Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
INHOUD LIJST VAN KAARTEN .......................................................................................................... 3 VOORWOORD .................................................................................................................... 4 INLEIDING
....................................................................................................................... 5
Beknopte beschrijving en situering van het project................................................................................ 5 Toetsing aan de MER-plicht....................................................................................................................... 5 Doelstelling ontheffingsdossier................................................................................................................. 5 Initiatiefnemers van het project.................................................................................................................. 5 Correspondentieadres................................................................................................................................ 6
DEEL 1 HET PROJECT ......................................................................................................... 7 1.1
Inleiding........................................................................................................................................... 7
1.2
Raamakkoord inzake het waterbeheer in het Blankaartbekken................................................. 7
1.3
Instandhouding van het Blankaartgebied binnen het vogelrichtlijngebied IJzervallei............ 7
1.4
Doelstelling van het natuurinrichtingsproject............................................................................. 8
1.5 1.5.1 1.5.2
Geplande maatregelen................................................................................................................... 9 Reeds gelokaliseerde maatregelen................................................................................................ 10 Maatregelen waarvan de realisatie afhankelijk zal zijn van verwerving of overeenkomsten of niet gelokaliseerde maatregelen..................................................................................................... 16
1.6
Voorbije en verdere besluitvormingsprocedure........................................................................ 17
DEEL 2
JURIDISCH EN BELEIDSMATIG KADER .............................................................. 19
2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4
Juridisch kader............................................................................................................................. 19 Ruimtelijke ordening....................................................................................................................... 19 Milieubeheer................................................................................................................................... 21 Waterbeheer.................................................................................................................................. 25 Landschap en cultuurhistorie......................................................................................................... 27
2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3
Beleidsmatig kader...................................................................................................................... 29 Het Plan Otter, een actieplan voor de IJzervallei........................................................................... 29 Ecologische gebiedsvisie IJzervallei...............................................................................................29 Raamakkoord inzake het waterbeheer in het Blankaartbekken..................................................... 31
1
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
EFFECTBENADERING PER DISCIPLINE .............................................................. 32
DEEL 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3
Bodem........................................................................................................................................... 32 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie............................................................................ 32 Beschrijving van mogelijke effecten............................................................................................... 34 Conclusie voor de discipline bodem............................................................................................... 39
3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4
Water............................................................................................................................................. 39 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie............................................................................ 39 Beschrijving van de mogelijke effecten.......................................................................................... 44 Raming van de effecten van de wijziging van het waterpeil en de verhoging van de Pompcapaciteit............................................................................................................................... 50 Conclusie voor de discipline water................................................................................................. 53
3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3
Fauna en flora................................................................................................................................54 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie............................................................................. 54 Beschrijving van mogelijke effecten............................................................................................... 59 Conclusie voor de discipline fauna en flora.................................................................................... 63
3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3
Monumenten en landschappen................................................................................................... 64 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie............................................................................. 64 Beschrijving van mogelijke effecten............................................................................................... 65 Conclusie voor de discipline monumenten en landschappen........................................................ 68
3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3 3.5.4
Mens............................................................................................................................................... 68 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie............................................................................. 68 Beschrijving van mogelijke effecten................................................................................................70 Raming van de effecten van de verhoging van het waterpeil......................................................... 74 Conclusie voor de discipline mens................................................................................................. 76
DEEL 4
BESLUIT ......................................................................................................... 77
LITERATUURLIJST ............................................................................................................ 78
BIJLAGEN BIJLAGE 1: RAAMAKKOORD INZAKE HET WATERBEHEER IN HET BLANKAARTBEKKEN VAN 29 MAART 2001 .................................................................................................... 81 BIJLAGE 2: SPECIALE BESCHERMINGSZONE IJZERVALLEI .................................................. 86 BIJLAGE 3: PASSENDE BEOORDELING .............................................................................. 87
2
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
LIJST
DE BLANKAART
VAN KAARTEN
KAART 1: LIGGING VAN HET NATUURINRICHTINGSPROJECT KAART 2: SITUERING VAN DE MAATREGELEN VOOR NATUURINRICHTING KAART 3: GEWESTPLAN KAART 4: RAMSAR- EN VOGELRICHTLIJNGEBIED, VENGEBIEDEN 1E FASE KAART 5: AANKOOPPERIMETER VOLGENS RAAMAKOORD KAART 6: VEREENVOUDIGDE BODEMKAART KAART 7: DRAINAGEKLASSEN KAART 8: WATERLOPEN EN KUNSTWERKEN KAART 9: VERMOEDELIJKE OVERSTROMINGEN TIJDENS DE WINTER 1993 – 1994 KAART 10: OVERSTROOMDE GRONDEN BIJ VERSCHILLENDE WATERPEILEN KAART 11: RECREATIE KAART 12: BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART KAART 13: EVALUATIE BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART KAART 14: BOSKAART HUIDIGE SITUATIE KAART 15: AVIFAUNA: SITUERING VAN DE BROEDGEVALLEN/TERRITORIA VAN DE BELANGRIJKSTE BROEDVOGELSOORTEN
KAART 16: BEDRIJFSTYPES KAART 17: TEELT KAART 18: IMPACT OP LANDBOUW IN FASE 1 EN 2 KAART 19: IMPACT OP LANDBOUW IN FASE 1 EN 2
3
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
VOORWOORD Het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004, BS 17.02.05, bepaalt welke categorieën van projecten onderworpen zijn aan milieueffectrapportage. Bijlage II bij het Besluit bepaalt de categorieën van projecten die overeenkomstig artikel 4.3.2, § 2 en § 3 van het decreet aan de project-m.e.r. worden onderworpen, maar waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. Dit document betreft een ontheffingsdossier voor een natuurinrichtingsproject in de Blankaart. Artikel 4.3.3 §3 van het MER/VR-decreet bepaalt de voorwaarden onder dewelke de administratie een ontheffing kan verlenen, namelijk: 1. als er vroeger al een plan-MER werd goedgekeurd betreffende een plan of programma waarin het project past of een project-MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuwe project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten; of 2. als een toetsing aan de criteria van bijlage II bij het decreet uitwijst dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten. Een ontheffingsdossier dient dus aan te tonen dat er geen aanzienlijke milieueffecten zijn en dat het opstellen van een project-MER geen toegevoegde waarde heeft bij de besluitvorming. De volgende stappen zijn achtereenvolgens te onderscheiden in de procedure die een ontheffingsaanvraag doorloopt:
vooroverleg ontheffingsaanvraag;
indienen aanvraag;
nagaan volledigheid en eventueel opvragen bijkomende informatie;
adviezen vragen – in functie van de noodzakelijkheid worden adviezen gevraagd bij: Agentschap Natuur en Bos, Land, Monumenten en Landschappen, Monumenten en Landschappen Brussel, ARP, OVAM, VLM
behandelen aanvraag;
beslissing aanvraag;
openbaarmaking;
eventuele heroverweging op vraag van initiatiefnemer;
melding Europa;
ontheffing en vergunningsprocedure : zowel de ontheffingsaanvraag als de beslissing moeten bij de vergunningsaanvraag worden gevoegd.
4
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
INLEIDING Beknopte beschrijving en situering van het project Het project betreft een natuurinrichtingsproject in de Blankaart. Het projectgebied is 927 ha groot en situeert zich in de provincie West-Vlaanderen op het grondgebied van de gemeenten Houthulst en Diksmuide. De ligging van het projectgebied wordt voorgesteld op Kaart 1.
Toetsing aan de MER-plicht Het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004 (BS 17.02.05) bepaalt welke categorieën van projecten moeten worden onderworpen aan een milieueffectrapportage. Bijlage II bevat de categorieën van projecten die aan een project-m.e.r. moeten worden onderworpen, maar waarvoor de initiatienemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. Voorliggend project valt onder de volgende rubrieken van bijlage II van het Besluit : Rubriek 1c: Waterbeheersingsprojecten op onbevaarbare waterlopen, zoals de aanleg van overstromingsgebieden, wachtbekkens of van nieuwe waterlopen, die gelegen zijn in of een aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied, met uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken. Volgende geplande maatregelen vallen onder deze rubriek: 1. verhoging van het waterpeil afgestemd op de noden van de natuur; 2. vermijden van schade op aangrenzende percelen door hydrologische isolatie; 3. verhoging van de pompcapaciteit op de Stenensluisvaart; Rubriek 1d: … Ontbossing met het oog op ander bodemgebruik voor zover de oppervlakte 3 ha of meer bedraagt… In het natuurinrichtingsproject is voorzien om 4,68 ha moerasbos om te vormen in rietmoeras.
Doelstelling ontheffingsdossier De bedoeling van dit document is om na te gaan of de realisatie van dit project resulteert in significante effecten voor het milieu. Dit ontheffingsdossier gaat na welke effecten kunnen verwacht worden, stelt waar nodig milderende of compenserende maatregelen voor en evalueert of het verder doorlopen van de MERprocedure een meerwaarde biedt. Is dit niet het geval, dan kan op basis van dit document een ontheffing bekomen worden waardoor voor het project geen milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien ontheffing wordt verleend, dient voorliggend document en de beslissing tot ontheffing bij de milieu- en stedenbouwkundige vergunningsaanvraag gevoegd te worden.
Initiatiefnemers van het project Vlaamse Landmaatschappij Guldenvlieslaan 72 1060 BRUSSEL Agentschap voor Natuur en Bos Koning Albert II-laan 20/8 1000 BRUSSEL Vlaamse Milieumaatschappij, afdeling Water Koning Albert II-laan 20/16 1000 BRUSSEL
5
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Correspondentieadres Vlaamse Landmaatschappij t.a.v. Hendrik Vermeulen Velodroomstraat 28 8200 BRUGGE
6
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DEEL 1 1.1
HET
DE BLANKAART
PROJECT
Inleiding Natuurinrichting is een instrument dat wettelijke basis kent in het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Natuurinrichting wordt gedefinieerd als ‘optimale inrichting van een gebied met het oog op het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuur en het natuurlijk milieu’. De Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu en natuur heeft het natuurinrichtingsproject ‘de Blankaart’ ingesteld op 24 november 2006, nadat voor het project een onderzoek naar de haalbaarheid is uitgevoerd.
1.2
Raamakkoord inzake het waterbeheer in het Blankaartbekken Jarenlang hebben landbouwers en natuurverenigingen discussies gevoerd over het te voeren waterbeheer in het Blankaartbekken. Landbouwers wensen een lager waterpeil en bescherming van hun gebouwen en landerijen tegen overstromingen. Natuurverenigingen wensen dat de verdroging ongedaan gemaakt wordt en dat een hoger waterpeil wordt ingesteld. Daarnaast is in het gebied ook de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening actief die een deel van het ruw water uit het Blankaartgebied wint. Op 29 maart 2001 kwam een raamakkoord tot stand tussen alle betrokken actoren in het gebied waaronder de toenmalige minister voor Leefmilieu en Landbouw en de sectoren landbouw en natuur. Het raamakkoord heeft als doel: de veiligheid van de bewoners in het Blankaartbekken te garanderen; de internationaal belangrijke natuurwaarden in het Blankaartbekken te behouden en verder te ontwikkelen; de inkomensverliezen veroorzaakt door een aangepast waterbeheer te vergoeden. De belangrijkste afspraken binnen het raamakkoord zijn: - het aanleggen van een waterkering gecombineerd met een wegverhoging; - de aankoop van 415 ha laaggelegen gronden door de afdeling Natuur en de vzw Natuurpunt; - de verhoging van het waterpeil in het Blankaartbekken in functie van natuurdoelstellingen; - het vermijden of vergoeden van effecten buiten de aankoopperimeter van de afdeling Natuur en vzw Natuurpunt; - eventuele technische ingrepen t.b.v. integraal waterbeheer, met inbegrip van een verhoging van de pompcapaciteit; - prioritair gebruik van afstromend water in het Blankaartbekken door de VMW; - vaststellen van voorkeurnormen voor het opstellen van gebruikovereenkomsten.
1.3
Instandhouding van het Blankaartgebied binnen het vogelrichtlijngebied IJzervallei Het laaggelegen Blankaartgebied is, net zoals de rest van de overstroombare IJzerbroeken, beschermd als het Europees vogelrichtlijngebied “IJzervallei”. Hierdoor zijn een 40-tal vogelsoorten beschermd, alsook hun leefgebieden. Het gaat om watervogels, moerasvogels, weidevogels en roofvogels die het moeras en de graslanden als leefgebied hebben. Volgens het decreet op het natuurbehoud is elke administratieve overheid, binnen haar bevoegdheden, verplicht alle maatregelen te nemen voor de instandhouding van het gebied, ongeacht de bestemming van het gebied. Op 8 augustus 1991 heeft de Commissie een eerste maal een brief verstuurd aan de Belgische regering met de vraag welke maatregelen zouden genomen worden voor het in stand houden van het gebied. De toenmalige minister voor leefmilieu, natuurbehoud en landinrichting heeft toen geantwoord dat minimumslootpeilen zouden vastgesteld worden. Op 2 februari 2006 vroeg de Europese Commissie voor een tweede maal om uitleg aangaande de waterpeilproblematiek. De brief van de commissie kadert in een klacht die ze ontving. Volgens de informatie van de klager heeft het Vlaamse Gewest de in 1992 aangekondigde maatregelen nooit genomen.
