mbo. Wat ook hier bevestigd wordt, is de daling van het aantal deelnemers op de niveaus 1 en 2, en de stijging op de niveaus 3 en 4. Zowel mbo-deelnemers woonachtig in Rotterdam als zij die dat niet doen, volgen stage in Rotterdam. sector Aantal
sector Aantal
Economie Groen Techniek Zorg & Welzijn Totaal
Economie Groen Techniek Zorg & Welzijn Totaal
4.012 335 3.490 3.048 10.885
4.477 266 2.355 4.531 11.629
Tabel 43: Aantal buiten Rotterdam wonende studen-
Tabel 44: Aantal in Rotterdam wonende studenten dat stage loopt
ten dat stage loopt in Rotterdam in schooljaar 2014-2015.
in Rotterdam in schooljaar 2014-2015.
Bron: SBB.
Bron: SBB.
In totaal maakten bijna 11.629 deelnemers die in Rotterdam woonden, in schooljaar 2014-2015 gebruik van leerbedrijven. De sector zorg en welzijn bood aan ruim 4.531 deelnemers een stageplaats; 4.427 jongeren hadden een plaats in de economische sector en bijna 2.355 jongeren in de techniek. Daarnaast is er ook groep stagiaires die niet in Rotterdam woont, maar wel in Rotterdam stage loopt. In totaal gebeurde dat in schooljaar 2014-2015 10.885 keer, waarbij de stagedeelname van in Rotterdam woonachtigen en niet in Rotterdam woonachtigen in de sector economie nagenoeg even groot was. Opvallend is dat deelname aan stages in de techniek van deelnemers van buiten Rotterdam ruim groter was dan die van deelnemers die wel in Rotterdam woonachtig waren. Voor de sector Zorg & Welzijn was dit net andersom. De stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) is verantwoordelijk voor de acquisitie en accreditatie van leerbedrijven. Het aantal leerbedrijven in Rotterdam en de regio is over de jaren 2013 - 2014 - 2015 toegenomen: van 10.698 naar 11.099 leerbedrijven. Een speciale categorie zijn de arbeidsmarkt gekwalificeerd
54
assistent (AKA)-leerbedrijven: Deze zijn erkend voor stages op mbo niveau 1. Dergelijke bedrijven (3799 in 2014 en 3786 in Rotterdam in 2015) zijn extra toegerust om zwakkere deelnemers een stage of leerwerkplek aan te bieden: jongeren die een extra steuntje in de rug nodig hebben om werk te vinden en te behouden. Het aantal erkende leerbedrijven staat niet één op één gelijk met het aantal stages: een bedrijf kan ervoor kiezen af en toe een jaartje over te slaan, ook kan één bedrijf meerdere stageplaatsen aanbieden. De gemeente Rotterdam heeft als werkgever een taakstelling om jaarlijks 1.350 stagiaires een stageplaats te bieden. Opleidingsniveau 2011 2012 2013 VMBO en lager 24 MBO 751 HBO en WO 533 Totaal 1.308
53 735 570 1.358
20 663 490 1.173
2014 16 660 590 1.266
Tabel 45: Het aantal geplaatste stagiaires bij de gemeente Rotterdam per kalenderjaar, naar opleidingsniveau. Bron: Gemeente Rotterdam, bewerking gemeente Rotterdam.
Het jaar 2013 liet voor wat betreft de gemeente Rotterdam als werkgever een dip zien in het bieden van stageplaatsen, mede veroorzaakt doordat de gemeente toen midden in de reorganisatie zat. Inmiddels is het stagebeleid opnieuw op de rails gezet. Dit heeft in 2014 geleid tot een duidelijke vooruitgang. Van de stagiaires loopt 39 procent stage binnen het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling. SBB heeft veel informatie over middelbaar beroepsonderwijs en het bedrijfsleven beschikbaar. Zij bundelen de informatie over opleidingen, stage- en leerbanen en de arbeidsmarkt. Ze maken analyses en bepalen zodoende de kans op het vinden van werk en van stageplekken per regio. Dit doet SBB per beroepsopleiding, beroepsgroep of domein, en zij presenteren die informatie op de volgende manier op hun website:
Kans op werk mbo 1 mbo 2 mbo3 mbo 4
Kans op stage mbo 1 mbo 2 mbo3 mbo 4
beroepsopleiding x 1 2 1 3 beroepsopleiding y 5 5 5 4 3 3 beroepsopleiding z 5 3 5 3 5 2
4 3 4
4 3 2
Tabel 46: De wijze waarop het SBB per beroepsopleiding, beroepsgroep of domein de kans op werk en de kans op een stageplaats per regio op haar website presenteert.Bron: SBB, bewerking gemeente Rotterdam
1 = Geringe kansen 2 = Matige kansen
3 4
= Voldoende kansen, evenwicht 5 = Goede kansen = Ruim voldoende kansen = Niet bekend
De kans op het vinden van een stageplaats is vaak niet hetzelfde als de kans op het vinden van werk. In het algemeen is de kans op het vinden van werk groter dan het vinden van een stageplaats in de regio Rijnmond. Het tekort aan stageplaatsen is gemiddeld zo'n 4 procent in de regio Rijnmond. In specifieke opleidingen is dit soms groter en liggen de kansen op werk vaak ook anders. In Nederland worden experimenteel vmbo-mbo programma's gerealiseerd, waarbij derde leerjaars-vmbo-leerlingen deelnemen aan een leertraject, die op mbo-niveau met een diploma kunnen worden afgesloten. Zulks om het vmbo onderwijs programmatisch beter af te stemmen op het mbo-onderwijs. En leerlingen onderwijs aan te kunnen bieden waarbij de doorgaande leerlijn beter gegarandeerd is. Vanaf 2014 worden door scholen dergelijke trajecten aangeboden in de vorm van zogeheten ‘vakmanschaps (opleidend tot mbo niveau 2) – of technologieroutes (opleidend t/m mbo niveau 3/4). Voor die tijd werden deze trajecten aangeboden onder de noemer VM2. De verwachting is dat deze mogelijkheden, bij succesvolle experimenten, wettelijk geborgd worden. In het hoofdstuk voortgezet onderwijs wordt hierop ingegaan. Vastgesteld is dat landelijk, in de vier grote gemeenten en in Rotterdam een beperkt aantal leerlingen geplaatst is op dergelijke doorstroomprogramma’s en er een verminderde deelname te zien is op het moment van omschakeling van VM2 naar vakmanschaps- en technologieroutes. In schooljaar 2014-2015 zijn in Rotterdam vier experimenten gestart om de vakmanschapsroute en technologieroute vorm te geven vanaf leerjaar 1 vmbo. En worden er in schooljaar 2015-2016 opnieuw naar verwachting vier aangevraagd.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 55
Om de kans op studiesucces van mbo-deelnemers te vergroten worden in Rotterdam o.a. vakantiescholen / zomerscholen georganiseerd. De beide roc’s in Rotterdam werkten vanaf 2011 hierop nauw samen. Aanvankelijk alleen in de zomervakantie. Op dit moment ook in andere vakantieperioden. Ook de hbo-instellingen InHolland en Hogeschool Rotterdam bieden de mbo-deelnemers de kans om goed voorbereid aan het nieuwe schooljaar te beginnen. Doelgroepen voor deze vakantiescholen zijn de eigen deelnemers van roc Albeda en Zadkine, zij die naar het hbo gaan en hun jaarlijks nieuwe instroom vanuit het voortgezet onderwijs. Het aantal leerlingen dat deelnam aan de vakantiescholen is toegenomen ten opzichte van het jaar ervoor, maar het aantal leerlingen is nog steeds zeer beperkt ten opzichte van de totale populatie van roc’s Albeda en Zadkine.
