beleidsdossier
Tussen wonen en welzijn
Tussen wonen en welzijn
Inhoudstafel
1. Wonen en welzijn in een dynamisch perspectief
4
2. Wonen en kwetsbaarheid 6 2.1 Woononzekerheid .......................................................................................................................................................6 2.2 Gevolgen van vermaatschappelijking van zorg .......................................................................................................6 2.3 Opstopping in de gevangenis ....................................................................................................................................7 3. Het huidige woon- en welzijnsaanbod in Vlaanderen 8 3.1 Leven op straat ............................................................................................................................................................8 3.2 Nachtopvang en inloopcentra ...................................................................................................................................8 3.3 Residentiële opvang ....................................................................................................................................................8 3.4 Doorgangswoningen ..................................................................................................................................................9 3.5 Gemeenschapswonen ...............................................................................................................................................10 3.6 Begeleid wonen .........................................................................................................................................................10 3.7 Zorgwonen ................................................................................................................................................................10 3.8 Begeleid zelfstandig wonen......................................................................................................................................11 3.9 Buiten wonen.............................................................................................................................................................11 3.10 Sociaal wonen ..........................................................................................................................................................11 3.11 Zelfstandig wonen ..................................................................................................................................................11 4. Het Nederlandse model van de “woonladder” 12 4.1 De “treden” van de woonladder .............................................................................................................................13 4.2 “Stijgen en dalen” op de woonladder .....................................................................................................................14 4.3 Kanttekeningen en valkuilen ...................................................................................................................................14 5. Woonbegeleiding vanuit cliëntperspectief 16 5.1 Waarin willen we begeleid worden? ........................................................................................................................16 5.2 Tips voor een geslaagde woonbegeleiding .............................................................................................................18 6. Beleidsaanbevelingen 22 6.1 Aanbevelingen ivm (betaalbaar) wonen .................................................................................................................22 6.2 Aanbevelingen i.v.m. begeleiding ............................................................................................................................25 7. Good practices 28 7.1 Koningsstraat 123 (Brussel).....................................................................................................................................28 7.2 Logementswoningen (Genk) ...................................................................................................................................28 7.3 Sociaal buitenwonen (Boortmeerbeek) ..................................................................................................................30 7.4 Preventieve woonbegeleiding of bemoeizorg .......................................................................................................31 7.5 Verzorgen van huurdersrelaties in een sociale huisvestingsmaatschappij (Beveren) ........................................32 7.6 Tot slot .......................................................................................................................................................................33 8. Bibliografie 34 8.1 Voetnoten ..................................................................................................................................................................34 8.2 Literatuurlijst .............................................................................................................................................................34
2
Inhoudstafel
00
COLOFON Deze publicatie kwam tot stand met input van: Vlaams Overleg Bewonersbelangen - Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen - CAW Sonar - Samenlevingsopbouw stad Antwerpen - CAW Regio Leuven - Stedelijk Overleg Drugs Antwerpen - CAW Metropool - RSVK Veurne-Diksmuide. Auteur: Martine Van Geyt Foto’s: Brandpunt 23 Eerste druk Ontwerp: CRM Factory, Leuven
Opmaak: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Volgnummer: BD/2010/1 Depotnummer: D/2010/11374/1
© 2010 Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Gehele of gedeeltelijke overneming of reproductie van de inhoud van de uitgave, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende is verboden. De foto’s zijn eigendom van Brandpunt 23 en eveneens auteursrechtelijk beschermd. 3
1. Wonen en welzijn in een
We geven een aanzet voor de dialoog tussen welzijn en wonen. Wat is “haalbaar en goed wonen” voor deze kwetsbare burgers, die niet allemaal dezelfde woon- en begeleidingsbehoeften hebben?
D
e huisvestingssector en de welzijnssector delen een bekommernis over bepaalde won i n g zoekenden en huurders. Kwetsbare bewoners dreigen, o.m. door uithuiszetting, in de thuisloosheid verzeild te geraken. Voor anderen is de stap van thuisloosheid naar zelfstandig wonen te groot of is er een blijvende nood aan ondersteuning in het zelfstandig wonen. De noden op het vlak van wonen en begeleiding zijn zeer uiteenlopend. Dit botst met de vaststelling dat er onvoldoende diversiteit is van beschikbare woonvormen en aangepaste woonbegeleiding. De keuzemogelijkheden zijn beperkt: leven op straat, in een onthaalcentrum, in een beschermde woonvorm met huisbezoeken of volledig zelfstandig. Zowel welzijnswerkers als sociale huisvesters ontmoeten mensen waarvoor de huidige vormen niet toereikend zijn of niet voldoende aangepast aan hun mogelijkheden. Zij vallen niet alleen uit de boot omdat er te weinig aanbod is en het aanbod niet divers genoeg is. Er moet concreter nagedacht worden over een grotere diversiteit, zowel in de woonvormen als in de aangepaste begeleiding. Beide gaan hand in hand. Dit aanbod moet beter aansluiten bij het reële woonparcours van kwetsbare mensen gedurende hun levensloop. Daarbij is het van belang om af te stappen van het statische perspectief met beperkte alternatieven: ofwel is men in staat tot zelfstandig wonen, ofwel is men overgeleverd aan het opvangcircuit.
4
Vanuit een meer dynamisch perspectief komt een meer gedifferentieerd en fijnmaziger aanbod in het vizier, aangepast aan de woon- en begeleidingsnood op een bepaald moment in het leven van deze mensen. Met dit dossier geven we een aanzet voor de dialoog tussen welzijn en wonen. Wat is “haalbaar en goed wonen” voor deze kwetsbare burgers, die niet allemaal dezelfde woon- en begeleidingsbehoeften hebben? In dit dossier willen we vanuit het huisvestings- én begeleidingsperspectief een kader bieden in de organisatie van een divers woon- en begeleidingsaanbod met als ultieme doel een stabiele woonsituatie voor iedereen. Dit kan beleidsmakers op het lokale, Vlaamse en federale niveau ondersteunen in het detecteren van leemten voor diverse doelgroepen.
01 • Eerst schetsen we het traject dat mensen kunnen doorlopen binnen het huidige woonen begeleidingsaanbod in Vlaanderen en de knelpunten die daarbij worden ervaren. • Vervolgens presenteren we, met een aantal kanttekeningen, het model van de Nederlandse “woonladder” als een mogelijk kader voor een gedifferentieerd woon- en begeleidingsaanbod.
Illustratie: Sophie Van Cauwelaert
dynamisch perspectief
• We omschrijven wat “woonbegeleiding” inhoudt vanuit cliëntperspectief. • We formuleren beleidsaanbevelingen voor een coherente aanpak om de noden, problemen en mogelijkheden in kaart te brengen en antwoorden te formuleren. • Tenslotte verwijzen we ook naar een aantal good practices in het werkveld.
5
2. Wonen en kwetsbaarheid
D
e factoren die de kwetsbaarheid op de woonmarkt vergroten, kunnen erg verschillend zijn.
2.1 Woononzekerheid Bepaalde huurders lopen een vergroot risico om hun woonst te verliezen, o.m. door uithuiszetting. Volgens de VVSG1 (onderzoek in 2009) worden wekelijks een 200-tal huishoudens in Vlaanderen met uithuiszetting bedreigd. In 2008 meldden zich bij de CAW’s 17.1312 mensen aan met een huisvestingsproblematiek. Vanuit een steekproef die genomen is in 20063 blijkt dat bijna 1 op 10 mensen, die begeleid worden door een CAW, slachtoffer zijn van een uithuiszetting. Deze cijfers zeggen weinig over de omstandigheden van de uithuiszetting en nog minder over het noodzakelijke aanbod, maar belichten wel degelijk een problematiek. 2.2 Gevolgen van vermaatschappelijking van zorg Mensen die soms lange tijd in instellingen verbleven (psychiatrie, gevangenis, jeugdzorg,…) hebben extra steun nodig om op eigen benen te kunnen staan. De toegenomen “vermaatschappelijking” en deinstitutionalisering van de zorg leidt tot een grotere groep mensen die nood heeft aan aangepaste woon- en begeleidingsvormen. Voor sommigen onder hen is er een blijvende nood aan onder-steuning.
6
De vermaatschappelijking van de zorg is een beweging die reeds enkele decennia aan de gang is. De eenzijdige institutionele zorg maakte plaats voor een zorg die de patiënt terug een rol en plaats in de maatschappij geeft. Dit leidde tot heel wat veranderingen in denken over zorg en behandeling en had ook zijn gevolgen voor de organisatie van verschillende sectoren. De afschaffing van de wet op de landloperij heeft van in het begin van de jaren ’90 geleid tot een drastische vermaatschappelijking van de thuisloosheid, helaas ook letterlijk op straat. In de psychiatrie is tussen 1990 en 2000 de langdurige zorg afgebouwd met 6.753 plaatsen en de ambulante zorg zoals vb beschut wonen toegenomen met 4.605 plaatsen4. Recente plannen van de federale minister Onkelinkx wijzen erop dat deze afbouw van psychiatrische bedden nog verder zal doorgezet worden. Vele jongeren zijn onvoldoende voorbereid wanneer ze de instellingen voor bijzondere jeugdzorg verlaten en kampen met een verhoogd risico op sociale uitsluiting op de grens van de meerderjarigheid. Gedetineerden tenslotte verliezen vaak hun woonzekerheid door de detentie en kampen met specifieke moeilijkheden om na detentie terug aan te knopen bij een zelfstandig leven en wonen. Deze vermaatschappelijking of de-institutionalisering heeft grote gevolgen voor de woonsector. Er was niet voldoende aanbod om in ’t bijzonder deze ex-landlopers en ex-psychiatrische patiënten een aangepaste/haalbare woonst-annexbegeleiding aan te bieden.