7
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Als reactie hierop heeft de minister bevoegd voor het natuurbehoud het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) opgedragen een rapport te maken over de staat van instandhouding van het Blankaartgebied en over de maatregelen die moeten genomen worden voor de instandhouding van het leefgebied van deze vogelsoorten. Uit dit rapport blijkt dat het rietmoeras vooral van belang is voor een aantal broedvogels. In het rapport signaleert het INBO een gestage en snelle verlanding waarbij moeras- en rietvegetaties vervangen worden door wilgenbroekbos. Op dit moment zou slechts 15 ha van het rietmoeras overblijven terwijl 40 – 45 ha noodzakelijk zijn. Voor sommige soorten zijn zelfs meer dan 100 ha jonge rietvegetaties nodig. Daarnaast treedt ook een algemene verruiging op en worden de rietkragen beter toegankelijk voor landpredatoren zoals de vos waardoor grondbroedende vogelsoorten zoals Bruine Kiekendief niet meer succesvol kunnen broeden. De graslanden in de IJzerbroeken zijn van belang voor een aantal broedvogels, maar ook voor wintergasten en doortrekkers. Deze graslanden kenden een evolutie van extensief beheerde, vochtige hooilanden naar intensieve en meer productieve graslanden. Deze trend werd in de hand gewerkt door een graduele peilverlaging. Het normaal waterpeil in de broeken bedraagt momenteel 2,55 – 2,60 m boven de zeespiegel. Hierdoor zijn de broeken grotendeels ongeschikt geworden als broedgebied voor vogelsoorten zoals Kwartelkoning, Porseleinhoen, Watersnip en Paapje. Bij bepaalde watervogelsoorten zoals Pijlstaart en Wintertaling, worden de aanwezige aantallen vooral bepaald door het al of niet voorkomen van overstroomde gebieden. Gunstige omstandigheden doen zich alleen voor bij langdurige regenval en zijn meestal zeer beperkt in de tijd. Het INBO stelt voor om enerzijds een aantal inrichtingswerken uit te voeren om het wilgenbroekbos, dat de plaats heeft ingenomen van het rietmoeras, te kappen. Anderzijds stelt het INBO dat het waterpeil in de broeken moet verhogen, willen we een gunstige staat van instandhouding bereiken. Volgende peilen zijn optimaal voor de volgende groepen van vogels: -
-
1.4
Optimaal peil broedende weidevogels: 2m85-2m90 in vroege voorjaar, 2m80-2m85 in late voorjaar en vroege zomer Optimaal peil broedende moerasvogels: 3m15, gravitaire afwatering naar IJzer, winterse overstromingen. Minimaal: 2m90 in het voorjaar en de vroege zomer, minstens 2m80 gedurende de ganse zomer Optimaal peil steltlopers in trek- en winterperiode: 2m90-2m95 (vnl. tijdens voorjaarstrek). Optimaal peil eenden in trek- en winterperiode: 3m00-3m05.
Doelstelling van het natuurinrichtingsproject Het project streeft er naar het raamakkoord uit te voeren en de verplichtingen van België inzake het naleven van de Europese vogelrichtlijn uit te voeren. De belangrijkste doelstellingen van het project zijn:
1. Behoud en ontwikkeling van de internationaal belangrijke natuurwaarden in het projectgebied Het belang van het gebied rond de Blankaart als rust- en foerageergebied voor vogels is zeer groot. Het natuurinrichtingsproject heeft als doelstelling het creëren van een meer geschikt habitat voor de broed- en overwinterende vogels met specifieke aandacht voor moerasvogels. Het is de enige plaats in de Ijzervallei waar er mogelijkheden bestaan voor het herstel van een moerassig biotoop, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Westbroek waar het herstel van de waardevolle hooilanden centraal staat. 2. Garanderen van de veiligheid van de bewoners en vermijden van schade aan bebouwing door wateroverlast Na de overstromingen van 1993 – 1994 is het onveiligheidsgevoel bij een aantal mensen toegenomen. Het raamakkoord beoogt de veiligheid van de bewoners te garanderen en schade aan bebouwing te vermijden door de aanleg van een waterkering en het plaatselijk verhogen van een aantal wegen.
8
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
3. De impact van de peilverhoging op naburige percelen zo veel mogelijk vermijden Het effect van de verhoging van het waterpeil in de broeken blijft niet beperkt tot de percelen die in eigendom zijn van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) of van Natuurpunt. Ook omliggende percelen kunnen hiervan hinder ondervinden. De impact van de peilverhoging zal zo veel mogelijk worden beperkt. Hiertoe zullen de laagst gelegen gronden zo veel mogelijk aangekocht worden, waar mogelijk zal de impact vermeden worden, en in de andere gevallen zal een vergoeding betaald worden voor de geleden schade. Voor de aanleg van de waterkering en de uitvoering van de wegverhoging werd reeds een MER opgesteld en conform verklaard op 29 juni 2004.
1.5
Geplande maatregelen De maatregelen die voorgesteld worden door het natuurinrichtingsproject kunnen onderverdeeld worden in: - inrichtingswerken op verworven percelen, gericht op het herstel van het rietmoeras, het verhogen van de biodiversiteit en de beleving ervan door de recreant; deze maatregelen worden in dit hoofdstuk beschreven onder de puntjes I1, I2, I3, I4, I5, I6, I7, G1, G2, G3, G4, G5, G6, G7, G8, W1, W2, E1 en E2; een groot aantal van deze maatregelen vormen een uitvoering van het beheerplan van Natuurpunt vzw; -
maatregelen die een uitvoering vormen van het raamakkoord inzake het waterbeheer in het Blankaartbekken; deze maatregelen worden beschreven onder de puntjes H1.1, H1.2, H1.3, VH1.1, VH1.2, VH1.3, A1, A2, A3, A4 en A5.
De verhoging van het waterpeil is één van de belangrijkste maatregelen om de doelstellingen beschreven in hoofdstuk 1.4 te bereiken. Het raamakkoord voorziet in de verhoging van het waterpeil in functie van natuur van zodra de laaggelegen gronden aangekocht zijn en de waterkering/wegverhoging uitgevoerd zijn. Gezien de verplichtingen van België inzake de Europese Vogelrichtlijn (hoofdstuk 1.3) zal echter waarschijnlijk sneller resultaat moeten geboekt worden op het terrein. Daarnaast volgt uit de milieueffectrapportering voor de waterkering dat het aanleggen van de waterkering niet kan plaatsvinden indien niet terzelfdertijd ook de waterpeilverhoging in functie van natuur plaatsvindt. Om aan deze voorwaarden te voldoen zullen we de peilverhoging in fasen uitvoeren. Tabel 1 geeft een schematische voorstelling van de voorgestelde fasering. De maatregelen worden tevens voorgesteld op Kaart 2. De eerste fase houdt een gedeeltelijke peilverhoging in over de zone van de Blankaartvijver (maatregel H1.1). Deze wordt gelijktijdig uitgevoerd met de verhoging van de pompcapaciteit (maatregel A1) en de vervanging van de balkenstuw door een fijngeregelde stuw (maatregel A2). De gebruikers worden jaarlijks vergoed voor de schade die zij ondervinden door de verhoging van het waterpeil (maatregel VH1.1). De tweede fase is een gedeeltelijke peilverhoging over het volledig projectgebied (maatregel H1.2). De gebruikers worden jaarlijks vergoed voor de schade die zij ondervinden door de verhoging van het waterpeil, waarbij rekening wordt gehouden met de reeds uitbetaalde vergoedingen in fase 1. In fase 2 wordt ook de waterkering aangelegd (maatregel A5) en de hydrologische isolatie uitgevoerd (maatregelen A3 en H2). De derde fase is een peilverhoging in functie van natuur (maatregel H1.3). Deze fase kan van start gaan van zodra de aanleg van de waterkering voltooid is, van zodra een aanzienlijk deel van de gronden aangekocht is en van zodra een afdoende oplossing bestaat voor alle betrokken bedrijven door middel van ruil, vergoeding of een andere oplossing. Voor de vergoedingen zal in die fase gekozen worden voor een jaarlijkse of éénmalige vergoeding van de schade aan de resterende eigenaars en gebruikers. Ook hier wordt rekening gehouden met de reeds uitbetaalde vergoedingen in fase 1 en fase 2.
9
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Tabel 1: projectfasering en timing Deelactie FASE 0 Wegverhoging (A4) Moerasherstel (I1, I2, G1, G2, G3, G4, G5, W2, E2, G6) FASE 1 Verhoging pompcapaciteit (A1) Peilaanpassing fase 1 (H1.1, VH1.1) Vervanging stuw Stenensluisvaart door fijngeregelde stuw (A2) FASE 2 peilaanpassing fase 2 (H1.2, VH1.2) Hydrologische isolatie (H2, A3) Aanleg waterkering (A5) FASE 3 peilaanpassing fase 3 (H1.3, VH1.3)
Timing 2008
2008 Gelijktijdige Uitvoering 2010 Gelijktijdige Vergunning Na voltooiing waterkering
Hieronder worden de maatregelen uitvoerig toegelicht. De maatregelen die hieronder vermeld worden, maar niet in bovenstaande tabel opgenomen zijn, zullen uitgevoerd worden van zodra de gronden die ervoor benodigd zijn, verworven zijn.
1.5.1
Reeds gelokaliseerde maatregelen Voor de ligging van deze maatregelen wordt verwezen naar Kaart 2.
Infrastructuur- en kavelwerken I1: inrichten visputten Kempynck en Kleine Blankaart als vijvercomplex met rietpartijen De visputten van Kempynck en de Kleine Blankaart zijn eigendom van de vzw Natuurpunt. Dit vijvercomplex, dat aansluit bij de Blankaartvijver zal ingericht worden voor rietmoerasvogels. Van alle vijvers zal het slib geruimd worden. Bij de ruiming zullen de vissen opgevangen worden. Na de ruiming zullen soorten zoals snoek selectief teruggeplaatst worden. De bomen op de scheidingswallen tussen de vijvers worden gekapt en de scheidingswallen zelf worden afgegraven met de bedoeling een afwisseling tussen rietkragen en open water te creëren. In totaal zullen 0,70 ha bos gerooid worden. Een aantal van de vijvers uit dit vijvercomplex is omgeven door een ringdijk. Deze wordt op een hoogte van 3,50 m TAW gebracht. Op die manier wordt de instroom van het eutrofe water uit de Blankaartvijver in een aantal vijvers beperkt en wordt gemikt op de ontwikkeling van een waardevolle watervegetatie. De Kleine Blankaart wordt zo veel mogelijk ingericht in functie van water- en rietmoerasvogels. Oevers zullen afgegraven worden tot op rietlandniveau. Een dichtgeslibde gracht zal uitgebaggerd worden. Een deel van de grond wordt ter plaatse verwerkt. Het grondoverschot wordt afgevoerd.
I2: herstel van de rietlandvegetatie in het groot rietveld van de Blankaart en aan de monding van de Steenbeek De moeraszones “het groot rietveld” en het rietveld aan de monding van de Steenbeek zijn eigendom van de vzw Natuurpunt. Beide moeraszones zijn sterk verruigd. Wilgen hebben de plaats ingenomen van rietland. Zowel in het Groot Rietveld als aan de monding van de Steenbeek zullen de volgende maatregelen uitgevoerd worden: - terugdringen struweel; -
uitdiepen slootjes;
-
blootleggen van de zaadbank (zie G4).
10
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Dit heeft als doel een goed ontwikkelde moeraszone te creëren. Het grondoverschot van de slootjes wordt afgevoerd. In het groot rietveld zal 1,6 ha bos gerooid worden. Aan de monding van de Steenbeek zal 2,38 ha bos gerooid worden.
Waterhuishoudingswerken H1: wijziging van het peilbeheer Een herstel van het waterpeilbeheer met een algemene verhoging van het waterpeil is noodzakelijk. Het verhogen van het waterpeil is in eerste instantie bedoeld voor de percelen die aangekocht zijn door ANB of door Natuurpunt vzw. Het is echter onvermijdelijk dat ook omliggende percelen een invloed zullen ondervinden van de verhoging van het waterpeil. Teneinde de schade op deze percelen te begroten en een passende vergoeding te kunnen uitbetalen, is het noodzakelijk duidelijke afspraken te maken over de te hanteren waterpeilen. Bij elke fase van de peilverhoging zal een protocol opgemaakt worden tussen alle partijen die bij het waterbeheer betrokken zijn. Daarin zullen minstens volgende zaken opgenomen worden: - de te hanteren peilen in de verschillende perioden van het jaar; -
de modaliteiten betreffende de inlaat van water van buiten het gebied;
-
de wijze en plaats van meting van de peilen;
-
de wijze van beheer van het waterpeil en van de infrastructuur voor peilbeheersing, zoals de stuwen en de pompstations.
