Het onderwijs van de toekomst staat midden in de samenleving Bijdrage van de VO-raad aan de discussie over het curriculum 2032 Wat moet het funderend onderwijs leerlingen bijbrengen, zodat zij straks optimaal in de samenleving kunnen functioneren? Uitgedaagd door het door de rijksoverheid gestarte project Onderwijs 2032 hebben dit voorjaar binnen de vereniging VO-raad diverse gesprekken plaatsgevonden over de gewenste ontwikkeling van de doelen en inhoud van het funderend onderwijs. Hierbij kwam ook de vraag aan de orde naar nut en noodzaak van een herziening van het curriculum. Bij een deel van deze besprekingen waren vertegenwoordigers van het Platform 2032 aanwezig. De besprekingen gingen niet zozeer over de concrete inhoud van het curriculum, maar spitsten zich vooral toe op de wensen en eisen die we aan een curriculum stellen en de condities die nodig zijn om hieraan invulling te geven. In de optiek van de VO-raad kunnen wijzigingen van de inhoud van het programma (het ‘wat’) daarbij niet los worden gezien van de wijze waarop en de context waarbinnen het onderwijs vorm krijgt (het ‘hoe’). Belangrijke rode draden die uit deze gesprekken naar voren komen zijn ‘het waartoe’ van het onderwijs, de wijze waarop we leerlingen in het onderwijs sterker kunnen prikkelen en uitdagen om te leren en het belang van een goede balans en samenhang tussen leer- en ontwikkelingsdoelen in het onderwijs. Wat vragen deze thema’s/issues van het onderwijs en wat betekenen ze voor de inhoud van het onderwijs? In het Sectorakkoord ‘Klaar voor de toekomst’ (2014) heeft de sector voortgezet onderwijs zijn visie over toekomstbestendig onderwijs ontvouwd en met het Kabinet afspraken voor de middellange termijn gemaakt om deze door de sector gewenste ontwikkeling in gang te zetten en te realiseren. In deze notitie geven we een impressie van het verloop van deze voorjaarsbesprekingen en vatten we de opbrengsten uit deze besprekingen samen. Ook schetsen wij aan de hand van enkele thema’s de ideeën en aanbevelingen van de sector voor het curriculum van het funderend onderwijs van de toekomst.
DE CONTEXT De inhoud van het onderwijs is onlosmakelijk verbonden met de structuur en cultuur waarbinnen het onderwijs op veel scholen vorm krijgt. Een gesprek over de inhoud kan daarom niet geïsoleerd gevoerd worden van deze context. Vandaar dat we starten met een beknopte omschrijving van deze complexe en door velen als ‘sturend ervaren’ context. Het gaat daarbij om: Een context van gescheiden vakken, vaksecties, roosters en ‘dichtgetimmerde’ examenprogramma’s voor de verschillende onderwijssoorten. Binnen dit systeem bereiden leraren leerlingen zo goed mogelijk voor op het eindexamen en houdt de inspectie toezicht op de kwaliteit van het onderwijs volgens landelijk vastgelegde opbrengstnormen en indicatoren. Een context waarbij inhoudelijke vernieuwingen volop bloeien, maar deze vooral plaatsvinden in de marge van het reguliere programma.
1
Een context waarbij het veelal ontbreekt aan een gezonde mate van eigenaarschap (en daarmee soms intrinsieke motivatie) van leerlingen over het leren en waar de autonomie van docenten begrensd is. Een context waarbinnen wet- en regelgeving en de cao door scholen als knellend keurslijf wordt ervaren. Een context waarbij de overheid zichzelf de rol heeft toegeëigend van hoeder van de kwaliteit van het onderwijs. Een politieke context waarbij maatschappelijke issues bij voortduring op het toch al volle bord van het onderwijs worden gelegd.
