B
BELEIDSPLAN ARCHEOLOGIE gemeente Bloemendaal
Inhoud Inhoud ......................................................................................... 2 1
Inleiding .................................................................................. 4 1.1 1.2 1.3
2
Wettelijk kader ......................................................................... 6 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
3
ARCHEOLOGISCHE WAARDEN- EN VERWACHTINGENKAART....................................... 11 WETEN WAT JE HEBT! .................................................................................. 11
Wat kan Bloemendaal met archeologie? ........................................ 12 4.1 4.2 4.3 4.4
5
VERDRAG VAN VALLETTA ................................................................................ 6 NIEUW WETTELIJK KADER ................................................................................ 6 ARCHEOLOGIE ONDERDEEL VAN DE RUIMTELIJKE ORDENING ...................................... 7 DE VERSTOORDER BETAALT ............................................................................. 7 ARCHEOLOGIEBELEID OP PROVINCIAAL NIVEAU ...................................................... 8 ARCHEOLOGIEBELEID OP GEMEENTELIJK NIVEAU..................................................... 9 CONCLUSIE ............................................................................................... 10
Wat zit er in de bodem in Bloemendaal?........................................ 11 3.1 3.2
4
DE AANLEIDING ........................................................................................... 4 ARCHEOLOGIEBELEID INZICHTELIJK GEMAAKT! ...................................................... 4 SAMENVATTING BESLISPUNTEN ......................................................................... 5
KEUZES MAKEN: JA!..................................................................................... 12 KWANTITATIEVE NORMEN ............................................................................. 13 ARCHEOLOGISCH WAARDEVOLLE GEBIEDEN: MAATWERK!........................................ 15 HET VERHAAL GEBRUIKEN ............................................................................. 15
Hoe regelt Bloemendaal archeologie? ........................................... 17 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
INLEIDING ................................................................................................ 17 WAAROM ARCHEOLOGIE IN DE BESTEMMINGSPLANNEN .......................................... 17 ARCHEOLOGIE IN BESTEMMINGSPLANNEN, VIA EEN VERORDENING, OF ALLEBEI? ............ 18 ARCHEOLOGIE OP DE BELEIDSKAART ................................................................ 18 ARCHEOLOGIE BELEGD IN DE EIGEN ORGANISATIE ................................................ 19
Bijlagen ...................................................................................... 20 5.6
LEESWIJZER .............................................................................................. 20
Bijlage I, II en III ........................................................................... 21 5.7 5.8 5.9
ARCHEOLOGISCHE WAARDEN- EN VERWACHTINGENKAART BLOEMENDAAL .................... 21 KWANTITATIEVE NORMEN: MATRIX MET ONDERGRENZEN ........................................ 21 ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART .................................................................... 21 2
Bijlage IV .................................................................................... 22 5.10
PLANREGELS
.......................................................................................... 22
Bijlage V ..................................................................................... 38 5.11
BEGRIPPEN EN AFKORTINGEN ...................................................................... 38
3
1 1.1
Inleiding
DE AANLEIDING
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Op basis hiervan dienen gemeenten in Nederland aan te geven hoe zij in hun nieuwe bestemmingsplannen omgaan met de in het geding zijnde archeologische waarden. Zoals veel gemeenten, ziet ook de gemeente Bloemendaal het nut en de noodzaak in om archeologiebeleid op te stellen. Archeologiebeleid geeft de gemeente Bloemendaal immers een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief in Bloemendaal. In 2009 verzocht de gemeente het archeologisch adviesbureau Past2Present te Woerden de gemeente te assisteren bij het opstellen van archeologiebeleid. Dit document is de vrucht van deze samenwerking en voorziet de gemeente Bloemendaal van een archeologische waarden- en verwachtingenkaart, een beleidsadvieskaart en dekkingsmogelijkheden hiervoor en de noodzakelijke archeologische voorschriften ten behoeve van planregels zodat de gemeente Bloemendaal kan voldoen aan de voorschriften die in de Monumentenwet worden gesteld aan gemeenten. Het gaat de gemeente Bloemendaal om een zorgvuldige omgang met het bodemarchief. Maar die omgang vindt niet meer plaats in een isolement van besluitvorming door alleen archeologen, maar in een arena waarbij ook gekeken wordt naar de realisatie van de planvorming, het voorkomen van mogelijke vertraging, de kosten van een opgraving, benuttingsmogelijkheden en andere aspecten. Kortom: besluitvorming over de omgang met het bodemarchief in Bloemendaal in een maatschappelijke context met een duidelijke bestuurlijke, en dus ook politieke verantwoordelijkheid.
1.2
ARCHEOLOGIEBELEID INZICHTELIJK GEMAAKT!
Beleid op het terrein van de archeologie is niet altijd even gemakkelijk te doorgronden. Gaat het nu om behoud in de bodem (in situ) of mag het ook worden opgegraven? Is een Programma van Eisen nu hetzelfde als een Plan van Aanpak en wat moet daar dan in staan? Mag de gemeente Bloemendaal zelf bepalen wat het behoud, of schrijft het rijk of provincie dat voor ? Waar staan die afkortingen nu allemaal voor: NOaA, KNA, RCE, IKAW? Welke bodemingrepen zijn wel onderzoeksplichtig en welke niet? Veel vragen, waarop dit beleidsplan antwoord geeft. 4
Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Bloemendaal met haar bodemarchief omgaat. Die omgang kan het best vertaald worden in drie vragen: Wat heb ik aan archeologie in de bodem?
1.) 2.)
Wat kan ik met archeologie?
3.)
Hoe regel ik archeologie?
In de hoofdstukken 3, 4 en 5 zal nader worden ingegaan op deze vragen. In hoofdstuk 2 wordt het wettelijke kader beschreven. Uitwerkingen – zoals de gevolgde systematiek m.b.t. de tot standkoming van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart – en relevant kaartmateriaal zijn ter wille van de leesbaarheid van dit plan als bijlage opgenomen. In het plan dat voor u ligt, zijn maatschappelijke en archeologische aspecten opgenomen en tegen elkaar afgewogen. De gemeente Bloemendaal heeft duidelijke uitgangspunten voor de omgang met haar bodemarchief vastgesteld. Dat is een flinke stap voorwaarts: voor een zorgvuldige omgang met het bodemarchief en voor de gemeente Bloemendaal.
1.3
SAMENVATTING BESLISPUNTEN
Hieronder volgt een opsomming van de beslispunten die dit beleidsplan bevat. De gemeente Bloemendaal stelt met dit beleidsplan: 1.) de archeologische waarden- en verwachtingenkaart vast en gaat deze zelf bijhouden; 2.) ondergrenzen (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) vast die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer danwel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten; 3.) vast archeologie als conditie op te nemen bij herzieningen van bestemmingsplannen; 4.) de bijgevoegde beleidskaart vast.
