Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
www.utrecht.nl/onderzoek
Monitor Onderwijs in Utrecht
Colofon
uitgave Afdeling Onderzoek Gemeente Utrecht Postbus 16200 3500 CE Utrecht 030 286 1350
[email protected]
in opdracht van De Utrechtse Onderwijs Agenda Gemeente Utrecht
internet www.utrecht.nl/onderzoek
rapportage Onderzoek Utrecht
informatie Geisje Hoetjes (030 - 286 1342) Robin Tromp (030 – 286 1337)
bronvermelding Het overnemen van gegevens uit deze publicatie is toegestaan met de bronvermelding: afdeling Onderzoek, gemeente Utrecht
September 2013
Samenvatting De Staat van het Utrechtse Onderwijs is een monitorrapportage die de stand van zaken in het Utrechtse onderwijsveld weergeeft van voorschoolse educatie tot en met het hoger onderwijs. De Staat van het Utrechtse Onderwijs biedt een gezamenlijke basisset aan informatie voor te voeren discussies voor de Utrechtse Onderwijs Agenda. De staat is bedoeld voor iedereen die betrokken is of die anderszins geïnteresseerd is in de cijfers en feiten over scholen en leerlingen in Utrecht. Deze rapportage is het vervolg op de Staat van het Utrechtse Onderwijs 2010 en geeft de ontwikkelingen weer en een beeld van de actuele situatie van het onderwijsveld in Utrecht. Het onderwijsveld beslaat veel verschillende thema's en onderwerpen. Deze samenvatting geeft een overzicht van de opmerkelijkste feiten en ontwikkelingen; voor het complete beeld verwijzen we naar de rapportage waarin de uitkomsten beschreven zijn via de lijn van de schoolloopbaan van voorschoolse en vroegschoolse educatie tot het hoger onderwijs.
Aantal Utrechtse leerlingen verder gegroeid en ook in de toekomst verdere groei verwacht In de afgelopen jaren is het aantal leerlingen op basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs in Utrecht verder gestegen. In het afgelopen schooljaar 2012/'13 volgden 28.256 leerlingen (speciaal)basisonderwijs in Utrecht en 11.744 leerlingen voortgezet onderwijs. Sinds 2008/'09 is het aantal leerlingen op (speciaal) basisonderwijs toegenomen met ruim 3.300 en op het voortgezet onderwijs met ongeveer 1.000. Naar verwachting zal het aantal leerlingen ook in de toekomst verder stijgen en dan vooral het aantal leerlingen voor het voortgezet onderwijs. Volgens bevolkingsprognoses groeit het aantal kinderen in de periode 2013- 2028 in de schoolgaande leeftijd voor het basisonderwijs in Utrecht met 23% (ruim 2.300) en het aantal kinderen in de voortgezet onderwijs leeftijd met wel 42% (ruim 6.500). Bijna de helft van de totale stedelijke groei voor basisonderwijs kinderen zal in Leidsche Rijn plaatsvinden waardoor de groei daar kan oplopen tot 75%. In het daarnaast gelegen Vleuten-De Meern wordt in de komende 15 jaar daarentegen een (lichte) daling verwacht van de het aantal leerlingen in de basisschoolleeftijd. De te verwachte toename van kinderen voor het voorgezet onderwijs zal met name plaatsvinden aan de westkant van de stad, in Leidsche Rijn (bijna een verdubbeling) en Vleuten-De Meern (toename van ruim 50%). De prognose is deels onzeker in verband met de effecten van de crisis, deze kan leiden tot minder verhuizingen, waardoor het aantal het aantal oudere kinderen verder toeneemt. Weliswaar zijn er in de regio (U10) ook zeven van de tien gemeenten die krimpen, maar per saldo zal het aantal vo-leerlingen in de U10-regio sterk toenemen door groei in Zeist, Nieuwegein en vooral Utrecht. Scholen in Utrecht en in de regio zullen zich moeten voorbereiden op deze groei van het aantal potentiële leerlingen.
Aandeel jongens/meisjes jongens/meisjes vrijwel gelijk, 41% allochtone leerlingen De Utrechtse leerlingen populatie op het basis en voortgezet onderwijs bestaat voor ongeveer de helft uit jongens (52%) en de helft uit meisjes (48%). Tweevijfde van de leerlingen op zowel basisscholen als scholen voor voortgezet onderwijs in Utrecht heeft een niet-Nederlandse herkomst (41%). De afgelopen jaren is het aandeel allochtone leerlingen in het primair onderwijs iets gedaald en in het voortgezet onderwijs iets toegenomen.
3
Kerncijfers Staat Utrechts Onderwijs Onderwijs 2013 Ontwikkeling 2008/2009
2010/2011
2012/2013
2008-2012
972
1.115
1.266
+30%
Primair onderwijs
24.900
26.788
28.256
+13%
Voortgezet onderwijs
10.775
11.002
11.744
+9%
2.000
1.988
2.030
+2%
Mbo
23.314
22.455
26.281
+13%
Hoger onderwijs
70.500
73.661
70.292
-0,3%
% gewichtenleerlingen (po leerlingen)
21%
19%
17%*
-19%
% havo/vwo deelname 3e jaar (3e jaars leerlingen)
44%
46%
46%
+2%
5,1%
5,1%
4,0%
-0,9%
83%
79%
94%
+11%
% (zeer) zwakke scholen primair onderwijs
18%
8%
1%
% zwakke afdelingen voortgezet onderwijs
*
*
23%
Leerlingen (aantallen) Voorschoolse educatie (alleen peuters)
Speciaal onderwijs
Achtergronden
% voortijdig schoolverlaters (leerlingen) % startkwalificatie (17 t/m 22 jarigen)
Scholen
Bron: Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
Voor- en Vroegschoolse educatie Aantal plaatsen VVE voldoende, nu aandacht voor kwaliteitsverbetering Het onderwijs in Utrecht start nog voor het primair onderwijs met de voorschoolse educatie (VVE) in peutergroepen, gevolgd door vroegschoolse educatie in de kleutergroepen van VVE-basisscholen. In 2012 is de capaciteit van de VVE-peutergroepen verder uitgebreid. In 2012 zaten er 1.266 peuters en 2.598 kleuters op VVE-groepen. VVE-groepen zijn in principe gemengd en bieden plek aan een vastgesteld aantal doelgroepkinderen (kinderen met een indicatie voor VVE) en aan nietdoelgroepkinderen. In 2012 waren er 1.462 VVE plaatsen voor doelgroepkinderen op peutergroepen, hiermee werden 1.002 doelgroeppeuters bereikt (69%). Met andere woorden: van de 10 peuters met een VVE-indicatie, gaan er 7 naar een VVE-plek op een voorschool. Met de kleutergroepen op VVE-basisscholen werden 855 gewichtenkinderen bereikt (81%). In principe zijn er voldoende VVE plekken om alle doelgroeppeuters in Utrecht VVE te bieden. De aandacht binnen VVE gaat op dit moment daarnaast uit naar de verbetering van de kwaliteit van het aanbod. Onderzoek van de Inspectie wijst uit dat extra aandacht binnen VVE nodig is voor ouderbetrokkenheid, opbrengstgericht werken en de doorgaande lijn van voor- naar vroegschoolgroepen (van peuter naar kleuter).
4
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
Primair onderwijs Utrecht weinig gewichten gewichtenleerlingen, enleerlingen, maar veel in krachtwijken Het risico op onderwijsachterstanden in het basisonderwijs wordt bepaald door het opleidingsniveau van de ouders van een leerling, op basis hiervan krijgt een leerling al dan niet een gewicht. In Utrecht is opvallend dat het aandeel 0.3- leerlingen (beide ouders maximaal vmbo) relatief laag is en het aandeel 1.2- leerlingen (een van beide ouders maximaal basisonderwijs, ander maximaal vmbo) relatief hoog. Van de Utrechtse gewichtenleerlingen heeft 80% een nietNederlandse herkomst. Allochtone gewichtenleerlingen hebben meestal een 1.2 gewicht, autochtone gewichtenleerlingen hebben meestal een 0.3 gewicht. Er is een sterke concentratie van gewichtenleerlingen in de vijf krachtwijken van de stad (vooral in Kanaleneiland, Overvecht en Nieuw-Hoograven), ook in vergelijking met de krachtwijken in vrijwel alle andere steden (behalve Den Haag). Dit komt doordat in deze wijken relatief veel allochtone Utrechters wonen. De meeste scholen hebben een leerlingenpopulatie die een goede afspiegeling is van de wijk. 15 scholen hebben een leerlingenpopulatie die meer dan 15% afwijkt en geen afspiegeling is van de bevolking in de subwijk waar de school gevestigd is.
tussen n groepen Niveau Utrechtse basisscholen gemiddeld hoog, maar groot verschil tusse In Utrecht wordt het gemiddelde niveau van de leerlingen bepaald door de uitersten. Een goed voorbeeld van dit verschijnsel zien we bij de achterstand van leerlingen. In Utrecht is het aandeel gewichtenleerlingen in relatie tot de grootte van stad relatief laag. Op basis daarvan komt Utrecht op een 25e plek terecht van de ruim 400 Nederlandse gemeenten. Kijken we echter alleen naar de leerlingen waarvan de ouders een zeer lage opleiding hebben, dan zien we de domstad terug op positie 5. Met andere woorden; het verschil tussen het aandeel 0.3 en 1.2 achterstandleerlingen is in Utrecht in relatie tot andere gemeenten erg groot. De tweedeling in het onderwijsveld zien we ook terug bij het niveau van de leerlingen op basisscholen. De Utrechtse basisscholen scoren op taal- en rekentoetsen gemiddeld boven het landelijk niveau. De spreiding van de scores op de scholen laat echter zien dat scholen ofwel overwegend hoog scoren, ofwel overwegend laag scoren, maar dat er slechts weinig scholen gemiddeld scoren. Het aandeel leerlingen en scholen dat hoger dan gemiddeld scoren is groter dan het deel dat slechter scoort waardoor het gemiddelde niveau in Utrecht toch hoger dan gemiddeld uitkomt. Eenzelfde tweedeling doet zich voor bij de Cito eindtoetsscores. De gemiddelde Cito eindtoetsscore in Utrecht ligt al een paar jaar op of rond het landelijke gemiddelde en hoger dan in veel andere grote steden. De gemiddelde Citoscore van 1.2-leerlingen en leerlingen in Overvecht is de afgelopen jaren gestegen. Echter Utrechtse leerlingen met een niet-westerse herkomst scoren nog altijd wel flink lager dan autochtone Utrechtse leerlingen.
Basisscholen met veel gewichtenleerlingen vaker onder de norm voor taaltaal- en rekenen Zoals gezegd scoren ook bij de taal- en rekentoetsen Utrechtse basisscholen hoger dan landelijk gemiddeld. Dit komt door een positieve ontwikkeling in de afgelopen twee jaar. Echter scholen met veel gewichtenleerlingen ( >15%) scoren lager dan scholen met minder gewichtenleerlingen en voldoen vaker niet aan de norm die de Inspectie voor het Onderwijs aan het niveau stelt. Op het
5
vlak van technisch lezen is veel inzet gepleegd en zijn de verschillen tussen scholen klein. Ook scholen met veel gewichtenleerlingen scoren hier goed. Echter als het gaat om begrijpend lezen en rekenen-wiskunde dan scoren scholen met veel gewichtenleerlingen vaker onder de norm en is daarbij ook sprake van een negatieve ontwikkeling waarbij het aandeel toeneemt dat niet aan de norm voldoet.
Kwaliteit basisscholen in Utrecht is verbeterd Scores op de taal- en rekentoetsen zijn niet bepalend voor de sterkte van een school. De kwaliteit van een school is op meer gebaseerd dan alleen de prestatie van de leerlingen. Volgens de normen van de Inspectie van het onderwijs is de kwaliteit van basisscholen in Utrecht de afgelopen jaren verbeterd. Vrijwel alle scholen in Utrecht (99%) scoren voldoende of goed. Volgens de Inspectie zijn er in 2013 geen zeer zwakke scholen meer en maar 1% van de scholen scoort zwak. Dit is een verbetering ten opzichte van vorig jaar en een sterke verbetering in vergelijking tot 2008 toen nog 18% zwak scoorde.
Meer kinderen op Brede School en Vreedzame School Het aantal Brede Scholen is in Utrecht toegenomen naar 12, waarbij ruim 40 scholen betrokken zijn. Inmiddels zitten er ruim 10.000 kinderen op een Brede School. Ook het aantal scholen dat gebruik maakt van het goed werkende programma De Vreedzame School (of de school zelf of via De Vreedzame Wijk) ter bevordering van het democratisch burgerschap, is verder toegenomen. Momenteel werken twee van de drie scholen daarmee. Utrecht heeft daarmee een unieke positie binnen Nederland.
Helft Utrechtse basisscholieren krijgt havo/vwo advies, helft vmbo advies Aan het eind van de basisschool krijgen alle leerlingen een advies van de basisschool voor het niveau van het voortgezet onderwijs. Dit advies en de uitslag van de Cito eindtoets bepalen naar welke scholen in het voortgezet onderwijs een leerling kan. Voor de overstap van basisschool naar voortgezet onderwijs scholen in Utrecht is de zogenaamde PoVo-procedure in het leven geroepen. Via deze procedure wordt bepaald op welke scholen voor voortgezet onderwijs een leerling terecht kan en hij zorgt dat de eisen voor de niveaus tussen scholen overeenkomen. In 2011/'12 kreeg de helft van de leerlingen in groep 8 een havo/vwo advies en de andere helft een vmbo advies. Bij de meerderheid van de leerlingen sluiten het advies en de Citoscore bij elkaar aan. Bij 18% van de leerlingen vindt overleg en/of aanvullend onderzoek plaats voordat zij geplaatst worden. Uiteindelijk zijn afgelopen jaar alle leerlingen in Utrecht begonnen op een niveau dat aansluit bij het advies dat zij kregen voor het voortgezet onderwijs.
Voortgezet Onderwijs Een derde van de in Utrecht wonende vovo-leerlingen gaat in de regio naar school Zo'n 30% van de Utrechtse leerlingen op het reguliere voortgezet onderwijs gaat naar een school buiten de stad. Dit aandeel verschilt sterk per wijk. In Vleuten-De Meern gaat meer dan de helft van
6
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
de leerlingen naar een school buiten de gemeente. Ook zijn er grote verschillen naar soort onderwijs. De 'trek naar buiten' is vooral groot bij (autochtone) leerlingen in het vmbo. In combinatie met een selectieve 'trek naar binnen' van havo/vwo (met name gymnasium) leerlingen, wordt het verschil in niveau tussen verschillende herkomstgroepen in het voortgezet onderwijs versterkt.
Havo/vwo deelname hoger dan gemiddeld, maar verschillen tussen herkomst blijven Onderwijsachterstanden in het voortgezet onderwijs worden gemeten op basis van het aandeel van alle leerlingen op scholen in de stad, dat deelneemt aan een havo/vwo opleiding in het derde jaar. De havo/vwo deelname in Utrecht (46%) ligt één procent hoger dan landelijk gemiddeld. Dit wordt echter versterkt door de uitstroom van vmbo leerlingen en de instroom van vwo leerlingen in Utrecht. Er zijn grote verschillen naar herkomst van de leerling. Van de autochtone Utrechtse leerlingen volgt 59% een havo/vwo opleiding. Van de Utrechtse leerlingen met een Marokkaanse of Turkse herkomst is dit respectievelijk 20% en 17%. Het afgelopen jaar is het aandeel jongens dat in Utrecht een havo/vwo opleiding volgt iets gedaald (43% versus 48%) en het aandeel onder meisjes is gelijk gebleven (49%). Jongens hebben hierdoor weer een achterstand ten opzichte van meisjes.
Veel zwakke scholen in het voortgezet onderwijs in Utrecht In vergelijking met de andere G4-steden en het landelijk gemiddelde kent Utrecht een groter aandeel zwakke afdelingen (richtingen) op voortgezet onderwijsscholen. Bijna een kwart krijgt deze kwalificatie. Gemiddeld in de G4 en Nederland ligt dat respectievelijk 10% en 13% lager. Eenzelfde beeld zien we bij het (voortgezet) speciaal onderwijs. Ook daar scoren Utrechtse scholen aanmerkelijk minder gunstig dan Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. De Inspectie stelt dat ook landelijk de verbeteringen op scholen voor voortgezet onderwijs langzamer gaan dan in het basis en speciaal onderwijs. Mogelijk zijn de geconstateerde verschillen te verklaren uit het minder streng hanteren van plaatsingscriteria in het verleden.
Niveau leesvaardigheid vo gestegen, woordenschat en leesvaardigheid vmbo blijft achter Het startniveau van leesvaardigheid op scholen voor voortgezet onderwijs in Utrecht is in de afgelopen drie jaar toegenomen en neemt ook in het eerste leerjaar nog toe. Hiermee is het niveau gelijk aan het landelijk gemiddelde. Echter op de andere onderdelen woordenschat en leesvaardigheid is ook op scholen voor voortgezet onderwijs sprake van verschillen tussen de niveaus. Het startniveau van leerlingen op Utrechtse vmbo scholen is lager dan de norm als het gaat om woordenschat en leesvaardigheid. De ontwikkeling van de leerlingen in het eerste jaar van het vmbo is wel beter dan voorheen, echter nog onvoldoende om op het juiste niveau te komen. Als het gaat om woordenschat is het aandeel risicoleerlingen 38% terwijl de landelijke norm maximaal 25% is. Op avo/vwo scholen zijn de ontwikkelingen positief en is het niveau hoger.
94% van de Utrechtse Utrechtse jongeren startkwalificatie, 4% voortijdig schoolverlaters in 2011/'12 Naast de leerplicht die tot 18 jaar geldt, bestaat er voor jongeren tot en met 22 jaar een kwalificatieplicht. Het aandeel Utrechtse jongeren met een startkwalificatie is in 2012 verder gestegen. 94% van de jongeren (17 t/m 22 jarigen) heeft een startkwalificatie of gaat nog naar
7
school (in 2008 83%). Het aandeel voortijdig schoolverlaters in Utrecht was in 2011/'12 met 4% hoger dan landelijk gemiddeld, maar lager dan in de andere grote steden. Het grootste deel van de voortijdig schoolverlaters komt uit het mbo. Om voortijdig schoolverlaten te voorkomen wordt de overgang van leerlingen van het vmbo naar mbo gemonitord.
mbo en hoger onderwijs Nog ruim 96.000 leerlingen op Utrechtse Utrechtse mbo's, hogescholen en Universiteit Utrecht Naast het primair en voortgezet onderwijs in Utrecht volgen er ruim 96.000 jongeren een opleiding op een van de Utrechtse mbo's, hogescholen en de universiteit. De vier Utrechtse mbo's (ROC Midden Nederland, MBO Utrecht, het Grafisch Lyceum en Nimeto) hebben bij elkaar 26.281 studenten. ROC Midden Nederland heeft met 18.484 de meeste mbo-studenten. In Utrecht bieden drie hogescholen (Hogeschool voor de Kunsten, Hogeschool Utrecht en de Marnix Academie) onderwijs aan 40.537 studenten. De Universiteit van Utrecht heeft 29.755 studenten en is de grootste universiteit van Nederland.
