2011-2014
Staat van het 3
02
Inhoudsopgave 1 Inleiding 2 VVE Samenvatting 2.1 Deelname van peuters 2.2 Voorzieningen gericht op voor- en vroegschoolse educatie 2.3 Kwaliteit en prestaties van voor- en vroegschoolse educatie 2.4 Personeel voor- en vroegschoolse educatie
05 06 06 07 08 10 11
3 Primair onderwijs Samenvatting 3.1 Leerlingen 3.2 Prestaties 3.3 Scholen: omvang, kwaliteit en ouderbetrokkenheid 3.4 Personeel
13 13 13 15 26 34
4 Voortgezet onderwijs Samenvatting 4.1 Leerlingen 4.2 Onderwijsresultaten 4.3 Kwaliteit 4.4 Personeel
39 39 40 42 54 60
5 Middelbaar beroepsonderwijs Samenvatting 5.1 Deelnemers 5.2 Scholen en personeel 5.3 Prestaties 5.4 Beter Presteren 5.5 Kwaliteit 5.6 Aanval op Uitval
64 64 65 72 73 76 76 78
6 Jaarverslag Leerplicht 6.1 Inschrijvingen leerplichtige leerlingen op 1 oktober 2012 6.2 Absoluut verzuim 6.3 Relatief verzuim 6.4 Extra verlof 6.5 Proces-verbaal 6.6 Bemiddelingen 6.7 Deelgemeenten
86 86 87 87 88 89 90 91
03
‘Het Rotterdams Onderwijsbeleid 2011-2014 is een tweeluik: het programma Beter Presteren en het programma Aanval op Uitval.’
04
1 Inleiding Het Rotterdams Onderwijsbeleid 2011-2014 is een tweeluik: het programma Beter Presteren en het programma Aanval op Uitval. De schoolbesturen en de gemeente willen met het Rotterdams Onderwijsbeleid de talenten van de Rotterdamse jeugd maximaal benutten. Beter Presteren gaat over het ontwikkelen van talent door verhoging van de onderwijsresultaten in Rotterdam in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Aanval op uitval gaat over het voorkomen van verspilling van talent in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Om beide programma’s goed te volgen en van cijfers te voorzien, wordt jaarlijks de Staat van het Rotterdams Onderwijs opgesteld. Dit is de derde Staat van het Rotterdams Onderwijs op rij. De Staat van het Rotterdams Onderwijs geeft de actuele situatie weer van het onderwijs in Rotterdam, welke ontwikkelingen zich daar voordoen en welke opbrengsten de programma’s genereren. De Staat van het Rotterdams Onderwijs blijft in ontwikkeling. In deze editie is in vergelijking met vorige versies weer meer informatie opgenomen over verschillende actuele onderwerpen.
Zo wordt onder andere meer ingegaan op de resultaten van de programma’s en de onderliggende projecten, wordt zicht gegeven op de mening van ouders en docenten op de programma’s, wordt naast taal ook over de rekenprestaties in het voortgezet onderwijs (vo) gerapporteerd en is het cijfermateriaal over het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) flink uitgebreid. Deze derde editie komt uit op het moment dat reeds voorbereid wordt op de volgende beleidsperiode. In het licht daarvan biedt deze Staat de nodige aangrijpingspunten voor vervolg en nieuw beleid. De Staat van het Rotterdams Onderwijs loopt chronologisch de schoolloopbaan van een Rotterdamse leerling langs. In hoofdstuk 2 tot en met 5 staan per sector cijfers over leerlingen, prestaties, scholen en personeel vermeld. In hoofdstuk 6 is het jaarverslag Leerplicht opgenomen. Waar mogelijk is Rotterdam vergeleken met de andere steden en met landelijke cijfers.
05
2 Voor- en vroegschoolse 1
Samenvatting Rotterdam probeert onderwijsachterstanden bij jonge kinderen zoveel mogelijk te voorkomen en op te heffen door in voorschoolse voorzieningen (peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) voor- en vroegschoolse educatie (VVE) aan te bieden. In Rotterdam bezoekt 91% van de driejarige en 79% van de tweejarige Rotterdammers een voorschoolse voorziening. 80% van de driejarige doelgroepkinderen2 en 65% van de tweejarige doelgroepkinderen bezoekt een voorschoolse voorziening. Door de invoering van groep nul beogen de gemeente Rotterdam en de schoolbesturen de VVE meer nadrukkelijk in de professionele context van de reguliere basisschool te brengen. Per 1 oktober 2013 zijn er 157 officiële groepen nul en minimaal 19 VVE-groepen die eveneens aan de voorwaarden van groep nul voldoen. In totaal gaat het om ongeveer 2600 peuters. Ongeveer 24% van de driejarige Rotterdammers bezoekt groep nul. De Inspectie van het Onderwijs beoordeelt de kwaliteit van voorschoolse voorzieningen. Volgens die cijfers, die dateren uit 2011 toen groep nul nog moest worden uitgerold, hebben
06
nog te weinig vroegscholen een gericht ouderbeleid en is de doorgaande leerlijn onvoldoende vormgegeven. Ook heeft de gemeente nog geen resultaatafspraken gemaakt met de instellingen en schoolbesturen die VVE aanbieden. De gemeente investeert in de kwaliteit van VVE, onder meer door de uitrol van groep nul, door investeringen in het taalniveau van medewerkers, door opbrengstgericht werken en hbo’ers in de VVE in te zetten. De inspectie is positief over de invoering van groep nul. Groep nul kan verbetering brengen op een aantal van de genoemde tekortkomingen van VVE. Uit een evaluatie onder 100 groepen nul begin 20133 blijkt dat op ongeveer 70% van de scholen groep nul onderdeel is geworden van de school en dat de doorgaande leerlijn goed is geborgd. Ouders zijn tevreden over groep nul en geven aan betrokken te zijn. De mbo’er en de hbo’er hebben beiden meerwaarde in de groep. Het is van belang die meerwaarde ook te benutten, door met en van elkaar te leren. Scholen zelf zijn positief kritisch: zij willen graag nog meer uit groep nul halen.
1) Cijfermatige gegevens in dit hoofdstuk zijn afkomstig uit OBI Feitenkaart VVE monitor Rotterdam 2012 en COS Rotterdamdata, tenzij anders vermeld. De cijfers van OBI zijn gebaseerd op een respons van 76% onder alle kinderdagverblijven en peuterspeelzalen, waarbij de respons onder VVE-locaties 100% is. 2) In Rotterdam is een doelgroepkind in de VVE een kind waarvan ten minste één ouder in een niet-westers land geboren is of één ouder een laag opleidingsniveau heeft (maximaal twee jaar lbo/vbo). 3) ‘De handen op elkaar. Kwalitatieve monitoring van groep nul.’ (Bron: Bazalt in opdracht van Beter Presteren, mei 2013)
2.1 Deelname van peuters Deelname aan de voorschool Onderstaande tabellen geven inzicht in de deelname van twee- en driejarigen aan de voorschoolse voorzieningen. Er is een uitsplitsing gemaakt naar doelgroepbereik en naar bereik van VVE-programma’s. Uit tabel 1 blijkt dat de totale populatie van driejarige Rotterdammers sinds 2009 met zo’n 200 per jaar stijgt, van 6452 naar 7246. Ongeveer 35% van de driejarigen woont in Rotterdam Zuid.
Driejarigen Driejarigen Rotterdam-Zuid5
2008 6612 2329
2009 6452 2328
2010 6755 2344
2008 93% 61%
2009 98% 63%
2010 94% 67%
2011 7017 2355
2012 7246 2493
Tabel 1. Totale Rotterdamse populatie driejarigen (Bron: OBI).
Alle voorzieningen Voorzieningen met VVE
2011 94% 63%
2012 91% 59%
Tabel 2. Percentage driejarigen in Rotterdam in de voorschoolse voorziening (Bron: OBI).
De deelname aan de voorschoolse voorziening is hoog en schommelt rond de 90%. Het percentage driejarige Rotterdamse doelgroepkinderen dat op een voorschoolse voorziening zit is 80%. 84% daarvan volgt een VVEprogramma. Dat betekent dat van de totale populatie driejarige doelgroepkinderen 67% een VVE-programma volgt: of in de reguliere VVE, of in groep nul. Het OBI publiceert begin 2014 de nieuwe percentages met betrekking tot bereik4.
2008 Driejarige doelgroepkinderen met VVE tov die zonder VVE 78%
2009 78%
2010 80%
2011 82%
2012 84%
Tabel 3. Percentage driejarige Rotterdamse doelgroepkinderen in voorschoolse voorziening die een VVE-programma volgen in een reguliere VVE of in een groep nul ten opzichte van driejarige Rotterdamse doelgroepkinderen in voorschoolse voorzieningen met en zonder VVE-programma (Bron: OBI).
Driejarige doelgroepkinderen met VVE tov totale populatie driejarigen
2011 69%
2012 67%
Tabel 4. Percentage driejarige Rotterdamse doelgroepkinderen die een VVE-programma volgen ten opzichte van de totale Rotterdamse populatie driejarige doelgroepkinderen (Bron: OBI).
4) De grote gemeenten in Nederland hanteren alle een eigen afwijkende definitie van doelgroepkinderen. Het bereik van doelgroepkinderen is daardoor niet goed onderling te vergelijken. 5) Charlois, Feijenoord en IJsselmonde
07
2.2 Voorzieningen gericht op voor- en vroegschoolse educatie Deelname aan groep nul In het kader van het programma Beter Presteren is groep nul in Rotterdam ontwikkeld en uitgerold. Bestaande peuterspeelzalen met een VVE-programma zijn omgevormd tot groep nul. In groep nul wordt eveneens gewerkt met een VVE-programma. Peuters komen vijf dagdelen naar groep nul, in plaats van vier dagdelen naar de reguliere VVE. Groep nul wordt aangestuurd door de directeur van de basisschool waaraan groep nul is gekoppeld, om het opbrengstgericht werken en de doorgaande leerlijn te verbeteren. Het opbrengstgericht werken wordt verder versterkt door het plaatsen van een hbo’er als leidster in de groep. De zorgstructuur van de basisschool wordt uitgebreid naar groep nul en ouders worden intensief bij de ontwikkeling van hun kind betrokken. Een schatting van het aantal peuters dat deelneemt aan groep nul, vindt u in tabel 5. In veruit de meeste groepen nul zitten zestien kinderen. Gemiddeld zitten er ongeveer vijftien kinderen in een groep. Als we er vanuit gaan dat tweederde van de kinderen in groep nul drie jaar oud is, gaat bij benadering 24% van de Rotterdamse driejarigen naar een groep nul.
Aantal kinderen in een officiële groep nul Aantal kinderen in een vve-groep die aan de voorwaarden van groep nul voldoet Totaal
2013 2350 285 2615
Tabel 5. Schatting aantal kinderen groep nul per 1 oktober 2013 (op basis van vijftien kinderen per groep) (Bron: afdeling Onderwijs).
08
Toeleiding en wachtlijsten Om een hoger bereik te realiseren is er een nieuwe aanpak voor de toeleiding naar de voorschoolse voorziening ontwikkeld. In de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) krijgen ouders met peuters met een taalachterstand een indicatie. Deze worden doorverwezen naar een peuterconsulent. De peuterconsulent geeft ouders het dringende advies hun kind op een vve-locatie (peuterspeelzaal of groep nul) te plaatsen. De systematiek is in 2011 ingevoerd in de deelgemeenten Charlois, Delfshaven en Noord. De pilot bleek met een gemiddeld opkomstpercentage van 79% effectief. Van de 939 kinderen die niet uit eigen beweging door ouders op een VVE waren geplaatst zijn er door de pilot toeleiding alsnog 476 geplaatst (51%). De aanpak van toeleiding is inmiddels uitgerold over de stad. Het doel is om zo het bereik van doelgroepkinderen verder te verhogen tot 85%. Op 8 oktober 2012 heeft 68% van de VVE-peuterspeelzalen een wachtlijst voor twee- en/of driejarigen. Het gaat in totaal om 697 twee- en/of driejarigen, waarvan 140 driejarigen. In totaal staan er 972 peuters op een wachtlijst voor een groep nul. Om de wachtlijsten te beperken zijn in het afgelopen jaar nieuwe peuterspeelzaalgroepen gestart. Vanuit het veld ontvangen wij signalen dat ondanks de toename van de capaciteit in de peuterspeelzalen de wachtlijsten zijn gegroeid. Dit is een gevolg van de toenemende kosten voor kinderopvang en is een trend die ook in andere grote steden wordt waargenomen. OBI presenteert begin 2014 de omvang van wachtlijsten in oktober 2013.
Zoals blijkt uit tabel 6 daalt het laatste jaar het aantal vooren vroegschoolse locaties. Het aantal peuterspeelzalen is stabiel. In 2012 is 91% van de peuterspeelzalen een VVEpeuterspeelzaal (inclusief groep nul). Het aantal kinderdagverblijven daalt in 2012, na een aantal jaren van stijging. Ook het percentage kinderdagverblijven dat VVE aanbiedt, daalt iets. Bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag, gecombineerd met strikte subsidievoorwaarden, is de belangrijkste veroorzaker van deze daling. In het kader van de wachtlijsten voor peuterspeelzalen heeft de gemeente geïnvesteerd in nieuwe peuterspeelzaalgroepen. Deze nieuwe groepen zijn nog niet zichtbaar in de huidige overzichten. Begin 2014 presenteert OBI de nieuwe gegevens. In 2011 is de gemeente gestart met dertig groepen nul. Sinds begin van dit schooljaar zijn er in Rotterdam 157 officiële groepen nul en nog negentien VVE-locaties die aan de voorwaarden van groep nul voldoen. Daarmee lopen we voor op onze ambitie van 145 groepen nul in dit schooljaar.
Locaties Totaal aantal locaties Percentage VVE-locaties Percentage reguliere locaties Aantal peuterspeelzalen Percentage VVE-locaties Percentage reguliere locaties Aantal kinderdagverblijven Percentage VVE-locaties Percentage reguliere locaties
2009 367 67% 33% 204 91% 9% 163 37% 63%
2010 388 73% 27% 203 92% 8% 185 52% 48%
2011 400 67% 33% 193 93% 7% 207 43% 57%
2012 388 65% 35% 196 91% 9% 192 39% 61%
Tabel 6. Aantallen Rotterdamse locaties voorschoolse voorzieningen VVE peuterspeelzalen en VVE kinderdagverblijven.
Aantal groepen nul Aantal officiële groepen Aantal vve-groepen die voldoen aan de voorwaarden van groep nul Totaal aantal groepen
2013 157 19 176
Tabel 7. Aantal groepen nul per 1 oktober 2013 (Bron: afdeling Onderwijs).
De spreiding over de stad van de voorschoolse voorzieningen met een VVE-programma is goed. Alleen in Pernis is geen VVE aanwezig. Groepen nul bevinden zich vooral in wijken met een sociale index op taal lager dan 6,0.
09
2.3 Kwaliteit en prestaties van voor- en vroegschoolse educatie. De Inspectie van het Onderwijs spreekt zich in haar rapport ‘VVE in Rotterdam. De kwaliteit op gemeenteniveau (maart 2012)’ uit over de kwaliteit van VVE. De conclusies van dit rapport zijn gebaseerd op gegevens uit 2011. In tabel 8 vindt u de score van Rotterdam op de verschillende onderdelen. De inspectie vindt de gemeente Rotterdam een voorbeeld voor anderen wat betreft de wijze van toeleiden van peuters naar de VVE. Belangrijkste kritiekpunten met betrekking tot de kwaliteit van de VVE in Rotterdam zijn: • De gemeente heeft nog geen resultaatafspraken heeft gemaakt met instellingen en schoolbesturen over VVE. • Het monitoren, borgen en verbeteren van de kwaliteit op alle locaties is nog niet op orde. • Ouderbetrokkenheid en doorgaande leerlijn zijn nog on- voldoende vormgegeven. • De externe kwaliteitszorg moet worden verbeterd. Dat betekent dat er een beter overzicht moet zijn van de zorginstanties waarop een beroep kan worden gedaan door voor- en vroegscholen. De inspectie is positief over de invoering van groep nul. Daarmee wordt een goede kwaliteitsslag in de VVE én in de ouderbetrokkenheid gemaakt. Het effect daarvan was in de cijfers van 2011 nog niet zichtbaar. De eerste groepen nul zijn immers in augustus 2011 gestart.
De gemeente investeert in de kwaliteit van VVE, onder meer door de invoering van groep nul. Daarnaast investeert de gemeente in het taalniveau van medewerkers (zie ook de volgende paragraaf), in de inzet van hbo’ers in de reguliere VVE en in de invoering van opbrengstgericht werken in de VVE. Definitie doelgroepkind Bereik Toeleiding Ouderbetrokkenheid Integraal VVE-programma Externe kwaliteitszorg Interne kwaliteitszorg doorgaande lijn VVE-resultaten Gemeentelijke VVE-coördinatie Gemeentelijke VVE-kwaliteitszorg GGD-rapport met 8e domein VVE subsidiekader Tabel 8. Inspectie-oordeel VVE Rotterdam. score 1: staat in de kinderschoenen, verbeteringen zijn dringend nodig. score 2: enigszins ontwikkeld, verbeteringen zijn wenselijk. score 3: voldoende. score 4: goed, een voorbeeld voor anderen.
3 2 4 2 3 2 2 2 1 3 2 1 3
Kwaliteit van groep nul Bazalt heeft begin 2013 op honderd groepen nul onderzoek gedaan naar de kwaliteit van groep nul6. Het onderzoek richtte zich op: de verankering van groep nul in de school, ouderbetrokkenheid in groep nul, tevredenheid van ouders en scholen, praktische invulling en samenwerking tussen de verschillende partijen. Het onderzoek wijst uit dat groep nul bijdraagt aan een beter fundament voor kleuters die instromen in het basisonderwijs. Leerkrachten in groep 1 merken op dat de kinderen die groep nul hebben doorlopen zich gemakkelijker voegen in het lesprogramma. Uit het onderzoek blijkt dat scholen positief kritisch zijn over de invoering van groep nul. 70% van de scholen geeft aan dat groep nul goed aan de school gekoppeld is en ruim 20% is redelijk tevreden over deze koppeling. De scholen leggen de lat voor zichzelf hoog. Zij geven aan graag nog meer resultaat te willen halen uit de koppeling van groep nul aan de school. 95% van de ouders geeft aan tevreden te zijn over groep nul. Ook ruim 90% van de ouders is van mening dat groep nul hun kind goed voorbereidt op de basisschool én ook dat groep nul een positief effect heeft op andere vaardigheden van hun kind. Scholen geven aan dat zij ervaren dat ruim 65% van de ouders betrokken is bij hun kind, voor de overige 35% van de ouders is de betrokkenheid wisselend. Het merendeel van de ouders geeft aan thuis actief bezig te zijn met hun kind: 31% leest hun kind voor, 35% praat bewust met hun kind en 25% speelt ontwikkelingsgerichte spelletjes. 6) ‘De handen op elkaar. Kwalitatieve monitoring van groep nul.’ (Bron: Bazalt in opdracht van Beter Presteren, mei 2013)
10
Bijna 80% van de ouders geeft aan hun kind vijf dagdelen per week naar groep nul te brengen. Voor de overige 20% wisselt dat per week. Belangrijke reden om het kind niet altijd vijf dagdelen te brengen is dat voor sommige peuters (vooral tweejarigen) te vermoeiend is.
2.4 Personeel voor- en vroegschoolse educatie
Om het taalniveau van het personeel in de VVE te verbeteren is in 2012 met alle instellingen en schoolbesturen die VVE aanbieden een convenant afgesloten. Daarin zijn afspraken gemaakt over een taaleis voor het personeel in de VVE. Met ingang van 1 augustus 2013 voldoet één van de twee pedagogische medewerkers op een vve-groep minimaal aan de volgende eisen voor Nederlandse taalvaardigheid: niveau 3F voor gesprekken voeren en luisteren en niveau 2F voor de vaardigheden spreken, lezen, schrijven en taalverzorging. Nieuwe pedagogische medewerkers voldoen binnen een jaar aan deze taalvaardigheidseis. Met ingang van 1 augustus 2014 voldoen beide pedagogisch medewerkers aan deze eis. Vanaf 1 januari 2015 voldoen beide pedagogische medewerkers aan de landelijke eis voor taalvaardigheid: 3F voor gesprekken voeren, luisteren, spreken en leesvaardigheid en 2F voor schrijfvaardigheid en taalverzorging.
In oktober 2013 zijn voor 45 van de 50 convenanten tussenrapportages ingediend over de voortgang van de uitvoering van het convenant. De resterende 5 tussenrapportages volgen in een later stadium. De ontvangen tussenrapportages omvatten in totaal 426 vve-groepen in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, waarvan 412 groepen (97%) aan de gestelde taaleis per 1 augustus 2013 voldoen. De uitvoering van de convenanten ligt op koers. Met de instellingen die vve-groepen hebben die niet aan de taaleis voldoen, worden gesprekken gevoerd om te bezien hoe zo snel mogelijk alsnog aan de taaleis kan worden voldaan.
heeft veel kennis van het jonge kind maar ontbeert kennis van en ervaring met opbrengstgericht werken. Voor de hbo´er geldt het omgekeerde. Uit het onderzoek komt naar voren dat beide leid(st)ers in de praktijk nog meer kunnen leren van elkaars specifieke kennis om die vervolgens zelf toe te passen.
In het kader van de toeleiding van peuters naar de voorschoolse voorzieningen met een VVE- programma en groepen nul, zijn per september 2012 22 peuterconsulenten gestart bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Het betreft voormalige medewerkers van de wijkfelicitatiedienst. Hiervan zijn zeven peuterconsulenten werkzaam in de focuswijken. De kwaliteit van de pedagogisch medewerker is een belangrijk onderdeel van de groep nul. Anders dan bij de reguliere VVE-groepen staat er op alle vijf dagdelen minimaal één hbo’er voor de groep. Uit het onderzoek van Bazalt naar de kwaliteit van groep nul blijkt dat de combinatie van een mbo-leidster en een hbo-leidster op de groep meerwaarde heeft voor de begeleiding van de peuters. De mboleidster
11
12
3 Basisonderwijs Samenvatting In het primair onderwijs hebben veel scholen gebruik gemaakt van de mogelijkheden die Beter Presteren hen bood om onderwijsresultaten te vergroten. Het aantal deelnemende scholen aan uitbreiding van leertijd, vakantiescholen en topklassen is in de loop der tijd gegroeid. Bij uitbreiding van leertijd is de focus steeds meer op taal en rekenen komen te liggen. Het aantal vakantieklassen is in 2013 verdubbeld ten opzichte van 2012. Middels topklassen is de aandacht van scholen meer gericht op opbrengstgericht werken. De tussentijdse leerprestaties zijn zowel op taal als rekenen gestegen. In de onderbouw liggen ze inmiddels boven het landelijk niveau van 2010. Alleen begrijpend lezen in de bovenbouw blijft onder de landelijke scores. De cito-eindtoetsscore van 2013 ligt lager dan die van 2012. Kijken we terug naar 2010 dan is de cito-eindtoetsscore van nu hoger dan in 2010. Ook het verschil met de landelijke scores en met scholen elders in het land in een vergelijkbare situatie is kleiner geworden. Dit gebeurt echter in een langzamer tempo dan werd verwacht. Het aantal zwakke scholen is in de loop van deze beleidsperiode verder afgenomen. Dat geldt niet voor het aantal zeer zwakke scholen. Een aantal risicoscholen blijft met problemen kampen en weet niet altijd te voorkomen toch zwak of zeer zwak te worden. Ouders zijn positief over hun betrokkenheid bij school. De doelen van Beter Presteren worden onderschreven, met name die over hoge resultaten en kwalitatief goed personeel. Wat personeel betreft, is vooral een daling in ondersteunend personeel te zien. Op Rotterdam Zuid zijn de uitdagingen
groter dan in de rest van Rotterdam. Schoolleiders op Zuid hebben relatief meer moeite om het juist gekwalificeerde personeel, gericht op de uitdagingen van Zuid, te werven en te benoemen. In het Rotterdamse onderwijs is men bezorgd over de kwaliteit van het personeel en dan met name over de vaardigheden met betrekking tot opbrengstgericht werken en onderwijs aan kinderen met een andere moedertaal.
3.1 Leerlingen Aantallen Het aantal leerlingen op Rotterdamse basisscholen ligt in 2012 iets hoger dan in 2011. De toename is vooral in de zeven focuswijken fors. Landelijk gezien daalt het aantal basisschoolleerlingen. Op het niveau van de G4 blijft het aantal leerlingen in het basisonderwijs stijgen.