02 Velen doen daarom beroep op de sociale huisvesting. De sociale verhuurders merken dat velen dit zelfstandig wonen niet aankunnen en dat zij aan deze huurders niet de aangepaste ondersteuning kunnen bieden. Als een maatschappij toegankelijker en ‘warmer’ wil worden voor mensen met verschillende problematieken, dient een beleid ook te voorzien in een zeer haalbaar en divers woon- en begeleidingsaanbod. 2.3 Opstopping in de opvang Wie toch in de dak- en thuisloosheid verzeild geraakt en beroep moet doen op het circuit van opvangcentra, mag er niet langer in verblijven dan gewenst of noodzakelijk is. Voor hen moet gewerkt worden aan een vlottere doorstroming naar zelfstandig of begeleid wonen. De uitstroom uit de opvang loopt vaak zeer moeilijk omwille van een tekort aan beschikbare en betaalbare woningen en een gebrekkige toegankelijkheid van de sociale huisvesting voor thuislozen. Dit leidt tot een dichtslibbing van het opvangcircuit. Ook de huisvestingsactoren wijzen op tekorten om kwetsbare huurders te verwijzen naar begeleidende instanties of opvanginitiatieven omwille van wachtlijsten of het ontbreken van een begeleidingsaanbod in de regio.
Het zoeken naar aangepaste woonen begeleidingsvormen is vooral van belang voor hulpbehoevenden die (nog) niet thuis horen in de gewone huisvesting of in de reguliere opvang.
Al deze uiteenlopende contexten en perspectieven dagen huisvesters en welzijnswerkers uit om samen werk te maken van een sterker aaneensluitende keten van woonvormen en begeleidingsvormen.
Al deze uiteenlopende contexten en perspectieven dagen huisvesters en welzijnswerkers uit om samen werk te maken van een sterker aaneensluitende keten van woonvormen en begeleidingsvormen.
7
3. Het huidige woon- en welzijnsaanbod
H
ierna volgt een overzicht van het bestaande woon- en welzijnsaanbod in Vlaanderen. Het is ingedeeld in een aantal theoretische categorieën die telkens verwijzen naar verschillende combinaties van vormen van wonen en soorten begeleiding. Het begeleidende luik gaat vooral over het aanbod van de centra algemeen welzijnswerk (CAW) en de initiatieven die door verschillende steden en gemeenten genomen worden. Dit overzicht vertrekt van de doelgroep van mensen die thuisloos zij of dit dreigen te worden en is bijgevolg niet volledig. De combinaties van wonen en zorg vanuit andere sectoren, zoals de psychiatrie, de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg, zijn niet in dit overzicht opgenomen, maar kunnen wel inspirerend zijn voor een meer omvattend woon-zorgbeleid in Vlaanderen. Omdat de woonwensen en begeleidingsnoden van mensen voortdurend veranderen moet dit overzicht ook gezien worden als een dynamisch kader in het denken over wonen en welzijn. 3.1 Leven op straat Mensen die op straat leven, zoeken ‘s nachts een plaats om te slapen en overdag een plaats om zich te verwarmen, te eten, koffie te drinken,… Sommigen doen geen of minder beroep op de reguliere welzijnssector en zoeken hun heil in kraakpanden of zelf georganiseerde 8
solidaire woonprojecten. Deze kunnen niet alleen een onderdak bieden aan dak- en thuislozen, maar bieden soms ook goedkope maaltijden in de volks- of gaarkeukens. Dit is de meest laagdrempelige en vrijblijvende vorm van hulpverlening. De hulpbehoevende kan, maar moet niet, een eerste stap zetten in contact met bijvoorbeeld een straathoekwerker of een mobiele, vindplaatsgerichte hulpverlener. 3.2 Nachtopvang en inloopcentra Om ’s nachts een bed te hebben, kunnen thuislozen in een aantal steden beroep doen op nachtopvang. Deze vorm van opvang biedt een bed, de mogelijkheid om te douchen, kledij wassen, enz… ’s Morgens na een ontbijt moeten zij terug vertrekken. Daarnaast is er ook iemand aanwezig die cliënten kan doorverwijzen naar de betrokken instanties. Gedurende de dag kunnen thuislozen binnenlopen in een inloopcentrum waar zij kunnen rusten, koffie drinken, eten en een aantal praktische dingen kunnen regelen. Ook deze vormen van begeleiding van dak- en thuislozen hebben een zeer lage drempel. De hulpverlener in een inloopcentrum is een vrijblijvend aanspreekpunt die met de persoon de eerste stappen kan zetten. 3.3 Residentiële opvang De residentiële opvang is een meer traditionele werkvorm binnen de thuislozenzorg en bestaat
03 in Vlaanderen uit verschillende opvangtypes: crisisopvang, algemene opvangcentra voor mannen of gemengde opvang, vrouwenopvangcentra, vluchthuizen en opvangcentra voor jongeren. Het gaat hier meestal om een verblijf van beperkte duur en meestal een leefgroepenwerking. Mensen melden zich aan voor residentiële opvang omwille van zeer uiteenlopende situaties en problemen. Daardoor is de populatie veel gevarieerder dan pakweg twintig jaar geleden, met een verjonging en vervrouwelijking als belangrijkste evoluties. Om meer tegemoet te komen aan de individuele noden werden het aanbod van residentiële opvang gedifferentieerd naar meer ambulante hulpverlening, zoals studio-wonen, begeleid wonen en het zorgwonen (zie verder). Residentiële opvang beantwoordt nog altijd aan een nood van bepaalde thuislozen, maar een residentiële setting wordt meer en meer beschouwd als een fase in een ruimer traject. De mogelijkheid om tijdig en gericht door te stromen naar andere werkvormen is van cruciaal belang. 3.4 Doorgangswoningen Verschillende steden en gemeenten beschikken over een aantal doorgangswoningen. Een doorgangswoning is gericht op mensen die hun woning kwijt zijn of dreigen te verliezen. Het verblijf is van beperkte duur en het begeleidingsaspect is ingevuld, afhankelijk van de lokale situatie en de initiatiefnemer.
De term doorgangswoning is een verzamelnaam voor verschillende vormen. Grosso modo bestaan er 3 types. De “shelter” biedt een kortstondige opvang, meestal in een meergezinswoning of collectieve woonvorm. De woning is gemeubeld en instapklaar. De verblijfstermijn wordt zeer kort gehouden, van enkele dagen tot enkele weken en heeft als doel om samen met de bewoner te zoeken naar een verdere oriëntering De “noodwoning” is een individuele woonvorm waarin kandidaatbewoners zelfstandig kunnen wonen voor een vooraf bepaalde termijn. De verblijfsduur is bepaald op enkele maanden en kan, indien nodig, voor een korte periode worden verlengd. De noodwoning is vooral geschikt voor mensen die onverwacht geconfronteerd worden met een huisvestingsproblematiek (vb. door een brand), het slachtoffer werden van mensenhandel of van huisjesmelkerij. De “transitwoning” is een woonvorm waarbij de tijdelijke opvang gebruikt wordt als hefboom voor een totale verbetering van de levenssituatie van de bewoners. Tijdens het verblijf zal de begeleider met de bewoner binnen meerdere levensdomeinen aan de slag gaan. De bewoning is nog steeds tijdelijk van aard maar de einddatum wordt niet vastgelegd of wordt zeer flexibel gehanteerd. Het is opvallend dat in regio’s waar weinig of geen residentiële opvang bestaat vanuit het Algemeen Welzijnswerk (CAW) er meer aanbod is van doorgangswoningen, ingericht door lokale overheden (OCMW).
9
3.5 Gemeenschapswonen “Gemeenschapswonen” verwijst naar situaties waarin de cliënt zelf een woning huurt via een welzijnsorganisatie en dit gekoppeld is aan een individuele begeleiding. De nadruk ligt meer op wonen dan op opvangen. De cliënt heeft er zijn hoofdverblijfplaats, krijgt een huurcontract en de huurwetgeving is hier helemaal van kracht. De infrastructuur is zo opgebouwd dat de persoon een eigen studio heeft met daarbij een aantal gemeenschappelijke ruimten. De ruimte leent zich tot ontmoeting of groepsactiviteiten maar heeft geen verplichtend karakter. Naast het huurcontract heeft de cliënt in het gemeenschapswonen ook een begeleidingscontract waarin het centrum en de cliënt zich akkoord verklaren over de aard en de inhoud van de begeleiding. Het aanvaarden van zo’n contract is een voorwaarde om in het gemeenschapswonen te kunnen stappen. Het gaat hier om cliënten die een permanente ondersteuning nodig hebben. Het gemeenschapswonen kan een eindstation zijn maar dat is niet noodzakelijk. Indien er wel sprake zou zijn van doorstroming, moet de persoon verhuizen. 3.6 Begeleid wonen Begeleid wonen wil mensen die het zelfstandig wonen moeilijk aankunnen toch volledig autonoom laten wonen en dit door middel van ambulante woonbegeleiding. De woningen kunnen zeer divers zijn: ofwel huren zij een woning via een 10
welzijnsinstantie ofwel huren zij zelf een woning op de private of sociale huurmarkt. De begeleiding kan gericht zijn op één of meerdere van volgende aspecten: psychosociale begeleiding, administratieve ondersteuning, budgetbegeleiding, vaardigheidstraining, het begeleiden van groepsprocessen, begeleiding bij werk- en vrijetijdsproblematiek. Via de begeleiding kan, indien nodig, meer specialistische hulp ingeschakeld worden. De intensiteit en de duur van de begeleiding kan sterk variëren. Sommige mensen hebben gedurende een langere tijd, of zelfs levenslang, nood aan een intensieve of minder intensieve vorm van begeleiding. Voor anderen kan de begeleiding eerder van korte duur zijn of geleidelijk worden afgebouwd. 3.7 Zorgwonen Het zorgwonen is een antwoord op de toenemende vergrijzing en hulpbehoevendheid van sommige thuislozen. Omwille van hun levensloop en hun problematiek, worden thuislozen vaak zorgbehoevend op een leeftijd waarop ze nog niet terecht kunnen in de ouderenzorg. Zij komen anderzijds ook niet in aanmerking voor de gehandicaptenzorg. Het zorgwonen maakt het mogelijk dat de oudere en/of zorgbehoevende thuislozen verder leven in het vertrouwde milieu van het begeleid wonen, door tegelijk ook de thuiszorg in te schakelen.