8
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
Inhoudsopgave Samenvatting
3
Inleiding
11
1
Het Utrechtse onderwijs in beeld
12
2
Voor- en vroegschoolse educatie
16
3
Basisonderwijs
21
4
Voortgezet onderwijs
40
5
Middelbaar en Hoger onderwijs
57
Bijlage
60
9
Inleiding Deze Staat van het Utrechtse onderwijs 2013 schetst een beeld van de huidige situatie in de Utrechtse onderwijswereld. Welke recente ontwikkelingen zijn er geweest? Stellen we nog steeds de juiste prioriteiten en doelen of verdienen deze bijstelling? Daarmee geeft dit rapport antwoord op een aantal onderzoeksvragen van de Utrechtse Onderwijs Agenda (UOA): Wat zijn de ontwikkelingen in het Utrechtse onderwijs sinds 2010? Wat betekenen resultaten van de UOA en ontwikkelingen in het onderwijs voor huidig en toekomstig Utrechts onderwijsbeleid? De 'Staat' schetst een autonoom beeld van de recente ontwikkelingen en de huidige situatie, los van de doelstellingen van de UOA . De vraag in hoeverre de doelstellingen van de UOA zijn behaald wordt beantwoord in de rapportages van de werkgroepen en in de eindrapportage over de Utrechtse Onderwijs Agenda die voor 2014 op de rol staat. De 'Staat' is met nadruk een signaleringsdocument en dient voornamelijk als input voor verdere discussie. Het is géén document waarin middels diepgravende analyses duidelijk wordt waarom we staan waar we staan. Met andere woorden: de 'Staat' biedt vooral een integraal zicht op het wat en beperkt inzicht in het waarom. Voor dat laatste zijn andere, meer specifieke (evaluatie) instrumenten.
Aanpak De Staat van het Utrechtse Onderwijs is gebaseerd op voor Onderwijs relevante en bekende registratiegegevens, welke ook in eerdere versies van de 'Staat' zijn gebruikt. Naast lokale bronnen als bijvoorbeeld de Leerlingenadministratie en de Jeugdmonitor zijn er landelijke bronnen verwerkt (DUO, Cito, Inspectie, etc). Om de gevonden resultaten een kader mee te geven, wordt waar mogelijk vergeleken met andere gemeenten in de G4 en Nederland. Daarnaast beslaat het analyseniveau niet enkel de stad, maar ook het (sub)wijkniveau. In de rapportage is veelvuldig gebruik gemaakt van het plaatje-praatje concept waarbij inzichtelijke, duidelijke figuren op heldere wijze worden toegelicht.
Leeswijzer De Staat van het Utrechtse Onderwijs is al eerder verschenen. De opzet van de rapportage kende in vorige edities een thematische invalshoek. In de rapportage van 2013 is gekozen voor een indeling die aansluit bij de schoolloopbaan (voorschoolse educatie, primair onderwijs, voorgezet onderwijs en –als aanvulling op voorgaande publicaties- het vervolgonderwijs mbo, hbo en wo). In hoofdstuk1 wordt het Utrechtse scholenveld en de Utrechtse leerlingenpopulatie kort weergegeven alvorens in hoofdstuk 2 de eerste stap te zetten in de schoolloopbaan: de voor- en vroegschoolse educatie. In hoofdstuk 3 staat het basisonderwijs centraal, waarbij naast een algemene schets, de ontwikkeling in achterstanden (gewichtenleerlingen) en prestaties (Citoscore op de eindtoets) worden beschreven. De kwaliteit van de basisscholen, taal- en rekenprestaties en de veiligheid op en rond de scholen komen vervolgens aan de orde. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf dat de overgang naar het voortgezet onderwijs beschrijft. Het hoofdstuk 4 (voortgezet onderwijs) kent een vergelijkbare indeling met als extra's de 'leerlingentrek' van Utrechtse leerlingen naar de regiogemeenten en vice versa en een paragraaf over startkwalificaties en vroegtijdig schoolverlaters. De 'Staat' wordt afgesloten met hoofdstuk 5; het middelbaar en hoger onderwijs in Utrecht.
11
1 •
Het Utrechtse onderwijs in beeld Bijna 30.000 leerlingen op 117 Utrechtse basisscholen (113 reguliere basisscholen en 4 speciaal basisonderwijs) en ruim 12.000 op 20 scholen in Utrecht voor voortgezet onderwijs. Het aantal Utrechtse leerlingen op basis en voortgezet onderwijs neemt verder toe.
•
Verdeling jongens/meisjes op Utrechtse basis en voortgezet onderwijs scholen vrijwel gelijk, twee op de vijf leerlingen heeft een niet-Nederlandse herkomst.
•
Utrechts middelbaar en hoger onderwijs hebben bij elkaar nog eens ruim 96.000 studenten.
Inleiding Dit hoofdstuk biedt een overzicht van het Utrechtse onderwijs. Ten eerste geeft het een overzicht van de Utrechtse onderwijsinstellingen en de aantallen leerlingen op deze instellingen en de ontwikkelingen in de afgelopen jaren. Daarnaast gaat het in op enkele achtergrondgegevens van leerlingen in het basis en voortgezet onderwijs.
1.1 De leerlingen en scholenveld in Utrecht Aantal leerlingen neemt verder toe In het schooljaar 2012/2013 is evenals in voorgaande jaren sprake van een stijging van het aantal leerlingen, zowel in het primair onderwijs als in het voortgezet onderwijs. Het aantal basisschoolleerlingen is het meest gestegen ten opzichte van een jaar eerder met ongeveer 750 leerlingen. Het aantal leerlingen dat (voortgezet) speciaal onderwijs in Utrecht volgt is daarentegen licht afgenomen. Dit laatste kan ook het gevolg zijn van fusies tussen scholen of om andere reden verplaatsing van een school naar buiten de stad.
12
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
Tabel 1.1 Aantal leerlingen op Utrechts voorschools, primair en voortgezet onderwijs 2008/2009
2010/2011 2011/2012
2012/2013
VoorVoor- en vroegschoolse educatie Deelnemers Voorschool (peuters) Deelnemers Vroegschool (kleuters)
972
1.115
1.080
1.266
2.548
2.413
2.459
2.598
24.500
26.383
27.058
27.809
Primair onderwijs Basisonderwijs
400
405
422
447
24.900
26.788
27.480
28.256
2.000
1.988
2.096
2.030
10.400
10.662
11.009
11.400
375
340
320
344
Totaal voortgezet onderwijs
10.775
11.002
11.32 11.329 329
11.744
Middelbaar beroepsonderwijs
23.314
22.455
21.194
26.281
Hoger Onderwijs
70.500
73.661
73.139
70.292
Speciaal basisonderwijs Totaal primair onderwijs
(Voortgezet) speciaal onderwijs
Voortgezet onderwijs Voortgezet onderwijs Praktijkonderwijs
Bron: Afd. Onderwijs, www.duo.nl
113 reguliere basisscholen In het schooljaar 2012/2013 zijn er in Utrecht 113 basisscholen (inclusief nevenvestigingen/dislocaties). Hiervan zijn er 41 openbaar, 34 rooms-katholiek, 31 protestantschristelijk, vier algemeen bijzonder, twee Islamitisch en één Hindoestaans. Daarnaast bieden een aantal basisscholen de keuze uit verschillende onderwijsconcepten, zoals Jenaplan (vier basisscholen), Montessori (vier basisscholen), Dalton (zes basisscholen) en Vrije school (één basisschool). In 2012/2013 volgen 27.809 kinderen basisonderwijs op deze Utrechtse basisscholen. Tevens zijn er in het schooljaar 2012/2013 55 voorschoollocaties en 48 vroegschoollocaties (basisscholen met VVE inclusief nevenvestigingen), die steeds meer kinderen bereiken. In 2012/2013 krijgen 1.266 peuters en 2.598 kleuters voorschoolse en vroegschoolse educatie. Naast de reguliere basisscholen zijn er vier scholen voor speciaal basisonderwijs in de stad, waarvan één openbare, één protestants-christelijke en twee rooms-katholieke vestigingen. Het speciaal basisonderwijs is bedoeld voor kinderen (al dan niet met een laag intelligentieniveau) met een leerachterstand. Verder zijn er negen scholen (afdelingen) voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Van deze negen zijn twee openbaar, vier algemeen bijzonder, twee protestants-christelijk en één rooms-katholiek. Op de scholen voor speciaal onderwijs zitten leerlingen met een handicap (visueel, auditief, lichamelijk, verstandelijk of een combinatie daarvan) en zeer moeilijk opvoedbare
13
kinderen (al dan niet met een gedragsstoornis). Op de basisscholen voor speciaal onderwijs in Utrecht zitten 447 kinderen. Op de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs 2.030 kinderen.
15 scholen(locaties) scholen(locaties) voor regulier voortgezet onderwijs Na het basisonderwijs kan in Utrecht in 2012/2013 op 15 locaties voortgezet onderwijs worden gevolgd. Hiervan zijn zeven scholen openbaar, twee rooms-katholiek, twee protestants-christelijk, één evangelisch, één algemeen bijzonder en twee interconfessioneel (samenwerkingsverband rooms-katholiek en protestants-christelijk). Van de 15 vo-scholen bieden zeven scholen meer dan één onderwijstype, bijvoorbeeld vmbo, havo en vwo. Daarnaast zijn er vijf scholen die alleen vmbo aanbieden, twee scholen voor praktijkonderwijs en twee voor gymnasia. Naast de 15 locaties voor regulier voortgezet onderwijs zijn er vier particuliere scholen voor voortgezet onderwijs in de stad, waarvan één school ook basisonderwijs aanbiedt. Tabel 1.2 Aantal onderwijsvoorzieningen in Utrecht 2009/2010
2011/2012
2012/2013
Voorscholen (peuterspeelzalen met VVE)
46
52
55
Vroegscholen (basisscholen met VVE, incl. dislocaties)
34
48
48
Basisonderwijs (vestigingen)
105
107
113
Speciaal basisonderwijs
4
3
4
Voortgezet onderwijs (vestigingen)*
16
15
15
Praktijkonderwijs
2
2
2
(Voortgezet) speciaal onderwijs
9
9
9
mbo's
3
3
3
hogescholen
3
3
3
Universiteit
1
1
1
Bron: Afd. Onderwijs, www.kijkoponderwijs.nl, www.DUO.nl *excl. OPDC De Utrechtse School
Circa 15.000 15.000 leerlingen op brede scholen Van de basisscholen en voortgezet onderwijsscholen is een deel een zogenaamde brede school. Dit zijn scholen waar onderwijs wordt gecombineerd met naschoolse opvang, zorg, welzijn, sport of cultuur, waardoor kinderen meer kansen krijgen om zich te ontwikkelen. In Utrecht zijn twaalf brede scholen in het primair onderwijs waar 41 basisscholen toe behoren met iets meer dan 10.000 leerlingen. Daarnaast zijn er tien brede scholen in het voortgezet onderwijs met circa 5.000 leerlingen.
Verdeling jongens/meisjes op basis en voortgezet onderwijs vrijwel gelijk De verdeling tussen jongen en meisjes is op scholen in Utrecht vrijwel gelijk. Iets meer dan de helft van de leerlingen zijn jongens (52%), de andere helft zijn meisjes (48%). Er is hierin nauwelijks verschil tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Op scholen voor speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs ligt het aandeel jongens boven de 60%.
14
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
Twee op de vijf leerlingen allochtoon Van alle leerlingen op primair en voortgezet onderwijsinstellingen in Utrecht is 41% van nietNederlandse herkomst (figuur1.1). Ook het aandeel allochtone leerlingen is op basisscholen en voortgezet onderwijsscholen in Utrecht ongeveer gelijk. Opvallend is de verhouding tussen autochtone en allochtone leerlingen in het praktijkonderwijs, daar is het aandeel leerlingen van niet-Nederlandse herkomst 71%. Ook bij het speciaal basisonderwijs is het percentage allochtone leerlingen (58%) hoger dan gemiddeld op scholen in Utrecht. Op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs is juist sprake van een ondervertegenwoordiging van allochtone leerlingen. Dit komt mede door de grotere instroom van leerlingen van buiten de stad bij deze scholen. Er zijn geen grote verschuivingen geweest de afgelopen jaren, al is in vergelijking tot de vorige rapportage in 2008/2009 het aandeel allochtone basisschool kinderen iets gedaald en het aandeel allochtone voleerlingen iets toegenomen. Op het speciaal basisonderwijs is het aandeel allochtone leerlingen iets hoger, maar op het praktijkonderwijs iets lager dan destijds. Leerlingen op Utrechtse basisscholen wonen vrijwel allemaal in de stad (98%). Bij het voortgezet onderwijs is ruim driekwart van de leerlingen afkomstig uit de stad (78%) en komt een vijfde van de leerlingen van buiten de stad (22%). Bij de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs die in Utrecht zijn gevestigd komt meer dan de helft van de leerlingen buiten de stad.
Figuur 1.1 – Etniciteit leerlingen naar onderwijssoort (%), 2012/2013
Alle leerlingen primair en vo
59
41
Basisonderwijs
59
41
Speciaal basisonderwijs
42
58
Voortgezet onderwijs
60
40
Praktijkonderwijs
29
71
(voortgezet) speciaal onderwijs
69
31
0%
20%
40% autochtoon
60%
80%
100%
allochtoon
Bron: Afd. Onderwijs, bewerking Onderzoek
Ruim 96.000 96.000 studenten middelbaar of hoger onderwijs in Utrecht Naast het basis- en voortgezet onderwijs volgen zo'n 26.000 leerlingen een mbo opleiding op één van de vier bekostigde onderwijsinstellingen voor mbo in Utrecht. Het gaat hierbij om twee regionale opleidingscentra (ROC Midden Nederland en MBO Utrecht) en twee vakscholen (Grafisch Lyceum en Nimeto). Verder volgen circa 40.500 studenten een hbo opleiding en zo'n 30.000 studenten een studie aan de Universiteit Utrecht.
15
2 •
Voor- en vroegschoolse educatie Utrecht heeft 55 voorschool- (peuters) en 48 vroegschoollocaties (kleuters). De capaciteit van VVE voor peuters is ook afgelopen jaar weer verder gegroeid. In principe is er nu voldoende capaciteit in de stad om alle peuters met een VVEindicatie een plaats te bieden.
•
Met de Utrechtse voorscholen wordt zo'n 69% van de doelgroeppeuters bereikt. Van de doelgroepkleuters wordt zo'n 81% via VVE bereikt. Het bereik van vroegscholen is hoog, behalve in Vleuten-De Meern en de Binnenstad waar geen VVE basisschool is gevestigd. Gemiddeld stroomt 90% van de VVE-peuters door van een voorschoolgroep naar een vroegschoolgroep.
•
Er is veel aandacht voor kwaliteitsverbetering van VVE in Utrecht. Uit onderzoek van de Inspectie komen ouders, opbrengstgericht werken en de doorgaande lijn van voor- naar vroegschool als aandachtspunten naar voren. De Universiteit van Utrecht voert een actieonderzoek uit waarbij continu gekeken wordt naar verbeterpunten bij VVE welke dan worden doorgevoerd.
•
Hoewel de opbrengsten van leerlingen die VVE volgen en hebben gevolgd worden bijgehouden in het registratiesysteem ParnaSys, is het vooralsnog niet mogelijk om op stedelijk niveau de resultaten van VVE c.q. van VVE-leerlingen in beeld te brengen. Daarmee kunnen er (nog) geen duidelijke uitspraken worden gedaan over de effectiviteit van VVE. Wel is er een indicatie. Op schoolniveau blijkt weliswaar dat VVE scholen gemiddeld lager scoren dan stedelijk gemiddeld, maar dat het verschil kleiner wordt tussen groep 2 en groep 4.
Inleiding Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) is een vorm van geïntensiveerd peuterwerk in peuterspeelzaal of kinderopvang (2,5-4 jaar) en geïntensiveerd kleuteronderwijs (groep 1 en 2 basisschool, 4-6 jarigen). Het is bedoeld voor kinderen van laag opgeleide ouders en moet hen de kans geven een goede start zonder achterstand in groep 3 van het basisonderwijs te maken. Er wordt gewerkt met een breed ontwikkelingsgericht programma, in een doorgaande lijn van 2,5 tot 6 jaar. Voorschoolgroep en basisschool (vroegschoolgroep) werken hierbij nauw samen. Zowel in de voorschoolgroep (4 dagdelen) als in de kleutergroep is sprake van een tweede kracht om veel aandacht in een kleine groep te kunnen geven (zogenaamde 'dubbele bezetting'). Utrecht werkt vanaf 2001 aan de ontwikkeling van VVE. Sinds 2011 wordt door het consultatiebureau op 0-jarige leeftijd vastgesteld of een kind recht heeft op voorschoolse en vroegschoolse educatie (VVE). Kinderen waarvan beide ouders een niet-Nederlandse herkomst hebben en een van beide laag opgeleid is of beide ouders (in Nederland geboren) een opleiding hebben genoten tot maximaal vmbo, hebben recht op VVE (de zogenaamde 'oude' gewichtenregeling Onderwijsachterstandenbeleid). Daarnaast kan het consultatiebureau kinderen met een geconstateerde ontwikkelingsachterstand een indicatie voor VVE geven. Dit gebeurt op de
16
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
leeftijd van 2,5 jaar. Dit hoofdstuk geeft een beeld van de capaciteit en het bereik, de kwaliteit en de opbrengsten van VVE in Utrecht.
2.1 Bereik en capaciteit voorschoolse en vroegschoolse educatie Ruim 3.800 kinderen krijgen VVE, waarvan 1.857 1.857 doelgroepkinderen Meer dan 3.800 kinderen krijgen voorschoolse en vroegschoolse educatie op VVE peutergroepen (1.266) en kleutergroepen (2.598) in Utrecht. In totaal krijgt 20% van alle Utrechtse peuters en 35% van alle Utrechtse kleuters voorschoolse en vroegschoolse educatie. Het aantal kinderen op VVE locaties is het afgelopen jaar toegenomen op zowel de peutergroepen als de kleutergroepen. Het aantal doelgroepkinderen in de peutergroepen (1.002) is hoger dan het aantal doelgroepkinderen in de VVE kleutergroepen (855). Tabel 2.1: Ontwikkeling capaciteit en bereik VVE 2010/2011
2011/2012
2012/2013
83/8
87/25
89/29
Aantal VVE plaatsen op peutergroepen
1.245
1.409
1.462
Aantal deelnemende kinderen peutergroepen
1.115
1.080
1.266
1.059 (58%)*
998 (78%)*
1.002 (69%)*
Aantal peutergroepen (gewoon/gemengd)
Bereik doelgroep met peutergroepen (%) Aantal vroegschoollocaties
46
48
48
2.413
2.459
2.598
874 (75%)
879 (79%)
855 (81%)
Aantal deelnemende kinderen kleutergroepen Bereik doelgroep met kleutergroepen (%) Bron: Leerlingenadministratie, Leerlingzaken gemeente Utrecht
*Het percentage bereik van voorscholen gebeurde op basis van een zekere schatting van de omvang van de doelgroep door Jeugdgezondheidszorg. Het percentage is lager dan vorig jaar, omdat naderhand bleek dat sprake was van een onderschatting van de doelgroep. Januari 2014 is de omvang goed in beeld.
