Beleid zuigelingenvoeding
Kliniek Sint-Jan – juli 2007
Beleid zuigelingenvoeding in de Kliniek Sint-Jan Uitgeschreven op 07/07/2007. Op te volgen door alle gezondheidswerkers die instaan voor de moeder- kind zorg, zowel pre-, anteals postnataal.
Voorwoord Ons zuigelingenvoedingbeleid heeft als eerste doel, borstvoeding te bevorderen en te ondersteunen, met respect van de keuze van de ouders. We willen de gezinnen steunen bij de voedingskeuze die ze maken voor hun baby en dit door de ouders prenataal goed te informeren over de gezondheidsvoordelen van borstvoeding voor moeder en kind. Ouders die bewust kiezen voor kunstvoeding krijgen van ons de gepaste individuele informatie. Men hoort vaak de klacht dat er tegenstrijdige adviezen gegeven worden betreffende borstvoeding. Dit maakt ouders onzeker en bevordert het geven van borstvoeding niet. Het is onze taak ouders in staat te stellen hun baby de meest ideale voeding te geven, vandaar dat wij met dit beleid niet alleen ouders willen adviseren, maar tevens de samenwerking met andere hulpverleners willen verbeteren. Dit beleid heeft als tweede doel, alle gezondheidswerkers die in contact komen met borstvoedende moeders volledige en competente hulp te verschaffen door middel van training in alle aspecten van borstvoedingsmanagement. Ons beleid steunt op 2 pijlers: 1. De Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van substituten van moedermelk.( WGO, 1981). 2. De wereldwijd gehandhaafde 10 vuistregels van het BFHI ( Baby Friendly Hospital Initiative ) WHO/UNICEF. Ook in België zijn deze tien vuistregels aangenomen als leidraad voor het geven van borstvoeding. Steeds meer ziekenhuizen dragen deze uit. De tien vuistregels zijn bedoeld voor moeders van a term geboren, gezonde baby’s.
Doelstelling Het bevorderen van kennis en het streven naar een eenduidige werkwijze op het gebied van borstvoeding waardoor meer moeders hun kind borstvoeding gaan geven en de duur van de borstvoedingsperiode langer wordt. Het is erg belangrijk dat het zuigelingenvoedingbeleid door alle betrokkenen onderschreven wordt en dit om tegenstrijdige adviezen te vermijden. Elke afwijking van dit beleid moet gerechtvaardigd en gedocumenteerd worden in het moeder- en babydossier. Het is de verantwoordelijkheid van alle gezondheidswerkers om overleg te plegen indien er twijfels zijn betreffende de gezondheid van de baby. Alle richtlijnen ter ondersteuning van borstvoeding in speciale situaties en het management van frequent voorkomende complicaties moeten goedgekeurd worden door de betreffende gezondheidswerkers.
Kliniek Sint-Jan –Beleid zuigelingenvoeding – juli 2007
1
De Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk en de resoluties van de WHA (World Health Assembly) Volledige tekst zie, “ Leidraad zuigelingenvoeding “: Gedragscode: Omgaan met borst- en kunstmatige zuigelingenvoeding op basis van de WHO code”.
De toepassing van de Code in de Kliniek Sint-Jan. Niet iedereen wil of kan borstvoeding geven. Het is dus belangrijk dat ook de zorg ten aanzien van kunstmatige zuigelingenvoeding goed is geregeld. Ons ziekenhuis beschikt over verschillende soorten kunstvoeding waaruit de pediaters in samenspraak met de ouders een keuze maken. De ontwikkelingen ten aanzien van deze kunstvoedingen worden op de voet gevolgd. Niemand zal ontkennen dat het enerzijds willen voeren van een actief borstvoedingsbeleid en het anderzijds een goede relatie willen onderhouden met de leveranciers op gespannen voet met elkaar kan staan. Want wat wordt gezien als een actief borstvoedingsbeleid, het verstrekken van informatie over voeding en wat is puur reclame? Het is goed om hierover afspraken te maken en deze vast te leggen in een gedragscode. Een gedragscode kan bijdragen aan de wijze waarop met zowel borstvoeding als kunstmatige zuigelingenvoeding kan worden omgegaan door de medewerkers van ons ziekenhuis. Een gedragscode kan duidelijkheid geven over hoe om te gaan met productinformatie, reclame en relatiegeschenken.