realisatie planning 2012 2013 2014 2015 2016
Zadkine 134 97 117 432 432 Albeda Colllege 105 91 Hogeschool Rotterdam 23 47 216 216 InHolland 21 19 Totaal 134 246 274 648 648 Tabel 46: Het aantal gerealiseerde en geplande mbo-deelnemers aan de vakantie / zomerschool per kalenderjaar. Bron: Evaluatieverslagen van de vakantie / zomerschool en projectaanvraag 2015/2016, bewerking gemeente Rotterdam.. Bron: DUO open onderwijsdata, bewerking De Loos Monitoring.
De kwaliteit van het beroepsonderwijs De kwaliteit van het onderwijs in het mbo wordt in eerste instantie bewaakt door kwaliteitszorgsystemen van de onderwijsinstellingen zelf. De instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun onderwijs, examinering en bedrijfsvoering. De inspectie van het onderwijs controleert of deze systemen de kwaliteit voldoende meten. De inspectie sluit aan bij de zelfevaluatie, het eigen beleid en de verantwoordingsgegevens van de instelling. De inspectie van het onderwijs publiceert op haar website de onderzoeksresultaten van de afgelopen drie jaar. Die onderzoeksresultaten hebben betrekking op uitgevoerd onderzoek op een beperkt aantal opleidingen per onderwijsinstelling. In de volgende tabel zijn de bevindingen opgenomen van de inspectie van het onderwijs, waar nodig (rood afgedrukt) gecorrigeerd door de betreffende onderwijsinstelling. publicatie van 12-10-2015 Aantal opleidingen Oordeel Didactisch handelen Oordeel Kwaliteitsborging onderzocht voldoende onderzocht voldoende
publicatie van 1-11-2015 Examen- Oordeel kwaliteit onvoldoende zeer zwak
Albeda College (regionale cijfers) 163 12 12 8 5 3 Zadkine (regionale cijfers) 220 18 18 34 30 3 Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 68 5 5 5 5 0 Wellant 54 4 4 2 0 1 Scheepvaart- en Transportcollege (landelijke cijfers) 53 4 4 4 4 0 Hout- en meubilieringscollege (landelijke cijfers) 28 3 3 1 1 0 Grafisch Lyceum Rotterdam 30 3 3 3 3 0
0 1 0 0 0 0 0
Tabel 47: Oordelen van de inspectie van het onderwijs m.b.t. de afgelopen drie jaar onderzochte opleidingen. Bron: Inspectie van het onderwijs, de website van 12 oktober 2015 en de website van 1 november 2015, (in rood) gecorrigeerd door de betreffende mbo-instelling. Bewerking gemeente Rotterdam.
De onderzochte aspecten zijn een zeer beperkte selectie van de indicatoren die de inspectie benut bij het beoordelen van opleidingen en instellingen. Ter toelichting op die aspecten: - De inspectie beoordeelt het didactisch handelen door lesobservaties; - De inspectie beoordeelt de kwaliteitsborging van een opleiding gelet op o.a. de interne sturing op kwaliteitszorg en de verankering ervan; - De examinering is van onvoldoende kwaliteit als deze niet aan de examenstandaarden voldoet; - Het onderwijs is van onvoldoende kwaliteit (‘zeer zwak’) als de opleiding te weinig gediplomeerden oplevert, én als het onderwijsproces ernstige tekortkomingen vertoont.
56
De inspectie beoordeelde ook de opbrengst van mbo-opleidingen. Dit werd o.a. gedaan aan de hand van vsv-cijfers, het jaarresultaat en het diplomaresultaat.
publicatie van 12-10-2015 Aantal opleidingen Oordeel Opbrengst onderzocht voldoende Albeda College (regionale cijfers) Zadkine (regionale cijfers) Hoornbeeck College (landelijke cijfers) Wellant Scheepvaart- en Transportcollege (landelijke cijfers) Hout- en meubilieringscollege (landelijke cijfers) Grafisch Lyceum Rotterdam
163 42 38 220 51 29 68 5 5 54 2 2 53 15 15 28 8 6 30 2 2
Tabel 48: Oordelen van de inspectie van het onderwijs m.b.t. de afgelopen drie jaar onderzochte opleidingen. Bron: Inspectie van het onderwijs, de website van 12 oktober 2015, (in rood) gecorrigeerd door de betreffende mbo-instellingen. Bewerking gemeente Rotterdam.
Indicator2 mbo: Scholen voldoen aan de indicator van de Inspectie van het Onderwijs op het gebied van onderwijsopbrengsten.
Drie van de zeven mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam voldeden hieraan per november 2015, waarbij moet worden aangetekend dat per onderwijsinstelling niet alle opleidingen onderzocht zijn.
Personeel Publieke bronnen geven inzicht in de personele samenstelling van mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam. Die personele samenstelling is ook te vergelijken met de grote steden (inclusief Rotterdam) en het landelijk totaal aan mbo-personeel. Die vergelijking is mogelijk met cijfers uit 2010 en 2014. mbo-instellingen jaar
omvang leidingge- onderwijzend ondersteunend managementformatie vende taken personeel personeel ratio
landelijk totaal 2014 50.305 1.009 25.276 2010 52.781 551 25.183 grote steden, incl. R'dam 2014 14.960 302 7.285 2010 16.107 139 7.588 Mbo-instellingen met een 2014 6.827 120 3.550 vestiging in Rotterdam 2010 7.356 39 3.852
19.408 21.809 5.850 6.919 2.653 3.151
4,00% 2,30% 3,80% 1,80% 3,30% 1,10%
Tabel 49: Personele samenstelling verbonden aan mbo-instellingen in aantal fte per 2010 en 2014. Bron: DUO open onderwijsdata, bewerking De Loos Monitoring.