55 voorschoolvoorschool- en 48 vroegschoollocaties in de stad In totaal zijn er 55 voorschoollocaties in Utrecht met in totaal 118 groepen. Op de Utrechtse voorschoollocaties zijn er 89 'gewone' VVE-groepen en 29 'gemengde' peutergroepen. In de wijken met veel VVE-peuters bestaan de voorschoolgroepen uit 15 plaatsen; waarvan tenminste 12 plaatsen bezet worden door VVE-peuters. In de meer gemengde wijken kennen we de 'gemengde' groep. Deze bestaat uit 15 plaatsen, waarvan 5 zijn gereserveerd voor VVE-peuters. In totaal zijn er op de huidige groepen zo'n 1.462 VVE plaatsen beschikbaar. De meeste peuterplaatsen zijn beschikbaar in Overvecht en Zuidwest, deze wijken bieden meer dan de helft van alle plaatsen in de stad. In Leidsche Rijn en Vleuten-De Meern zijn er vooral 'gemengde' peutergroepen. In het afgelopen jaar is de capaciteit gegroeid in Noordwest, Overvecht, Zuid en Vleuten-De Meern. Naast de peutergroepen zijn er dit schooljaar (2012/2013) in Utrecht 35 basisscholen die vroegschoolse educatie bieden in groep 1 en 2. De kleutergroepen van deze basisscholen zijn verspreid over 48 locaties in de stad. Zuidwest, Noordwest en Overvecht hebben de meeste vroegschoollocaties. Deze 48 locaties vormen altijd een koppel van voor- en vroegschool. Daarnaast zijn er 'centrumlocaties' van voorschoolgroepen (peuterspeelzaal met VVE-plaatsen), met name in de (sterk) gemengde wijken of buurten. De peuters stromen vanuit deze locaties door naar
17
verschillende basisscholen in de wijk (b.v. in Oog in Al, Rivieren- en Dichterswijk, Lunetten, Vleuten-De Meern). Dit zijn doorgaans scholen met relatief weinig gewichtenleerlingen.
Capaciteit verder uitgebreid, voorschoolgroepen bereiken 69% van de doelgroeppeuters In 2012/2013 is aantal deelnemende kinderen op VVE peutergroepen toegenomen van 1.080 naar 1.266. Het aantal doelgroeppeuters op VVE groepen is vrijwel gelijk gebleven. In 2011/2012 maakten 998 doelgroeppeuters gebruik van VVE op een peutergroep, dit schooljaar zijn dit er 1.002. De toename van het aantal peuters op VVE groepen, komt voor een groot deel door een toename van het aantal 'gemengde' groepen met grotendeels peuters zonder indicatie. De toename van het aantal gemengde groepen wordt gestimuleerd, omdat VVE-kinderen profiteren van een gemengde groep (Universiteit van Utrecht 2011). Hoewel er naast peuterspeelzalen ook redelijk wat capaciteit is gecreëerd in de kinderopvang wordt hiervan, waarschijnlijk mede door de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag, weinig gebruik gemaakt door doelgroepkinderen. Om na te gaan welk aandeel van de doelgroeppeuters bereikt wordt via de VVE peutergroepen, maakt jeugdgezondheidszorg (JGZ) een schatting van de totale doelgroep op dat moment. Het bereik van peutergroepen is in 2012/2013 naar schatting 69%. Een jaar eerder lag het aandeel bereikte doelgroeppeuters nog een stuk hoger (78%), dit heeft echter meer te maken met een betere schatting van de omvang van de totale doelgroep, dan dat sprake is van een afname in het aantal bereikte kinderen. De totale doelgroep bestaat uit ongeveer 1.450 peuters, hiermee is het aantal beschikbare VVE plaatsen in de stad in principe voldoende om alle huidige doelgroeppeuters te plaatsen. Volgens de gemeentelijk prognose zal de komende 10 jaar het aantal 2-3 jarigen met zo'n 10% toenemen. Een toename die in alle Utrechtse wijken behalve Vleuten-De Meern, wordt verwacht. In Vleuten-De Meern zal het aandeel 2-3 jarigen met zo'n 25% afnemen. In Leidsche Rijn wordt daarentegen een toename verwacht in het komende decennium van ruim 40%. Dit betekent dat waarschijnlijk ook het aantal doelgroeppeuters de komende jaren nog groeit.
Vroegscholen bereiken 81% van de doelgroepkleuters Op de vroegschoolgroepen (kleuters) is het aantal deelnemende doelgroepkinderen gedaald van 879 naar 855. Dit heeft te maken met een afname van het totaal aantal doelgroepkinderen in de stad. Het percentage doelgroepkinderen dat met VVE kleutergroepen is bereikt blijft ongeveer gelijk (81%). De afname van het aantal doelgroepkinderen (gewichtenleerlingen) komt onder meer door een toename van het opleidingsniveau van de ouders. Het percentage doelgroepkinderen dat bereikt wordt met kleutergroepen verschilt per wijk. Het is het grootste in Zuidwest (98%) en Overvecht (92%), waar bijna alle doelgroepkleuters op een VVE basisschool zitten. Vrijwel alle basisscholen in deze wijken bieden VVE. In de Binnenstad (50%), Leidsche Rijn (39%) en Vleuten-De Meern (9%) ligt het bereik veel lager. In de Binnenstad en Vleuten-De Meern komt dit doordat er geen basisscholen met VVE aanbod zijn. Overigens gaat het hier om kleine aantallen doelgroeppeuters per school.
18
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
2.2 Kwaliteit Kwaliteit VVE Er is veel aandacht voor kwaliteitsverbetering van VVE, zowel via de lijn van het verhogen van het niveau van de professionals, als via het verhogen van het professioneel handelen (professionalisering). Het professionele niveau en de stand van zaken met betrekking tot kwaliteitszorg in VVE in Utrecht is medio 2012 onderzocht met een vragenlijst die door de Inspectie van Onderwijs is uitgezet bij de Utrechtse VVE instellingen. Deze vragenlijst is gebaseerd op het VVE-toetsingskader van de Inspectie en aangevuld met specifieke Utrechtse vragen. De Utrechtse vragen richtten zich op zaken als het aantal hbo-ers op de groep, het aantal 3F gecertificeerden (taalniveau), maar ook: de hoeveelheid voorbereidingstijd, het aantal uren coaching on the job en specifieke kennis of scholing ten aanzien van het jonge kind bij management en staf. De uitkomsten hiervan zijn gerapporteerd in de VVE-Monitor Kwaliteit (Oberon, 2012) en een conceptrapportage van de Inspectie. Hiernaast voert de Universiteit van Utrecht een doorlopend actieonderzoek uit ter verbetering van de kwaliteit van VVE in Utrecht. Hieronder volgen enkele uitkomsten van beide onderzoeken.
Ouders, opbrengstgericht werken en doorgaande lijn zijn aandachtspunten De voorlopige conclusies op de toetsing door de Inspectie zijn dat Utrecht voldoende tot goed scoort op de onderwerpen bereik, aanbod, pedagogisch klimaat, zorg en de aanwezigheid van VVEprogramma's en een leerlingvolgsysteem. De onderwerpen ouders (betrokkenheid en samenwerking), opbrengstgericht werken en afstemming in de doorgaande lijn voor-vroegschool behoeven nog aandacht. Ook bleek dat bij een aantal zaken die onderzocht werden zowel een duidelijk beeld van de stand van zaken als een duidelijk beeld van de gewenste situatie ontbrak. Ook is geconstateerd dat de randvoorwaarden bij de voorscholen (peutergroepen) beter geborgd zijn dan bij de basisscholen (vroegscholen).
Via actieonderzoek continu aandacht voor kwaliteitsverbetering Uit een eerste tussenrapportage van het onderzoek door de Universiteit Utrecht blijkt dat de kwaliteit is verbeterd op de onderwerpen: minder verlies van educatietijd en het beter benutten van de kleine groep en dat er nog behoorlijk verbeterd kan worden op het aanbieden van rijke taal bij 1
alle onderdelen van de dag en bij 'scaffolding'. Inmiddels is ook het Utrechtse opleidingsveld bezig met het ontwikkelen van meer specialisaties het Jonge Kind in hun opleidingen.
2.3 Opbrengst VVE: taaltaal- en rekenprestaties Voor- en vroegschoolse educatie in Utrecht is opgezet zodat kinderen zonder achterstand kunnen starten in groep 3 van de basisschool. De gemeente en schoolbesturen hebben afspraken gemaakt over de resultaten van VVE leerlingen in groep 2 en groep 4. Om na te gaan of deze doelstellingen gerealiseerd zijn en waar verbeterpunten liggen, moet gekeken worden hoe doelgroepkinderen die
1
Scaffolding is een begrip uit de Engelse vakliteratuur dat geen goede Nederlandse vertaling kent. Het begrip betekent letterlijk 'een steiger bouwen', en verwijst naar leerkrachtgedrag waarbij de leerkracht een veilige situatie creëert, aansluit bij het niveau van het kind en door het geven van een lichte aanwijzing, hint, steun, of uitlokkende vraag zorgt dat de leerling een stapje verder komt.
19
VVE hebben gehad zich ontwikkelen in vergelijking tot niet doelgroepkinderen en doelgroepkinderen die geen VVE krijgen.
Prestaties VVE leerlingen geregistreerd, maar vergelijkende analyse is nog niet mogelijk In het voorjaar van 2013 heeft er een monitoronderzoek plaatsgevonden naar de taal- en rekenprestaties op VVE basisscholen (Oberon 2013). Hiervoor is gebruik gemaakt van het leerlingregistratiesysteem van scholen (ParnasSys) waarin onder andere staat wat de toetsscores van een leerling zijn en of een leerling al dan niet VVE heeft gevolgd. Bij de meting van 2013 is afgesproken dat de toetsgegevens op schoolniveau aangeleverd zouden worden en bleek het technisch niet mogelijk om hierbij te differentiëren naar twee gegevensstromen, namelijk die van wel/niet VVE-leerlingen. Daarom is ervoor gekozen de resultaten van VVE scholen te vergelijken met niet VVE scholen. Specifiek is gekeken naar het gemiddelde niveau van de taal- en rekenprestaties in groep 2 en groep 4 op VVE locaties versus het gemiddelde niveau van alle scholen in Utrecht. De resultaten geven daarmee een beeld van hoe de scholen die VVE aanbieden scoren ten opzichte van het gemiddelde van alle Utrechtse leerlingen. Hierbij moet opgemerkt worden dat de VVE locaties juist gerealiseerd zijn in gebieden met relatief veel gewichtenleerlingen en dus op scholen met meer gewichtenleerlingen dan niet-VVE locaties. VVE-locaties scoren dus naar verwachting lager dan niet VVE-locaties en het stedelijk gemiddelde. Met de nu uitgevoerde monitor kan wel gekeken worden naar de bestuursafspraak tussen schoolbesturen en gemeente over de gewenste opbrengst van VVE (wet OKE) in algemene zin. De afspraak is dat minimaal 90% van alle Utrechtse leerlingen zonder problemen doorstroomt van groep 2 naar groep 3 en 95% van de kinderen aan het eind van groep 4 voldoet aan de Utrechtse taalnormen. Het is niet mogelijk na te gaan of VVE-kinderen oververtegenwoordigd zijn in de onderste scores.
VVE basisscholen scoren wel lager dan gemiddeld, maar verschillen in groep 4 kleiner kleiner Omdat het niveau op veel scholen in Utrecht hoog ligt, wordt de bovengenoemde afspraak voor de totale stad (gemiddeld) gehaald. Uit de monitor blijkt zoals verwacht dat VVE locaties gemiddeld lager scoren dan het stedelijk gemiddelde van alle Utrechtse leerlingen. Het verschil in niveau tussen VVE locaties en het totaal gemiddelde is in groep 4 wel kleiner dan in groep 2. Deze resultaten geven indirect een indicatie dat kinderen profiteren van de inzet van VVE en de schakelklas 3+. Echter; om een duidelijk beeld te krijgen van de effectiviteit van VVE, is het noodzakelijk om de prestaties van VVE-leerlingen op individueel niveau te kunnen volgen in de jaren erna. Dit vraagt om een aanpassing binnen het registratiesysteem ParnaSys waarmee dat mogelijk gemaakt wordt.
20
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
3 Basisonderwijs •
Het aandeel leerlingen met een gewicht neemt in Utrecht af. Dit is een landelijke ontwikkeling en is waarschijnlijk het gevolg van een gemiddelde stijging van het opleidingsniveau van de ouders.
•
Toename van zowel de Brede School als de Vreedzame School/Wijk.
•
De gemiddelde Citoscore is het afgelopen jaar in Utrecht minder gedaald dan in de G4 en Nederland. De gemiddelde Citoscore in Utrecht ligt boven het Nederlandse gemiddelde.
•
Utrechtse basisscholen presteren veelal boven het landelijk gemiddelde, maar Utrecht kent een duidelijke tweedeling in niveau binnen de stad. Utrechtse basisscholen scoren ofwel ver boven het gemiddelde, ofwel flink daaronder.
•
Dit is ook terug te zien bij taal- en rekenprestaties. Het gemiddelde niveau van de Utrechtse basisscholen is de afgelopen jaren gestegen en voldoet aan de norm. Echter scholen met meer gewichtenleerlingen scoren lager en voldoen vaker niet aan de norm, met name voor begrijpend lezen en rekenen-wiskunde.
•
Bijna een derde van de kinderen op Utrechtse basisscholen geeft aan zich wel eens 'onveilig' te voelen een even grote groep geeft aan wel eens gepest te worden. Ook scoort een op de drie leerlingen ongunstig op welbevinden.
•
Bijna de helft van de groep 8 leerlingen krijgt een havo/vwo advies, de andere helft een vmbo advies. Voor de meeste leerlingen sluit hun Cito eindtoetsscore en het advies goed op elkaar aan en vrijwel alle leerlingen worden geplaatst volgens het advies.
Inleiding In dit hoofdstuk staat het basisonderwijs centraal. De eerste paragraaf schetst een beeld van het scholenveld; twee belangrijke aanpakken worden beschreven, namelijk de Brede School en de Vreedzame School/Wijk. Daarna volgt een beschrijving van de verwachte ontwikkeling van het aantal leerlingen en het speciaal basisonderwijs. Verder komen achtereenvolgens aan de orde: achterstanden bij groepen (gewichtenleerlingen en de verdeling over stad en school en Citoscores), de kwaliteit van de basisscholen, taal- en rekenprestaties, het welbevinden van de leerlingen en het veiligheidsgevoel. Het hoofdstuk sluit af met een paragraaf over de overgang naar het voortgezet onderwijs.
3.1 Algemeen In Utrecht zijn er 113 locaties waar regulier basisonderwijs gevolgd kan worden. Het aantal basisschoolleerlingen op de scholen in Utrecht neemt al jaren gestaag toe. In 2012/13 zijn er 750 leerlingen meer dan het jaar ervoor en komt het aantal op 27.809. Voorlopig zal er geen einde komen aan de groei van het aantal basisschoolleerlingen. Zo blijkt uit de prognose van het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd.
21
Naast de 'reguliere' basisscholen en hun leerlingen zijn er binnen het primair onderwijs ruim 1.700 leerlingen die onderwijs volgen op één van de vier scholen voor speciaal basisonderwijs (SBO) in Utrecht of de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs, (V)SO, zoals bijvoorbeeld onderwijs voor blinde kinderen.
Ruim 10.000 kinderen binnen primair onderwijs op een Brede School Sinds 1998 wordt in Utrecht gewerkt aan brede scholen. Een brede school bestaat uit één of meerdere scholen, kinderopvang/buitenschoolse opvang en één of meerdere partnerorganisaties op het gebied van sport, cultuur, welzijn en/of zorg. Een brede school biedt kinderen een rijke pedagogische omgeving waarbinnen zij zich optimaal kunnen ontwikkelen. Leidend voor de brede scholen in het primair onderwijs is het stimuleren van ouderbetrokkenheid en brede talentontwikkeling met oog voor (zorg)behoeften van de kinderen. In 2013 zijn er in Utrecht 12 brede scholen waarbinnen 41 basisscholen deelnemen. In totaal zijn er zo'n 10.000 kinderen op deze scholen. De brede scholen liggen enerzijds geconcentreerd in de krachtwijken van de stad; Ondiep, Zuilen-Oost, Overvecht, Kanaleneiland en Hoograven. Anderzijds is er een concentratie aan de westkant van de stad in de wijken Leidsche Rijn en Vleuten-De Meern. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de brede scholen binnen zowel het primair als het voortgezet onderwijs. Tabel 3.1: Overzicht brede scholen en leerlingenaantallen in Utrecht, 2011 en 2013l 2013l Aantal betrokken scholen Aantal Brede Scholen
Primair onderwijs Voortgezet onderwijs
(vestigingen)
Aantal leerlingen
2011
2013
2011
2013
2011
2013
10
12
34
41
8.000
10.000
9
10
9
10
4.500
4.900
Bron: afd. Onderwijs
Alle brede scholen en schoollocaties maken ook gebruik van het programma De Vreedzame School.
Twee van de drie basisschoollocatie werkt met De Vreedzame school of Wijk. Sinds 2006 zijn scholen verplicht om in hun onderwijs aandacht te besteden aan actief burgerschap. Daarbij wordt gebruik gemaakt van diverse programma's als Kanjertraining, Leefstijl, Natuurlijk Sociaal en de Vreedzame School. In Utrecht werken verreweg de meeste scholen met het programma De Vreedzame School. Sociale competenties en democratisch burgerschap staan daarin centraal. De school en de klas als democratische gemeenschap waarin conflicten constructief worden opgelost en iedereen zich verantwoordelijk en betrokken voelt. Het programma richt zich ook op training en begeleiding van de leerkrachten en ouderbijeenkomsten. Inmiddels beperkt zich het concept niet meer alleen tot de school, maar wordt het ook toegepast in (delen van) 7 wijken. Naast de wijken Overvecht, Zuidwest, Leidsche Rijn en Vleuten-De Meern gaat het om Sterrenwijk/Abstede in Oost, Hoograven in Zuid en Zuilen, Ondiep en Pijlsweerd in de wijk Noordwest.