De gedragscode van ons ziekenhuis 1. 2. 3.
4. 5.
6. 7. 8.
De wens van de aanstaande ouders om of borstvoeding of kunstmatige zuigelingenvoeding te geven staat centraal. De geboden zorg is van optimale kwaliteit en wordt geleverd conform het beleid van ons ziekenhuis. In ons ziekenhuis is het niet toegestaan om het gebruik van kunstmatige zuigelingenvoeding, flessen en spenen te promoten. Er wordt dus geen reclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding gemaakt (denk aan bewaardozen voor zuigelingenvoeding, flessen, spenen, kalenders, posters, agenda’s, balpennen e.d.). Door de leverancier kan op afspraak, aan het hoofd van de pediaters en aan de diensthoofden van materniteit en pediatrie, voorlichting worden gegeven. Er mogen geen geschenken, gebruiksartikelen of hulpmiddelen worden aanvaard, waarmee het gebruik van vervangingsmiddelen voor moedermelk kan worden bevorderd ( denk aan flessenverwarmers, flessen en spenen e.d.). In ons ziekenhuis is het verboden om stalen van melkpoeders mee te geven aan de ouders. De aankoop van de nodige melkpoeders gebeurt door de verantwoordelijke van de dienst Aankoop of de Hoofdapotheker en dit tegen de normale aankooptarieven. De leverancier wordt in kennis gesteld van de inhoud van deze gedragscode en wordt geacht zich aan deze gedragscode te houden.
Toepassing van de BFHI richtlijnen op de moeders die kiezen voor kunstvoeding Aan de hand van de folder “Kunstvoeding: Handige tips voor een goede start” die afgegeven wordt bij aankomst op de materniteit wordt aan de moeders uitgelegd waarin kunstvoeding verschilt van moedermelk. ( Zie: “ Leidraad “: Hoofdstuk 14, Kunstvoeding ) Tevens wordt aan deze moeders aangeleerd hoe een flesje te geven. De instructies naar bereiding en bewaring van de kunstvoeding worden eveneens meegegeven. Een individueel praktijklesje door een personeelslid sluit het educatieproces af. Kunstvoeding wordt niet meegegeven, noch verkocht. Het fysiologisch aanmaakproces van moedermelk wordt onderdrukt door de toediening van Dostinex®, 1 maal 2co, binnen de eerste 24 uur na de bevalling. Wanneer moeders die gestart zijn met borstvoeding, om welke reden dan ook stoppen met voeden, wordt Dostinex® voorgeschreven afhangend van het stadium van het melkaanmaakproces waarin de moeder zich bevindt. ( Zie: “ Leidraad “; Hoofdstuk 11, Borstvoeding in bijzondere situaties; 11.5., Afbouwen van borstvoeding: abrubt stoppen ).