-
de verantwoordelijkheid voor de verschillende onderdelen van het peilbeheer;
-
de wijze van evalueren van de waterpeilen;
Meer in detail wordt voor het herstel van het waterpeil onderstaande fasering voorgesteld. H1.1: Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in de zone van de Blankaartvijver Teneinde snel vooruitgang te kunnen boeken inzake de verplichtingen van België voor het naleven van de Europese vogelrichtlijn zal in een eerste fase het waterpeil in de zone van de Blankaartvijver gedeeltelijk verhoogd worden door het instellen van een hoger peil ter hoogte van de stuw op de Stenensluisvaart. Volgend peilregime wordt voorgesteld: 1 december – 31 januari: minimumpeil 2,90 m TAW 1 februari - 15 oktober: minimumpeil 2,70 m TAW 16 oktober – 30 november: minimumpeil 2,80 m TAW De beschreven minimumpeilen zijn gebiedspeilen op basis waarvan ook de vergoedingen zullen berekend worden. De referentie voor de minimumpeilen wordt genomen op de Blankaartvijver. Concrete afspraken met de waterloopbeheerder en met de VMW zullen verzekeren dat de voorgestelde peilen ook effectief op het terrein zullen uitgevoerd worden. De schade die ontstaat aan het gebruik van deze percelen zal vergoed worden aan de gebruiker.
H1.2: Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in het volledige projectgebied In een tweede fase wordt het waterpeil gedeeltelijk verhoogd in het volledige projectgebied. Dit gebeurt door het instellen van een hoger aanslag- en afslagpeil aan het pompstation op de Stenensluisvaart. Hetzelfde peilregime als in maatregel H1.1 wordt voorgesteld. De referenties voor de streefpeilen en de minimumpeilen worden genomen ter hoogte van de Zanddam voor het Merkembroek en ter hoogte van de Blankaartvijver voor de zone van de vijver.
11
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Gezien de mogelijke effecten van een peilverhoging in het volledige projectgebied op de waterbeheersing in het bekken van de Engelendelft dient gelijktijdig met deze maatregel ook maatregel H2 (hydrologische isolatie bekken Engelendelft) uitgevoerd te worden. Concrete afspraken met de waterloopbeheerder en met de VMW zullen verzekeren dat de voorgestelde peilen ook effectief op het terrein zullen uitgevoerd worden. Indien in het Blankaartgebied voldoende gronden aangekocht zouden zijn en er een afdoende oplossing bestaat voor alle betrokken bedrijven door middel van ruil, vergoeding, hydrologische isolatie of een andere oplossing, kan in fase 2 het peil in de zone van de Blankaartvijver reeds verder verhoogd worden. De schade die ontstaat aan het gebruik van deze percelen zal vergoed worden aan de gebruiker.
H1.3: Instelling van een waterpeil optimaal voor natuur in het volledige projectgebied In een derde fase wordt het waterpeil verhoogd in het volledige projectgebied, volgens een peil dat optimaal is voor natuur, en zoals bepaald in het raamakkoord. Deze fase kan van start gaan van zodra de aanleg van de waterkering voltooid is, van zodra een aanzienlijk deel van de gronden aangekocht is en van zodra een afdoende oplossing bestaat voor alle betrokken bedrijven door middel van ruil, vergoeding of een andere oplossing. Het verhogen van het peil gebeurt door het instellen van een hoger aanslag- en afslagpeil aan het pompstation op de Stenensluisvaart. Mogelijke peilen worden besproken in hoofdstuk 0. Bij de start van fase 3 wordt echter, aan de hand van de ervaringen die opgedaan werden bij de vorige fases, het werkelijk in te stellen peil afgesproken. De schade die ontstaat aan het gebruik van niet aangekochte percelen zal vergoed worden aan de gebruiker.
Grondwerken G1: Verbreden en verdiepen greppels en laagtes in het Neckersbroek en het Soetensbroek Op de percelen die de vzw Natuurpunt aangekocht heeft in het Neckersbroek en het Soetensbroek worden slootjes verdiept en verbreed en laagtes verder uitgegraven teneinde de rietvegetatie uitbreiding te laten nemen. Het grondoverschot wordt afgevoerd. G2: Verbreden en verdiepen van de Separaatgracht Delen van de Separaatgracht zullen verbreed en verdiept worden teneinde de toegankelijkheid van het rietmoeras voor landpredatoren te verminderen, zodat het broedsucces van broedende moerasvogels verbetert. Het grondoverschot wordt afgevoerd. G3: Graven van een plasberm langs de Kerkevaart De Kerkevaart is een waterloop van tweede categorie. De aangrenzende percelen aan de noordzijde van de Kerkevaart zijn eigendom van de vzw Natuurpunt. De afwateringsfunctie van deze waterloop is nagenoeg onbestaande. Langs de noordzijde van de Kerkevaart zal een plasberm van 5 m breed gegraven worden teneinde brede ondiepe zones te creëren waar moerasvogels kunnen foerageren. Het grondoverschot wordt afgevoerd. G4: Blootleggen van de zaadbank in de rietmoerassen rond de Blankaartvijver In het moeras aan de Blankaartvijver zullen op bepaalde plaatsen graafwerken uitgevoerd worden, met de bedoeling de oude zaadbank opnieuw aan te spreken. G5: Afschuinen van oevers Teneinde waadzones te creëren voor steltlopers zullen de oevers aan de Keel van de Blankaart en aan de monding van de Rhonebeek afgeschuind worden. Dit creëert ook mogelijkheden voor oevervegetaties. Beide oevers zijn eigendom van de vzw Natuurpunt. Het grondoverschot wordt afgevoerd.
12
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Aanpassen van de wegen en het wegenpatroon W1 afsluiten toegangswegen Rillebroek, Neckersbroek, Vijfhuizenbroek en Merkembroek voor gemotoriseerd verkeer De twee aantrekkelijkste gebieden voor vogels zijn de laagst gelegen graslanden van het Rillebroek, Neckersbroek, Vijfhuizenbroek en het Merkembroek. Verstoring is vooral in deze zones ongewenst. Daarom wordt voorgesteld de toegangswegen naar het Rillebroek (insteekweg die vertrekt van de Noordbroekstraat), Neckersbroek (insteekweg tussen Kerkevaart en Houtensluisvaart, vertrekkende van de Zuidbroekstraat) en Merkembroek (verbinding Knokkestraat - Westbroekstraat) af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer. Verkeer dat deze wegen gebruikt als ontsluitingswegen, zoals landbouwverkeer, verkeer voor het beheer van de waterlopen of van het waterproductiecentrum, zal deze wegen kunnen blijven gebruiken. W2: plaatselijk verhogen van het Blankaartpad Teneinde de toegankelijkheid van het Blankaartpad ook bij een hoger waterpeil gedurende een groot deel van het jaar te blijven verzekeren zal het peil van het Blankaartpad in het Neckersbroek verhogen. De toegankelijkheid in de wintermaanden zal echter beperkt blijven om de rust te verzekeren.
Uitbouw van natuureducatieve voorzieningen E1: voorzien van uitkijkplatforms voor vogelobservatie De recreatie in het gebied kent een duidelijke tweedeling. In de zomer wordt het gebied voornamelijk bezocht door wandelaars. De bestaande wandelinfrastructuur is hiervoor voldoende uitgerust. In de winter wordt het gebied voornamelijk bezocht voor vogelobservatie en zijn de wandelpaden vaak niet meer toegankelijk door de hoge waterstand. Het wijzigen van het peilbeheer zal dit nog versterken. Teneinde tijdens de winter enerzijds de rust te behouden in het Rillebroek, Neckersbroek, Vijfhuizenbroek en het Merkembroek en anderzijds het gebied aantrekkelijk te maken voor vogelobservatie zullen twee uitkijkplatforms voorzien worden aan de rand van deze gebieden en met uitzicht erop. Ze zullen gebouwd worden op percelen in eigendom van vzw Natuurpunt of het Agentschap voor Natuur en Bos. De exacte locatie van deze maatregel ligt nog niet vast.
E2: Natuurtechnische inrichting ter hoogte van de kijkhut aan de Rhonebeek Het perceel voor de kijkhut aan de monding van de Rhonebeek is eigendom van de vzw Natuurpunt. Op dit perceel zullen graafwerken plaats vinden in functie van steltlopers. De grond wordt zo veel mogelijk ter plaatse verwerkt.
Maatregelen uit te voeren door andere administraties in het kader van het natuurinrichtingsproject A1: verhogen van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart (uitvoering door VMM, afdeling Water) De ligging van het pompstation op de Stenensluisvaart wordt voorgesteld op Kaart 2. De pompcapaciteit van het pompstation bedraagt op dit moment 1,60 m3/s. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), afdeling Water zal deze pompcapaciteit verhogen tot 4,00 m3/s. Hiermee wordt beoogd de duur van zomeroverstromingen zoals die zich bijvoorbeeld in 2005 hebben voorgedaan, te beperken. Dit komt zowel de natuur als de landbouw ten goede. Dit pompstation mag echter het voorkomen van winteroverstromingen niet verminderen. De exacte wijze van beheer van het pompstation zal vastgelegd worden in een protocol dat zal opgesteld worden met alle partijen die betrokken zijn bij het waterbeheer. Eén van de mogelijkheden bestaat erin om de volle capaciteit van het pompstation slechts in te stellen boven een bepaald peil. Onder dat peil wordt slechts een capaciteit van 1,6 m3/s benut. Een andere mogelijkheid is om de volle capaciteit van het pompstation tijdens bepaalde maanden niet in te zetten. 13
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Het verhogen van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart dient gelijktijdig te gebeuren met de peilverhoging beschreven in maatregel H1.1. Een vroegtijdige uitvoering zal immers een negatieve impact hebben op de staat van instandhouding van het Europese vogelrichtlijngebied. Anderzijds beperkt het inschakelen van een hogere pompcapaciteit de schade van een hoger waterpeil op hoger gelegen percelen.
A2: Vervanging van de balkenstuw op de Stenensluisvaart door een fijngeregelde stuw (uitvoering door VMM, afdeling Water) De ligging van de balkenstuw op de Stenensluisvaart wordt voorgesteld op Kaart 2. Het water in de Kerkebeek en de Noordkantvaart is door de overstortwerking vaak sterk vervuild. Het water uit de zone van de Blankaartvijver is over het algemeen beter van kwaliteit. De stuw op de Stenensluisvaart vervult een belangrijke rol voor het buiten houden van het vervuilde water. Anderzijds wordt ze benut om in de zone van de Blankaartvijver een hoger peil te hanteren. Gezien zijn functie als waterkering van vervuild water is het op korte termijn onmogelijk om deze stuw te verwijderen, zelfs indien ze voor het beheer van een hoger peil niet meer noodzakelijk zou zijn. De inspectie van de stuw heeft uitgewezen dat de bediening ervan niet meer voldoet aan de veiligheidsnormen. Teneinde een efficiënt peilbeheer mogelijk te maken, zonder overlast te creëren buiten de laaggelegen percelen, zal de balkenstuw vervangen worden door een fijngeregelde stuw, bijvoorbeeld een klepstuw, met een automatische regeling in functie van het waterpeil.
A3: Hydrologische isolatie van het bekken van de Engelendelft (uitvoering door VMM, afdeling Water) De verhoging van het waterpeil heeft de bedoeling gunstiger leefomstandigheden te creëren voor vogels op de percelen die aangekocht worden door Natuurpunt of door ANB. Deze peilverhoging zal echter ook ongewenste effecten veroorzaken op percelen die niet aangekocht worden. Concrete afspraken voor hydrologische isolatie bestaan reeds voor de Engelendelft. De ligging van dit bekken wordt voorgesteld op Kaart 2. Het huidig peil in deze zone zal behouden blijven door de plaatsing van een nieuw pompstation dat het water van het bekken van de Engelendelft zal overpompen in het kanaal Ieper-IJzer. Deze werken zullen uitgevoerd worden door de VMM, afdeling Water. Gezien de relatie met een peilverhoging in het Merkembroek, zullen deze werken gelijktijdig uitgevoerd worden met de peilverhoging beschreven in maatregel H1.2. De wijze van beheer van het pompstation zal beschreven worden in een protocol dat zal opgesteld worden tussen alle partijen betrokken bij het waterbeheer. Gezien de ligging in vogelrichtlijngebied mag het pompstation geen verlaging van het waterpeil veroorzaken. Door de uitvoering van deze maatregel wordt 110 ha landbouwgrond gevrijwaard van schade.