22
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
Eind 2011 werkten er 55 locaties van basisscholen met de methode De Vreedzame School (51% van alle locaties). Momenteel zijn er dat 65 geworden en nog eens 10 extra die via De Vreedzame Wijk met het programma werken. Totaal dus ruim 66% van de 113 locaties. De intensiteit van de aanpak/uitrol maakt Utrecht uniek. De principes van De Vreedzame School/Wijk worden in grote delen van de stad toegepast en hebben naast scholen veel organisaties (zoals politie, bibliotheken, kinderopvang, woningbouwcorporaties, etc) dit in hun beleid verankerd. Utrecht levert met deze aanpak een belangrijke bijdrage aan de vorming van 'democratische burgers'. In vergelijking met andere steden is de Utrechtse aanpak ook uniek. Amsterdam telt zo'n 55 vreedzame scholen in zes wijken. Rotterdam heeft weinig Vreedzame basisscholen (ongeveer 10) en gaat van start met een vreedzame wijk. In Den Haag zijn 15 scholen 'vreedzaam' en vooralsnog geen wijken (opgave Leo Pauw, september 2013). Uit evaluatieonderzoek onder deelnemende vreedzame scholen blijkt dat het programma werkzaam is en beklijft. De invloed op het gedrag van leerlingen is: rustiger en verantwoordelijker gedrag, meer respect in de omgang met elkaar, minder conflicten en beter nakomen van afspraken. Volgens de evaluatie kan de implementatiestrategie worden verbeterd door het hanteren van een systematische vernieuwingscyclus, inclusief monitoring. (proefschrift Leo Pauw: "Onderwijs en burgerschap: wat vermag de basisschool, 2013).
Grootste toename van leerlingen primair onderwijs verwacht in Leidsche Rijn Onderstaande afbeeldingen geven een overzicht van het aantal leerlingen in het primair onderwijs naar woonwijk voor het schooljaar 2012/2013 en de verwachte bevolkingsontwikkeling van de kinderen in de basisschoolleeftijd in de wijken voor de periode 2013-2028. In Vleuten–De Meern (6.209) en Leidsche Rijn (4.032) wonen de meeste basisschoolleerlingen. In de Binnenstad (483) en Oost (1.737) is het aantal leerlingen het laagst. Naar verwachting zal het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd (4 t/m 11 jarigen plus 30% van de 12-jarigen) blijven groeien in Utrecht in de komende jaren. Uit de bevolkingsprognoses 2013-2028 blijkt dat de komende 15 jaar deze groep zal groeien met in totaal bijna 6.700 kinderen (+23%). De toename zal het grootst zijn in Leidsche Rijn (+3.079). Vleuten–De Meern is de enige wijk waar het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd naar verwachting in de komende 15 jaar zal afnemen (-532).
23
Figuur 3.1 - Aantal leerlingen primair onderwijs naar woonwijk, 2012/2013
0 - 2000 2000 - 2800
Figuur 3.2 - Verwachte bevolkingsontwikkeling kinderen basisschoolleeftijd naar wijk
2800 - 3600 3600 - 6500
-600 - 0 0 - 500
3035 2693
6359
732 696
2908
4103 2091 500
500 - 1.000 1.000 - 3.500
1775
-532
3.079 651
3285
616 244 268
470 2196
465
3.2 Utrechtse leerlingen op speciaal (basis)onderwijs Als wordt gesproken over ontwikkeling en deelname van Utrechtse kinderen aan speciaal (basis)onderwijs, gaat het niet alleen om kinderen die in Utrecht woonachtig zijn en in Utrecht op een school voor speciaal (basis)onderwijs zitten, maar ook om Utrechtse kinderen op scholen buiten de gemeente Utrecht. Dit gaat vooral op voor het (voortgezet) speciaal onderwijs. Speciaal basisonderwijs (SBO) betreft regulier basisonderwijs aan kinderen die om een of andere reden moeite hebben om mee te komen in een gewone klas. Op scholen voor speciaal basisonderwijs zijn de klassen kleiner en is er extra aandacht zodat deze kinderen toch mee kunnen komen. Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs ((V)SO) zijn gespecialiseerde scholen die les geven aan kinderen met een bepaalde handicap, bijvoorbeeld scholen voor blinde kinderen. Deze zijn niet altijd in de stad te vinden. Deze paragraaf geeft een beeld van de ontwikkelingen in deelname aan speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) aan kinderen in de basisschoolleeftijd in Utrecht. Tot slot wordt in deze paragraaf aangegeven waar Utrechtse kinderen naar scholen voor speciaal (basis)onderwijs gaan.
Aandeel leerlingen op speciaal basisonderwijs stabiel, iets lager dan landelijk In het schooljaar 2012/2013 gaat 1,7% van de Utrechtse leerlingen in het primair onderwijs naar een school voor speciaal basisonderwijs. Dit percentage is in de afgelopen drie schooljaren stabiel gebleven. Het landelijke percentage is met 2,5% hoger dan in de stad Utrecht, maar neemt wel licht af sinds 2010/2011.
24
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
Iets meer dan 2% van de Utrechtse leerlingen op school voor speciaal onderwijs Het percentage Utrechtse leerlingen op (voortgezet) speciaal onderwijs is 2,3% in het schooljaar 2012/2013. Dit aandeel is in de afgelopen drie schooljaren licht gestegen. Het percentage leerlingen op (v)so scholen is op landelijk niveau de afgelopen drie schooljaren stabiel gebleven met 2,1%. Figuur 3.3 – Ontwikkeling deelname aan speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs van Utrechtse leerlingen en landelijk (%) speciaal basisonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs basisschoolleeftijd
5,0%
4,0%
3,0% 2,1%
2,1%
2,1%
2,7% landelijk 2010/2011
2,6% landelijk 2011/2012
2,5% landelijk 2012/2013
2,0% 2,1%
2,2%
2,3%
1,7% Utrecht 2010/2011
1,7% Utrecht 2011/2012
1,7% Utrecht 2012/2013
1,0%
Bron: Utrecht: Afd. Onderwijs, bewerking Afd. Onderzoek, en landelijk: www.duo.nl
Meeste Utrechtse leerlingen speciaal (basis)onderwijs vinden school in de stad Figuur 3.4 – Ontwikkeling deelname Utrechtse leerlingen aan speciaal onderwijs binnen de gemeente Utrecht (%)
2010/2011 2011/2012 2012/2013
Utrechtse leerlingen die speciaal basisonderwijs volgen doen dat vooral in de stad zelf. In 2012/2013 doet 88% dat Utrechtse leerlingen in de basisschoolleeftijd (t/m 12 jaar) die naar het (voortgezet) speciaal
90%
onderwijs gaan, doen dat eveneens overwegend in Utrecht. Met 80% is hun aandeel
80%
vanzelfsprekend wat lager dan bij het speciaal basisonderwijs, aangezien het gaat om scholen 70%
die onderwijs aanbieden in relatie tot een specifieke handicap.
60%
85% 88% 88% speciaal basisonderwijs
83% 84% 80% speciaal onderwijs (leerlingen t/m 12 jaar)
Bron: Afd. Onderwijs, bewerking Afd. Onderzoek
25
Ruim 2.000 leerlingen op (voortgezet) speciaal onderwijs in Utrecht In het schooljaar 2012/2013 volgen 2.030 leerlingen (voortgezet) speciaal onderwijs in Utrecht. 63% van de leerlingen die onderwijs volgen op een (v)so school heeft de basisschoolleeftijd (t/m 12 jaar). Van de 2.030 leerlingen die naar het (v)so gaan in Utrecht woont ongeveer de helft in de stad zelf. Daarvan woont respectievelijk 20% in Overvecht, 17% in Zuidwest, 15% in Noordwest en 14% in Vleuten–De Meern. Naast de leerlingen die op het (voortgezet) speciaal onderwijs zitten in Utrecht volgen 447 kinderen onderwijs op een school voor speciaal basisonderwijs
Allochtone kinderen relatief vaak naar school voor speciaal (basis)onderwijs Onderstaande afbeelding toont de verschillen in deelname aan het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs naar etniciteit en geslacht van Utrechtse leerlingen. Het aandeel autochtone kinderen, dat deelneemt aan het speciaal basisonderwijs (1,3%) of speciaal onderwijs (1,8%) is veel lager dan het aandeel allochtone kinderen op deze scholen. Vooral Turkse kinderen gaan relatief vaak naar het speciaal (basis)onderwijs. Respectievelijk 2,3% naar het speciaal basisonderwijs en 4,4% naar het speciaal onderwijs. Daarnaast zijn de verschillen tussen jongens en meisjes ook aanzienlijk. Het aandeel jongens (5,3%) dat op een school voor speciaal (basis) onderwijs zit is veel hoger dan het aandeel meisjes (2,6%) op speciaal (basis) onderwijs.
Figuur 3.5 – Deelname aan speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs van Utrechtse leerlingen naar etniciteit en naar geslacht in het schooljaar 2012/2013 (%)
speciaal basisonderwijs speciaal onderwijs (leerlingen t/m 12 jaar) 6,0%
4,0%
2,9% 2,0%
4,4%
2,6%
3,0%
3,2%
1,8%
1,3% 2,1%
1,3% 2,5% autochtoon Marokkaans
2,3% Turks
Bron: Afd. Onderwijs, bewerking Onderzoek
26
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
2,3% Surinaams/ Antilliaans
2,1% Ov. nietwesters
0,5% Ov. westers
2,1% jongens
1,3% meisjes
3.3 Onderwijsachterstanden basisonderwijs In deze paragraaf van het hoofdstuk Basisonderwijs staat de achterstand in het onderwijs centraal. Eerst kijken we naar de potentiële achterstand van leerlingen wiens ouders enkel een (zeer) lage opleiding hebben genoten. Dit zijn leerlingen in het reguliere basisonderwijs die daarom een zogenaamd gewicht hebben gekregen. Een kaart geeft inzicht waar de gewichtenleerlingen in Utrecht wonen en in hoeverre de aanwezige basisscholen daarvan een afspiegeling zijn. Vervolgens zal iets worden gezegd over de werkelijke onderwijsachterstand die we momenteel constateren aan het einde van de basisschool. Dit wordt gedaan aan de hand van de resultaten bij de Cito eindtoets.
Achterstand en gewicht op de basisschool Het risico op een onderwijsachterstand hangt in sterke mate af van het opleidingsniveau van de ouders. Om leerlingen in die situatie te kunnen identificeren en te kunnen volgen, krijgt iedere leerling in het reguliere basisonderwijs een 'gewichtsfactor'. Vanaf het schooljaar 2006/'07 is stapsgewijs een nieuwe gewichtenregeling ingevoerd. Het criterium om een basisschool al of niet extra middelen toe te wijzen, is sindsdien het opleidingsniveau van de ouder(s). Hiermee vervielen de 'oude' criteria van etniciteit en beroep. In de nieuwe regeling die in het schooljaar 2009/'10 volledig is ingevoerd, wordt gewerkt met twee gewichten: 0.30 en 1.20: Figuur 3.6: Ontwikkeling aandeel leerlingen met gewicht 1.2
• Utrecht G4 Landelijk
0.30 voor leerlingen waarvan beide ouders maximaal lbo/vbo, praktijkonderwijs of de vmbo basisof kaderberoepsgerichte leerweg
18,0
hebben gedaan óf waarvan beide
16,0
ouders maximaal twee jaar onderwijs in een andere
14,0
schoolopleiding in het voortgezet onderwijs aansluitend op het
12,0
basisonderwijs hebben gevolgd,
10,0
bijvoorbeeld lts, ambachtsschool of
8,0
huishoudschool; •
6,0
1.20 voor leerlingen van wie één van de ouders maximaal basisonderwijs
4,0
of (v)so-zmlk heeft gehad en de
2,0
ander maximaal dezelfde opleiding heeft gevolgd óf het lbo/vbo, 2010
2011
2012
2013
praktijkonderwijs of de vmbo basisof kaderberoepsgerichte leerweg heeft doorlopen óf maximaal twee
jaar onderwijs in een andere schoolopleiding in het voortgezet onderwijs aansluitend op het basisonderwijs heeft gevolgd, bijvoorbeeld lts, ambachtsschool of huishoudschool.
27
In grote steden als Utrecht is het aandeel leerlingen met de zwaarste gewichtsfactor (1.2) aanzienlijk hoger dan het aandeel leerlingen met de factor 0.3. In kleinere gemeenten is het omgekeerde het geval. Sinds jaren daalt het aandeel leerlingen met een gewicht als gevolg van een verhoging van het opleidingsniveau van de ouders. Dit doet zich voor bij zowel leerlingen met een 0.3 gewicht als met een gewicht 1.2 (zie figuur 3.6). Dat de etnische herkomst van de leerling niet meer wordt gebruikt voor de vaststelling van het gewicht wil niet zeggen dat herkomst geen rol van betekenis speelt. Van alle leerlingen op de basisscholen in Utrecht is ruim 40 procent van niet-Nederlandse herkomst. Van de basisschoolleerlingen die een gewicht hebben is ruim 80 procent van niet-Nederlandse herkomst. Andersom zien we vanuit de herkomst van de leerling het volgende: Van de leerlingen met een autochtone herkomst heeft in 2013 slechts 5 procent een gewicht. Daarvan heeft het merendeel (bijna 80%) een gewicht van 0.3. Leerlingen wiens ouders van Marokkaanse of Turkse herkomst zijn, hebben voor respectievelijk 51 en 36 procent een gewicht. Dan gaat het juist overwegend om een gewicht van 1.2.
Onevenredige verdeling gewichtenleerlingen binnen de stad Utrecht kent in vergelijking met de meeste andere steden een sterke onevenredige verdeling van gewichtenleerlingen binnen haar stadsgrenzen. In de eerste plaats is dit te zien bij de verhouding tussen 0.3 en 1.2 gewichtenleerlingen. Kijken we naar totaal aandeel gewichtenleerlingen, dan zien we Utrecht terug op positie 25 van de 412 Nederlandse gemeenten. Op basis van alleen het aandeel 1.2-leerlingen, neemt de domstad de 5e positie in. Het aandeel met 0.3 ligt in Utrecht duidelijk onder het landelijk gemiddelde. Het aandeel 1.2-leerlingen duidelijk daarboven. Er zijn in Utrecht 2,7 keer zoveel 1.2-leerlingen dan 0.3-leerlingen en laat daarmee alle andere grotere gemeenten Figuur 3.7: % 1.2-gewichtenleerlingen in de krachtwijken van…
achter zich; Den Haag (2,5), Amsterdam (2,3), Rotterdam (1,8). Niet alleen in relatie tot andere
Amsterdam 30,3
gemeenten, maar ook binnen de gemeentegrenzen zien we een Rotterdam
opmerkelijke verdeling van
29,4
gewichtenleerlingen. Van alle 1.2gewichtenleerlingen in Utrecht, woont ruim 70% in één van de 5 krachtwijken.
Den Haag 42,3
In andere gemeenten is dit aandeel lager. In de krachtwijken is het aandeel 1.2gewichtenleerlingen hoog (Utrecht: 39%) .
Utrecht 38,8
Alleen in de krachtwijken van Den Haag is het aandeel 1.2-gewichtenleerlingen hoger dan in Utrecht.
Alle 40 31,3 krachtwijken 25,0
Ook binnen de krachtwijken zijn de 30,0
35,0
40,0
45,0
verschillen groot. In Kanaleneiland is het aandeel 1.2-gewichtenleerlingen 51%. De
Bron: DUO, bewerking afd. Onderzoek
28
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
op één-na-hoogste van alle 40 krachtwijken. Slechts de veel kleinere krachtwijk Stationsbuurt in Den Haag scoort hoger met een aandeel van 54%. Ook in de krachtwijken Overvecht en Nieuw Hoograven is het aandeel met respectievelijk 38% en 37% hoog in vergelijking met de krachtwijken van Amsterdam en Rotterdam. De krachtwijken Ondiep en Zuilen hebben een aandeel dat onder het gemiddelde ligt van zowel de Utrechtse als het totaal krachtwijken. In deze krachtwijken is het aandeel 0.3 leerlingen relatief hoog. Kortom; Utrecht heeft relatief niet zo veel gewichtenleerlingen, maar naar verhouding wel veel 1.2leerlingen die ook sterk geconcentreerd wonen in een aantal krachtwijken van de stad.
Verdeling gewichtenleerlingen over stad en school In Utrecht zijn de basisscholen overwegend een goede afspiegeling van de leerlingen uit de omgeving van de school (subwijk) als het gaat om het aandeel gewichtenleerlingen. Onderstaande kaart geeft aan welke scholen een duidelijke onder- of oververtegenwoordiging kennen. De kleur van de subwijk geeft aan welk aandeel gewichtenleerlingen de subwijk heeft. In het grootste deel van de krachtwijken Overvecht, Ondiep, Kanaleneiland en Nieuw-Hoograven (alleen Zuilen Oost niet) is het aandeel gewichtenleerlingen meer dan 30%. Daar staan de licht gekleurde gebieden tegenover waar het aandeel gewichtenleerlingen nog geen 10% is. Scholen kunnen een aandeel gewichtenleerlingen hebben van 15% meer (blauw), danwel 15% minder (groen) dan de subwijk waar ze deel van uitmaken. Op de 'doorzichtige' scholen ligt het aandeel gewichtenleerlingen binnen de marges van 15% meer/minder dan er wonen in de subwijk. Er zijn 10 scholen waarbij het aandeel gewichtenleerlingen beduidend hoger ligt dan het aandeel in de subwijk. Er zijn drie scholen waarbij het aandeel gewichtenleerlingen minmaal 15% lager is dan in de subwijk waar de scholen staan. Figuur 3.8 – Aandeel gewichtenleerlingen op basisscholen in vergelijking tot gemiddeld aantal gewichtenleerlingen in de subwijk
29
Ontwikkeling Cito eindtoetsscores: eindtoetsscores: Utrecht boven landelijk gemiddelde Voor het meten van het feitelijke niveau van basisschoolleerlingen is er de score op de Cito eindtoets. Er blijkt een groot verschil naar het gewicht en dus het opleidingsniveau van de ouders (zie figuur 3.9). De Citoscore van leerlingen zonder gewicht, ligt gemiddeld zo'n 10 punten boven de score van leerlingen met een gewicht. Naarmate het gewicht hoger is, is de score lager. Althans, zo is dat landelijk al jaren het geval en tot aan dit jaar was dit ook in Utrecht zo. In 2013 is echter in Utrecht de Citoscore van leerlingen met een hoog gewicht (1.2) gemiddeld bijna een punt hoger dan de gemiddelde score van leerlingen met een gewicht van 0.3.