13
2009 1.547.839 177.653 50.495 17.105 niet bekend
Nederland G4 Rotterdam Rotterdam-Zuid Zeven Focuswijken
2010 1.534.935 179.772 50.701 17.639 niet bekend
2011 1.517.481 181.462 50.476 17.077 7.044
2012 1.498.095 183.347 50.738 17.286 7.436
N.B. Rotterdam Zuid is: deelgemeenten Feijenoord, Charlois en IJsselmonde De zeven focuswijken zijn: Afrikaanderwijk, Bloemhof, Hillesluis, Carnisse, Feijenoord, Oud Charlois en Tarwewijk.
Tabel 9. Leerlingen in het basisonderwijs, op peildatum 1 oktober (Bron: DUO Open Onderwijsdata).
Verdeling van leerlingen met een extra gewicht in het basisonderwijs 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 0
0,3
1,2
0
Nederland 2009
2010
0,3 G4
2011
1,2
0
0,3 Rotterdam
1,2
0
0,3 Zuid
2012
Figuur 1. Verdeling van leerlingen met een extra gewicht in het basisonderwijs (Bron: DUO).
14
1,2
In de rijksbekostiging van basisscholen wordt aan leerlingen met laagopgeleide ouders een extra gewicht meegegeven. De school kan op basis daarvan over meer middelen beschikken om bijvoorbeeld klassen kleiner te maken of meer leerkrachten aan te stellen. Leerlingen met een extra gewicht van 0,3 hebben ouders die maximaal praktijkonderwijs hebben gevolgd of die vmbo basis- of kaderberoepsgericht zijn opgeleid. Ook leerlingen met ouders die minder dan twee jaar voortgezet onderwijs in de hogere categorieën hebben gevolgd, krijgen dit leerlinggewicht. Leerlingen met een extra gewicht van 1,2 hebben ten minste één ouder die maximaal (speciaal) basisonderwijs heeft gevolgd, en een andere ouder die maximaal praktijkonderwijs of vmbo basis- of kaderberoepsgericht heeft gevolgd. Wat de verdeling van leerlingen met een extra gewicht in het basisonderwijs betreft onderscheiden de G4 en Rotterdam zich van Nederland als geheel. De percentages leerlingen met een gewicht liggen hoger, met name in Rotterdam en dan vooral op Zuid. De verhouding tussen de verschillende groepen verschuift geleidelijk. Het aandeel kinderen zonder extra gewicht neemt gestaag toe, ook in Rotterdam en in Rotterdam Zuid.
lands onvoldoende beheersen om de opgaven goed te kunnen lezen en leerlingen die naar verwachting naar het (voortgezet) speciaal onderwijs of het praktijkonderwijs zullen gaan. In het Rotterdamse scholenveld is afgesproken dat kinderen die via het onderzoekstraject ‘De zorgleerling in beeld’ (ZIB) worden aangemeld voor het voorgezet onderwijs niet hoeven te worden getoetst met behulp van de Cito Eindtoets. Het onderzoekstraject van Koers VO richt zich op leerlingen in het primair onderwijs die in het voortgezet onderwijs mogelijk in aanmerking komen voor praktijkonderwijs of vmbo met leerwegondersteuning (lwoo). In 2012-2013 betrof het 994 leerlingen die het onderzoekstraject doorlopen hebben.
Gemiddelde Cito-eindtoetsscore Rotterdam, Rotterdam-Noord en Zuid, NL en G4 536 535 534 533 532 531
3.2 Prestaties 530 Cito Eindtoets Vrijwel alle basisscholen in Rotterdam nemen de Cito Eindtoets af als onafhankelijke afsluitende toets voor het basisonderwijs. Mede op basis van deze toets worden leerlingen geadviseerd over geschikt voortgezet onderwijs. Op zeven scholen wordt geen Cito Eindtoets afgenomen. Eén daarvan heeft nog geen groep 8. De Cito Eindtoets wordt niet door alle leerlingen gemaakt. Volgens Cito is de eindtoets in principe is niet bedoeld voor leerlingen die aan het begin van groep 8 vier jaar of korter in Nederland zijn, leerlingen die het Neder-
529 NL
528 527
G4 Rotterdam Zuid
526
Noord
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Figuur 2. Gemiddelde Cito Eindtoetsscore Rotterdam, Rotterdam-Noord en Zuid, G4 en NL (Bron: Cito).
15
Figuur 2 geeft de trend weer van de Cito Eindtoets vanaf 2007 tot nu. Na een stijging vanaf 2010 geeft 2013 een daling in het stedelijk gemiddelde zien. In 2013 ligt dit op 531,8. Ook het landelijk gemiddelde en dat van de G4 is gedaald. Het Cito Instituut heeft in 2013 de mogelijkheid voor leerlingen om deel te nemen aan een gemakkelijker, maar wel vergelijkbare cito-eindtoets vergroot. Hierdoor heeft volgens het Cito Instituut een groter aantal zwakkere leerlingen aan de eindtoets deelgenomen dan in voorgaande jaren. Dit heeft volgens hen geresulteerd in een lager landelijk gemiddelde en ook in een lager stedelijk gemiddelde voor Rotterdam als geheel, op Noord en op Zuid. Verschil Cito-eindtoetsscores Nederland en Rotterdam -2,5 -3 -3,5 -4 -4,5 -5 2010
2011
2012
2013
2014
Figuur 3. Verschil Cito Eindtoetsscore met landelijke score (Bron: Cito, bewerking J&O).
16
Het verschil van de Rotterdamse gemiddelde Cito Eindtoetsscore met de landelijke scores is in de loop van de tijd kleiner geworden. Niveautoets Zoals al eerder vermeld, is sinds 2013 door Cito de mogelijkheid tot gebruik van de niveautoets vergroot. Zelf schatte Cito in dat deze voor 25% van de leerlingen in Nederland de meest geschikte toets is. Door de vergroting van de gebruiksmogelijkheden is het gebruik van de niveautoets in 2013 sterk toegenomen, in Rotterdam sterker dan elders in het land. Uit de achterliggende cijfers blijkt dat verschillen per wijk groot zijn. In Nesselande heeft 4,5% van de leerlingen in 2013 de Eindtoets Niveau gedaan. In Nieuw-Crooswijk, Oud-Crooswijk en Rubroek heeft 45% van de leerlingen de Eindtoets Niveau gedaan.
Gebiedsnaam Nederland G4-gemiddelde Rotterdam Rotterdam Noord (boven de Maas**) Zuid (Feijenoord, Charlois incl. Pernis Rotterdam Childrenzone (zeven focuswijken op Zuid)
2011 2,3% 3,7% 3,7% 3,4% 4,7% 2,8%
2012 2,9% 2,0% 5,1% 4,3% 6,1% 4,7%
2013 14,8% 19,1% 23,8% 22,0% 28,1% 23,6%
Tabel 10. Percentage leerlingen dat de Cito Eindtoets Niveau heeft gedaan (Bron: Cito).
Onderstaande tabel geeft aan dat het aantal leerlingen in groep 8 in absolute zin gedaald is in 2013 ten opzicht van 2012. Het aantal deelnemers aan de Cito Eindtoets is gestegen, zowel in absolute zin als relatief gezien.
2012 2013
aantal groep 8 6558 6229
deelnemers 5543 5584
in % 84,5 89,6
Tabel 11. Deelname aan de Cito Eindtoets Rotterdam (Bron; J&O).
De vergroting van de gebruiksmogelijkheden van de niveautoets heeft er waarschijnlijk toe geleid dat in Rotterdam meer kinderen de toets hebben gemaakt dan in voorgaande jaren.
17
Vergelijkbare scholen tov Rotterdam In een recente studie zijn de Rotterdamse resultaten van scholen op de Cito Eindtoets vergeleken met die van vergelijkbare scholen in een aantal andere (grote) steden. Onderstaande grafiek geeft weer in welke mate de Rotterdamse scholen vergelijkbaar scoren. In de periode 2010-2013 is het verschil tussen scholen uit Rotterdam met vergelijkbare scholen elders afgenomen.
70 60 50 40 30 20 10
2012 2013
0 505
510
515
520
525
530
535
Figuur 4: Percentage leerlingen met een lage cito-eindtoetsscore 2012 en 2013, (Bron: Cito, bewerking J&O).
Deze grafiek maakt duidelijk dat het aandeel kinderen met een lage Cito Eindtoetsscore in 2013 beduidend hoger lag dan in 2012. Het aantal leerlingen met bijvoorbeeld een score van 510 is meer dan verdubbeld (van 96 in 2012 naar 210 in 2013). 30%van de leerlingen scoort 520 of lager. Landelijk ligt dat percentage op 24%. In Rotterdam scoort 41% hoger dan 535. Landelijk is dat 47%.
18
3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 -0,5 -1,0 -1,5 -2,0 -2,5 -3,0
Vergelijkbare scholengroep Rotterdam 2007
2008
2009
2010
2011
2012
Figuur 5. Vergelijking Cito Eindtoets scores Rotterdamse scholen met vergelijkbare scholen elders in Nederland (Bron: Oberon 2013).
2013
In figuur zes zijn scholen geplaatst op basis van het percentage gewichtenleerlingen afgezet tegen het behaalde schoolgemiddelde van de Cito Eindtoetsscore. Elke punt vertegenwoordigt een school. Het landelijk gemiddelde van scores per school met een bepaald gewicht wordt weergegeven door de groene curve. Daarboven (licht blauw) en daaronder (roze) zijn de grenzen aangegeven die gehanteerd worden door de inspectie om bovengemiddeld presterende of onder presterende scholen te achterhalen. De figuur maakt duidelijk dat scholen sterk kunnen verschillen in behaalde resultaten bij leerlingen, los van de achtergrond van deze leerlingen in termen van opleidingsniveau van de ouders. Een punt van aandacht vormt de hoeveelheid scholen die zich onder de ondergrens van de inspectie bevinden. (Nb. de inspectie ziet onvoldoende eindopbrengsten van een school als een belangrijke indicator om het oordeel (zeer) zwakke school toe te kennen, zeker als de school daarnaast op cruciale onderdelen van het onderwijsleerproces onvoldoende kwaliteit laat zien.) De donkerblauwe lijn geeft het Rotterdamse gemiddelde van schoolgemiddelden weer. Deze lijn valt vanaf het percentage 40% nagenoeg samen met de roze lijn, die de ondergrens van de inspectie weerspiegelt. Dat betekent dat gemiddeld genomen Rotterdamse scholen met een percentage van 40% gewichtenleerlingen of hoger met hun schoolgemiddelde op de ondergrens van de inspectie scoren.
Figuur 6. Spreiding Cito Eindtoetsscores naar schoolpopulatie 2013 (Bron: Cito, bewerking DeLoos Monitoring).
19
Hoge Cito-scores In Rotterdam haalt 28% van de kinderen een hoge score van 540 of hoger. Een dergelijke score geeft gemakkelijk toegang tot havo en, als er hoger gescoord is, tot vwo.
Gebiedsnaam
Rotterdam Rotterdam Noord (boven de Maas**) Zuid (Feijenoord, Charlois en IJsselmonde) Rotterdam Childrenzone (zeven focuswijken op Zuid)
2011 totaal 5.546 2.675 1.734 822
540 of hoger 1.482 27% 829 31% 291 17% 15% 120
Tabel 12: Aantal kinderen met een hoge Cito score (Bron: Cito).
De verschillen per wijk zijn erg groot. Uit de achterliggende cijfers blijkt dat in Molenlaankwartier en Terbregge 36 kinderen een score van 550 hebben behaal In de wijken Hillesluis, Bloemhof en Vreewijk heeft geen enkel kind een score van 550 gehaald.
20
2012 totaal 540 of hoger 5.690 1.701 30% 2.934 1.014 35% 1.743 330 19% 19% 850 164
2013 totaal
540 of hoger 5.770 1.642 28% 2.891 932 32% 1.709 328 19% 16% 842 133
Figuur 7. Percentage leerlingen met een Cito Eindtoetsscore van 550 in 2013 (Bron: Cito, bewerking Onderzoek en BI, gemeente Rotterdam).
21
Resultaatverwachting Scholen en besturen hebben in het kader van Beter Presteren resultaatafspraken gemaakt in termen van te realiseren Cito Eindtoets schoolgemiddelden. Op basis van deze afspraken is een prognose gemaakt voor de uitkomst van de Cito Eindtoetsscore in 2014. Door de recente daling van de Cito Eindtoets tot 0,6 punt boven het niveau van 2010 zal het aan het begin van het programma overeengekomen einddoel van 534 in 2014 waarschijnlijk niet gehaald worden. De prognose voor 2014 komt uit op 533,2.
Realisatie en Prognose Cito Eindtoetsresultaten Gerealiseerd
Landelijk Rotterdam 2010 Rotterdam 2011 Rotterdam 2012 Rotterdam 2013 (n.b. prognose was 533,5) Prognose Rotterdam 2014 Einddoel BP 2014
2010 535,4 531,2
2011 535,5
Prognose
2012 535,5
2013 535
2014
531,9 532,5 531,8 533,2 534
Tabel 13. Resultaatafspraken met het onderwijs over verbetering van de Cito Eindtoets (Bron: J&O).
22
Stijging t.o.v. doelstijging (2,8 punt) abs
in %
0,7 0,6
25% 46%
-0,7 1,4 2,8
21% 71%
Taal en rekenvaardigheden Taal en rekenen in de Cito Eindtoets Een belangrijk deel van de Cito Eindtoets bestaat uit de onderdelen Taal en Rekenen. In bovenstaande figuren wordt getoond in welke mate de Rotterdamse scores op deze onderdelen van de toets afwijken van het Nederlandse gemiddelde. Het Nederlandse gemiddelde is in deze figuren op 0 gezet en het gaat hierbij om het verschil in percentage goed beantwoorde vragen7. Het verschil van Rotterdam als geheel ten opzichte van de Nederlandse cijfers neemt toe bij Taal en blijft nagenoeg gelijk bij Rekenen. De verschillen zijn vooral bij Taal in Rotterdam Zuid in 2013 toegenomen ten opzichte van 2012, maar ze zijn kleiner dan die van 2010.
Verschil in percentage goede antwoorden onderdelen Taal, cito eindtoets tussen Rotterdam en NL en tussen Rotterdam-Zuid en NL 0%
2010
2011
2012
2013
-1% -2% -3% -4%
-3,88% -4,44%
-4,55%
-5% -6% -7%
-6,24%
-7,44%
-8%
-7,90%
-8,02%
taal Rotterdam taal Zuid
-9% Figuur 8. Verschil in percentage goede antwoorden onderdeel taal (Bron: Cito, bewerking COS/J&O).
Verschil in percentages goede antwoorden onderdeel rekenen, cito eindtoets tussen Rotterdam en NL en tussen Rotterdam-Zuid en NL 0%
2010
2011
2012
2013
-1% -2% -3% -4%
-3,86%
-5%
-3,87%
-4,95%
-6% -6,15%
-7% 7) Nb. Vergelijking van de percentages goede antwoorden zelf is niet mogelijk. Dit komt doordat de toets jaarlijks in moeilijkheidsgraad verschilt. Voor de totaalscore van de eindtoets wordt dat effect door bewerkingen van het Cito uitgesloten, maar op de onderdelen apart is dat niet gedaan.
-7,27%
-8% -9%
-7,33%
-8,34%
Figuur 9. Verschil in percentage goede antwoorden onderdeel rekenen (Bron: Cito, bewerking COS/J&O).
rekenen Rotterdam rekenen Zuid
23
Tussentijdse prestaties taal en rekenen Vrijwel alle basisscholen gebruiken voor het tussentijds toetsen van hun leerlingen, naast methodegebonden toetsen, de toetsen van het Cito-leerlingvolgsysteem. Twee keer per jaar worden de vorderingen per kind vastgelegd op diverse rekenen taalvaardigheden. Per toets wordt de gemiddelde vaardigheidsscore van het kind en de groep uitgerekend om te bepalen hoe het onderwijs aan de leerlingen verder vormgegeven moet worden. Deze vaardigheidsscore wordt ook op het niveau van de school berekend. De Inspectie van het Onderwijs hanteert per toets een minimumnorm om de vorderingen per school te bepalen. Op basis van de vaardigheidsscores per school is de gemiddelde score van de stad berekend. In de tabel wordt deze afgezet tegen het landelijk gemiddelde.
Technisch lezen groep 3 Rekenen groep 4 Begrijpend lezen groep 6 Rekenen groep 6
2013 inspectienorm 33 56 26 84
De inspectienormen die voor 2013 worden genoemd, zijn van toepassing op scholen met 15% of meer kinderen met een leerlinggewicht. Stedelijk gezien heeft meer dan 15% van de Rotterdamse leerlingen een zogenoemd leerlinggewicht. De norm voor de toets rekenen groep 6 is het afgelopen jaar verhoogd van 79 naar 84. De uitkomsten van de Cito LOVS-scores vertonen in Rotterdam een stijgende lijn. Zowel voor taal als voor rekenen wordt op de toetsen in 2012-2013 boven het landelijk gemiddelde van 2009-2010 gescoord. Alleen voor begrijpend lezen in groep 6 geldt dat nog niet. Begrijpend lezen in groep 6 blijft met name een punt van aandacht.
2009-2010 2009-2010 landelijk gemiddelde Rotterdam 36,1 31,41 57,56 52 31,68 28 87,95 82,16
2010-2011 Rotterdam 36,67 54,1 27,5 82,9
2011-2012 Rotterdam 35,32 59,08 27,9 87,29
Tabel 14. Resultaten tussentoetsen Cito LOVS (Bron: schoolbesturen, bewerking Programma Beter Presteren) (* n=164).
24
2012-2013 Rotterdam 36,42 59,5 29,7 88,24
Meer Leertijd in het basisonderwijs In het basisonderwijs wordt in het kader van het programma Beter Presteren ingezet op uitbreiding van leertijd en vakantiescholen. Uitbreiding van leertijd Basisscholen kunnen hun wekelijks rooster met een aantal uren lestijd uitbreiden waarmee verhoging van de leerprestaties op het gebied van taal en rekenen wordt beoogd. Scholen kunnen dit realiseren door daadwerkelijk meer taalen/of rekenonderwijs te verzorgen, maar men kan ook de extra taal- en rekenactiviteiten onderbrengen in andere lessen of activiteiten.
De uitbreiding van uren blijft op de meeste scholen ingezet worden in de vorm van extra taalles. Daarnaast investeert bijna de helft van de scholen via andere lessen of programma’s zoals Lekker Fit, sport bewegen & gezondheid en kunst en cultuur in taal en/of rekenen. In 2013 lijkt meer focus aangebracht te zijn in de activiteiten. Dit jaar investeren meer scholen in taal en rekenen via huiswerkbegeleiding.
Doelgroepen alle leerlingen alleen onderbouw alleen bovenbouw leerlingen uit zowel kleutergroepen, als ob, mb en bb Totaal
aantal 72 3 3
% 46,5% 2,0% 2,0%
77 155
49,5% 100%
Tabel 15. Doelgroepen verlenging van de schooldag in het basisonderwijs (Bron: J&O)
Onderstaande figuur geeft aan waar de uitbreiding van leertijd in vormgegeven wordt.
Aandachtgebieden uitbreiding leertijd PO, % deelnemende scholen 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20%
2010
10%
2012
0%
2013 taal en rekenen ‘11
taal
rekenen
Lekker Fit!
ov Sport, bewegen & gezondheid
Ieder kind Een Instrument
ov Kunst en Cultuur
burgerschap natuur& huiswerken sociale milieu, begeleiding competenties techniek & en loopbaanICT oriëntatie
Figuur 10. Aandachtsgebieden uitbreiding leertijd PO (Bron: J&O).
25
Vakantiescholen De groei van het aantal vakantieklassen en scholen in 2012 zet zich in 2013 versterkt door. Dat betekent dat naast scholen die voor het eerst een vakantieschool organiseren er een steeds groter wordende groep scholen is die elk jaar een vakantieschool organiseert. Door die ervaring neemt de kwaliteit toe en zijn er meer leerlingen die jaarlijks tijdens de vakantie naar school gaan. Ze zijn daardoor beter voorbereid op het nieuwe schooljaar. Jaarlijks zijn de vakantiescholen geëvalueerd. Op basis daarvan is telkens de aanpak voor een volgend jaar bijgesteld. Het onderzoek heeft aangetoond dat er een positieve relatie is tussen aandacht voor individuele doelen en de vooruitgang bij technisch lezen. Alle vakantiescholen kiezen inmiddels voor een individuele aanpak: de leerling kan zelf aangeven aan welk onderdeel van taal en rekenen zij of hij wil werken. Een voorlopig resultaat van het onderzoek naar vakantiescholen in de zomer van 2013 is een zichtbare opbrengst in vaardigheden (o.a. zelfstandig werken, samenwerken, nieuwsgierigheid en doorzetten).
Scholen Klassen aantal leerlingen Zuid- scholen Zuid- klassen Zuid-leerlingen
2011 12 21 272
Tabel 16. Vakantiescholen (Bron: J&O).
26
2012 17 33 495 5 9 135
2013 26 67 1005 13 34 510
3.3 Scholen: omvang en kwaliteit en ouderbetrokkenheid
Omvang Evenals in 2012 ligt het aantal basisscholen in 2013 op 188. De telling betreft het aantal scholen dat de viercijferige BRINcode hanteert. In de praktijk hebben scholen soms meerdere (dis)locaties waarvan enkelen nagenoeg als zelfstandige school functioneren, met eigen beleid en soms ook met een andere schoolpopulatie dan de hoofdlocatie. Scholen waarvoor dit geldt, tellen mee in de categorieën met de hogere leerlingaantallen. De opheffingsnorm voor scholen in Rotterdam ligt in 2013 op 182. Het aandeel scholen dat minder dan 200 leerlingen heeft is iets gegroeid ten opzichte van 2012. Een deel van hen valt feitelijk onder de geldende opheffingsnorm. Aantal leerlingen < 50 50-99 100-199 200-299 300-399 400-499 > 500 Totaal
2010 2 8 53 64 26 17 14 184
2011 2 8 60 61 27 15 15 188
2012 2 7 63 58 27 13 18 188
Tabel 17. Omvang basisscholen (Bron: G4-net, bewerking J&O).
Kwaliteit Vanaf 2007 hanteert de Inspectie van het Onderwijs een risicobenadering. Op basis van regulier beschikbare informatie, zoals een jaarverslag en opbrengstgegevens, wordt de kwaliteit vastgesteld. De uitkomst kan aanleiding zijn voor nader onderzoek. Als uit de risicoanalyse en het onderzoek van de inspectie blijkt dat de kwaliteit van het onderwijs op de school beneden een aanvaardbaar niveau is, krijgt de school een aangepast toezicht zwakke kwaliteit of zeer zwakke kwaliteit. De Inspectie intensiveert het toezicht. Het aangepast toezicht is gebaseerd op de tekortkomingen in de kwaliteit van het onderwijs en leerresultaten van de leerlingen. Ook het onderwijsproces is onvoldoende. Daarnaast kan het voorkomen dat de opbrengsten van een school weliswaar voldoende zijn, maar er sprake lijkt te zijn van een risico. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van negatieve trends gedurende één of twee jaar, opvallende patronen of andere risico’s. Op deze scholen voert de inspectie dan een diepgaander analyse uit. In deze rapportage wordt de actuele situatie rondom zwakke en zeer zwakke basisscholen van 1 september 2013 gemeld, zoals deze bij de inspectie bekend staat. Het aandeel zwakke scholen in het primair onderwijs heeft tot 2012 geschommeld rond de 6% maar is in 2013 duidelijk afgenomen tot onder de 4%. Het aantal zeer zwakke scholen staat nu op vijf (waarvan drie basisscholen en twee SBO-scholen) Dit is een forse stijging van het aandeel zeer zwakke scholen ten opzichte van de voorgaande jaren. Landelijk gezien neemt het aandeel zeer zwakke scholen af.
Percentage zwakke scholen PO 2008 - 2013 14% 12% 10% 8% 6% 4% Landelijk
2%
G4 Rotterdam
0% 2008
2009
2010
2011
2012
2013
Figuur 11. Percentage zwakke basisscholen (locaties). (Bron: Inspectie van het Onderwijs).