A4: uitvoeren van een wegverhoging (uitvoering door het Agentschap Waterwegen & Zeekanaal NV) Het raamakkoord voorziet in de aanleg van een waterkering gecombineerd met een wegverhoging. Deze werken zijn niet het gevolg van de voorgestelde wijziging van het peilbeheer. Dit wordt geïllustreerd in Figuur 1. De wegverhoging dient om de woningen, landbouwbedrijven en het drinkwaterproductiecentrum bereikbaar te houden bij extreme waterpeilen. Studies wijzen uit dat de wijziging van het peilbeheer heel weinig invloed heeft op deze extreme peilen.
14
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
De aanleg van de wegverhoging zal gebeuren door het Agentschap Waterwegen & Zeekanaal (W&Z NV). Voor deze maatregel werd reeds een MER opgemaakt en conform verklaard op 29 juni 2004.
A5: aanleg van een waterkering (uitvoering door W&Z NV in samenwerking met VMM, afdeling Water) Het raamakkoord voorziet in de aanleg van een waterkering gecombineerd met een wegverhoging. Deze werken zijn niet het gevolg van de voorgestelde wijziging van het peilbeheer. Dit wordt geïllustreerd in Figuur 1. De waterkering dient de gebouwen op de grens tussen het zandleemgebied en het poldergebied te beschermen tegen extreme waterpeilen. De aanleg van de waterkering zal gebeuren door het Agentschap Waterwegen & Zeekanaal (W&Z NV) in samenwerking met de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) afdeling Water. De kruin van de dijk zal op 5,00 m TAW gelegen zijn. Dit is 50 cm hoger dan het hoogste waterpeil dat te verwachten is. Een studie, uitgevoerd door de afdeling Waterbouwkundig Laboratorium en Hydrologisch Onderzoek, heeft uitgewezen dat het inschakelen van de Lovaart in de afwatering van de IJzer, en een regelmatige baggering van de IJzer, er zullen voor zorgen dat het maximum peil van 4,80 m TAW dat zich heeft voorgedaan in de winter van 1993-1994, met 40 cm zal dalen (afdeling Waterbouwkundig Laboratorium en Hydrologisch Onderzoek, 2005). Tijdens perioden van hoogwater zal de afwatering van het binnendijkse gebied gebeuren door een combinatie van een langsgracht en pompstations. De Cel Milieu-Effect-Rapportering (MER) verklaarde het MER voor de waterkering conform op 29 juni 2004. Uit dit MER blijkt dat een belangrijke voorwaarde voor de aanleg van de waterkering de gelijktijdige verhoging van het waterpeil is. Bijgevolg kan deze waterkering niet aangelegd worden voor de verhoging van het waterpeil uit maatregel H1.2. Voor deze maatregel werd reeds een MER opgemaakt en conform verklaard op 29 juni 2004.
Figuur 1: schematische voorstelling van de waterkering en de waterpeilverhoging
15
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER 1.5.2
DE BLANKAART
Maatregelen waarvan de realisatie afhankelijk zal zijn van verwerving of overeenkomsten of niet gelokaliseerde maatregelen Infrastructuur- en kavelwerken I3: verwijderen en verplaatsen van prikkeldraadafsluiting Eventueel zal, in functie van het gewenste beheer op de aangekochte percelen, prikkeldraadafsluiting verwijderd of verplaatst worden. De exacte locatie van deze maatregel zal in een latere fase bepaald worden.
I4: inrichting Eendenkooi Merkembroek (cofinanciering door een nader te bepalen partner) De Eendenkooi is een belangrijke cultuurhistorische site in het gebied. Indien deze site aangekocht wordt, kunnen maatregelen getroffen worden om deze te beschermen en/of op te waarderen. Voor de financiering van deze maatregel zal gezocht worden naar een externe partner.
I5: afbreken storende constructies Waar percelen aangekocht worden met storende constructies zullen deze afgebroken worden. De exacte locatie van deze maatregel zal in een latere fase bepaald worden.
I6: verwijderen van streekvreemde beplanting en uitvoeren van beplantingen Waar percelen aangekocht worden met streekvreemde beplanting zal deze verwijderd worden en eventueel vervangen worden door streekeigen beplanting. De exacte locatie van deze maatregel zal in een latere fase bepaald worden.
I7: maatregelen ter bevordering van de vismigratie (cofinanciering door een nader te bepalen partner) In eerste instantie zal er over gewaakt worden dat nieuwe knelpunten voor vismigratie zo veel als mogelijk vermeden worden. Er zal gestreefd worden naar het opheffen van zo veel als mogelijk knelpunten. Nieuwe constructies worden visvriendelijk uitgevoerd of bij bestaande knelpunten worden constructies voorzien die de migratie van vissen bevorderen. Overleg zal gepleegd worden met het drinkwaterproductiecentrum (WPC) om de inname van water tijdens de trek van de schieraal in het najaar zo veel mogelijk te beperken of om maatregelen uit te werken die het ophopen van de schieraal aan het WPC dienen te vermijden. Voor de financiering van deze maatregel zal gezocht worden naar een externe partner.
Waterhuishoudingswerken H2: hydrologische isolatie van percelen grenzend aan de bedrijfszetel Het is in eerste instantie de bedoeling om daar waar mogelijk de effecten van de peilverhoging op niet aangekochte percelen te vermijden. De belangrijkste maatregel die hieraan uitvoering geeft is de hydrologische isolatie van het bekken van de Engelendelft. In zoverre het noodzakelijk en technisch haalbaar is, zullen daarnaast ook de percelen die cruciaal zijn voor de bedrijfsvoering van een aantal bedrijven hydrologisch geïsoleerd worden. De exacte locatie van deze maatregel zal in een latere fase bepaald worden.
16
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Grondwerken G6: Verbreden en verdiepen van slootjes en laagtes op aangekochte percelen in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat Op de percelen die ANB aangekocht heeft in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat worden slootjes verdiept en verbreed en laagtes verder uitgegraven teneinde de rietvegetatie uitbreiding te laten nemen. De exacte locatie van deze maatregel zal in een latere fase bepaald worden. G7: Graven van plasbermen langs aangekochte percelen in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat Op de percelen die ANB aangekocht heeft in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat worden plasbermen gegraven teneinde de rietvegetatie uitbreiding te laten nemen. De exacte locatie van deze maatregel zal in een latere fase bepaald worden. G8: Uitvoeren van plagwerken op aangekochte percelen in het Merkembroek Op percelen die ANB aankoopt in het Merkembroek zullen plagwerken uitgevoerd worden met de bedoeling de oude zaadbank opnieuw aan te spreken. De exacte locatie van deze maatregel zal in een latere fase bepaald worden.
1.6
Voorbije en verdere besluitvormingsprocedure Het natuurinrichtingsproject De Blankaart werd ingesteld bij Ministerieel Besluit van 24 november 2006 nadat voor het project een onderzoek naar de haalbaarheid werd uitgevoerd. Dit onderzoek geeft aan of natuurinrichting in een bepaald gebied al dan niet mogelijk is. Daartoe werden diverse aspecten van het onderzoeksgebied bestudeerd: de bodem, de waterhuishouding, het landschap, het grondgebruik, de fauna en flora, enzovoort. Ook werd een landschapsecologische en socio-economische studie van het projectgebied uitgevoerd. Tussen 24 november 2006 en juni 2007 heeft ANB, bijgestaan door de VLM een projectrapport opgemaakt. Het projectrapport beschrijft de nodig geachte maatregelen voor de natuurinrichting en de mogelijke manieren om de maatregelen uit te voeren. Het bevat ook administratieve gegevens en beleidsgegevens over het projectgebied. Tevens wordt een projectcomité en een projectcommissie opgericht die de minister zal adviseren tijdens het verloop van het project. In het projectcomité zetelen vertegenwoordigers van de betrokken overheden en de betrokken belangengroepen. Bijvoorbeeld: natuurverenigingen, landbouwkamers. Het projectcomité adviseert de bevoegde minister over de maatregelen die getroffen moeten worden. Daarnaast is het comité ook belast met de uitvoering van het project. De projectcommissie is samengesteld uit de belanghebbenden (eigenaars en gebruikers) bij het project en uit deskundigen. Het gaat telkens om personen uit het projectgebied of die vertrouwd zijn met dat gebied. De projectcommissie adviseert het projectcomité. In de Blankaart zal ook de stuurgroep die de uitvoering van het raamakkoord begeleidt advies verlenen over het natuurinrichtingsproject. Het comité, de commissie en de stuurgroep hebben hun advies gegeven over het projectrapport waarna het, samen met een lijst van belanghebbenden, onderworpen werd aan een openbaar onderzoek dat plaats vond van 18 juni tot 17 juli 2007. Na het bespreken van de resultaten van het openbaar onderzoek over het projectrapport, verleent het comité advies aan de minister over de maatregelen en modaliteiten die in het projectrapport zijn opgenomen. Op grond daarvan beslist de Vlaamse Minister, bevoegd voor het Leefmilieu, welke natuurinrichtingsmaatregelen uitgevoerd zullen worden en hoe dat zal gebeuren. Na de beslissing van de Vlaamse Minister bevoegd voor het Leefmilieu over de natuurinrichtingsmaatregelen bereidt het comité de uitvoering ervan voor aan de hand van gedetailleerde
17
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
gegevens en plannen. Het comité legt al die gegevens en plannen voor advies voor aan de projectcommissie. Het projectcomité stelt na een tweede openbaar onderzoek en na een adviesprocedure de gegevens en de plannen, het zogenaamde projectuitvoeringsplan, vast. Indien nodig kunnen meerdere projectuitvoeringsplannen opgemaakt worden. De daadwerkelijke uitvoering van werken op het terrein is in handen van de Vlaamse Landmaatschappij en van de overheidsdiensten of personen aangeduid in het uitvoeringsprogramma. Het comité coördineert de uitvoering van het project. Indien het natuurinrichtingsproject gepaard gaat met wijzigingen aan de eigendomstoestand of het gebruik van percelen, bijvoorbeeld door het aanleggen van nieuwe wegen, het ruilen van gronden of het verhogen van de watertafel, laat het projectcomité een notaris de akte opmaken. Die akte legt de nieuwe eigendoms- en gebruikstoestand vast, samen met de data voor ingebruikneming van de percelen en de financiële verrichtingen erbij. Na het uitvoeren van de inrichtingswerken wordt nagegaan hoe de natuur zich verder ontwikkelt; blijven of verschijnen inderdaad de soorten waarvoor de maatregelen en werken bedoeld waren? Om de effectiviteit van de maatregelen na te gaan en bij te sturen indien nodig worden de veranderingen aan het milieu, flora en fauna nauwgezet opgevolgd gedurende een aantal jaar, beginnende het jaar voor de uitvoering van de werken. De resultaten worden beschreven in het natuurrapport dat tweejaarlijks verschijnt.