Figuur 3.10: ontwikkeling gemiddelde Citoscore 2010-2013 Figuur 3.9: Citoscore naar leerlinggewicht
voor Utrecht, Nederland en G4
2010 2011 2013
G4 Landelijk Utrecht 536,5 536,0 535,5
535,0 535,0 534,5 534,0
530,0
533,5 533,0 532,5 537,3 538,2 537,7
529,0 529,0 527,3
526,3 528,8 528,1
gew: geen
gew: 0.3
gew: 1.2
2010
2011
2012
Gezien het sterke verband tussen de hoogte van de Citoscore en leerlinggewicht zou men kunnen verwachten dat de gemiddelde Citoscore zou stijgen als het aandeel leerlingen met een gewicht daalt. Dat is niet het geval, zo blijkt uit figuur 3.10 waarin de ontwikkeling van de gemiddelde Citoscore is weergegeven voor de afgelopen jaren. Wel zien we dat Utrecht een gemiddelde score heeft die de afgelopen drie jaar boven het landelijk gemiddelde ligt en ruim twee punten boven de score van de G4. Verder leert de afbeelding ons dat er in Utrecht sprake was van een kleine daling in 2013 ten opzichte van 2012. Zowel landelijk als in de G4 is de daling sterker.
Ontwikkeling Citoscore per wijk; stijging in Overvecht In de onderstaande figuur (3.11) is de ontwikkeling van de Citoscore per wijk weergegeven. Met name in de wijk Overvecht is er sprake van een positieve ontwikkeling, De wijk scoorde in 2010 het laagst in Utrecht. Bij de laatste Cito eindtoets werd een gemiddelde score gehaald die net zo hoog is als de wijk Zuidwest (532).
30
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
2013
Figuur 3.11: Ontwikkeling Citoscore per wijk 2010 2011 2013
545
540
Ontwikkeling Citoscores naar etniciteit 535
In afbeelding 4 wordt de ontwikkeling van de Citoscore weergegeven naar herkomst. Het beeld is logisch en in overeenstemming met wat eerder is beschreven. Het zijn vooral de kinderen van niet530
westerse herkomst die een (hoog) gewicht hebben en kinderen met een gewicht scoren doorgaans lager op hun Cito eindtoets. Ergo; leerlingen met een niet-westerse herkomst scoren lager dan 525
kinderen van Nederlandse afkomst. 537 537 538
531 532 531
528 531 532
540 542 541
541 542 541
542 540 539
536 536 535
530 532 532
536 536 536
536 536 536
West
Noordwest
Overvecht
Noordoost
Oost
Binnenstad
Zuid
Zuidwest
Leidsche Rijn
VleutenDe Meern
Bron: Afd. Onderwijs, bewerking afd. Onderzoek
Ontwikkeling Citoscores naar etniciteit In onderstaande figuur wordt de ontwikkeling van de Citoscore weergegeven naar herkomst. Het beeld is logisch en in overeenstemming met wat eerder is beschreven. Het zijn vooral de kinderen van niet-westerse herkomst die een (hoog) gewicht hebben en kinderen met een gewicht scoren doorgaans lager op hun Cito eindtoets. Ergo; leerlingen met een niet-westerse herkomst scoren lager dan kinderen van Nederlandse afkomst.
Een vraag die opkomt op basis van bovenstaande beschrijvingen is wat we kunnen zien bij een combinatie van etniciteit en gewicht van de leerlingen. Hebben kinderen zonder gewicht eenzelfde score, ongeacht de herkomst? Figuur 3.13 geeft aan dat dit niet het geval is. In een driejaars gemiddelde is een combinatie gemaakt tussen etnische herkomst, gewicht en Citoscore. We zien dat Marokkaanse en Turkse leerlingen zonder een gewicht respectievelijk 7 en 9 punten lager scoren op de Cito eindtoets dan Nederlandse kinderen zonder gewicht. Verder blijkt het verschil tussen leerlingen zonder en met een gewicht met name bij Nederlandse kinderen veel uit te maken. Met een gewicht is de score ruim 10 punten lager. Bij de overige leerlingen van niet-westerse herkomst geeft het hebben van een gewicht eveneens een lagere Citoscore, maar is de score-val aanzienlijk minder sterk.
31
Figuur 3.13: Driejaars gemiddelde Citoscore (gemiddelde van 2010, 2011, 2013) naar herkomst en gewicht
535
530
525
539 geen gew
528 0.3
Autochtoon
527 1.2
532 geen gew
528 0.3
527 1.2
Marokkaans
530 geen gew
526 0.3
Turks
527 1.2
534 geen gew
529 0.3
534 1.2
Surinaams/Ant.
537 geen gew
533 0.3
531 1.2
Ov. Niet-west
Bron: Afd. Onderwijs, bewerking afd. Onderzoek
Jongens gemiddeld hogere Citoscore dan meisjes Jongens hebben door de jaren heen gemiddeld een iets hogere totaalscore bij de Cito dan meisjes. In 2013 was het verschil in Utrecht 1 punt, in Nederland 0,6 punt. Hoewel de meisjes beter scoren op het onderdeel taal binnen de Cito, scoren jongens beter op rekenen/wiskunde en ook een fractie beter op studievaardigheden. Bij kinderen met een niet-westerse allochtone herkomst is het verschil tussen jongens en meisjes groter. Bij autochtone kinderen is er een verschil van 0,4, bij allochtone kinderen is er een verschil van 1,6. Binnen Utrecht zijn deze verschillen in Citoscore tussen jongens en meisjes niet gelijk over de wijken. Opvallend is dat in Overvecht het verschil tussen jongens en meisjes groter is dan in andere wijken, namelijk 3,0. Een verschil dat hoofdzakelijk wordt bepaald door de meisjes en jongens van allochtone afkomst.
3.4 Kwaliteit basisscholen De Inspectie van het Onderwijs beoordeelt alle scholen van het primair onderwijs met een bepaalde regelmaat op hun basiskwaliteit. Onder basiskwaliteit wordt verstaan: de mate waarin de scholen voldoen aan de minimale eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van het leerstofaanbod, de onderwijstijd, het pedagogisch-didactisch handelen van leraren, het schoolklimaat, de leerlingzorg en de leerprestaties. Op basis van de beoordeling wordt een specifiek toezichtarrangement vastgesteld: basis (als de beoordeling voldoende of goed is), zwak (als het om een zwakke beoordeling gaat) of zeer zwak (als het om een zeer zwakke beoordeling gaat).
32
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
99% van de scholen 'voldoende of goed' goed', geen geen 'zeer zwakke' zwakke' basisscholen in Utrecht Voor de gemeente Utrecht geldt dat in december 2012 99% van de basisscholen de beoordeling 'voldoende of goed' had. Slechts 1 school kreeg de beoordeling 'zwak' en geen enkele school de beoordeling 'zeer zwak' (zie tabel 3.2). Vergeleken met 2008 is er sprake van een flinke daling van het aantal zwakke scholen in Utrecht (van 18% in 2010 naar 4% in 2012 en 1% in 2013). Deze trend is ook in landelijke te zien, echter iets minder sterk dan in Utrecht (van 10% (zeer) zwakke scholen in 2008, naar 3% zwakke scholen in 2012). Tabel 3.2 3.2: Kwaliteit basisscholen Utrecht (2008(2008-2012) 2008
2010
2012
2013
Voldoende/goed
82%
92%
96%
99%
Zwak
18%
8%
4%
1%
0%
0%
1%
0%
Utrecht
Zeer zwak Landelijk Voldoende/goed
89%
93%
97%
-
Zwak
9%
6%
3%
-
Zeer zwak
1%
1%
0%
-
Bron: Inspectie van het onderwijs, 2013, Oberon, per 1 januari
In het speciaal basisonderwijs gaat het ook goed, daar kent Utrecht geen enkele zwakke school meer. In het (voortgezet) speciaal onderwijs is dat anders, daar zijn 6 afdeling als zwak beoordeeld, waarvan 3 afdelingen met speciaal onderwijs voor leerlingen in de basisschoolleeftijd. Als Utrecht vergeleken wordt met de andere G4-steden, dan scoort Utrecht het meest gunstig met in 2011 96% positief beoordeelde scholen, vrijwel gelijk aan Den Haag (96%). In Amsterdam en Rotterdam hebben respectievelijk 93% en 93% van de scholen een positieve beoordeling (zie tabel 3.2) Tabel 3.3 3.3: Kwaliteit basisscholen G4 en landelijk (2012) Amsterdam
Rotterdam
Den Haag
Utrecht
G4
Totaal
93%
93%
96%
96%
94%
97%
Zwak
6%
6%
4%
4%
5%
3%
Zeer zwak
1%
1%
0%
0%
1%
0%
Voldoende/goed
Bron: Inspectie van het onderwijs, 2013
3.5 TaalTaal- en rekenprestaties basisonderwijs Voor de Utrechtse Onderwijs Agenda zijn de prestaties op taal en rekengebied gemeten in de monitor taal- en rekenprestaties op Utrechtse basisscholen (Oberon, 2013). Voor deze monitor is gebruik gemaakt van gegevens op schoolniveau. De resultaten geven een beeld van het niveau, de ontwikkelingen hierin en de vergelijking van Utrechtse basisscholen hierop en relateren deze aan de normen die door de Inspectie aan scholen worden gesteld. De monitor geeft dus geen beeld van het niveau van de gemiddelde Utrechtse leerling en de ontwikkeling hierin. Om daar meer over te kunnen zeggen zijn gegevens op leerling niveau nodig.
33
De prestaties van de scholen zijn voor de monitor in beeld gebracht met de toetsresultaten van leerlingen uit het Cito volgsysteem van de volgende toetsen: -
taal voor kleuters en rekenen voor kleuters (M2)
-
technisch lezen: drie-minuten-toets (M4 en M6)
-
begrijpend lezen (E4 en M6)
-
rekenen-wiskunde (M4 en M6)
Landelijk zijn 5 niveaus vastgesteld (I t/m V), waarbij ieder niveau 20% van de leerlingen omvat. Niveau I zijn de 20% hoogst scorende leerlingen, niveau V de 20% laagst scorende leerlingen. Voor de monitor is voor iedere school de gemiddelde schoolscore en de verdeling over de verschillende niveaus bekend. Op basis hiervan zijn de scholen ingedeeld in vijf groepen variërend van 'overwegend zeer hoog' scorende scholen tot 'overwegend zeer laag' scorende scholen. Ook is gekeken naar verschillen tussen wijken en verschillen tussen scholen met veel en weinig gewichtenleerlingen. Tot slot zijn de resultaten van leerlingen in groep 4 en groep 6 afgezet tegen de norm van de Inspectie van het Onderwijs, om na te gaan hoeveel scholen in Utrecht het door de Inspectie vereiste niveau halen. We geven hier een beknopte samenvatting van de uitkomsten van de monitor.
Scholen in Utrecht scoren bovengemiddeld, ontwikkeling positief Over het geheel genomen scoren scholen in Utrecht op alle toetsen hoger dan landelijk gemiddeld. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat landelijke cijfers veelal van een aantal jaren eerder zijn en dat de precieze verschillen voor de schooljaren 2011/2012 en 2012/2013 niet bekend zijn. Wel geldt voor alle toetsen die meegenomen zijn dat scholen in Utrecht in 2012/2013 gelijk of hoger scoren dan in 2011/2012.
Gemiddelde school bestaat niet, tweedeling in niveau scholen in Utrecht Als we het hebben over een gemiddelde score voor scholen in Utrecht is belangrijk om meteen op te merken dat een gemiddelde school niet bestaat. Een gemiddelde score zegt niets over de spreiding van de niveaus van de leerlingen op de scholen. Bekijken we de spreiding van scores op scholen in Utrecht, dan zien we dat veel scholen ofwel veel leerlingen hebben die overwegend hoog scoren, ofwel relatief veel leerlingen die overwegend laag scoren. In de monitor is een indeling gemaakt van scholen op basis van het aandeel leerlingen op de verschillende niveaus. Hieruit blijkt dat in Utrecht de meeste scholen ofwel zeer hoog ofwel zeer laag scoren. In het algemeen scoren scholen met veel gewichtenleerlingen lager dan scholen met minder gewichtenleerlingen. Ook zijn er duidelijk verschillen tussen de wijken waarin de scholen staan. Scholen in Overvecht, Noordwest, Zuidwest en Zuid scoren relatief lager en scholen in Vleuten/De Meern en Binnenstad scoren relatief hoger.
Scholen met meer gewichtenleerlingen scoren lager lager en voldoen vaker niet aan Inspectienorm Aan de toetsscores in groep 4 en groep 6 zijn normen gekoppeld van de Onderwijsinspectie. Volgens de norm van de Inspectie moet het niveau van taal, rekenen en wiskunde tenminste op het niveau liggen dat op grond van de populatie van de leerlingen op de school verwacht mag worden. In de praktijk stelt de Inspectie per toets een ondergrens, indien op een school in een schooljaar op
34
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
meer dan de helft van alle toetsen onder de norm wordt gescoord, krijgt de school een onvoldoende. Van de scholen in Utrecht voldoet in 2012/2013 minimaal 63% en maximaal 92% aan de normen voor de verschillende toetsen. Voor begrijpend lezen in groep 6 is het aandeel scholen dat voldoende scoort het laagst (63%) en voor technisch lezen eind groep 4 het hoogst (92%). Voor alle toetsen is het aandeel scholen dat boven de norm scoort in 2012/2013 hoger dan in 2011/2012. De Inspectie houdt rekening met de populatie van de school door het hanteren van verschillende normen voor scholen met meer en minder dan 15% gewichtenleerlingen. Ondanks de aangepaste normen is het aandeel scholen in Utrecht met meer gewichtenleerlingen dat onvoldoende scoort een stuk hoger dan het aandeel scholen met weinig gewichtenleerlingen dat onvoldoende scoort. Hierbij moet opgemerkt worden dat het gemiddelde aandeel gewichtenleerlingen op scholen in Utrecht in 2012/2013 17% is en dat meer dan de helft van de scholen meer dan 15% gewichtenleerlingen heeft.
Meer gewichtenleerlingen, vaker onder de norm voor begrijpend lezen lezen en rekenenrekenenwiskunde De verschillen tussen scholen met meer en minder gewichtenleerlingen zijn het grootste voor begrijpend lezen in groep 6. Slechts 39% van de scholen met >15% gewichtenleerlingen scoort voor deze toets boven de norm, voor scholen met <15% gewichtenleerlingen is dit 84%. Ook voor rekenen-wiskunde voldoen scholen met meer gewichtenleerlingen veel vaker niet aan de norm. Voor beide vakken geldt ook nog dat in 2012/2013 het aandeel scholen met meer gewichtenleerlingen dat niet aan de norm voldoet is toegenomen. Het verschil tussen scholen met meer en minder gewichtenleerlingen is het kleinst voor technisch lezen in groep 6, daarvoor is het aandeel scholen dat voldoende scoort ongeacht het aandeel gewichtenleerlingen gelijk aan het gemiddelde (88%).
3.6 Veiligheid en welbevinden basisschoolleerlingen Bijna een derde van de leerlingen gaat niet met plezier naar school In de Utrechtse Jeugdmonitor uit 2012 wordt de mening getoetst van leerlingen uit groepen 7 en 8 van het basisonderwijs over schooljaar 2011/2012 (GG&GD Utrecht, 2012). Hieruit komt naar voren dat 31% van deze leerlingen ongunstig scoort op 'welbevinden' (jongens: 34% en meisjes 29%). Het welbevinden is een berekende score op basis van vier vragen naar de zin en het plezier waarmee kinderen naar school gaan. Tussen de Utrechtse wijken zijn geen verschillen gevonden. Wél blijken Nederlandse jongens (38%) vaker ongunstig te scoren dan Marokkaanse jongens (21%). Daarnaast scoort bijna één op de vijf leerlingen (19%) ongunstig op de relatie met de leerkrachten. Nederlandse leerlingen scoren hierbij gunstiger dan leerlingen met een andere herkomst. Er zijn geen verschillen tussen leerlingen met verschillende gezinswelvaart of tussen wijken (GG&GD, 2012).
35
Bijna een op de tien leerlingen wekelijks wekelijks gepest gepest Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat 28% van de Utrechtse leerlingen uit groepen 7 en 8 in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek wel eens is gepest. 8% van de leerlingen geeft daarbij aan dat zij minimaal één keer per week wordt gepest. 18% van alle leerlingen zegt zelf wel eens te hebben gepest. Jongens geven vaker aan te pesten, dan meisjes (22% versus 14%). Op het gebied van pesten zijn geen verschillen aangetoond per wijk (GG&GD, 2012).
27% van de leerlingen voelt zich wel eens onveilig onveilig op of rond school 27% van de Utrechtse basisschoolleerlingen uit groepen 7 en 8 voelt zich wel eens onveilig op of rond school. Een aandeel dat in de afgelopen jaren min of meer gelijk gebleven is. Het geldt, volgens het GG&GD-rapport, even vaak voor jongens als voor meisjes. Er zijn wel verschillen tussen leerlingen uit groep 7 en die uit groep 8. De eerstgenoemde groep voelt zich vaker onveilig dan de laatstgenoemde. Het percentage leerlingen dat zich wel eens onveilig voelt op of rond school verschilt niet naar woonwijk (en evenmin naar etniciteit of gezinswelvaart). Leerlingen voelen zich het vaakst onveilig onderweg van huis naar school en terug. Onduidelijk is of dit sociale onveiligheid of fysieke/verkeersonveiligheid betreft. Meisjes voelen zich daarnaast vaker dan jongens in de klas wel eens onveilig (12% versus 8%). Alle gevonden resultaten op het gebied van onveiligheid op school blijken vergelijkbaar met die uit 2008 (GG&GD, 2012). De hierboven gepresenteerde resultaten uit de Utrechtse Jeugdmonitor met betrekking tot welbevinden, pesten en onveilig gevoel, kunnen helaas niet worden vergeleken met landelijke onderzoeken of onderzoeken uit andere gemeenten.
3.7 Overgang naar voortgezet onderwijs Jaarlijks zijn er zo'n 2.800 basisschoolleerlingen die de overstap maken van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs in Utrecht. Een goede overstap is van groot belang voor een succesvolle schoolcarrière van een kind. Om te zorgen voor een goede overstap hebben Utrechtse schoolbesturen en de gemeente afspraken gemaakt over het proces van aanmelding en inschrijving op het voortgezet onderwijs. Deze afspraken zijn vastgelegd in de zogenaamde PoVo-procedure. De PoVo procedure is bedoeld om 'een goede overgang van kinderen van de basisschool naar voortgezet onderwijs te realiseren, daarbij 'onder' en 'over' advisering te voorkomen en te zorgen dat een leerling op een school terecht komt die past bij zijn of haar niveau. Voor de overgang naar het voortgezet onderwijs geeft de leerkracht van de basisschool een advies. De leerprestaties van kinderen worden op scholen gevolgd in een zogenaamd leerlingvolgsysteem (LOVS). Voor de PoVo procedure zijn het advies van de leerkracht en de uitkomsten uit het LOVS (van groep 6 t/m 8 van de leerling) doorslaggevend. De Cito eindtoets wordt gebruikt als bevestiging van het basisschooladvies. Op basis van de Citotoets wordt bepaald wat de slagingskans is van een leerling op het geadviseerde schooltype. Wanneer dit slagingspercentage laag of zeer laag is, dan vindt overleg plaats en mogelijk aanvullend intelligentieonderzoek. Bij een Citoscore hoger dan het geadviseerde schooltype zijn de resultaten uit het LOVS van de leerling doorslaggevend. Vanaf het schooljaar 2011/2012 zijn in de PoVo procedure toelatingscriteria opgesteld zoals weergegeven in tabel 3.4.