In deze cyclus of tredmolen houdt het conglomeraat aan betrokkenen elkaar stevig ‘gevangen’; veranderingen komen moeizaam tot stand en het onderwijs beweegt ogenschijnlijk maar traag mee met de ontwikkelingen in de samenleving. Het lijkt wel of de discrepantie tussen datgene wat geleerd wordt en datgene wat gevraagd wordt, steeds groter wordt. Zo is de roep om het aanleren van vaardigheden steeds sterker voelbaar: samenwerken, plannen, informatievaardigheden, loopbaanvaardigheden, ondernemerschap, flexibiliteit, creativiteit e.d.. Onverlet of dat nu de zogenoemde 21e eeuwse vaardigheden of vaardigheden van alle tijden zijn: ze vergen meer aandacht van het onderwijs om straks het verschil te kunnen maken in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Adaptievermogen Het gevoel leeft sterk in de sector dat dit anders moet: het onderwijs moet adaptiever worden en sterker meebewegen met en anticiperen op de veranderingen die zich in de samenleving voltrekken, zonder daarbij overigens elke hype na te jagen. Alleen dan kunnen we de leerlingen goed en met geschikt gereedschap toerusten voor de samenleving van straks. Er is echter een zekere handelingsverlegenheid én er zijn nog teveel ‘tegenkrachten’ te overwinnen om deze veranderingen in de scholen en in de klas op bredere schaal op gang te brengen. Curriculum geen panacee Een nationaal curriculum lijkt niet het enige of juiste medicijn voor deze kwesties. Een aantal gesprekspartners vraagt zich terdege af of inhoudelijke wijzigingen wel zo noodzakelijk zijn en hoe belemmerend het curriculum nu feitelijk is. Ze voeren daarbij aan dat ook in de huidige preambule van de examenprogramma’s en in de kerndoelen vaardigheden als plannen, leren leren, studie- en loopbaanvaardigheden als doelen van het onderwijs zijn benoemd. Uitdagender en betekenisvol onderwijs kan ook al binnen de context van de huidige programma’s en vakken. Anderen geven aan dat er wel degelijk een sturende werking uitgaat van met name de huidige – per vak gescheiden - examenprogramma’s en de rekentoets. De huidige kerndoelen op zichzelf worden veel minder als knellend keurslijf gezien. Wel wordt het geheel aan kerndoelen en eindtermen in het voorgezet onderwijs als overladen, ongelijksoortig en onevenwichtig ervaren. Versterking eigenaarschap en curriculumbewustzijn Wat prominent naar voren komt uit de gesprekken is dat het eigenaarschap en de zeggenschap over de inhoud van het onderwijs versterkt moet worden in de school, de lerarenkamer, de klas en bij leerlingen zelf. De leraar is nu onvoldoende eigenaar van het curriculum en het lesmateriaal; onze hoog opgeleide professionals liggen - om legitieme redenen als werkdruk en klassengrootte - nog teveel en te vaak aan het ‘infuus van de uitgevers’. Ze staan daarmee te weinig aan het roer van (de
2
inhoud van) het onderwijs en voeren daarmee niet de regie over het ontwerpen en ontwikkelen van het onderwijs. Zodra gedicteerd gaat worden wat er gedoceerd moet worden, wordt immers ook de creativiteit gereduceerd. Maar ook leerlingen voelen zich te weinig eigenaar van het onderwijs dat zij ‘genieten’. Ze worden onvoldoende uitgedaagd om in beweging te komen en boren hun talenten onvoldoende aan. De school zelf is daarmee een leeromgeving waarin onvoldoende - van en met elkaar - wordt geleerd. Een inspirerende leeromgeving vergt docenten, schoolleiders en bestuurders die bewust keuzes maken waarom zij bepaalde onderwijsinhoud al dan niet aanbieden. Dat vergt – naast een sterk ‘curriculumbewustzijn’ - ook zelfbewustzijn en ambitie van docenten; ze vinden zichzelf niet altijd belangrijk genoeg en worden ook