5
2
2.1
Wettelijk kader
VERDRAG VAN VALLETTA
Januari 1992 ondertekende de toenmalige staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, mevr. H. d’Ancona, het verdrag van Valletta. Met dit verdrag, beter bekend als het verdrag van Malta, wil de Raad van Europa het archeologische erfgoed in Europa beter beschermen. Reden van deze zorg: het Europees archeologisch erfgoed dreigt te worden aangetast en vernietigd door een steeds grotere economische welvaart: door bodemverstoringen maar bijvoorbeeld ook door natuurlijke processen. Doelstelling van het verdrag is het bodemarchief zo veel mogelijk te behouden, bij voorkeur in de bodem. Daarvoor dienen de belangen van de archeologie onderdeel uit te gaan maken van het ruimtelijke ordeningsproces. Immers, in de ruimtelijke ordening worden besluiten genomen die grote gevolgen kunnen hebben voor het bodemarchief. Daarnaast introduceert het verdrag een nieuw principe: de verstoorder-betaalt. Dit naar analogie van het vervuiler-betaaltprincipe uit de milieuwereld.
2.2
NIEUW WETTELIJK KADER
Na jarenlange discussie over de wijze van invoering van het verdrag in Nederland is de implementatie in 2007 een feit. Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Ook het uitgangspunt van de wet is om archeologische waarden in de bodem te laten zitten. In archeologietermen heet dat: ‘behoud in situ’. In een enkel geval lukt behoud in de bodem, maar in de meeste situaties niet. De beschikbare ruimte in Nederland is vaak gewoon te beperkt om op een alternatieve plek huizen te bouwen of een bedrijventerrein ergens anders aan te leggen. De afgelopen decennia is de bodem in Nederland op veel plaatsen geroerd. Door woningbouw, dijkaanleg, zand- en grindwinning en of door de aanleg van vele kilometers spoor. Veel archeologische vondsten zijn daardoor verloren gegaan. De Wet op de archeologische monumentenzorg brengt daar nu verandering in. Bodemverstoringen vinden nog altijd plaats, maar niet nadat er eerst archeologisch vooronderzoek heeft plaatsgevonden, er is vastgesteld of het om belangrijke archeologische sporen gaat en vervolgens is vastgesteld hoe met die archeologische informatie om te gaan.
6
2.3
ARCHEOLOGIE ONDERDEEL VAN DE RUIMTELIJKE ORDENING
Het verdrag geeft aan dat het belangrijk is dat in de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met het belang van de archeologie. In de Wet op de archeologische monumentenzorg is daarom vastgelegd dat gemeenten bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen, of bij vrijstellingen op bestaande plannen, aan moeten geven welke archeologische waarden er in de bodem zitten en hoe de gemeente denkt daar mee om te gaan (zie de artikelen 38 t/m 41 Monumentenwet 1988). In de uitvoering bij bouw-, aanleg- en sloopvergunningen kunnen gemeenten dan archeologische eisen stellen aan de aanvragers. Daarnaast stelt de wet dat archeologie een verplicht te onderzoeken aspect is in het kader van mer-plichtige bodemverstoringen. Dan gaat het dus om de planning van grote uitvoeringswerken (dijkverzwaringen, wegen, grootschalige nieuwbouwprojecten etc.). Tenslotte is in de wet opgenomen de verplichting tot archeologisch vooronderzoek bij werken waarvoor een ontgrondingvergunning nodig is. Ontgrondingen zijn immers zeer destructief voor het bodemarchief. De wet bevat daarnaast bepalingen wie in Nederland mag opgraven, wie eigenaar is van opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen, welke opgravingsinformatie aan wie moet worden gemeld, of er sprake is van planschade, etc.
2.4
DE VERSTOORDER BETAALT
De milieuwereld kent al lange tijd het principe van de-vervuiler-betaalt. De Wet op de archeologische monumentenzorg introduceert in Nederland het verstoorder-betaalt-principe. De redenering hierachter is dat initiatiefnemers van winstgevende projecten schade toebrengen aan het bodemarchief en daarom de kosten voor het behoud ervan voor hun rekening moeten nemen. Het antwoord op de vraag wie de verstoorder is, is afhankelijk in welke fase van de ruimtelijke ontwikkeling er rekening wordt gehouden met de archeologie. Als een gemeente ervoor kiest bij het bestemmingsplan archeologisch vooronderzoek te laten verrichten, dan zijn de kosten van dit vooronderzoek, en mogelijke vervolgkosten bijvoorbeeld voor een opgraving, voor de gemeente. Kosten zijn via de grondexploitatie te verhalen. De gemeente geldt in dat geval als de veroorzaker. Als de gemeente hier niet, of in beperkte mate, voor kiest zal archeologisch vooronderzoek uitgevoerd moeten worden in het kader van de afgifte van een bouw-, aanleg-, of sloopvergunning. In dit geval zijn de kosten van archeologisch vooronderzoek en mogelijke ander kosten, bijvoorbeeld voor een opgraving, voor rekening van de vergunningaanvrager.
7
2.5
ARCHEOLOGIEBELEID OP PROVINCIAAL NIVEAU
Het archeologiebeleid van de provincie Noord-Holland is in het algemeen voorwaardenscheppend van karakter. De provincie voert zelf geen archeologisch onderzoek uit maar schept randvoorwaarden waarbinnen goed en verantwoordelijk beleid tot stand kan komen. Het beleid van de provincie Noord-Holland richt zich op het leesbaar houden van de ontstaansgeschiedenis van de provincie. De provincie is voorstander van behoud in situ. Om gemeenten bewust te maken van hun cultuurhistorie – en daarmee ook van hun archeologische bodemschatten – heeft de provincie een cultuurhistorische waardenkaart samengesteld. Op deze kaart staan ook – zij het op een vrij grove schaal – belangrijke archeologische waarden en verwachtingen vermeld. De kaart is in vergelijking met de door het rijk opgestelde Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) een verfijning van het inzicht in de aanwezige archeologische waarden en verwachtingen in Noord-Holland. De eigen gemeentelijke waardenen verwachtingenkaart geeft evenwel een nog verfijnder en dus beter beeld van de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Op de CHW van de provincie is het zuidelijk deel en een stuk in het noorden van de gemeente aangewezen als cultuurhistorisch waardevol gebied. Het betreft de uitloper van de Amsterdamse Waterleidingduinen. Daarnaast is een aantal buitenplaatsen aangewezen als cultuurhistorisch waardevol gebied.
Blekerijen op de kaart van Willem Post
8
De cultuurhistorisch waardevollege bieden in Bloemendaal
De gemeente Bloemendaal maakt deel uit van het Belvederegebied ZuidKennemerland. Dit gebied onderscheidt zich op archeologisch vlak voornamelijk door de oude strandwallen en duinen, waarop sporen van Neolithische bewoning aanwezig kunnen zijn. Een belangrijke rol, als het gaat om het realiseren van een zorgvuldige omgang met het bodemarchief, heeft de provincie op basis van de ruimtelijke ordeningswetgeving. Op basis van de WRO kon de provincie goedkeuring onthouden aan bestemmingsplannen als er in het desbetreffende plan geen of onvoldoende rekening was gehouden met de in het geding zijnde archeologische waarden. Met de inwerkingtreding van Wro is die provinciale bevoegdheid, veranderd. De provincie Noord-Holland heeft te kennen gegeven de bestemmingsplannen van de Noord-Hollandse gemeenten, voorzover het de archeologie betreft, alleen nog te toetsen op het provinciale belang.