In deze tabel wordt onder onderwijzend personeel verstaan alle personen die direct betrokken zijn bij het primaire proces. Met andere woorden direct contact hebben met leerlingen, tijdens het lesgeven of het geven van instructie. Al het andere personeel is gerangschikt onder ondersteunend personeel. De verhouding tussen het aantal fte leidinggevende taken en het aantal fte onderwijzend personeel (de zogenaamde managementratio) was op mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam lager dan gemiddeld in de vier grote gemeenten en het landelijk gemiddelde. In Rotterdam is tussen 2010 en 2014 de managementratio sterker gestegen dan in de vier grote gemeenten en landelijk. De verhouding tussen het aantal fte ondersteunend personeel en het aantal fte onderwijzend personeel was in Rotterdam eveneens lager dan in de vier grote gemeenten en het landelijk gemiddelde. En is eveneens als landelijk het geval is, gedaald tussen 2010 en 2014. In 2014 werden op mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam 4 fte onderwijzend personeel ondersteund met 3 fte ondersteunend personeel. Uit een nadere analyse blijkt dat de gemiddelde leeftijd van het personeel op mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam in 2014 lager was dan landelijk gemiddeld, respectievelijk 47,4 en 48,7 jaar. En ook lager was dan in de andere drie grote gemeenten (48,4 jaar). Bovendien steeg de gemiddelde leeftijd in de periode 2009-2014 op mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam minder snel dan landelijk gemiddeld: een stijging van 0,2 jaar versus 0,6 jaar in Nederland.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 57
Opbrengsten Maatstaven om de opbrengsten van het mbo in beeld te brengen zijn het diplomaresultaat en het jaarresultaat. - Het diplomaresultaat is het percentage instellingsverlaters in een jaar dat (ooit) een diploma heeft behaald tijdens het verblijf op de mbo-instelling, waarbij de doorstromers zonder en met diploma binnen de mbo-instelling buiten beschouwing zijn gelaten. - Het jaarresultaat is het aantal gediplomeerden in het jaar als percentage van hetzelfde aantal gediplomeerden plus de ongediplomeerde instellingsverlaters in hetzelfde jaar. De volgende tabellen geven inzicht in de jaarresultaten en de diplomaresultaten.
2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014
Landelijke gemiddelden bij roc's 68,3% 68,6% 72,8% 75,1% Zadkine (regionale cijfers) 56,9% 61,1% 66,2% 65,5% Albeda (regionale cijfers) 59,8% 64,4% 67,5% 69,1% Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 79,9% 83,8% 89,5% 89,8% Landelijke gemiddelden bij aoc's 72,3% 74,4% 77,8% 77,2% Wellant (landelijke cijfers) 73,9% 72,0% 75,1% 77,6% Landelijke gemiddelden bij vakinstellingen 66,2% 68,0% 69,5% 72,4% Scheepvaart en transportcollege (landelijke cijfers) 66,0% 69,5% 70,5% 65,1% Grafisch Lyceum Rotterdam 65,3% 69,6% 71,9% 70,3% Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers) 69,6% 70,4% 69,8% 75,2% Tabel 50: Diplomaresultaten op mbo-instellingen tussen 2010/2011 en 2013/2014. Bron: Ministerie van OCenW, mbo-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam.
2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014
Landelijke gemiddelden bij roc’s 68,7% 70,5% 72,9% 74,5% Zadkine (regionale cijfers) 58,1% 64,8% 70,4% 64,9% Albeda (regionale cijfers) 58,6% 62,9% 66,5% 68,4% Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 79,5% 83,1% 88,7% 88,2% Landelijke gemiddelden bij aoc’s 71,6% 73,7% 76,8% 76,0% Wellant (landelijke cijfers) 70,9% 70,0% 73,7% 75,6% Landelijke gemiddelden bij vakinstellingen 67,4% 69,6% 70,4% 73,3% Scheepvaart en transportcollege (landelijke cijfers) 68,0% 73,8% 74,2% 69,6% Grafisch Lyceum Rotterdam 66,5% 70,0% 72,3% 70,6% Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers) 70,4% 71,9% 71,2% 76,0% Tabel 51: Jaarresultaten op mbo-instellingen tussen 2010/2011 en 2013/2014. Bron: Ministerie van OCenW, mbo-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam.
Tussen schooljaar 2010/2011 en schooljaar 2013/2014 lieten roc's, aoc's en vakinstellingen landelijk een stijgende trend zien in behaalde jaarresultaten. Dit gold ook voor de mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam. Afgezien van het Hoornbeeck Colllege en het Hout- en Meubileringscollege lagen de jaarresultaten van de mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam onder het landelijk gemiddelde. Wat hier gezegd is over de jaarresultaten gold ook voor de diplomaresultaten. In het mbo werden centraal ontwikkelde examens ingevoerd. In schooljaar 2013/2014 nog bij wijze van proef. Nieuwe examens zijn ontwikkeld voor schooljaar 2014/2015. Daarom zijn de resultaten tussen beide schooljaren niet vergelijkbaar. Gegeven o.a. de nadrukkelijk verschillende achtergrondkenmerken van deelnemers op roc's enerzijds en vakinstellingen anderzijds, verschillen de gemiddelde resultaten ook van elkaar. Het is niet in alle gevallen mogelijk gebleken resultaten op mbo-niveau 2 en 3 uit elkaar te trekken. Zie de volgende tabel.
58
Nederlands in 2013/2014 Nederlands in 2014/2015 Percentage voldoendes Percentage voldoendes 2F in mbo 2 en 3 3F in mbo 4 2F in mbo 2 en 3 3F in mbo 4 Landelijk gemiddelde ?? ?? ?? 64% 85% 72% Albeda en Zadkine 78% 54% 59% 80% 62% Hoornbeeckcollege 81% 71% 77% 81% Vakinstellingen 89% 71% 89% 80% Rekenen in 2013/2014 Rekenen in 2014/2015 Percentage voldoendes Percentage voldoendes 2F in mbo 2 en 3 3F in mbo 4 2F in mbo 2 en 3 3F in mbo 4 Landelijk gemiddelde ?? ?? ?? 30% 53% 33% Albeda en Zadkine 26% 50% 22% 26% 47% 28% Hoornbeeckcollege 46% 24% 45% 38% Vakinstellingen 77% 42% 69% 57% Tabel 52: Percentage deelnemers die op de centraal ontwikkelde examens (COE) een voldoende behaalden op de vereiste niveaus (2F of 3F) in schooljaar 2013/2014 en 2014/2015. Bron: Genoemde onderwijsinstellingen voor wat betreft de schoolspecifieke gegevens. College van Examens voor wat betreft de landelijk gemiddelden. Bewerking gemeente Rotterdam.
Indicator1 mbo: De onderwijsresultaten op het gebied van taal en rekenen stijgen.
De percentages deelnemers die op de centraal ontwikkelde examens (COE) een voldoende behaalden op de vereiste niveaus (2F of 3F) voor taal en rekenen zijn nog niet in de tijd te vergelijken. Evenmin kunnen ze nog vergeleken worden met gemiddeld behaalde resultaten op roc’s, aoc’s en vakinstellingen landelijk. Mbo-instellingen wordt ook gevraagd deelnemers voor te bereiden op een vervolgopleiding. Na het behalen van een diploma op mbo-niveau 1, 2, 3 of 4 doet een deel van de geslaagden een vervolgstudie: op een hoger mbo-niveau (tabel 53), of hoger onderwijs (tabel 54) In onderstaande tabel wordt het percentage gediplomeerden op niveau 1, 2 en 3 weergegeven, dat in het jaar na het behalen van het diploma een mbo-opleiding op een hoger niveau is gaan volgen. Dat kan zijn bij de instelling waar het diploma behaald is of een andere mbo-instelling. Degenen die dat niet deden, betraden de arbeidsmarkt (zo’n 30-50% van de schoolverlaters in het mbo, afhankelijk van het mbo niveau, blijkt uit CBS-gegevens) of doen ook dat niet.