te sterk gestuurd door methodes, examenprogramma’s en opbrengstindicatoren van de inspectie. Naast curriculumbewustzijn vraagt het ruimte en organisatievormen voor docenten en scholen om een schooleigen invulling aan het curriculum te geven. Ketenaanpak Ook zit er niet altijd een logisch verband tussen wat leerlingen in het primair, voortgezet en vervolgonderwijs leren. Het bieden van doorlopende leerlijnen aan leerlingen blijkt – hoewel iedereen de wenselijkheid daarvan onderschrijft - binnen de sterk gescheiden sectoren niet of nauwelijks te realiseren. Er wordt te weinig vanuit ‘de onderwijsketen’ gedacht en gewerkt. Het zijn sterk gescheiden werelden waarbij de ene sector inhoudelijk nauwelijks voortborduurt op wat leerlingen in de andere sector hebben geleerd, waardoor overgangen in het onderwijs kwetsbaar zijn. Belangrijk is om bij de opbouw van het curriculum uit te gaan van doorlopende leerlijnen: van po-vo, van vmbo-mbo, en van vo-ho. Het bouwen aan een curriculum vitae en het voorbereiden op het vervolgonderwijs krijgt steeds meer gewicht ten opzichte van het behalen van een diploma. In de opbouw van het curriculum zou daar sterker rekening mee gehouden moeten worden. Er wordt daarnaast te weinig gedacht in de verschillende leerlingstromen: wat hebben leerlingen nodig voor hun vervolgstap in het mbo, hbo en wo? Zijn er verschillende denkstrategieën nodig? In het wo gaat het met name om het genereren van kennis, in het hbo om toepassing van die kennis en het mbo bereidt voor op vakmanschap en middenkaderfuncties. Ook vragen naar de bestaande praktijken in onderwijs- en examenprogramma’s worden opnieuw gesteld: waarom kunnen vmboleerlingen geen filosofie volgen? Waarom kunnen havo en vwo-leerlingen geen beroepsgericht vak volgen? Waarom zijn Grieks en Latijn exclusief voorbehouden aan gymnasiumleerlingen?
WAT VRAAGT DIT VAN HET CURRICULUM?
Een dynamisch curriculum dat op periodieke wijze ‘geijkt’ wordt aan veranderingen die zich in de samenleving voltrekken, waardoor het onderwijs kan meebewegen met en anticiperen op die veranderingen. Een curriculum dat vanuit een ‘ketenvisie’ is opgesteld, recht doet aan de plaats van het VO in de ‘onderwijsketen’ en optimaal waarborgen biedt voor doorlopende leerlijnen naar het vervolgonderwijs. Meer ruimte in het curriculum voor keuzes van leerlingen, docenten, en scholen om het onderwijs – samen met hun omgeving – in te vullen.
3
HET ‘WAARTOE’ VAN HET ONDERWIJS Het voortgezet onderwijs in Nederland is – ook vanuit een internationaal perspectief - van gedegen kwaliteit. Onze diploma’s zijn betrouwbaar en geven jongeren een goede uitgangspositie voor een vervolgopleiding of combinaties van werken en leren. Dat is essentieel, omdat het voortgezet onderwijs een sleutelpositie heeft in ons stelsel. Leerlingen werken er aan de ‘basisuitrusting’ om hun ambities in het vervolgonderwijs of op de arbeidsmarkt te kunnen waarmaken. Kwaliteit is echter geen ‘statisch gegeven’. Het vergt permanent aandacht en onderhoud. De ontwikkelingen in de samenleving voltrekken zich in een rap tempo. Onderwijs moet leerlingen zodanig toerusten dat zij zich blijven thuisvoelen en gemakkelijk kunnen bewegen in een dynamische en veeleisende samenleving. Om de gewenste kwaliteit te kunnen blijven leveren, zal het onderwijs moeten meebewegen met de ontwikkelingen in de samenleving. Voorkomen van tweedeling in de maatschappij De samenleving doet een steeds groter beroep op de socialiserende functie van het onderwijs en het overdragen van universele waarden en normen. Ook democratisch burgerschap - niet als vak maar als waarde - moet zichtbaar zijn