36
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
Tabel 3.4: Toelatingscriteria en bijbehorende CitoCito-eindtoetsscores Utrechtse POVOPOVO-procedure vanaf 2011/12 Schooltype
Hoge slagingskans
Gemiddelde
Lage
Zeer lage slagingskans
(=direct (=direct toelaatbaar) toelaatbaar)
slagingskans
slagingskans
(=intelligentieonde (=intelligentieonderzoek ntelligentieonderzoek en overleg)
(= overleg) (= toel toelaatbaar oelaatbaar na analyse LOVS) vmbo basis
Cito 522 en hoger
Cito 521
-
Cito 520 en lager
vmbo kader
Cito 529 en hoger
Cito 522 – 528
Cito 521
Cito 520 en lager
vmbo TL
Cito 535 en hoger
Cito 528 – 534
Cito 523 – 527
Cito 522 en lager
havo
Cito 541 en hoger
Cito 536 – 540
Cito 532 – 535
Cito 531 en lager
vwo/Gymnasium
Cito 547 en hoger
Cito 545 – 546
Cito 542 – 544
Cito 541 en lager
Bron: Brochure POVO 2012-2013, SWV VO 20.1
In deze rapportage wordt voor het eerst de overgang van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs volgens de nieuwe PoVo-procedure gerapporteerd. De 'oude' manier van monitoren via het volgen van PoVo-cohorten om bijvoorbeeld de op- en afstroom in het derde leerjaar te zien, vervalt hiermee. Deze paragraaf geeft een overzicht van de definitieve PoVo adviezen in 2011/2012 en 2012/2013. Van de leerlingen die van Utrechtse basisscholen afkomstig zijn vergelijken we het advies van de basisschool met de Citoscore. Het gaat dan om de leerlingen die in schooljaar 2011/2012 de Cito eindtoets hebben gedaan en het basisonderwijs hebben verlaten en in 2012/2013 op een school voor voortgezet onderwijs in Utrecht zijn gestart (de PoVo procedure geldt alleen voor vo-scholen in Utrecht). Dit geeft inzicht in de verdeling tussen kinderen waarvan Cito en advies bij elkaar aansluiten en die direct of na analyse geplaatst kunnen worden en het aandeel kinderen waarvoor overleg en eventueel aanvullend intelligentieonderzoek heeft plaatsgevonden. Ook wordt weergegeven waar de kinderen geplaatst zijn en wordt ingezoomd op de groep waar overleg of extra onderzoek heeft plaatsgevonden. Afsluitend wordt nog bekeken hoe groot de groep is waarbij de Citoscore duidelijk hoger is dan het advies van de basisschool en de uiteindelijke plaatsing van deze kinderen. De PoVo procedure geldt voor alle vo-scholen in Utrecht. Basisscholen hoeven bij het geven van adviezen geen rekening te houden met de PoVo criteria (al sluit het advies logischerwijs wel aan op de resultaten van de leerling in het LOVS (leerlingvolgsysteem)).
Bijna de helft van de vo leerlingen start met havo/vwo advies, andere helft vmbo advies Van alle leerlingen die starten op een school voor voortgezet onderwijs in Utrecht in 2013/2014 krijgt bijna de helft een vmbo advies (Beroepsgerichte leerweg tot en met theoretische leerweg) (49%), daarnaast krijgt 48% een havo of vwo advies. Een jaar eerder kreeg iets meer dan de helft een havo/vwo advies (51%) en iets minder dan de helft (47%) een vmbo advies. Het aandeel leerlingen dat een advies krijgt voor praktijkonderwijs blijft met 3% gelijk.
37
Figuur 3.14- Definitieve adviezen basisscholen voor PoVo procedure (% leerlingen)
2011/2012 2012/2013 3%
Praktijkonderwijs 3% 12%
VMBO BBL 12% 12%
VMBO KBL 13% 23%
VMBO GL/TL 24% 27%
Havo 25% 24%
VWO 23% 9%
18%
27%
Bron: Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs 20.1
Meer dan 80% heeft hoge en/of gemiddelde slagingskans op geadviseerd schooltype In deze paragraaf worden de door de basisscholen gegeven adviezen en Citoscores vergeleken met de normen van de PoVo-procedure 2011/2012. In het schooljaar 2011/2012 hebben ruim 2.700 Utrechtse kinderen uit groep 8 het primair onderwijs verlaten. Niet alle kinderen hebben een Cito eindtoets gemaakt. In de resultaten zijn alle kinderen meegenomen die zowel een advies hebben gekregen als een Cito eindtoets hebben gemaakt. Dit zijn ongeveer 2.400 leerlingen. Van de leerlingen die in 2012/2013 naar het voortgezet onderwijs zijn gegaan was 83% direct toelaatbaar op het geadviseerde schooltype op basis van de Citotoets en/of LOVS resultaten (zie figuur 3.15). Op basis van de Cito eindtoets hebben deze leerlingen een hoge tot gemiddelde slagingskans op het schooltype dat de basisschool hen adviseerde. Bij 8% van de leerlingen was overleg nodig en bij nog eens 10% naast overleg eventueel een intelligentietoets om toegelaten te worden tot het geadviseerde schooltype, omdat zij een lage tot zeer lage slagingskans lijken te hebben op basis van de Cito eindtoets. Overleg omdat een leerling een lage slagingskans heeft komt relatief vaker voor bij leerlingen met een vwo advies, overleg gecombineerd met een aanvullende intelligentietoets komt vaker voor bij leerlingen met een advies voor vmbo Beroepsgerichte leerweg. Dit zijn vooral leerlingen die Leerwegondersteunend Onderwijs volgen in het opvolgende schooljaar. Leerlingen met een niet-westerse herkomst hebben vaker een advies dat op basis van de Cito eindtoets score een zeer lage slagingskans geeft dan leerlingen van Nederlandse herkomst, bij deze leerlingen komt overleg in combinatie een intelligentieonderzoek relatief vaker voor.
38
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
Figuur 3.15– Citoscores en aansluiting adviezen PoVo voor Utrechtse vo-scholen 2011/2012 (% leerlingen, n=2.842)
direct toelaatbaar toelaatbaar obv LOVS
overleg overleg en intelligentieonderzoek
10 8
28 55
Bron: Leerling-administratie gemeente Utrecht, afdeling Onderwijs, bewerking Onderzoek
Vrijwel alle leerlingen geplaatst volgens advies Wanneer gekeken wordt naar het schooltype waar de leerlingen in 2012/2013 onderwijs volgen en het advies dat de basisscholen aan hen gaven in groep 8 dan komt voor vrijwel alle leerlingen het advies en het onderwijs dat zij volgen met elkaar overeen. Plaatsing op een ander niveau dan het geadviseerde gebeurt in het totaal bij slechts 2,2% van de leerlingen. Bij leerlingen met het advies praktijkonderwijs of vmbo-kadergericht onderwijs is het verschil iets groter (respectievelijk zo'n 7% en 6%). Deze leerlingen zijn in 2012/2013 in afwijking van het advies naar het vmbo(-TL) gegaan. Bij leerlingen met een havo-advies kwam 3,4% ergens anders terecht (2,3% vmbo, 1,1% vwo).
39
4 Voortgezet onderwijs •
De komende 15 jaar blijft het aantal voortgezet onderwijs leerlingen in Utrecht groeien. Ook in de U10-regio als geheel zal dat het geval zijn, ondanks het feit dat er ook sprake zal zijn van een daling van vo-leerlingen in een aantal gemeenten.
•
Van de in Utrecht wonende leerlingen die voortgezet onderwijs volgen, doet 30% dit op een school buiten de stad, bij vmbo leerlingen is dit aandeel hoger dan bij havo/vwo leerlingen.
•
Verschil in opleidingsniveau op het voortgezet onderwijs tussen autochtone en allochtone leerlingen blijft aanzienlijk.
•
Bijna een kwart van de afdelingen op de Utrechtse vo-scholen wordt als 'zwak' beoordeeld. Dat is aanmerkelijk meer dan gemiddeld in de G4 en Nederland. Bij scholen met (voortgezet) speciaal onderwijs is een vergelijkbaar beeld. Een te ruime toepassing van plaatsingscriteria in het verleden is mogelijk debet hieraan.
•
Het aandeel vmbo4-leerlingen dat op 1 april aangemeld is bij een vervolgopleiding is de laatste jaren gestegen. Echter het totale aandeel vmbo-ers dat (direct) doorstroomt naar een mbo-opleiding of de havo is de afgelopen drie jaren gedaald van 97% naar 93%.
•
Steeds meer Utrechtse jongeren behalen een startkwalificatie. Er zijn in het schooljaar 2011/12 minder voortijdig schoolverlaters (VSV-ers) dan vorig schooljaar. De meeste VSV-ers zijn afkomstig van het mbo en hebben een vmbo diploma of mbo1 diploma behaald.
Inleiding Dit hoofdstuk kent een vergelijkbare indeling als hoofdstuk 3 dat over het basisonderwijs gaat. De eerste paragraaf (Algemeen) schetst het scholenveld en de leerlingen in het voortgezet (speciaal) onderwijs. Daarbij gaat veel aandacht uit naar de zogenaamde 'trek naar buiten'. Utrechtse leerlingen die buiten de stad naar school gaan, maar ook vice versa. Daarbij kijken we specifiek naar de relatie met de direct aangrenzende regiogemeenten (de U10-gemeenten) aangezien dit momenteel als een samenhangende regionale eenheid wordt gepositioneerd. Verder komen achtereenvolgens aan de orde: achterstanden bij groepen op basis van de deelname van derdejaars leerlingen aan havo/vwo, de kwaliteit van de scholen, taal- en rekenprestaties, het welbevinden en de veiligheid. De twee slotparagrafen beschrijven de overgang van het voortgezet onderwijs naar mbo, hbo en wo, de startkwalificaties en de voortijdig schoolverlaters.
4.1 Algemeen In het 'regulier' voortgezet onderwijs volgen in 2012/13 11.744 leerlingen onderwijs op een 20-tal locaties in de stad. Momenteel werken er 10 van volgens het concept van de Brede School en zijn 2 vo-scholen 'vreedzaam'. In deze paragraaf volgt eerst een verwachte ontwikkeling van Utrechtse
40
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
leerlingen voortgezet onderwijs om daarna nog wat meer te zeggen over de zogenaamde "trek naar buiten" van vooral vmbo-leerlingen. Vervolgens zal een beeld worden geschetst van het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.
Forse toename aantal Utrechtse jongeren vovo-leeftijd in alle wijken Het huidig aantal Utrechtse leerlingen (ruim 13.600) in het voortgezet onderwijs en de verwachte ontwikkeling van deze leeftijdsgroep in de Utrechtse bevolking naar wijk voor de periode 20132028 staan weergegeven in onderstaande figuren. In de wijk Vleuten-De Meern (2.633) wonen verreweg de meeste voortgezet onderwijsleerlingen, op afstand gevold door Noordoost met nog geen 1.900 leerlingen. In de Binnenstad (274) woont de kleinste groep vo-leerlingen. Het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs zal naar verwachting blijven groeien in alle wijken in de komende jaren. In totaal zal het aantal Utrechtse jongeren in de vo-leeftijd toenemen met ruim 7.800 (+42%). Uit de bevolkingsprognoses blijkt dat het aantal leerlingen over 15 jaar het sterkst zal toenemen in Leidsche Rijn (+2.626) en Vleuten–De Meern (+1.527). Figuur 4.1 Aantal vo-leerlingen naar wijk, 2012/2013
Figuur 4.2 – Verwachte bevolkingsontwikkeling kinderen vo-leeftijd naar wijk, 2013- 2028
0 - 500 500 - 1000
1000 - 1500 1500 - 3000
0 - 300 300 - 600
1511 1371
2633
796 447
1881
1357 1039 274
600 - 900 900 - 3.000
979
1.527
2.626 379
1440
555 239 399
546 1212
368
Bron: afd. Onderwijs, bewerking afd. Onderzoek en Bevolkingsprognose gemeente Utrecht 2013
Deze Utrechtse groei wordt slechts beperkt 'gecompenseerd' door de krimp in de omliggende gemeenten. Ook in Nieuwegein en Zeist zal het aantal vo-leerlingen stijgen. In het totaal van de U10-gemeenten neemt per saldo (stijging vo-leerlingen in Utrecht, Zeist en Nieuwegein minus de krimpgemeenten) het aantal vo-leerlingen toe met naar schatting ruim 6.000.
VmboVmbo-'trek' trek' naar buiten de stad, havo/vwohavo/vwo-'trek' trek' naar de stad Van de bijna 14.000 Utrechtse vo-leerlingen volgt zo'n 70% onderwijs in de stad zelf en 'trekt' 30% naar buiten de stad. Vice versa komt een substantieel deel (ruim 20%) van de leerlingen op de
41
Utrechtse vo-scholen van buiten de stad Utrecht. De uitwisseling met de directe regio (gedefinieerd als de zogenaamde U10) is groot. Van de genoemde 20% die voorgezet onderwijs in Utrecht volgt maar buiten de stad woont, komt 15% uit één van de U10 (minus Utrecht) gemeenten en dus 5% van elders. De 30% Utrechtse vo-leerlingen die buiten de stad naar school gaan is opgebouwd uit 27% naar de directe regio en 3% naar elders. De talrijke grensoverschrijdende bewegingen van leerlingen in het voortgezet onderwijs, doet de vraag rijzen hoe die bewegingen er uit zien. Zien we voor alle soorten van onderwijs en groepen leerlingen hetzelfde beeld? De onderstaande figuur maakt de grensoverschrijdende bewegingen inzichtelijk naar soort vo-onderwijs.
Figuur 4.3 vo-leerling - school bewegingen tussen stad, regio en daarbuiten per soort onderwijs
Bron: afd. onderwijs, bewerking afd Onderzoek
Van de Utrechtse vmbo-leerlingen volgt zo'n 40% onderwijs buiten de stad. Verreweg de meeste van hen doen dit in een van direct aangrenzende gemeenten (U10 gemeenten). Ruim 260 Utrechtse vmbo-leerlingen gaan naar buiten de regio gemeenten. Een belangrijk deel van die 260 leerlingen (180) blijkt in Montfoort op school te zitten. Ook bij het praktijkonderwijs en het gemengd (vmbo/havo/vwo) onderwijs gaan naar verhouding veel meer leerlingen buiten Utrecht naar school, dan er van buiten naar een Utrechtse school gaan. Van de Utrechtse havo/vwo leerlingen gaat een kleiner aandeel naar buiten de stad op school (22%). De meeste gaan eveneens naar direct aangrenzende gemeenten als Stichtse Vecht (ruim 500), Zeist (350) en De Bilt (300). Van de havo/vwo leerlingen die in Utrecht op school zitten komt 26% van buiten de gemeente.
42
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
In VleutenVleuten-De Meern gaat meer dan de helft vovo-leerlingen buiten de stad naar school Het aandeel Utrechtse leerlingen dat buiten de stad naar school gaat verschilt zeer sterk naar subwijk, zo geven de onderstaande figuren aan. Met name in Vleuten-De Meern is het aandeel hoog (ruim de helft). Dit zien we met name bij de vmbo-leerlingen, maar in mindere mate ook bij de havo/vwo leerlingen. Verder vallen de subwijken Lunetten, en (Buiten) Wittevrouwen op met vergelijkbare aandelen leerlingen die naar buiten 'trekken'. Daar komen Voordorp/Tuindorp en Rijnsweerd bij als het gaat om vmbo-leerlingen en Zuilen West voor havo/vwo-ers. Het winkelgebied van de Utrechtse Binnenstad kleurt weliswaar ook rood, maar hier gaat het om bijzonder kleine aantallen.
Figuur 4.4 Aandeel vmbo-leerlingen dat buiten de
Figuur 4.5 Aandeel havo/vwo-leerlingen dat
stad naar school gaat
buiten de stad naar school gaat < 25 25 - 50 > 50
< 15 15 - 25 > 25
Om welke redenen gaan vo-leerlingen buiten de stad naar school? Voor een groot deel zal dit bepaald worden door het aanbod. Specifieke vmbo-opleidingen worden niet overal aangeboden. Dat geldt ook voor specifieke typen havo/vwo onderwijs met een bepaalde signatuur. Ook zien we grote verschillen naar etnische herkomst bij het al-dan-niet buiten de stad naar school gaan. Utrechtse leerlingen van autochtone herkomst kiezen vaker voor een school in de regio dan leerlingen met een Marokkaanse of Turkse herkomst. Uit figuur 4.6 blijkt dat er vooral bij het vmbo een sterk verschil is in etnische herkomst. Van de autochtone vmbo-leerlingen gaat nog geen 40% naar een school in Utrecht. Ook bij leerlingen met een niet-Nederlandse etniciteit gaan in het vmbo meer leerlingen buiten Utrecht naar school dan bij de havo/vwo leerlingen. Dit fenomeen zal deels te verklaren zijn uit de 'witte trek naar buiten' maar zoals gezegd ook worden veroorzaakt door opleidingsmogelijkheden in combinatie met afstanden. Opmerkelijk is in dit kader dat er naar verhouding veel niet-Nederlandse Utrechtse vmbo-leerlingen naar Nieuwegein gaan.
43
Figuur 4.6: Aandeel Utrechtse vmbo en havo/vwo-leerlingen op school in Utrecht per herkomstgroep (%) Nederlands autochtoon Marokkaans Marokkaans Turks Turks
overig overig totaal totaal
80 80
60 60
40 40
20 20
38 38
82 82
73 73
65
65 vmbovmbo
60
75
60
75
89 89
90
79
90 79 havo/vwo havo/vwo
78 78
Bron: Afd. Onderwijs, bewerking afd. Onderzoek
Ruim 3% vovo-leerlingen op vso school, ook 3% praktijkonderwijs Figuur 4.7 – Ontwikkeling deelname aan voortgezet speciaal
Het percentage Utrechtse voortgezet
onderwijs en praktijkonderwijs van Utrechtse leerlingen (%)
onderwijs leerlingen (leerlingen >12 jaar) dat
Praktijkonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs
(voortgezet) speciaal onderwijs (vso) volgt komt in het schooljaar 2012/2013 uit op 3,6%. Dit percentage is in de afgelopen jaren afgenomen van 4,0% in het schooljaar
6,0%
2010/2011 naar 3,6% in 2012/2013. Het aandeel Utrechtse leerlingen dat praktijkonderwijs volgt is in de afgelopen jaren nagenoeg stabiel gebleven, met 3,1% in
4,0%
het schooljaar 2010/2011 en 3,0% in het 4,0%
3,7%
3,6%
2,9% 2011/2012
3,0% 2012/2013
2,0%
3,1% 2010/2011
Bron: Afd. Onderwijs, bewerking Afd. Onderzoek
44
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
schooljaar 2012/2013.