2.6
ARCHEOLOGIEBELEID OP GEMEENTELIJK NIVEAU
Het belangrijkste instrument waarmee de gemeente Bloemendaal een zorgvuldige omgang met haar bodemarchief kan realiseren is het bestemmingsplan. De 9
Monumentenwet 1988 schrijft dat ook verplicht voor. In nieuwe bestemmingsplannen en bij vrijstellingen dienen gemeenten aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe de gemeente daarmee wenst om te gaan. De wetgever heeft destijds deze verplichting bewust beperkt tot nieuwe bestemmingsplannen en vrijstellingen omdat het uiteraard ondoenlijk was van gemeenten te verlangen alle bestemmingsplannen – dus ook bestaande – aan te passen. In de praktijk betekent dit dat in elke gemeente, in de loop der jaren, hoe langer hoe meer bestemmingsplannen bepalingen bevatten waarin de conditie archeologie geregeld is. Het nadeel hiervan is dat niet alle bestemmingsplannen een regeling bevatten omtrent een zorgvuldige omgang met het bodemarchief. Om hieraan tegemoet te komen heeft de wetgever de provincies de mogelijkheid gegeven zogenaamde archeologische attentiegebieden aan te wijzen. Het rechtsgevolg van een dergelijke aanwijzing is dat gemeenten worden verplicht de in het attentiegebied liggende bestemmingsplannen aan te passen. De provincie Noord-Holland heeft, evenals alle andere provincies in Nederland, geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Dit alles laat natuurlijk onverlet dat er de komende jaren in veel gemeenten bestemmingsplannen vigeren, die geen bepalingen bevatten omtrent de archeologie. In Hoofdstuk 5 zal verder op deze materie worden ingegaan en zal worden aangegeven met welk beleidsinstrument de gemeente Bloemendaal de omgang met haar bodemarchief het beste regelt.
2.7
CONCLUSIE
De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft de zorg voor het bodemarchief in hoofdzaak bij gemeenten neergelegd. Op basis van de Wro heeft de provincie altijd nog een belangrijke toetsende rol als het gaat om de conditie archeologie in nieuwe bestemmingsplannen en bij vrijstellingen; echter de provincie Noord-Holland heeft aangegeven alleen te zullen toetsen op het provinciale archeologische belang. Goede afstemming tussen de gemeente Bloemendaal en de provincie is dan ook wenselijk en bevordert een vlotte totstandkoming van het bestemmingsplan. Het rijk is geen direct betrokken partner als het gaat om het opstellen van gemeentelijk archeologiebeleid.
10
3
Wat zit er in de bodem in Bloemendaal?
3.1
ARCHEOLOGISCHE WAARDEN- EN VERWACHTINGENKAART
3.2
WETEN WAT JE HEBT!
Beleid op het terrein van archeologie kan alleen zinvol en effectief zijn als je als gemeente weet welke bodemschatten er in de bodem aanwezig zijn. Maar het gaat niet alleen om gekende archeologische waarden zoals bijvoorbeeld door de provincie en het rijk als belangrijk aangemerkte zogenaamde AMK-terreinen in de gemeente. Archeologiebeleid is ook vooruit zien en vooruit denken. Rekening houden met mogelijk te verwachten archeologische waarden in de bodem. Om bijvoorbeeld in te schatten of een toekomstige bouwlocatie te maken krijgt met archeologiekosten. Die kosten kunnen dan opgenomen worden in de exploitatie van het te ontwikkelen gebied. Of door vast te stellen dat een te ontwikkelen gebied een lage archeologische verwachting kent. In dat geval hoeft er geen vooronderzoek plaats te vinden en hoeft er geen rekening te worden gehouden met opgravingskosten. Door de gekende en te verwachten archeologische waarden in kaart te brengen dient de kaart als kompas voor de gemeente en voor ontwikkelaars bij mogelijke locatiekeuzen. Tevens geeft de kaart op voorhand al een indicatie dat er archeologiekosten kunnen optreden of dat die afwezig zijn. Een groot formaat kaart bevindt zich als separate bijlage bij dit beleidsplan. De kaart komt ook digitaal beschikbaar voor de gemeente Bloemendaal. De gemeente Bloemendaal is voornemens de kaart straks zelf bij te houden. Aanpassing van de kaart kan bijvoorbeeld geschieden wanneer er nieuwe vondsten worden gedaan of wanneer gebieden worden verstoord. Het kaartbeeld kwam mede tot stand dankzij de medewerking en bijzonder nuttige informatie van de kenner van het lokale bodemarchief1.
1
Dhr. Th. S. Nieuwenhuizen.
11
4
Wat kan Bloemendaal met archeologie?
Selecteren en benutten
4.1
KEUZES MAKEN: JA!
Een groot deel van het grondgebied in Bloemendaal kent een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat de kans aanwezig is dat bij verstoring van deze gebieden archeologische resten zullen worden aangetroffen. Uitgaande van het principe dat archeologiebeleid tegelijkertijd verantwoord en praktisch uitvoerbaar moet zijn, betekent dit dat er keuzes gemaakt moeten worden. Nu is selecteren onder de grond ingewikkelder dan daarboven. Boven de grond kan worden geselecteerd aan de hand van feitelijk te constateren waarden, terwijl onder de grond meestal op basis van aannames moet worden gewerkt. Die aannames zijn niet altijd even eenduidig. Van sommige gebieden kan op basis van geomorfologie en bekende vindplaatsen worden aangegeven dat de kans op belangrijke archeologische resten (heel) groot is, terwijl van andere gebieden duidelijk is dat als gevolg van bodemverstoringen in het verleden de kans juist klein is. Om betrouwbare uitspraken te kunnen doen over de verwachte archeologie, is er een methodiek ontwikkeld om gefaseerd te achterhalen wat er aan archeologie te vinden is op een ontwikkellocatie. Deze methodiek wordt aangeduid met het proces van Archeologische Monumentenzorg, kortweg het AMZ-proces. Voor er een schop de grond in gaat, wordt er een uitgebreide bureaustudie gedaan. Het plangebied wordt bestudeerd, de bekende archeologische gegevens worden bekeken en er wordt een verwachting opgesteld. Is er reden om aan te nemen dat de bodem ernstig verstoord is, en er dus geen archeologie meer aanwezig zal zijn, dan is verder onderzoek niet nodig en kan de bouw beginnen. Lijkt het erop dat er wel overblijfselen uit het verleden aangetroffen kunnen worden, dan wordt dat nader onderzocht. Is de bodemopbouw intact? Zijn er sporen aanwezig? En in wat voor staat zijn die? Wordt er niets aangetroffen, of zijn de overblijfselen van een dermate slechte kwaliteit dat we er niets meer van kunnen leren, dan kan besloten worden om geen verder onderzoek meer te doen. Zijn er wel resten uit het verleden aangetroffen in goede staat, dan doet men een uitspraak over de behoudenswaardigheid van de aangetroffen overblijfselen. Hoe belangrijk zijn deze resten? Willen we die intact in de bodem bewaren? Soms is het mogelijk de bouwplannen aan te passen, waardoor de archeologie bewaard kan blijven onder bijvoorbeeld een park. Soms kan dat niet: in dat geval wordt 12
alles opgegraven. In onderstaand figuur is het AMZ-proces schematisch weergegeven. Hoe kan de gemeente Bloemendaal hierin selecteren? Hiervoor zijn twee soorten normen ontwikkeld, die hieronder gepresenteerd worden.