Kliniek Sint-Jan –Beleid zuigelingenvoeding – juli 2007
2
De toepassing van de tien vuistregels van het BFHI (Volledige tekst zie Leidraad: De 10 vuistregels) 1. Het beleid kenbaar maken 1.1. Een samenvatting van het zuigelingenvoedingbeleid zal uitgehangen worden op alle relevante plaatsen van het ziekenhuis. Het is ook terug te vinden in de brochure ‘ Borstvoeding... natuurlijk ‘ wat kennis ervan door de ouders mogelijk maakt. De volledige versie staat op de website van ons ziekenhuis. 1.2. Dit zuigelingenvoedingbeleid wordt verspreid aan alle gezondheidswerkers van het ziekenhuis die contact hebben met toekomstige ouders of pas bevallen moeders. Alle personeelsleden zullen een geschreven exemplaar van dit beleid en de hier aangekoppelde protocollen ontvangen. Het bevindt zich tevens in de protocolmap “Leidraad zuigelingenvoeding”, op alle betrokken moeder-kind diensten. Een elektronische versie is beschikbaar via het Intranet. 1.3. Alle nieuwe personeelsleden zullen op de hoogte gebracht worden van het beleid bij aanwerving en een geschreven versie ontvangen. Zij worden tevens ingepland voor het borstvoeding inwerkingprogramma ( Zie “ Leidraad “: Hoofdstuk 1, Scholingsbeleid). 1.4. Bij ontslag uit het ziekenhuis worden de moeders aangemoedigd om een vragenlijst over de voedingsbegeleiding van de baby in te vullen. De verwerking van de gegevens gebeurt 2 maal per jaar, samen met de kwaliteitscoördinator van het ziekenhuis. Aan de hand van de gegevens wordt het beleid zo nodig bijgestuurd. 2. Vorming van het personeel 2.1. Alle gezondheidspersoneel en andere betrokken personeelsleden hebben opleiding in borstvoedingsmanagement gekregen en dit op een niveau aangepast aan hun beroepsgroep. 2.2. Nieuw personeel zal een opleiding krijgen binnen de 6 maanden na indiensttreding, door de lactatiekundige ( IBCLC ) en de leden van de werkgroep borstvoeding. Er bestaan geschreven nota’s van de opleidingen. ( Zie: “ Leidraad ‘’: Hoofdstuk 1, Scholingsbeleid ) 2.3. Het personeel dat nog geen volledige opleiding gehad heeft zal refereren naar een collega die opgeleid is of naar de lactatiekundige ( IBCLC ). 2.4. De borstvoedingsbegeleiding is continu, wetenschappelijk verantwoord en up- to- date. Het ziekenhuis zorgt ervoor dat er minstens 1 voltijds lactatiekundige per 1000 bevallingen werkzaam is op de materniteit en / of op de neonatale dienst .De lactatiekundige zorgt in samenwerking met de leden van de werkgroep borstvoeding en met de leden van het borstvoedingscomité voor halfjaarlijkse evaluatie en feedback van het borstvoedingsmanagement. 2.5 Het ziekenhuis stimuleert en steunt de gezondheidswerkers tot het volgen van vervolmakingcursussen en het bijwonen van symposia over borstvoedingsgerelateerde onderwerpen. 3. Zwangeren informeren 3.1. Een extra inspanning zal gedaan worden om de toekomstige ouders bewust te maken van de voordelen van borstvoeding en de mogelijke nadelen van kunstvoeding. Alle zwangeren ontvangen van de gynaecoloog of vroedvrouw die de zwangerschap volgt, in het tweede trimester van hun zwangerschap, de brochure “ Borstvoeding… natuurlijk” .
Kliniek Sint-Jan –Beleid zuigelingenvoeding – juli 2007
3
3.2. De basis van de fysiologie van de borstvoeding wordt uitgelegd in een eenvoudige en begrijpelijke taal aan alle zwangeren. Tevens worden alle praktijken die een goede start van de borstvoeding ondersteunen duidelijk uitgelegd ( huid-op-huidcontact, rooming-in, …). Dit heeft tot doel om het vertrouwen in eigen mogelijkheden om borstvoeding te geven te verhogen. De moeders krijgen ook informatie over de verschillende mogelijkheden van pijnbestrijding en de mogelijkheid tot aanwezigheid van een vertrouwenspersoon naar keuze, tijdens de arbeid. 3.3. Alle zwangeren krijgen de mogelijkheid om de voeding van de baby te bespreken in een gepersonaliseerde consultatie met de vroedvrouw of een andere opgeleide persoon of als onderdeel van verschillende prenatale consultaties. De prenatale checklist wordt ingevuld door iedereen die prenatale consulten doet. 3.4. Alle zwangeren ontvangen in het tweede trimester van de zwangerschap de planning met de groepsinformatiesessies (de algemene informatiesessies en de specifieke borstvoedingssessies). Het is de taak van de prenatale consultanten om deelname aan deze infosessies te stimuleren. Deze groepsinformatiesessies vullen de persoonlijke consulten aan. 3.5. Al het didactische materiaal en alle informatie moeten de tien vuistregels van de WHO/UNICEF weerspiegelen ( Zie “ Leidraad “: Hoofdstuk 2, Prenatale voorlichting ). 