18
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER DEEL 2 2.1 2.1.1
JURIDISCH
DE BLANKAART
EN BELEIDSMATIG KADER
Juridisch kader Ruimtelijke ordening Gewestplan De ruimtelijke bestemming van het natuurinrichtingsproject wordt aangeduid op het gewestplan Diksmuide-Torhout. De verschillende bestemmingen worden in Tabel 2 en in Kaart 3 voorgesteld. Het grootste deel van het projectgebied is aangeduid als valleigebied (683 ha), waarin slechts landbouwwerken mogen worden uitgevoerd die het natuurlijk milieu van planten en dieren en de landschappelijke waarde niet schaden. 88 ha bestaat uit agrarisch gebied of landschappelijk waardevol gebied. Het zijn voornamelijk de gronden die zich op de overgang tussen zandleemstreek en polder bevinden. Daarnaast zijn de omgeving van de Blankaartvijver en de eendenkooi in het Merkembroek ingekleurd als natuurgebied (52 ha). De Blankaartvijver, de aanpalende hooilanden en de eendenkooi aan de vijver zijn bovendien aangeduid als natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten (91 ha). Op dit moment is een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) voor het gebied in opmaak. In dat RUP zou in het grootste deel van het projectgebied de hoofdfunctie natuur worden. Een kleiner deel zou ingekleurd worden als verwevingsgebied. Tabel 2: Gewestplanbestemmingen in het natuurinrichtingsproject
Omschrijving valleigebieden gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut
Ligging
Oppervlakte (ha)
algemeen omgeving drinkwaterspaarbekken en toegangsweg waterzuiveringsstation gebied voor dagrecreatie Woumen natuurgebied ten noorden van de Blankaartvijver natuurgebied met wetenschappelijke waarde of Blankaartvijver en eendenkooi natuurreservaat agrarisch gebied overgang polderzandleemstreek landschappelijk waardevol gebied overgang polder-zandleem en omgeving Merkem ontginningsgebied ten noorden van de Blankaartvijver
683 1
3 52 91 2 87 7
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wordt de aanzet gegeven voor een nieuw beleid inzake ruimtelijke ordening in Vlaanderen. Het RSV is door de Vlaamse regering op 24 september 1997 definitief goedgekeurd. Het Vlaamse Parlement heeft de bindende bepalingen bekrachtigd op 17 december 1998 (BS 21 maart 1998). Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) is een beleidsdocument dat het kader aangeeft voor de gewenste ruimtelijke structuur van Vlaanderen en geeft een lange termijnvisie op de ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied. Het is erop gericht samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van beslissingen die de ruimtelijke ordening aanbelangen (art.3, decreet ruimtelijke planning). Als bestaande ruimtelijke structuur voor het natuurinrichtingsproject kan in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen het volgende worden teruggevonden:
19
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Bestaande natuurlijke structuur De IJzervallei wordt beschouwd als een structuurbepalende riviervallei in Vlaanderen. Ze wordt gekenmerkt door winterinundaties, wat bijzondere milieuomstandigheden geeft. De graslanden en vogelgebieden van het Oud- en Middenland, waartoe ook de IJzerbroeken behoren, worden beschouwd als een structuurbepalend natuurgebied op Vlaams niveau Bestaande agrarische structuur De provincie West-Vlaanderen is een structuurbepalende regio op Vlaams niveau wat de landbouw betreft. Dit komt onder meer tot uiting in het totaal aantal landbouwbedrijven en in de totale oppervlakte landbouwgrond. Diksmuide en Houthulst zijn gemeenten waar meer dan 70% van de oppervlakte uit agrarisch gebied bestaat. Bestaande nederzettingsstructuur De IJzervallei is een gebied met in hoofdzaak geconcentreerde en historisch verspreide bebouwing. De woningen en boerderijen situeren zich in en rond het projectgebied op de rand van de vallei. Als gewenste ruimtelijke structuur voor het natuurinrichtingsproject kan in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen het volgende worden teruggevonden: De IJzervallei situeert zich duidelijk in het buitengebied. Het begrip buitengebied heeft, in de ruimtelijke planning en in het bijzonder in de ruimtelijke structuurplannen, een beleidsmatige inhoud. Het is het gebied waar een buitengebiedbeleid gevoerd wordt. Dit beleid heeft betrekking op de natuurlijke structuur, de agrarische structuur, de nederzettingsstructuur en de infrastructuur. De elementen van gewenste ruimtelijke structuur in het buitengebied die van belang zijn voor het project worden hieronder opgesomd. In het buitengebied wordt een dynamische en duurzame ontwikkeling gegarandeerd zonder het functioneren van de structuurbepalende functies van het buitengebied (landbouw, natuur, bos, wonen en werken op het niveau van het buitengebied) aan te tasten. De afbakening van de gebieden van de agrarische structuur en de bosstructuur moet nog gebeuren op Vlaams niveau. Er wordt een gebiedsgericht ruimtelijk beleid gevoerd voor de gebieden van de natuurlijke structuur. Specifiek met betrekking tot het ruimtelijk beleid van rivieren wordt gesteld dat dit moet worden ontwikkeld in relatie tot de omgevende valleien. Dit betekent dat er ruimtelijke voorwaarden worden gecreëerd die het integraal waterbeheer ondersteunen en die de relaties tussen de waterloop en de omgevende vallei versterken.
Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan West-Vlaanderen (PRS) De bestendige deputatie van de Provincie West-Vlaanderen heeft op 6 december 2001 het provinciaal ruimtelijk structuurplan West-Vlaanderen (PRS) goedgekeurd. Het plan werd op 6 maart 2002 door de bevoegde minister goedgekeurd. Dit beleidsplan stelt een ruimtelijk kader voor het provinciale beleid op langere termijn voorop. Het schept voor de Provincie de voorwaarden en de mogelijkheden om het ruimtegebruik in West-Vlaanderen bij te sturen en te ontwikkelen, niet alleen door provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen op te maken, maar ook door gemeentelijke structuur- en uitvoeringsplannen goed te keuren en door op het terrein specifieke projecten te ondersteunen en te realiseren. In de bestaande ruimtelijke natuurlijke structuur van West-Vlaanderen wordt de IJzervallei als structuurbepalende riviervallei aangeduid. In het PRS wordt de provincie opgedeeld in deelruimtes. Die deelruimtes zijn gebaseerd op gemeenschappelijke potenties, knelpunten en identiteit en kunnen elkaar overlappen. Het natuurinrichtingsproject is gelegen in de deelruimte: Heuvel-IJzerruimte. De visie voor dit gebied is dat de dynamische grondgebonden landbouw en de natuurlijke structuur in deze deelruimte een belangrijke plaats innemen. Deze ruimte biedt tevens plaats aan gedifferentieerde toeristisch-recreatieve plattelandsontwikkeling.
20
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
In de gewenste ruimtelijke structuur worden enkele elementen als bepalend voor deze ruimte en het bijbehorende beleid aangeduid. Hiertoe behoort een natuurlijke structuur (IJzervallei) als drager van toerisme en recreatie. Beleidsopties voor dit gebied zijn het versterken van de natuurlijke componenten in relatie met toeristischrecreatief medegebruik en het ondersteunen van de landschappelijke kwaliteit.
Gemeentelijke Ruimtelijke Structuurplannen Diksmuide en Houthulst In het gemeentelijke ruimtelijk structuurplan van Diksmuide is het gebied aangeduid als gebied met een gering aantal bedrijfszetels voor wat betreft de agrarische structuur en als structuurbepalend waardevol gebied met winterinundaties en verzilting voor wat betreft de natuurlijke structuur. Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan van Houthulst is in opmaak.
Stedenbouwkundige vergunning Het Decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening bepaalt voor welke activiteiten een stedenbouwkundige vergunning vereist is.
2.1.2
Milieubeheer Vogelrichtlijngebied In 1975 stemde het Europees Parlement een resolutie waarbij aangedrongen werd op Europese beschermingsmaatregelen ter bescherming van trekvogels. Uit onderzoek van de Europese Commissie bleek dat van de ongeveer 408 vogelsoorten in de Europese Gemeenschap meer dan de helft sterk in aantal afnamen. Dankzij wetenschappelijk onderzoek groeide het besef dat een zuivere soortenbescherming niet voldoende was om vogelsoorten tegen uitsterven te beschermen, maar dat ook hun leefgebieden moesten beschermd worden. In 1979 is de Vogelrichtlijn unaniem door de Raad van Ministers vastgelegd als Richtlijn 79/409/EEG. Die geeft tevens uitvoering aan de conventie van Bern en de conventie van Bonn. Het laaggelegen Blankaartgebied is, net zoals de rest van de overstroombare IJzerbroeken, beschermd als het Europees vogelrichtlijngebied "IJzervallei" (zie Kaart 4). Binnen deze speciale beschermingszone inzake het behoud van de vogelstand zijn onder andere de poldergraslanden en hun microreliëf, vijvers en moerassen, broekbossen, rietvelden en zeggenvelden, oude veenwinningen, verlaten kleigroeven en dijken als natuurlijke habitats beschermd. De vogelsoorten waarvoor de Speciale Beschermingszone werd afgebakend en de internationaal belangrijke aantallen vogels (winter/migratie) zijn terug te vinden in bijlage 2. Teneinde uitvoering te geven aan deze richtlijn, stelt het decreet van 19 juli 2002 houdende wijziging van het decreet van 21 oktober 1997, betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu onder andere dat elke administratieve overheid, binnen haar bevoegdheden, in de speciale beschermingszones, ongeacht de bestemming van het gebied, de nodige instandhoudingsmaatregelen dient te nemen. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de nodige instandhoudingsmaatregelen en de ecologische vereisten. Ingevolge het niet nemen van de passende maatregelen voor het instandhouden van de speciale beschermingszone 'De Blankaart', stuurde de commissie van de E.G. op 8 augustus 1991 een met redenen omkleed advies aan de Belgische regering. Minister Kelchtermans, Vlaams minister bevoegd voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrichting antwoordde op 26 september 1992. Aangezien er geen verdere stappen werden genomen in dit dossier door de Europese commissie, kan ervan uitgegaan worden dat de inhoud van dat antwoord door de EC als voldoende werd beschouwd. Het antwoord omvatte onder andere het vaststellen van de volgende minimumslootpeilen tegen 1 januari 1994: 1. zijde Blankaartvijver 1 dec – 31 jan: 2,90 m TAW 1 feb – 31maa: 2,70 m TAW 1 apr – 15 okt: 2,60 m TAW 21
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
16 okt – 30 nov: 2,75 m TAW 2. bekken Koevaardeke en Engelendelft 1 dec – 31 jan: 2,90 m TAW 1 feb – 31maa: 2,75 m TAW 1 apr – 15 okt: 2,70 m TAW 16 okt – 30 nov: 2,75 m TAW De brief vermeldt ook dat ondanks het verzet van verschillende lokale besturen, de bevoegde gemeenschapsminister deze peilen aanvaard heeft en de lokale overheid verzocht heeft ze na te leven. Op 2 februari 2006 stuurde de Commissie opnieuw een brief aan België aangaande de waterpeilproblematiek rond het natuurreservaat de Blankaart in het Vogelrichtlijngebied “Ijzervallei”. De Commissie wenst “[…] een gedetailleerde beschrijving te ontvangen van zowel de huidige instandhoudingstatus van de soorten […] als van de biotopen en leefgebieden in de zone in kwestie die noodzakelijk zijn voor het voorbestaan en de voortplanting van deze soorten”. De brief van de Commissie kadert in een klacht die ze ontving. Volgens de informatie van de klager heeft het Vlaamse Gewest de in 1992 aangekondigde maatregelen […] nooit genomen. In antwoord op de brief van de Europese Commissie aan België heeft het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) een rapport opgemaakt over de staat van instandhouding van het Blankaartgebied (Devos et al., 2006). In het rapport signaleert het INBO een gestage en snelle verlanding waarbij moerasen rietvegetaties vervangen worden door wilgenbroekbos. Meer dan de helft van het rietareaal bij de Blankaart zou in de loop van de laatste decennia verdwenen zijn, samen met de bijhorende moerasvogelsoorten zoals Roerdomp, Woudaapje, Grote Karekiet en andere. Daarnaast treedt ook een algemene verruiging op en worden de rietkragen beter toegankelijk voor landpredatoren waardoor grondbroedende vogelsoorten zoals Bruine Kiekendief niet meer succesvol kunnen broeden. Om het verlandingsproces tegen te gaan of op zijn minst sterk te vertragen is een waterpeilverhoging (en reductie van de eutrofiëring) de meest duurzame oplossing. Een waterpeilverhoging laat eventueel ook toe om de verloren gegane oppervlakte aan rietlanden te compenseren op andere plaatsen. Daarnaast kenden de graslanden in de IJzerbroeken een evolutie van extensief beheerde, vochtige hooilanden naar intensieve en meer productieve graslanden. Deze trend werd in de hand gewerkt door een graduele peilverlaging. Hierdoor zijn de broeken grotendeels ongeschikt geworden als broedgebied voor kritische broedvogelsoorten zoals Kwartelkoning, Porseleinhoen, Watersnip en Paapje. Bij bepaalde watervogelsoorten zoals Pijlstaart en Wintertaling, worden de aanwezige aantallen vooral bepaald door het al of niet voorkomen van overstroomde gebieden. Gunstige omstandigheden doen zich alleen voor bij langdurige regenval en zijn meestal zeer beperkt in de tijd. Een waterbeheer dat gericht is op minder hoge pieken en meer langdurige inundaties in de laagst gelegen delen zou beter aansluiten bij de ecologische behoeften van deze soorten. Voor een aantal watervogelsoorten die hier voornamelijk overwinteren en minder afhankelijk zijn van inundaties zoals Kolgans en in mindere mate ook Smient, is het actueel gevoerde waterpeil minder problematisch, hoewel ook voor die soorten meer afwisseling tussen droge en natte delen op de graslanden een gunstige invloed kan hebben. Uitgaande van de problemen die gesignaleerd werden in het rapport over de staat van instandhouding van het gebied heeft het INBO een rapport gemaakt over de instandhoudingsdoelstellingen (Devos et al., 2006). In dat rapport worden volgende optimale peilen voorgesteld voor verschillende groepen van vogels: - Optimaal peil broedende weidevogels: 2m85-2m90 in vroege voorjaar, 2m80-2m85 in late voorjaar en vroege zomer - Optimaal peil broedende moerasvogels: 3m15, gravitaire afwatering naar IJzer, winterse overstromingen. Minimaal: 2m90 in het voorjaar en de vroege zomer, minstens 2m80 gedurende de ganse zomer - Optimaal peil steltlopers in trek- en winterperiode: 2m90-2m95 (vnl. tijdens voorjaarstrek). - Optimaal peil eenden in trek- en winterperiode: 3m00-3m05. Rekening houdend met deze peilen stelt het rapport volgend peilbeheer voor als meest tegemoetkomend aan de habitatvereisten en instandhoudingdoelstellingen van de doelsoorten:
22
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER Datum van peilinstelling 15 september 15 oktober 1 maart 15 april
Afslagpeil pompen 2,90 m TAW 3,00 m TAW 2,90 m TAW 2,80 m TAW
DE BLANKAART
Aanslagpeil pompen 2,95 m TAW 3,05 TAW 2,95 m TAW 2,85 m TAW
Het zomerpeil van 2,80 m TAW moet zeker in de periode april tot juli gezien worden als een minimumpeil. Een lichte peildaling in augustus-september met een kortstondig droogval van een deel van het rietland stelt wellicht minder problemen. Winteroverstromingen zoals die nu ook plaatsvinden vanuit de IJzer blijven belangrijk om voldoende dynamiek in (semi)natuurlijke systemen te handhaven (b.v. strooiselpaketten in rietkragen verplaatsen). Gezien de ligging van het project in vogelrichtlijngebied is een passende beoordeling opgemaakt. Deze wordt in bijlage 3 toegevoegd.