Woon- en welzijnsaanbod Vlaanderen
Naargelang de leeftijd zal ook de ouderenzorg een belangrijke partner worden. 3.8 Begeleid zelfstandig wonen Begeleid zelfstandig wonen biedt een intensieve begeleiding en training aan mensen die binnen een beperkte tijdsperiode volledig zelfstandig kunnen wonen. De cliënten huren zelf een woning of via een welzijnsinstantie. Het aspect “wonen” is vergelijkbaar met het hierboven geschetste begeleid wonen. Ook de begeleiding kent dezelfde aandachtspunten als bij begeleid wonen, met dit verschil dat deze begeleiding van bepaalde duur is en ook training inhoudt. Er moeten bij de cliënt competenties aanwezig zijn om op termijn zelfstandig te kunnen wonen. In de praktijk gaat het hier dikwijls over begeleid zelfstandig wonen voor jongvolwassenen. Bij de 3 vorige woonvormen is het belangrijk dat, indien de persoon naar een andere vorm van begeleiding overstapt, hij toch de mogelijkheid zou moeten hebben om in dezelfde woning te blijven wonen. 3.9 Buiten wonen
03
Meestal is er hier van begeleiding weinig sprake, met uitzondering van een aantal ondersteunende initiatieven vanuit samenlevingsopbouw. 3.10 Sociaal Wonen Bewoners die een woning huren van een sociale verhuurder, zoals een sociale huisvestingsmaatschappij of sociaal verhuurkantoor, kunnen voor een aantal zaken steeds terecht bij de sociale dienst of de huurbegeleider. In deze groep hoort ook het woningaanbod van vele OCMW’s, dikwijls gericht naar de bejaarde woonbehoeftigen. Service- en aanleunflats bieden, indien nodig, een aan deze doelgroep aangepaste ondersteuning. 3.11 Zelfstandig wonen Dit spreekt voor zich: mensen wonen zelfstandig op de particuliere huur- of koopmarkt, zonder enige vorm van begeleiding of ondersteuning. Dit neemt niet weg dat er nog een grote nood bestaat aan gedifferentieerde woonvormen die de maatschappelijke evoluties volgen: meer alleenstaanden, nieuw samengestelde gezinnen, vergrijzing,…
Een belangrijke groep voelt zich eerder thuis in een vorm van zelfstandig wonen, die naast het ‘klassieke’ woonbeeld (huisje-tuintje) staat. We denken hierbij onder meer aan sociaal buitenwonen, woonwagenparken, woonboten en solidaire woonprojecten.
11
4. Het Nederlandse model van de
D
e Nederlandse “woonladder” is een inspirerend kader voor het wonenwelzijn verhaal. Het is een theoretisch model dat geen absolute waarde heeft en voortdurend onderhevig is aan lokale noden en creatieve initiatieven. Het concept van de “woonladder” werd in 2005 in het Nederlandse beleid geïntroduceerd.
De Nederlandse woonladder ziet er als volgt uit:
De term werd gelanceerd door kamerlid Co Verdaas. Volgens hem zijn er te weinig tussenstappen van het leven op straat naar het zelfstandig wonen. De stap van straat naar woning is te groot, waardoor mensen die stap niet (kunnen) zetten of telkens hervallen. Iets wat wij in Vlaanderen ook ervaren. De Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) begon met een vertaling van het begrip woonladder naar de praktijk. De eerste stap was het transparanter maken van allerlei zorgcircuits en vormen van opvang en begeleid wonen. De SEV heeft een poging gedaan om een classificatie te maken in een oplopende reeks van woonkwaliteit en zelfstandig functioneren.
12
04 “woonladder” 4.1 De “treden” van de woonladder De Nederlandse woonladder kent zes “treden” waaronder een aantal woon- en begeleidingsvormen gegroepeerd zitten. We lichten ze even toe. Trede 1 . Buitenslapen
Naargelang de afstand van de hoofdlocatie van de zorginstelling kan de cliënt, indien hij al een woning had, in zijn eigen woning blijven wonen en krijgt deze woning een beschermd statuut. Indien de afstand te groot is, zal de cliënt een woning via de hulpinstelling toegewezen krijgen. Trede 4 . Begeleid wonen
Het beleid is erop gericht om dit helemaal te bannen. Trede 2 . Zwerven en terreinbewoning
Terreinbewoning is wellicht beter gekend als containerbewoning. Containerbewoning is bedoeld voor zwervers die vervreemd zijn van de samenleving en waarmee opvanginitiatieven geen blijf meer weten vanwege hun gedrag. Het terreinbeheer is enkel gericht op het voorkomen van overlast en onveilige situaties. Er is minimaal toezicht aanwezig. De terreinbewoning is geen eindstation maar kan ook een vertrekpunt zijn van een groeipad. Daarnaast heb je voor mensen die op straat leven ook een aantal andere initiatieven zoals dag- en nachtopvang. Hier kunnen mensen aankloppen en krijgen zij de meest basale opvang zonder begeleiding.
Bij begeleid wonen kan er geen beroep meer gedaan worden op deze intensieve zorg. De cliënt heeft de nodige zelfredzaamheid om vrij zelfstandig te functioneren. Hij krijgt ambulante begeleiding waarbij de begeleider een of twee keer per week langskomt. Het huurcontract staat ook op naam van de persoon in kwestie.
Kamers met kansen is vooral gericht op jongeren en biedt naast een woonbegeleiding ook een traject aan dat gericht is op leren of werken. Trede 6 . Zelfstandig wonen
Deze trap van de woonladder spreekt voor zich. Cliënten hebben voldoende zelfredzaamheid ontwikkeld om zonder enige vorm van begeleiding zelfstandig te functioneren.
De implementatie van de woonladder heeft duidelijke doelstellingen: •
Niemand slaapt meer op straat
•
Meer doorstroming uit de vaak dichtgeslibte tijdelijke
Trede 3 . Wonen met toezicht
Wonen met toezicht is een woonvorm waarbij cliënten nog op heel intensieve manier begeleid worden. Zij kunnen beroep doen op 24-uur zorg. In deze situatie wordt het huurcontract ook overgenomen door de zorginstelling.
Trede 5 . Kamers met kansen
opvanghuizen naar diverse woonvormen op de ladder •
Mogelijkheid tot uithuiszetting bij zware overlast
•
Inzicht in de totale behoefte aan woningen en begeleidingscapaciteit op jaarbasis
•
Betere spreiding van aanbod van de centrale stad naar de regiogemeenten
13
De woonladder is er enkel op gericht om zo een flexibel mogelijk aanbod te organiseren voor mensen die in verschillende gradaties zelfstandig zijn.
4.2 “Stijgen en dalen” op de woonladder
4.3 Kanttekeningen en valkuilen
Het beeld van een ladder impliceert dat er gestegen of gedaald moet worden. Dat de ene woonvorm superieur is aan de andere woonvorm. Niets is echter minder waar. Er kan bewogen worden op de ladder maar dit is geen vereiste.
Onderzoek in Scandinavische landen plaatst een aantal kanttekeningen bij de woonladder of het “staircase model”. Een aantal tegenstanders geven aan dat dit model het risico op afhankelijkheid inhoudt eerder dan emancipatie van het individu. Mensen blijven te lang op dezelfde sport hangen waardoor de afhankelijkheid ten opzichte van de hulpverlening vergroot. Een studie in Zweden toont aan dat het rigide gebruik van de woonladder een minder efficiënte strategie m.b.t. thuisloosheid bleek te zijn. Bij een te enge toepassing van de woonladder is de kans groter dat er mensen van de ladder vallen. Er is een significant verband tussen het aantal dak- en thuislozen in Zweden en het gebruik van het “staircase model”. In Zweden liggen deze cijfers hoger dan in de omliggende Scandinavische landen waar zij andere strategieën ontwikkelden in de bestrijding van dak- en thuisloosheid.
De woonladder is er enkel op gericht om zo een flexibel mogelijk aanbod te organiseren voor mensen die in verschillende gradaties zelfstandig zijn. Sommige mensen hebben slechts een klein steuntje in de rug nodig, andere mensen hebben juist heel veel ondersteuning nodig. De uitgangspunten van de begeleiding zijn steeds de individuele mogelijkheden, wensen en behoeften van de mens. “De woonladder is er enkel op gericht om zo een flexibel mogelijk aanbod te organiseren voor mensen die in verschillende gradaties zelfstandig zijn.”
Het beeld van de ‘ladder’ roept doorgaans een beeld op van een strikt lineair opgaande beweging in de richting van “dé ideale woonvorm”. We willen eerder denken in de richting van een ‘woonraster’ waar zowel horizontale als verticale bewegingen mogelijk zijn.
14
Nederlandse model woonladder
04
15
5. Woonbegeleiding vanuit
V
ele projecten zijn ontstaan vanuit de hu lpverlen ingspraktijk en willen een antwoord bieden op een aantal noden en behoeften van cliënten, kwetsbare huurders en thuislozen. Maar wat vindt de doelgroep daar nu zelf van? Welke accenten vinden zij belangrijk? ’t Hope vzw en Samenlevingsopbouw West-Vlaanderen werkten in 2007 een project uit “Over de zulle” in Roeselare. Zij bevroegen in tal van verenigingen en organisaties5 mensen over woonbegeleiding. Wat vinden mensen in kansengroepen nu zo belangrijk binnen woonbegeleiding? Woonbegeleiding zien we in de ruimste betekenis van het woord. Dit kan vanuit een OCMW, CAW, Woonwinkel, SVK,… De resultaten van deze bevraging geven we hierna mee.