in de cultuur van de school. Met name het belang van de school als sociale ontmoetingsplaats van kinderen met een diversiteit aan achtergronden en leefstijlen, wordt benadrukt. De school als veilige oefenplaats en voorbereiding op de samenleving van straks. De opdracht aan het onderwijs is ambitieus. Onderwijs wordt een belangrijke rol toegedicht in het bijdragen aan een vreedzame samenleving en het tegengaan van een – dreigende - tweedeling in de samenleving tussen hoog opgeleide, mondiaal ingestelde en mondige burgers en burgers die het tempo niet meer bijbenen en de aansluiting niet langer kunnen maken. Belang van Bildung Veel gesprekspartners benadrukten dat het onderwijs zich niet teveel moet laten leiden door de wensen van de arbeidsmarkt en economie. Onderwijs hoeft niet altijd nuttig te zijn, het heeft ook een eigenstandige intrinsieke waarde. Ook is het nog maar de vraag of ‘betaald werk’ in de toekomst zich nog op dezelfde wijze en omvang voordoet dan nu het geval is. De zogenoemde 21e eeuwse vaardigheden worden nu sterk geframed als instrumentele – voor de arbeidsmarkt relevante - kennis en vaardigheden. De focus bij 21e eeuwse vaardigheden ligt nu sterk op wat je nodig hebt voor economisch succes. De VO-raad vindt het van belang om juist deze vaardigheden als essentiële en eigentijdse elementen van Bildung te beschouwen. Juist de Bildungsaspecten (burgerschap en persoonsvorming, die in onze optiek in samenhang met elkaar gestalte moeten krijgen) vormen solide ankers voor het onderwijs. Balans De toenemende aanspraak op het onderwijs voor deze socialiserende functie en de persoonsontwikkeling wordt door de sector erkend, maar verhoudt zich niet goed tot de wijze waarop de kwaliteit van scholen op dit moment wordt beoordeeld. In termen van onderwijsresultaten ligt nu sterk de nadruk op – meetbare – kennis en vergelijkbare uitkomsten. Belangrijk is daarom dat er niet alleen ruimte is voor een goede balans tussen de cognitieve ontwikkeling, sociale ontwikkeling en persoonsontwikkeling in het curriculum, maar dat de kwaliteit van het onderwijs ook afgemeten wordt aan deze drie functies. Scholen zouden de vorderingen die ze hierin maken ook moeten terugzien in de beoordeling en de waardering.
4
Als in het onderwijs niet langer de cognitieve kennisoverdracht het centrale doel is, maar juist het aanleren van vaardigheden, het bijdragen aan actief burgerschap en de persoonsontwikkeling ook een stevigere plaats moet krijgen, hoe vertalen we dat naar het curriculum? Het is evident dat dergelijke leer- en ontwikkelingsdoelen niet eenvoudig in een vak of in eindtermen zijn onder te brengen, maar in een context geoefend en geleerd worden. En hoe maken we de inspanningen van de scholen en de ontwikkeling van leerlingen zichtbaar en merkbaar? Op dergelijke vragen heeft de sector geen pasklaar antwoord en ook dat zal in de verdere ontwerpfase van het curriculum onderwerp van gesprek zijn. Duidelijk is wel dat het niet als ‘gescheiden’ onderwerpen in het curriculum moet zijn opgenomen en dat er ruimte moet zijn voor een schooleigen invulling.
WAT VRAAGT DIT VAN HET CURRICULUM?
Een curriculum dat recht doet aan de pluriformiteit in het voortgezet onderwijs. Een curriculum dat een goede balans kent tussen de cognitieve ontwikkeling, sociale ontwikkeling en persoonsontwikkeling en daarmee - naast leerdoelen - ook uitdrukkelijk ontwikkelingsdoelen stelt. Een curriculum dat een evenwicht kent tussen ‘economische’ waarde en Bildung als eigenstandige waarde van het onderwijs. Een curriculum dat een goede balans kent tussen aandacht voor kennis en vaardigheden in alle leerwegen.