RAMSAR-gebied De RAMSAR-conventie of de “Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels” beoogt het wereldwijd behoud en duurzaam beheer van “wetlands” met bijzondere aandacht voor de bescherming van de leefgebieden van watervogels. De conventie werd opgesteld in 1971 en werd van kracht in 1975. Sindsdien is de RAMSAR-conventie nog twee keer aangepast (Paris Protocol in 1982 en Regina Amendments in 1987). De verdragspartijen verbinden zich ertoe minstens één wetland te erkennen en het ecologisch karakter van deze gebieden te behouden. Verder zijn ze verantwoordelijk voor het duurzaam beheer van waterrijke gebieden in het algemeen en voor het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek in waterrijke gebieden. De verdragspartijen streven naar een internationale samenwerking bij het beschermen van wetlands (bv. medewerking aan internationaal gecoördineerde watervogeltellingen). België ondertekende de RAMSAR-conventie in 1975. Via het KB van 27/09/84 (BS, 31/10/84) werden zes waterrijke gebieden aangeduid en erkend als RAMSAR-gebied. Ook de aanpassingen werden geratificeerd (op 28/10/98). Binnen de RAMSAR-gebieden legde de Vlaamse overheid enkele beschermingsmaatregelen of beperkingen voor bepaalde activiteiten wettelijk vast. - een vergunningsplicht voor vegetatiewijzigingen; -
een milieueffectrapportage-plicht voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden;
-
verscherpte bemestingsnormen/uitrijregelingen in het kader van het MAP;
-
een jachtverbod op Smient;
-
het sluiten van de watervogeljacht op 15 oktober i.p.v. 31 januari;
-
een verbod op gebruik van loodhagel.
Het natuurinrichtingsproject ligt in het erkend RAMSAR-gebied “De Blankaart en de IJzerbroeken” (zie Kaart 4). De Vlaamse Regering heeft in 1987 dit RAMSAR-gebied uitgebreid (van 160 ha naar 2460 ha) als compensatie voor het verlies van een deel van het RAMSAR-gebied “De Schorren van de BenedenZeeschelde” (B.VL.Ex.27/05/87, BS 01/08/87).
Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21-10-1997 Op basis van het natuurbehoudsdecreet worden volgende krachtlijnen onderscheiden : - horizontale maatregelen, d.w.z. maatregelen die overal kunnen genomen worden, ook buiten de voor natuur bestemde gebieden; -
het vrijwaren van de ecologische milieukwaliteit, bovenop de algemene basismilieukwaliteit;
-
gebiedsgericht natuurbeleid met het creëren van ruimtelijke netwerken zoals VEN (vlaams ecologisch netwerk) en IVON (integraal verwevings- en ondersteunend netwerk), en van natuurreservaten;
23
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
-
soortgericht natuurbeleid, d.w.z. het nemen van specifieke beschermingsmaatregelen voor planten- of diersoorten;
-
doelgroepenbeleid d.m.v. voorlichting en educatie, in functie van draagvlakbevordering voor het natuurbehoud.
Het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het natuurbehoudsdecreet, gemeenzaam het vegetatiebesluit genoemd, regelt onder meer de procedure voor de afbakening van het VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk) en van het IVON (Integraal Verwervingsen Ondersteunend Netwerk), het recht van voorkoop van de overheid, de voorwaarden voor het wijzigen van vegetatie en kleine landschapselementen en de uitvoering van natuurinrichtingsprojecten. Op 17 oktober 2003 werd in het Belgisch Staatsblad het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 betreffende de eerste fase van de VEN-afbakening gepubliceerd. Het VEN omvat grote eenheden natuur (GEN) en grote eenheden natuur in ontwikkeling (GENO). Hierdoor wordt binnen deze gebieden het recht van voorkoop van kracht op 31 oktober 2003. Voor deze eenheden moet een natuurrichtplan opgesteld worden. Binnen deze eenheden kan de Vlaamse regering regulerend optreden. Binnen het natuurinrichtingsproject zijn de Blankaartvijver, het omgevend natuurgebied en de eendenkooi aan de Blankaartvijver aangeduid als GEN. Een deel van de laaggelegen gebieden rond de Blankaartvijver zijn aangeduid als GENO. Dit wordt voorgesteld op Kaart 4. Het soortgericht natuurbeleid is gericht op het nemen van specifieke beschermingsmaatregelen voor planten en diersoorten. Eén van de doelstellingen van het beleid (MINA-plan 3) is het stopzetten van het verlies aan biodiversiteit tegen 2010. In dit kader zijn door het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek Rode Lijsten opgesteld. In deze lijst zijn soorten opgenomen die op Vlaamse schaal door hun zeldzaamheid of achteruitgang bedreigd zijn. De criteria om als Rode-Lijst opgenomen te worden zijn opgelegd door IUCN (World conservation Union). Het zijn de soorten waar prioritair acties voor dienen genomen te worden om hun verdere teloorgang tegen te gaan en hun populaties terug op te krikken tot (over)leefbare niveau’s. In het vegetatiebesluit wordt een onderscheid gemaakt tussen een verbod, een vergunningsplicht en een meldingsplicht voor bepaalde wijzigingen aan vegetaties en kleine landschapselementen. Voor specifieke vegetaties geldt overal een algemeen verbod om deze te wijzigen. Dergelijk verbod geldt ook voor wijziging van vegetatie en voor het uitgraven, verbreden, rechttrekken of dichten van stilstaande waters, poelen en waterlopen in bepaalde gebieden en zones. De meldingsplichtige wijzigingen handelen over het rooien of beschadigen van houtachtige beplantingen in bermen, langs taluds en waterlopen of het rechttrekken, uitgraven, verbreden of dichten van stilstaande waters, poelen en beken. Deze bepalingen gelden overal, behalve in gebieden waar de vergunningsplicht van kracht is en in woon- en industriegebieden. Het decreet van 19 juli 2002 houdende wijziging van het decreet van 21 oktober 1997, betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu stelt onder andere dat elke administratieve overheid, binnen haar bevoegdheden, in de speciale beschermingszones, ongeacht de bestemming van het gebied, de nodige instandhoudingsmaatregelen dient te nemen. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de nodige instandhoudingsmaatregelen en de ecologische vereisten.
Erkende natuurreservaten Op basis van het ministerieel besluit van 19 juli 2001 zijn delen van het laaggelegen Blankaartgebied in eigendom van ANB beschermd als Vlaams natuurreservaat "De IJzerbroeken", en werd de uitbreidingszone vastgesteld. Op basis van het ministerieel besluit van 21 december 1982 werden delen van het laaggelegen Blankaartgebied, namelijk de Blankaartvijver en een aantal aanpalende hooilanden, beschermd als erkend natuurreservaat "De Blankaart".
Bosdecreet Het decreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van bossen te regelen, zowel de openbare als de privé-bossen. Onder de voorschriften van dit decreet vallen: de bossen, zijnde 24
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
grondoppervlakten waarvan de bomen en de houtachtige struikvegetaties het belangrijkste bestanddeel uitmaken, waartoe een eigen fauna en flora behoren en die één of meer functies vervullen. Het behoud en de bescherming van bossen worden hoofdzakelijk in Artikel 90 bis van het decreet uiteengezet. Dit artikel bepaalt wanneer een stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing wel en niet kan worden verleend. Ook de compensatieplicht bij een ontbossing wordt geregeld in dit artikel. Bij natuurinrichting geldt deze compensatieplicht ook. Indien echter het kappen van bos beschreven staat in een beheersplan van een erkend natuurreservaat dan geldt de compensatieplicht niet. Van de bossen in het projectgebied zijn een aantal gelegen in de onmiddellijke omgeving van de Blankaartvijver. Indien deze bossen verwijderd zouden worden dient met de bepalingen van het bosdecreet rekening gehouden te worden.
Jachtdecreet Het jachtdecreet van 24 juli 1991 beoogt het ‘verstandig gebruik’ van wildsoorten en hun leefgebieden. Omwille van de ligging van het natuurinrichtingsproject binnen het vogelrichtlijngebied en het RAMSARgebied gelden hier bepaalde beperkingen (zie hoofdstukken 0 en 0). Het natuurinrichtingsproject behoort tot de wildbeheerseenheid 'De IJzervalleien'. Het Besluit van de Vlaamse regering (19 september 2003) betreffende de jacht in het Vlaamse Gewest voor de periode van 1 juli 2003 tot 30 juni 2008 regelt onder andere de openings -en sluitingsdata voor het Vlaamse Gewest. Hoofdstuk VI regelt de jacht voor vogelrijke gebieden zoals het vogelrichtlijngebied “IJzervallei”.
2.1.3
Waterbeheer Polders en wateringen Het natuurinrichtingsproject ligt binnen het ambtsgebied van de Zuidijzerpolder. Polders en wateringen worden gereglementeerd door respectievelijk de Wet van 05/07/56 betreffende de wateringen en de Wet van 03/06/57 betreffende de polders. Polderbesturen zijn oorspronkelijk opgericht met het oog op waterbeheersing. Zij moeten het binnendijks land behoeden voor overstromingen. Binnen de omschrijving van een Polder of Watering worden de waterlopen van tweede en derde categorie beheerd door de betreffende Polder of Watering. het decreet betreffende het integraal waterbeleid van 9 juli 2003 wijzigt de taken van de Polders en Wateringen, vastgelegd in de Wetten van 05/07/56 en 03/06/57. In plaats van de waterbeheersing krijgen de Polders als taak het verwezenlijken van de doelstellingen van het Integraal Waterbeleid; daarnaast staan ze in voor de uitvoering van het deelbekkenbeheerplan.
Wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen Deze wet verdeelt de onbevaarbare waterlopen in drie verschillende categorieën en kent het beheer van deze waterlopen toe aan de verschillende instanties. - De waterlopen van derde categorie omvatten het gedeelte vanaf het punt van oorsprong (waterbekken ten minste 100 ha) tot aan de eerste gemeentegrens. Het beheer van deze waterlopen is in handen van de gemeente (indien niet in een polder of watering gelegen). -
Het deel van de waterlopen vanaf deze eerste gemeentegrens tot waar het stroomgebied 5000 ha bedraagt, behoort tot de tweede categorie. Het beheer van waterlopen van tweede categorie valt onder de bevoegdheden van de provincie (indien niet in een polder of watering gelegen).
-
Stroomafwaarts van dit punt en tot op de plaats waar de waterloop als bevaarbaar wordt geklasseerd, behoort de waterloop tot de eerste categorie. Het beheer valt onder de bevoegdheden van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), afdeling Water.
In polders en wateringen geldt deze wet in principe voor waterlopen van eerste categorie. Voor de andere onbevaarbare waterlopen blijven de reglementen van de besturen van polders en wateringen van kracht. Dit houdt in dat de waterlopen van tweede en derde categorie die binnen een polder of watering gelegen 25
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
zijn, beheerd worden door de betreffende polder of watering. Het natuurinrichtingsproject ligt binnen het ambtsgebied van de Zuidijzerpolder. Op Kaart 8 worden de waterlopen binnen het natuurinrichtingsproject voorgesteld. De Noordkantvaart, de Stenensluisvaart en de Houtensluisvaart, stroomafwaarts de Kerkevaart, worden beheerd door de VMM, afdeling Water. De overige waterlopen worden beheerd door de Zuidijzerpolder.