5.1 Waarin willen we begeleid worden? Meehelpen zoeken naar een woning
Bij elk gesprek kwam de zoektocht naar een passende woning aan bod. De mensen verwachten van een woonbegeleider vooral dat hij actief mee helpt zoeken naar een woning die én betaalbaar én kwalitatief is. Informatie en advies geven
Er bestaan veel diensten en er is veel informatie, maar toch hebben mensen het gevoel dat ze nooit genoeg weten. De juiste informatie op het juiste tijdstip is van cruciaal belang. Daarnaast verwachten zij ook passend advies. Mensen hebben vaak specifieke vragen op vlak van wonen en verwachten dan ook een advies op maat. In het geven van advies is het belangrijk dat de woonbegeleider de persoon de vrije keuze laat om het advies al dan niet op te volgen. Het is aan de begeleider om op de gevolgen te wijzen. Hulp bij papierwerk
Zelfstandig wonen brengt een hoop papierwerk met zich mee. Mensen verwachten dat hun woonbegeleider hen helpt bij het invullen van allerlei papieren. Dat kan gaan over het invullen van een overschrijving tot het nalezen van het huurcontract. Er leeft een angst bij mensen voor brieven met ‘een ruitje’. Vaak worden deze brieven niet geopend uit angst voor het slechte nieuws dat ze zouden kunnen bevatten. 16
05 cliëntperspectief Het is voor hen een zekerheid en geruststelling dat de brieven samen met hun begeleider gelezen worden. Zo worden er geen brieven vergeten en raken ze nog niet meer in de problemen. En ze staan er ook niet alleen voor als het slechte nieuws toekomt. Hulp bij de financiële zaken
Die begeleiding rond geldzaken kan gaan van een minimum aan ondersteuning tot budgetbeheer. Ook hier is de inspraak van de cliënt zeer belangrijk: hoe meer gedwongen de budgettering overkomt, hoe minder lang de mensen het zullen kunnen volhouden. Hierbij is het belangrijk dat er samen een betalingsplan opgesteld wordt. Niet alleen de wijze waarop de begeleider gewoon iedere week een bedrag geeft, is belangrijk, maar ook dat de persoon inzage krijgt in wat er met zijn geld gebeurt. Het is belangrijk dat de begeleider telkens duidelijk uitlegt waarom hij iets doet. Er moet een wisselwerking tussen beiden zijn, zodat het vertrouwen kan blijven. Praktische steun
Veel mensen leerden in hun kindertijd niet hoe ze bepaalde huishoudelijke zaken moeten aanpakken. Dit gaat vooral over praktische zaken zoals leren poetsen, leren bed opmaken, info krijgen rond gezonde voeding, leren trein nemen, leren bancontact gebruiken,… Het is belangrijk dat de begeleider je aanleert hoe je je huis moet onderhouden, maar ook hier
waarschuwen mensen over de manier waarop dit gebeurt. Ondersteuning in huishoudelijke taken wil niet automatisch zeggen dat de begeleider alles mag controleren. Het is belangrijk om de mensen hun eigen verantwoordelijkheid te geven en hen de eindverantwoordelijkheid te laten. De begeleider kan wel aangeven waar het eventueel wat grondiger kan gepoetst worden, maar het is aan de begeleide persoon om ermee te doen wat hij wil.
Daarbij is het ontzettend belangrijk dat er niet alleen gekeken wordt naar het sterker worden van het individu, maar ook naar het verstevigen van de sociale netwerken rondom de cliënt. Dit kan zich vertalen in het opbouwen van een sociaal netwerk of het leren samenwerken met iemand.
Ook leren plannen en een overzicht behouden over wat er allemaal moet gebeuren is belangrijk. Veel mensen leerden niet hoe je een huishouden moet organiseren. Voor sommigen komt heel dat gedoe vaak overdonderend over. Woonbemiddeling
Naast het effectieve procesmatige begeleiden van personen in de woonbegeleiding, kan er in sommige situaties ook een bemiddelende rol weggelegd zijn voor de woonbegeleider. Bijvoorbeeld in bepaalde huursituaties waar problemen ontstaan tussen huurder en verhuurder. De begeleiding bestaat er dan in dat de woonbegeleider samen met beide partijen het proces mee doormaakt én de situatie probeert te overzien als neutrale tussenpersoon. Op deze manier helpt hij mee zoeken naar mogelijke alternatieve oplossingen zodat beide partijen overeenkomen. Werken aan netwerken
Begeleiding heeft als doel om problemen aan te pakken, maar ook het proces dat de begeleide persoon doormaakt, is van groot belang. 17
5.2 Tips voor een geslaagde woonbegeleiding Eén begeleider
Heel wat mensen verlangen dat ze van nabij opgevolgd worden. Door allerlei omstandigheden verliezen zij bepaalde zaken uit het oog en na verloop van tijd zien ze geen vooruitgang meer. Door hen van dichtbij op te volgen kan hier een antwoord op gevonden worden. Op die manier hopen ze ook om zekerheden in te bouwen in het vertrouwen met die persoon en moeten ze ook niet steeds opnieuw hun verhaal aan een ‘vreemde’ gaan uitleggen. Door de leefsituatie van nabij op te volgen kunnen, na verloop van tijd, echte oorzaken blootgelegd worden en kan zo aan een stevige oplossing gewerkt worden. De samenwerking mag niet vertrekken vanuit een éénrichtingsverkeer waarbij de begeleider wil uitklaren wat de problemen zijn en hoe deze aangepakt zullen worden. De begeleider moet naast de cliënt staan en eerst luisteren naar wat de persoon verlangt. Een begeleider moet vraaggericht werken, integraal en op maat werken. Communicatie
De manier waarop er in een begeleiding gecommuniceerd wordt, is ontzettend belangrijk voor het welslagen. We merkten in onze bevraging bij de verschillende groepen dat dit ook de belangrijkste pijler is waarop een begeleiding al dan niet goed bevonden wordt.
18
Tijd nemen om te luisteren
Het is voor de cliënt belangrijk dat hij voelt dat er tijd voor hem gemaakt wordt, dat hij niet binnen een strikt uurschema moet passen. Actief luisteren met een open houding is zeer belangrijk. De begeleider moet zo goed mogelijk tussen de regels kunnen lezen en achterhalen wat de persoon écht bedoelt met wat hij zegt. De cliënt moet er zijn hart kunnen luchten. Gewoon luisteren is soms een grote hulp. Duidelijkheid en eerlijkheid
Een ander belangrijk gegeven is duidelijke en eerlijke communicatie. Mensen willen weten waar ze staan. Informatie achter de hand houden, zelfs met het idee om ze te sparen omdat ze al miserie genoeg hebben, werd door de mensen niet echt in dank afgenomen. De frustratie wordt soms alleen maar groter als er geen duidelijke informatie gegeven wordt. Een begeleider moet eerlijk, vriendelijk en begrijpend zijn. Vooraleer iets delicaat aan bod kan komen is het belangrijk dat er een goede vertrouwensband is tussen beide partijen. Als die band er is, is de kans groter dat er open gepraat kan worden over delicate zaken. Het belang van informele contacten
Om de vertrouwensband tussen cliënt en begeleider sterker te maken is het belangrijk dat er ook regelmatig informeel contact is tussen beide. Sommigen gaan hierbij zelfs over een vriendschapsband praten. Ze willen dat hun begeleider in het weekend eens samen met hen
Woonbegeleiding vanuit cliëntperspectief
iets doet. Bijvoorbeeld naar theater gaan, samen sporten, of samen een potje koffie drinken en wat bij kletsen. Dit zou voor veel mensen al ontzettend veel betekenen. Dit vertrouwen op een informele manier vertaalde zich ook in de vraag naar vrijwilligers. Men gaat vlugger samen met een bekende naar een dienst stappen. De rol van een vrijwilliger in de vorm van een vertrouwenspersoon is van onschatbare waarde. Vraaggericht werken
Een goede samenwerking vertrekt niet vanuit een bevoogdende relatie waarin de begeleider eens zal uitklaren wat de problemen zijn en hoe deze aangepakt moeten worden. De begeleider moet naast de cliënt staan. Écht luisteren naar wat de cliënt verlangt en zo goed als mogelijk in hem geloven. De begeleider werkt best vraaggericht en zoekt naar tekorten en problemen die de persoon ervaart. Dit houdt o.a. in dat een begeleider zichzelf niet mag opdringen in zaken die de cliënt al beheerst. Vraaggericht werken betekent echter niet dat thema’s die niet aangeraakt worden door de cliënt, evenwel niet bespreekbaar mogen gesteld worden. Soms ziet de cliënt zelf het probleem niet in en kan hij er door zijn begeleider wel attent op gemaakt worden. Maar het blijft steeds aan de cliënt om effectief de hulpvraag te stellen aan de begeleider, vooraleer deze laatste écht iets aan de situatie kan doen en bereid zal zijn om aan de situatie te werken.
05
Zelf verantwoordelijk blijven
Mensen ervaren een voortdurende spanning tussen betutteling en degelijke ondersteuning. Waar een begeleider moet of kan ingrijpen of de mogelijkheid laat dat mensen zelf hun eigen grenzen leren aanvoelen, is vaak dansen op een slappe koord. De cliënt krijgt graag de kans om het zelf te proberen, ook al gaat het niet altijd even vlot, bv. in het beheren van geldzaken. De begeleider kan zijn hulp natuurlijk wel aanbieden, maar de cliënt beslist het liefst zelf of hij die hulp al dan niet aanvaardt. Aan de andere kant verwachten ze dan wel dat de begeleider kort op de bal speelt of ingrijpt wanneer de situatie echt problematisch wordt. Een moeilijke evenwichtsoefening. Als de hulpvraag gesteld wordt aan de begeleider is het niet de bedoeling dat deze de situatie overneemt. Men wil meestal de situatie in eigen handen blijven houden en zelf verantwoordelijk blijven voor de keuzes die gemaakt moeten worden. De mensen verwachten ook dat er respect opgebracht wordt voor de keuze om totaal geen hulp te aanvaarden, hoe moeilijk soms ook. Soms kan het ook zijn dat mensen het gevoel hebben dat de begeleiding hen wordt opgelegd. Dat ze zelf geen hulpvraag hebben en zeker in eerste instantie geen hulp willen. In dat geval heeft woonbegeleiding weinig kans op slagen. Mensen willen zelf blijven kiezen voor begeleiding al of niet. 19
Vrijwillige begeleiding
De vraag naar vrijwillige woonbegeleiding is zeker reëel aanwezig. Bij veel mensen leeft de vraag naar begeleiding rond wonen of is deze reeds aanwezig. We willen hier sterk de aandacht vestigen op het feit dat mensen effectief overschakelen op woonbegeleiding als ze er de positieve gevolgen van zien, bijvoorbeeld in het helpen zoeken naar een oplossing voor een bepaalde woonsituatie. Vooral de vrije keuze is voor de mensen belangrijk. Indien de begeleiding toch opgelegd wordt, is de manier waarop het aangepakt wordt ontzettend belangrijk. Met het nodige respect en niet te controlerend. Gratis
De woonbegeleiding zou volledig gratis moeten zijn. Dat werkt voor sommigen drempelverlagend. Er zou een gratis nummer moeten zijn. Bellen kost geld en soms duurt het een tijdje vooraleer je een situatie duidelijk kan uitleggen. Inzage in het dossier
Inzage in je dossier krijgen wordt sterk onderstreept. Blijkbaar is dit nog steeds niet vanzelfsprekend voor sommige vormen van begeleiding. De begeleider mag ook geen misbruik maken van de verkregen informatie. Hij mag teksten en info over de mensen niet zomaar doorgeven. Hij moet zich houden aan de deontologie en het beroepsgeheim.
