Beleidskader screening Definitief Fred van Es, V&O management, 22 mei 2012
Inhoud Inleiding ................................................................................................................................................... 3 Doelstelling .............................................................................................................................................. 4 Beleidskader ............................................................................................................................................ 4 Randvoorwaarden ............................................................................................................................... 4 Scope ................................................................................................................................................... 4 Beleid ................................................................................................................................................... 5 Algemene richtlijnen ........................................................................................................................... 5 Relatie met Krachtwerk ................................................................................................................... 6 Relatie met Veerkracht.................................................................................................................... 6 Richtlijnen per probleemgebied .......................................................................................................... 6 Psychisch welbevinden .................................................................................................................... 6 Opvoedvaardigheden ...................................................................................................................... 7 Cognitief functioneren .................................................................................................................... 7 Toepassing bij anderstaligen ........................................................................................................... 7 Bijlage 1: Overzicht toepassing screeners ............................................................................................... 9
2
Inleiding Om te komen tot kwaliteitsverbetering in de Vrouwenopvang geeft de Federatie Opvang uitvoering aan het landelijk Verbeterplan Vrouwenopvang. Het verbeterplan is bedoeld om te komen tot hulpverlening die aansluit bij de hulpbehoeften van de cliënten, van goede kwaliteit is en snel leidt tot een veilig en zelfstandig bestaan. Het ontwikkelen en implementeren van een inventarisatie van problemen van vrouwen in de opvang is één van de onderdelen van het verbeterplan. De doelstelling zoals geformuleerd in het verbeterplan luidde als volgt: Probleemstelling
De huidige intakeprocedures verschillen per instelling en geven niet altijd een totaaloverzicht van de problematiek en de noodzakelijke hulpverlening.
Doel
Probleeminventarisatie zodat zo snel mogelijk duidelijk is welke hulpvormen nodig zijn. De vrouwen ondersteunen bij het formuleren van de hulpvraag, gebruik makend van observatie en confrontatie.
Resultaat in
Van alle cliënten in de vrouwenopvang is binnen 6 weken een diagnose gesteld op basis waarvan een hulpverleningsplan kan worden opgesteld en verwijzing naar andere hulpverlening mogelijk is.
Producten
Diagnose- en screeningsinstrumenten en werkbeschrijving voor de medewerkers. Een plan van aanpak voor implementatie.
Gekozen is voor de probleemgebieden psychisch functioneren, opvoedvaardigheden en cognitief functioneren. Een van de bevindingen waarop het verbeterplan is gebaseerd, was de constatering dat hulpverleners niet altijd tijdig in staat zijn om problemen op deze aspecten te onderkennen, waardoor de hulpverlening vertraging opliep. De sector streeft een integrale benadering in de hulpverlening na. Dit betekent dat alle problematiek die naar voren komt tijdens de probleeminventarisatie met elkaar in verband gebracht wordt en geprioriteerd. Dat betekent dus ook dat de genoemde probleemgebieden in relatie tot elkaar en tot overige problemen gezien dient te worden om zo een integrale benadering mogelijk te maken. In opdracht van de Federatie Opvang heeft het Onderzoekscentrum Maatschappelijke Zorg van het UMC St. Radboud een drietal geschikte instrumenten geselecteerd voor het vaststellen van de psychische gesteldheid (de Brief Symptom Inventory, BSI), de opvoedingsvaardigheden (de Vragenlijsten Gezin & Opvoeding, VG&O) en de cognitieve capaciteiten van de cliënten (de Hayes Ability Screening Index, HASI). Deze selectie is door de Federatie overgenomen. Met deze instrumenten is in vijf organisaties een pilot uitgevoerd, met de bedoeling praktijkervaring op te doen met deze instrumenten. De ervaringen zijn neergelegd in een drietal rapportages. De sector heeft behoefte aan beleid dat landelijke kaders stelt aan de wijze waarop screening binnen de sector vrouwenopvang plaatsvindt. De ervaringen met screening in de vrouwenopvang zijn verwerkt in dit beleidskader. Het beschrijft de overeenstemming die binnen de sector is gerealiseerd over de wijze waarop screening plaatsvindt in de vrouwenopvang en de plaats die de instrumenten hierbij innemen. Het beleidskader beschrijft daarmee een basis waaraan elke lidorganisatie zich conformeert. Uiteraard is het mogelijk om 3
“bovenop” deze basis aanvullende activiteiten te ontwikkelen in de sfeer van screening en diagnostiek.