Veel leerlingen gaan voor (v)so naar school buiten de stad Ruim 76% van de in Utrecht wonende leerlingen die praktijkonderwijs volgen gaan naar een van de praktijkscholen in de Utrecht. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs ligt het aandeel kinderen (ouder dan 12 jaar) dat in de stad zelf de juiste school vindt een stuk lager, maar iets meer dan de helft van deze kinderen gaat in Utrecht zelf naar school (57%). In de afgelopen jaren is dit aandeel afgenomen van 61% in het schooljaar 2010/2011 naar 57% in 2012/2013. Meer dan 40% van de Utrechtse leerlingen die (voortgezet) speciaal onderwijs volgen doen dat op een school buiten de gemeente Utrecht. Het grootste deel (37%) gaat naar school in een gemeente elders in de provincie Utrecht. Daarnaast gaat 6% van de leerlingen naar een school buiten de provinciegrenzen.
Allochtone leerlingen en jongens relatief vaak op (v)so school en praktijkonderwijs Evenals in het primair onderwijs zijn er in het voortgezet onderwijs verschillen naar etniciteit en geslacht bij de deelname aan speciaal onderwijs. Het aandeel autochtone leerlingen (ouder dan 12 jaar) dat naar een school gaat voor (voortgezet) speciaal onderwijs is 5% in het schooljaar 2012/2013. Onder allochtone Utrechtse leerlingen, zoals Turkse (11,6%), Marokkaanse (10,1%) en Surinaamse en Antilliaanse (7,7%) ligt dit percentage veel hoger. Vooral in het praktijkonderwijs zijn de verschillen tussen allochtone en autochtone leerlingen groot. Daarnaast maken jongens (8%) vaker gebruik van speciale onderwijsvoorzieningen dan meisjes (5,4%). Het aandeel jongens op (voortgezet) speciaal onderwijs is 4,9% in het schooljaar 2012/2013, terwijl slechts 2,4% van de meisjes naar een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gaat.
Figuur 4.8– Deelname aan (voortgezet) speciaal onderwijs en praktijkonderwijs van Utrechtse leerlingen naar etniciteit en geslacht in het schooljaar 2012/2013 (%)
Praktijkonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs
10,0%
8,0%
5,3%
6,0%
4,5%
4,0% 4,6% 2,0%
3,8%
4,9%
2,4%
3,1% jongens
3,0% meisjes
3,1% 2,0% 1,9% autochtoon
5,6% Marokkaans
6,3% Turks
3,1% Surinaams/ Antilliaans
2,7% Ov. nietwesters
1,0% Ov. westers
Bron: Afd. Onderwijs, bewerking Afd. Onderzoek
Uitsplitsingen naar etniciteit en geslacht laten verschillen zien tussen jongens en meisjes van verschillende herkomst. Het aandeel jongens dat naar het voortgezet speciaal onderwijs gaat in het
45
schooljaar 2012/2013 is voor alle onderscheiden etniciteiten minimaal twee procent hoger dan het aandeel meisjes. Het verschil tussen Marokkaanse jongens en meisjes is het grootst: 6,1% van de Marokkaanse jongens en 2,7% van de Marokkaanse meisjes volgt voortgezet speciaal onderwijs. Het meest opvallend in het praktijkonderwijs is dat het aandeel Turkse meisjes (7,5%) hoger is dan het aandeel Turkse jongens (5,2%).
4.2 Onderwijsachterstanden voortgezet onderwijs Om de onderwijsachterstand in het voortgezet onderwijs in beeld te brengen kijken we naar het aandeel leerlingen in het derde leerjaar dat havo/vwo volgt. Het aantal wordt gerelateerd aan het totaal aantal leerlingen in het voorgezet onderwijs, inclusief 15 jarigen op het (v)so. In de vorige 'Staat van het Utrechtse Onderwijs' van 2010 werd aangegeven dat het aandeel derdejaars leerlingen in het voortgezet onderwijs dat deelnam aan havo/vwo in een kleine 10 jaar met zo'n 10 procent was gestegen naar 44% in 2008/09. Landelijk heeft in die periode eenzelfde ontwikkeling plaatsgevonden. Tussen 2008/09 en 2011/12 zet de groei door en lijkt de deelname Figuur 4.9: Ontwikkeling deelname derdejaars vo leerlingen in havo en vwo/gymnasium (%) HAVO VWO/gym
10/11 18,4
27,8
11/12 23,4
25,1
12/13 21,5
24,2
10,0
20,0
30,0
40,0
Bron: afd. Onderwijs
met een ruime 48% een top te hebben bereikt. Overigens kwam dat in dat jaar door een stijging van havo-deelname. In het vwo was daarvoor al sprake van een daling. Dit jaar is de vwo-deelname verder afgenomen en is ook de havo deelname gedaald. De totale deelname is daarmee met zo'n twee procent gedaald naar 46%. In Nederland is eenzelfde trend te zien, waarbij landelijk de deelname steeds ongeveer een procent zit onder het Utrechtse Tussen etnische groepen is de havo/vwo deelname in het derde jaar sterk wisselend, ook in de tijd gezien. Zo is de deelname van autochtonen beduidend hoger dan van leerlingen met een Marokkaanse en Turkse herkomst. Over wat langere periode bezien, lijkt de deelname van de
46
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
verschillende etnische groepen een golfbeweging te zijn. De deelname van Surinamers/Antillianen lijkt de afgelopen 3 jaar sterk gestegen, maar was ook in 2008/09 al ongeveer 36%
Figuur 4.10 – Ontwikkeling deelname derdejaars vo havo/vwo naar herkomst 10/11 11/12 12/13
60,0
40,0
20,0
60,0 61,7 59,0 Autochtoon
17,9 19,5 19,5 Marokkaans
22,9 29,1 16,7 Turks
29,5 35,6 40,3 Sur/Ant.
70,2 74,7 62,8 ov. Westers
52,3 51,4 47,3 ov. Niet-westers
Bron: afdeling Onderwijs
Figuur 4.11 Ontwikkeling deelname derdejaars havo/vwo leerlingen naar geslacht
10/11 11/12 12/13
50,0
Ook als we kijken naar de verdeling tussen jongens en meisjes bij de derdejaars havo/vwo deelname zien we een wisselend beeld. Daar waar de meisjes een vrij constante deelname laten zien in de
40,0
afgelopen jaren van ongeveer 49%, zien we bij de jongens een veel minder 30,0
constante deelname. In 2011/12 was er even de schijn dat de jongens de inmiddels gebruikelijke achterstand in
20,0
deelname wat zouden gaan inlopen, maar dat is dit jaar weer achteruit gegaan.
10,0
44,4
48,3 man
42,8
48,0
48,8 vrouw
48,8
Bron: afdeling Onderwijs
47
4.3 Kwaliteit scholen voortgezet onderwijs Ook voor de vo-scholen geldt dat zij worden beoordeeld op hun basiskwaliteit (met andere criteria dan de basisscholen) door de Inspectie ven het Onderwijs. Deze stelt in haar algemene rapportage (2013) dat het voortgezet onderwijs in vergelijking met andere sectoren een relatief hoog percentage zwakke en zeer zwakke scholen kent. De kwaliteitsverbetering die de afgelopen jaren in de andere sectoren heeft plaatsgevonden, is volgens de Inspectie tot nu toe nauwelijks zichtbaar geweest in het voortgezet onderwijs. In 2012 was nog altijd één op de tien afdelingen binnen de kader-, beroeps- of theoretische-richtingen van het vmbo en binnen het vwo zwak of zeer zwak.
Meer dan een vijfde van de afdelingen op vovo-scholen beoordeeld als 'zwak' zwak' Voor Utrecht geldt dat in 2012 23% van de afdelingen (richtingen) op vo-scholen een zwakke beoordeling heeft gekregen. Dit is een hoog cijfer vergeleken met het landelijk gemiddelde van 9,4%. (zie tabel 4.1). Het gaat om 11 afdelingen van verschillende scholen. Binnen de G4 heeft Utrecht ook het minst aantal positief scorende afdelingen op vo-scholen (77%). Amsterdam loopt in dit opzicht voorop met 95%, gevolgd door Den Haag en Rotterdam met respectievelijk 89% en 83% positief scorende scholen. De verschillen worden mogelijk veroorzaakt door een te ruime toepassing van de plaatsingscriteria vóór 2011. Vanaf dat jaar zijn de criteria rond de overgang van primair naar voortgezet onderwijs aangescherpt. Tabel 4.1: Kwaliteit vovo-scholen G4 en landelijk (2012) Amsterdam
Rotterdam
Den Haag
Utrecht
G4
Totaal
95%
83%
89%
77%
88%
90%
Zwak
4%
16%
12%
23%
12%
9%
Zeer zwak
1%
1%
0%
0%
1%
1%
Voldoende/goed
Bron: Inspectie van het onderwijs, 2013
Bijna een derde Utrechtse (v)so locaties beoordeeld als 'zwak' zwak', slechter dan G4 steden Wat betreft de landelijke ontwikkelingen op het gebied van de kwaliteit van (voortgezet) speciaal onderwijsscholen, stelt de Inspectie van het Onderwijs dat het aandeel zwakke scholen al jaren hoog is (Inspectierapport, 2013). Volgens de inspectie is bijna één op de vijf scholen in deze sector (zeer) zwak. Het aantal scholen dat voldoet aan de basiseisen neemt de laatste jaren wel toe, maar in een trager tempo dan in de andere sectoren. In schooljaar 2011/2012 hebben volgens de inspectie vooral de cluster-4 scholen zich verbeterd. In clusters 2 en 3 zou de kwaliteitsverbetering gestagneerd zijn. Voor Utrecht geldt dat in 2012 70% van de (v)so-locaties beschikte over een positieve inspectiebeoordeling. 30% van de scholen geldt als zwak en er zijn geen scholen binnen het Utrechtse speciaal onderwijs die zeer zwak zijn. Vergeleken met de overige G4-steden scoort Utrecht ongunstig. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag ligt het percentage positief scorende (v)so-scholen rond de 84% en het aantal zwak scorende scholen rond de 16% (zie tabel 4.2).
48
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
Tabel 4.2: Kwaliteit (voortgezet) speciaal onderwijsscholen G4 (2012) Amsterdam
Rotterdam
Den Haag
Utrecht
Voldoende/goed
84%
84%
84%
70%
Zwak
16%
16%
16%
30%
0%
0%
0%
0%
Zeer zwak Bron: Inspectie van het onderwijs, 2013
4.4 Taalprestaties voortgezet onderwijs De taalprestaties van leerlingen in de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs zijn in beeld gebracht in de Taalmonitor VO Utrecht, stedelijk rapport 2011/2012 (Oberon 2012). In de monitor zijn de resultaten op het gebied van woordenschat en leesvaardigheid beschreven voor vmbo en avo-/vwo-scholen. De ontwikkeling is in beeld gebracht door de resultaten in het Cito Volgsysteem VO van 2011/2012 te vergelijken met de uitkomsten van schooljaar 2008/2009. Ook zijn de resultaten waar mogelijk vergeleken met landelijke cijfers. Daarnaast zijn een aantal extra analyses gedaan op het aantal risicoleerlingen (leerlingen met risico op uitval vanwege lage scores), op verschillen tussen leerlingen die thuis wel of niet Nederlands spreken en naar referentieniveaus. Gedurende het vo worden 4 toetsen afgenomen (begin leerjaar 1, eind leerjaar 1, eind leerjaar 2 en eind leerjaar 3), de resultaten hiervan worden gebruikt voor de monitor. Van de 15 vo-scholen in Utrecht hebben 12 scholen gegevens aangeleverd die in de monitor gebruikt zijn. Alle Utrechtse vmbo scholen hebben mee gedaan, de twee Utrechtse gymnasia ontbreken. Voor de avo/vwo resultaten betekent dit dat het gemiddelde niveau in werkelijkheid iets hoger ligt dan gerapporteerd, verder kan er vanuit gegaan worden dat de uitkomsten representatief zijn voor alle Utrechtse leerlingen. Deze paragraaf geeft een samenvatting van de uitkomsten van de monitor rapportage Taal VO.
Op zowel het vmbo als avo/vwo is het startniveau leesvaardigheid toegenomen Zowel op Utrechtse vmbo als avo/vwo-scholen is het startniveau van leerlingen op het gebied van leesvaardigheid in de afgelopen drie jaar toegenomen. Ook neemt bij alle vo-scholen de leesvaardigheid in het eerste jaar verder toe. Aan het eind van het eerste leerjaar scoren vmbo leerlingen gemiddeld op het niveau van de kaderberoepsgerichte leerweg en avo/vwo-leerlingen scoren aan het eind van het eerste jaar hoger dan het landelijk gemiddelde voor havo scholieren. Een vergelijking per schooltype (vmbo g/t, havo en vwo) laat zien dat de leesvaardigheidscores van Utrechtse avo-/vwo-leerlingen over het algemeen gelijkwaardig zijn aan het landelijke gemiddelde. Aan het einde van het eerste en tweede leerjaar scoren de leerlingen met vmbo-g/t als verwachte leerweg iets hoger dan landelijk. Het aandeel risico leerlingen op scholen in Utrecht als we kijken naar leesvaardigheid is voor zowel vmbo als avo/vwo scholen gemiddeld 23%. Dit is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde voor dezelfde groepen en aanzienlijk lager dan in 2008/2009.
Woordenschat op Utrechtse vmbo scholen blijft nog achter Als het gaat om woordenschat zijn de verschillen in ontwikkeling tussen Utrechtse vmbo en avo/vwo leerlingen groter. Het startniveau van vmbo leerlingen op het gebied van woordenschat
49
lager dan landelijk gemiddelde en nog vrijwel hetzelfde als drie jaar geleden. In het eerste jaar van het vmbo ontwikkelen leerlingen zich wel beter dan drie jaar eerder. Hierbij blijkt dat vooral lwoo en vmbo bb leerlingen een sprong maken in het eerste jaar. Desondanks blijft ook na het eerste jaar het niveau onder het landelijke niveau voor de basisberoepsgerichte leerweg, terwijl dit op basis van de verwachte verdeling van leerlingen over de leerwegen tussen het niveau van basis en kader zou moeten liggen. Het aandeel risicoleerlingen op Utrechtse vmbo's op het gebied van woordenschat is dan ook niet gedaald en aanzienlijk hoger (38%) dan de landelijke norm (25%). Op Utrechtse avo/vwo scholen is het beeld anders. Daar is in de afgelopen drie jaar het niveau van de leerlingen op alle woordenschat toetsen toegenomen. De woordenschatscores liggen ook voor alle jaren op of iets boven het landelijk gemiddelde van havo scholieren. Overigens zijn er wel aanzienlijke verschillen tussen de Utrechtse avo/vwo scholen. Ook is het aandeel risico leerlingen op Utrechtse avo/vwo scholen als het gaat om woordenschat aanzienlijk hoger (36%) dan de landelijke norm (25%). Vooral in het eerste jaar is het aandeel leerlingen dat dreigt uit te vallen op woordenschat hoog (41%). Een vergelijking tussen de verschillende schooltypes op basis van het verwachte onderwijstype van de leerling laat zien dat de scores van leerlingen die naar verwachting vmbo g/t gaan volgen over het algemeen lager zijn dan de landelijke normgroep. Leerlingen met havo als verwacht onderwijstype scoren vergelijkbaar met de landelijke normgroep en leerlingen met vwo als verwacht onderwijstype laten een wisselend beeld zien.
woordenschatt Leerlingen die thuis geen Nederlands spreken hebben vooral moeite met woordenscha De leesvaardigheid van vmbo leerlingen die thuis geen Nederlands spreken is in de afgelopen drie jaar verbeterd. Er zijn nog maar weinig verschillen tussen leerlingen die thuis een andere dan de Nederlandse taal spreken en de andere leerlingen, met name in de eerste twee jaar van het vmbo. Op avo/vwo-scholen is dit niet het geval en scoren leerlingen die thuis een andere taal spreken op alle leesvaardigheid toetsen lager dan leerlingen die thuis Nederlands spreken. Voor alle onderwijstypen geldt dat leerlingen die thuis een andere taal spreken lager scoren op woordenschat. Op vmbo scholen scoren overigens ook thuis Nederlands sprekende leerlingen lager dan het landelijk gemiddelde op woordenschat.
Leesvaardigheid vmbo vmbo ontwikkelt richting referentieniveau, niveau instroom vaak te laag Voor leesvaardigheid geeft Cito aan de hand van de toetsuitkomsten in het Cito Volgsysteem VO ook indicaties van het referentieniveau. Sinds 2010 vormt het referentiekader de basis voor het taal- en rekenonderwijs van basisscholen tot middelbaar beroepsonderwijs. Landelijk geldt dat bij elk niveau minimaal 75% van de leerlingen het referentieniveau moet behalen. Binnen de Utrechtse Onderwijs Agenda is een hoger doel gesteld, namelijk dat in 2014 90% van de leerlingen het referentieniveau zou moeten behalen. Het vastgestelde referentieniveau voor eind vmbo is minimaal 2F. Volgens de Utrechtse norm zou 90% van de leerlingen dit aan het eind van leerjaar 4 moeten halen. Bij de toets eind leerjaar 3 haalt 70% van de leerlingen minimaal niveau 2F. Daarmee zijn de leerlingen een eind op de goede weg. Hierbij moet vermeld worden dat tweederde van de vmbo leerlingen bij binnenkomst lager scoort dan het niveau 1F, wat het beoogde niveau is voor het eind van het basisonderwijs. Het vastgestelde referentieniveau voor eind havo is minimaal 3F; voor vwo 4F. Aan het einde van leerjaar 3 beheersen vrijwel alle avo-/vwo-leerlingen minimaal niveau 2F.
50
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
4.5 Veiligheid en welbevinden leerlingen voortgezet onderwijs onderwijs De meest recente cijfers over veiligheid en welbevinden van Utrechtse vo-leerlingen zijn afkomstig uit de Jeugdmonitor 2008/2009. Daaruit bleek dat meer dan een kwart van de leerlingen zich wel eens onveilig voelde op school (27%) en ruim een op de tien (12%) van de leerlingen gaf aan in de afgelopen drie maanden te zijn gepest. De leerlingen beoordelen gemiddeld hun relatie met de leerkracht ruim voldoende. De scholen kregen van de vo-leerlingen gemiddeld een 6,9, vmbo leerlingen zijn het minst tevreden, 22% van hen geeft de school een onvoldoende (Staat van het Utrechtse onderwijs 2010). Als er een nieuwe Jeugdmonitor onder vo-leerlingen is afgenomen kan bekeken worden wat de stand van zaken op dit moment is.