20
Onafhankelijke woonbegeleiders
Woonbegeleiders zouden onafhankelijk moeten zijn. Zo hoeven de mensen geen schrik te hebben dat zaken die naar boven komen tijdens de begeleiding later tegen hen gebruikt kunnen worden. Ook wanneer een conflict ontstaat, kan de woonbegeleider zich steeds in zijn neutrale rol handhaven en zal de kans op een succesvolle bemiddeling toenemen. Ombudsman of -vrouw
Geen enkele begeleiding loopt van een leien dakje, maar soms gebeurt er iets onoverkomelijks. Dan moet de mogelijkheid bestaan om aan te geven dat je begeleider een fout gemaakt heeft. De meeste mensen zouden eerst de begeleider zelf aanspreken, en dan pas een hogere instantie inlichten. Langs de andere kant is het ook wel een drempel voor bepaalde mensen om rechtstreeks hun begeleider aan te spreken. Voor hen is het makkelijk om een neutrale instantie te kunnen aanspreken die luistert naar hen en kijkt waar er iets kan veranderd worden.
Woonbegeleiding vanuit cliëntperspectief
05
21
6. Beleidsaanbevelingen
V
oortbouwend op de beschrijving van de huidige Vlaamse context, het theoretisch concept en de bevraging van het cliënteel, formuleren we een aantal aanbevelingen. We vinden het belangrijk dat met de bril van een ‘Vlaamse Woonladder’ hiaten in de sector worden opgelijst en nieuwe vormen (al dan niet experimenteel) worden opgestart. Voor sommige experimenten zullen we moeten afstappen van ons eiland-denken. Zo pleiten we voor een samenwerking tussen de woon- en welzijnssector, met een duidelijke inbreng van beide sectoren. We pleiten ook voor de uitbouw van een breed platform dat op een coherente en globale manier de hiaten op het raakvlak van wonen en welzijn kan onderzoeken en analyseren, kan stofferen, experimenten kan stimuleren en hiervoor wettelijke ruimte voor kan creëren en kennis kan delen. Dit vraagt een sectoroverschrijdende visie. Een belangrijke voorwaarde is dat er een voldoende en gedifferentieerd aanbod moet zijn. De lange wachtlijsten voor sociale huisvesting blijven problematisch. Daarnaast is er ook nood aan erkenning van verschillende vormen van solidair wonen, de uitbouw van sociale diensten binnen de sociale huisvesting, ontschotting van de hulpverlening, uitbreiding van verschillende vormen van begeleid wonen en natrajecten en ruimte voor innovatie en experiment.
22
6.1 Aanbevelingen i.v.m. (betaalbaar) wonen Meer sociale woningen
We beperken ons hier tot de sociale huurwoningen, verhuurd door sociale huisvesters zoals de huisvestingsmaatschappijen, SVK’s, Vlaams Woningfonds en – in sommige gemeenten – OCMW’s en gemeentebesturen. Alleen al bij de sociale huisvestingsmaatschappijen zijn er momenteel 57.000 wachtenden voor een sociale woning. De regering beloofde de bouw van 43.000 sociale huurwoningen tegen 2020. Dit zijn er te weinig. Het ACW signaleerde dat in de komende 20 jaar in Vlaanderen 200.000 nieuwe woningen nodig zijn. Om de wooncrisis het hoofd te bieden, dient men fundamentele keuzes te maken, zowel financieel als naar ruimtelijke ordening toe. Zolang het aanbod en de groei fundamenteel kleiner blijft dan de vraag, zullen de maatschappijen zich vooral (terecht) richten naar de vele wachtenden. Bijzondere woonvormen zullen binnen de sociale huisvesting zeer marginaal blijven. Door het chronisch gebrek aan betaalbare huurwoningen (zowel op de sociale als op de privé markt) is er te weinig doorstroom naar vormen van begeleid wonen of begeleid zelfstandig wonen (en andere vormen). Mensen zijn verplicht om langer dan noodzakelijk in residentiële settings te verblijven zodat zij enerzijds plaatsen bezetten van andere potentiële cliënten en anderzijds te lang beroep moeten
06 doen op een dure manier van opvang. Daarnaast is er niet enkel een tekort aan woningen maar ook aan verschillende vormen van begeleiding wat de doorstroom naar een geschikt begeleidingsaanbod bemoeilijkt. Hierdoor rijzen er soms problemen binnen het huisvestingsaspect die vermeden konden worden. Erkenning van sociaal buitenwonen (campingwonen)
Ondanks de geleverde inspanning van de regering, gemeenten en opbouwwerkers om de campingbewoners te herhuisvesten, is het ondertussen duidelijk dat de campingproblematiek niet alleen opgelost kan worden door het spoor van de klassieke herhuisvesting. Gemeenten worden nog maandelijks geconfronteerd met nieuwe vragen tot inschrijving. Veelal gaat het om personen in een crisissituatie. De opbouwwerkers melden eveneens dat de groep van bewoners die de laatste jaren instromen een andere groep is dan de bewoners die al vele jaren op de camping verblijven. Voor een groot deel van hen is de camping een laatste opvangnet alvorens op straat te belanden of een opstap om zich opnieuw te integreren in de maatschappij. De overheid zal door het huidige tekort aan betaalbare en kwaliteitsvolle alternatieven er dan ook niet in slagen om het permanent campingwonen uit de wereld te helpen. Bovendien verkiest een ruime groep campingbewoners deze woonvorm en zijn ze dus niet geneigd te vertrekken. Er zullen dus eveneens en gelijktijdig andere initiatieven nodig
zijn om permanent campingwonen structureel op te lossen. Dit kan zowel door huisvesting toe te staan op bestaande campings, die geen toeristisch perspectief meer hebben (ruimtelijke oplossingen), als door een uitbreiding van het aanbod sociale huurwoningen. En deze sociale woningen zo te concipiëren dat ze beter aansluiten op de wooncultuur en woonverwachtingen van deze permanente campingbewoners. De bewoners die reeds lange tijd op de camping wonen, wijzen op de positieve aspecten van het campingwonen en zeggen niet meer weg te willen. Doordat het campingwonen reeds jarenlang gedoogd werd, heeft het kansen gekregen om te evolueren naar een “nieuwe” woonvorm en -cultuur. Eerder dan een probleem dat moet worden weggewerkt, kan het wonen op campings inspiratie bieden voor een diversificatie van het Vlaamse woonbeleid. Campingwonen op zich is niet marginaal maar kan tot marginale situaties leiden, wanneer een degelijk wetgevend kader ontbreekt. Het ontwikkelen van nieuwe kwaliteitsnormen is dan ook noodzakelijk. Projecten voor sociaal buitenwonen kunnen gerealiseerd worden op nieuwe locaties die ruimtelijk goed gelegen zijn, ter vervanging van of als onderdeel van bestaande of verlaten campings of op toeristische campings. Dit is mogelijk door het aanduiden van clusters, korrels of sproeten als (sociale) buitenwoonentiteiten of door het vastleggen van een procentuele verdeling van recreatie en buitenwonen. Het samen voorkomen van (sociaal) 23
Illustratie: Sophie Van Cauwelaert
buitenwonen en recreatief verblijven, zoals dat op sommige terreinen reeds jarenlang de feitelijke praktijk is, krijgt hierdoor een juridisch en planologisch kader. Bij het opzetten van projecten van sociaal buitenwonen moet er oog zijn voor de specifieke noden van de doelgroep. Er moet gedacht worden aan een vorm van sociaal beheer om te voorkomen dat de personen waarvoor het bedoeld is, weggeconcurreerd worden. Initiatiefnemers kunnen zijn: provincies, gemeenten, OCMW’s of de erkende sociale woonorganisaties. Daarnaast verdient ook de mogelijkheid van de doortrekkersterreinen de nodige aandacht. Het aanbod is nog steeds te beperkt omdat dit steeds botst op de (politieke) onwil van een lokaal bestuur. Erkenning van vormen van solidair wonen
Om het hoofd te bieden aan de huisvestingsproblematiek zoeken gezinnen en alleenstaanden alternatieve oplossingen: ze worden permanente campingbewoners of proberen nieuwe vormen van samenwonen uit. Om te ontsnappen aan het financieel nadelig statuut van samenwonende, kiezen sommige mensen voor de clandestiniteit. Als mensen gaan samenwonen kan dat economisch voordeliger zijn, omdat ze niet alleen hun middelen maar ook hun verantwoordelijkheden en deel van hun leven met elkaar delen. Deze manier van wonen verliest echter een groot deel van haar financiële aantrekkelijkheid en 24
doeltreffendheid als de betrokkenen van een vervangingsinkomen leven. De mensen die in dat geval zijn, krijgen immers het statuut van samenwonende, wat betekent dat hun inkomen daalt. Het afschaffen van de verschillende statuten zou hierin een optie kunnen zijn. Zoals de woonladder wil aangeven, zijn de woon- en begeleidingsbehoeften niet voor iedereen dezelfde. Niet iedereen heeft een idee van huisje, tuintje, boompje,… Momenteel zijn een woning, flat, studio of kamer de enige keuzes die je kan maken. Andere manieren van wonen zoals sociale woonprojecten, sociaal buitenwonen en woonboten, geven vaak problemen in het kader van uitkeringen en domiciliëring. Mensen zouden vrij moeten kunnen kiezen om anders te wonen. Een volwaardig huursubsidiestelsel
In de huidige Vlaamse situatie is naast de sociale huisvesting de private huurmarkt absoluut nodig om een voldoende betaalbaar woningaanbod te kunnen aanbieden. Om deze private huurmarkt betaalbaar te houden is een volwaardige huursubsidie absoluut nodig, zeker wat betreft de laagste inkomensgroepen. Bij het instrument huursubsidie staat het realiseren van de betaalbaarheid van kwaliteitsvolle woningen centraal. Om deze betaalbaarheid te verzekeren is een substantiële ondersteuning en tegemoetkoming nodig, die ook modulair rekening houdt met evoluties in de inkomenssituatie. Een dergelijk stelsel moet eenvoudig, transparant
en toegankelijk zijn. Een volwaardig systeem van huursubsidie zou in het kader van de woonladder een aantal pijnpunten kunnen oplossen. Indien mensen gemakkelijk beroep zouden kunnen doen op een volwaardige huursubsidie, kan er vanuit de residentiële centra ook een betere doorstroming naar de privé-markt tot stand komen, wat ook de druk op sociale huisvesting verlaagt. De betaalbaarheid van wonen is een groot probleem. Met een huursubsidie kan mogelijk worden vermeden dat mensen met een laag inkomen de huurkost niet meer kunnen dragen en daardoor op straat worden gezet. Een uithuiszetting betekent dikwijls dakloosheid of opname in een residentiële setting, met een veel grotere maatschappelijke kost als gevolg. Bestrijding van leegstand en benutten van leegstaande infrastructuur
Er is nood aan een meer doorgedreven bestrijding van de leegstand. Een woning moet immers al vier jaar leeg staan vooraleer een gewestelijke leegstandsheffing geheven wordt. Die periode is veel te lang en leegstaande woningen en gebouwen worden zo onvoldoende geactiveerd. Gelukkig zijn er steden en gemeenten die strengere normen hanteren. Die leegstaande infrastructuur zou veel beter benut kunnen worden als tijdelijke huisvesting of noodopvang. Wij denken dan aan leegstaande hotels, sociale woonblokken, kloosters,… Het duurt nu soms jaren voordat er iets mee gebeurt.