4. Een warm welkom 4.1. Alle moeders worden aangemoedigd om hun baby’s huid op huid contact aan te bieden zo snel mogelijk na de bevalling en dit in een serene omgeving. Ze worden aangemoedigd en zo nodig geholpen om de borst te geven zodra zij er klaar voor zijn ( Zie “ Leidraad “:Protocol, huid op huid ). 4.2. De artsen, vroedvrouwen en verpleegkundigen moeten tijdens de huid op huid periode de nodige medische observatie en begeleiding waarborgen zonder onnodige afbreuk te doen aan het intieme kennismakingsproces tussen de ouders en hun kindje. 5. Ondersteuning van het op gang brengen van de borstvoeding en het op peil houden van de melkproductie. 5.1. Vroedvrouwen, verpleegkundigen en andere opgeleide personeelsleden moeten zich ervan vergewissen dat alle moeders de noodzakelijke steun krijgen om de baby correct aan te leggen ( houding en zuigtechniek) en de melkproductie in stand te houden (kolven met de hand of electrisch kolven). 5.2. Vroedvrouwen, verpleegkundigen en andere opgeleide personeelsleden begeleiden de moeders in hun zelfstandigheidtraining zo lang dit nodig is. De folder “ Borstvoeding: Handige tips voor een goede start” is een geschreven document dat deze begeleiding ondersteunt en aan iedere borstvoedende moeder wordt afgeven bij aankomst op de materniteit. In samenspraak met andere disciplines proberen ze borstvoedingsgerelateerde problemen te overbruggen ( voor meer gedetailleerde uitleg, zie “Leidraad “: Hoofdstuk 3, Borstvoeding na de bevalling; Hoofdstuk 4, Borstvoeding in de eerste dagen na de bevalling; Hoofdstuk 9, De meest voorkomende problemen bij de moeder; Hoofdstuk 10, De meest voorkomende problemen bij de baby; Hoofdstuk 11, Borstvoeding in bijzondere situaties ). 5.3. Moeders die gescheiden worden van hun baby(‘s) voor medische redenen zullen aangemoedigd worden om hun melk af te kolven (met de hand of elektrisch) minstens 6 tot 8 keer per 24 uur, waarvan minstens 1 keer ‘s nachts. Het personeel van de afdeling materniteit en de afdeling neonatale zijn samen verantwoordelijk voor het aanleren van de afkolftechniek en de mogelijkheden van bewaring en verwarmen van moedermelk ( zie “ Leidraad “: Hoofdstuk 5, Afkolven en bewaren van moedermelk; Protocol Kolven ).
Kliniek Sint-Jan –Beleid zuigelingenvoeding – juli 2007
4
6. Ondersteuning van uitsluitend borstvoeding 6.1. Alle moeders worden aangemoedigd om uitsluitend borstvoeding te geven. Aan de ouders wordt uitgelegd dat baby’s in principe gedurende de eerste zes maanden geen andere voeding dan moedermelk nodig hebben. 6.2. Het geven van bijvoeding tijdens het verblijf op de materniteit is geen routinepraktijk. Tenzij op medische indicatie geven wij een borstgevoede baby geen ander vocht dan moedermelk. (zie “Leidraad” : Protocol; Medische indicaties voor toediening van kunstvoeding). 6.3. De verantwoordelijke vroedvrouw of verpleegkundige noteert per shift het verloop van de borstvoeding. Dit om tijdig te kunnen ingrijpen bij probleemsituaties waardoor het geven van bijvoeding voorkomen wordt. 6.4. Indien bijvoeding om medische reden nodig is dan wordt dit besproken met de ouders en genoteerd op de neonatale fiche door de pediater. De verantwoordelijke vroedvrouw of verpleegkundige noteert ook de medische indicatie in het verpleegdossier. (zie “Leidraad“ Hoofdstuk.8, Richtlijnen voor bijvoeding van de gezonde a terme pasgeborene; Protocol, Borstvoedingsmanagement verbeteren ). 6.5. De bijvoeding wordt niet met een flesje gegeven, maar via een alternatieve methode: ( cupje, lepeltje, ...). (Zie “Leidraad” Protocol Toedieningswijze van bijvoeding). 6.6. Indien de ouders toch bijvoeding willen geven hoewel er geen medische indicatie is, dan wordt de impact van dit handelen, op de gezondheidsvoordelen voor de baby en op de goede start van de borstvoeding besproken met de ouders. Dit gesprek wordt genoteerd in het verpleegdossier (zie Leidraad “Hoofdstuk.8, Richtlijnen voor bijvoeding van de gezonde a terme pasgeborene; Protocol, Borstvoedingsmanagement verbeteren ). 