Doelstelling Vrouwenopvang biedt hulp aan slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Doel van deze hulp is dat vrouwen snel en goed geholpen worden zodat zij weer een zelfstandig leven kunnen leiden zonder geweld. Problemen op diverse leefgebieden kunnen hierbij in de weg staan. Voor een goede hulpverlening is daarom een snelle en adequate inventarisatie van belang van problemen die opgelost dienen te worden wil een vrouw weer een zelfstandig en geweldloos leven kunnen leiden. Dit beleidskader richt zich op de inventarisatie van problemen in het psychisch welbevinden, opvoedingsproblemen en het cognitief functioneren. Het beleidskader beoogt te waarborgen dat cliënten van de vrouwenopvang, ongeacht bij welke instelling zij verblijven, tijdens de probleeminventarisatie onderzocht worden op psychisch welbevinden, opvoedvaardigheden en cognitief functioneren. Dit zijn belangrijke factoren in de hulpverlening die gerelateerd is aan het doel van de opvang, te weten het leren zelfstandig te leven zonder geweld. Het beleidskader beschrijft een minimumniveau waarop de screening plaatsvindt, de termijnen waarbinnen dit gebeurt en de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan de uitkomsten van de screening.
Beleidskader In het beleidskader wordt achtereenvolgens besproken: -
De randvoorwaarden waarbinnen het beleidskader zich beweegt De scope van het beleidskader: Op welk onderdeel van het primair proces richt het beleidskader zich Het beleid: hoe worden screeners toegepast binnen de vrouwenopvang De instrumenten: welke plaats nemen de onderscheiden instrumenten in binnen het primair proces.
Randvoorwaarden Uitgangspunt voor het beleidskader is – vanzelfsprekend – landelijke bruikbaarheid. Het beleidskader zal daarom dienen te voldoen aan een aantal randvoorwaarden: -
-
Recht doen aan de verschillen in strategisch beleid van de lidinstellingen. Recht doen aan de verschillen in infrastructuur waarbinnen de lidinstellingen opereren. Passen binnen landelijke ontwikkelingen binnen de vrouwenopvang, zoals de veranderende doelgroep in de opvang (zoals zwaardere problematiek) en anderzijds een toenemend accent op ambulante dienstverlening (o.a. ten gevolge van de invoering van het huisverbod, bezuinigingen). Passen in andere ontwikkelingen in het kader van het verbeterplan (zoals Krachtwerk, Veerkracht).
Scope Het beleidskader richt zich op de probleeminventarisatie op de gebieden psychisch welbevinden, opvoedvaardigheden en cognitieve vermogens tijdens de probleeminventarisatiefase. Daarnaast 4
richt het beleidskader zich op de aansluiting met de hulpverleningsfase. Immers, het is van belang dat de hulpverlening zich richt op de geïnventariseerde problemen. Ook op andere momenten kan besloten worden om een screener toe te passen, bijvoorbeeld tijdens de hulpverlening. Strikt genomen valt dit buiten de scope van dit beleidskader, hoewel ervan uitgegaan wordt dat de richtlijnen, zoals rond dossiervorming en opvolging, ook dan worden toegepast.