ISO Intensieve School Ontwikkeling Het arrangement ISO is bedoeld voor scholen in het primair onderwijs die als zeer zwak of zwak zijn beoordeeld conform criteria van de inspectie en het verantwoordelijk schoolbestuur. Het arrangement ISO is ook bedoeld voor scholen die het risico lopen zwak of zeer zwak te worden. Bij scholen met een risico tot onderpresteren wordt getracht hen te behoeden voor een beoordeling zwak of zeer zwak. Middels een intensief verbetertraject en bijbehorende bekostiging worden scholen actief ondersteund bij hun schoolontwikkeling. Niet alle scholen die tot de doelgroep behoren zijn door het verantwoordelijk schoolbestuur voorgedragen voor deelname aan het arrangement ISO, omdat het schoolbestuur met de betreffende school een ander kwaliteitsverbetertraject doorloopt. In de afgelopen periode heeft de ISO-commissie op 48 scholen een curatieve aanpak uitgevoerd. Binnen twee jaar staat driekwart van de scholen die door de inspectie als zwak of risicovol beoordeeld is weer onder regulier toezicht.
Percentage zeer zwakke scholen PO 2008 - 2013 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% Landelijk
0,5%
G4 Rotterdam
0,0% 2008
2009
2010
2011
2012
2013
Het arrangement ISO is bedoeld voor basisscholen, SBOscholen en SO-scholen. In deze rapportage worden alleen gegevens van basisscholen gevisualiseerd. In 2011-2012 zijn 22 basisscholen gestart met hun ISOtraject, de zogenaamde eerste tranche.
Figuur 12. Percentage zeer zwakke basisscholen (locaties). (Bron: Inspectie van het Onderwijs).
27
Figuur 13 geeft weer hoe in de eerste tranche scholen in de loop van het ISO-traject het oordeel van de inspectie is opgeschoven. Meegenomen zijn scholen met een aanvankelijk oordeel ‘risico’ en een aanvankelijk oordeel ‘zwak’. In 2011-2012 liepen dertien scholen een risico tot onderpresteren. Inmiddels hebben acht scholen een basistoezicht van de inspectie en is het ISO-traject afgerond. Van de overige vijf scholen heeft één school het oordeel ‘risico’ en hebben vier scholen het oordeel ‘zwak’. Alle basisscholen die in 2011-2012 aan het ISO-traject begonnen zijn met een oordeel ‘zwak’ hebben inmiddels een basistoezicht van de inspectie gekregen. De overige scholen uit de eerste tranche zijn niet in het schema opgenomen. Het betreft één zeer zwakke school, welke in het tweede jaar ‘zwak’ was en inmiddels een basistoezicht heeft. De andere twee scholen startten ISO met een basistoezicht en hebben dat behouden.
2011-2012
2012-2013
basis 2
2013-2014
basis 8
2
6 risico 13
risico 10
1
risico 1
3
zwak 1
2011-2012
1
2012-2013
basis 2
zwak 4
2013-2014
2
5 Zwak 7
zwak 5
Figuur 13. Tranche 1 ISO basisonderwijs: Oordeel in verloop van ISO-traject (Bron: Beter Presteren).
28
basis 7
In 2012-2013 is een tweede tranche met zeven basisscholen gestart met het ISO-traject. De scholen hebben één jaar ISO achter de rug en nog één jaar te gaan. Van de vijf scholen met een oordeel ‘risico’ bij aanvang van het ISO-traject heeft één school een jaar later het oordeel zwak en één school het oordeel zeer zwak. Twee scholen hadden bij aanvang van het arrangement ISO een predicaat zeer zwak. Inmiddels heeft één van deze twee scholen het oordeel ‘zwak’. 2012-2013
risico 5
2013-2014
3
risico 3
1 1
zwak 1
TOPklassen Binnen het programma Beter Presteren helpt het Topklassenarrangement scholen te reflecteren op het opbrengstgericht werken en beoogt daarmee het opbrengstgericht werken te versterken en de resultaten verder te verhogen op scholen die het al goed doen, maar die de lat nog hoger willen leggen. De helft van alle Rotterdamse po-scholen doet mee aan het arrangement. Inmiddels hebben 29 po-scholen het tweejarig arrangement afgerond. In 2012-2013 zijn 32 po-scholen gestart met hun traject. Zij zijn in 2013-2014 begonnen aan het tweede jaar van het arrangement en krijgen dit schooljaar twee themagesprekken en een eindgesprek. In 2013-2014 beginnen 35 po-scholen met het arrangement en krijgen het eerste jaar twee reflectiegesprekken. In het generiek rapport Topklassen ‘Steeds Professioneler’ concludeert het Topklassenteam dat het aantal scholen dat resultaatanalyses goed weet te koppelen aan het handelen van de leerkracht toeneemt.
zwak zeer zwak 1
zwak 1
1 zeer zwak 2
1
zeer zwak 1
Figuur 14. Tranche 2 ISO basisonderwijs: Oordeel in verloop van ISO-traject (Bron: Beter Presteren).
Deze kaart (pagina 30) laat de verdeling zien van de gesubsidieerde activiteiten die scholen in het kader van Beter Presteren inzetten. Een aantal scholen combineert drie of vier activiteiten uit het programma. Opvallend is dat ook scholen in Noord actief deelnemen aan Beter Presteren. Dit sluit aan bij het uitgangspunt van het programma; het verhogen van de onderwijsresultaten is voor alle leerlingen en op alle scholen mogelijk. Niet alle scholen vragen subsidie aan in het kader van Beter Presteren. Ook op de Zuidoever zijn er diverse scholen of locaties die geen subsidie in het kader van het programma Beter Presteren aanvragen. Niet alle activiteiten in het kader van Beter Presteren zijn in deze figuur terug te vinden. Specifieke projecten, bijvoorbeeld op het gebied van ouderbetrokkenheid, worden zonder subsidie vanuit Beter Presteren uitgevoerd.
29
Figuur 15. Verdeling van de gesubsidieerde activiteiten die scholen in het kader van Beter Presteren inzetten (Bron: Beter Presteren).
30
Ouderondersteuning
Medewerkers ouderbetrokkenheid Binnen de actielijn ouderbetrokkenheid van Beter Presteren worden scholen in de gelegenheid gesteld medewerkers ouderbetrokkenheid aan te trekken uit een gemeentelijk ingestelde poule van medewerkers. In 2013 betreft het 98 medewerkers (2012: 101) met een gezamenlijke omvang van 76 fte (2012: 79), waarvan 34,4 fte (2012:35,6) wordt ingezet op Zuid. In schooljaar 2012-2013 hebben 28 medewerkers ouderbetrokkenheid die niet aan de taaleis voldeden een taalcursus gevolgd met als resultaat dat 24 van hen het certificaat 2F Nederlands behaald hebben. In 2012 zijn 55 medewerkers ouderbetrokkenheid gestart met een opleiding Onderwijs Assistent om aan de mbo 4-opleidingeis te kunnen voldoen. Van hen hebben vijftien medewerkers deze opleiding voortijdig beëindigd. De overige veertig medewerkers zijn door naar het tweede jaar en laatste jaar van deze opleiding. Vanaf schooljaar 2012-2013 kunnen schoolbesturen in plaats van gebruik te maken van trekkingsrecht uit de gemeentelijke poule geld aanvragen om zelf een medewerker ouderbetrokkenheid aan te stellen. In 2012 maakten 29 scholen hier gebruik van, in 2013 was dit opgelopen naar 33.
Ouders over de school en over het programma Beter Presteren Uit een inventarisatie van activiteiten blijkt dat het grootste deel van de po-scholen de afgelopen periode extra inspanningen heeft geleverd om ouders te betrekken. Onderzoek van studenten van de Hogeschool Rotterdam onder ouders bevestigt dit beeld. Op elf basisscholen zijn in totaal 258 ouders geïnterviewd. Uit de reactie van de ouders blijkt dat scholen zichtbaar investeren in het educatief partnerschap met ouders: zij voelen zich welkom en hebben persoonlijk kennisgemaakt met de leerkracht. Ook zien we dat scholen zich inzetten om ouders zodanig te informeren dat zij hun kinderen thuis kunnen ondersteunen. De meeste winst valt nog te behalen op de ondersteuning bij de vo-keuze.
Stelling
PO % ouders (helemaal) eens Ik voel me welkom op school. 93% Ik heb in een persoonlijk gesprek kennis gemaakt met de leerkracht/mentor van mijn kind. 86% De school legt de dingen die ik als ouder moet weten zo uit dat ik het goed begrijp. 90% De school geeft voldoende informatie over de schoolkeuze. 80% De leerkracht/mentor praat met mij over hoe ik mijn kind kan helpen bij de schoolkeuze. 68% Tabel 18. Ouderbetrokkenheid (Bron: studentenonderzoek HRO 2012).
31
In het waarderingsonderzoek dat uitgevoerd is in opdracht van het programma Beter Presteren wordt nader ingezoomd op de mening van ouders over de doelen en activiteiten van het programma.
Ouders basisonderwijs (n=63) 1 Vindt u het nodig dat de gemeente Rotterdam zich samen met de Rotterdamse scholen meer inzet voor hogere leerprestaties van de Rotterdamse kinderen? 2 Het is nodig dat de gemeente Rotterdam en de Rotterdamse scholen werken aan meer lestijd voor leerlingen opdat zij meer leren 3 Het is een goede zaak dat de gemeente Rotterdam en de Rotterdamse scholen werken aan een betere school met goede leerkrachten opdat het onderwijs verbetert 4 Het is een goede zaak dat de gemeente Rotterdam en de Rotterdamse scholen werken aan meer betrokkenheid van ouders bij het onderwijs opdat zij hun kinderen nog beter kunnen ondersteunen
++ 38%
+ 42%
+/17%
3%
-0%
28%
29%
26%
14%
3%
68%
28%
3%
0%
2%
45%
42%
9%
3%
2%
Tabel 19. Waardering doelen Beter Presteren (Bron: Waarderingsonderzoek Kenniswerkplaats Rotterdams Talent 2013).
32
Uit hetzelfde waarderingsonderzoek blijkt dat vrijwel alle ouders de prestaties van hun kinderen op school belangrijk vinden. Ook ziet de meerderheid dat de school zich inspant om hen te ondersteunen. Deze ondersteuning gebeurt vaker in de vorm van informatie verstrekken over de onderwijsresultaten (70%) dan in de vorm van belangstelling voor hoe de ouders hun kinderen thuis ondersteunen (59%). Bij beide vormen van ondersteuning zien ouders de afgelopen drie jaar vooruitgang. Ouders basisonderwijs (n=63) Ik vind de schoolprestaties van mijn kinderen... Ik merk dat de school zich inspant om mij als ouder te informeren over de onderwijsresultaten van mijn kind(eren) Dit is beter geworden de afgelopen drie jaar Ik merk dat de school aandacht heeft voor wat ik als ouder doe om de ontwikkeling van mijn kind(eren) thuis te stimuleren Dit is beter geworden de afgelopen drie jaar
++ 63% 38%
+ 35% 32%
+/2% 25%
0% 3%
-0% 2%
19% 24%
29% 35%
41% 22%
5% 13%
6% 6%
17%
16%
48%
8%
11%
Tabel 20. Waardering ouderbetrokkenheid (Bron: Waarderingsonderzoek Kenniswerkplaats Rotterdams Talent 2013).
Alle ouders vinden de prestaties van hun kinderen op school belangrijk. De meesten merken dat de school zich inspant om ouders hierover te informeren. Volgens bijna de helft van de ouders is dit in de afgelopen drie jaar verbeterd. Men is iets meer verdeeld over de vraag of de school aandacht heeft voor wat men als ouder thuis doet aan stimulering.
33
3.4 Personeel Binnen één van de actielijnen van Beter Presteren is aandacht voor de professionaliteit van de school. Kwantiteit en kwaliteit van leraren en schoolleiding zijn daarbij van belang. Kwantitatief De personele samenstelling van het basisonderwijs ziet er als volgt uit.
Personele samenstelling basisonderwijs
omvang formatie Landelijk totaal 2012 2008 G4 2012 2008 Rotterdam 2012 2008 Rotterdam Zuid 2012 2008
aantal fte leidinggevende taken
aantal fte onderwijzend personeel
aantal fte ondersteunend personeel
Managementratio
96.072 fte 105.435 fte
7.909 fte 9.309 fte
78.566 fte 86.028 fte
9.180 fte 9.828 fte
9% 10%
7% 7%
10.138 fte 14.442 fte
413 fte 1.015 fte
7.167 fte 10.914 fte
2.289 fte 2.394 fte
5% 9%
3% 6%
4.035 fte 4.355 fte
290 fte 326 fte
3.110 fte 3.259 fte
635 fte 747 fte
9% 9%
6% 6%
1.594 fte 1.636 fte
108 fte 122 fte
1.195 fte 1.202 fte
291 fte 312 fte
8% 9%
6% 6%
Tabel 21. Personele samenstelling basisonderwijs (Bron: DUO onderwijs in cijfers, bewerking De Loos Monitoring).
34
directie
Ten opzichte van 2008 is het aantal fte gedaald, zowel landelijk als in de G4 en in Rotterdam als geheel. Deze daling betreft vooral een vermindering in ondersteunend personeel in Rotterdam. In Rotterdam Zuid is verhoudingsgewijs meer ingeleverd op leidinggevende taken. Wat leeftijd betreft is tweederde 35 jaar of ouder en heeft doorgaans meer dan tien jaar ervaring in het onderwijs. Rotterdam en Zuid (66% ouder dan 35 jaar, 29% van 25 tot 35 jaar en 5% jonger dan 25 jaar) In de vorige rapportage is de arbeidsmarktsituatie vermeld aan de hand van een onderzoek, verricht door ResearchNed in 2012. Inmiddels is een aanvulling op dit onderzoek beschikbaar waarin naast Rotterdam als geheel speciaal aandacht is besteed aan de situatie op Zuid. Uit dit onderzoek blijkt dat, net als elders in Rotterdam, ervaren schoolleiders in de focuswijken nu weinig personele tekorten hebben en zij die ook niet voorzien in de toekomst. Opvallend is dat de schoolleiders in de focuswijken nog wat minder knelpunten zeggen te ervaren dan hun collega’s elders en nog wat optimistischer zijn over de toekomst. Uit het hoofdrapport bleek dat komende knelpunten in Rotterdam mogelijk worden onderschat door schoolleiders. Uit de analyses van onder meer de komende uitstroom uit de pabo’s en de verwachte vervangingsgraad in het Rotterdamse onderwijs bleek dat rekening moet worden gehouden met oplopende personele tekorten en het mogelijk ontstaan van echte knelpunten.
Kwalitatief Uit hetzelfde rapport blijkt dat schoolleiders in de focuswijken nog meer dan in Rotterdam als geheel knelpunten ervaren wat kwaliteit van het beschikbare personeel betreft. Op Rotterdam Zuid zijn de uitdagingen groter dan in de rest van Rotterdam. Schoolleiders op Zuid hebben relatief meer moeite om het juist gekwalificeerde personeel, gericht op de uitdagingen van Zuid, te werven en te benoemen. Bijna de helft van de schoolleiders doet soms tot vaak concessies aan eisen ten aanzien van personeel.
(Bijna) altijd Vaak Soms Een enkele keer (Bijna) nooit Weet niet Totaal (N)
Geen focuswijk 3 5 18 14 59 1 73
Focuswijk 0 21 29 21 21 7 14
Tabel 22. Oordeel over concessies aan eisen ten aanzien van geschiktheid en bevoegdheid (Bron: ResearchNed 2012).
35
Het beeld van de startende leerkrachten is in de focuswijken op verschillende punten minder gunstig dan elders in Rotterdam. Kennis van taalverwerving bij kinderen met een andere moedertaal dan het Nederlands springt er daarbij uit.
Geen focuswijk (N=73) Onvoldoende/ matig
Taalvaardigheden Nederlandse taal Rekenvaardigheden Kennis van taalverwerving bij kinderen wiens moedertaal een andere is dan Nederlands Eigen inzet en zelfreflectie tbv voortdurende professionele ontwikkeling Pedagogisch-didactische kennis en vaardigheden Sociale interactie en identiteit Opbrengstgericht, zakelijker werken Relaties met ouders: kennis van typen ouderbetrokkenheid en positieve effecten op schoolprestaties
Onvol- Neutraal (Zeer) goed doende/ matig
Neutraal
(Zeer) goed
11 11
37 41
52 48
7 14
43 36
50 50
36 14 16 21 23
43 37 49 38 37
21 49 34 41 40
45 14 21 29 21
45 43 64 43 43
9 43 14 29 36
33
42
25
36
29
36
Tabel 23. Oordeel over de kwaliteiten van startende leerkrachten (Bron: ResearchNed 2012).
36
Focuswijk (N=14)
Wat de zittende leerkrachten betreft is het oordeel van de schoolleiders in de focuswijken relatief vaak negatief. Daarbij valt op dat de schoolleiders in de focuswijken de kwaliteit van de huidige leraren op alle aspecten kritischer zijn dan schoolleiders buiten focuswijken. Meest in het oog springen de oordelen over de kennis van taalverwerving bij anderstalige kinderen en over opbrengstgericht werken, waarbij drie van de veertien schoolleiders (21%) in de focuswijken stellen dat meer dan de helft van hun leerkrachten op die punten problemen heeft en nog eens ongeveer een kwart van de bevraagde schoolleiders op die punten problemen ziet bij meer dan een kwart van hun leerkrachten. Geen focuswijk (N=73) >525%
>2550%
>50%
<=5%
>525%
>2550%
>50%
30 28 16 21 15
55 43 55 53 58
12 21 23 19 23
3 8 5 7 4
14 9 21 21 21
50 45 29 36 50
36 27 43 43 29
0 21 7 0 0
21 21
47 49
21 23
12 7
14 14
36 50
29 29
21 7
<=5% Taal- en rekenvaardigheden Kennis van taalverwerving bij kinderen wiens moedertaal een andere is dan Nederlands Eigen inzet en zelfreflectie tbv voortdurende professionele ontwikkeling Pedagogisch-didactische kennis en vaardigheden Sociale interactie en identiteit: invloed van docentverwachtingen en negatieve werking van stereotypen doorbreken Opbrengstgericht, zakelijker werken Relaties met ouders: kennis van typen ouderbetrokkenheid en positieve effecten op schoolprestaties
Focuswijk (N=14)
Tabel 24. Oordeel problemen met de kwaliteit van de huidige leerkrachten (Bron: ResearchNed 2012).
37
Professionele School Eén van de actielijnen van Beter Presteren is aandacht voor de professionaliteit van de school. De Professionele School zet in op de kwaliteit en kwantiteit van leraren en schoolleiders in het Rotterdamse onderwijs, omdat zij een belangrijke schakel zijn in het verhogen van de onderwijsresultaten in Rotterdam. In 2012-2013 zijn twee belangrijke mijlpalen bereikt. Er zijn negen convenanten Professionele School getekend door gemeente en schoolbesturen in het primair onderwijs (po). Daarnaast hebben de schoolbesturen en gemeente in gezamenlijkheid een Rotterdamse Lerarenagenda opgesteld. In de convenanten Professionele School hebben de gemeente en elk schoolbestuur afzonderlijk afspraken gemaakt over: - De instroom en opleiding van startende docenten en schoolleiders - Het opleiden en binden van zittende docenten en schoolleiders - Het aansluiten bij landelijke maatregelen, zoals de Lerarenbeurs en de Knelpuntenaanpak. De negen convenanten in het po dekken een groot deel van de Rotterdamse besturen in het basisonderwijs. Op de betrokken basisscholen zit ruim 90% van de basisschoolleerlingen in Rotterdam. Uit een inventarisatie blijkt dat de meeste schoolbesturen inzetten op het verhogen van de kwaliteit van de zittende leerkrachten, het begeleiden van jonge leerkrachten en jonge directeuren en de schoolontwikkeling.
38
4 Voortgezet Onderwijs Samenvatting In het voortgezet onderwijs (vo) in Rotterdam is de laatste jaren hard gewerkt aan het verbeteren van de onderwijsresultaten. Aan het begin van de collegeperiode hadden we alleen de uikomsten van het centraal schriftelijk eindexamen (CSE) om de onderwijsopbrengsten op het gebied van taal en rekenen in beeld te brengen. Inmiddels hebben we de ontwikkelingen op het gebied van taal en rekenen op verschillende manieren in beeld. Vooral het Rotterdamse project Taal Effect maakt tastbaar hoe het voortgezet onderwijs systematisch werkt aan de verhoging van het niveau van woordenschat en begrijpend lezen. Projecten als vakantiescholen en meer leertijd van het programma Beter Presteren dragen ook bij aan deze resultaatgerichte ontwikkelingen in het Rotterdamse voortgezet onderwijs. De aanval op uitval is ingezet en ook hier worden resultaten zichtbaar. In schooljaar 20112012 verlaat 17% minder jongeren voortijdig de school dan in het jaar ervoor. Bij nadere beschouwing van de taal- en rekenprestaties zien we dat de groei op tekstbegrip weer goed is. De achterstand ten opzichte van het landelijke scorebeeld wordt in twee jaar tijd weggewerkt. Mooi is verder dat de groei op woordenschat in de eerste twee leerjaren op vrijwel alle onderwijsniveaus hoger is dan bij de vorige lichting leerlingen. Het stedelijk gemiddelde is één punt hoger. Daarmee komt Rotterdam dichter bij het landelijke scorebeeld op woordenschat. Voor
het komende jaar hebben de vo-scholen samen met de gemeente ambitieuze en realistische resultaatafspraken gemaakt op het gebied van de vaardigheidsgroei voor begrijpend lezen. Het gemiddelde CSE-cijfer Nederlands is zowel in Nederland als in Rotterdam met 0,15 punt gestegen. Het Rotterdams gemiddelde is bijna gelijk aan dat van de G4. De stijging zit vooral bij het vmbo en de havo. Het gemiddelde CSE Nederlands voor heel Nederland ligt iets hoger dan voor Rotterdam als totaal, maar de verschillen zijn kleiner geworden ten opzichte van 2010. Op het gebied van rekenen heeft het project rekeneffect dit jaar vooruitlopend op de landelijke invoering van de referentieniveaus een nulmeting verricht. Vrijwel alle Rotterdamse vo-locaties hebben deelgenomen aan deze rekentoets, die volgend schooljaar onderdeel uitmaakt van het eindexamen. Hiermee wordt voor het eerst duidelijk hoe groot de uitdaging is voor rekenen in het Rotterdamse voortgezet onderwijs. 41% van de Rotterdamse leerlingen zou bij deze uitkomst van de pilot zakken voor het examen. Als we kijken naar de kwaliteit, dan zien we dat het aantal zwakke en zeer zwakke afdelingen voor voortgezet onderwijs in Rotterdam vergelijkbaar is met 2012.
39
4.1 Leerlingen Aantal vo leerlingen Bijna 35.000 leerlingen volgen onderwijs op een school voor voortgezet onderwijs in Rotterdam.
Nederland G4 Rotterdam Rotterdam Zuid
2009 942.722 102.316 33.557 9.522
2010 947.866 104.788 33.816 9.583
2011 957.621 107.555 34.365 9.675
Tabel 25. Aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs (Bron: DUO Open Onderwijsdata naar schoolgemeente).
50% 45% 2012 970.022 108.843 34.851 9.791
40% 35% 30% 25% 20% 15% 10%
De leerling-populatie in het voortgezet onderwijs neemt in Nederland iets toe. Een vergelijkbare stijging is zichtbaar in Rotterdam en op Rotterdam Zuid. 5.958 Rotterdamse leerlingen gaan naar een school voor vo buiten de gemeente Rotterdam. Dit is vergelijkbaar met een jaar eerder. Tegelijkertijd komen 10.603 leerlingen van buiten de gemeente Rotterdam naar een Rotterdamse vo-school. De instroom van leerlingen is dus duidelijk groter dan de uitstroom.
5% 0 vwo
vmbo
lwoo
pro
vmbo/mbo combi
25,77%
21,17%
38,86%
11,17%
2,47%
0,55%
24,01%
24,56%
34,08%
12,21%
3,30%
1,84%
23,59%
20,22%
39,18%
11,44%
3,37%
2,20%
20,11%
11,84%
44,95%
15,19%
5,22%
2,68%
havo
Figuur 16. Verdeling leerlingen derde en vierde leerjaar (Bron: DUO Open Onderwijsdata, naar schoolgemeente, peildatum 1 oktober 2012).
In Rotterdam gaan iets minder kinderen naar de havo en het vwo dan in Nederland. Naar de havo ging in Rotterdam 23,6% tegenover 25,8% in de rest van Nederland. Naar het vwo ging in Rotterdam = 20,2% tegenover 21,2% in de rest van Nederland. Het percentage leerlingen in Rotterdam dat naar het vwo gaat, ligt bijna 5% lager in vergelijking met het totaal van de vier grote steden. Als we de cijfers vergelijken met de percentages in 2010 zien we geen duidelijke trend. 3,4% van de vo-leerlingen in het derde en vierde leerjaar zit op het praktijkonderwijs (pro).