4.2
KWANTITATIEVE NORMEN
Bureauonderzoek
Inventarisatie
Booronderzoek
Proefsleuven
selectiebesluit
Maatregelen
In situ
Ex situ
Vrijgeven Beschermen / inpassen Opgraven Begeleiden
Kwantitatieve normen hebben betrekking op de eerste fase van het AMZ-proces: de inventarisatie. Wanneer moet een inventariserend onderzoek worden uitgevoerd? De Wet op de archeologische monumentenzorg gaat uit van de noodzaak van archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan 100 m2. Gemeenten kunnen echter van die norm afwijken (naar boven en naar beneden) als zij daarvoor een deugdelijke archeologische inhoudelijke motivering aanvoeren. Nu de gemeente een archeologische waarden en verwachtingenkaart heeft laten opstellen kan een eigen planologisch regime, met voor de gemeente Bloemendaal eigen passende ondergrenzen, worden gemotiveerd. Een ondergrens van 100m2 betekent in de praktijk in Bloemendaal straks dat voor vele af te geven bouw, sloop- en aanlegvergunningen binnen de 13
omgevingsvergunning een archeologische onderzoeksplicht geldt. Zowel voor de gemeente als voor de vergunningaanvrager betekent dit een substantiële lastenverzwaring. Een dergelijke ondergrens is niet overal even noodzakelijk omdat de kans dat er archeologische sporen worden aangetroffen, niet overal even groot is. Het is dus verstandig ondergrenzen vast te stellen die aansluiten bij de archeologische verwachting of waarde van de bodem en die geen onnodige lastenverzwaring met zich meebrengen voor vergunningaanvrager en gemeente. Ondergrenzen Voor wat betreft de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting kiest Bloemendaal een ondergrens van 500 m2 . Voor de gebieden met een middelhoge tot hoge verwachting kiest Bloemendaal een ondergrens van 250 m2. Dit betreft de iets lager gelegen delen, waar de parklandschappen en blekerijen aanwezig zijn geweest. Wat betreft de gebieden met een hoge verwachting kiest de gemeente Bloemendaal ervoor hier een ondergrens te hanteren van 250 m2 . De reden voor deze gebieden ook een lage ondergrens vast te stellen is gelegen in het feit dat de trefkans voor archeologische sporen in deze gebieden hoger is. De hoge verwachting bevindt zich met name op de oude duinen en strandwallen, een landschap dat sporen uit de Nieuwe Steentijd herbergt. Voor de weinige gebieden met een lage verwachting kiest Bloemendaal voor een ondergrens van 1000 m2 en een dieptegrens van een meter. Een geheel eigen karakteristiek heeft het duingebied in de gemeente. De Jonge Duinen zijn relatief recent ontstaan. Hieronder kunnen zich echter nog archeologische resten uit de prehistorie bevinden. Voor dit gebied hanteert de gemeente dan ook een andere dieptegrens, te weten 5,5 m boven NAP. Alle ingrepen die onder 5,5 m boven NAP plaatsvinden en die groter zijn dan 250 m2, zijn onderzoeksplichtig. Water Voor verstoringen in het aanwezige water in de gemeente gelden de omliggende ondergrenzen. De bodem van het betreffende water geldt daarbij als verstoringsoppervlak. Mocht er dus in de toekomst verdiept worden in duinrellen, sloten of ander oppervlaktewater boven de verstoringsondergrens, dan is het werk onderzoeksplichtig. Regulier onderhoud is niet onderzoeksplichtig. Met de hierboven genoemde grens is een goed evenwicht gevonden tussen de uitgangspunten ‘verantwoord’, ook in archeologische zin, en ‘praktisch uitvoerbaar’, zoals verwoord in de inleiding.
14
4.3
ARCHEOLOGISCH WAARDEVOLLE GEBIEDEN: MAATWERK!
Na aldus een norm te hebben vastgesteld voor de gebieden met een archeologische verwachting kan nu worden ingezoomd op die gebieden die om een meer toegesneden aanpak vragen. Dit zijn de gebieden waarvoor op basis van geomorfologie, historische bronnen en bekende vindplaatsen bij een geringere ingreep dan de hier bovengenoemde normen al inventariserend vooronderzoek nodig is omdat de trefkans daar (veel) groter is. De archeologische waarde van de historische kernen en de AMK-terreinen in de gemeente Bloemendaal is groot. De gemeente stelt voor deze gebieden een ondergrens vast van 100 m2.. De archeologische waarden worden op deze wijze uitstekend beschermd, maar zeer kleine bodemverstoringen, zoals de aanleg van een schuur of serre - blijven daarmee mogelijk zodat de vergunningaanvrager financieel niet wordt belast met de kosten van archeologisch vooronderzoek. De maximaal toegestane verstoringsdiepte in deze gebieden bedraagt 30 cm. Immers, de kans dat hier al op 30 cm beneden het maaiveld archeologische sporen worden aangetroffen is groter dan in de buitengebieden van Bloemendaal. Daarnaast kent de gemeente een aantal belangrijke gemeentelijke vindplaatsen. Indien onderzoek wordt uitgevoerd binnen een straal van 30 meter rondom deze vindplaatsen, dient iedere verstoring groter dan 3 m2 onderzocht te worden. Deze vindplaatsen zijn als aparte eenheid op de beleidskaart opgenomen. Van belang is wel in het oog te blijven houden dat de provincie Noord-Holland het gebied Zuid-Kennemerland als bijzonder onderzoeksgebied (provinciaal aandachtsgebied) heeft aangewezen. Afstemming met de provincie, in een zo vroeg mogelijk stadium, voor verstoringen in dat gebied is derhalve zeer raadzaam. Daarnaast kan de gemeente aan lokale deskundigen opdracht geven om, na een negatief selectiebesluit, bij werkzaamheden eventuele archeologische resten te documenteren. Dit onderzoek gebeurt dan op kosten van de gemeente. Op basis van deze ondergrenzen is de normenmatrix opgesteld die in Bijlage II is opgenomen.