De vraag kan ook gesteld worden of een tijdelijke huisvesting of noodopvang moet voldoen aan de strenge kwaliteitsnormen die gehanteerd worden binnen de sociale huisvesting. 6.2 Aanbevelingen i.v.m. begeleiding Ontschotting in de beleidsdomeinen wonen en welzijn
De hulp en zorg waarop mensen beroep kunnen doen, hangt meestal vast aan het label dat men krijgt: een VAPH-nummer, (ex) psychiatrische patiënt, bejaarde,… Je moet op het juiste moment en bij de juiste persoon je label aanvragen. Meestal is dit meer een kwestie van timing dan van persoonlijke nood.
06
Illustratie: Sophie Van Cauwelaert
Beleidsaanbevelingen
Om ontschotting te realiseren, dient de organisatie van de hulpverlening (zowel naar subsidiëring als naar criteria) volledig hervormd te worden. Dit kan misschien op hele lange termijn wel een piste zijn maar is op korte termijn geen oplossing. Wel zou er gewerkt kunnen worden met regioteams rond begeleid wonen. Een team werkt in een bepaalde wijk of regio en is samengesteld vanuit verschillende disciplines en sectoren, bvb. een team dat samengesteld is met begeleiders vanuit algemeen welzijnswerk, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptensector, bijzondere jeugdzorg,… Mensen zouden, op vlak van begeleiding, minder door de mazen van het net glippen en gemakkelijker de juiste begeleiding bij zich krijgen.
25
Uitbreiding van verschillende vormen van begeleiding en natrajecten
Om deze zorgteams te kunnen samenstellen en daar een regiodekkend aanbod van te maken, dienen de verschillende vormen van begeleid wonen uitgebreid te worden. Het is niet voldoende om één vorm van begeleid wonen uit te breiden. Er moet voldoende mogelijkheid zijn om van begeleidings- en of woonvorm te kunnen veranderen. We denken hierbij aan uitbreiding van vormen zoals woonloketten/winkels, woonbegeleiding, bemoeizorg,… Vanuit de residentiële centra dient er veel meer aandacht te gaan naar nazorg en natrajecten. Patiënten dienen langer opgevolgd te worden en/of gericht doorverwezen te worden naar andere vormen van ondersteuning. Deze overgang moet naadloos gebeuren zonder dat er een vacuüm komt in het traject. Uitbouw van sociale diensten binnen sociale woonactoren
Opdat een huurder zich welkom zou voelen binnen een huisvestingsmaatschappij en opdat er vroegtijdig ingespeeld kan worden op problemen, is de uitbouw van een sociale dienst belangrijk. Er kan moeilijk gesproken worden van één model, veel hangt af van de lokale situatie. Er kan bvb. gewerkt worden met sociaaltechnische mensen die een aantal reparaties doen en daardoor soms vroegtijdig op problemen stoten. Er kan ook gewerkt worden met relatiebeheerders die de huurder gedurende de hele wooncarrière 26
volgen. De financiering van deze sociale diensten zou los van andere financieringsbronnen moeten bestaan en gekoppeld zijn aan een aantal indicatoren m.b.t. huurderprofielen. Werken aan sociale netwerken
Mensen die opgenomen zijn in een netwerk voelen zich dikwijls beter in hun vel en zijn toleranter naar anderen. Een sociaal netwerk kan ook die ondersteuning geven die binnen de hulpverlening soms ontbreekt. Om te kunnen werken aan netwerken, moet er een mogelijkheid zijn tot ontmoeting. Dit kan gaan van een buurthuis, een klein zaaltje tot een plein, een speeltuin of een hangplek. In nieuwe sociale huisvestingsprojecten en in de ruimtelijke ordening in het algemeen, zou dit een systematisch aandachtspunt moeten zijn bij het opstellen van plannen. Niet alleen ontmoetingsruimte voor volwassenen maar ook ontmoetingsruimte voor kinderen en jongeren. Dit zijn randvoorwaarden om netwerken op te zetten of opnieuw te activeren. Belangrijke partners daarin zijn straathoekwerk en samenlevingsopbouw. Nog een manier om aan netwerken te werken is de versterking van bewonersparticipatie binnen sociale huisvesting. Samenlevingsopbouw Vlaanderen en het Vlaams Overleg Bewonersbelangen (VOB) hebben hierrond al heel wat expertise.
Beleidsaanbevelingen
Wij pleiten dan ook voor de logistieke ondersteuning van bewonersgroepen, voor projectondersteuning van initiatieven, voor de werking van een Vlaams vormingscentrum, alsook voor de on dersteuning van een representatieve overlegstructuur van sociale huurdersgroepen. Ruimte voor innovatie
Projecten die wonen en welzijn combineren ontstaan meestal vanuit een concrete nood van een bepaalde doelgroep. De creativiteit die sommige organisaties aan de dag leggen, wordt dikwijls gefnuikt door de regelgeving op de verschillende beleidsdomeinen.
Dit is jammer want vanuit deze projecten komen soms zeer innoverende modellen. Wij pleiten dan ook voor ruimte om te innoveren met regelgevingsluwte. Projecten die het label “experiment” krijgen moeten zich tijdelijk tussen de regels kunnen bewegen. Deze projecten worden opgevolgd en na verloop van tijd geëvalueerd. Bij positieve evaluatie dient voor deze projecten dan een wettelijk kader opgesteld te worden.
06
Daarom pleiten we voor de uitbouw van een beleidsoverschrijdend platform dat op een coherente en globale manier de hiaten op het raakvlak van wonen en welzijn kan onderzoeken en analyseren, kan stofferen, experimenten kan stimuleren en hiervoor wettelijke ruimte voor kan creëren en kennis kan delen.
Deze innovaties mogen natuurlijk niet verloren gaan en dienen gedeeld te worden met andere organisaties die met dit thema bezig zijn. Deze kennis dient ontsloten te worden via website of databank.
27
7. Good practices
Als ‘uitsmijter’ geven we nog een aantal concrete praktijkvoorbeelden mee.
A
ls ‘uitsmijter’ geven we nog een aantal concrete praktijkvoorbeelden mee. Zowel binnen het welzijnswerk als binnen de (sociale) huisvestingssector werd en wordt er geëxperimenteerd met positieve alternatieven t.o.v. het traditionele woon- en begeleidingsaanbod, samenwerkingsvormen, alsook manieren van benadering van en met de betrokken bewoners. We geven er slechts enkele mee waarvan we kennis hebben. Ongetwijfeld is dit slechts het topje van een ijsberg aan initiatieven die op lokaal vlak worden genomen en op dit moment bestaan. 7.1 Koningsstraat 123 (Brussel) De “Koningsstraat 123” is een vorm van zelforganisatie binnen het krakersmilieu en gesteund door Chez Nous/Bij Ons, een vereniging waar armen het woord nemen. De bewoners kraken een leegstaand pand van het Waals Gewest. Kraken is misschien niet meer de juiste benaming want ondertussen sloten zij een convenant af met het Gewest, dat hun toestemming gaf om daar te verblijven. Koningsstraat 123 huisvest vooral alleenstaanden die een eigen kamer hebben. Daarnaast zijn er een aantal gemeenschappelijke ruimten waar activiteiten doorgaan, zoals vergaderingen van het “ministerie van de wooncrisis”. De bewoners kunnen zich domiciliëren in de stad Brussel en opnieuw een uitkering aanvragen. Van de bewoners wordt er, naargelang hun capaciteiten, een engagement gevraagd. Dit kan gaan van klussen aan het gebouw tot een workshop snit en naad.