40
Nederland G4 Rotterdam Rotterdam Zuid
Rotterdam Zuid laat een wat ander beeld zien: het percentage havo- en (met name) vwo-leerlingen op de vo-scholen in Rotterdam Zuid ligt beduidend lager dan zowel het landelijk gemiddelde, als het gemiddelde van de stad als geheel. Op Rotterdam Zuid gaat 5,2% van de vo-leerlingen naar het praktijkonderwijs en 17,2% heeft een indicatie leerweg ondersteunend onderwijs (lwoo). Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is bedoeld voor 18-plussers die nog geen mavo-, havo- of vwodiploma hebben. Voor leerlingen van 16 of 17 jaar zijn er ook mogelijkheden om overdag of in de avond, een diploma te behalen. De grootste groep vo-leerlingen op het vavo zijn leerlingen die gezakt zijn voor het eindexamen. Op het vavo hoeven ze dan alleen die vakken over te doen waar ze voor gezakt zijn. Ook zijn er leerlingen die door allerlei omstandigheden niet goed functioneren. De vavo kan dan soms een oplossing zijn.
Aantal leerlingen voortgezet onderwijs Leerjaar 2010- 2011 517 Leerjaar 2011- 2012 509 Leerjaar 2012- 2013 607
Onderwijs Opvang Voorziening Een Onderwijs Opvang Voorziening (oovr) biedt tijdelijke opvang aan leerlingen die door hun gedrag niet meer te handhaven zijn op school. In de oovr volgen leerlingen een niet vrijblijvend programma, bestaande uit onderwijs, gedragstraining en jeugdhulpverlening. De onderwijsopvangvoorzieningen vervullen een rol in het terugdringen van het aantal thuiszitters in Rotterdam.
Totaal aantal leerlingen Aantal leerlingen vertrokken na verblijf Aantal leerlingen dat nog verblijft Gemiddeld verblijf in weken
Tabel 27. Leerlingen in een onderwijs opvang voorziening (Bron: Jaarverslag 2011-2012 Onderwijsopvangvoorzieningen Rotterdam).
Uit de cijfers blijkt dat het aantal leerlingen dat tijdelijk in de voorziening zit stijgt. De verblijfsduur neemt ook licht toe. Schooluitval Het programma Aanval op Uitval richt zich op het verminderen van het aantal jongeren dat voortijdig de school verlaat. Het programma heeft zich als doel gesteld, het aantal voortijdig schoolverlaters met tien % per jaar terug te brengen.
Tabel 26. Aantal vavo-deelnemers voortgezet onderwijs (Bron: Jaarverslag Uitbesteding VO – VAVO Rijnmond College).
In schooljaar 2012-2013 is het totaal aantal vavo-leerlingen aanzienlijk toegenomen ten opzichte van 2011-2012.
2010/2011 2011/2012 2012/2013 327 329 349 261 251 263 66 78 86 18 18 19
Aantal onderwijs deelnemers vo Aantal voortijdig schoolverlaters Percentage voortijdig schoolverlaters
2007/2008 28.472 599 2,1%
2008/2009 2009/2010 27.982 27.926 582 522 2,1% 1,9%
2010/2011 27.768 584 2,1%
2011/2012 28.148 482 1,7%
Tabel 28. Percentage voortijdig schoolverlaters, leerlingen naar woongemeente (Bron: DUO).
41
Het aandeel voortijdig schoolverlaters in het voortgezet onderwijs blijft de voorgaande jaren schommelen tussen de 500 en 600 leerlingen In het schooljaar 2011-2012 is een daling zichtbaar tot 482 leerlingen. Dit is een daling van 17% ten opzichte van 2010-2011. Ook in het hoofdstuk middelbaar beroepsonderwijs wordt gerapporteerd over het programma Aanval op Uitval. Over het gevoerde leerplichtbeleid en de aanpak van verzuim in het voortgezet onderwijs is een apart hoofdstuk opgenomen.
4.2 Onderwijsresultaten Taalvaardigheden Een indicatie voor de leerlingenprestaties is het taalvaardigheidsniveau. Driekwart van de Rotterdamse vo-opleidingen gebruikt dezelfde toetsen voor het meten van het niveau van begrijpend lezen en woordenschat: Diatekst (begrijpend lezen) en Diawoord (woordenschat). De leerlingen worden aan het begin en einde van de eerste klas en aan het einde van de tweede klas getoetst. Door de uitkomsten van de drie toetsen met elkaar te vergelijken, wordt de taalvaardigheid op verschillende momenten en de leerwinst daartussen zichtbaar. De uitkomsten van de toetsen maken op leerling-niveau specifieke taalachterstanden zichtbaar. Dit biedt leraren een handelingsperspectief in het klaslokaal.
42
Rotterdam (Taal)effect, cohort 2011-2013. Resultaten Diataal A, B en 2. Over alle onderwijsniveau en alle klassen.
Einde tweede Leerjaar 2
Einde eerste klas
Begin eerste klas
8%
10%
12%
15%
7%
11%
23%
10%
16%
24%
33%
15%
hoog nr 1F
laag nr 3F
hoog nr 3F
laag nr 2F
19%
24%
laag nr 1F
hoog nr 2F
8%
18%
11%
13%
20%
1F 2F
Figuur 17. Referentieniveaus Lezen, Leerjaar 1 en 2 onderbouw vo, cohort 2011-2013 (Bron: CED, Diataal, Rotterdams (Taal) Effect).
De onderste staaf laat het gemiddelde instroomniveau zien. Volgens de norm moet 75% van de basisschoolleerlingen niveau 1F (referentieniveaus taal, zakelijk lezen) halen. In Rotterdam heeft 68% van de leerlingen aan het begin van de brugklas niveau 1F. Aan het eind van de brugklas is dit percentage gestegen naar 77%. Eind leerjaar 2 heeft 82% van de vo-leerlingen niveau 1F. Op dat moment zit 26% van de leerlingen op of boven niveau 2F. Hiermee wordt duidelijk dat het taalniveau van de leerlingpopulatie als geheel verbetert. De percentages wijken voor de vaardigheid/tekstbegrip nauwelijks af van die van het leerlingcohort van 2010-2012.
Uit de achterliggende gegevens blijkt dat de verschillen tussen onderwijsniveaus groot zijn. In het praktijkonderwijs heeft 88% aan het eind van het tweede leerjaar nog geen 1Fniveau. In het vmbo geldt dit voor 43% van de leerlingen. De groep mavo(havo)- leerlingen is voor het grootste deel al op weg naar 2F, maar 10% heeft niveau 1F nog niet bereikt. Van de havo(vwo)-leerlingen zit bijna de helft op of boven 2F en van de vwo-leerlingen heeft tweederde dit al bereikt. Vwoleerlingen moeten niveau 2F beheersen aan het eind van klas 2. Die 17% leerlingen voor wie dat nog niet geldt, behoeft extra aandacht.
Regio: Rotterdam 2012/2013 Leerjaar: 2 Over alle onderwijsniveaus Over alle klassen. Diatekst A (n=4584), B (n=4582) en 2 (n=5607) 70% 60% 50% 49% 50% 48%
50% 40% 30%
OC-verdeling 19%
20% 15%
10%
10% 12%12% 8%
18% 13%
15%
15%
Versie A 14% 14%
10% 7% 10% 11%
Versie B Versie 2
0% beneden minimum (E)
minimum (D)
voldoende (B+C)
goed (A)
zeer goed (AA)
Figuur 18. Rotterdam afgezet tegen de landelijke scoreverdeling op tekstbegrip op de drie meetmomenten: Diatekst A = start klas 1; Diatekst B = eind klas 1 en Versie 2 = eind klas 2) (Bron: taaleffect CED).
Uit voorgaande figuur blijkt dat de Rotterdamse leerling, ten opzichte van het landelijke beeld, steeds beter gaat presteren op tekstbegrip. Merk op dat de verschillen tussen de oranje staafjes (start klas één) en de groene staafjes (eind klas twee) op de schaal (x-as) verschuiven richting de waardes ‘goed’ en ‘zeer goed’. Aanvankelijk haalt 31% van de leerlingen een (zeer) zwakke score op ‘minimum’ en ‘beneden minimum’ niveau. Bij de laatste meting is dit relatieve percentage gedaald tot 23%. Tegelijkertijd is het percentage (zeer) goede lezers toegenomen. Dit impliceert een positieve ontwikkeling ten opzichte van de landelijke norm (blauwe staafjes).
43
Rotterdam Diawoord
Praktijkonderwijs Vmbo: lwoo Vmbo excl. lwoo Vmbo totaal Vmbo tl (havo) Havo (vwo) Vwo Totaal
Cohort Cohort Cohort Cohort Cohort Cohort Groei 11-13 10-12 11-13 10-12 11-13 10-12 11-13 Start klas 1 Start klas 1 Eind klas 1 Eind klas 1 Eind klas 2 Eind klas 2 Start klas 1 naar eind klas 2 40.1 40.6 48.0 47.0 58.7 56.6 18.6 47.6 48.1 55.9 55.6 64.7 63.1 17.1 53.4 52.3 60.9 59.7 70.3 69.2 16.9 50.9 51.1 58.8 58.6 68.0 67.6 17.0 60.9 61.0 66.7 65.9 77.6 76.7 16.7 67.1 68.4 72.2 72.6 85.0 85.0 17.9 76.0 76.5 82.1 80.8 93.7 93.0 17.6 62.0 62.4 68.4 67.7 78.9 78.2 17.0
Tabel 29. Scores op diawoord per onderwijsniveau, totaal Rotterdamse leerlingen (Bron: taaleffect CED).
Op woordenschat is ook een positieve ontwikkeling te zien. Op vrijwel alle onderwijsniveaus is de groei flink hoger dan bij de vorige lichting leerlingen. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de gemiddelde stedelijke groei in cohort 11-13 van de eerste toets ten opzichte van de laatste toets ruim een punt hoger is dan bij het cohort 10-12. Hoewel het startniveau lager was, is het bereikte eindniveau hoger. De leerlingen uit het praktijkonderwijs maken op dit punt de grootste groei door. Bij een vergelijking ten opzichte van de landelijke scoreverdeling valt op dat het beeld bij de laatste toets relatief positiever is dan bij eerste toets aan de start van de onderwijscarrière. Rotterdamse leerlingen groeien dus ten opzichte van de landelijke normgroep.
44
Groei 10-12 Start klas 1 naar eind klas 2 16 15 16.9 16.5 15.7 16.6 16.5 15.8
Centraal Schriftelijk Examen Nederlands Aan het eind van het voortgezet onderwijs wordt taal gemeten aan de hand van het Centraal Schriftelijk Eindexamen (CSE). Onderstaande tabel geeft de resultaten weer voor het kernvak Nederlands op verschillende onderwijsniveaus. Voortgezet onderwijs Nl 2010 - 2011 / 2010 2009-2010 Nederlands totaal 6,25 Nederlands VMBO 6,42 Nederlands HAVO 5,99 Nederlands VWO 6,12
G4 2010
Rdam 2010
6,18 6,27 6,02 6,15
6,13 6,27 5,94 6,03
Rdam Zuid 2010 6,07 6,15 5,9 6,02
Nl 2011
G4 2011
Rdam 2011
6,07 6,04 6,01 6,22
6,04 5,96 6,02 6,23
6,07 6,01 6,07 6,23
Rdam Zuid 2011 6,02 5,91 6,14 6,31
Nl 2012
G4 2012
Rdam 2012
6,25 6,28 6,15 6,31
6,22 6,18 6,15 6,35
6,21 6,2 6,19 6,27
Rdam Zuid 2012 6,2 6,2 6,2 6,21
Tabel 30. CSE 2010, 2011 en 2012 (Bron: DUO, bewerking De Loos Monitoring).
Ten opzichte van 2011 is in 2012 het gemiddelde CSE-cijfer Nederlands zowel in Nederland als in Rotterdam met ruim 0,15 punt hoger (tabel 30). Het Nederlands gemiddelde is iets hoger dan dat van Rotterdam en het Rotterdams gemiddelde is bijna gelijk aan dat van de G4. Rotterdamse leerlingen scoren nog wel iets lager dan het landelijk gemiddelde, maar het verschil is kleiner dan in 2010 (Rotterdam van -0.12 in 2010 naar -0.04 in 2012). Ook op Rotterdam Zuid scoren leerlingen nog wel iets lager dan het landelijk gemiddelde, maar het verschil is kleiner dan in 2010 (Rotterdam Zuid van -0.18 in 2010 naar -0.05 in 2012).
45
6,40 6,30 6,20 6,10 6,00
Nederland Rotterdam
5,90
Rotterdam Zuid
5,80
Resultaten pilot rekentoets
Grote steden Nederlands VMBO
Nederlands HAVO
Nederlands VWO
Figuur 19. CSE Nederlands 2012 (Bron: DUO, bewerking De Loos Monitoring).
100% 90% 32%
80% Kijkend naar de afzonderlijke onderwijsniveaus, zien we dat vooral het vmbo en de havo het relatief goed doen. De scores in het vmbo voor Rotterdam, Rotterdam Zuid en de G4 zijn vrijwel gelijk, maar wel bijna 0,1 punt lager dan het landelijk gemiddelde. Rotterdam en Rotterdam Zuid scoren op het CSE havo beter dan zowel het landelijk als het G4 gemiddelde. Voor het CSE Nederlands op het vwo is dit juist omgekeerd: het gemiddelde CSE Nederlands voor Rotterdam en Rotterdam Zuid ligt lager dan het landelijk en G4 gemiddelde. Rekenvaardigheden Als stap naar de invoering van het referentieniveau rekenen als onderdeel van het eindexamen is in Rotterdam het afgelopen jaar de rekentoets pilot uitgevoerd. Vrijwel alle Rotterdamse onderwijslocaties hebben hier aan deelgenomen.
46
70% 60% 27%
50% 40% 30% 20%
41%
10%
>5 is 5
0%
<5 Totaal gemeente Rotterdam
N= 4166 Tabel 31. Uitkomsten pilot rekentoets Rotterdams beeld (Bron: CPS onderwijsontwikkeling en advies).
Percentage voldoendes Vwo Havo Vmbo-gl/tl Vmbo-kb Vmbo-bb (incl. lwoo/lwt) totaal alle studierichtingen
landelijk 78 28 32 24 23 onbekend
Rotterdam 79 23 25 16 16 32
Tabel 32. Uitkomsten pilot rekentoets in Rotterdam, landelijk en per bestuur (Bron: CPS onderwijsontwikkeling en advies).
Als de uitkomsten van de rekenpilot mee zouden tellen in het examen zou 41% van de Rotterdamse leerlingen in het voortgezet onderwijs - alleen al op het onderdeel rekenen - niet slagen. Het beeld van de pilot toets rekenen van Rotterdam komt overeen met het landelijke beeld.
Uit de achterliggende gegevens blijkt dat leerlingen zonder wiskunde in hun pakket relatief laag scoren. Binnen het havo krijgt 97% van de leerlingen zonder wiskunde een onvoldoende. Op het vmbo krijgt 90% een onvoldoende. De leerlingen met wiskunde A doen het op het havo, ondanks dat er vrij veel rekenen in het wiskundeprogramma zit, relatief minder goed: 77% krijgt een onvoldoende. De havoleerlingen met wiskunde B scoren relatief wat beter, daar scoort 51% een onvoldoende. Vwo’ers met wiskunde B scoren het beste, 9% van deze leerlingen krijgt een onvoldoende. Op het vwo scoort 25% van de leerlingen een acht of hoger.
Uit de achterliggende gegevens blijkt dat de score op niveau 2F rekenen voor de verschillende vmbo-stromen varieert van 68% tot 77% ‘onvoldoende’. Het gemiddelde cijfer ligt tussen de 4,6 en 4,9. Op niveau 3F is er een verschil tussen havo en vwo. Havo leerlingen scoren gemiddeld een 4,9 en 72% scoort zelfs een onvoldoende. De vwo-leerlingen scoren gemiddeld een 6.
47
Centraal Schriftelijk Examen Wiskunde Aan het eind van het voortgezet onderwijs wordt wiskundige vaardigheid gemeten aan de hand van het Centraal Schriftelijk Eindexamen (CSE). Onderstaande tabel geeft op verschillende onderwijsniveaus de resultaten weer voor het kernvak wiskunde. Voortgezet onderwijs Nl 2010 - 2011 / 2010 2009-2010 Wiskunde totaal 6,23 Wiskunde VMBO 6,21 Wiskunde HAVO 6,2 Wiskunde VWO 6,34
G4 2010
Rdam 2010
5,99 5,85 6,02 6,22
6,04 6 6,09 6,09
Rdam Zuid 2010 6,13 6,13 6,24 5,95
Nl 2011
G4 2011
Rdam 2011
6,22 6,14 6,27 6,34
6,02 5,84 6,11 6,25
6,07 5,98 6,16 6,18
Rdam Zuid 2011 6,1 6,04 6,37 5,91
Nl 2012
G4 2012
Rdam 2012
6,45 6,45 6,41 6,52
6,28 6,21 6,23 6,43
6,34 6,3 6,34 6,41
Tabel 33. CSE 2010, 2011 en 2012 (Bron: DUO, bewerking De Loos Monitoring).
Zowel landelijk als in Rotterdam is het gemiddelde cijfer op het CSE wiskunde in 2012 hoger dan in 2010. Rotterdam scoort nog wel iets lager dan het landelijk gemiddelde, maar het verschil is in 2012 wat kleiner geworden (Rotterdam van -0.19 in 2010 naar -0.11 in 2012). Rotterdam Zuid doet het hier wat beter en het verschil is ook kleiner geworden: van 0.1 in 2010 naar -0.07 in 2012.
6,55 6,50 6,45 6,40 6,35 6,30 6,25 6,20
Nederland
6,15
Rotterdam
6,10
Rotterdam Zuid
6,05
Grote steden wiskunde VMBO
wiskunde VMBO
wiskunde VMBO
Figuur 20. CSE Wiskunde 2012 (Bron: DUO, bewerking De Loos Monitoring).
48
Rdam Zuid 2012 6,38 6,4 6,42 6,24
Kijkend naar de verschillende onderwijsniveaus is het gemiddelde CSE-cijfer voor vmbo en havo in Rotterdam Zuid hoger dan het Rotterdams en G4 gemiddelde. Wat betreft de havo scoren de leerlingen op Zuid zelfs hoger dan het landelijk gemiddelde. Het CSE-cijfer op vwo is op Zuid daarentegen lage: ruim 0,2 punt onder het Rotterdams en G4 gemiddelde en zo’n 0,3 punt onder het landelijk gemiddelde. Dit is dezelfde trend als in 2011. De bewegingen op Rotterdam Zuid kunnen door kleinere aantallen leerlingen sterker zijn.
Gebied Periode Rendement onderbouw Rendement onderbouw VMBO (gem) Rendement onderbouw HAVO Rendement onderbouw VWO Rendement bovenbouw Rendement bovenbouw VMBO (gem) Rendement bovenbouw HAVO Rendement bovenbouw VWO Gemiddeld cijfer CSE Gemiddeld cijfer CSE VMBO (gem) Gemiddeld cijfer CSE HAVO Gemiddeld cijfer CSE VWO Slagingspercentage Slagingspercentage VMBO (gem) Slagingspercentage HAVO Slagingspercentage VWO
NL 2009/ 2010 102,8% 96,6% 101,7% 116,7% 88,4% 92,0% 84,1% 87,9% 6,26 6,30 6,16 6,29 91,0% 94,5% 85,4% 89,2%
Rdam 2009/ 2010 103,5% 98,7% 100,9% 116,4% 86,8% 90,3% 81,5% 86,8% 6,14 6,19 6,03 6,17 88,5% 92,7% 81,9% 85,3%
Rendement en slagingspercentage van Rotterdamse afdelingen vo Naast de resultaten in termen van de uitkomsten van examens zijn nog een aantal andere indicatoren relevant als het gaat om de kwaliteit van het voorgezet onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs kijkt bijvoorbeeld ook naar het rendement van de onder- en bovenbouw en het slagingspercentage.
Rdam Z 2009/ 2010 104,1% 98,1% 109,0% 125,9% 86,4% 91,5% 80,2% 81,6% 6,09 6,17 6,00 5,98 88,2% 93,5% 79,1% 78,7%
G4 2009/ 2010 104,0% 100,0% 98,9% 115,2% 86,4% 88,7% 81,8% 87,5% 6,19 6,17 6,08 6,33 88,4% 91,1% 83,1% 87,8%
NL 2010/ 2011 101,8% 95,7% 100,5% 115,5% 87,7% 91,1% 83,6% 87,2% 6,21 6,18 6,18 6,29 90,5% 93,7% 85,5% 88,8%
Rdam 2010/ 2011 100,5% 95,6% 97,9% 114,6% 86,0% 89,2% 81,0% 86,3% 6,13 6,09 6,15 6,19 88,6% 92,1% 84,2% 84,6%
Rdam Z 2010/ 2011 98,7% 92,4% 102,9% 119,6% 87,0% 90,8% 83,1% 82,4% 6,07 6,06 6,14 6,02 90,0% 92,9% 87,1% 82,5%
G4 2010/ 2011 102,0% 97,1% 98,0% 113,5% 86,0% 88,0% 81,3% 87,3% 6,15 6,07 6,13 6,29 88,7% 91,5% 84,0% 87,1%
NL 2011/ 2012 100,0% 93,9% 98,5% 114,1% 87,2% 90,3% 83,9% 86,6% 6,35 6,34 6,30 6,40 89,8% 92,4% 86,7% 87,3%
Rdam 2011/ 2012 98,9% 94,4% 94,9% 112,2% 85,9% 88,8% 81,1% 86,2% 6,28 6,27 6,26 6,32 87,5% 89,9% 85,0% 84,2%
Rdam Z 2011/ 2012 98,4% 93,8% 101,2% 112,8% 85,3% 90,7% 79,5% 78,6% 6,22 6,26 6,20 6,10 86,2% 90,8% 79,6% 75,3%
G4 2011/ 2012 101,0% 96,8% 95,2% 112,0% 85,3% 86,3% 82,0% 86,6% 6,30 6,25 6,25 6,41 87,3% 89,4% 85,0% 85,4%
Tabel 34 Rendement en slagingspercentages 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012 (Bron: DUO, bewerking De Loos Monitoring).
49
Uit de rendementsgegevens is op te maken dat vooral het rendement in de onderbouw van het vwo hoog is en dat dit voor de hele linie geldt. De scholen laten bovendien een groter aantal leerlingen doorstromen in de onderbouw naar het vwo dan op basis van de instroomgegevens te verwachten zou zijn. In de bovenbouw ligt het rendement onder het landelijk gemiddelde. Het bovenbouwrendement van havo en vwo op Rotterdam Zuid is relatief laag. Dit werkt door op het rendement bovenbouw voor Rotterdam als geheel. Het slagingspercentage ligt voor het vmbo op Rotterdam Zuid hoger dan voor Rotterdam. Dat geldt niet voor havo en vwo op Rotterdam Zuid. Resultaten voortgezet algemeen volwassenenonderwijs Voor bepaalde groepen vo-leerlingen kan voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) de oplossing zijn om alsnog een diploma te halen. Aantal Leerling uit vwo Leerling uit havo Leerling uit vmbo Totaal
197 296 86 579
Diploma behaald 74% 59% 71% 66%
Eén of meer certificaten 18% 27% 14% 22%
Resultaat behaald 91% 86% 85% 88%
Geen resultaat 9% 14% 15% 12%
Tabel 35. Rendement vavo leerjaar 2012-2013 (Bron: Jaarverslag Uitbesteding VO – VAVO Rijnmond College).
66% van de examendeelnemers in het vavo haalt een diploma, 22% haalt één of meer certificaten en 12% haalt geen resultaat. Uit de achterliggende cijfers blijkt dat het aantal leerlingen dat een diploma heeft behaald in het vwo is toegenomen ten opzichte van leerjaar 2011-2012 (+6%). Het percentage behaalde diploma’s bij de havo is iets gedaald (-1%). Het aantal behaalde diploma’s bij het vmbo vertoonde een aanzienlijke stijging (+20%).