Aanmelding
Probleeminventarisatie
Hulpverlening
Afsluiting
Beleid Met de toepassing van de screeners zijn een viertal belangen verbonden. Deze belangen zullen dus een plaats in het beleid dienen te krijgen. Het betreft: -
-
-
-
Het belang van de cliënt: Door de toepassen van screeners kan de cliënt (meer) inzicht verkrijgen in haar problematiek. Hierdoor ontstaat een beter begrip van doel en methodiek van de begeleiding. Daartegenover staat dat een belasting voor de cliënt kan ontstaan: afname kost tijd en kan angst of ergernis oproepen of als zinloos worden ervaren Het belang van de organisatie: Gebleken is dat het toepassen van screeners in de meeste gevallen vooral een bevestiging geeft van een reeds bestaande indruk. Screeners kunnen helpen om meer zekerheid te krijgen, om met de cliënt in gesprek te raken en leveren informatie op over de populatie binnen de organisatie en vormt daarmee een basis voor beleid. Het belang van ketenpartners: Snelle en adequate verwijzing naar een ketenpartner is gewenst indien de uitkomst van de screening daartoe aanleiding geeft. Het is daarom van belang om in overleg treden met relevante ketenpartners en afspraken maken over hoe de screening binnen de vrouwenopvang optimaal aan kan sluiten bij deze ketenpartners. Het betreft dan onder meer de kwaliteit van de informatie, de in te zetten screeners en de wijze van overdracht. Het belang van de sector: Voor de sector als geheel is het van belang om duidelijk te kunnen maken welk minimaal kwaliteitsniveau verwacht mag worden. Het bevordert het imago van de sector en vergemakkelijkt landelijk overleg met andere stakeholders.
Algemene richtlijnen Lidorganisaties zullen tijdens de probleeminventarisatie: 1. Een inventarisatie uitvoeren van mogelijke problemen in het psychisch welbevinden, in de opvoedvaardigheden en problemen in het cognitief functioneren van de cliënt. Dit wordt afgerond binnen 6 weken na opname. De analyse blijft niet beperkt tot de toepassing van een screener, maar er wordt ook informatie ingewonnen met bijvoorbeeld gesprekken en observatie. 2. Ervoor zorgdragen dat de uitvoering van deze probleeminventarisatie volledig transparant is voor de cliënt, zowel wat betreft het proces als de verworven informatie.
5
3. Een analyse te laten plaatsvinden welke elementen uit de screening van belang zijn in relatie tot het doel van de hulpverlening: een zelfstandig leven zonder geweld. 4. In deze analyse tot uitdrukking laten komen welke relatie er bestaat tussen de drie probleemgebieden en de overige geïnventariseerde problematiek om zo een integrale benadering mogelijk te maken. 5. Het hulpverleningsplan aantoonbaar op deze analyse baseren. 6. Ervoor zorgdragen dat op deze probleemgebieden een gedifferentieerd beeld ontstaat. 7. De gegevens uit de probleeminventarisatie volledig opnemen in het cliëntendossier. 8. Ervoor zorgdragen dat de probleeminventarisatie een naadloze aansluiting mogelijk maakt met ketenpartners waarmee wordt samengewerkt/waarnaar wordt verwezen. Hierover worden met ketenpartners operationele afspraken gemaakt. 9. Bij de toepassing van de screeners de richtlijnen van het NIP voor verantwoord testgebruik te hanteren. Bij een andere vorm van afnemen dan de standaardmethode wordt hiervan aantekening gemaakt in het dossier. Relatie met Krachtwerk Een inventarisatie van problemen is in de pilots niet strijdig gebleken met de methodiek Krachtwerk. De probleeminventarisatie en de resultaten van de screening zal daarom het fundament vormen voor een krachtgerichte hulpverlening en vormt daarmee als het ware het startpunt van deze hulpverlening. Meer informatie hierover is te vinden in de handleiding van het UMC St. Radboud1 Relatie met Veerkracht Bij het inventariseren van opvoedvaardigheden dient aansluiting gezocht te worden bij de hulpverlening aan de kinderen in het kader van de methodiek Veerkracht. Probleeminventarisatie van ouder en kind(eren) dienen met elkaar in verband gebracht te worden. In dit verband worden ook de KIPPPI en de SDQ bij de screening betrokken en vormen onderdeel van dit beleidskader.