percentages vervolgstudies 2010/2011 2011/2012 2012/2013 2013/2014
Landelijke gemiddelden bij roc's 40% 40% 41% 42% Zadkine (regionale cijfers) 42% 45% 47% 45% Albeda (regionale cijfers) 47% 42% 44% 49% Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 33% 39% 32% 37% Landelijke gemiddelden bij aoc's 28% 25% 25% 25% Wellant (landelijke cijfers) 25% 22% 26% 19% Landelijke gemiddelden bij vakinstellingen 35% 40% 38% 35% Scheepvaart en transportcollege (landelijke cijfers) 35% 44% 46% 45% Grafisch Lyceum Rotterdam 46% 43% 42% 49% Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers) 35% 35% 35% 31% Tabel 53: Het aandeel gediplomeerde doorstromers niveau 1, 2 en 3 naar een hoger mbo-niveau. Bron: Ministerie van OCenW, mbo-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 59
Op de mbo-instelling met een vestiging in Rotterdam, die voor relatief veel in Rotterdam woonachtige deelnemers onderwijs verzorgen, was het doorstroompercentage hoger, vergeleken met het landelijk gemiddelde op roc’s, aoc’s of vakinstellingen. De doorstroom op mbo-niveau is in de loop der jaren toegenomen op roc's, op aoc's gedaald en bij vakinstellingen zien we een gevarieerd beeld. Uit de benchmark van de mbo-raad 2013, tabel ##, blijkt dat afgezien van ROC Albeda, de doorstroom naar het hoger onderwijs vanuit de overige mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam, in 2013 nadrukkelijk onder het landelijk gemiddelde lag. Recentere gegevens zijn niet in publieke bron gevonden. 2012-2013 Landelijk gemiddeld Zadkine (regionale cijfers) Albeda (regionale cijfers) Hoornbeeck College (landelijke cijfers) Wellant (landelijke cijfers) Scheepvaart en transportcollege (landelijke cijfers) Grafisch Lyceum Rotterdam Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers)
39% 23% 49% 10% 3% 6% 33% 15%
Tabel 54: Doorstroom hoger onderwijs na het behalen van een mbo-4 diploma in schooljaar 2012-2013. Bron: Mbo-raad, benchmark middelbaar beroepsonderwijs 2013.
Het verminderen van het aantal voortijdig schoolverlaters kan ook beschouwd worden als opbrengst. Landelijk zijn de prestatienormen voor wat betreft het maximaal percentage voortijdig schoolverlaters tussen schooljaar 2012-2013 en 2013-2014 aangescherpt en gespecificeerd naar mbo-niveau: mbo en mbo-1 t/m 4. In schooljaar 2012-2013 was de norm respectievelijk 32,5%, 13,5% en 4,25%. In schooljaar 2013-2014 golden de volgende normen: 27,5%, 11,5% en 3,5%. Voor de regio’s waarin de landelijke targets met het oog op de doelgroep niet haalbaar zijn, heeft OCenW bepaald dat ook een vermindering van 1 procentpunt (voor mbo-1 2 procentpunten) ten opzichte van het jaar ervoor voldoet). In onderstaande tabel is in rood gemarkeerd, daar waar boven de gestelde normen werd gepresteerd. mbo-1 mbo-2 mbo-3/4 mbo-1 t/m 4 deelnemers % vsv deelnemers % vsv deelnemers % vsv % vsv Landelijke gemiddelden bij roc's 2012/2013 6,1% 2013/2014 5,4% Zadkine (regionale cijfers) 2012/2013 455 29,7% 3.116 11,2% 9.399 5,0% 7,4% 2013/2014 383 32,1% 2.867 14,0% 9.385 5,1% 8,0% Albeda (regionale cijfers) 2012/2013 1.064 28,9% 4.074 12,7% 10.429 4,6% 8,4% 2013/2014 886 35,6% 4.087 11,8% 10.342 3,7% 7,7% Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 2012/2013 10 50,0% 739 8,3% 4.483 3,1% 4,0% 2013/2014 13 46,2% 643 5,3% 4.505 1,5% 2,1% Landelijke gemiddelden bij aoc's 2012/2013 3,9% 2013/2014 115 28,7% 684 11,1% 2.355 2,7% 4,6% Wellant (landelijke cijfers) 2012/2013 115 28,7% 684 11,1% 2.355 2,7% 5,5% 2013/2014 95 45,3% 690 8,1% 2.345 3,4% 5,7% Landelijke gemiddelden bij vakinstellingen 2012/2013 4,2% 2013/2014 3,7% Scheepvaart en transportcollege (landelijke cijfers) 2012/2013 56 33,9% 844 13,5% 2.744 3,0% 5,9% 2013/2014 62 17,7% 939 13,5% 3.230 3,1% 5,6% Grafisch Lyceum Rotterdam 2012/2013 123 7,3% 3.440 3,8% 3,9% 2013/2014 - 0,0% 122 11,5% 3.555 3,3% 3,5% Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers) 2012/2013 349 9,2% 2.113 2,6% 3,5% 2013/2014 - 0,0% 294 6,5% 2.212 2,4% 2,9% Totaal Rotterdamse mbo-instellingen 2012/2013 1.700 29,4% 9.929 11,7% 34.963 4,1% 6,6% Totaal Rotterdamse mbo-instellingen 2013/2014 1.439 34,6% 9.642 11,8% 35.574 3,6% 6,2% Tabel 55: Het aandeel voortijdig schoolverlaters per instelling per schooljaar. Bron: Ministerie van OCenW, vsv-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam.
60
Met uitzondering van Zadkine en het Wellantcollege hebben mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam tussen 2012/2013 en 2013/2014 het percentage voortijdig schoolverlaters verminderd. Het percentage voortijdig schoolverlaters van genoemde roc's, het aoc en het STC was hoger dan het landelijk gemiddeld percentage van roc's, aoc's en vakinstellingen. We kunnen ook inzoomen op de voortijdig schoolverlaters, woonachtig in Rotterdam (tabel 56) of woonachtig in Rijnmond (tabel 57). Niveau mbo 1 mbo 2 mbo 3/4 Totaal mbo
aantal deelnemers aantal vsv-ers aandeel per niveau norm per niveau 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2012/2013 2013/2014 2014/2015 2012/2013 2013/2015 1.074 3.815 10.104 14.993
859 3.746 10.431 15.036
852 3.547 10.810 15.209
328 528 543 1.399
303 558 559 1.420
272 459 494 1.225
30,54% 35,27% 31,92% 32,50% 27,50% 13,84% 14,90% 12,94% 13,50% 11,50% 5,37% 5,36% 4,57% 4,25% 3,50% 9,33% 9,44% 8,05% nvt nvt
Tabel 56: Het aantal voortijdig schoolverlaters van in Rotterdam woonachtige mbo-deelnemers, naar onderwijsniveau, per schooljaar. Definitieve cijfers v.w.b. schooljaar 2012/2013 en 2013/2014. Voorlopige cijfers v.w.b. 2014/2015. Bron: OC&W vsv-verkenner v.w.b. 2012-2013 en 2013/2014. Maandelijkse voortgangsmonitor VSV v.w.b. 2014-2015. Bewerking gemeente Rotterdam.