4.4
HET VERHAAL GEBRUIKEN
Sporen in de bodem en vondsten uit de bodem vertellen een verhaal. Waar woonden de vroegere bewoners van Bloemendaal, waar leefden ze van, welke relaties onderhielden ze met naburige dorpen en steden? Het verhaal dat door de tijden heen is opgebouwd, vormt het ‘DNA’ van Bloemendaal. Dat DNA kan meerwaarde creëren als het verbonden wordt met andere beleidsterreinen. Welke doelen streeft de gemeente na in haar gehele gemeentelijk beleid? Welke uitgangspunten worden gehanteerd als het gaat om ruimtelijke ontwikkeling, 15
educatie en toerisme, sociaal beleid, economische impulsen? Waarom zou de gemeente archeologiebeleid ontwikkelen, als de meerwaarde van het verhaal vervolgens onbenut blijft?
Door aansluiting te zoeken bij het verleden in het inrichten van het huidige landschap kan het verleden ook een bijzondere ontwikkelkracht worden. Op dit terrein zijn verschillende spelers te onderscheiden: - De gemeente Bloemendaal als overheid - De ontwikkelaars in de gemeente - De gemeente Bloemendaal als samenleving - De archeologische wetenschap Als overheid is het de taak van de gemeente om te voldoen aan wettelijke eisen en de zorg voor het archeologisch erfgoed te dragen. Maar daarnaast is het ook de taak van de gemeente om bij te dragen aan een prettige leefomgeving voor haar inwoners en een gunstige vestigingsplaats voor ondernemers te vormen. Door te inventariseren wat voor Bloemendaal belangrijk is, kan dit archeologiebeleid dat voor u ligt veel meer waarde en rendement opleveren dan alleen het wettelijk regelen van de zorgplicht.
Burger Doel: wonen, werken, recreatie
Universiteit Doel: kennis ontwikkelen
16
5
Hoe regelt Bloemendaal archeologie?
Bestemmingsplan, monumentenverordening, beleidskaart, eigen organisatie
5.1
INLEIDING
Het vastleggen van de omgang met het bodemarchief gebeurt door gemeenten hoofdzakelijk via bestemmingsplannen. Het is daarom van belang als gemeente Bloemendaal te bezien op welke wijze dat in dit r.o.-instrument het beste kan geschieden. Een ander instrument is uiteraard de monumentenverordening. Wil de gemeente Bloemendaal de omgang met archeologische waarden in de bodem goed regelen, dan is het ook zaak na te denken over mogelijke consequenties van deze nieuwe verplichting voor de ambtelijke organisatie. Zelfstandig besluiten over de omgang met het bodemarchief brengt immers een aantal extra taken met zich mee. Hieronder worden deze verschillende (meer regelgevende en organisatorische) aspecten verder toegelicht.
5.2
WAAROM ARCHEOLOGIE IN DE BESTEMMINGSPLANNEN
Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de gemeente verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen danwel aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie. Indien dit niet gebeurt, kan de provincie Noord-Holland – op basis van de huidige Wro bijvoorbeeld een zienswijze indienen; dat betekent vertraging in de voortgang van bestemmingsplannen en dat dient voorkomen te worden. Ook heeft de provincie de bevoegdheid – op basis van de Wamz - archeologische attentiegebieden aan te wijzen. Consequentie hiervan is dat gemeenten worden verplicht hun bestemmingsplan(nen) te wijzigen. Het is derhalve zinvol, als gemeente Bloemendaal, rekening te houden met archeologie in de bestemmingsplannen in Bloemendaal.
17
5.3
ARCHEOLOGIE IN BESTEMMINGSPLANNEN, VIA EEN VERORDENING, OF ALLEBEI?
Met de vaststelling van dit beleidsplan kan de gemeente Bloemendaal (op)nieuw vast te stellen bestemmingsplannen ‘archeoproof’ maken zodat aan de wettelijke eis wordt voldaan. Om daar praktisch uitvoering aan te geven bevindt zich in bijlage IV een voorstel voor bestemmingsregels dat in nieuwe bestemmingsplannen kan worden opgenomen. Daarmee is de conditie archeologie evenwel nog niet geregeld in alle bestemmingsplannen. In de loop der jaren, bij een voortgaande actualisering van bestemmingsplannen, zal de conditie archeologie, zoals vastgelegd in dit beleidsplan, langzamerhand gaan gelden in alle bestemmingsplannen. Nadeel hiervan is dat in het ene bestemmingsplan de omgang met het bodemarchief wel is geregeld en in andere bestemmingsplannen niet. Een bepaalde mate van rechtsongelijkheid is hiervan het gevolg. Het is overigens mogelijk daar als gemeente Bloemendaal voor te kiezen. Verankering van archeologie in bestemmingsplannen (1), het mogelijk aanwijzen van bepaalde archeologische terreinen op basis van de monumentenverordening danwel het kiezen voor planologische bescherming middels een versnelde aanpassing van bestemmingsplannen (2) is een afweging tussen tijd, beschikbare middelen en het gewenste beschermingsniveau van het bodemarchief. De gemeente Bloemendaal kiest er voor dit beleidsplan zo spoedig mogelijk vast te stellen. Dit levert aldus de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van de omgevingsvergunning alsmede voor diverse ontheffingen (binnenplanse ontheffingen, tijdelijke ontheffingen en ontheffingen als genoemd in nieuwe Wro) en projectbesluiten. Daarna zal de gemeente Bloemendaal de archeologische planregels bij elke herziening van een bestemmingsplan opnemen in het desbetreffende bestemmingsplan. Daarnaast kiest de gemeente Bloemendaal ervoor via de Monumentenverordening een aanvullend archeologie-regime op te stellen. Op deze wijze kunnen er toch archeologische eisen gesteld worden aan bodemingrepen waar het bestemmingsplan niet in voorziet.
5.4
ARCHEOLOGIE OP DE BELEIDSKAART
De archeologische waarde- en verwachtingenkaart is ongeschikt om te gebruiken als kaart in een bestemmingsplan. Voor dit doel is een eenvoudiger kaart – een beleidskaart - noodzakelijk met een overzichtelijke legenda. Een legenda die inzichtelijk maakt welke voor welke gebieden op de (bestemmings)plankaart straks een dubbelbestemming archeologie geldt en die een koppeling mogelijk maakt met de voor de gebieden voorgestelde oppervlakte- en dieptegrenzen ten 18
aanzien van de archeologische onderzoeksplicht. De kaart maakt uiteraard ook inzichtelijk voor welke gebieden geen archeologische onderzoeksplicht geldt. De beleidskaart Bloemendaal is opgenomen als separate bijlage bij dit document.