UITDAGEN EN PRIKKELEN Vragen die in de gesprekken steeds terugkwamen waren: hoe prikkelen we onze leerlingen om te leren? Wat zet leerlingen aan tot leren? Hoe krijgen we de nieuwsgierigheid en ambitie terug in de klas? Hoe maken we het leren zinvol voor onze leerlingen? We weten – met name - jongens niet goed te motiveren en tot leren aan te zetten. We halen op dit moment niet alles eruit wat erin zit. We zouden daarom meer gebruik moeten maken van de bevindingen vanuit de leerpsychologie en meer rekening moeten houden met ‘hoe’ leerlingen leren en de leeftijd waarop leerlingen ontvankelijk zijn om specifieke dingen te leren. Antwoordrichtingen gaan dan ook meer over de vorm dan over de inhoud. Het organiseren van het onderwijs rondom thema’s of domeinen maakt leren in de beleving van leerlingen wellicht zinvoller doordat het beter aansluit op de ‘wereld buiten school’. Ambities worden geprikkeld als leerlingen bepaalde vakken op een hoger niveau kunnen doen. Jongens hebben wellicht behoefte aan meer competitieve elementen in het curriculum. Het is vanuit de optiek van nieuwsgierigheid en ambitie van belang om andere vormen van groeperen te verkennen en jongeren meer uit te dagen om te leren. Met het groeperen van leerlingen op ‘het zwakste vak’ worden ze vooral afgerekend op zaken die ze niet beheersen. Een ander aspect wat wordt genoemd is dat het curriculum nu te sterk is gericht op het verkrijgen van een diploma. Stimulerender is als het curriculum loopbaangerichter kan worden ingevuld en het diploma gezien wordt als start van het CV voor de toekomst; daarmee zetten we een ontwikkeling in gang van een curriculum naar een curriculum vitae. Aandacht voor de praktijk Het is belangrijk om een verbinding tussen inhoud en toepassing in de praktijk te leggen, iets wat in de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo al gemeengoed is. Andere leerwegen kunnen dit meer
5
dan nu gebeurt als voorbeeld nemen. Het leren van vreemde talen is belangrijk opdat leerlingen in een globaliserende wereld hun weg weten te vinden. Technologie is overal aanwezig in de samenleving, en behoort dus ook aandacht te krijgen in het onderwijs. Ook aspecten als samenwerken, concentreren, flexibiliteit, creativiteit en reflecteren, zouden in het onderwijs versterkt kunnen worden. Daarbij is congruentie (‘practice what you preach’) essentieel: dat wat we bij leerlingen graag zien en aanmoedigen (ambitie, enthousiasme, flexibiliteit, initiatief) moet in alle lagen van de school (docenten, leidinggevenden, bestuur) gestimuleerd en gewaardeerd worden. Maatwerkdiploma De samenleving vraagt meer maatwerk en specialisatie en minder massaproductie. Deze behoefte vertaalt zich ook in het voortgezet onderwijs naar een roep om een lossere structuur en minder hokjes. Bovendien vinden we dat alle leerlingen aanspraak moeten kunnen maken op zinvol en uitdagend onderwijs, waarbij hun talenten worden aangesproken en hun interesse wordt gewekt. Om dit mogelijk te maken is vanuit de scholen een beweging in gang gezet naar flexibilisering, die ontwikkeling willen we effectueren met een maatwerkdiploma. Examens blijven nodig voor de validering, maar dan wel in een meer flexibele vorm qua afnamemomenten en niveaus. Daarmee raakt de discussie over de inhoud van het onderwijs ook rechtstreeks de thans gevoerde discussie over de – als rigide ervaren - structuur en inrichting van het onderwijs. Flexibiliteit in de onderwijsloopbanen van leerlingen is essentieel om het onderwijs eigentijdser en aantrekkelijker te maken en beter te matchen met de kwaliteiten van kinderen, al moeten we er tegelijkertijd voor waken dat vormen van gepersonaliseerd leren en talentontwikkeling niet doorslaan in ‘egocentrisme’ in het onderwijs.
WAT VRAAGT DIT VAN HET CURRICULUM?
Ruimte in het curriculum om onderwijs te ontwerpen dat daadwerkelijk aansluit bij de belevingswereld van de jongeren. Een curriculum dat ruimte biedt voor eigen inhoudelijke keuzes van scholen en leerlingen tussen én binnen vakken en thema’s. Een curriculum dat recht doet aan verschillende leerstijlen en talenten van leerlingen en leerlingen motiveert en uitdaagt. Een curriculum dat mogelijkheden biedt om te versnellen, verdiepen of te verbreden oftewel vorm te geven aan gepersonaliseerd leren. Een curriculum dat de loopbaanoriëntatie van leerlingen optimaal ondersteunt en stimuleert.