Niveau mbo 1 mbo 2 mbo 3/4 Totaal mbo
aantal deelnemers aantal vsv-ers aandeel per niveau norm per niveau 2012/2013 2013/2014 2012/2013 2013/2014 2012/2013 2013/2014 2012/2013 2013/2014 1.535 7.481 21.655 30.671
1.314 7.411 22.230 30.955
466 901 984 2.351
447 943 979 2.369
30,36% 34,02% 32,50% 27,50% 12,04% 12,72% 13,50% 11,50% 4,54% 4,40% 4,25% 3,50% 7,67% 7,65% nvt nvt
Tabel 57: Het aantal voortijdig schoolverlaters van in Rijnmond woonachtige mbo-deelnemers, naar onderwijsniveau, per schooljaar. Bron: OC&W vsv-verkenner, bewerking gemeente Rotterdam.
Indicator3 mbo: Het percentage voortijdig schoolverlaters daalt.
In schooljaar 2013-2014 is het percentage nieuwe vsv-ers van in Rotterdam woonachtige mbo-deelnemers 0,11 procent gestegen ten opzichte van het schooljaar ervoor. Voorlopige cijfers duiden erop dat van een daling sprake zal zijn in 2014-2015. Op de mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam gezamenlijk was sprake van een daling van 0,4 procent. Het vsv-percentage binnen de regio Rijnmond is onder mbo-deelnemers in die jaren ongeveer gelijk gebleven (7,65 procent). Tevredenheid van mbo-deelnemers Met de JOB-monitor wordt onderzocht wat de tevredenheid van mbo-deelnemers is. De resultaten worden gebruikt door studentenraden en scholen om de school samen te verbeteren. JOB staat voor Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs en is de vakbond voor en door mbo-deelnemers. De weergegeven cijfers zijn een gemiddelde per instelling. Ze zijn gebaseerd op de vraag "Welk rapportcijfer geef je jouw opleiding?". De resultaten uit de JOB-monitor zijn, aldus de stellers, niet geschikt voor het maken van ranglijsten: na correctie van gegevens en met inachtneming van betrouwbaarheidsmarges en significanties blijken verschillen tussen scholen vaak minder groot. De tevredenheid van mbo-deelnemers over hun opleiding is tussen 2012 en 2014 voor roc's, aoc's en vakinstellingen landelijk gestegen. De toegenomen tevredenheid op mbo-instellingen met een vestiging in Rotterdam hield daar geen gelijke tred mee. Met uitzondering van het Hoornbeeck College en het Grafische Lyceum Rotterdam, is een tevredenheid gemeten die onder het landelijk gemiddelde ligt. Dit blijkt uit de volgende tabel.
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 61
rapportcijfer 2012 2014 Landelijke gemiddelden bij roc's 6,90 7,00 Zadkine (regionale cijfers) - 6,89 Albeda College (regionale cijfers) 6,85 6,91 Hoornbeeck College (landelijke cijfers) 7,47 7,58 Landelijke gemiddelden bij aoc's 6,78 7,00 Wellant (landelijke cijfers) 6,86 6,85 Landelijke gemiddelden bij vakinstellingen 7,45 7,56 Scheepvaart- en Transportcollege (landelijke cijfers) 7,34 7,34 Grafisch Lyceum Rotterdam 7,51 7,65 Hout en meubilieringscollege (landelijke cijfers) 7,27 7,37 Tabel 58: Rapportcijfers van studenten voor de opleiding op mbo-instellingen tussen 2012 en 2014. Bron: Ministerie van OCenW, mbo-scanner. Bewerking gemeente Rotterdam.
De JOB-monitor peilt de tevredenheid op tal van aspecten die voor mbo-deelnemers van belang zijn.
landelijke
Zadkine
Albeda
Hoornbeeck
Wellant
Scheepvaar
Grafisch
Hout en meubi-
gemiddelden
(regionale
(regionale
College
(landelijke
en transport-
Lyceum
leringscollege
cijfers)
cijfers)
(landelijke
cijfers)
college (lan-
Rotterdam (landelijke
cijfers)
delijke cijfers)
cijfers)
% netto respons (JOB monitor)
(45,3%)
(55,1%)
(53,9%)
(63,6%) 64%
(51,1%)
(39,8%)
(65,8%)
(57,0%)
Algemeen oordeel over de school en studie
49%
42% 44% 70%
42%
59%
75%
Toetsen
66%
61% 62% 75%
63%
67%
70% 70%
Studiebegeleiding 57% 50% 52% 68% (Studie)loopbaanbegeleiding 46%
41% 41% 56%
49% 57% 65% 60% 37% 49% 52% 46%
Competenties 61% 55% 57% 74%
54% 61% 72%
Stage / bpv
57%
51% 52% 68%
51% 59% 57% 49%
Werkplek (BBL)
65%
61%
Sfeer en veiligheid
66%
51% 58% 84% 66% 69% 73% 80%
65%
69%
73% 63% 64% ----- 67%
Informatie
51%
49% 48% 63%
44%
62%
64% 64%
Organisatie (rechten en plichten)
44%
35% 40% 64%
38%
50%
54% 53%
Onderwijsfaciliteiten 54% 46% 46% 65% 52% 58% 69% 67% Lessen 52% 44% 49% 61% 49% 53% 60% 54% Tabel 59: Percentage deelnemers dat tevreden is over de betreffende thema's, per mbo-instelling, in 2014. Bron: JOB-monitor, bewerking gemeente Rotterdam.
De netto respons op de vragen uit de JOB-monitor was aanzienlijk. In dit overzicht zijn (afgezien van de respons-percentages) door JOB alleen de scores voor het antwoord “tevreden” en “zeer tevreden” verwerkt. Neutrale antwoorden zijn niet meegenomen, Een compleet beeld per onderwijsinstelling is niet beschikbaar in publieke bronnen. Onderwijsinstellingen hebben die wel teruggekoppeld gekregen. Rood zijn de scores afgebeeld daar waar de tevredenheid (aldus de JOB-monitor) significant onder het landelijk gemiddelde lag. Groen zijn de scores afgebeeld daar waar de tevredenheid significant boven het landelijk gemiddelde lag.
62
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 63
64
6. Jaarverslag Leerplicht Volgens artikel 25, lid 1 van de Leerplichtwet 1969, doet B&W verslag aan de raad van het gevoerde leerplichtbeleid. In dit hoofdstuk worden de inspanningen en resultaten van leerplicht uiteengezet. Leerlingen van 18 tot 23 maken geen onderdeel uit van het jaarverslag Leerplicht, omdat ze niet leerplichtig zijn. Toegevoegd is de rapportage van het schoolcontrole team. Zij controleren op last van de Onderwijsinspectie de verzuimadministratie van de scholen en toetst deze aan de wettelijke kaders van de Leerplichtwet en kwalificatieplicht.