5.5
ARCHEOLOGIE BELEGD IN DE EIGEN ORGANISATIE
Het uitvoeren van archeologiebeleid brengt een aantal extra werkzaamheden met zich mee. Immers, af te geven vergunningen bevatten straks ook een component ‘archeologie’. Bij de beoordeling en afgifte zal daar uiteraard rekening mee moeten worden gehouden. En hoe gaat de gemeente Bloemendaal straks rekening houden met archeologie in het kader van haar grondbeleid? Het voeren van archeologiebeleid heeft dus consequenties voor de organisatie (werkprocessen). Als het gaat om de werkprocessen kan de gemeente Bloemendaal er voor kiezen deze te combineren met de mogelijk nieuwe beleidsprocessen in verband met de omgevingsvergunning. Omdat er over de omgevingsvergunning nog te veel onduidelijkheden bestaan kiest Bloemendaal er nu niet voor deze werkprocessen te combineren. Ook is de gemeente regelmatig zelf opdrachtgever als het gaat om uit te voeren booronderzoek, proefsleuven of opgravingen. Daar volgen taken uit: het toetsen van PvE’s, het vaststellen van selectiebesluiten, mogelijke inspectie-en handhavingstaken etc. Ook dan wordt van de gemeente Bloemendaal archeologische expertise verwacht. De benodigde archeologisch-inhoudelijke expertise kan op een aantal manieren worden verkregen: 1. creëren van een extra (deel)formatieplaats; 2. detachering; 3. vaste prijs/productafspraken met archeologische bedrijven per jaar voor terugkerende werkzaamheden; 4. aanbesteding en contractering per project door middel van een bestek; 5. opzetten van een regionale archeologiedienst met buurgemeenten; 6. een combinatie van mogelijkheden. Als het gaat om beleid en handhaving wordt voorgesteld om het beleidsplan gelijk in te voeren maar de eerste twee jaar na vaststelling van dit beleidsplan te gebruiken als pilotfase om de werkelijke belasting goed in kaart te brengen, waarna de meest economische manier om het beleid vorm te geven kan worden vastgesteld. Tevens kan in op dat moment het beleidsplan worden geëvalueerd.
19
Bijlagen
5.6
LEESWIJZER
Met dit beleidsplan is het mogelijk om, zoals de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) aangeeft, aan de zorgplicht voor het archeologisch bodemarchief te voldoen. Daarbij is dit beleidsplan de basis om archeologie voortaan als conditie binnen de ruimtelijke ordening mee te wegen. Dit gehele beleidsstuk is ook in digitale vorm terug te vinden op bijgevoegde cd-rom. Met de hierop volgende bijlagen kan het archeologisch beleid daadwerkelijk geïmplementeerd worden in de gemeente Bloemendaal. Bijlage I –Archeologische waarden- en verwachtingenkaart (separaat) Hier vindt u de waarden- en verwachtingenkaart van Bloemendaal. De kaart geeft voor het grondgebied van Bloemendaal aan voor welke gebieden een hoge, een middelhoge en een lage archelogische verwachtingen geldt. Tevens zijn op de kaart de reeds gekende archeologische waarden opgenomen. Bijlage II – Kwantitatieve normen (separaat) Hier vindt u een matrix met daarop een met de beleidskaart overeenkomende aanduiding van de verschillende typen gebieden in Bloemendaal waarbij is aangegeven bij welke oppervlakte en diepte van de bodemingreep onderzoek moet worden verricht. Bijlage III - Archeologische beleidskaart (separaat) Hier vindt u de beleidskaart waarop voor de gehele gemeente is aangegeven in welke delen van de gemeente geen archeologisch onderzoek hoeft te worden verricht en in welke delen wel onderzoek wordt gevraagd. Bijlage IV Planregels Hier vindt u voorbeeld-planregels die opgenomen kunnen worden wanneer er binnen de contouren van een bestemmingsplan archeologie aanwezig is die planologische bescherming dient te genieten. Bijlage V – Begrippen en afkortingen Hier vindt u een lijst van gebruikte begrippen en afkortingen. De volgende bijlage is vanwege zijn bijzondere omvang enkel in digitale vorm bijgevoegd (cd-rom): Bijlage – Rapport bij de archeologische waarden-en verwachtingenkaart Hier vindt u een verantwoording van de gevolgde werkwijze wat betreft de totstandkoming van de archeologische waarden-en verwachtingenkaart Bloemendaal.
20
Bijlage I, II en III
5.7
ARCHEOLOGISCHE WAARDEN- EN VERWACHTINGENKAART BLOEMENDAAL
(separate bijlage)
5.8
KWANTITATIEVE NORMEN: MATRIX MET ONDERGRENZEN
(separate bijlage)
5.9
ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART
(separate bijlage)
21
Bijlage IV 5.10
PLANREGELS
In deze bijlage zijn voorbeeld-planregels opgenomen voor het bestemmingsplan. De gehanteerde oppervlakte- en dieptegrenzen in onderstaande regels komen overeen met de kwantitatieve normen, zoals deze zijn weergegeven in de matrix zoals genoemd in bijlage II. De hieronder opgestelde regels zijn overeenkomstig de norm zoals vastgelegd in de SVBP2008. Artikel X
1
Waarde – Archeologie 1
Bestemmingsomschrijving
1.1 De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. 2
Bouwregels
2.1 Bouwvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 3 m2 en dieper dan 30 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. 2.2 Voorwaarden Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning: a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b de verplichting tot het doen van opgravingen; c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. 2.3 Bouwverbod Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden 22
verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd. 3
Aanlegvergunning
3.1 Werken en werkzaamheden Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 3 m² of meer bedraagt; b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 3 m² of meer bedraagt; c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 3 m2 of meer bedraagt; d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 3 m2 of meer bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding; f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 100 centimeter; g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 3 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 3 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 3 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter , waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 3 m2 of meer bedraagt. 3.2 Uitzonderingen Het in lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 3.3 Toelaatbaarheid a. De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal. b. Voor zover de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen 23
leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: 1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2 de verplichting tot het doen van opgravingen, 3 de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 4
Sloopvergunning
4.1 Het is verboden voor de ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 3 m2 en de diepte meer dan 30 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld; 4.2 aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige; 4.3 Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning 4.4 de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. 5
Wijzigingsbevoegdheid
5.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: a. De bestemming “Waarde Archeologie 1”, als bedoeld in artikel X.1, lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of b. Aan gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming “Waarde Archeologie 1” toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel X
Waarde – Archeologie 2 24
6
Bestemmingsomschrijving
6.1 De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. 7
Bouwregels
7.1 Bouwvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. 7.2 Voorwaarden Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning: a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b de verplichting tot het doen van opgravingen; c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. 2.3 Bouwverbod Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd. 8
Aanlegvergunning
8.1 Werken en werkzaamheden Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: k. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt; l. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt; 25
m. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt; n. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; o. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding; p. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 100 centimeter; q. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; r. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; s. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; t. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter , waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, anleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt. 8.2 Uitzonderingen Het in lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: c het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; d reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 8.3 Toelaatbaarheid d. De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal. e. Voor zover de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: 4 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 5 de verplichting tot het doen van opgravingen, 6 de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. f. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 9
Sloopvergunning 26
4.1 Het is verboden voor de ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 100 m2 en de diepte meer dan 30 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld; 4.2 aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige; 4.3 Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning 4.4 de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. 10 Wijzigingsbevoegdheid 10.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: c. De bestemming “Waarde Archeologie 2”, als bedoeld in artikel X.1, lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of d. Aan gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming “Waarde Archeologie 2” toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel X 1
Waarde – Archeologie 3
Bestemmingsomschrijving
1.1 De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. 2
Bouwregels
2.1 Bouwvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 30 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. 27
2.2 Voorwaarden Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning: a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b de verplichting tot het doen van opgravingen; c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. 2.3 Bouwverbod Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd. 3
Aanlegvergunning
3.1 Werken en werkzaamheden Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt; d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding; f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter , waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt. 28