4.6 Startkwalificaties en voortijdig schoolverlaters schoolverlaters In Nederland bestaat er leerplicht en kwalificatieplicht. Leerplicht houdt in dat een kind verplicht is naar school te gaan vanaf het moment dat het vijf jaar oud is tot het einde van het schooljaar waarin het 16 jaar wordt. Kwalificatieplicht geldt voor jongeren van 16 tot 18 jaar oud: zij moeten tot hun 18e verjaardag onderwijs volgen als zij geen startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie is een diploma op havo-, vwo-, of mbo-2 niveau. Deze paragraaf beschrijft voortijdig schoolverlaters (VSV-ers): jongeren tussen de 17 en 23 jaar oud Figuur 4.12 – Ontwikkeling aandeel jongeren met
die zonder startkwalificatie zijn
een startkwalificatie
uitgeschreven bij hun opleiding. Het gaat 2010
om jongeren die in Utrecht wonen. Eerst
2011
komt de omvang van voortijdig
2012
schoolverlaten in de afgelopen paar jaar aan bod, waarin Utrecht wordt afgezet
90%
tegen de andere drie grote steden en landelijke cijfers. Vervolgens is een beeld geschetst van de achtergrondkenmerken van voortijdige schoolverlaters, 60%
uitgesplitst naar scholen in het voortgezet onderwijs en mbo opleidingen. Tot slot wordt op basis van landelijk onderzoek geconcludeerd wat de risico's op voortijdig schoolverlaten zijn en welke
30%
signalen hierop kunnen wijzen.
94% van de Utrechtse Utrechtse jongeren heeft 79%
91%
94%
% 17 t/m 22-jarigen met startkwalificatie
een startkwalificatie In de afgelopen paar jaar is er duidelijk een stijgende lijn zichtbaar in het
percentage Utrechtse jongeren dat een startkwalificatie heeft behaald (zie figuur 4.12). In 2012 heeft 94% van de jongeren in de leeftijd van 17 tot en met 22 jaar een startkwalificatie.
51
Aandeel VSVVSV-ers in Utrecht laag Vergeleken met de andere drie grote steden (Amsterdam, Rotterdam en Den Haag) is het percentage voortijdig schoolverlaters (VSV-ers) in Utrecht relatief laag (zie figuur 4.13). In het Figuur 4.13 – Percentage voortijdig schoolverlaters (voortgezet onderwijs en mbo 2009/10 2010/11 2011/12
6,0
4,0
2,0
4,7
5,1 Utrecht
4,0
4,9
5,3
5,1
Den Haag
6,1
5,3
4,8
Amsterdam
6,0
6,4 Rotterdam
5,4
3,0
3,0
2,7
Landelijk
Bron: http://www.vsvverkenner.nl/index.php
schooljaar 2011/2012 had Utrecht 4% VSV-ers (dit zijn bijna 700 jongeren) tegenover circa 5% in de overige drie grote steden. Ook in de afgelopen jaren heeft Utrecht een relatief laag percentage VSVers in vergelijking met de drie grote steden. Echter, in vergelijking met het landelijk gemiddelde (2,7% in 2011/2012) is het percentage VSV-ers in Utrecht (4%) relatief hoog.
Ruim driekwart van de VSVVSV-ers komt uit het mbo Tweederde van de VSV-ers heeft een vmbo diploma of mbo1 diploma behaald. Deze diploma's zijn echter geen startkwalificatie; daarvoor is een diploma op havo-, vwo-, of mbo-2 niveau nodig. Ruim drie kwart (77%) van de VSV-ers is afkomstig van het mbo, de rest zit op het voortgezet onderwijs. De meerderheid (60%) van de VSV-ers is man en tussen de 18 en 22 jaar (80%). In onderstaande figuren staan een aantal kenmerken van de voortijdig schoolverlaters uit het schooljaar 2011/12 die in Utrecht wonen.
52
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
Figuur 4.14 – Achtergrondkenmerken van voortijdig schoolverlaters 2011 (voortgezet onderwijs en mbo samen, n= 682) O
VO MBO
23%
Met VMBO of MBO1 diploma Zonder VMBO of MBO1 diploma
35%
65%
77%
man vrouw
13-17 jaar 18-22 jaar
20% 40%
60% 80%
Bron: DUO, VSV verkenner
Laag onderwijsadvies en wisseling scholen belangrijke risicofactoren voor uitval Uit onderzoek onder Utrechtse jongeren blijkt dat de volgende kenmerken een risico vormen op voortijdig schoolverlaten: een lagere Cito-eindtoetsscore, een advies voor een lager voortgezet onderwijstype, naar het vmbo gaan en tussentijdse wisseling van school (Oberon, 2008). Deze kenmerken van de schoolloopbaan vormen een groter risico op voortijdig schoolverlaten dan kenmerken van leerlingen zoals geslacht, etniciteit, en woonwijk. Landelijk onderzoek onder 2.145 ongediplomeerde VSV-ers toont aan dat de belangrijkste redenen om te stoppen gerelateerd zijn aan school (o.a.: ontevreden over de inhoud van de opleiding en de organisatie ervan, problemen met leraren) en aan (geestelijke) gezondheidsklachten (ROA, 2012). Andere redenen zijn persoonlijke problemen (zoals relatie- of gezinsproblemen) en dat men liever wilde gaan werken. In vergelijking met gediplomeerden, geven VSV-ers iets vaker aan te zijn gepest op school. Bij leerlingen die spijbelen vanwege persoonlijke problemen of vanwege problemen op school, kan dit spijbelgedrag een vroeg signaal van voortijdig schoolverlaten zijn.
53
4.7 Overgang van voortgezet onderwijs naar mbo (VOMBO) Een doelstelling van de gemeente is dat alle Utrechtse leerlingen een startkwalificatie behalen. Dit is een diploma op havo/vwo-niveau of een afgeronde opleiding op niveau 2 van het mbo. Een van de middelen hiervoor is het bevorderen van de doorstroom vanaf het vmbo naar een vervolgopleiding. Deze paragraaf beschrijft de doorstroom van leerlingen van het voortgezet onderwijs naar vervolgonderwijs (mbo/ho). Met name voor de overstap van vmbo naar mbo is er een risico voor voortijdig schoolverlaten. Om vo-leerlingen te ondersteunen bij deze overstap is vanaf 2009/2010 met Aanmelding in Beeld gestart. De resultaten van de eerst drie jaren worden hier bekeken. Aanmelding in Beeld ondersteunt de overstap van vmbo naar mbo op twee manieren. Ten eerste door het afstemmen van procedures en het vervroegen van termijnen in het plaatsingsproces. Ten tweede door het monitoren van alle leerlingen in het vierde jaar van een vmbo-opleiding in de RMC-regio Utrecht met behulp van een informatiesysteem. Er zijn een aantal doelstellingen met betrekking tot de termijnen in het aanmeldproces: de vervolgkeuze is bekend voor 1 maart, de leerlingen zijn voorlopig aangemeld voor 1 april, de aangemelde leerling is voorlopig geplaatst voor 1 juni en definitief geplaatst voor 1 september. In deze paragraaf wordt gerapporteerd over de aanmelding en plaatsing en over het vervolg na de vmbo opleiding van de leerlingen.
Doorstroom van vmbo naar mbo: mbo: aandeel vroege aanmeldingen flink neemt toe In april 2012 was van ruim 60% van de leerlingen de vervolgkeus bekend. Een jaar eerder was dit bij de scholen in Utrecht nog minder dan 30%. Het aantal leerlingen dat op 1 april voorlopig is aangemeld bij een vervolgopleiding is de afgelopen jaren steeds toegenomen. Van de leerlingen op scholen in Utrecht was in april 2010 ruim 30% aangemeld bij een vervolgopleiding. In 2013 is dit aandeel toegenomen tot 80%.
Figuur 4.15– Aandelen aanmeldingen en definitief geplaatst
totaal RMC-regio scholen gemeente Utrecht
100% 80% 60% 40% 20% 67% 32%
56% 47%
71% 71%
81% 80%
2009/10
2010/11
2011/12
2012/13
aandeel aangemeld (april) Bron: Aanmelding in Beeld; * stand per begin november 2010
54
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
96% 96%
92% 87%
2009/10* 2010/11
88% 81%
2011/12
aandeel definitief geplaatst (oktober)
Doorstroom van vmbo naar mbo: mbo: definitieve plaatsing later Het aandeel van de leerlingen dat begin juni voorlopig geplaatst is op een vervolgopleiding is de afgelopen jaren stabiel in de gemeente Utrecht. In juni 2012 was dit aandeel 56%. Het regionale gemiddelde ligt hoger (65%) maar is gedaald sinds 2010. Ook het aantal leerlingen dat op 1 september definitief geplaatst is neemt af. In 2011 was dit aandeel nog 87%, in 2012 is dit aandeel gedaald tot 81%. Een vergelijking met 2010 is indicatief omdat deze cijfers betrekking hebben op begin november.
Doorstroom van vmbo naar mbo: mbo: doorstroom naar vervolgopleiding neemt af Het aandeel leerlingen van scholen in de gehele RMC-regio dat uiteindelijk op een vervolgopleiding (anders dan de havo) terecht komt is de afgelopen jaren licht gedaald: van 88% in 2010 naar 86% in 2012. De overstap naar havo wordt door een afnemend aantal leerlingen gemaakt (in 2012 door 7%). Het aandeel dat op het vmbo blijft groeit juist (tot 5% in 2012). In de groep overig is het aantal leerlingen bij wie een leerplichtonderzoek loopt gedaald van 34 in 2010 naar 24 in 2012. Het aantal leerlingen dat wil of gaat werken is juist toegenomen: van 5 in 2010 naar 26 in 2012. De verdeling van overstap bij leerlingen van Utrechtse vmbo scholen is vrijwel hetzelfde. In 2012 is lijkt het aandeel leerlingen dat een vervolgopleiding volgt toegenomen ten opzicht van 2011, daar tegenover staat echter een kleiner aandeel leerlingen in de groep overig, wat voornamelijk te maken heeft met een kleinere groep waarvan nog niet ingevuld was wat zij gingen doen. De toename is mogelijk het gevolg van een betere registratie van de vervolgstappen van de leerlingen.
Figuur 4.16 – Vervolgkeuze per 1 oktober vervolgopleiding
vmbo
havo
RMC - 2010
88%
RMC - 2011
87%
RMC - 2012
86%
Utrecht -2011
83%
Utrecht - 2012
86%
overig*
9%
2%1%
8%
4%
7%
7%
5%
6%
6%
30%
60%
6%
1%
2%
4%
2%
9 0%
Bron: Aanmelding in Beeld * werken, verhuizen, onderzoek bij leerplicht, onbekend
55
Doorstroom van hoger onderwijs: relatief veel uitstroom in Utrecht Het CBS heeft cijfers beschikbaar over de doorstroom van leerlingen in de examenjaren van de havo en het vwo (met en zonder diploma). Van de havo5-leerlingen in het schooljaar 2009/2010 ging bijna de helft naar een hbo-opleiding in het volgend schooljaar. 5% stapte over naar het vwo en 15% ging naar het vavo of mbo. Een kwart van de leerlingen volgde in het schooljaar 2010/2011 geen opleiding. Dit is relatief veel in vergelijking met het landelijke gemiddelde (13%). Ook het aandeel havo-leerlingen dat naar het vavo/mbo gaat is relatief groot (15% versus 10%). Van de Utrechtse vwo6-leerlingen volgde ruim de helft (56%) in het volgende schooljaar een universitaire opleiding en 6% ging naar het hbo. Landelijk maakt een aanzienlijk groter deel de overstap naar het hbo (11%). Ook van de vwo leerlingen volgt een aanzienlijk deel (26%) geen opleiding in het volgende schooljaar in vergelijking met het landelijk gemiddelde (16%).
Figuur 4.17 – Doorstroom havo 5 en vwo 6 leerlingen, Utrecht en Nederland, 2009/10 op 2010/11
havo vwo vavo/mbo havo 5 - Utrecht 6% 5% 15% havo 5 - NL 7%
4% 10%
5% 7% vwo 6 - Utrecht 0%
49%
25% 0%
66%
13% 0%
6% 56%
5% 6% 11% vwo 6 - NL 0%
26%
62% 20%
Bron: CBS, 2013
56
hbo wo uit onderwijs
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
16% 40%
60%
80%
100%
5 Middelbaar en Hoger onderwijs Inleiding Naast basis en voortgezet onderwijs, biedt Utrecht ook vervolgopleidingen in het mbo en hoger onderwijs. Gezamenlijk bieden mbo en ho instellingen aan bijna 100.000 leerlingen onderwijs. Niet al deze leerlingen wonen in Utrecht, maar een deel wel. Tabel 5.1: Aantallen leerlingen mbo en ho Utrecht 2010/2011
2011/2012
2012/2013
22.455
21.194
26.281
Hogescholen
43.296
42.669
40.537
Universiteit Utrecht
30.365
30.470
29.755
Utrechtse mbo's Hoger Onderwijs
Bron: www.duo.nl, peildatum 1 oktober 2010/2011, 2011/2012, 2012/2013
5.1 Utrechtse mbo instellingen en leerlingen Vier Utrechtse mbo's mbo's hebben samen 26.281 leerlingen In Utrecht zijn vier scholen waar mbo opleidingen gevolgd kunnen worden: ROC Midden Nederland, MBO Utrecht, het Grafisch lyceum en Nimeto. MBO Utrecht bestaat sinds dit jaar, voorheen was dit ROC ASA. De vier mbo opleidingen hebben in totaal 26.281 leerlingen. ROC Midden Nederland heeft met 18.484 leerlingen veruit het grootste aandeel. In het mbo kunnen leerlingen kiezen voor een beroepsbegeleidende leerweg, waarbij meer dan 60% van de opleiding uit praktijk bestaat, de beroepsopleidende leerweg met 20% tot 60% praktijk (het oude leerlingwezen) en een combinatie van beiden (deeltijd beroepsopleidend). De meeste leerlingen volgen een voltijd beroepsopleidende leerweg. De leerlingen op de Utrechtse mbo's volgen vooral opleidingen in de sectoren techniek, economie en zorg en welzijn.
57
Figuur 5.1 – Leerlingen Utrechtse mbo's, soort opleiding en sector Grafisch Lyceum Utrecht ROC Midden Nederland
MBO Utrecht Nimeto
Beroepsbegeleidende leerweg Beroepsopleidende leerweg deeltijd Beroepsopleidende Beroepsopleidendeleerweg leerwegdeeltijd voltijd
Combinatie van Sectoren Economie
1.431 1431 1.979 1979
Techniek Zorg en Welzijn
438 438
8.259 8259
4413 4.413
8636 8.636
7.969 7969
136 136 136 136 9238 9.238 18.458 17886 17.886
Bron: www.DUO.nl
5.2 Kwaliteit Utrechtse mbo opleidingen Vanaf 2012 is er sprake van een nieuwe benadering in het toezicht op het mbo. De mboinstellingen worden vanaf dat moment aangesproken en beoordeeld op hun integrale verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijsproces én de examinering. Onderzoek door de Inspectie wijst uit dat landelijk bij ruim 10% van de opleidingen géén tekortkomingen zijn geconstateerd en bij een kwart van de opleidingen bleek één kwaliteitsgebied onvoldoende. Bij de overige opleidingen constateerde de Inspectie tekortkomingen op twee á drie kwaliteitsgebieden. Aan deze opleidingen verbindt de Inspectie daarom meerdere vormen van vervolgtoezicht (Inspectie, 2013).
5 (zeer) zwakke afdelingen bij mbo opleidingen in Utrecht Van de vier Utrechtse mbo scholen kent Nimeto geen zwakke afdelingen. Per januari 2013 zijn er bij de Utrechtse mbo opleidingen 3 afdelingen als zwak en 2 afdelingen als zeer zwakke beoordeeld. In 2012 waren dit in totaal 5 zwakke en 2 zeer zwakke afdelingen.
5.3 Utrechtse Hogescholen en Universiteit Utrecht Hogescholen Hogescholen en universiteit in Utrecht nog eens ruim 70.000 studenten In Utrecht zijn 3 hogescholen: de Hogeschool voor de Kunsten, de Marnix Academie (lerarenopleiding) en de Hogeschool Utrecht. Gezamenlijk hebben deze hogescholen in 2012/2013 iets meer dan 40.537 leerlingen. De Hogeschool van Utrecht heeft met 35.309 leerlingen, verruit het grootse aandeel. Utrecht heeft naast de hogescholen ook de grootste universiteit van Nederland. De Universiteit van Utrecht heeft in 2012/2013 29.755 studenten die ingeschreven staan. Het afgelopen jaar is het aantal studenten dat ingeschreven staat op de hogescholen of universiteit in Utrecht met bijna 3.000 gedaald. Dit komt door een afname van het aantal inschrijvingen op de Hogeschool Utrecht en de Universiteit Utrecht.
58
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013
In Utrechts hoger onderwijs studentes in de meerderheid Hoewel we bij het basisonderwijs zien dat de verdeling jongens en meisjes nog vrijwel gelijk is, zien we op de Utrechtse hogescholen en universiteit dat het aandeel vrouwelijke studenten in de meerderheid is. Respectievelijk 56% en 60% van de studenten op deze instellingen is vrouw.
59
Bijlage Bronnen -
CBS (2013): cbs.nl, Statline
-
Cito (april 2013, 2012, 2011), Terugblik en resultaten, Eindtoets Basisonderwijs,Groep 8
-
DUO (2013), diverse bestanden van de online databank, www.duo.nl
-
GG&GD Utrecht (2007/2008, 2009/2010 en 2011/2012) Jeugdmonitor Utrecht
-
Inspectie van het Onderwijs (2013): http://publicaties.onderwijsinspectie.nl
-
Inspectie van het Onderwijs (april 2013): De Staat van het Onderwijs, onderwijsverslag 2011/2012
-
Leerlingenadminstratie (2013), databestand
-
Leo Pauw (juni 2013) Onderwijs en burgerschap: wat vermag de basisschool? Onderzoek naar de Vreedzame School, proefschrift.
-
Leo Pauw (2013) Burgerschapsvorming in het Utrechtse onderwijs. Op weg naar een gezamelijke visie
-
Oberon (mei 2013), VVE-Monitor Utrecht 2012, Taal-en rekenprestaties in groep 2 en 4
-
Oberon (februari 2010) De Staat van het Utrechtse Onderwijs
-
Oberon (januari 2013) Rapportage Monitor UOA 2012, concept-rapport
-
Oberon (2013): taalprestaties in het Utrechtse voortgezet onderwijs. Stedelijk rapport 2011/2012
-
Oberon (2009-2012), opgeschoonde databestanden leerlingenadministratie
-
Oberon (juni 2012): Monitor bereik VVE in oktober 2011.
-
Samenwerkingsverband voortgezet onderwijs 20.1 (SWV VO 20.1, 2013), Ouderbrochure POVO 2012-2013
-
Universiteit Utrecht, Horjus &Partners en MvD-Research (maart 2012), Van school naar huis
-
VSV-verkenner (2013): www.vsvverkenner.nl
door een Vreedzame Wijk, onderzoek naar Vreedzame Wijk Overvecht en Kanaleneiland
60
Staat van het Utrechtse Onderwijs 2013