28
De werking wordt ondersteund door een halftijdse medewerker van Chez Nous. 7.2 Logementswoningen (Genk) In tijden dat er kamerdecreten bestaan en wooninspectiediensten op allerlei niveaus kan je je moeilijk voorstellen dat er nog ruimte is voor de realisatie van de natte droom van elke ambitieuze huisjesmelker. Nochtans kom je ze nog zeer regelmatig tegen: de zogenaamde gemeubelde kamers. Piepkleine kamertjes in grote afgeleefde gebouwen, nauwelijks nog leefbaar, onveilig, onhygiënisch en verstoken van elk basiscomfort. Maximaal rendement: kamertjes verhuren aan € 180 tot € 200 en meer per maand, met minimale kosten, geen af te schrijven investeringen en huurders die toch geen alternatief hebben of zo te vervangen zijn door anderen die ook niets anders/beters kunnen betalen. Alleen zeer kwetsbare mensen zonder vallabel alternatief ‘kiezen’ voor deze vorm van huisvesting. In eerste instantie wordt er voor gekozen om een positief alternatief te organiseren binnen het traditionele aanbod aan gemeubelde kamers met als doelgroep (ex-) logementsbewoners. De sociale bouwmaatschappij CVBA Nieuw Dak koopt een vroeger logement aan en start met de verbouwingsplannen. Van bij de start van dit initiatief vormt er zich onder impuls van de lokale overheid een samenwerkingsverband dat het project zal realiseren.
07 Het RIMO (Regionaal Instituut voor Maatschappelijk Opbouwwerk) zal vooral de groepsaspecten van het project voor haar rekening nemen. Dit vanuit haar reeds bestaande werking naar de doelgroep, de uitgebreide contacten met de kamerbewoners en met het concrete huiskamerproject dat RIMO al had opgezet. Binnen dit huiskamerproject wordt er een ontmoetingsplaats georganiseerd. Mensen kunnen gebruik maken van een wasmachine, er zijn wekelijkse groepsmaaltijden en er wordt een vorming opgezet door Open School. CAW Sonar staat in voor de individuele woonbegeleiding van de bewoners van het project. Deze woonbegeleiding bestrijkt aspecten die te maken hebben met sociaal-administratieve, psychosociale en psychische aspecten. Maar evenzeer komen aspecten aan bod die te maken hebben met de concrete organisatie van het “wonen”: hygiëne van de woning, persoonlijke hygiëne, organisatie van het eigen huishouden, beheer van het huishoudelijke budget en het opvolgen huurachterstallen. CVBA Nieuw Dak verbouwt het pand naar 8 studio’s en 8 individuele kamers. De sociale bouwmaatschappij engageert zich om de bewoning van zeer nabij op te volgen. Huurachterstallen worden van zeer nabij opgevolgd. Er is ook bijzondere aandacht voor de werkelijke bewoning van de studio’s en kamers. Maar vooral de huisbaasfunctie wordt in overleg met de andere partners zeer nauwgezet opgevolgd. Wanneer het gaat over het onderhoud van de gemeenschappelijke delen van het gebouw en van de individuele kamers of studio’s, wordt zeer kort op de bal gespeeld.
Ook de afvalsortering is een belangrijk thema. Net zoals het in de hand houden van de “bijbouwneigingen” van sommige bewoners. OCMW-Genk overkoepelt het project en zorgt voor een bijzondere regeling voor het betalen en terugbetalen van de benodigde huurwaarborg. Het OCMW treedt mee op als hulpverlener via de eigen diensten en biedt zo haar schuldhulpverlening aan, net zoals de organisatie van thuiszorg en warme maaltijden. Ondertussen is het logement in de Vennestraat al meer dan 4 jaar bewoond. Het woonproject is op kruissnelheid. Voor de bewoners betekent dit dat ze gewoon geworden zijn om op de kamers van Nieuw Dak in de Vennestraat te wonen. Het is gewoon geworden om bij het RIMO te kunnen langslopen voor de tas koffie, een warme maaltijd of het gebruik van de wasmachine. Het is gewoon geworden dat er regelmatig een woonbegeleider binnenloopt of dat je met vragen bij hen kunt aankloppen.
Ongetwijfeld is dit slechts het topje van een ijsberg aan initiatieven die op lokaal vlak worden genomen en op dit moment bestaan.
Het is ook gewoon dat de wijkmeester van Nieuw Dak regelmatig eens aanloopt en de kleine en grote onderhoudsproblemen aanpakt. Voor de projectpartners betekent het dat de samenwerking in de juiste plooi valt. De kinderziekten van het project zijn uitgeklaard. Iedereen kent zijn rol, weet wat hij van de projectpartners kan en mag verwachten. Ook op kruissnelheid blijft het de moeite waard om te wonen in de Vennestraat. Dat bewijst immers de grote interesse van de kandidaat-bewoners. 29
Waar bij de start van het project er wat wantrouwen was bij de doelgroep, is er nu een zeer lange wachtlijst. De mondelinge reclame van de huidige bewoners is daar niet vreemd aan. 7.3 Sociaal buitenwonen (Boortmeerbeek) Na 10 jaar projectwerking nam Samenlevingsopbouw Vlaams Brabant samen met vzw Habito en de provincie Vlaams Brabant het voortouw om het ‘permanent campingwonen’ in de regio Boortmeerbeek-HaachtZemst-Kampenhout vorm te geven. Het nieuwe provinciale ruimtelijk uitvoeringsplan laat immers toe om permanent te wonen op de camping Floreal I te Boortmeerbeek. Er werd een samenwerkingsverband opgestart tussen het Samenlevingsopbouw, de SPIT-groep (een organisatie die activiteiten ontwikkelt op het vlak van tewerkstelling en huisvesting van kwetsbare groepen), het OCMW en het VOB. Vzw Habito kocht de desbetreffende camping aan en Samenlevingsopbouw nam een halftijdse woonbegeleider in dienst. De huidige camping omvat 27 percelen. Er wordt geschat dat het om een doelgroep van ongeveer 67 personen zal gaan. Niet alle percelen zijn momenteel bewoond. De vrije en vrijgekomen percelen zullen in eerste instantie aangeboden worden aan permanente campingbewoners uit de provincie Vlaams Brabant die zonevreemd wonen.
Dit project heeft de volgende doelstellingen. Men wil de minimumnormen i.v.m. veiligheid en comfort bewaken voor permanente campingbewoners binnen een betaalbaar kader. Om deze doelstelling te realiseren wil Habito een aanbod creëren van modulebouw die op betaalbare manier voldoet aan de hedendaagse normen van veiligheid en comfort. Men wil ook een bewonersnetwerk bestendigen en uitbouwen, door behoud van de solidaire wooncultuur en sociaal beheer. Samenlevingsopbouw is ervan overtuigd dat de huidige op solidariteit gebaseerde gemeenschapsbanden bijdragen tot een verhoogde leefbaarheid op de camping en in de onmiddellijke omgeving alsook tot de verhoging van de individuele draagkracht van de bewoners. Omdat deze gemeenschapsband constant onder druk staat door bedreigingen van buitenaf wil men in de figuur van de woonbegeleider een vertrouwenspersoon en eventueel een ‘leidend’ figuur installeren om dit informele bestaande netwerk te onderhouden en te verstevigen. Met gemeenschappelijke of solidaire actie wordt ondermeer bedoeld: gemeenschappelijke boodschappen/aankopen, gezamenlijk grasmaaien, kleine herstellingen, buurtfeest, uitbaten van een ontmoetingsruimte,…. Men besteedt ook aandacht aan de creatie van communicatievormen met de omgeving. Het opnemen van sociaal beheer op terreinen met alternatieve woonvormen wil men ook graag
30
Good practices
geïmplementeerd zien in het subsidiëringsbeleid voor SVK’s en de opgedane kennis m.b.t. permanente campingbewoning wordt actief uitgedragen. Dit is het eerste project in Vlaanderen dat momenteel experimenteert met sociaal buitenwonen en het sociaal beheer van een camping. 7.4 Preventieve woonbegeleiding of bemoeizorg Soms kan het toch nog helemaal mislopen en zitten sociale huisvesters na ettelijke contacten aan de limiet van hun begeleidingsmogelijkheden. Om te vermijden dat huurders hun woning (opnieuw) verliezen, kan er beroep gedaan worden op preventieve woonbegeleiding. De preventieve woonbegeleiding start dan ook op aanvraag van de sociale huisvester, die de begeleidingsdienst (bvb. een CAW) contacteert. Binnen de aanmelding maakt de sociale huisvestingsmaatschappij duidelijk welke de kernproblematiek is die aanleiding geeft tot de opstarting van de procedure. Tevens wordt aangegeven welke stappen reeds gezet zijn ten aanzien van de huurder. Aan de hand van deze probleemformulering blijkt wie reeds betrokken partij is in de op te starten begeleiding en welke ruimte de huisvester wil geven. Zo moet bv. zeer duidelijk zijn welke werkpunten zeker in de begeleiding aan bod moeten komen wil de uithuiszetting voorkomen worden. Met andere woorden: welke huisvestingsvoorwaarden zullen deel uitmaken van de begeleidingsvoorwaarden?