6.7. Alle gegevens i.v.m. borstvoeding, uitsluitend borstvoeding en gemengde voeding, worden verzameld van geboorte tot ontslag, via het “Registratiesysteem Zuigelingenvoeding”. Het is de verantwoordelijkheid van iedere vroedvrouw of verpleegkundige van de materniteit dat dit zorgzaam en juist gebeurt. 7. Moeder en kind blijven samen 24 uur op 24 7.1. Moeders zijn, wanneer mogelijk, verantwoordelijk voor de zorg van hun baby dag en nacht. 7.2. Er mag geen systematische scheiding zijn van moeder en kind overdag noch ’s nachts, ongeacht het type voeding (borstvoeding, kunstvoeding). Dit is van belang om de moeder-kind binding en de groei naar zelfstandigheid niet in het gedrang te brengen. ( zie: “ Leidraad “: Hoofdstuk 6, Rooming-in). 7.3. Een scheiding van moeder en kind is enkel verantwoord als gezondheidsproblemen van één van beiden een opname in een andere dienst dan de materniteit vereisen. 8. Ondersteuning van borstvoeding op aanvraag 8.1. De principes van voeden op vraag zullen ondersteund worden en moeders zullen aangemoedigd worden om hun baby’s te voeden zo veel en zo lang als zij willen. ( zie: “ Leidraad “: Hoofdstuk. 7, Voeden op verzoek ). 8.2. Voeden op vraag betekent niet dat een baby ongelimiteerd kan blijven slapen zonder te drinken. Vooral tijdens de eerste dagen dient men er over te waken dat de baby’s toch minstens 6x op 24 uur drinken. ( zie: “Leidraad “:Protocol, Borstvoedingsaanpak de eerste 48 uur ).Vroedvrouwen, verpleegkundigen en andere opgeleide personeelsleden zullen de moeders tonen hoe ze de hongersignalen kunnen herkennen. ( zie: “ Leidraad “Protocol, Slaap- en waakpatronen van de baby ).
Kliniek Sint-Jan –Beleid zuigelingenvoeding – juli 2007
5
8.3. Indien een moeder zich oncomfortabel voelt door te volle borsten of als de baby te lang slaapt dan is het aanvaardbaar om een voeding aan te bieden. 8.4. De moeders zullen aangemoedigd worden om thuis verder te voeden op vraag en de baby in de nabijheid te houden. 9. Borstgevoede baby’s krijgen geen tutjes of speentjes aangeboden. 9.1. Het gezondheidspersoneel mag het gebruik van tutjes of speentjes tijdens het starten van de borstvoeding niet aanraden. Ouders die tutjes en/of speentjes wensen te gebruiken moeten informatie krijgen over de mogelijke negatieve effecten op de borstvoeding en de zuigtechniek van de baby, om hen zo een geïnformeerde keuze te laten maken. (zie “Leidraad” Hoofdstuk 8.8. Fopspeen). 9.2. Tepelhoedjes worden niet aangeraden tenzij in extreme situaties en voor een zo kort mogelijke periode. De moeder zal geïnformeerd worden van de mogelijke consequenties en zal steun krijgen van een goed getraind personeelslid gedurende haar verblijf.( Zie: “ Leidraad “ Hoofdstuk 9.2.3. Tepelhoedje ). Indien het tepelhoedje nog gebruikt wordt op de dag van vertrek dan wordt een consult aan huis door een zelfstandige vroedvrouw /lactatiekundige geregeld. 10. Ondersteuning van borstvoeding na het ontslag uit het ziekenhuis 10.1.Bij ontslag worden de moeders gewezen op de mogelijkheid van bijstand aan huis, door een zelfstandige vroedvrouw of lactatiekundige .De adressen van de vroedvrouwen en lactatiekundigen waarmee het ziekenhuis samenwerkt worden meegegeven, evenals deze van borstvoedingsorganisaties. (zie “Leidraad” Hoofdstuk 13: Continuïteit en evaluatie van de zorg rond borstvoeding). 10.2.De overdracht van de zorg van het ziekenhuis naar een zelfstandige vroedvrouw of lactatiekundige zal gebeuren bij alle nog moeizaam verlopende borstvoedingen en dit volgens een standaardprocedure. Een beknopte anamnese van de borstvoeding en het huidige borstvoedingsbeleid zal neergeschreven worden en een eerste contact wordt, in samenspraak met de moeder, vanuit het ziekenhuis geregeld. 10.3.Van de zelfstandige vroedvrouw die de thuiszorg begeleidt, wordt feedback gevraagd van het verloop van de borstvoeding thuis. Dit om het beleid zo nodig bij te sturen. 10.4.Deelname aan moedergroepen wordt aangemoedigd ( zie: “ Leidraad “ Hoofdstuk 13, Continuïteit en evaluatie van de zorg rond borstvoeding ).