50
doorstroom vo stedelijk Rotterdam
Rotterdam-Zuid
alle niveaus sub vmbo bb kb (g)t sub havo/vwo havo vwo alle niveaus sub vmbo bb kb (g)t sub havo/vwo havo vwo
mbo-1 5% 9% 14% 15% 3%
mbo-2 17% 29% 82% 21% 10% 1% 1%
7% 11% 12% 19% 3%
24% 36% 83% 22% 9% 2% 2%
mbo-3 13% 22% 3% 34% 21% 2% 3%
15% 22% 4% 37% 24% 3% 4% 1%
mbo-4 27% 40% 1% 30% 66% 10% 16% 1% 26% 32% 1% 23% 65% 15% 22% 2%
hbo 23%
wo 15%
53% 80% 12%
35%
19%
9%
55% 72% 19%
25%
87%
78%
Tabel 36. Doorstroom in het VO (Bron: DUO, bewerking De Loos Monitoring).
Uit tabel 36 blijkt dat leerlingen met een vo-diploma op Rotterdam Zuid anders naar het vervolgonderwijs doorstromen dan in Rotterdam als geheel. Van de totale doorstroom gaat een relatief groter deel naar mbo-niveau 2 (24% ten opzichte van 17%) Vanuit het vmbo stromen op Zuid juist relatief weinig leerlingen door naar mbo-niveau 4 (32% ten opzichte van 40% in Rotterdam als geheel). In Rotterdam stroomt 80% van de leerlingen uit de havo door naar het hbo. Op Zuid is dat 72%. Ook de uitstroom van het vwo naar het wo is in Rotterdam (87%) hoger dan op Rotterdam Zuid (78%). In het hoofdstuk middelbaar beroepsonderwijs wordt verder gerapporteerd over de doorgaande leerlijn.
Meer leertijd in het Voortgezet onderwijs 81,5% van de Rotterdamse scholen (65 scholen) voor voortgezet onderwijs ontvangt in schooljaar 2013-2014 een subsidie voor uitbreiding van de leertijd. Een stijging ten opzichte van de 75% van vorig jaar.
51
100%
De doelen die de scholen willen bereiken met meer leertijd liggen voornamelijk op het gebied van het behalen van betere resultaten op taal, rekenen en ontwikkeling. Het merendeel van de scholen in het vo verlengt de lestijd gedurende enkele of alle dagen van de week voor al hun leerlingen. Maar er zijn ook veel scholen die naast hun verlengde lesdag een vrijwillig, naschools activiteitenprogramma hebben, gericht op allerlei creatieve taal- en rekenvaardigheden, sociaal emotionele vaardigheden en andere ontwikkelingsgebieden als kunst, cultuur en sport.
90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
taal
2012-2013
rekenen
LF!
ov. sport, bewegen gezondheid
K&C
burgerschap natuur, sociale milieu, competenties techniek, ICT
overig (m.n. studiebegeleiding
2013-2014
Figuur 21. Activiteiten in de leertijduitbreiding (Bron: schoolplannen subsidieaanvraag bewerkt door afdeling onderwijs).
De figuur laat een optelling zien van de activiteiten die scholen in het kader van leertijduitbreiding uitvoeren. Het percentage dat aan taal en rekenen werkt is hoog, maar relatief lager dan in 2012-2013. Scholen bieden verschillende vormen van meer leertijd naast elkaar aan, de totalen tellen daardoor cumulatief niet op tot 100%. Hoewel het aantal scholen met extra leertijd toeneemt, neemt het aantal verschillende activiteiten af. Dat betekent dus meer focus op een beperkter aantal terreinen. Er gaat relatief meer tijd naar huiswerk- of studiebegeleiding.
52
Leerlingen vmbo bbl/kbl 1. Ik wil best elke dag iets langer naar school als ik dan hogere cijfers haal 2. Als je langer naar school gaat, leer je meer Leerlingen vmbo g/tl 1. Ik wil best elke dag iets langer naar school als ik dan hogere cijfers haal 2. Als je langer naar school gaat, leer je meer Leerlingen havo/vwo 1. Ik wil best elke dag iets langer naar school als ik dan hogere cijfers haal 2. Als je langer naar school gaat, leer je meer
++ 13%
+ 15%
-/+ 40%
17%
-15%
18% ++ 19%
27% + 8%
33% -/+ 13%
11% 22%
11% -39%
37% ++ 9%
25% + 19%
26% -/+ 25%
6% 22%
6% -25%
17%
25%
34%
8%
16%
Tabel 37. Opinie leerlingen over doelen programma Beter Presteren (Bron: Waarderingsonderzoek KWP 2013) (++Zeer mee eens; + mee eens; -/+ twijfelt tussen mee eens en mee oneens; - mee oneens; - - heel erg mee oneens).
Ruim een kwart van de leerlingen wil langer naar school om zo hogere onderwijsresultaten te halen. Het beeld is wat wisselend, maar als we kijken naar de verschillen tussen groepen leerlingen is er relatief weinig animo onder vmbo g/tl leerlingen voor extra leertijd. Ouders Als kinderen meer lestijd krijgen, is dat goed voor hun onderwijsresultaten
++ 26%
+ 39%
-/+ 26%
9%
-0%
Tabel 38. Opinie ouders over doelen programma Beter Presteren (Bron: waarderingsonderzoek KWP 2013) (++Zeer mee eens; + mee eens; -/+ twijfelt tussen mee eens en mee oneens; - mee oneens; - - heel erg mee oneens).
Vakantiescholen vo De vakantiescholen die in 2011 zijn gestart, werden in eerste instantie vooral in het primair onderwijs aangeboden. Inmiddels vindt de sterkste groei plaats in het voortgezet onderwijs. De leerlingen in het vo blijken bijzonder gemotiveerd om in de bijzondere setting van de vakantieschool gezamenlijk en individueel te werken aan hun eigen doelen. Het aanbod is gericht op verschillende doelgroepen, zoals brugklassers die daardoor een betere start op hun nieuwe school maken of potentiële zittenblijvers die de kans wordt geboden alsnog over te gaan als ze de vakantieschool met goede resultaten afronden. In schooljaar 2012-2013 zijn op negen vo-scholen vakantiescholen georganiseerd, waaronder een school voor praktijkonderwijs. In totaal waren er 34 vakantieklassen met 510 leerlingen. Twee van de vo-scholen met 10 klassen en 150 leerlingen liggen in een focuswijk. In het huidige schooljaar 2013-2014 zijn 35 vakantieklassen toegekend in het vo.
Is het nodig dat er in Rotterdam vakantiescholen zijn, waar leerlingen tijdens een deel van de vakanties extra les kunnen krijgen?
nee, juist niet, leerlingen hebben de vakanties helemaal nodig misschien is het voor sommige leerlingen goed ja, zolang vakantiescholen leuk én leerzaam zijn ja, voor veel leerlingen zijn vakantiescholen nodig om hogere prestaties te bereiken
26% 43% 22% 9%
Tabel 39. Opinie ouders over vakantiescholen van het programma Beter Presteren (Bron: Waarderingsonderzoek KWP 2013).
Driekwart van de ouders staat achter de vakantiescholen. 43% daarvan denkt dat het voor bepaalde groepen leerlingen goed kan zijn. Bijna een kwart van de leerlingen vindt het belangrijk dat de vakantieschool dan ook wel leuk is. Bijna 10% denkt dat voor veel leerlingen vakantiescholen nodig zijn.
53
Resultatenverwachting In overleg met het scholenveld is er voor het schooljaar 20132014 besloten om gezamenlijk ambitieuze en realistische resultaatafspraken te maken over de te realiseren groei op het gebied van begrijpend lezen. Eind klas 1 Minimaal gewenst vwo havo/vwo tl/havo vmbo totaal vmbo exclusief lwoo vmbo/ lwoo praktijkonderwijs
89 80 61 51 53 48
Eind klas 1 Ambitie
Groei ambitie A start klas 1 naar eind klas 1
92 85 65 58 58 52
16 13 5 3,5 4 4 2
eind klas 2 Minimaal gewenst 92 82 66 55 56 50
eind klas 2 Ambitie 94 90 71 61 61 56 47
Groei ambitie start klas 1 naar eind klas 2 19 15 10 7 7,5 6 4
Tabel 40. Stedelijke ambities begrijpend lezen Diataal het schooljaar 2013-2014 (Bron: afdeling Onderwijs).
De resultaatafspraak tussen de gemeente en schoolbesturen is gemaakt over de leerwinst tussen de toets aan de start van klas één en de toets aan het einde van klas twee, zie de donker grijze kolom. Het zogenoemde tweede gegeven bestaat uit de minimaal gewenste score voor de toets aan het einde van klas één, zie de licht grijze kolom. De stedelijke ambities zijn op basis van de aantallen leerlingen vertaald naar specifieke ambities per schoolbestuur.
4.3 Kwaliteit De Inspectie van het Onderwijs kent sinds 2009 toezichtarrangementen niet meer toe op het niveau van de school, maar op het niveau van de schoolsoort binnen een school of scholengemeenschap en de locatie. Oordelen worden sindsdien gegeven op het niveau van onderwijssoort en leerweg. Ook is er een nieuwe indicator toegevoegd: het verschil tussen het cijfer van het schoolexamen en het cijfer van het centraal examen. De inspectie kijkt naar vier indicatoren:
54
- rendement onderbouw - rendement bovenbouw - gemiddelde cijfers centraal examen - gemiddeld verschil tussen het schoolexamencijfer en het cijfer voor het centraal examen Sinds 2009 tellen alle vier de indicatoren even zwaar mee. Een afdeling van een school scoort onvoldoende als meer dan één van de vier indicatoren gemiddeld over drie jaren onvoldoende is. Elke schoolsoort binnen een school of scholengemeenschap kan in deze systematiek een eigen aangepast arrangement hebben. Het aandeel afdelingen vo met een kwaliteitsoordeel zeer zwak is in 2013 gelijk gebleven. In 2013 is ook het aantal afdelingen vo met een oordeel zwak onveranderd. Op basis van de gegevens van ISO steeg tegelijkertijd het aantal risicovolle scholen. Het aantal zwakke scholen vo ligt in 2013 in Rotterdam wel hoger dan in de G4.
25
5 4,5 4
20
3,5 3
15
2.5 2
10
1,5 1
5
0,5 0
2009
2010
2011
2012
8,8
10,4
9,6
8,8
9,5
17,7
17,8
15
12,4
12,8
17,4
23,4
23,3
16,5
16,5
0
2013 Landelijk G4 Rotterdam
2009
2010
2011
2012
1
1,1
1
1,1
2013 0,6
3,3
2,2
0,5
0,3
0,3
4,6
0,9
0,6
1
0,8
Landelijk G4 Rotterdam
Figuur 22. Percentage zwakke VO-afdelingen (Bron: voorlopige stand 1 september 2013, Inspectie van het Onderwijs).
Figuur 23. Percentage zeer zwakke VO-afdelingen (Bron: voorlopige stand 1 september 2013, Inspectie van het Onderwijs).
Intensieve School Ontwikkeling (ISO) Het arrangement ISO is bedoeld voor afdelingen in het voorgezet onderwijs die als zeer zwak of zwak zijn beoordeeld door de Inspectie van het Onderwijs. Het arrangement ISO heeft ook een preventieve insteek en als zodanig ook bedoeld voor scholen die het risico lopen zwak of zeer zwak te worden. Middels een intensief verbetertraject en bijbehorende bekostiging worden scholen actief ondersteund bij hun schoolontwikkeling. Een belangrijk uitgangspunt in de aanpak is dat Rotterdamse schoolbesturen en de gemeente gezamenlijk de verbetering van de kwaliteit van de (zeer) zwakke en risicovolle scholen stimuleren. Ze organiseren en faciliteren zo een procesversnelling en een kwaliteitsimpuls bij deze scholen. De Rotterdamse schoolbesturen en de gemeente maken gebruik van elkaars kracht en deskundigheid. Niet alle scholen die tot de doelgroep behoren zijn door het verantwoordelijk schoolbestuur voorgedragen voor deelname aan het arrangement ISO. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat het schoolbestuur met de betreffende school een ander kwaliteit verbetertraject doorloopt. Het ISO is bedoeld voor het voortgezet en het speciaal voortgezet onderwijs. In de
Staat van het Rotterdamse Onderwijs wordt in dit hoofdstuk alleen gerapporteerd over het voortgezet onderwijs. In 2011-2012 namen in totaal 25 afdelingen deel aan een arrangement ISO. Daarvan werd één afdeling als zeer zwak, werden negen afdelingen als zwak en dertien afdelingen als risicovol beoordeeld. In schooljaar 2012-2013 waren dit 36 afdelingen, waarvan één als zeer zwak, 10 als zwak en 22 als risicovol werden beoordeeld. In 2013-2014 zitten 35 afdelingen in een ISO-traject, waarvan tien afdelingen als zwak zijn beoordeeld en tien als risicovol. Door een aantal scholen in een ISO-traject te volgen krijgen we een beeld over de effectiviteit van ISO. In onderstaand schema kijken we naar de ontwikkeling van de dertien risicovolle en de negen zwakke afdelingen uit de tranche van 2011-2012.
55
Tranche 1 2011-2012
Uitkomst 2012-2013
basis 1
Uitkomst 2013-2014
1
basis 9
8 risico 13
risico 12
2
risico 2
2
zwak 2
basis 2
2
basis 7
5 Zwak 9
zwak 7
2
zwak 2
Figuur 24. Ontwikkeling inspectieoordeel over aantal ISO schoollocaties in ISO traject tranche 1 (Bron: Beter Presteren, bewerking afdeling Jeugd).
56
Een ISO-traject blijkt op basis van de resultaten van de eerste tranche van 2011-2012 bij een groot deel van de afdelingen effectief. Twee van de afdelingen die bij aanvang als risicovol werden beoordeeld zijn ondanks het arrangement ISO (op basis van de eindexamenresultaten, verschil SE/CE en rendement onder- en bovenbouw) in 2013-2014 als zwak beoordeeld. Op twee zwakke afdelingen gaat de verbetering van de kwaliteit (met name wat betreft de indicator rendement onder- en bovenbouw) minder snel dan gewenst. Topklassenarrangementen Binnen het programma Beter Presteren helpt het project Topklas¬sen scholen te reflecteren op het opbrengstgericht werken en beoogt daarmee het opbrengstgericht werken te versterken en de resultaten verder te verhogen op scholen die het al goed doen maar de lat nog hoger willen leggen. In de afgelopen periode heeft ongeveer een derde van de Rotterdamse vo-scholen meegedaan. In 2012-2013 hebben 17 vo-scholen het tweejarig arrangement afgerond. In schooljaar 2013-2014 zijn tien vo-scholen begonnen met het tweede jaar van het arrangement. Zij hebben in dit kader twee themagesprekken en een eindgesprek gevoerd. Eén vo-school is begonnen met het arrangement en zal in het huidige schooljaar twee reflectiegesprekken voeren. In het vo concludeert het Topklassenteam dat het aantal scholen dat gestructureerd en met een goede onderliggende analyse werkt aan het verhogen van de opbrengsten toeneemt.
Figuur 25. Overzicht activiteiten die de Rotterdamse vo-scholen in het kader van Beter Presteren uitvoeren (Bron: Beter Presteren).
57
Bovenstaand plaatje (pagina 57) laat zien welke activiteiten Rotterdamse vo-scholen in het kader van Beter Presteren uitvoeren. Een flink aantal scholen combineert twee of drie activiteiten uit het programma Beter Presteren. Zowel in Noord als op Zuid zijn diverse scholen of locaties die geen gesubsidieerde activiteiten uit het actieprogramma inzetten.
Stelling 1 Vindt u het nodig dat de gemeente Rotterdam zich samen met de Rotterdamse scholen meer inzet voor hogere leerprestaties van de Rotterdamse kinderen? 2 Het is nodig dat de gemeente Rotterdam en de Rotterdamse scholen werken aan meer lestijd voor leerlingen opdat zij meer leren 3 Het is een goede zaak dat de gemeente Rotterdam en de Rotterdamse scholen werken aan een betere school met goede leerkrachten opdat het onderwijs verbetert 4 Het is een goede zaak dat de gemeente Rotterdam en de Rotterdamse scholen werken aan meer betrokkenheid van ouders bij het onderwijs opdat zij hun kinderen nog beter kunnen ondersteunen
++ 43%
+ 39%
-/+ 13%
4%
22%
30%
26%
22%
74%
22%
4%
0%
70%
22%
9%
0%
Tabel 41. Opinie ouders over doelen programma Beter Presteren (Bron: Waarderingsonderzoek KWP 2013 (++Zeer mee eens; + mee eens; -/+ twijfelt tussen mee eens en mee oneens; - mee oneens.
Ouders van leerlingen in het voortgezet onderwijs onderschrijven de gemeenschappelijke doelen van het programma Beter Presteren. Vooral de aandacht voor de kwaliteit van scholen, docenten en de ouderbetrokkenheid wordt gewaardeerd.
58
Ouderbetrokkenheid Ouderbetrokkenheid is één van de drie pijlers van het programma Beter Presteren. Voor het schooljaar 2013-2014 hebben 37 vo-scholen subsidie toegekend gekregen om een medewerker ouderbetrokkenheid in te zetten en daarmee hun ouderbeleid tot uitvoering te brengen. Dit is hetzelfde aantal als het afgelopen schooljaar. Uit een inventarisatie van activiteiten blijkt dat het grootste deel van de vo-scholen de afgelopen periode extra inspanningen heeft geleverd om ouders te betrekken. Onderzoek van studenten van de Hogeschool Rotterdam onder ouders bevestigt dit beeld. Op tien vo-scholen zijn in totaal 274 ouders geënquêteerd. Het resultaat laat zien dat scholen goed scoren op welkom, persoonlijke kennismaking en duidelijke uitleg. Maar er zijn nog verbeteringen mogelijk, vooral op de begeleiding en informatie over schoolloopbaankeuzes. Stelling VO % ouders (helemaal) eens Ik voel me welkom op school. 95 Ik heb in een persoonlijk gesprek kennis gemaakt met 91 de leerkracht/mentor van mijn kind. De school legt de dingen die ik als ouder moet weten 88 zo uit dat ik het goed begrijp. De school geeft voldoende informatie over de schoolkeuze. 59 De leerkracht/mentor praat met mij over hoe ik mijn kind 49 kan helpen bij de schoolkeuze.
Stelling Ik vind de schoolprestaties van mijn kinderen belangrijk Ik merk dat de schoollocatie zich inspant om mij als ouder te informeren over de onderwijsresultaten van mijn kind(eren) Dit is beter geworden de afgelopen drie jaar Ik merk dat de schoollocatie aandacht heeft voor wat ik als ouder doe om de ontwikkeling van mijn kind(eren) thuis te stimuleren Dit is beter geworden de afgelopen drie jaar
++ 74%
+ 26%
+/0%
0%
-0%
48%
26%
26%
0%
0%
26% 26%
26% 26%
48% 43%
0% 4%
0% 0%
17%
22%
57%
4%
0%
Tabel 43. Opinie ouders over ouderbetrokkenheid (Bron: Waarderingsonderzoek KWP 2013). (++ Zeer mee eens; + mee eens; -/+ twijfelt tussen mee eens en mee oneens; - mee oneens; - - heel erg mee oneens).
Bovenstaande tabel blijkt dat alle ouders de prestaties van hun kinderen op school belangrijk vinden. Ook ziet de meerderheid dat de school zich inspant om hen te ondersteunen. Deze ondersteuning gebeurt vaker in de vorm van informatie verstrekken over de onderwijsresultaten (74%) dan in de vorm van belangstelling voor hoe de ouders hun kinderen thuis ondersteunen (52%). Bij beide vormen van ondersteuning ziet een aanzienlijk deel van de ouders vooruitgang de afgelopen drie jaren.
Tabel 42. Waardering ouders elementen ouderbetrokkenheid op school (Bron: Hogeschool Rotterdam).
In het waarderingsonderzoek dat door de kenniswerkplaats is uitgevoerd in opdracht van het programma Beter Presteren wordt nader ingezoomd op de mening van ouders over de doelen en activiteiten van het programma.
59
4.4 Personeel Het personeel van de vo-scholen in Rotterdam is als volgt samengesteld: Personele samenstelling voortgezet onderwijs
Landelijk totaal 2012 2008 G4 2012 2008 Rotterdam 2012 2008 Rotterdam Zuid 2012 2008
formatie
leidinggevenden
onderwijzend personeel
ondersteundend personeel
managementratio
directie
81.580 fte 84.839 fte
3.084 fte 3.530 fte
59.020 fte 62.195 fte
18.953 fte 18.877 fte
5% 5%
3% 3%
10.138 fte 10.508 fte
413 fte 532 fte
7.167 fte 7.592 fte
2.289 fte 2.384 fte
5% 7%
3% 4%
3.444 fte 3.558 fte
246 fte 248 fte
2.505 fte 2.594 fte
694 fte 716 fte
9% 9%
6% 6%
1.308 fte 1.454 fte
87 fte 97 fte
956 fte 1.059 fte
265 fte 298 fte
8% 8%
6% 6%
Tabel 44. Personele samenstelling voortgezet onderwijs (Bron: DUO onderwijs in cijfers, bewerking De Loos Monitoring).
Verwachte vervangsvraag Rotterdam, naar graad (t/m 2025). De gemiddelde leeftijd van de leerkrachten in Rotterdam ligt met 44,2 jaar iets onder die van de G4 (45 jaar) en onder het landelijk gemiddelde (45,5 jaar). Er is geen verschil tussen Rotterdam als geheel en Rotterdam Zuid in het bijzonder.
80% 70%
73% 66% 67%
60% 59%
50%
Verwacht lerarentekort In het voortgezet onderwijs in Rotterdam bestaan op dit moment geen kwantitatieve tekorten. Wel is er sprake van een verborgen tekort. Tevens ervaart men tekorten bij specifieke vakken: exacte vakken en talen. Ook zijn er duidelijke verschillen naar schooltype in openstaande vacatures. De vmbo-scholen zijn minder in staat om goed personeel te werven dan de havo/vwo-scholen.
60
51%
53%
40% 30%
36%
32% 33%
20%
1e graads
10%
2e graads totaal
0% 2015
2020
2025
Figuur 26. Verwachte vervangingsvraag Rotterdam (Bron: IPTO, bewerking ResearchNed, 2012).
Rotterdam kent een vergrijzing bij de leraren, met name bij de eerstegraads docenten. De vervangingsvraag neemt de komende jaren dan ook toe. Vanaf schooljaar 2013/2014 zijn er bij het Platform Onderwijsarbeidsmarkt Rotterdam drie projecten in uitvoering, die de geschetste problematiek aanpakken: - Er participeren 96 docenten in een opscholing van bevoegdheid. Dit zijn bijvoorbeeld pabo-docenten, vaak werkzaam in het vmbo, die hun tweedegraads bevoegdheid halen, tweedegraads docenten die hun eerstegraads bevoegdheid halen, maar ook docenten die wel vakmasters hebben, maar nog hun onderwijsbevoegdheid (eerste of tweedegraads) moet behalen. - Daarnaast worden er 46 startende docenten extra begeleid door gekwalificeerde coaches en wordt er geïnvesteerd in hun scholing. - Als laatste worden er in samenwerking met andere regio’s tien docenten geschoold via een ‘train de trainer’ opleiding aan de Hogeschool Utrecht tot ict-innovator en e-coach. Door inzet van digitale didactiek kunnen scholen beter inspelen op fluctuaties in vraag en aanbod in het onderwijs.
Kwalitatief In de Staat van het Rotterdamse Onderwijs 2012 is de arbeidsmarktsituatie vermeld aan de hand van een onderzoek, verricht door ResearchNed. Inmiddels is een aanvulling op dit onderzoek beschikbaar waarin naast Rotterdam als geheel speciaal aandacht is besteed aan de situatie op Zuid. Uit deze aanvulling blijkt dat schoolleiders in de focuswijken nog meer dan in Rotterdam als geheel knelpunten ervaren wat kwaliteit van het beschikbare personeel betreft.
(Bijna) altijd Vaak Soms Een enkele keer (Bijna) nooit Weet niet Totaal (N)
Geen focuswijk 0 0 27 20 53 0 15
Focuswijk 13 38 13 13 25 0 8
Tabel 45. Oordeel over concessies aan eisen ten aanzien van geschiktheid en bevoegdheid (Bron: ResearchNed 2012).
De helft van de schoolleiders in de focuswijken doet vaak tot bijna altijd concessies aan eisen ten aanzien van geschiktheid en bevoegdheid bij het aanstellen van personeel.