3.2 Uitzonderingen Het in lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 3.3 Toelaatbaarheid a. De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal. b. Voor zover de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: 7 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 8 de verplichting tot het doen van opgravingen, 9 de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 4
Sloopvergunning
4.1 Het is verboden voor de ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m2 en de diepte meer dan 30 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld; 4.2 aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige; 4.3 Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning; 4.4 de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. 5
Wijzigingsbevoegdheid
5.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: 29
a. De bestemming ‘Waarde Archeologie 3’, als bedoeld in artikel X.1, lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of b. Aan gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming ‘ Waarde Archeologie 3’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel X 1
Waarde – Archeologie 4
Bestemmingsomschrijving
1.1 De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. 2
Bouwregels
2.1 Bouwvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 50 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. 2.2 Voorwaarden Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning: a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b de verplichting tot het doen van opgravingen; c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. 2.3 Bouwverbod Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd. 3 3.1
Aanlegvergunning Werken en werkzaamheden 30
Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt; d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding; f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter; g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter; h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter; i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter; j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt. 3.2 Uitzonderingen Het in lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 3.3 Toelaatbaarheid a. De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal. b. Voor zover de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: 1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2 de verplichting tot het doen van opgravingen, 31
3
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 4
Sloopvergunning
4.1 Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m2 en de diepte meer dan 50 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld; 4.2 aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige; 4.3 Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning; 4.4 de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. 5
Wijzigingsbevoegdheid
5.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: a. De bestemming “Waarde Archeologie 4”, als bedoeld in artikel X.1, lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of b. Aan gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming “Waarde Archeologie 4” toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft. Artikel X 1
Waarde – Archeologie 5
Bestemmingsomschrijving
1.1 De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. 2
Bouwregels 32
2.1 Bouwvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 50 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. 2.2 Voorwaarden Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning: a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b de verplichting tot het doen van opgravingen; c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. 2.3 Bouwverbod Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
3
Aanlegvergunning
3.1 Werken en werkzaamheden Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt; b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt; c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 500 m2 of meer bedraagt; d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 500 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding; f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 500 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter;
33
g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 500 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50centimeter; h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 500 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter; i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 500 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter; j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 500 m2 of meer bedraagt. 3.2 Uitzonderingen Het in lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 3.3 Toelaatbaarheid a. De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal. b. Voor zover de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: 1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2 de verplichting tot het doen van opgravingen, 3 de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 4
Sloopvergunning
4.1 Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m2 en de diepte meer dan 50 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld; 4.2 aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige; 4.3 Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij 34
burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning 4.4 de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. 5
Wijzigingsbevoegdheid
5.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: c. De bestemming “Waarde Archeologie 5”, als bedoeld in artikel X.1, lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of d. Aan gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming “Waarde Archeologie 5” toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft. Artikel X 6
Waarde – Archeologie 6
Bestemmingsomschrijving
6.1 De voor ‘Waarde - Archeologie 6’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. 7
Bouwregels
7.1 Bouwvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1000 m2 en dieper dan 100 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. 7.2 Voorwaarden Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning: a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b de verplichting tot het doen van opgravingen; c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. 35
2.3 Bouwverbod Indien uit het in lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
8
Aanlegvergunning
8.1 Werken en werkzaamheden Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 6’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: k. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt; l. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt; m. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt; n. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; o. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding; p. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 500 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter; q. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 100 centimeter; r. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 100 centimeter; s. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 100 centimeter; t. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 100 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt. 8.2 Uitzonderingen Het in lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: c het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; d reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 8.3
Toelaatbaarheid 36
d. De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal. e. Voor zover de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: 4 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 5 de verplichting tot het doen van opgravingen, 6 de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. f. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 9
Sloopvergunning
4.1 Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 6’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 1000 m2 en de diepte meer dan 100 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld; 4.2 aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige; 4.3 Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning 4.4 de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. 10 Wijzigingsbevoegdheid 10.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: e. De bestemming “Waarde Archeologie 6”, als bedoeld in artikel X.1, lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of f. Aan gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming “Waarde Archeologie 6” toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
37
Bijlage V 5.11 •
• •
•
•
•
•
• • •
BEGRIPPEN EN AFKORTINGEN AMZ - Archeologische Monumenten Zorg – proces/cyclus dat de stappen weergeeft die doorlopen moeten worden in geval een archeologische onderzoeksplicht geldt voor een gebied. Archeologievriendelijk bouwen – bouwmethode waardoor aanwezige archeologie onaangetast in de bodem kan blijven. Archeologisch gebied met lage verwachting – gebied aangeduid op de beleidskaart, waarvan de verwachting is dat er geen of weinig belangrijke archeologie aanwezig is, of waar eerder archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er geen of geen verwachtings- of waardevolle archeologie meer aanwezig is. Deze gebieden kennen geen archeologische verplichtingen bij bodemingrepen. Archeologisch onderzoeksgebied – gebied aangeduid op de beleidskaart, waarvan de exacte archeologische waarde nog niet bekend is. In deze gebieden dient voorafgaand aan bodemingrepen groter en dieper dan de ondergrens onderzoek te worden uitgevoerd om vast te stellen of de bodemingreep eventueel aanwezige archeologie kan aantasten. Hiervoor gelden specifieke voorschriften. Archeologisch waardevol gebied – gebied aangeduid op de beleidskaart waarvan de archeologische waarde bekend is en bodemingrepen enkel uitgevoerd kunnen worden als deze voldoen aan specifieke voorschriften. Begeleiding – tijdens de uitvoering van een civiele ingreep kijkt de archeoloog over de schouders van de civiele aannemer mee. Indien nodig krijgt de archeoloog even de tijd om archeologische resten te bekijken en te documenteren. Voordeel van archeologische begeleiding is dat de archeologie niet vooraf uit de bodem wordt gehaald, zoals bij een opgraving, maar gelijk oplopend met de civiele ingreep. Dit proces wordt conform KNA-richtlijnen uitgevoerd. Behoudenswaardig – archeologie die op basis van de waarderingscriteria belevingswaarde, inhoudelijke kwaliteit en fysieke kwaliteit is aangeduid als belangrijke archeologie en daardoor het behouden waard is. Behoud ex situ - veiligstellen van archeologische resten door opgraven of archeologische begeleiding van civiele werkzaamheden. Behoud in situ - veiligstellen van archeologische resten ter plaatse in de bodem. Beleidskaart - kaart van het gemeentelijk grondgebied waarop de verschillende aanduidingen van archeologische verwachtings- en waardevolle gebieden is aangegeven.