BALANS EN SAMENHANG Het huidige curriculum wordt als ‘overbelast’ en onevenwichtig ervaren. Allerlei vragen vanuit de samenleving worden op het bordje van het onderwijs gelegd en worden het liefst verankerd in kerndoelen of examenprogramma’s. In algemene zin waarschuwt de sector voor een overladen en dichtgetimmerd curriculum. De sector is een voorstander van een klein kerncurriculum wat minder statisch en meer flexibel is, en een goede balans kent tussen cognitieve ontwikkeling, sociale ontwikkeling en persoonlijke ontwikkeling, zonder daarbij overigens ‘burgerschap’, loopbaan en andere vaardigheden als eigenstandig vakken of disciplines in te willen voeren. De verwachting is dat juist deze – samenhangende – bagage waardevol is voor het functioneren in de samenleving van de toekomst.
6
Ook is er een uitdrukkelijke wens om te komen tot een beperkt curriculum, met ruimte die de scholen en leerlingen zelf kunnen invullen. Daarmee ontstaat er ook meer ruimte voor aandacht voor persoonsvorming en persoonlijke ontwikkeling. Belangrijk is dat het kerncurriculum voor het VO aansluit op het primair onderwijs en helderheid verschaft aan en een goede voorbereiding biedt op het vervolgonderwijs. Thema’s en domeinen Een vraag die steeds terugkeert is de vraag of we het systeem van vakken niet meer moeten loslaten en of het niet wenselijk is meer in grotere domeinen en thematische benaderingen te denken. Nu vragen we van onze leerlingen om zelf de verbanden te leggen en de samenhang te zien tussen versnipperde ‘vakdisciplines’, die zich overigens alleen binnen de wereld van de school als aparte disciplines voordoen. De behoefte om het onderwijs rondom specifieke domeinen te organiseren (bijvoorbeeld alfa, bèta en gammadomeinen) wordt onderkend. Hoewel wordt aangegeven dat het thematisch behandelen van leerstof ook nu al tot de mogelijkheden behoort, vormen met name examenprogramma’s en de huidige vakgerichte examinering van deze programma’s een belemmering. Ook de wijze waarop lerarenopleidingen zijn ingericht en bevoegdheden worden verleend, staan een domein- of themagerichte aanpak eerder in de weg, dan dat deze stimuleert. Daarmee wordt eens en temeer gedemonstreerd dat een verandering van de inhoud niet losgezien kan worden van de huidige context.
WAT VRAAGT DIT VAN HET CURRICULUM?
Een curriculum dat een beperkte maar duidelijke ‘kern’ heeft met heldere doorstroomprofielen die houvast bieden voor het toeleverend en afnemend onderwijs met daarnaast een open – flankerend - curriculum dat veel ruimte biedt voor schooleigen keuzes en accenten. Vormen van toetsing en examinering die recht doen aan domeinoverstijgende en vakoverstijgende programma’s. Examinering waarbij een onderscheid wordt gemaakt in een landelijk geëxamineerd kerncurriculum en een examen op schoolniveau waarin het schooleigen deel wordt geëxamineerd.
TEN SLOTTE De toekomst is onvoorspelbaar. Dat geldt ook voor het gewenste onderwijs van de toekomst. Om de aansluiting met de samenleving te blijven houden is het essentieel dat onderwijs midden in de samenleving staat en het onderwijs gestalte krijgt in die samenleving en gebruik maakt van de omgeving: maatschappelijke instellingen, bedrijven, cultuur- en sportorganisaties en het vervolgonderwijs. Het leren zal zich steeds minder binnen de muren van de school kunnen en moeten voltrekken en is ook niet exclusief gebonden aan schooltijden. Leren vindt overal en altijd plaats. Het is van groot belang dat kinderen en jongeren en hun leermeesters hun leerervaringen in die brede samenleving opdoen en de samenleving bij de school betrekken. Toekomstbestendig onderwijs vergt scholen die midden in de samenleving staan; schoolleiders, docenten en leerlingen die samen met die omgeving het onderwijs vormgeven. Alleen dan kan voortdurend getoetst worden of het onderwijs nog ‘on track’ is en kinderen en jongeren de juiste dingen leren voor het kunnen vorm geven aan hun toekomst.
7