07
De toeleiding naar de begeleidingsdienst kan op 2 manieren gebeuren. Een eerste mogelijkheid is dat de sociale bouwmaatschappij de cliënt op de hoogte brengt van de procedure tot uithuiszetting en melding maakt van het feit dat er een woonbegeleider contact zal opnemen met de huurder om de mogelijkheden van een woonbegeleiding te onderzoeken. De huisvester wijst op de mogelijkheid om via deze begeleiding uithuiszetting te voorkomen. Deze kennisgeving gebeurt zowel schriftelijk als mondeling door de sociale huisvester. De woonbegeleider organiseert zelf het eerste contact met de cliënt. De tweede werkwijze bestaat erin dat de sociale bouwmaatschappij zelf een eerste gesprek organiseert met de huurder en de toekomstige woonbegeleider. In dit gesprek legt de huisvester de aanleiding van de procedure uit en licht toe dat het opstarten van woonbegeleiding een uithuiszetting kan voorkomen. De woonbegeleider geeft uitleg over de begeleiding en de manier waarop deze kan verlopen. Tijdens het eerste contact moeten de volgende onderwerpen aan bod komen. De huisvester maakt zowel mondeling en schriftelijk duidelijk welke werkpunten zeker in de begeleiding aan bod moeten komen. Daarnaast moet duidelijk zijn dat de hulpverlening niet vrijblijvend is en gekoppeld zijn aan de benoemde huisvestingsvoorwaarden. De intake gebeurt enkel met de woonbegeleider en de cliënt, zonder aanwezigheid van de huisvester. 31
Binnen de intake is het verhaal van de cliënt belangrijk en vooral zijn visie op de problematiek die aanleiding geven tot bedreiging van zijn huisvestingssituatie. Het doel is te komen tot vraagverduidelijking, tot een open gesprek rond de mogelijkheden en onmogelijkheden voor de cliënt om te voldoen aan de eisen van de huisvester. De huisvestingsvoorwaarden die de sociale huisvestingsmaatschappij stelt staan uiteraard sterk centraal, maar mogen geen beperking zijn voor de woonbegeleider. De intake moet leiden tot een begeleidingsvoorstel dat uit twee luiken kan bestaan. Het luik begeleidingsdoelen dat gelinkt is aan de huisvestingsvoorwaarden die de sociale huisvester stelt. En de begeleidingsdoelen die tijdens de intake werden geformuleerd en die niet gecommuniceerd worden aan de huisvester, omdat ze los staan van de onmiddellijke huisvestingsvoorwaarden. Preventieve woonbegeleiding is van zeer beperkte duur met duidelijk korte termijndoelstellingen geformuleerd voor derden. Indien de betrokkene aangeeft dat hij nood heeft aan langdurige begeleiding kan dit overgenomen worden door een dienst begeleid wonen. Belangrijk is wel dat elke ‘problematische huurder’ doorverwezen wordt naar de preventieve woonbegeleiding. Het is de begeleidingsdienst die beslist of de persoon al dan niet begeleid wordt. Het is niet de bedoeling dat sociale huisvesters ‘afromen’. Onderzoek in buitenland heeft aangetoond dat bij “afroming” door de sociale huisvesters de uithuiszettingen niet dalen. Dit 32
komt omdat huisvesters dan enkel die bewoners doorsturen die zonder het aanbod van preventieve woonbegeleiding toch in de woning mochten blijven. 7.5 Verzorgen van huurdersrelaties in een sociale huisvestingsmaatschappij (Beveren) In de Gewestelijke Maatschappij voor Huisvesting te Beveren werkt men niet met een sociale dienst maar met een ‘dienst huurdersrelaties’: een multidisciplinair team waarin iedereen het sociale prioritair stelt. Multidisciplinair houdt in dat er zowel technische, als boekhoudkundige als sociale disciplines het team versterken. Eerst en vooral wordt er veel energie gestopt in de communicatie en begeleiding van kandidaat-huurders. Een ruime klantvriendelijke balie en kantoren met een open karakter zijn troeven om huurders en kandidaathuurders een welkom gevoel te geven. Door frequente contacten met kandidaat-huurders neemt het aantal conflictsituaties af en is er ruimte om energie te stoppen in taken die de huurders ten goede komen. Er zijn twee technici in dienst voor herstellingen en renovaties en een woonbegeleidster die minstens een keer per jaar alle bewoners bezoekt. Hierdoor kan men dikwijls vooruitlopen op defecten en problemen wat de schade aan de woningen drastisch beperkt en de herstellingskosten doet afnemen. Er is ook één persoon
Good practices
die mensen met huurachterstallen zeer intensief opvolgt. Afspraken rond huurachterstallen worden op het bureau gemaakt en niet op het vredegerecht. Daarnaast is er ook een maatschappelijk werker die zich meer met de sociale aspecten van huurders en kandidaat-huurders bezighoudt. Algemeen wordt er van het team verwacht dat men mensen niet met een kluitje in het riet stuurt. Als huurders of kandidaathuurders contact opnemen met de huisvestingsmaatschappij zitten ze doorgaans met een acuut probleem. Het team huurdersrelaties moet zich daarin kunnen inleven. Er moet een duidelijke communicatie zijn wat er kan en niet kan en er moeten zoveel mogelijk concrete oplossingen gesuggereerd worden. 7.6 Tot slot In dit dossier werden een aantal kapstokken aangereikt om op een andere, creatieve manier na te denken over verschillende woon- en welzijnsvormen in Vlaanderen. Goed wonen is niet voor iedereen en niet op alle momenten in iemands leven gelijk aan een kwalitatieve woning aangepast aan de hedendaagse comfortvereisten. Vooral de laatste decennia schuift het beleid dit ideaalbeeld naar voren, dikwijls gekoppeld aan stimuli tot woningbezit. Zowel vanuit de welzijns- als de huisvestingssector moeten we aanvaarden dat dit voor een aantal mensen niet klopt. Op die manier kunnen we erin slagen om ook deze mensen te helpen een oplossing te vinden.
Het aanbod aan alternatieve woonvormen, die aangepast zijn aan de mogelijkheden van de bewoner, verschraalt. Kamerwonen en campingwonen wordt beperkt of gekoppeld aan een uitdoofscenario. De welzijnssector én huisvestingssector werken te weinig aan exemplarische vormen van wonen of begeleiding, aangepast aan de mogelijkheden van de bewoner. Vlaanderen stimuleert te weinig mogelijke experimenten en nieuwe (samenwerkings)vormen. Een ‘warm’ Vlaanderen heeft nood aan tolerantie naar andere woonvormen, de opstart van nieuwe woonvormen en aan een diversiteit aan begeleidingsvormen die vertrekken vanuit de mogelijkheden van de woningzoekende. Een nieuw denkkader voor een Vlaams woon- en welzijnsaanbod mag niet vertrekken vanuit een limitatief en vaststaand kader, maar vanuit het idee van een dynamisch ‘woonraster’, waarin zowel ‘horizontale’ als ‘verticale’ bewegingen en combinaties mogelijk zijn met als ultieme doelstelling: een stabiele woonsituatie voor iedereen.
07
Het is (hoog) tijd dat het beleid ruimte creëert om denkwerk te verrichten, onderzoek op te zetten, experimenten te faciliteren en bekend te maken… en bovenal om dit te doen met betrokkenheid van de bewoners die het nodig hebben. We zien de Vlaamse Regering graag een kader scheppen waardoor innoverende projecten kunnen gefinancierd worden en zelfs binnen verantwoorde marges kunnen afwijken van de bestaande regelgeving. Dit op voorwaarde dat er effectief sprake is van een samenwerking van diensten die vallen onder de beleidsdomeinen wonen en welzijn en/of volksgezondheid, met een duidelijke inbreng van elke partner, zowel wat middelen als inhoudelijke inbreng betreft.
Het kader dat de Nederlandse woonladder biedt, heeft alvast de verdienste organisaties, beleidsverantwoordelijken en anderen te laten nadenken over hun aanbod in eigen stad, gemeente of regio. Is er wel voldoende diverse woon- en begeleidingsaanbod? Zijn er leemten, waar is er meer samenwerking mogelijk? Dit zijn vragen die de woonladder moet kunnen opwekken. Deze ‘ladder’ mag echter niet het beeld oproepen van een strikt lineair opgaande beweging in de richting van ‘dé ideale woonvorm’. 33
8. Bibliografie
8.1 Voetnoten
8.2 Literatuurlijst
1
Debast Nathalie, 2009. OCMW’s willen armoede beter bestrijden,[online], te vinden via: http://tiny. cc/7hzwo [geconsulteerd op 19 februari 2010].
2
Tellus cliëntgegevens 2008, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, AntwerpenBerchem, 2009.
Singelenberg, J. & Stoelen, M, 2006. De Delftse woonladder. Naar een sluitende keten in het souterrain van de woningmarkt [online], Rotterdam, te vinden via: http:// www.sev.nl/uploads/File/oud/ De%20Delftse%20Woonladder.pdf [geconsulteerd op 15 februari 2008].
3
CAW in beeld: cijfers 2008 http://tiny.cc/ea1g8
4
Goris, R., (N). Het glas is halfvol, [online], te vinden via: http://www.weliswaar. be/dyn/pdf/24.pdf [geconsulteerd op 30 oktober 2008].
De Decker, P.& Goossens, L.& Pannecoucke, I. (red.), 2005. Wonen aan de onderkant, Antwerpen-Apeldoorn. Benjaminsen, L.& Dyb, E., 2008. “The Effectiveness of Homeless Policies – Variations among the Scandinavian Countries” in: Fitzpatrick, S. & O’Sullivan, E. & Busch-Geertsema, V., eds., European Journal of Homelessness, vol 2., Brussel, 45-68. Dambre, M., 2009. De huurprijs, Brugge. Vranken, J. & Campaert, G. & De Boyser, K. & Dierickx D. (red), 2007. Armoede en Sociale Uitsluiting – Jaarboek 2007, Leuven. De Bolle, G. & Poesmans, E. & Verbeeck, L., 2009. SOS Huisvesting. Modellen en tips voor de organisatie van tijdelijke huisvesting door het OCMW, Brussel. Mignolet, D. & Thys, P. & Debuigne, B. & Myncke, R. &
34
Vandekerckhove, B. & Bernard, N. & Van Ruymbeke, M., 2006. Solidair Wonen. Studie over de mogelijkheden voor de erkenning van het groepswonen voor mensen in een kwetsbare sociale toestand, Brussel. Vlaams Overleg Bewonersbelangen vzw, 2009. Memorandum Vlaamse Verkiezingen 2009[online], Antwerpen-Berchem, te vinden via: http://tiny.cc/puhq9 [geconsulteerd op 13 juli 2009]. Vlaams Overleg Bewonersbelangen vzw, 2005. “Project permanente campingbewoning”, Antwerpen. De Keyser, G., 2007. “Werk maken van huurrelaties rendeert”, Woonwoord [online], te vinden via: http://www.vmsw.be/Portals/0/ objects/VMSW/Publicaties/ woonwoord_zomer2007.pdf [geconsulteerd op 23 juli 2009] Goossens, L., 2009. “Recht op wonen”, in: De strijd aan de onderkant wordt bitser, Antwerpen, 20-26.
08
35
36
Steunpunt Algemeen Welzijnswerk vzw Diksmuidelaan 36a • 2600 Berchem tel. 03 366 15 40 • fax 03 385 57 05 email:
[email protected] • www.caw.be • www.steunpunt.be