38
•
•
•
• • • •
•
•
• •
•
•
•
• •
Belevingswaarde - waarderingscriterium om behoudenswaardigheid van archeologie vast te stellen. Met behulp van vragen over schoonheid- en herinneringswaarde wordt de belevingswaarde bepaald. Booronderzoek – veldonderzoek waarin archeologische verwachting geformuleerd in bureauonderzoek wordt getoetst. Hierin kan de bodemgesteldheid worden vastgesteld (verkennend booronderzoek) en de aanwezigheid van archeologische resten (karterend booronderzoek). Bureauonderzoek – ‘desk-research’ waarbij geïnventariseerd wordt wat de archeologische potentie is van een plangebied. Vormt de eerste stap in de inventarisatiefase. Contour – omvang van archeologische vindplaats. Eisen – eisen die gesteld worden aan de verschillende onderzoeken in het proces van de Archeologische Monumentenzorg. Fysieke bescherming – maatregelen treffen die ertoe leiden dat archeologische resten niet aangetast (kunnen) worden. Fysieke kwaliteit – waarderingscriterium om behoudenswaardigheid van archeologie vast te stellen. Met behulp van vragen over gaafheid en conservering wordt de belevingswaarde bepaald. Initiatiefnemer – in archeologische wereld gebruikelijke term voor persoon die bodemingreep doet en daardoor verplicht is het archeologisch onderzoek te laten uitvoeren en financieren. Inhoudelijke kwaliteit - waarderingscriterium om behoudenswaardigheid van archeologie vast te stellen. Met behulp van vragen over zeldzaamheid, informatie- en ensemblewaarde wordt de inhoudelijke kwaliteit bepaald. Inpassing - het aanpassen van ruimtelijke plannen / ontwerpen, zodat aanwezige archeologie niet bebouwd wordt. Inventarisatie – eerste fase van de Archeologische Monumenten Zorg, waarin aanwezigheid en waarde van archeologische resten kan worden vastgesteld. IVO – Inventariserend Veldonderzoek – onderzoek binnen inventarisatiefase, bestaande uit boor- en vervolgens proefsleuvenonderzoek. Karteren - onbekende archeologische resten opsporen en begrenzen. Doorgaans gebeurt dit in het Inventariserend VeldOnderzoek Booronderzoek. KNA – Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hierin staan de processen beschreven volgens welke archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Archeologisch uitvoerders dienen alle werk conform KNA uit te voeren. Kwalitatieve normen – samenstel van gemeentelijke waarderingscriteria en selectieagenda. Kwantitatieve normen – oppervlakte- en dieptegrenzen die gesteld worden waaronder archeologisch onderzoek verplicht wordt gesteld. Deze
39
•
•
• •
• • •
• • •
•
• •
•
•
•
normen zijn afhankelijk van de legenda-eenheid van de beleidskaart waarbinnen het gebied valt. Maatregel – methode om behoudenswaardige archeologie veilig te stellen. Dit kunnen inpassing/fysieke bescherming, opgraving en archeologische begeleiding zijn. Monumentenverordening – gemeentelijke verordening waarin omgang met gemeentelijke (archeologische) monumenten is geregeld. De monumentenverordening kan ook gehanteerd worden wanneer vigerende bestemmingsplannen nog niet zijn geactualiseerd met betrekking tot archeologisch beleid. Normen – samenstel van kwantitatieve normen en kwalitatieve normen. Ondergrens – oppervlaktenorm waaronder archeologisch onderzoek niet vereist is. De ondergrenzen kunnen variëren per agenda-eenheid van de archeologische beleidskaart. Onderzoeksvragen – vragen die voorafgaand aan archeologisch onderzoek worden gesteld om gericht onderzoek te verrichten. Opgraving – het veiligstellen van archeologische resten door deze uit de bodem te halen. Oppervlaktekartering – methode, waar mogelijk uitgevoerd voorafgaand aan het booronderzoek, waarmee percelen worden belopen om zichtbare vondsten in kaart te brengen. Perioden – archeologische tijdsblokken. PvA - Plan van Aanpak PvE - Programma van Eisen – Hierin worden de eisen aan het onderzoek vastgelegd, zoals bij een proefsleuvenonderzoek, opgraving, archeologische begeleiding of fysieke bescherming. Proefsleuvenonderzoek - Doel van proefsleuvenonderzoek is om de aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de archeologische resten vast te stellen (‘waarderen’). Onderzoek wordt in de vorm van een steekproef van de contour volgend uit het booronderzoek uitgevoerd; met de proefsleuven wordt in de regel tussen de 5 en 10 % van het oppervlak onderzocht. RCE - Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Regulier onderhoud – Onderhoud waarbij geen extra bodemverstoring plaatsvindt zoals uitbaggeren van sloten of het vervangen van kabels of leidingen in bestaande sleuven Rijksmonument – Archeologische vindplaats die wettelijke bescherming geniet conform Monumentenwet 1988 / Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 Selectieadvies – advies over behoudenswaardigheid van de aangetroffen archeologie dat door archeologisch uitvoerder of adviseur is opgesteld na uitvoering van het proefsleuvenonderzoek. Selectiebesluit – formeel besluit door bevoegd gezag inzake archeologie waarmee wordt vastgesteld welke (delen van de) aangetroffen archeologisch behoudenswaardig is. 40
• •
• •
•
•
• • •
•
•
• •
Selectieagenda – archeologische perioden en thema’s die de gemeente van belang acht. Selectiebeleid – onderbouwing van de keuzes die de gemeente heeft gemaakt ten aanzien van archeologische perioden en thema’s. Uitkomst van het selectiebeleid is de selectieagenda. Thema’s – archeologische onderwerpen. Verdrag van Malta – verdrag dat in Valletta, Malta is ondertekend door de Europese lidstaten en de omgang met het archeologisch erfgoed regelt. Ook wel aangegeven als Verdrag van Valletta of kortweg Malta. Verkennen – vaststellen of de bodemgesteldheid dusdanig is dat archeologische resten aanwezig en intact kunnen zijn. Doorgaans gebeurt dit in het Inventariserend VeldOnderzoek - Booronderzoek. Verstoring – door bodemingrepen als funderen, aanleg van kelders, ondergrondse parkeergarages e.d. kunnen mogelijk aanwezige archeologische resten aangetast zijn. Verwachtingenkaart – Kaart waarop de verwachting voor aanwezigheid archeologie binnen het gemeentelijk grondgebied is aangegeven. Vindplaats – contour waarbinnen zich archeologie bevindt Waarderen - de waarde van archeologische resten bepalen door aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de resten vast te stellen. Doorgaans gebeurt dit in het Inventariserend VeldOnderzoek – proefsleuven. Waarderingscriteria - aan de hand van deze criteria wordt bepaald of een archeologische vindplaats behoudenswaardig is en of deze vervolgens langs de gemeentelijke selectieagenda gehouden dient te worden. Wamz – Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wijziging op onder andere de Monumentenwet 1988); de wettelijke basis voor de omgang met archeologie; in werking getreden per 1 september 2007 WRO – Wet op de Ruimtelijke Ordening 1962 Wro – Wet ruimtelijke ordening 2008
41