Dijkenwet Door het Decreet betreffende de waterkeringen (BS 1 juni 1996) werd de federale Dijkenwet van 18 juni 1979 verruimd van het Zeescheldebekken tot het gehele Vlaamse grondgebied. Dit decreet is er gekomen na de hoge waterstanden in de winters van 1993 – 94 en van 1994 – 95. Het belangrijkste kenmerk van het decreet is de overheid in de mogelijkheid te stellen om snel te handelen: - er kunnen werken uitgevoerd worden “bij hoogdringendheid” zonder dat er een onteigeningsprocedure dient gestart te worden; -
het Vlaamse Gewest kan onteigenen voor alle noodzakelijke waterkeringswerken, het aanleggen of aanpassen van overstromings- en/of wachtbekkens en de bijhorende toegangswegen;
het Vlaamse Gewest kan tevens onteigenen voor “bijhorende werken van natuurtechnische milieubouw en recreatie”.
Decreet betreffende het integraal waterbeleid Het decreet van 9 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid biedt de decretale basis voor de omzetting van de Europese Kaderrichtlijn Water. De Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober stelt een kader vast voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid. De richtlijn voorziet in het vaststellen van milieudoelstellingen voor oppervlaktewater en grondwater die in 2015 bereikt moeten zijn. Volgens het decreet dient de Vlaamse regering uiterlijk op 22 december 2006 voor alle bekkens en deelbekkens bekkenbeheerplannen en deelbekkenbeheerplannen vast te stellen. Indien voor de uitvoering van deze plannen de verwerving van onroerende goederen noodzakelijk blijkt kan dit volgens het decreet gebeuren via onteigening te algemenen nutte of via het recht van voorkoop. Bovendien wordt de aankoopplicht en de vergoedingsplicht ingevoerd: eigenaars die kunnen aantonen dat hun eigendom door de ligging in een afgebakende oeverzone of overstromingsgebied in waarde vermindert, kunnen van het Vlaams Gewest de verwerving van de eigendom eisen of vergoeding vragen voor de schade ingevolge het actief inzetten van een overstromingsgebied. Een andere belangrijke bepaling in het decreet is de watertoets: de overheid die over een vergunning, een plan of programma moet beslissen, draagt er zorg voor, door het weigeren van de vergunning of door goedkeuring te weigeren aan het plan of programma dan wel door het opleggen van gepaste voorwaarden of aanpassingen aan het plan of programma, dat geen schadelijk effect op het watersysteem ontstaat of zoveel mogelijk wordt beperkt en, indien dit niet mogelijk is, dat het schadelijk effect wordt hersteld of gecompenseerd. De waterbeleidsnota, stroomgebiedbeheersplannen, bekkenbeheerplannen, deelbekkenbeheerplannen en bekkenvoortgangsrapporten vormen daarbij de referentie. Het projectgebied behoort tot het bekken van de IJzer en het deelbekken van de Blankaart. Het openbaar onderzoek van het ontwerp bekkenbeheerplan voor het Ijzerbekken is afgerond. Dit beheerplan behelst acties op de IJzer en de waterlopen van eerste categorie, waaronder de Stenensluisvaart en de Houtensluisvaart.
Mestdecreet Het uitgangspunt voor het Vlaamse mestbeleid is de Europese nitraatrichtlijn. De richtlijn verplicht alle Europese lidstaten de nitraatverontreiniging van oppervlaktewater te beperken tot 50 mg NO3/l Op 21 december 2006 keurde het Vlaams parlement een nieuw mestdecreet goed. Dit decreet ging in op 1 januari 2007.
26
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Met dit nieuw decreet is gans Vlaanderen afgebakend als kwetsbaar gebied water. Voor het deel van het natuurinrichtingsproject dat binnen natuurgebied gelegen is, gelden de beperkingen voor kwetsbare zones “natuur”.
2.1.4
Landschap en cultuurhistorie Beschermde monumenten Het decreet van 22 februari 1995 (B.S. 05/04/1995) tot wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten regelt de bescherming, de instandhouding, het onderhoud en het herstel van in het Nederlandse taalgebied gelegen monumenten en stads- en dorpsgezichten. Hierdoor kunnen beperkingen worden opgelegd aan de rechten van de eigenaar(s) van monumenten en stads- en dorpsgezichten. Zoals bepaald in het decreet zijn de eigenaars en vruchtgebruikers van een beschermd monument of van een in een beschermd stads- of dorpsgezicht gelegen onroerend goed, ertoe gehouden, door de nodige instandhoudings- en onderhoudswerken, het in goede staat te behouden en het niet te ontsieren, te beschadigen of te vernielen. Dit betekent niet dat geen ingrepen aan de onroerende goederen mogelijk zijn. Deze ingrepen moeten wel afgewogen worden ten opzichte van de waarde(n) waarvoor het goed beschermd werd. De meeste ingrepen zijn reeds vergunningsplichtig in het kader van de wetgeving rond de ruimtelijke ordening. Deze instanties, de gemeente of de diensten ruimtelijke ordeningen moeten dan het bindend advies inwinnen van de cel monumenten en landschappen. Dit advies is bindend voor zover het negatief is of voorwaarden oplegt. Indien de geplande werken of handelingen niet vergunningsplichtig zijn, moet een toelating gevraagd worden aan de cel monumenten en landschappen. Als hulp bij de instandhouding en het onderhoud biedt de overheid verschillende financiële tegemoetkomingen om de eigenaars of vruchtgebruikers te helpen. Binnen het natuurinrichtingsproject bevindt zich 1 beschermd monument, namelijk het Fort De Knocke (24/10/1995).
Ankerplaatsen /erfgoedlandschappen In 2001 werd de Landschapsatlas uitgegeven door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Monumenten en Landschappen. In deze atlas zijn punt-, lijn- en vlakvormige relicten opgenomen. De atlas is het resultaat van de inventarisatie van de traditionele landschappen. Relicten van traditionele landschappen getuigen van structuren en elementen van landschappen uit het verleden die nog niet door grootschalige ingrepen zijn uitgewist. Deze relicten waren kenmerkend voor de traditionele landschappen en vertonen momenteel nog steeds een functionele of structurele samenhang in het landschap. Op de atlas worden relictzones aangeduid. Relictzones zijn gebieden met een grote dichtheid aan puntlijnrelicten, zichten en ankerplaatsen en zones waar de verbinding tussen waardevolle landschapselementen belangrijk is voor de gehele landschappelijke waardering. Sommige relicten vormen complexen van zeer verschillende aard die echter historisch en genetisch samen horen en een geheel vormen. Deze worden samengevoegd tot een aparte categorie die ankerplaats genoemd wordt. Het decreet van 28 januari 2004 houdende maatregelen tot behoud van erfgoedlandschappen vult het bestaande landschapsdecreet van ’96 aan. Hierdoor wordt een tweede vorm van bescherming van landschappen mogelijk. De meest waardevolle landschappen van Vlaanderen, de ankerplaatsen uit de Landschapsatlas, met hun belangrijkste waarden kunnen verankerd worden in de ruimtelijke ordening. Hierdoor wordt uitvoering gegeven aan de bepalingen van het Europese landschapsverdrag (art. 5 en 6). Door aanduiding van de ankerplaatsen bij besluit van de Vlaamse regering wordt een juridisch kader geschapen voor het behoud van typische kenmerken en waarden van waardevolle landschappen door algemene decretale voorschriften. Wanneer de bepalingen uit de ankerplaatsen worden opgenomen bij de opmaak van de ruimtelijke uitvoeringsplannen spreekt men van erfgoedlandschappen. 27
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
De aanduiding als ankerplaats kan enkel een verfijning van de ruimtelijke bestemming inhouden en kan een ruimtelijke bestemming niet onmogelijk maken en vormt geen beoordelingsgrond voor vergunningen. Enkel de aanduiding als erfgoedlandschap vormt een beoordelingsgrond voor vergunningen via de bepalingen in het RUP. Bij de definitieve aanduiding van ankerplaatsen zoals voorzien in het decreet geldt voor administratieve overheden een zorgplicht. Na de aanduiding van erfgoedlandschappen geldt deze ook voor privépersonen. Dit betekent dat binnen deze ankerplaatsen geen maatregelen genomen mogen worden die schadelijke gevolgen kunnen hebben op het landschap. Uitzondering hierop vormen de maatregelen van groot openbaar belang of deze maatregelen waarvoor er geen alternatieven zijn. Op basis van het decreet zullen er mitigerende en compenserende maatregelen genomen moeten worden om de schade te beperken of te herstellen. In feite geldt een zorgplicht voor landschap die vergelijkbaar is met deze uit het decreet op natuurbehoud (geen schade toebrengen aan het landschap). Daarnaast is er een passende beoordeling vergelijkbaar met deze in de habitatrichtlijn (document met daarin ingreep in relatie tot het landschap). In deze beoordeling dienen de waarden en typische kenmerken van het landschap zoals opgenomen bij aanduiding van de ankerplaats als toetsingskader.
Vlakvormige relicten: In de omgeving van het natuurinrichtingsproject treffen we als relictzone de 'IJzervallei' aan. Het natuurinrichtingsproject is gelegen in de ankerplaats ‘IJzerbroeken en Lovaart bij Pollinkhove’. Puntrelicten: P30605 Knokkebrug P30489 Kasteel Blankaart Lijnrelicten: L30008 IJzer L30030 Kanaal van Ieper naar de IJzer Deze elementen worden weergegeven op Kaart 11.
Decreet op de bescherming van het archeologisch patrimonium. Het decreet van 30 juni 1993 gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999 en 28 februari 2003 (B.S. 24/03/2003) houdende bescherming van het archeologisch patrimonium. Het archeologisch erfgoed is als volgt te definiëren: “Het geheel van alle mogelijke overblijfselen en voorwerpen – wat hun bewaringstoestand, omvang of aard ook moge zijn – die in of op de bodem of onder water aanwezig zijn en van ons verleden getuigen”. De aard van ons archeologisch erfgoed heeft als gevolg dat elke ingreep in de bodem, hoe klein dan ook, leidt tot het onherroepelijk uitwissen van archeologische informatie. Onze bewoningsgeschiedenis is vrijwel uitsluitend via het archeologisch bodemarchief gedocumenteerd. Dit maakt het archeologisch bodemarchief zo uniek en kwetsbaar. Archeologische opgravingen en prospecties met ingreep in de bodem worden daarom aan voorschriften onderworpen. Het decreet van 30 juni 1993 (B.S. 15/09/1993) houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium, gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999 en van 28 februari 2003 (B.S. 24/03/2003) bekrachtigt het algemeen belang van de ontdekking, de bescherming en het behoud van het archeologisch erfgoed evenals de uitvoering van archeologische opgravingen. Eén van de belangrijkste opdrachtgevers van werkzaamheden die het bodemarchief aantasten, is de overheid. Daar het tevens één van haar taken is om dit collectief geheugen goed te beheren, is voorzien dat werkzaamheden, indien nodig, steeds gekoppeld worden aan archeologisch onderzoek. Artikel 5 van het decreet (uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit van 20 april 1994) voorziet dat voor alle werkzaamheden op basis van artikel 127 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de organisatie van de ruimtelijke ordening, een advies bij de afdeling Monumenten en Landschappen (M & L) moet worden ingewonnen. M
28
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
& L brengt advies uit dat bindend is voorzover het voorwaarden oplegt, die bij de uitvoering van de werken gerespecteerd moeten worden. Tevens onderstreept het decreet dat alle toevalsvondsten binnen de drie dagen aan M & L gemeld moeten worden, de gevonden monumenten dienen tot nader order in onveranderde toestand bewaard te blijven. Aan de rechten van eigenaar of vinder wordt niet verzaakt. Wel wordt verwacht dat de vondsten voor onderzoek tijdelijk ter beschikking worden gesteld. Wie echter nalaat een toevalsvondst te melden, verliest elk recht op inspraak inzake de onderzoeksmodaliteiten. Het decreet houdt ook de mogelijkheid in bepaalde archeologische zones te beschermen. Het verdrag van Malta De Vlaamse regering hechtte op 12 oktober 2001 haar goedkeuring aan dit Verdrag en ondertussen heeft België op 30 januari 2002 dit verdrag namens de drie gewesten ondertekend. Deze conventie van de Raad van Europa omschrijft de inpassing van archeologie bij het uitvoeren van werken en bij het ruimtelijk beleid. Hierbij dient de conservering en de instandhouding van het archeologisch erfgoed, bij voorkeur ter plaatse voorop te staan. Het Verdrag van Malta voorziet eveneens in het betrekken van de archeologie in de vroegste planfase van projecten, tevens dient de bouwheer die de destructie van het bodemarchief veroorzaakt de middelen voor onderzoek ter beschikking te stellen. Aan de volledige implementatie van dit verdrag in Vlaanderen wordt momenteel nog gewerkt.