Richtlijnen per probleemgebied Psychisch welbevinden Voor het inventariseren van het psychisch welbevinden dragen alle lidinstellingen er zorg voor te beschikken over een rapportage op basis van de BSI2 van elke opgenomen cliënt. De BSI kan worden afgenomen door een generalistisch hulpverlener, maar de rapportage dient altijd onder supervisie van een bevoegde specialist te worden vervaardigd. Doorgaans is dit een psycholoog of psychiater. Het is aan de lidinstelling om te bepalen hoe dit te organiseren. Het structureel inzetten van de BSI als effectmeter is niet gewenst, aangezien het doel van de hulpverlening een zelfstandig leven zonder geweld is en niet een optimaal psychisch welbevinden. De BSI kan, indien de hulpverlener daartoe aanleiding ziet, wel in individuele hulpverleningssituaties worden toegepast om effecten van interventies op het psychisch welbevinden te meten door de BSI herhaald af te nemen.
1
Jansen, C. en Wolf, J., Handleiding inventariseren & screenen in de vrouwenopvang, Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg, UMC St. radboud, 2010. 2 Het gaat hier om de volledige versie van de BSI. Er is ook een verkorte vorm, de BSI-18, maar deze screent alleen op lichamelijke klachten, depressie en angst en mist daarmee cognitieve klachten, interpersoonlijke gevoeligheid, hostiliteit, fobische angst, paranoïde gedachten en psychoticisme.
6
Opvoedvaardigheden Uit de pilots die de basis vormden voor dit beleidskader bleek dat de meerwaarde van de VG&O beperkt is, met name als er een specialist bij de probleeminventarisatie betrokken is, zoals een orthopedagoog. Daarnaast voelen sommige cliënten zich bedreigd: “Worden mijn kinderen van mij afgenomen bij een bepaalde uitkomst?”. De VG&O wordt daarom in ieder geval toegepast als er geen mogelijkheid bestaat om de instrumenten uit de methodiek Veerkracht te gebruiken. Binnen de methodiek Veerkracht wordt een tweetal instrumenten toegepast voor vroegsignalering van probleemgedrag bij kinderen: de SDQ en de KIPPPI. Indien de kinderen in de opvang verblijven kunnen interventies, zowel gericht op ouder als op kinderen, gebaseerd worden op deze instrumenten. Daarnaast kan de VG&O, gericht op de opvoedvaardigheden van de ouder, aanvullende informatie bieden indien kinderen niet in de opvang verblijven of als de hulpverlener concretere informatie wenst over de opvoedvaardigheden van de ouder. In ieder geval zal het dossier van de cliënt (indien deze minderjarige kinderen heeft) een rapportage bevatten van één van de drie genoemde instrumenten, aangevuld met informatie uit gesprekken en observaties, en zal de hulpverlening aan ouder en kind hierop aantoonbaar gebaseerd zijn. Cognitief functioneren Beperkingen in het cognitief functioneren zijn voor de hulpverleners niet altijd gemakkelijk zichtbaar. Het toepassen van een goede screener kan hierbij behulpzaam zijn. In de pilot met de HASI in de vrouwenopvang is gebleken dat de HASI niet altijd goed differentieert. De ervaring is dat er regelmatig false positives en false negatives optreden. Met name in de laatste situatie kan het vervolgens lastig zijn om alsnog een verwijzing te realiseren. Er is immers “niets aan de hand” volgens de test. Zolang de pilot die momenteel plaatsvindt met de HASI in de maatschappelijke opvang3 niet het tegendeel heeft aangetoond, wordt de HASI niet aangeraden als screener van de cognitieve vermogens. Bij pilotinstellingen zijn goede ervaringen