Leerlingen en verzuim Inschrijvingen leerplichtige leerlingen op 1-10-2014 Op 1 oktober 2014, de peildatum voor het onderwijs waren er 83.305 leer- en kwalificatieplichtige kinderen in Rotterdam, dat zijn er 630 meer dan vorig schooljaar. De toename is vooral in het basisonderwijs. Van alle leerplichtigen stonden er 1.052 niet ingeschreven op een reguliere school. Dit is 1.3 procent van deze groep. 737 van deze kinderen kregen een vrijstelling van de leerplicht. De overige volgen (ander) particulier onderwijs of worden begeleid door leerplicht of het Jongerenloket. Primair onderwijs Voortgezet onderwijs (Voortgezet) Beroeps- en Overig (incl. SBO) (incl. PRO) Speciaal onderwijs Volwassenen educatie
Totaal
4 jr 5 t/m 11 jr 12 t/m 15 jr 16-17 jr Totaal
7265 45.457 25.687 12.161
7031 43.440 1.443
44.883
380 23.023 6.193
71 1.145 935 444
40 5.210
29.596
2.524
5.250
163 492 246 314
1.052 83.305
Tabel 60: Inschrijvingen leerplichtige leerlingen op peildatum (Bron: Leerplichtregistratie)
Absoluut verzuim Men spreekt van absoluut verzuim als kinderen of jongeren niet zijn ingeschreven bij een onderwijsinstelling, terwijl zij niet zijn vrijgesteld van deze verplichting. Naar aanleiding van vermoedelijk absoluut verzuim start de leerplichtambtenaar een onderzoek naar het absoluut verzuim. In het schooljaar 2014-2015 waren er 666 leerlingen met vermoedelijk absoluut verzuim. Uiteindelijk bleek er bij 106 leerlingen sprake te zijn van daadwerkelijk absoluut verzuim. In vergelijking met vorig jaar is dit een daling van 112 naar 106. 180
171 155
160
145
140 112
120
106
100 80 60 40 20 0 2010-2011
2011-2012
2012-2013
2013-2014
2014-2015
Figuur 23: Aantallen absoluut verzuim (Bron: Leerplichtregistratie). Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 65
2010-2011
2011-2012
2012-2013
2013-2014
2014-2015
Vergeleken met het voorgaande schooljaar is het een kleine daling van het aantal, het lijkt een stabilisering na de daling in de afgelopen jaren. De ingezette wijze van omgaan met deze vorm van schoolverzuim lijkt ook afgelopen schooljaar te resulteren in weinig echte absoluut verzuimers. Leerplicht komt al tijdig in actie bij bijvoorbeeld verlenging van een vrijstelling en met de bekende overstapmomenten van basis naar voortgezet onderwijs. Ook in de overstap vmbo-mbo heeft leerplicht de zorgleerlingen in een vroeg stadium in beeld, waardoor ze begeleid kunnen worden naar een vervolgopleiding voordat ze op het vmbo worden uitgeschreven. Dit alles is mogelijk doordat leerplicht een goede registratie heeft, waardoor de leerlingen die mogelijk absoluut verzuimer worden eerder in beeld zijn en de interventie vanuit leerplicht effectiever is. Relatief verzuim Wanneer een leerling ingeschreven staat bij een opleiding, maar zonder toestemming wegblijft van school, is er sprake van relatief verzuim (spijbelen). In schooljaar 2014-2015 waren er 8.961 meldingen van ongeoorloofd verzuim.
10000
9036
8946
8961
2012-2013
2013-2014
2014-2015
9000 8000 7000
6606
7047
6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 2010-2011
2011-2012
Figuur 24: Aantal meldingen relatief verzuim. (Bron: Leerplichtregistratie).
Het aantal meldingen is vrijwel gelijk aan het vorige schooljaar. Er zijn wat verschuivingen ten opzichte van vorig schooljaar; er is een daling van het aantal meldingen in het basis en voortgezet onderwijs tegenover een stijging van het aantal meldingen op het mbo. De daling van het aantal meldingen op het basis- en voortgezet onderwijs wordt verklaard door de preventieve aanwezigheid van leerplichtambtenaren op de school. Zij zijn zichtbaar aanwezig en voeren ook preventieve gesprekken. Deze gesprekken voorkomen dat een jongere zodanig gaat verzuimen dat een melding nodig is.
2012-2013
2013-2014
2014-2015
Basisonderwijs 1481 1261 992 VO 4484 4269 3723 (V)SO 485 536 637 BVE 2586 2880 3609 Totaal 9036 8946 8961 Tabel 61: Verdeling melding Relatief verzuim naar onderwijssoort. (Bron: Leerplichtregistratie)
Oorzaken voor de stijging van het aantal verzuimmeldingen op het mbo zijn meer bekendheid met en aandacht van opleidingen voor schoolverzuim door de inzet van Leerplichtambtenaren op de MBO-locaties. De werkafspraken met het MBO uit 2013-2014 worden door de scholen steeds beter nageleefd. Ook de inspectie ziet samen met het schoolcontroleteam8 sterker toe op verzuim. Minderjarige leerlingen worden hierdoor consequenter gemeld. In alle onderwijsvormen worden ook administraties, op eigen verzoek of na bezoek van het schoolcontroleteam, ondersteund met inzet vanuit de leerplichtregistratie om duidelijkheid te scheppen rond wet- en regelgeving. Deze inzet is kortdurend en heeft tot doel de administraties te verbeteren.
8 Het schoolcontroleteam controleert op last van de Onderwijsinspectie de verzuimadministratie van de scholen en toetst deze aan de wettelijke kaders van de Leerplichtwet en kwalificatieplicht. Zie ook paragraaf 6.8 in dit hoofdstuk
66
Extra verlof Leerplichtige leerlingen moeten elke schooldag aanwezig zijn op school. Wanneer de leerling wegens bijzondere omstandigheden tijdelijk niet naar school kan, moeten de ouders hier toestemming voor vragen. Bij verlof van tien dagen of minder behandelt de school deze aanvraag op basis van de Leerplichtwet. De leerplichtambtenaar behandelt een aanvraag voor extra verlof van meer dan tien schooldagen. Leerplicht Rotterdam is standaard terughoudend in het toekennen van extra verlof. Er wordt altijd een afweging gemaakt of de omstandigheden van het verlof zwaarder wegen dan het onderwijsbelang van het kind. In het schooljaar 2014-2015 vroegen ouders 88 maal extra verlof aan. Dit is een daling van 35 procent ten opzichte van vorig schooljaar . Van deze aanvragen zijn er 11 verzoeken om extra verlof gehonoreerd. Het lage aantal aanvragen lijkt het gevolg te zijn van het jarenlange strenge beleid van de gemeente: extra verlof wordt niet toegekend, tenzij er sprake is van ‘gewichtige omstandigheden’, bijvoorbeeld bij ziekte of overlijden van een familielid in het350 buitenland. In deze 11 gevallen was dan ook sprake van gewichtige omstandigheden 300 350 250 300 200 250 150 200
205
205
184
193
184
, 193
100 150
,
138
138
50 100 0 50
88
88 2010-2011
2011-2012
2012-2013
2010-2011
2011-2012
2012-2013
2013-2014
2014-2015
0 2013-2014
2014-2015
Figuur 25: Aantal aanvragen extra verlof (Bron: Leerplichtregistratie).