61
Overig Rotterdam (N15) <=5% Taal- en rekenvaardigheden vakinhoudelijke kennis en vaardigheden Eigen inzet en zelfreflectie tbv voortdurende professionele ontwikkeling Pedagogisch-didactische kennis en vaardigheden Sociale interactie en identiteit Opbrengstgericht, zakelijker werken Relaties met ouders: kennis van typen ouderbetrokkenheid en positieve effecten op schoolprestaties Tabel 46. Oordeel over de kwaliteiten van startende leerkrachten (Bron: ResearchNed 2012).
Het beeld van de startende leerkrachten is in de focuswijken op verschillende punten minder gunstig dan elders in Rotterdam. Ten aanzien van zittende docenten zien we dat feitelijk bijna alle schoolleiders in Rotterdam kwaliteitsproblemen ervaren bij een deel, soms een fors deel (meer dan een kwart of zelfs de helft) van hun zittende docenten. Ongeveer de helft van de schoolleiders uit Zuid vindt dat ten aanzien van vijf belangrijke kwaliteitsaspecten meer dan een kwart, of zelfs meer dan de helft, van hun zittende docenten kwaliteitsproblemen heeft. Bij de vergelijking van de beide groepen schoolleiders valt nog op dat het op scholen in Zuid zeldzaam is dat er bij slechts een klein deel (>5%) van de docenten kwaliteitsproblemen zijn.
62
20 20 13 7 20 7 27
>525% 40 60 47 47 53 27 40
Zuid (N=8)
>2550%
>50%
<=5%
33 13 33 20 20 53 20
7 7 7 27 7 13 13
0 0 0 13 0 13 0
>525% 63 75 50 25 50 25 50
>2550% 38 0 25 50 38 50 38
>50% 0 25 25 13 13 13 13
Overig Rotterdam (N15)
Taalvaardigheden Nederlandse taal Rekenvaardigheden vakinhoudelijke kennis en vaardigheden Eigen inzet en zelfreflectie tbv voortdurende professionele ontwikkeling Pedagogisch-didactische kennis en vaardigheden Sociale interactie en identiteit Opbrengstgericht, zakelijker werken Relaties met ouders: kennis van typen ouderbetrokkenheid en positieve effecten op schoolprestaties
Onvoldoende matig 27 27 20 7 13 7 20
Neutraal 27 40 13 40 40 47 47
20
47
(zeer) goed
Zuid (N=8) Neutraal
(zeer) goed
47 33 67 53 47 47 33
Onvoldoende matig 13 0 25 0 38 25 38
38 50 25 50 38 50 13
50 50 50 50 25 25 50
33
25
25
50
Tabel 47. Oordeel over de kwaliteiten van startende leerkrachten (Bron: ResearchNed 2012).
Schoolleiders uit Zuid melden vaker concessies aan geschiktheid en/of bevoegdheid van sollicitanten te doen. Het beeld van de kwaliteit van startende leraren is bij beide groepen schoolleiders redelijk vergelijkbaar. Per onderscheiden kwaliteitsaspect vindt ruwweg een kwart van alle bevraagde schoolleiders in het vo dat startende docenten onvoldoende kwaliteit hebben. Positief springen de eigen inzet en zelfreflectie van starters eruit ten behoeve van een voortdurende professionele ontwikkeling. De acht schoolleiders uit Zuid oordelen het vaakst negatief over de pedagogisch-didactische kennis en vaardigheden en het vermogen om opbrengstgericht/zakelijk te werken.
Professionele school Eén van de actielijnen van Beter Presteren is aandacht voor de professionaliteit van de school. De Professionele School zet in op de kwaliteit en kwantiteit van leraren en schoolleiders in het Rotterdamse onderwijs, omdat zij een belangrijke schakel zijn in het verhogen van de onderwijsresultaten in Rotterdam. In het kader van het project professionele school zijn in 2013 twee belangrijke mijlpalen bereikt. Er zijn met tien schoolbesturen in het voortgezet onderwijs convenanten Professionele School gesloten. Daarnaast hebben de schoolbesturen en gemeente in gezamenlijkheid een Rotterdamse Lerarenagenda opgesteld met zeven maatregelen voor het vo. In de convenanten Professionele School hebben de gemeente en elk schoolbestuur afzonderlijk afspraken gemaakt over:
- De instroom en opleiding van startende docenten en schoolleiders - Het opleiden en binden van zittende docenten en schoolleiders - Het aansluiten bij landelijke maatregelen, zoals de Lerarenbeurs en de Knelpuntenaanpak De tien convenanten dekken vrijwel het gehele Rotterdamse voortgezet onderwijs. Op de betrokken scholen zit ruim 95% van de leerlingen in Rotterdam. De convenanten zijn maatwerk per schoolbestuur en verschillen per schoolbestuur, maar de Rotterdamse schoolbesturen ervaren ook gezamenlijke knelpunten. Uit een inventarisatie blijkt dat de meeste schoolbesturen inzetten op het verhogen van de kwaliteit van de zittende leerkrachten, het begeleiden van jonge leerkrachten en jonge directeuren en de schoolontwikkeling. Het in gezamenlijkheid oplossen van deze onderwijsarbeidsmarktknelpunten is verwoord in veertien maatregelen in de Rotterdamse Lerarenagenda die in september 2013 aan de minister van Onderwijs is aangeboden.
63
5 Middelbaar Beroeps Onderwijs Samenvatting In deze derde editie is er opnieuw meer informatie over het mbo opgenomen. Dit kan niet alleen omdat er in de loop der jaren meer informatie beschikbaar is gekomen vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), maar ook door samenwerking in de productie van dit hoofdstuk met de beide Rotterdamse ROC’s. Het beeld van niet alleen de aantallen, maar ook van hun achtergronden, wordt in deze staat duidelijk. De ROC´s hebben met de grote aantallen leerlingen afkomstig uit de Armoede Probleem Cumulatiegebieden (APC-gebieden) een opgave om hen ook daadwerkelijk tot een diploma te leiden. Het aantal deelnemers op het mbo blijft redelijk stabiel. Daar waar er procentueel een kleine verschuiving lijkt te komen naar meer leerlingen in de techniek, zijn de dalingen in leerlingaantallen op verschillende vakgebieden binnen deze sector de afgelopen vijf jaar erg groot. Afnamen van 30% of meer zijn geen uitzondering. Deze daling is vooral te wijten aan minder leerlingen in de BBL: jongeren die meestal vier dagen in de week werken en één dag een opleiding volgen.
64
In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van de inzet op taal en rekenen. Deze zijn hoopvol, ook met de eerder genoemde jongeren afkomstig uit de APC-gebieden. Ook worden er nog steeds meer diploma´s behaald, helaas alleen niet in de techniek. Ook de kwaliteit van de ROC´s wordt uitgebreid in beeld gebracht. Dit overzicht geeft naast de sterk verbeterde jaarresultaten nogmaals weer hoe groot de opgave is voor de Rotterdamse jongeren. De laatste paragraaf is voor de prestaties van het programma Aanval op Uitval. De inzet van de laatste twee jaar blijkt uitermate effectief. Er is in schooljaar 2012-2013 voor het tweede opeenvolgende jaar een daling van 17% gerealiseerd.
5.1 Deelnemers aan het middelbaar beroepsonderwijs Aantallen studenten in Rotterdam naar opleidingsniveau uitgesplitst. 7000
Mbo1
6000
Mbo2
5000
Mbo3 Mbo4
4000 3000 2000 1000 0
2008
2009
2010
2011
2012
Figuur 27. Aantal Rotterdamse deelnemers van 16 tot 23 jaar in het middelbaar beroepsonderwijs naar niveau (Bron: DUO- open onderwijsdata).
Bovenstaande grafiek geeft een overzicht over de afgelopen vijf jaar op de teldatum 1 oktober. Opvallend: - In schooljaar 2012 stijgt het aantal jongeren op niveau 1 opnieuw. - Het aandeel deelnemers niveau 2 daalt flink van 5000 naar 4000 absoluut en van bijna één op de drie naar één op de vier deelnemers in het mbo. - Het aandeel deelnemers op niveau 3 is stabiel. - Het aantal en aandeel deelnemers op niveau 4 groeit. Kwalificatieniveau 2008 1 6,9% 2 31,8% 3 23,9% 4 37,4%
2009 6,0% 30,3% 25,4% 38,3%
2010 6,2% 29,6% 25,3% 38,9%
2011 6,7% 27,7% 25,3% 40,3%
2012 7,4% 25,7% 25,2% 41,8%
Tabel 48. Kwalificatieniveau deelnemers (Bron: DUO open onderwijsdata).
65
Leerlingstromen, instroom en samenstelling deelnemerspopulatie in het mbo In opdracht van de gemeente Rotterdam is onderzoek gedaan naar schoolloopbanen van een cohort Rotterdamse jongeren8. Het betreft een groep van ruim 5600 jongeren, die in het schooljaar 2000-2001 in groep 8 van de basisschool zaten en waar ook bij afsluiting van het schooljaar 2012-2013 nog informatie beschikbaar was over de route die de jongeren door het onderwijs hadden gelopen en de diploma’s die ze hadden behaald. Uit dit onderzoek is gebleken, dat van de groep jongeren die de zogenaamde ´geijkte route´ volgen, uiteindelijk 77% een startkwalificatie heeft, terwijl van de jongeren die afwijken van die route (tijdelijk in opvangtrajecten, vrijstellingen) maar 46% een startkwalificatie behaalt. Op 23-jarige leeftijd heeft uiteindelijk 65% van deze groep een startkwalificatie.
Geijkte route 2.641 (47% cohort) Startkwalificatie: 3.641 (65% cohort) Alternatieve route 1.000 (18% cohort)
Totale cohort: 5.618 (100%)
Geen startkwalificatie: 1.977 (35% cohort)
Geijkte route 804 (14% cohort)
Alternatieve route 1.163 (20% cohort) Figuur 28. Leerlingstromen (Bron: rapport Leerlingstromen in Rotterdam, Ecorys 2013).
Tevens is er afgelopen jaar een analyse gemaakt op de instroom vanuit het voortgezet onderwijs in de twee grote ROC’s in Rotterdam. Onderstaande tabel geeft inzicht in de herkomst naar verschillende schooltypen. Daarnaast wordt ook duidelijk dat er in deze scholen meer dan landelijk gemiddeld jongeren instromen zonder diploma.
Albeda Praktijkonderwijs 4,9% brugklas 3,5% vm2 0,5% Geen diploma vmbo 11,6% Geen diploma havo-vwo 4,1% Diploma 75,4% Eindtotaal 100,0% 8) Ecorys: Leerlingstromen in Rotterdam, 2013 9) Zonder Albeda en Zadkine!
66
Instelling Zadkine Overig NL9 1,8% 2,6% 4,1% 2,3% 0,3% 0,2% 7,0% 6,2% 4,7% 4,5% 82,0% 84,3% 100,0% 100,0%
Tabel 49. Instroom 2011-2012 (Bron: DUO onderwijsdata).
Voor beide scholen wijkt het instroomprofiel af van de andere mbo-instellingen in Nederland. Met name het ROC Albeda ontvangt relatief veel ongediplomeerde jongeren of jongeren afkomstig uit het praktijkonderwijs. Leerlingen met de indicatie ‘brugklas’ betreft vaak leerlingen afkomstig uit het buitenland, die na een of twee jaar voortgezet onderwijs doorstromen naar het mbo. Een tweede onderscheidend element in de populatie van de Rotterdamse ROC´s betreft het aantal leerlingen afkomstig uit een Armoede Probleem Cumulatiegebied (APC-gebied). De Rotterdamse ROC’s hebben, in vergelijking met de rest van Nederland, maar ook in vergelijking met de Rotterdamse vakscholen, procentueel gezien tweemaal zoveel studenten die in een APC-gebied wonen10. Bij het Albeda is dit 43%, bij Zadkine 39%. Bij de vakscholen komt 21% uit een APCgebied. Aangezien de vakscholen ook beduidend minder studenten hebben dan de ROC’s betekent dat in absolute aantallen dat de verschillen enorm groot zijn. Het Albeda College heeft 9532 studenten uit een APC-gebied, Zadkine 7165. De vakscholen hebben tussen de 580 en 830 studenten uit een APC-gebied.
% autochtone studenten (in absolute aantallen)
% westers allochtone studenten(in absolute aantallen)
% niet westers allochtone studenten (in absolute aantallen)
% studenten wonend in APCG (in absolute aantallen)
Aantal studenten
49(10.452) 49(9.1003)
5(1.107) 6 (1.102)
45 (9.966) 45 (8.268)
43 (9.532) 39 (7.165)
72
6
21
19
22.148 18.374 Gemiddeld 10.941
80(3.187) 82(2.389) 75(2.880)
5(199) 7(203) 9(345)
15 (597) 11 (320) 16 (614)
21 (829) 20 (582) 21(806)
81
8
11
16
ROC’s Albeda college Zadkine Landelijk roc Vakscholen Scheepvaart en transportcollege Hout en meubileringscollege Grafisch lyceum R’dam Landelijk vakscholen
3.948 2.914 3.841 Gemiddeld 1.969
Tabel 50. Profiel instellingen (Bron: instellingsprofiel inspectie 2012, status mei 2013, https://schooldossier.owinsp.nl).
10) Dit betreft niet alleen Rotterdamse APC-gebieden!
67
Verdeling deelnemers naar sector en branche11 De navolgende tabel laat zien dat er vooral veel studenten zijn in de sectoren Economie en Zorg en Welzijn. In de sector Economie valt het grote aantal studenten in het economisch-administratief onderwijs op. Branche Agrarisch
Totaal Agrarisch Combinatie Totaal Combinatie Economie
Totaal Economie Techniek
sector Bloemen en tuincentra Dierverzorging Groene ruimte Plantenteelt Voedsel, natuur en leefomgeving
Dg Zuid 0,1% 0,6% 0,2% 0,1% 0,3% 1,4% AKA 6,7% 6,7% Detailhandel Food/Non Food 7,5% Economisch administratief 15,1% Facilitaire dienstverlening 0,6% Groothandel Food/Non Food 4,6% Horeca en bakkerij 3,5% ICT 3,9% Mode-industrie 0,8% Recreatie 1,4% Reizen 1,1% Veiligheid 3,2% Verssectoren detailhandel, groothandel en industrie 0,1% Voedsel, natuur en leefomgeving 0,1% 41,8% Afbouw, hout en onderhoud 0,5% Artiesten, theater en evenementen 0,9% AV, Multimedia en gaming 0,3% Bouw en infra 1,4% Carrosserie 0,2% Creatieve en Ambachtelijke techniek 0,1% Gezondheidstechniek 0,3% Hout en meubel 0,4% Installatie-, elektro- en metaaltechniek 4,9%
Overig DG 0,3% 0,7% 0,5% 0,1% 0,5% 2,1% 4,5% 4,5% 6,9% 14,1% 0,5% 3,5% 4,7% 3,5% 0,8% 1,5% 1,3% 2,3% 0,1% 0,1% 39,4% 0,5% 1,1% 0,7% 1,4% 0,1% 0,1% 0,3% 0,8% 5,3%
11) Indien er procentueel geen leerlingen op de sector staan ingeschreven, is deze niet opgenomen in het overzicht.
68
Eindtotaal 0,2% 0,6% 0,4% 0,1% 0,4% 1,8% 5,4% 5,4% 7,2% 14,5% 0,6% 4,0% 4,3% 3,6% 0,8% 1,4% 1,2% 2,6% 0,1% 0,1% 40,3% 0,5% 1,0% 0,5% 1,4% 0,1% 0,1% 0,3% 0,6% 5,1%
Branche
Totaal Techniek Zorg en Welzijn
sector Laboratoria Media en vormgeving Mobiliteit Procestechniek Reclame en presentatie Techniek en procesindustrie Transport, scheepvaart en logisitiek Uitgeven, vormgeven en printmedia
Dokter-/apotheek-/tandartsassistenten Kapper Sport Uiterlijke verzorging Welzijn Zorg Totaal Zorg en Welzijn
Dg Zuid 1,0% 1,2% 2,1% 0,5% 0,4% 0,2% 4,9% 1,6% 20,7% 2,1% 1,8% 1,7% 1,2% 18,5% 4,0% 29,4%
Overig DG 0,9% 1,7% 1,9% 1,4% 0,4% 0,1% 6,3% 2,4% 25,4% 2,1% 2,1% 3,1% 1,2% 16,6% 3,7% 28,7%
Eindtotaal 0,9% 1,5% 2,0% 1,0% 0,4% 0,2% 5,7% 2,1% 23,5% 2,1% 2,0% 2,6% 1,2% 17,3% 3,8% 29,0%
Tabel 51. Verdeling deelnemers, van 16 tot 23 jaar woonachtig in Rotterdam, in het middelbaar beroepsonderwijs per sector en branche op 1 oktober 2012 (schooljaar 2012-2013. Bron: DUO).
69
Rotterdam totaal Ten opzichte van de verdeling van vorig schooljaar (20112012) is er een stijging van het aantal deelnemers is de branche Combinatie (AKA opleidingen). Dit correspondeert met de eerdere conclusie dat er een stijging is in niveau 1. In de sector Economie is er een afname van 2% ten opzichte van vorig jaar. Dit gebeurt met name bij Economisch Administratief en ICT. Er is een lichte procentuele stijging in de sector Techniek. De onderverdeling in de verschillende bedrijfstakken, die net iets anders is als hierboven, laat op een aantal onderdelen in de techniekbranche een dramatische afname van het aantal leerlingen zien. Zowel procentueel als in leerlingaantal geldt dit voor de metaal, elektro- en installatietechniek.
Bedrijfstak Beschermings- en afwerkingstechnieken, reclame- en presentatietechnieken Bouw en grond-, weg- en waterbouw Carrosserie en autoschadeherstel Detailhandel, groothandel en internationale handel, mode en textiel Gezondheidstechnische beroepen en ambachten Grafische beroepen Hout en interieur Metaal, elektro- en installatietechniek Motorvoertuigen- en tweewielertechniek en autohandel Proces-, milieu-, laboratoriumtechniek en fotonica Transport en logistiek
2008
2009
2010
2011
2012
toe/ afname
182 464 41
166 432 40
165 450 25
167 386 19
198 284 20
plus 9 % min 39% min 51%
183 103 703 120 1524 496 431 858 5268
163 106 731 136 1362 491 445 924 5150
178 104 796 151 1146 443 472 1009 5099
178 104 718 149 1097 357 474 1066 4856
156 118 822 164 1045 351 469 1105 4743
min 15% plus 15% plus 17% plus 37% min 31% min 29% plus 9% plus 29%
Tabel 52. Aantal Rotterdamse deelnemers (ongeacht leeftijd) in het mbo (Bron: DUO, open onderwijsdata).
70
In veel gevallen gaat het om opleidingsplaatsen in de BBL, die dan vervolgens niet worden gecompenseerd door stijging in de BOL-opleidingen. In andere onderdelen techniek is een stijging van het leerlingaantal zichtbaar: bij de grafische beroepen, hout en meubilering en transport en logistiek. Deze stijging komt overeen met de groei van de Rotterdamse vakscholen, waar deze opleidingen worden gegeven: het Grafisch Lyceum, het Houten Meubileringscollege en het Scheepvaart- en Transportcollege. In de sector Zorg en Welzijn is het aandeel gelijk aan vorig jaar. Het aandeel welzijn daalt, er is iets meer zorg. Veel leerlingen, die nu de opleiding Zorg en Welzijn volgen vinden na hun opleiding ook hun arbeidsplaats in de zorg, hoewel de opleiding onder welzijn wordt gerekend.
gedaald, hetgeen past bij het algemene landelijke beeld van lichte daling in het mbo. Wat opvalt is de daling van het aantal stageplaatsen op de niveau’s 1 en 2. Met name in de techniek is deze daling bijna 40%.
Rotterdam Zuid In de tabel is ook de procentuele verdeling van de leerlingen op Rotterdam Zuid en in de rest van Rotterdam opgenomen. De opvallende verschillen tussen de deelgemeenten zijn groen gemarkeerd.
Sector
Stages Alle deelnemers van een beroepsopleiding volgen ook stage (beroepspraktijkvorming of bpv). Zij zijn verplicht om dit te doen bij een erkend leerbedrijf. Voor iemand die een bbltraject volgt is het werk (het hebben van een arbeidsovereenkomst in een erkend leerbedrijf) een essentieel onderdeel van de opleiding. BOL-deelnemers zijn verplicht een deel van de opleiding in de praktijk te doen.
Groen
Economie
niveau
leerweg
n1,2
BBL BOL BBL BOL BBL BOL BBL BOL BBL BOL BBL BOL BBL BOL BBL BOL
n3,4 n1,2 n3,4 Techniek
n1,2 n3,4
Zorg en welzijn n1,2 In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelingen in het middelbaar beroepsonderwijs in Rotterdam. Er zijn in totaal ruim 21.000 deelnemers (ongeacht leeftijd), die in schooljaar 2012-2013 waren ingeschreven in het middelbaar beroepsonderwijs en woonachtig zijn in Rotterdam. In de laatste drie jaar is het aantal deelnemers licht
n3,4 Totaal
2010-2011 620 2331 661 4536 59 100 71 188 1275 1821 732 2476 230 1569 1083 4479 22231
Schooljaar 2011-2012 627 2292 651 4554 102 93 50 201 940 1678 734 2436 207 1386 975 4525 21451
2012-2013 565 2124 631 4756 74 81 51 227 795 1851 653 2601 187 1313 1033 4306 21248
Tabel 53. Stages in de regio Rijnmond (Bron: DUO/SBB).
71
In het schooljaar 2012-2013 waren er bijna 9.500 leerbedrijven in Rotterdam die daadwerkelijk aan één of meer deelnemers een stageplaats beschikbaar stelden. De economische sector leverde daarbij met ruim 4600 leerbedrijven de meeste plaatsen, gevolgd door de sector zorg en welzijn met ruim 2450 leerbedrijven. In de techniek boden bijna 2200 leerbedrijven één of meer stageplekken. In de groene sector zijn bijna 250 leerbedrijven actief.
5.2 Scholen en personeel
In totaal maken ruim 12.000 deelnemers die in Rotterdam woonden in het schooljaar 2012-2013 gebruik van deze leerbedrijven. De sector Zorg en Welzijn bood aan bijna 5000 deelnemers een stageplaats: 4000 jongeren hadden een plaats in de economische sector en ruim 2000 jongeren in techniek.
Er zijn ook nog zes kleinere instellingen voor mbo en er is een vestiging van een Agrarisch Opleidings centrum in Rotterdam. Hier zijn echter nauwelijks Rotterdamse jongeren ingeschreven.
Daarnaast is er ook een groep stagiaires die niet in Rotterdam woont, maar wel in Rotterdam stage loopt. In totaal gebeurde dat in schooljaar 2012-2013 ruim 10.000 keer, waarbij de stagedeelname in technische-, administratieve- en zorgsector met ieder ruim 3000 stageplaatsen ongeveer even groot is voor deze groep niet-Rotterdamse stagiaires. Opvallend is dat deelname aan stages in de techniek door deelnemers van buiten Rotterdam groter is dan die van deelnemers die wel in Rotterdam woonachtig zijn. Gezien het havengebied is dat anderzijds ook niet onlogisch. Uit de basiscijfers Jeugd12 lijkt het tekort van het aantal stageplaatsen in de regio Rijnmond mee te vallen. De grootste tekorten zijn in de groensector en de groothandel Food/ NonFood. Verder valt op dat het evenwicht tussen vraag en aanbod vaker op de niveaus één en twee niet volledig in evenwicht is. De specifieke opleidingsvraag en/of behoefte van de leerling komt dan niet overeen met het aanbod van de stageplaats. 12) Basiscijfers Jeugd van de niet-werkende werkzoekende jongeren, stageplaatsen- en leerbanenmarkt regio Rijnmond, uitgave van UWV en Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), juni 2013
72
Rotterdam kent twee grote, regionale opleidingcentra met een breed aanbod aan beroepsopleidingen. Daarnaast zijn er drie vakscholen: het Hout- en Meubileringscollege, het Grafisch Lyceum en het Scheepvaart- en Transportcollege. Deze vijf onderwijsinstituten zijn in Rotterdam de grootste onderwijsaanbieders in het middelbaar beroepsonderwijs.
Personele samenstelling middelbaar beroepsonderwijs
Landelijk totaal 2012 2008 G4 2012 2008 Rotterdam 2012 2008
omvang formatie
aantal fte’s leidinggevende taken
aantal fte’s onderwijzend personeel
aantal fte’s ondersteunend personeel
management ratio
directie
36.371 fte 44.824 fte
684 fte 399 fte
21.415 fte 24.901 fte
14.114 fte 17.089 fte
3% 2%
2% 1%
9.064 fte 11.493 fte
180 fte 105 fte
5.115 fte 6.333 fte
3.748 fte 5.055 fte
4% 2%
2% 1%
2.441 fte 4.133 fte
60 fte 23 fte
1.305 fte 2.296 fte
1.076 fte 1.815 fte
4% 1%
2% 0%
Tabel 54. Personele samenstelling beroepseducatie (Bron: DUO open onderwijsdata; bewerking De Loos Monitoring).