opgedaan met de GIT en de RAVEN. Lidinstellingen zullen daarom minimaal hun indruk over het cognitief functioneren in het dossier opnemen bij cliënten met een opleiding lager dan MBO-niveau. Hierbij wordt tevens de wijze waarop deze informatie is verkregen verantwoord, afgesloten met een besluit of aandacht voor het cognitief functioneren opgenomen dient te worden in het hulpverleningsplan. Toepassing bij anderstaligen Schriftelijke vragenlijsten of instructies zijn doorgaans in het Nederlands, van de BSI zijn ook een Engelse en een Spaanse versie beschikbaar en van de HASI een Engelstalige. Hierbij is aan te tekenen dat deze versies voor andere normgroepen gevalideerd zijn. Bij toepassing van screener bij een anderstalige cliënt (.m.a.w. die het Nederlands onvoldoende beheerst) wordt gebruik gemaakt van een (telefonische) tolk. Deze tolk moet goed geïnstrueerd worden, zodat deze de bedoeling van de screener begrijpt. Verder dient men rekening te houden met het feit dat: -
De betrouwbaarheid met deze wijze van toepassen vermindert Veel anderstaligen de bedoeling van de Likertschaal niet begrijpen Cliënten zich uitgenodigd kunnen voelen om uitgebreide toelichtingen te geven Cliënten sommige vragen als een suggestie kunnen opvatten, vooral waar de vragen gaan over zondigheid of straf
3
Informatie uit deze pilot wordt uiterlijk eind september verwacht. Geadviseerd wordt om deze informatie te verwerken in dit beleidskader.
7
-
Het dus extra belangrijk is om ook andere informatiebronnen te gebruiken, zoals gesprekken en observaties.
De wijze van afnemen (anders dan standaard) wordt opgenomen in de rapportage van de screener, evenals opvallend gedrag.
8
Bijlage 1: Overzicht toepassing screeners
Toepassing volgens beleidskader Belang van de cliënt
Belang van de organisatie
Belang van ketenpartners Belang van de sector
Psychisch welbevinden: BSI Altijd, optioneel als effectmeter bij individuele cliënt - Inzicht in psychisch functioneren d.m.v. de BSI - Minimaal getoetst door een specialist (psycholoog, psychiater) - Mogelijkheid effecten hulpverlening te meten (herhaalde afname) - BSI geeft gedifferentieerde info aan hulpverlener - BSI geeft concrete info over verwijsmogelijkheden - Afnemen BSI levert managementinfo over cliëntenpopulatie - Ketenpartners ontvangen adequate verwijzing met info die op hun eigen proces aansluit. - Alle lidinstellingen leveren elkaar dezelfde minimuminformatie - Managementinfo op landelijk niveau, met de mogelijkheid trendanalyses te maken
Opvoedvaardigheden: VG&O Optioneel, aanbevolen indien geen KIPPPI of SDQ toegepast wordt. - Inzicht in eigen opvoedvaardigheden indien geen info uit KIPPPI of SDQ beschikbaar is - Afname kan bedreigend zijn voor cliënt (worden mijn kinderen van mij afgenomen?) - Hulpverlener kan op basis van VG&O een concretere verwijzing doen
Cognitieve vermogens: HASI Optioneel, alternatieven met goede ervaringen zijn RAVEN en GIT - Globale screening van cognitieve vermogens: van belang bij opleiding lager dan MBO - Kans op false positives of false negatives, dus altijd in combinatie met andere toetsing -
Assessment van cognitieve vermogens van belang voor doelgerichte hulpverlening
-
Ketenpartners krijgen een concretere verwijzing
-
Beter onderbouwde verwijzing
-
Levert managementinformatie, alleen als de VG&O systematisch wordt afgenomen Waarborgt aandacht voor opvoedvaardigheden
-
Waarborgt aandacht voor cognitief functioneren van cliënten
-
9