Maatregelen en acties Maatregelen Wanneer de leerling of (één van) de ouders/verzorgers zich niet houdt aan de Leerplichtwet, kan de leerplichtambtenaar proces-verbaal opmaken. Bij extra verlof en absoluut verzuim gebeurt dit altijd tegen de ouders. Bij relatief verzuim kan er een proces-verbaal worden opgemaakt tegen de ouders, maar ook tegen de leerling als deze twaalf jaar of ouder is. In het schooljaar 2014-2015 maakte de leerplichtambtenaar 692 keer een proces-verbaal op. Dit is een daling van 5procent . Deze daling wordt ten dele verklaard door het eerder genoemde preventieve werken van de leerplichtambtenaar. Het inzetten van hulp is in een aantal zaken effectiever dan het opmaken van een proces-verbaal. Met de inzet van de wijkteams is het dan ook mogelijk dat de komende jaren het aantal processenverbaal verder zal dalen. Ook werd veel vaker gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een Halt straf op te leggen (zie verder), wat de onmiddellijke noodzaak van een proces-verbaal minder groot maakte. Totaal PV's 900 800 700
773 658
600 900 500 800 400 700
773
813
Totaal PV's 813
658
731
731
692
692
300 600 200 500 100 400 0 300
200
2010-2011
2011-2012
2012-2013
2013-2014
2014-2015
100
Figuur 0 26: Aantallen Proces Verbaal (Bron: Leerplichtregistratie). 2010-2011
2011-2012
2012-2013
2013-2014
2014-2015
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 67
Omdat de gemeente de uitkomsten van het OM niet standaard teruggekoppeld krijgt, kunnen we weinig zeggen over de uitspraken (van seponeren tot strafoplegging) naar aanleiding van een proces-verbaal. Leerplicht is in gesprek met het OM om de samenwerking waar mogelijk te verbeteren en de uitspraken en effecten van een proces-verbaal te monitoren en te delen. Qua type proces verbaal zien we al vele jaren weinig ouders die een proces-verbaal krijgen omdat hun kind nergens staat ingeschreven (absoluut verzuim). In de processen-verbaal vanwege extra verlof (te lang op vakantie) zit nu 450 een aantal jaren een daling. Het lijkt erop, dat het consequente beleid op dit gebied ook hier resultaat heeft. 400 450 350 400 300 350 250 300 200 250 150 200 100 150 50 100 0 50
PV absoluut verzuim PVabsoluut relatief PV verzuim verzuim PVrelatief extra verlof PV verzuim PVextra jongere PV verlof PV jongere 2010-2011
2011-2012
2012-2013
2013-2014
2014-2015
0 2010-2011
2011-2012
2012-2013
2013-2014
2014-2015
Figuur 27: Aantal opgemaakte processen verbaal, naar soort (Bron: Leerplichtregistratie).
Naast de processen verbaal is afgelopen schooljaar vaak gebruik gemaakt van de mogelijkheid van een Halt straf. Na de daling in schooljaar 2013-2014 is er begin van het schooljaar 2014-2015 extra aandacht besteed aan de mogelijkheden van een taakstraf. Dit heeft geresulteerd in meer gebruik van deze mogelijkheid. Helaas is dat niet in alle gevallen effectief. Bij 89 jongeren (23procent) is alsnog proces verbaal opgemaakt.
500
436
450 500 400 450 350 400 300
248
350 250 300 200 250 150 200 100 150 50
380
436
248 127
0
2011-2012 2010-2011 2012-2013 ,
260
2011-2012 2013-2014 2012-2013 2014-2015
, 127
15 19 13 10
1000 50
2010-2011
380 260
Halt
LOD13 10 15 19
2013-2014 4 4 10 12 3
2014-2015
10 12 3 4 4 AKW
Figuur 28: Aantal Halt ingezette maatregelenLOD (Bron: Leerplichtregistratie). AKW
Naast het proces-verbaal en de Halt-straf, heeft de leerplichtambtenaar de sanctiemogelijkheid om de kinderbijslag stop te zetten bij verzuim van 16- en 17-jarigen. Bij het verzuimgesprek worden ouders en leerlingen gewaarschuwd voor deze sanctie. Wanneer deze waarschuwing geen effect heeft, wordt de kinderbijslag stopgezet. In schooljaar 2014-2015 is er maar drie keer gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Tot slot kon ook een last onder dwangsom (LOD) worden opgelegd als sanctiemogelijkheid. Bij een LOD kan per dag dat de leerling niet naar school gaat een bedrag worden gevorderd. In 2014-2015 is tien keer gebruik gemaakt van dit sanctiemiddel. In een geval is er overgegaan tot het daadwerkelijke vorderen.
68
Bemiddelingen en preventieve acties De leerplichtambtenaar helpt regelmatig bij problematiek waarbij niet direct sprake is van (meldwaardig) schoolverzuim. Bijvoorbeeld als er een conflict is tussen school en de leerling of ouders. Of wanneer er hulp nodig is bij het vinden van een andere opleiding. Het overgrote deel betreft preventieve acties (1432 keer). Leerplichtambtenaren spreken dan met leerlingen en/ of hun ouders voordat er sprake is van zodanig veel verzuim, dat de school moet melden. Dat deze preventieve gesprekken werken blijkt uit het feit, dat er bij 882 leerlingen ( =68 procent) geen sprake is van vervolg verzuim. 3000 2500
2675 2427 2181
2000
1656
1658
2013-2014
2014-2015
1500 1000 500 0 2010-2011
2011-2012
2012-2013
Figuur 29: Aantal bemiddelingen (Bron: Leerplichtregistratie).
Gebieden Het aantal jongeren dat met Leerplicht in aanraking komt verschilt per gebied. De ernst van de problematiek is dan ook niet overal gelijk. In tabel 62 staat de problematiek per gebied aangegeven, vergeleken met de stedelijke problematiek. Uitgangspunt hierbij is de woonplaats van de leerling. Een rood cijfer betekent een oververtegenwoordiging van de leerplichtzaken in het gebied. Groen houdt in dat de problematiek juist lager is dan het stedelijk gemiddelde. Een oververtegenwoordiging van het aantal leerplichtzaken in een gebied duidt vaak op een verhoogde problematiek in dat gebied.
Totaal AV
RV Bemiddelingen
Charlois 9028 29 1310 Delfshaven 10723 14 1401 Feijenoord 10941 19 1639 Hillegersberg-Schiebroek 7044 3 351 Hoek van Holland 1361 34 Hoogvliet 4629 2 391 IJsselmonde 8219 7 1183 Kralingen-Crooswijk 5679 3 462 Noord 5538 4 616 Overschie 2249 3 165 Pernis 663 36 Prins Alexander 13301 12 817 Rotterdam Centrum 2107 5 275 Rozenburg 1800 56 Overig 23 5 204 Eindtotaal 83305 106 8940
PV
250 99 201 83 326 140 60 37 11 93 27 249 88 70 44 102 43 25 18 10 4 157 65 41 27 18 3 59 14 1672 692
Tabel 62: Aantal leerlingen in aanraking met Leerplicht per gebied (Bron: Leerplichtregistratie).