Er lijkt een daling van het aantal fte onderwijzend personeel. Nadere analyse toonde aan, dat de gegevens van het ROC Zadkine ontbreken in de open onderwijsdata van DUO. Ten opzichte van andere schooltypen is er een lage management ratio. Op het mbo is 86% van de docenten 35 jaar of ouder. Zij hebben gemiddeld meer dan tien jaar ervaring in het onderwijs. Gemiddeld zijn de docenten 47,5 jaar. Dit beeld wijkt niet af van het landelijk gemiddelde.
5.3 Prestaties Taal- en rekenvaardigheden in het mbo 2012-2013 In het schooljaar 2012-2013 hebben de Rotterdamse ROC’s Albeda College en Zadkine op grote schaal aan de pilots centrale toetsing en examinering (COE) deelgenomen. In totaal zijn bijna 18.000 examens Nederlands en rekenen 2F en 3F afgenomen op mbo niveau 2, 3 en 4. Op basis van de voortgangsrapportage 2012-2013 van het College voor Examens over de invoering van centrale toetsing examinering van de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen en de uitslagen van de COE’s is het voor het eerst goed mogelijk om de prestaties Nederlands en rekenen van beide ROC’s te vergelijken met de landelijke resultaten in het mbo (Nederlands en rekenen) en het vo (rekenen). In deze paragraaf maken we allereerst de voortgang Nederlands en rekenen zichtbaar van het cohort 2011 (figuur 29 en 30). Vervolgens vergelijken we de scores Nederlands en rekenen van de studenten uit de APC-gebieden met die van studenten uit de niet-APC-gebieden om meer inzicht te krijgen in verschillen in opbrengst tussen de verschillende groepen mbostudenten in Rotterdam en regio. Tot slot leggen we de resultaten op de pilotexamens COE Nederlandse taal en rekenen van het Albeda College en Zadkine naast de landelijke gegevens (figuur 31). Voor rekenen maken we daarbij ook een vergelijking met de landelijke resultaten op de pilottoets rekenen in het voortgezet onderwijs (figuur 32).
Voortgang Nederlands en rekenen cohort 2011 Figuur 29 en 30 laten de voortgang taal en rekenen zien van de studenten die in 2011 met een mbo-opleiding bij het Albeda College of Zadkine gestart zijn. In september 2011 is een nulmeting Nederlands en rekenen afgenomen om het instroomniveau in kaart te brengen. Een groot deel van deze groep heeft in 2012-2013 - toen zij over de tweede helft van hun opleiding waren - aan de pilotexamens COE deelgenomen. Hoewel de gegevens met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden, omdat het verschillende toetsen betreft en de cesuur nog volop in beweging is, wordt een duidelijke stijging zichtbaar van het aantal behaalde voldoendes.
Nederlands mbo 4 - 3F
Rekenen mbo 4 - 3F
Nederlands mbo 3 - 2F
Rekenen mbo 3 - 2F
Nederlands mbo 2 - 2F
Rekenen mbo 2 - 2F 0%
50%
100%
0%
50%
% voldoende COE 12-13
% voldoende COE 12-13
% voldoende nulmeting 2011
% voldoende nulmeting 2011
Figuur 29. Voortgang Nederlands cohort 2011.
100%
Figuur 30. Voortgang Rekenen cohort 2011.
73
Een scherper blik op de resultaten van het Rotterdamse mbo Er zijn geen vergelijkende gegevens beschikbaar om - net als in het po en het vo - met een ‘scherpere blik’ naar de resultaten Nederlands en rekenen van Albeda en Zadkine te kijken en die naast de resultaten te leggen van mbo’s met een soortgelijke studentenpopulatie als Rotterdam en regio13. Wel hebben we de scores van studenten uit APC-gebieden vergeleken met de scores van studenten uit de niet-APC-gebieden. Voor Nederlands blijkt dat de Rotterdamse ROC’s totaal 4 punten (5%) onder de landelijke schaalscore van 80,57 scoren. Niet-APC-studenten scoren één punt onder de landelijke score. APC-studenten scoren acht punten onder de landelijke score. De totaalscore voor Nederlands wordt dus negatief beïnvloed door de lagere scores van de studenten uit APCwijken (-10%). Bij rekenen zien we hetzelfde effect optreden, zij het in minder mate. De schaalscore van het Albeda College en Zadkine ligt in totaal 1,5 punt onder de landelijke schaalscore (114,42). Niet-APC studenten uit Rotterdam/regio scoren ruim 1 punt hoger op de schaalscore dan landelijk. APC-studenten uit Rotterdam/regio scoren 5,5 punt onder de gemiddelde landelijke schaalscore. Voor rekenen geldt - net als voor Nederlands - dat de gemiddelde schaalscore van het Albeda College en Zadkine gedrukt wordt door de lagere score van de APC-studenten (-4%). Resultaten Nederlands en rekenen afgezet tegen het landelijk gemiddelde Uit figuur 28 (Nederlands) blijkt dat de ROC’s Albeda en Zadkine gemiddeld 7% minder voldoendes voor de centrale pilotexamens Nederlands (lezen en luisteren) halen dan elders in het land. Dit is in lijn met de prestaties van het Rotterdamse primair en voorgezet onderwijs, die ook achter blijven op het landelijke niveau. Dit effect werkt door in de gehele doorlopende leerlijn van po naar mbo. Uit tabel 1 bleek eerder dat grote groepen studenten bij instroom in het mboniveau 2F Nederlands nog niet beheersen.
74
Uit figuur 30 (rekenen) blijkt dat het Albeda College en Zadkine op mbo-niveau 3 en 4 op het landelijk rekengemiddelde voor het mbo zitten, alleen mbo 2 blijft achter in Rotterdam en regio. Vooral de lage scores van mbo 2 en mbo 4 zijn zowel landelijk als regionaal aanleiding tot zorg.
Nederlands mbo 4 - 3F
Nederlands mbo 3 - 2F
Nederlands mbo 2 - 2F 0%
50%
100%
% voldoende COE 12-13 % voldoende nulmeting 2011 Figuur 31. Percentage voldoendes COE Nederlands mbo 12-13.
Rekenen 3F havo
Voor rekenen is het ook mogelijk om de mbo-scores - zowel voor wat betreft de landelijke mbo-resultaten als de resultaten in Rotterdam en regio - te vergelijken met de landelijke scores op de (pilot) rekentoets in het voortgezet onderwijs15. De referentieniveaus rekenen zijn namelijk gelijktijdig ingevoerd in het vo en het mbo en de niveaus en de rekentoetsen vo en mbo zijn op elkaar afgestemd. We zien dat de scores op de rekentoets 2F in het mbo hoger liggen dan in het vo. Dat is niet alleen een landelijk beeld, maar geldt ook voor Rotterdam en regio. De rekenscores 3F van mbo 4-studenten van Albeda en Zadkine naderen die van de havisten landelijk. Figuur 32 maakt tevens inzichtelijk dat de doorgaande leerlijn rekenen vmbo-mbo, zoals beoogd in de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (2010), nog niet gerealiseerd is. Het merendeel van de doorstromers vmbo-mbo heeft bij instroom in het mbo nog geen niveau 2F rekenen. Uit de jaarlijkse nulmetingen van Albeda en Zadkine blijkt dat dat eveneens voor de mbo-instroom in Rotterdam en regio geldt.
Rekenen 3Fmbo 4 Rekenen 2F vmbo G/TL Rekenen 2F vmbo 3 vmbo KB Rekenen 2F vmbo 2 vmbo BB 0%
50%
100%
% Landelijk vo* % mbo Rotterdam/regio % Landelijk mbo
Figuur 32. Percentage voldoendes COE rekenen mbo 12-13 *Gecorrigeerd naar 2F voor vmbo.14
13) Een scherpere blik op Beter Presteren – High Lights uit het breedteonderzoek (Bron: Oberon, september 2013) 14) Voor het vmbo geldt tijdelijk maatwerk. Het vmbo KB cijfer is gelijk aan 2F, vmbo BB mag een punt lager scoren en vmbo G/TL moet een punt hoger scoren. Voor vmbo BB heeft 24% een voldoende BB-cijfer gehaald, gecorrigeerd naar 2F is dat echter slechts 6%. Het cijfer KB is gelijk aan 2F (25% voldoende). Voor vmbo G/TL heeft 32% een voldoende, gecorrigeerd naar 2F is dat 55%. (p. 14 Rapportage 2012-2013, Invoering Referentieniveaus (CVE juni 2013). 15) Ten tijde van het schrijven waren de cijfers van het Rotterdamse vo op de pilottoets rekenen vo nog niet beschikbaar.
Diploma’s in het mbo In onderstaande tabel wordt weergegeven hoeveel Rotterdamse leerlingen de afgelopen jaren met succes een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs hebben afgerond. MBO sector Combinatie van sectoren Economie Techniek Zorg en welzijn Eindtotaal
2008 1009 5132 4513 4546 15200
2009 660 4986 5068 4920 15634
2010 814 5029 5212 4878 15933
2011 820 4876 5454 5003 16153
2012 864 5262 4858 5234 16218
Tabel 55. Gediplomeerden per Rotterdamse instelling naar sector (Bron: DUO). Let wel: AOC in Rotterdam telt niet mee, hoofdvestiging buiten Rotterdam, daarnaast laag aantal Rotterdamse leerlingen.
Er is een stijging van het aantal diploma’s behalve in de sector techniek. Dit is een gevolg van een zeer sterke daling van het aantal techniek leerlingen in BBL-trajecten. Deze daling kan niet worden gecompenseerd door de lichte toename van de BOL-studenten. 6000 5000 4000 3000 2000 Totaal 1
1000
2 3
0
4
Economie
Techniek
Zorg en welzijn
Figuur 33. Geslaagde studenten SJ 2011-2012, Indeling diploma naar niveau (Bron: DUO open onderwijsdata).
75
5.4 Beter Presteren: vakantiescholen en ouderbetrokkenheid De beide ROC's in Rotterdam werken vanaf 2011 nauw samen om vakantiescholen te organiseren. Doelgroepen voor deze vakantiescholen zijn de eigen studenten van het mbo, de studenten die naar het hbo gaan en de jaarlijks nieuwe instroom vanuit het voortgezet onderwijs. Er zijn extra inspanningen verricht om studenten bij inschrijving en intake zo vroeg mogelijk te wijzen op de mogelijkheid en het belang van de vakantieschool. Het aantal leerlingen dat deelneemt aan de vakantiescholen is toegenomen ten opzichte van het jaar ervoor, maar het aantal leerlingen is zeer beperkt ten opzichte van de totale populatie. Aantal vakantie scholen mbo: 2
Aantal vakantie klassen mbo: 18
Aantal vakantie leerlingen mbo: 270
Uit de voorlopige evaluaties van ROC Albeda en ROC Zadkine van het vakantieschoolseizoen 2013 blijken de opbrengsten bij rekenen het duidelijks. De prestaties zijn gemiddeld met 50% verhoogd: een stijging met twee punten op een schaal van tien. Bij taal is de opbrengst moeilijker te meten omdat de hiaten zeer individueel zijn. De onderzochte tevredenheid van studenten over de vakantieschool in het mbo blijkt uitzonderlijk hoog.
5.5 Kwaliteit van de instellingen De kwaliteit van het onderwijs in het middelbaar beroepsonderwijs wordt in eerste instantie bewaakt door kwaliteitszorgsystemen van de scholen zelf. De Onderwijsinspectie controleert of deze systemen de kwaliteit voldoende meten. De in Rotterdam gevestigde vakscholen hebben voldoende kwaliteit waardoor de inspectie kan volstaan met basistoezicht. Bij de ROC´s in Rotterdam staan in totaal vijftien opleidingen onder verscherpt toezicht vanwege een zwak proces of onvoldoende onderwijsresultaat. Procentueel betreft dit 5,9% van de deelnemers van ROC Zadkine en 15,6% van de deelnemers van het ROC Albeda. Landelijk heeft 7,8% van de mbo-deelnemers te maken met een zwakke of zeer zwakke opleiding. Benchmark Vorig schooljaar publiceerde de mbo-raad een landelijk benchmark. Op basis daarvan is door de Rotterdamse ROC´s aanvullende informatie geleverd. 75,0%
OOGT ROC Albeda College 25LP ROC Zadkine
70,0%
02PG Hout en Meubileringscollege 05EA Scheepvaart en Transportcollege
65,0% In 2012 is in samenwerking met de Hogeschool Rotterdam en de beide ROC’s een ‘Startpakket voor het betrekken van ouders bij het mbo’ ontwikkeld. In het schooljaar 2012-2013 is de implementatie van dit startpakket gestart. Door zestien teams worden momenteel met hulp van Beter Presteren concrete verbeteringen gerealiseerd in het contact met ouders. Daarnaast laten ook andere teams en branches zich inspireren door de ervaringen van hun collega’s en denken drie andere mbo-instellingen mee over hoe ouderbetrokkenheid in het mbo stadsbreed kan worden vergroot.
76
23JA Grafisch Lyceum Rotterdam Landelijk gemiddeld
60,0%
55,0%
50,0% 2008
2009
2010
2011
Figuur 34. Jaarresultaat Rotterdamse mbo-instelling in vergelijking met landelijk gemiddelde (Bron: mbo Benchmark, geleverd door de scholen).
2012
Zichtbaar wordt, dat de beide instellingen werk maken van het verbeteren van resultaten. Dit zorgt voor een duidelijke positieve tendens, die meer in de richting van het landelijk gemiddelde komt. De mbo-instellingen in Rotterdam hebben net als de basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs te maken met een lastige doelgroep. De mbo-instellingen hebben een berekening gemaakt in hoeverre de Rotterdamse deelnemers hun diplomaresultaten beïnvloeden. In onderstaande tabel wordt duidelijk welke invloed de Rotterdamse deelnemers uit de zogenaamde APC-gebieden hebben op het totaalresultaat van de gezamenlijke16 ROC’s.
In deze tabel wordt duidelijk dat voor deelnemers afkomstig uit de APC-gebieden het veel moeilijker is om een diploma te behalen dan voor jongeren die niet uit deze gebieden komen. Deelnemers uit de regio presteren al beter en de groep van buiten de regio heeft percentagegewijs de hoogste resultaten. Tevens blijkt de verbetering, die beide ROC´s hebben behaald tussen 2010-2011 en 2011-2012, met name bij de deelnemers uit de APC-gebieden. De resultaten liggen op de niveaus 1 en 2 nu boven de inspectienorm. Een neveneffect van het behalen van meer diploma’s vanaf niveau 2 is dat deze deelnemers hun startkwalificatie behaald hebben en dat dit ook leidt tot een lager percentage voortijdig schoolverlaters.
2010-2011 2010-2011 2010-2011 2011-2012 2011-2012 2011-2012 APCG Geslaagden Deelnemers Jaarresultaat Geslaagden Deelnemers Jaarresultaat apcg 586 1107 52,9% 614 1021 60,1% Overig 93 172 54,1% 79 124 63,7% 2 apcg 1259 2670 47,2% 1363 2519 54,1% Overig 306 558 54,8% 346 547 63,3% 3 apcg 968 2018 48,0% 1033 1959 52,7% Overig 309 574 53,8% 321 543 59,1% 4 apcg 1168 1963 59,5% 1137 1888 60,2% Overig 335 526 63,7% 339 526 64,4% Totaal ROTTERDAM 5024 9588 52,4% 5232 9127 57,3% Totaal REGIOGEMEENTEN 4508 7071 63,8% 4663 6981 66,8% Totaal OVERIG 3037 4960 61,2% 4393 6255 70,2% Eindtotaal 12569 21619 58,1% 14288 22363 63,9% Regio ROTTERDAM
Niveau 1
Tabel 56. Samengesteld jaarresultaat ROC Albeda en ROC Zadkine (Bron: data afkomstig van ROC Albeda en ROC Zadkine).
16) In de gepresenteerde tabel zijn de aantallen geslaagden en leerlingen van Albeda en Zadkine bij elkaar geteld en geven een procentueel gemiddelde weer van het resultaat van beide scholen.
77
5.6 Programma Aanval op Uitval Het programma Aanval op Uitval is als doel gesteld, dat het aantal voortijdig schoolverlaters met tien procent per jaar wordt teruggebracht (collegetarget). Maandelijks rapporteert de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het ministerie van OC&W aan de gemeente Rotterdam de stand van zaken van het aantal uitschrijvers zonder startkwalificatie. Aan het einde van het schooljaar ontstaat daardoor een ruw cijfer van het aantal voortijdig schoolverlaters. Het ministerie controleert al deze gegevens en komt vervolgens in februari met een voorlopig percentage en aantal voortijdig schoolverlaters. In november, ruim een jaar na afsluiten van het schooljaar, volgt het definitieve cijfer. In onderstaande tabel staat een weergave van het collegetarget en de ontwikkeling van de aantallen en percentages nieuwe voortijdig schoolverlaters gedurende de afgelopen schooljaren.
Schooljaar Doelstelling Collegetarget Realisatie Cijfer OCW einde schooljaar (okt) Voorlopig cijfer OCW (feb) Definitief cijfer OCW (nov)
2008-2009 % Aantal nvt
2009-2010 % Aantal 5,7% 2460
2010-2011 % Aantal 5,0% 2187
2011-2012 % Aantal 4,4% 1914
2012-2013 % Aantal 3,8% 1640
nvt
7,1%
3081
6,8%
2953
6.3%
2722
4.4%
1901
nvt
5,7%
2483
6,0%
2607
5.4%
2330
3.8%
1624
6,0%
2597
6.4%
2762
5.3%
2273
6,3%
2734
Tabel 57. Percentage en aantal nieuwe vsv-ers per jaar (Bron: DUO rapportage).
De reductie tussen de schooljaren 2010-2011 en 2011-2012 bedroeg 17,2%. De reductie tussen de schooljaren 2011-2012 en 2012-2013 zal naar de prognose, die de gemeente Rotterdam zelf heeft opgesteld, opnieuw 17% bedragen. Percentage nieuwe VSV’ers Rotterdam 7
6
5
4 2009
2010
2011
2012
2013
Figuur 35. Percentage vsv-ers (definitief) en trendlijn (Bron: DUO rapportage).
Op basis hiervan is bovenstaande grafiek samengesteld. Definitieve resultaten van het schooljaar 2012-2013 zijn oktober 2014 bekend.
78
2013-2014 % Aantal 3,2% 1367
Uitvallers in Beeld Lessen trekkend uit het Zomeroffensief van 2012 is in het jaar 2013 opnieuw zwaar ingezet om het aantal voortijdig schoolverlaters terug te dringen. Dit gebeurde in de vorm van een voorjaars- en zomeroffensief onder leiding van de actielijn ‘Uitvallers in Beeld’. Vanaf maart is informatie verzameld over de schooluitvallers en zijn de jongeren die het risico liepen om uit te vallen in beeld gebracht. In onderstaande uitsnede uit het Dashboard Aanval op Uitval van september 2013 wordt de getalsmatige inzet van de actielijn op de uitvallers weergegeven. De inzet bestond onder andere uit een buitendienst, die de jongeren waarmee het contact verloren was gegaan, thuis opzocht en zonodig terug naar school begeleidde. Overigens werden ook het Jongerenloket en de afdelingen voor Leerplichthandhaving ingezet.
Doelstelling per 1 okt 2013 Uitvallers Casus in de database Casus in behandeling (lijstmanagement)
Verzuimaanpak Naast het in beeld brengen van uitvallers en jongeren die het risico lopen uit te vallen door de actielijn Uitvallers in Beeld was (en is) een voorname rol weggelegd voor de actielijn Verzuimaanpak, die zich vooral richt op verbetering van de verzuimbestrijding in het middelbaar beroepsonderwijs. Met verwijzing naar het jaarverslag Leerplicht (6.3) hieronder een overzicht over het aantal meldingen uit het mbo de afgelopen drie jaar. De meldingen onder de 18 jaar betreft dus leerplichtigen en tellen ook daar mee in de cijfers.
Realisatie
Leeftijd 18 min 18 plus
2010-2011 1626 2589 4215
2011-2012 1627 3563 5190
2012-2013 2828 7290 10.118
Tabel 59. Aantal meldingen mbo (Bron: DUO verzuimrapportages).
Cumulatief over gehele periode
juli 2013
augustus 2013
----
2904
303
6202
2.000
1452
158
2653
Tabel 58. Uitvallers in beeld (Bron: database Zomeroffensief).
79
In de afgelopen twee jaar steeg het aantal verzuimmeldingen vanuit het middelbaar beroepsonderwijs met zo’n honderd procent. Het aantal gemelde unieke verzuimers steeg met 54%. Vanwege de enorme stijging van het aantal verzuimmeldingen is gedurende het schooljaar een analyse gemaakt op de verzuimmeldingen en de mogelijke relatie met voortijdig schoolverlaten. Op dat moment bedroeg het aantal verzuimmeldingen 8416. Dit betrof 4384 unieke verzuimers. Aantal meldingen per Aantal unieke verzuiunieke verzuimer mers jonger dan 18 jaar
1 2 tot en met 4 5 tot en met 10 11 tot max 17 Totaal
745 1237 70 3 1310
%
57% 38% 5% 0 100%
Aantal verzuimmeldingen van verzuimers jonger dan 18 jaar 745 1232 428 36 2.441
Aantal unieke verzuimers ouder dan 18 jaar.
%
1666 1209 193 6 3074
54% 39% 7% 0 100%
Aantal verzuimmeldingen van verzuimers ouder dan 18 jaar 1.666 3.082 1150 77 5.975
Tabel 60. Verzuimmeldingen mbo (Bron: DUO verzuimrapportages).
Van deze 8.416 verzuimmeldingen hebben er 1.058 betrekking op jongeren die thans bekend zijn als voortijdig schoolverlater, circa 13%. Kijken wij naar de 4.252 verschillende jongeren waarop de verzuimmeldingen betrekking hadden, dan zijn 3.750, ofwel 88%, daarvan thans niet bekend als voortijdig schoolverlater. Van de 502 als verzuimer gemelde jongeren die het onderwijs hebben verlaten zijn er 447 jongeren, die daadwerkelijk geen inschrijving hebben en voortijdig schoolverlater zijn. In elf gevallen gaat het om examendeelnemers en zijn er 44 jongeren die weliswaar onderwijs volgen, maar waarvoor de school geen bekostiging ontvangt. Deze twee laatste categorieën worden ook wel als administratief voortijdig schoolverlaters aangeduid.
80
Hoewel er jongeren bekend zijn met wel zeventien verzuimmeldingen, heeft het merendeel van de voortijdig schoolverlaters, net als het overgrote deel van de nog schoolgaande verzuimers, maar één of twee verzuimmeldingen op zijn naam staan. Er is geen significant verschil in verzuimgedrag tussen voortijdig schoolverlaters en jongeren die na verzuim het onderwijs blijven volgen. Vanuit de situatie van voortijdig schoolverlaters geredeneerd: Van de 893 jongeren die tot en met 31 mei 2013 als voortijdig schoolverlater bekend waren, zijn er 847 afkomstig van het middelbaar beroepsonderwijs. Van deze 847 voortijdig schoolverlaters was er van 348, ofwel zo’n 40%, géén voorafgaand schoolverzuim gemeld. Bij het ROC Zadkine zijn er
negentig namen gecontroleerd, om na te gaan of de school wellicht nalatig was in het melden van ongeoorloofd verzuim. Dit bleek, althans bij het ROC Zadkine, niet het geval te zijn geweest: voor een groot deel ging het bij de voortijdig schoolverlaters om ‘doorstroom’. Hoewel ongeoorloofd verzuim een sterke indicator is voor risico van voortijdig schoolverlaten, is de relatie minder sterk dan wellicht wordt aangenomen. Van de unieke verzuimers jonger dan achttien jaar wordt in negentig procent van de gevallen het verzuim binnen drie meldingen opgelost. Zij komen daarna niet meer terug in de meldingen. Van de unieke verzuimers ouder dan achttien jaar geldt dat voor 87%.