Kliniek Sint-Jan –Beleid zuigelingenvoeding – juli 2007
6
Het “Mother Friendly” aspect Tijdens de arbeid worden de volgende punten bespreekbaar gemaakt en toegepast, rekening houdend met de noden van een veilig en efficiënt geboortebeleid: • • • •
moeders worden aangemoedigd om zich te laten begeleiden voor fysieke en emotionele ondersteuning door personen naar eigen keuze. Hieromtrent worden afspraken gemaakt met de vroedvrouw en gynaecoloog van dienst. een “ niet medicamenteuze “ begeleiding wordt aangemoedigd voor zover de vrouw in arbeid dit wenst en aankan. invasieve technieken worden bij voorkeur vermeden. wandelen, van houding veranderen, drinken en licht verteerbaar voedsel eten worden bespreekbaar gemaakt en toegestaan, indien medisch verantwoord.
Ondersteuning van borstvoeding bij het eigen personeel van de instelling De instelling ondersteunt het geven van uitsluitend borstvoeding gedurende 6 maand door: • • • •
aan de personeelsleden die in aanmerking komen voor 5 maand borstvoedingsverlof, dit verlof op hun aanvraag toe te staan. aan personeelsleden die niet van deze maatregel kunnen genieten, andere vormen van verlof toe te staan, gekoppeld aan het gewone zwangerschapsverlof. een aangepaste ruimte ter beschikking te stellen, waar de werkende en nog steeds voedende moeders kunnen kolven en de wettelijk toegestane onderbrekingen voor kolven toe te staan. een consult bij de collega’s- lactatiekundigen van het ziekenhuis tijdens die hun diensturen behoort ook tot de mogelijkheden.
Redactie De leden van het borstvoedingscomité: Mevr. C. Zelderloo, verpleegkundige en lactatiekundige, IBCLC; Dr. B. De Win, gynaecoloog; Dr X. De Muylder, gynaecoloog; Dr. M. Pelcer, pediater; Dr. A; de Selys, pediater; Mevr. C. Stoop, hoofdvroedvrouw; Mevr. A. Michiels, adjunctverpleegkundige materniteit; Mevr. E. Colpaert, vroedvrouw; Mevr. G. Renier, verantwoordelijke verpleegkundige neonatologie Mevr. P. Averhals, hoofdverpleegkundige pediatrie; Mevr. S. Van De Pol, verpleegkundige, middenkader directie nursing
Bronnen • • •
Traduction de: Sample Trust Policy on breastfeeding, Implementing the Ten Steps to Succesfull Breastfeeding, a guide for UK maternity service providers working towards Baby Friendly accreditation UNICEF UK Baby Friendly Initiative, August 1998 Breastfeeding Policy; Chesterfield Royal Hospital, july 2005 Notre Politique d’Allaitement ; Clinique Edith Cavell, Uccle; 2006
Kliniek Sint-Jan –Beleid zuigelingenvoeding – juli 2007
7