Boven stedelijk gemiddelde9 Onder stedelijk gemiddelde
Gelijk met stedelijk gemiddelde
9 Afwijking van het gemiddelde is groter dan 20%
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 69
Schoolcontroles Onder leerplichthandhaving valt ook het controleren van scholen op het verzuimbeleid, de registratie hiervan en het tijdig melden van schoolverzuim. De handhaving van de Leerplichtwet richting scholen is per 1 januari 2012 belegd bij de Inspectie van het Onderwijs. Met het oog op het voorkomen van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten heeft het college van burgemeester en wethouders op 2 februari 2012 een samenwerkingsovereenkomst getekend met de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de Inspectie). Hierin is afgesproken dat de gemeente namens de Inspectie onderzoek uitvoert naar de naleving van de Leerplichtwet door de scholen. Dit onderzoek wordt door de afdeling leerplicht een schoolcontrole genoemd. Een schoolcontrole bestaat uit verschillende onderzoeksonderdelen. Deze onderdelen worden apart getoetst, conform de afspraken uit het toetsingskader. Dit toetsingskader heeft de Inspectie samen met de G4 opgesteld. De onderdelen uit de Leerplichtwet kunnen bij een onvoldoende beoordeling leiden tot een bestuurlijke boete. Indien een school een onvoldoende scoort op één van deze onderdelen, volgt na een hersteltermijn van minimaal vijf maanden altijd een tweede controle. Is een derde controle nodig, dan zit er minimaal vier maanden tussen de tweede en derde controle. Er zitten dus altijd minimaal negen maanden tussen de eerste en de derde controle. Is het onderzoeksresultaat op de gecontroleerde onderdelen na drie controles nog steeds onvoldoende, dan draagt de gemeente Rotterdam het onderzoeksrapport over aan de Inspectie. De Inspectie kan vervolgens overgaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Het doel van de schoolcontroles is uiteraard niet het opleggen van een boete, maar het tegengaan van ongeoorloofd schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten. Om schooluitval te voorkomen is het van belang dat leerlingen op school zijn, scholen het verzuim goed registreren en dat scholen op tijd melden bij leerplicht. Toetsing van de onderstaande onderdelen hebben daarom voor de gemeente Rotterdam de meeste prioriteit: • Relatief verzuim (het tijdig melden van ongeoorloofd verzuim door de school/instelling aan DUO/leerplicht); • Verzuimregistratie (het voeren van een overzichtelijke en accurate verzuimadministratie); • Verwijderingen (het correct naleven van de Leerplichtwet bij het verwijderen van een leerling van de school/ instelling). In onderstaande tabellen is te zien hoeveel schoolcontroles er tot nu toe zijn uitgevoerd. Er zijn in schooljaar 20142015 iets minder controles uitgevoerd omdat er een periode maar 3 in plaats van 4 controleurs waren. Type onderwijs
Totaal gehouden Totaal gehouden controles in 2011-2012* controles in 2012-2013
Totaal gehouden controles in 2013-2014
Totaal gehouden controles in 2014-2015
BaO 20 35 47 49 VO 23 64 25 13 MBO 15 54 69 42 SBO 0 0 4 21 SO/VSO 0 0 1 10 PRKT 0 0 2 2 Regio 0 0 0 5 Totaal 58 153 148 142 Tabel 63: Uitgevoerde controles in vier schooljaren
In onderstaande tabel is per schoolsoort aangegeven hoeveel eerste, tweede en derde controles er nodig waren. In het mbo zijn er relatief veel tweede en derde controles noodzakelijk, zeker in vergelijking met de andere onderwijstypes. Type onderwijs
1e controles 2e controles 3e controles 2014-2015 2014-2015 2014-2015
BaO VO MBO SBO SO/VSO PRKT Regio Totaal
38 7 20 18 8 1 5 97
10 2 12 2 2 1 0 29
2 50 3 12 10 42 0 20 0 10 0 2 0 5 15 142
Tabel: Uitgevoerde controles naar onderwijstype in schooljaar 2013-2014
70
De onderstaande tabel geeft aan welk percentage voldoende was bij respectievelijk de eerste, tweede en derde controle over de afgelopen 3 jaar. Vanwege de start zijn er geen derde controles uitgevoerd in 2012-2013, maar over deze drie jaren zien we toch een verbetering van het aantal scholen wat al bij de eerste controle een voldoende scoort. % voldoende % voldoende in in 2012-2013 2013-2014 1e controles 40% 53% 2e controles 75% 69% 3e controles nvt 88% Totaal uitgevoerde controles 55% 61%
% voldoende in 2014-2015 67% 75% 66% 67%
Tabel 64: Percentages voldoende schooljaren vergeleken. Bron: registratie schoolcontroles
1e controles SJ 2014-2015 Totaal
Voldoende
Onvoldoende
PO 37 25 12
2e controle Leerplichtwet
2e controle sectorwet
1x relatief verzuim 3x verzuimregistratie 8x vrijstelling (extra verlof)
3 x schorsing
VO 8 7 1 1x relatief verzuim MBO 20 10 10 9x relatief verzuim 2x verzuimregistratie SBO 19 15 4 1x verzuimregistratie 2x vrijstelling (extra verlof) SO/VSO 7 6 1
1x verzuimregistratie 1x relatief verzuim
Regio 5 1 4
1x verzuimregistratie 3x vrijstelling(extra verlof)
Totaal
2x verzuimbeleid 1x schorsing 1x schorsing
3x verwijdering
96 64 32
Tabel 65: Aantal eerste controles schooljaar 2014-2015
2e controles SJ 2014-2015 Totaal
Voldoende
Onvoldoende
PO 10 8 2 VO
2
2
3e controle Leerplichtwet 1x relatief verzuim 1x vrijstelling (extra verlof)
0
MBO 12 8 4
1x verzuimregistratie 4x relatief verzuim
SBO
2 2 0
SO/VSO
2
1
3e controle sectorwet
1
1x relatief verzuim
Totaal 29 22 7 Tabel 66: Aantal tweede controles schooljaar 2014-2015
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 71
Opvallend is dat bij de eerste controles de onvoldoendes op het PO en VO vooral vallen op het onderdeel vrijstellingen en dat op het MBO de voornaamste reden voor een onvoldoende bij de eerste controle het tijdig en juist melden van relatief verzuim is. Bij de tweede controle vallen er op het onderdeel vrijstellingen op het PO en VO (bijna) geen onvoldoendes meer. Op het MBO blijft het melden van relatief verzuim ook bij een tweede controle de voornaamste reden voor een onvoldoende.
3e controles SJ 2013-2014 Totaal
Voldoende
Onvoldoende
4e controle Leerplichtwet*
PO
2
2
0
VO
3
1
2
1x vrijstelling (extra verlof)
10
7
3
3x relatief verzuim
MBO
4e controle sectorwet*
1 x verwijdering
Totaal 15 10 5 Tabel 67: Aantal derde controles schooljaar 2014-2015
In het schooljaar 2014-2015 zijn er in totaal 15 derde controles uitgevoerd. Op 5 scholen zijn er wederom onvoldoendes gevallen. Dit betekent dat er een vierde controle volgt, die wordt uitgevoerd door de Onderwijsinspectie en Leerplicht gezamenlijk. Wanneer de onderdelen wederom onvoldoende blijken, kan dit leiden tot een bestuurlijke boete.
72
Staat van het Rotterdams onderwijs 2015
- 73