In- en doorstroom naar het middelbaar beroepsonderwijs Ieder jaar maken bijna 4000 jongeren de overstap van het voortgezet onderwijs naar het middelbaar beroepsonderwijs. In te veel gevallen ging dit mis. Sinds twee jaar wordt Intergrip, een registratiesysteem voor de studievervolgkeuze, ingezet om de overstappers te kunnen volgen en zonodig in te grijpen. Intergrip Registratiesysteem voor studievervolgkeuze Doelstelling Percentage leerlingen op 95% 1 april 2013 waarvan studievervolgkeuze door V(MB)O is geregistreerd Percentage leerlingen op 65% 1 april 2013 dat is aangemeld bij het mbo Percentage leerlingen dat op 90% 1 september 2013 ‘voorlopig is geplaatst’ (= door na intake)
Realisatie 82%
53%
83%
Tabel 61. Aanmeldingen en plaatsingen mbo (Bron: Intergrip).
Met behulp van Intergrip kunnen de leerlingen worden geïdentificeerd die niet, of niet op tijd, dreigen te worden geplaatst op de vervolgopleiding van hun keuze en kan hun zaak onder de aandacht worden gebracht bij de verantwoordelijke scholen. Leerlingen die geen of te weinig inzet hebben getoond om na het voortgezet onderwijs aan een vervolgopleiding te beginnen, werden actief benaderd en aangespoord om zich (alsnog) in te schrijven. Op dit moment zijn er nog 103 jongeren, die met vmbo-diploma het onderwijs hebben verlaten. Vorig jaar waren dit er op hetzelfde meetmoment nog 161.
Loopbaanoriëntatie In Rotterdam verlaat ongeveer 7% van de leerlingen al na het eerste schooljaar het middelbaar beroepsonderwijs. Daarvoor zijn verscheidene oorzaken aan te wijzen. Een verkeerde studiekeuze is er één van. Daarnaast kiezen nog te weinig jongeren voor een opleiding in de sectoren met gunstige arbeidsmarktperspectieven: de zorg, de haven en de techniek. Landelijk kiest 28% van de mbo'ers voor een technische studie en 7,6% voor een beroepsopleiding voor de zorg. In Rotterdam liggen die percentages een stuk lager, respectievelijk 22,3% en 3,7%. In Rotterdam Zuid ligt het percentage jongeren dat kiest voor techniek nog lager, namelijk 19,7%. Terwijl een afgeronde opleiding in deze sectoren de kans op een baan aanzienlijk vergroot. Een opleiding voor de welzijnssector daarentegen vermindert juist de kans op werk. ‘Ombuiggesprekken’ zijn nodig om aankomende studenten op andere gedachten te brengen. In de afgelopen jaren zijn al veel activiteiten in gang gezet om jongeren te helpen bij het maken van goede studiekeuzes. Voorbeelden zijn het jaarlijkse beroepskeuze-evenement Skills Masters in Ahoy, de studiekeuzeprogramma's van Champs on Stage op vmbo-scholen, sector oriëntatie, proefstuderen en loopbaangesprekkken in de ROC’s en de bliksemstages die door JINC worden georganiseerd. Dit type activiteiten wordt ook in de Rotterdamse Aanpak Loopbaanoriëntatie gehandhaafd. Op zo goed als alle scholen in Rotterdam worden nog tal van andere initiatieven voor studieen beroepskeuze ontplooid. Met de Rotterdamse Aanpak Loopbaanoriëntatie wordt vooral meer samenhang en scherpte in bestaande initiatieven gebracht en worden daaraan planmatig nieuwe activiteiten toegevoegd. Daarmee moet versnippering worden voorkomen en wordt gezorgd voor een doorlopende ontwikkeling van loopbaancompetenties gedurende de schoolcarrière. Uiteindelijk zullen de Rotterdamse leerlingen daardoor beter in staat zijn om, samen met hun ouders, bewustere keuzes te maken.
81
De doelgroep van de Rotterdamse Aanpak Loopbaanoriëntatie is álle kinderen uit de groepen zeven en acht van het basisonderwijs en de leerlingen van het vmbo en het mbo. Scholen, ouders, bedrijfsleven en gemeente zijn de partijen die, elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid, de leerling maximaal in het keuzeproces dienen bij te staan. Daarbij geldt dat met name de verouderde beroepsbeelden die veel ouders hebben over werk in de techniek en de zorg moeten worden geactualiseerd. Het is van belang dat studie- en beroepskeuzes op basis van realistische informatie worden gemaakt.
Projectkeuze voor techniek Percentage mbo-ers date een opleiding Techniek volgt Nationaal programma Rotterdam Zuid Rotterdam
Doelstelling
2014: 26% 2020: 35% 2014: 25% 2020: 38%
Tabel 62. Loopbaanoriëntatie (Bron: J&O).
De Rotterdamse Aanpak Loopbaanoriëntatie bestaat uit verschillende onderdelen: - het Digitaal Talentportfolio - Voorlichting, informatie en kennismaking - Training en scholing van leerkrachten In onderstaande tabel uit het Dashboard Aanval op Uitval van september 2013 wordt de realisatie weergegeven van de doelstelling om het aantal scholen dat activiteiten uitvoert in de actielijn Rotterdamse Aanpak Loopbaanoriëntatie uit te breiden. Loopbaanoriëntatie/Algemeen Aantal scholen dat LOB uitvoert Primair onderwijs V(MB)O mbo
Doelstelling per 31 dec 2013 12 17 6
Realisatie oktober 2013 18 15 *
*Loopbaanoriëntatie maakt deel uit van het onderwijsprogramma van het mbo en vindt daar dus op alle locaties en opleidingen plaats.
82
17) Gegevens per 1-10-2013 zijn pas later beschikbaar.
Realisatie 1-10-2012
1-10-201317
20.7% 23.5%
PM PM
Wijk-, Werk- en Vakscholen
Wijkscholen Doelstelling: 312 gerealiseerde nieuwe trajecten per jaar Aantal leerlingen op de wijkscholen – nieuwe instroom Aantal leerlingen dat is uitgestroomd naar regulier onderwijs Aantal leerlingen dat is uitgestroomd naar werk
Doelstelling 312
Realisatie juli 2013 140 49 17
augustus 2013 145 53 18
september 2013 156 104 22
Tabel 63. Wijkscholen: instroom en uitstroom (Bron: J&O).
Vanaf januari 2013 zijn er totaal 896 deelnemers van de Wijkscholen uitgestroomd, waarvan 441 positief. Dat wil zeggen naar regulier onderwijs of naar werk. Nog eens 66 jongeren deden een ander vervolgtraject. In het voorjaar van 2013 werden de Wijkscholen van het Rotterdams Offensief onaangenaam verrast door een studie van het Centraal Plan Bureau over de resultaten van de Wijkscholen op lange termijn. Het bleek dat de aanvankelijk positieve uitstroom van deelnemers niet duurzaam was. De tweede conclusie uit de studie was dat studenten die eerder werden verdacht van criminaliteit, ook nadat zij de Wijkschool hadden bezocht, toch opnieuw in aanraking kwamen met de politie. Deze uitkomsten hebben geleid tot beleidswijzigingen in de Wijkscholen. Vanaf juni 2013 is een nazorgteam geformeerd, dat de uitstroom van de wijkschooldeelnemers naar beroepsopleidingen en werk op systematische wijze begeleidt. Zo wordt in de administratie van beide ROC’s gecontroleerd of de studenten zijn aangemeld en ingeschreven en worden eventuele knelpunten opgelost. Voor tachtig wijkschooldeelnemers is de uitstroom vanaf juni 2013 op deze manier met succes begeleid. Ook is gezorgd voor een goede aansluiting op de Schoolloopbaanteams voor begeleiding tot aan de startkwalificatie. De studenten die niet vrijwillig aan de Schoolloopbaanteams willen meedoen, worden gemeld bij de zorgcoördinatoren van de opleidingen, die een oogje in het zeil houden. De wijk-
schooldeelnemers die om welke reden dan ook niet verder kunnen of willen leren, worden begeleid naar werk. Daarnaast zijn de Wijkscholen gestart met een introductieprogramma, waarin steeds acht tot tien jongeren die zijn aangemeld voor de Wijkschool in een vaste groep een intensieve start maken. Dit introductieprogramma is met name bedoeld om een betere inschatting te kunnen maken van de (goede) bedoelingen of motieven van de jongeren om op de Wijkschool geplaatst te worden. Pas na volledige deelname aan dit introductieprogramma en het succesvol afronden van een aantal testen en starttoetsen, ontvangt men de onderwijsovereenkomst en pas dan kan de student studiefinanciering aanvragen.
83
Werkschool Rijnmond netwerk Doel: voorkomen dat leerlingen zonder positieve beschikking van het praktijkonderwijs of het VSO zich inschrijven voor het mbo. Werkschool Doelstelling Aantal leerlingen in behandeling Aantal leerlingen voor wie een (leer)werkplaats is gevonden Aantal leerlingen dat is geplaatst op het mbo zonder positieve beschikking van praktijkschool of VSO
-
Realisatie mei 2013 25
juni 2013 35
september 2013 42
-
11
18
19
-
6
3
4
Tabel 64. Werkschool aantallen leerlingen (Bron: J&O).
De Werkschool is een uitzonderlijke actielijn in het programma Aanval op Uitval, omdat zij een ‘negatieve’ doelstelling heeft: de Werkschool moet voorkomen dat leerlingen waarvan van tevoren duidelijk is dat zij niet zullen slagen op het middelbaar beroepsonderwijs ervan weerhouden zich daaraan te wagen en een goed alternatief bieden: een duurzame baan. Het gaat om jongeren afkomstig van het praktijkonderwijs of van een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Vaak zullen deze jongeren niet in staat zijn een startkwalificatie te behalen. Gaan zij echter wél door naar het mbo en halen ze daar alsnog geen startkwalificatie, dan zijn zij alsnog voortijdig schoolverlater. Getalsmatig gaat het om ongeveer 150 Rotterdamse jongeren, die nu nog per jaar instromen. Van hen behalen enkelen uiteindelijk een startkwalificatie. De kwestie is dat het voor deze jongeren niet alleen moeilijk is om een baan te vinden. Nog moeilijker is het om een eenmaal gevonden baan te behouden. Daarvoor is de Werkschool in het leven geroepen: help en begeleid deze jongeren ín hun werksituatie.
84
Vakschool Doelstelling
Realisatie september 2013 Instroom aantal 2013: 336 387 leerlingen 2014: 399 op de vakschool 2015: 478 Techniek 2016: 573 Vmbo 1 Tabel 65. Instroom vakschool (Bron: J&O).
Achter het opzetten van de vakscholen voor techniek in Rotterdam ligt de volgende gedachte: er zijn veel Rotterdamse jongeren, voornamelijk jongens, die heel goed en graag met hun handen werken en daarin ook succesvol zouden kunnen zijn, maar die door het onderwijssysteem, met zijn grote aandacht voor theorie en ‘soft skills’, falen. In echte technische vakscholen, voor herkenbare beroepen met veel tijd voor techniek-praktijk, zouden zij succesvolle leerlingen kunnen zijn en zich een startkwalificatie kunnen verwerven. Bovendien zouden zij daarmee, gezien de grote vraag naar technisch geschoold personeel, een betere positie op de Rotterdamse arbeidsmarkt verwerven. Rotterdam heeft inmiddels vier vakscholen techniek: het Noordrandcollege in Schiebroek, de Hef in Feijenoord, het Zuiderpark in Charlois en het Melanchthon in Delfshaven. De laatste drie scholen zijn gehuisvest in nieuwe, goed geoutilleerde gebouwen en zitten in delen van de stad met de zwaarste opgaven in de bestrijding van voortijdig schoolverlaten. In deze scholen wordt naast het vmbo-programma ook voor een groot deel het mbo-programma aangeboden doordat er afspraken zijn gemaakt over het onderwijsprogramma. De opleiding duurt vijf jaar, waarvan het laatste jaar het mboprogramma wordt gevolgd. De leerlingen sluiten hun techniekopleiding af met twee diploma’s: een vmbo-diploma en een mbo-diploma (niveau 2). Deze vakscholen worden opgezet en uitgevoerd in nauwe samenwerking met het Rotterdamse bedrijfsleven, verenigd in een Technet-kring, met deelname van zestig bedrijven. De drie technische vakscholen tellen in het schooljaar 2012-2013 achthonderd leerlingen.
85
6 Jaarverslag Leerplicht Volgens artikel 25, lid 1 van de Leerplichtwet 1969, doet het college van B&W verslag aan de raad van het gevoerde Leerplichtbeleid. In dit hoofdstuk worden de inspanningen en resultaten van Leerplicht uiteengezet. Leerlingen van 18 tot 23 maken geen onderdeel uit van het jaarverslag Leerplicht, omdat ze niet leerplichtig zijn. In paragraaf 5.6 (verzuimaanpak op het mbo) worden alle leerlingen van 18 tot 23 jaar op het mbo meegenomen. Hierdoor is er deels een overlap in de cijfers, die genoemd worden in paragraaf 5.6 en in paragraaf 6.3. De verzuimcijfers van mbo-leerlingen van 16 en 17 jaar komen namelijk in beide paragrafen voor.
4 jr (niet leerplichtig) 5 t/m 11 jr 12 t/m 15 jr kwalificatieplichtigen Totaal
Primair onderwijs incl. SBO 6650 43.147 1.597 44.744
Voortgezet onderwijs incl. PRO 274 22.696 6.095 29.065
6.1 Inschrijvingen leerplichtige leerlingen op 1 oktober 2012 Op 1 oktober 2012, de peildatum voor het onderwijs, waren er 82.479 leerplichtige leerlingen in Rotterdam. Dit zijn 136 leerlingen minder dan vorig schooljaar. Van deze scholieren stonden 1.094 leerplichtige leerlingen niet ingeschreven op een reguliere school. Dit is 1,3% van alle leer- en kwalificatieplichtigen. Van deze kinderen en jongeren kregen 564 leerlingen een vrijstelling van de Leerplicht. De overige kinderen volgen ander (particulier) onderwijs of worden begeleid door het Jongerenloket.
(Voortgezet) Speciaal onderwijs 75 1.172 925 370 2.467
Tabel 66. Inschrijvingen leerplichtige leerlingen op peildatum (Bron: J&O).
86
Beroeps- en Volwassenen educatie
56 5.053 5.109
Overig
Totaal
166 467 231 396 1.094
6891 45.060 25.505 11.914 82.479
6.2 Absoluut verzuim
6.3 Relatief verzuim
Men spreekt van absoluut verzuim wanneer kinderen of jongeren niet zijn ingeschreven bij een onderwijsinstelling, terwijl zij niet zijn vrijgesteld van deze verplichting. Naar aanleiding van vermoedelijk absoluut verzuim start de leerplichtambtenaar een onderzoek. In het schooljaar 2012-2013 waren er 824 leerlingen met vermoedelijk absoluut verzuim. Uiteindelijk bleek er na onderzoek bij 145 leerlingen sprake te zijn van daadwerkelijk absoluut verzuim. Vergeleken met het voorgaande schooljaar is dit een daling van 6,5%. Vermoedelijk komt deze daling door een betere registratie, waardoor de kinderen eerder in beeld zijn en interventie vanuit Leerplicht sneller en waarschijnlijk effectiever is.
Afgelopen schooljaar 2012-2013 waren er 9036 meldingen van ongeoorloofd verzuim. Wanneer een leerling ingeschreven staat bij een opleiding, maar zonder toestemming wegblijft van school, is er sprake van relatief verzuim (spijbelen). Vergeleken met het schooljaar 2011- 2012, is het aantal meldingen met 28% gestegen. Deze stijging komt vermoedelijk door de schoolcontroles die Rotterdam sinds voorjaar 2012 uitvoert. Het team dat deze controles voor zijn rekening neemt, ziet toe op een juiste verzuimadministratie van scholen (de basis op orde). Een resultaat hiervan kan zijn dat scholen beter en dus meer gaan melden. De stijging van het relatief verzuim betekent dus waarschijnlijk niet dat leerlingen meer zijn gaan spijbelen. Vermoedelijk zijn scholen wel beter gaan melden. Daarbij is op het mbo de verzuimmonitor ingevoerd. Ook dit kan een prikkel zijn voor scholen om beter te gaan melden.
175 170
171
165 10000
160
9000
155 155
9036
8000
150
7000
145
145
135
7047 6606
6000 5407
5000
130 2010-2011
2011-2012
2012-2013
Figuur 36. Aantallen absoluut verzuim (Bron: Leerplichtregistratie).
4000
4654
4854
3000 2000 1000 0
2007-2008
2008-2009
2009-2010
2010-2011
2011-2012
2012-2013
Figuur 37. Aantal meldingen relatief verzuim. (Bron: Leerplichtregistratie).
87
6.4 Extra verlof Leerplichtige leerlingen moeten elke schooldag aanwezig zijn op school. Wanneer de leerling wegens bijzondere omstandigheden tijdelijk niet naar school kan, zijn de ouders verplicht hier toestemming voor te vragen. Bij verlof van tien dagen of minder behandelt de school deze aanvraag op basis van de Leerplichtwet. De leerplichtambtenaar behandelt een aanvraag voor extra verlof van meer dan tien schooldagen. Leerplicht is standaard terughoudend in het toekennen van extra verlof. Er wordt altijd een afweging gemaakt of de omstandigheden van het verlof zwaarder wegen dan het onderwijsbelang van het kind.
350 300 250
285
200
205
201
205 184
150
193
100 50
In het schooljaar 2012-2013 vroegen ouders 193 keer extra verlof aan. In vergelijking met de afgelopen jaren is sprake van een kleine toename van het aantal aanvragen. Van deze aanvragen is twaalf keer het verzoek om extra verlof toegekend. Vorig jaar waren dit 27 aanvragen. Deze daling sluit aan bij het beleid van de gemeente: extra verlof wordt niet toegekend, tenzij er sprake is van ‘gewichtige omstandigheden’. Bijvoorbeeld bij ziekte of overlijden van een familielid in het buitenland. In genoemde twaalf gevallen was zeker sprake van gewichtige omstandigheden.
88
0 2007-2008
2008-2009
2009-2010
2010-2011
Figuur 38. Aantal aanvragen extra verlof (Bron: Leerplichtregistratie).
2011-2012
2012-2013
6.5 Proces-verbaal Wanneer de leerling of (één van) de ouders/verzorgers zich niet houdt aan de Leerplichtwet, kan de leerplichtambtenaar proces-verbaal opmaken. Bij extra verlof en absoluut verzuim gebeurt dit altijd tegen de ouders. Bij relatief verzuim kan er proces-verbaal worden opgemaakt tegen de ouders, maar ook tegen de leerling wanneer deze twaalf jaar of ouder is. In het schooljaar 2012-2013 maakten de leerplichtambtenaren 813 keer proces verbaal op. Vergeleken met het jaar daarvoor is dit een stijging van 5,2%. Dit past bij het lik-op-stukbeleid dat Rotterdam voert op het gebied van de verzuimaanpak. Omdat de gemeente de uitkomsten van het OM niet standaard teruggekoppeld krijgt, kunnen we weinig zeggen over de uitspraken (van seponeren tot strafoplegging) naar aanleiding van een proces-verbaal. Momenteel organiseert Leerplicht gesprekken met het OM om de samenwerking waar mogelijk te verbeteren en de uitspraken en effecten van een proces-verbaal te monitoren en te delen. Naast de processen-verbaal is er afgelopen jaar 436 keer een Halt-maatregel opgelegd wanneer er sprake was van relatief verzuim. Dit is vergeleken met het vorige schooljaar bijna een verdubbeling. Naast het proces-verbaal en de Halt-maatregel, heeft de leerplichtambtenaar de mogelijkheid om de kinderbijslag stop te zetten bij verzuim van 16- en 17-jarigen die kwalificatieplichtig zijn. Bij het verzuimgesprek met de leerplichtambtenaar worden ouders en leerlingen gewaarschuwd voor deze sanctie. Wanneer deze waarschuwing geen effect heeft, wordt de kinderbijslag stopgezet. In het schooljaar 2012-2013 is er tien keer een signaal afgegeven om de kinderbijslag stop te zetten. In andere gevallen had de waarschuwing voldoende effect. In schooljaar 2011-2012 is het signaal vier keer afgegeven. Dit is meer dan een verdubbeling.
900 800
813 773
700 658
600 500 400
467
448 365
300 200 100 0 2007-2008
2008-2009
2009-2010
2010-2011
2011-2012
2012-2013
Figuur 39. Aantallen Proces Verbaal (Bron: Leerplichtregistratie).
450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 2007-2008
2008-2009
PV absoluut verzuim
2009-2010
PV relatief verzuim
2010-2011
2011-2012
PV extra verlof
2012-2013
PV jongere
Figuur 40. Aantal opgemaakte processen verbaal, naar soort (Bron: Leerplichtregistratie).
89
6.6 Bemiddelingen Tot slot kan ook een last onder dwangsom (LOD) worden opgelegd als sanctie. Bij een LOD kan per dag dat de leerling niet naar school gaat, een bedrag worden gevorderd. In 20122013 is negentien keer gebruik gemaakt van dit middel. In schooljaar 2011-2012 was dit nog vijftien keer. In achttien van de negentien gevallen is Leerplicht niet tot vorderen overgegaan, omdat er geen sprake meer was van verzuim. In één geval is daadwerkelijk overgegaan tot invordering.
De leerplichtambtenaar helpt regelmatig bij problematiek waarbij niet direct sprake is van schoolverzuim. Bijvoorbeeld wanneer er een conflict is tussen de school en de leerling of ouders. Of wanneer hulp nodig is bij het vinden van een andere opleiding. Het aantal bemiddelingen is met 18% gedaald ten opzichte van het schooljaar 2011-2012. Deze daling komt vermoedelijk doordat de leerplichtambtenaren de opdracht hebben gekregen zich meer te richten op verzuimmeldingen en minder op bemiddelingen. Dit vanwege de gestage stijging van het aantal verzuimmeldingen de afgelopen jaren en een bemiddeling is geen (wettelijke) verantwoordelijkheid. Keuzes en prioriteiten stellen is dus noodzakelijk. 3000 2722
2500
2675 2427 2181
2000 1945
1500
1781
1000 500 0 2007-2008
2008-2009
2009-2010
Figuur 41. Aantal bemiddelingen (Bron: Leerplichtregistratie).
90
2010-2011
2011-2012
2012-2013
6.7 Deelgemeenten Het aantal jongeren dat met Leerplicht in aanraking komt, verschilt per deelgemeente. De ernst van de problematiek is dan ook niet overal gelijk. In tabel 67 staat de problematiek per deelgemeente aangegeven, vergeleken met de stedelijke problematiek. Uitgangspunt is de woonplaats van de leerling. Een rood cijfer betekent een oververtegenwoordiging van leerplichtzaken in de deelgemeente. Een groen cijfer houdt in dat de problematiek juist lager is dan het stedelijk gemiddelde. Een oververtegenwoordiging van het aantal leerplichtzaken in een deelgemeente duidt vaak op een verhoogde problematiek in dat gebied. Het zegt echter ook iets over de meldingsbereidheid van de scholen en de samenwerking met Leerplicht. Dus ook de deelgemeenten die, al dan niet preventief, extra prioriteit geven aan de aanpak van schoolverzuim zullen in onderstaande tabel relatief hoog scoren.
Totaal Charlois Delfshaven Feijenoord Hillegersberg-Schiebroek Hoek van Holland Hoogvliet IJsselmonde Kralingen-Crooswijk Noord Overschie Pernis Prins Alexander Rotterdam Centrum Rozenburg Overig Eindtotaal
8755 10702 10986 6687 1341 4715 8339 5594 5526 2059 668 13059 1833 2019 196 82479
Vermoedelijk Absoluut Verzuim 19 30 6 1 1 2 2 4 7 1 0 5 8 0 59 145
Relatief Verzuim 1158 1398 1510 302 41 379 1019 557 628 171 25 737 241 59 811 9036
Bemiddelingen
Proces Verbaal
283 278 377 75 22 169 252 112 127 30 2 179 46 18 211 2181
120 132 154 11 8 42 87 75 52 20 2 50 16 4 40 813
Tabel 67. Aantal leerlingen in aanraking met Leerplicht per deelgemeente (Bron: Leerplichtregistratie).
Boven stedelijk gemiddelde Gelijk met stedelijk gemiddelde Onder stedelijk gemiddelde
91
Colofon Jeugd, Onderwijs en Samenleving Gemeente Rotterdam Postbus 70014 3000 KS Rotterdam Telefoon: (010) 267 44 45
[email protected] www.jos.rotterdam.nl www.onderwijsbeleid010.nl Vormgeving: DUS BV Druk: Veenman Drukkers
December 2013 November 2012 92