2.2 2.2.1
Beleidsmatig kader Het Plan Otter, een actieplan voor de IJzervallei Het plan 'Otter' (Bossu, 1992 en Demarest, 1993), dat in 1992 door Natuurreservaten werd gelanceerd, behelst een integraal plan voor bescherming en ontwikkeling van de IJzervallei, waarbij de Otter en vele andere soorten nieuwe kansen krijgen. De terugkeer van de Otter staat in dit plan symbool voor een geheel aan natuurwaarden (veel zuiver en visrijk water, een rijke oeverstructuur, voldoende open water en moerassen, een hoge waterstand, dekkingsmogelijkheden via houten landschapselementen, veel ruimte en rust) die via natuurherstelmaatregelen in de IJzervallei kunnen ontwikkeld worden. De ecologische gebiedsvisie die hieronder wordt beschreven, ontleent een groot aantal ideeën aan dit plan.
2.2.2
Ecologische gebiedsvisie IJzervallei In opdracht van de Administratie Waterwegen en Zeewezen (AWZ) voerde het Instituut voor Natuurbehoud in april 2001 een studie uit inzake een 'verkennende ecologische gebiedsvisie voor de IJzervallei'. (De Rycke et al., 2001) De studie kadert in de opmaak van streefbeelden voor de waterlopen beheerd door AWZ. De opmaak van streefbeelden is een initiatief van AWZ om de verschillende functies van de waterlopen in kaart te brengen. Integraal waterbeheer vormt daarbij het uitgangspunt. De algemene doelstelling van streefbeelden is de multifunctionaliteit van de waterloop uitwerken, onderbouwen en op kaart vastleggen. Streefbeelden dienen de beheerder (AWZ) bij de inrichting van de waterloop in staat te stellen de toegewezen functies te realiseren. De streefbeelden dienen bovendien als toetsingskader bij onder andere vergunningsaanvragen en een aangepast beleid inzake ruimtelijke planning. Tevens kunnen ze als insteek fungeren in de bekkenbeheerplannen. De studie geeft de resultaten van een verkennend onderzoek voor de functie natuur weer onder de vorm van een ecologische gebiedsvisie, met voorstellen van natuurontwikkelingsscenario's voor een aangepaste ruimtelijke differentiatie en begrenzing. Bij de analyse werden zowel de waterloop, de oevers en aanpalende of alluviale gronden betrokken. Deze scenario's dienen als basis voor het aanduiden van de zones met hoofd-, neven- en basisfunctie natuur. De doelstellingen van de ecologische gebiedsvisie kunnen samengevat worden in vier krachtlijnen: - meer ruimte voor water en natuur staat centraal, met het behoud en het herstel van de natuurlijke overstromingsvlakte van de IJzer en de hierbij horende natuurlijke landschapsecologische kenmerken; een herstel van de kwetsbare, vochtminnende ecotopen zoals natte soortenrijke hooilanden, moeras en moeras- en ooibos worden nagestreefd; 29
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
-
een optimale ontwikkeling van de rivierkarakteristieken is wenselijk; hierbij zijn het herstel en /of de bevordering van spontane en natuurlijke processen en een goede water- en waterbodemkwaliteit van groot belang; erosie- en sedimentatieprocessen zullen dan resulteren in een grote variatie aan oeverecotopen; tevens worden zo natuurlijk mogelijke waterpeilen ingesteld in de vallei en in de IJzer uitmondende beken en grachten; dit betekent zo veel mogelijk gravitaire afwatering en een vrije instroming van beken en grachten;
-
natuurgebieden worden met elkaar verbonden door het verbeteren van de ecologische verbindingsfunctie;
-
het duurzaam behoud van de natuurwaarden van het riviersysteem wordt verzekerd op lange termijn door het instellen van een ecologisch beheer.
Drie natuurontwikkelingsscenario’s worden in deze gebiedsvisie voorgesteld. Het basisscenario is het minimale scenario. De andere scenario’s zijn in feite verdere evoluties van het basisscenario waarin de menselijke invloed in het gebied progressief wordt gereduceerd waardoor natuurlijke processen meer en meer de bovenhand krijgen. De 3 scenario’s zijn: a. Voor het basisscenario is het streefbeeld een geperceleerd halfnatuurlijk landschap in de IJzerbroeken stroomopwaarts Diksmuide. Hierbij wordt gestreefd naar het herstel en het behoud van het typische meersenkarakter van de natuurlijke overstromingsvlakte van een laaglandrivier. Het herstel van de langdurige winteroverstromingen met uitgestrekte plas-drassituaties en hogere waterpeilen in de broeken zijn essentieel bij de realisatie van dit streefdoel. Met het oog op het herstel van halfnatuurlijke graslanden is hier de verwerving van deze gronden en het instellen van gebruikslandbouw aangewezen. In het laaggelegen Blankaartgebied zullen door hogere peilen wel grotere moeraszones en natte ruigten ontstaan en zullen de waardevollle rietvegetaties van de Blankaartvijver zich verder kunnen ontwikkelen en uitbreiden. b. In het tussenliggend scenario wordt de percelering grotendeels opgeheven en worden de halfnatuurlijke graslandecotopen (hooien graasweiden in natuurbeheer) beperkt tot het Westbroek en de broeken van Noordschote–Reninge. In de overige broekgebieden wordt gestreefd naar meer natuurlijke graslanden onder extensieve tot zéér extensieve begrazing. Dit zal resulteren in een gevarieerd landschap van natuurlijke graslanden met in de natste zones ruigte, moeras en lokaal moerasbos. c.
In het maximaal scenario ligt het accent op een begeleid-natuurlijk landschap hoofdzakelijk met het ontstaan van natuurlijke graslanden, droge en natte ruigte, moeras en moeras- en ooibossen voor het volledige broekengebied stroomopwaarts Diksmuide. In het Westbroek worden halfnatuurlijke graslanden behouden, enerzijds om de botanische waarde, anderzijds met het oog op het instandhouden van typische weidevogelsoorten. Ook hier ontstaat een gevarieerd landschap van halfnatuurlijke graslanden met in de laagst gelegen zones open water, natte ruigte, moeras en lokaal moerasbos.
In het basisscenario worden volgende streefpeilen voor het Blankaartbekken voorgesteld: 1 november – 31 maart 1 april – 15 april 15 april – 15 mei 15 mei – 15 september
15 september – 31 oktober
3,00 m TAW 2,90 m TAW 2,80 m TAW 2,75 m TAW (door natuurlijke verdamping in de praktijk mogelijk dalend tot ± 2,60 m TAW = absoluut minimumpeil in zomerhalfjaar) Geleidelijke stijging tot 3,00 m TAW
In de overige scenario’s wordt een gravitaire afwatering naar de IJzer nagestreefd.
30
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER 2.2.3
DE BLANKAART
Raamakkoord inzake het waterbeheer in het Blankaartbekken Op 29 maart 2001 kwam een raamakkoord tot stand tussen alle betrokken actoren in het gebied waaronder mevrouw Vera Dua, Vlaams minister voor Leefmilieu en Landbouw en de sectoren landbouw en natuur. Het raamakkoord heeft als doel: - de veiligheid van de bewoners in het Blankaartbekken te garanderen; -
de internationaal belangrijke natuurwaarden in het Blankaartbekken te behouden en verder te ontwikkelen; de inkomensverliezen veroorzaakt door een aangepast waterbeheer te vergoeden.
De belangrijkste afspraken binnen het raamakkoord zijn: - het aanleggen van een waterkering gecombineerd met een wegverhoging; -
de aankoop van 415 ha laaggelegen gronden door de afdeling Natuur en de vzw Natuurpunt;
-
de verhoging van het waterpeil in het Blankaartbekken in functie van natuurdoelstellingen;
-
het vermijden of vergoeden van effecten buiten de aankoopperimeter van de afdeling Natuur en vzw Natuurpunt.
Het volledige raamakkoord wordt bijgevoegd in bijlage 1. Sedert de ondertekening van het raamakkoord zijn volgende zaken uitgevoerd: - in april 2007 zijn 167 van de 415 ha laaggelegen gronden eigendom van de vzw Natuurpunt of ANB; van de 817 ha in het Blankaartgebied zijn ongeveer 400 ha eigendom van ANB of de vzw Natuurpunt; in 2004 startte het Vlaams Gewest een grondenbank op met de bedoeling de laaggelegen gronden die niet rechtstreeks kunnen aangekocht worden, uit te ruilen; - een ontwerp voor de waterkering werd opgemaakt en het Milieu-effect-rapport voor deze waterkering is conform verklaard; - de hoogteligging van het gebied werd in detail opgemeten; - een studie werd afgerond die beschrijft hoe het waterpeil in het gebied kan verhoogd worden en hoe de schade aan omliggende percelen kan beperkt worden; - een hydrologische en hydraulische studie is afgerond; deze studie heeft de effecten van een hoger waterpeil op de overstromingsgevoeligheid begroot; - een raming van de opbrengstverliezen voor de landbouwers werd opgemaakt. - een rapport over de instandhoudingsdoelstellingen van dit deel van het vogelrichtlijngebied werd opgemaakt; in dit rapport wordt voorgesteld hoeveel ha rietland moet hersteld worden en welk waterpeil moet gehanteerd worden voor de instandhouding van het vogelbestand. De aankoopperimeter en de aangekochte gronden worden voorgesteld op Kaart 5.
31
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER DEEL 3 3.1 3.1.1
EFFECTBENADERING
DE BLANKAART
PER DISCIPLINE
Bodem Beknopte beschrijving van de referentiesituatie Kaart 6 en Tabel 3 geven de verspreiding van de verschillende bodemtypes in het natuurinrichtingsproject. Deze kaart is het resultaat van een gedetailleerde kartering op het terrein in 2004 en 2005. Tabel 3: Verspreiding bodemtypes
Bodemtype
Oppervlakte
Procentueel
overdekte poelgronden
290
ha
31
%
uitgeveende gronden (incl. vijver)
253
ha
27
%
overdekt pleistocene gronden
241
ha
26
%
overdekte kreekruggronden
17
ha
2
%
zandleem- en licht zandleemgronden overige (verhard, H2O, kunstmatige gronden, UZ*)
54
ha
6
%
72
ha
8
%
Totaal 927 ha 100 % *Uitgesloten Zone: het betreft hier het kasteelpark van het Blankaartkasteel dat niet werd gekarteerd. Hieronder worden de belangrijkste bodemtypes besproken: Het is onder andere langs de Blankaart en omgeving dat de kustpolderstreek wigvormig uitdeint in de zandleemstreek. De Blankaart ligt net op de grens van beide. Het grootste deel van de broeken, het weidenlandschap dat de Blankaart omringt en dat volledig tot de polders behoort, wordt ingenomen door overdekte poelgronden. De overdekte poelgronden zijn het resultaat van de met klei bedekte en ingeklonken veeneilanden. De poelgronden zijn opgebouwd uit zware klei; het veen komt er voor op minder dan 120 cm diepte. Ze zijn sterker ontkalkt dan de kreekruggronden en tot op een min of meer grote diepte kalkloos. Het bodemprofiel van de overdekte poelgronden is roestig gevlekt vanaf 20 tot 30 cm diepte; in weiland is ook de bovengrond roestig (zoderoest). De waterhuishouding is ongunstig. Ten gevolge van de nogal lage ligging en van het voorkomen van een min of meer ondoorlatende laag (poelgrondklei) in het profiel, komt periodiek wateroverlast voor. De bovengrond heeft een tamelijke goede structuur wanneer hij nog kalkhoudend is. Bij volledig ontkalkte bovengronden treedt structuurverval op. De bewerking is lastig en beperkt tot een korte periode. Naast overdekte poelgronden komen in de broeken ook nog overdekte kreekruggronden voor. Die komen voornamelijk in het zuidwestelijk deel van het natuurinrichtingsproject voor, langs het kanaal Ieper – IJzer. De overdekte kreekruggronden zijn de gronden van de met klei en vooral met zand dichtgeslibde kreken. Het profiel van de kreekruggronden wordt van boven naar onder lichter; meestal bestaat het uit een kleidek van enkele decimeters dikte, dieper overgaand tot lichter materiaal (lichte klei, zavel of zand). In het zuiden van de Polderstreek treft men enkele kreekruggronden met lichte bovengrond aan. De kreekruggronden zijn kalkhoudend; de bovengrond heeft nochtans een zekere ontkalking ondergaan, zodat zijn kalkgehalte lager is dan dat van de ondergrond en hij in oud weiland zelfs kalkloos kan zijn (Tavernier & Ameryckx, 1954). De kreekruggronden zijn de hoogst gelegen poldergronden. Dankzij hun hoge ligging en hun gunstige profielopbouw (zwaar op licht materiaal) met een goed doorlatende ondergrond hebben ze een bevredigende natuurlijke drainering, hetgeen toelaat ze overwegend als akkerland uit te baten. De landbouwwaarde van deze gronden is gemiddeld zeer hoog. De kreekruggronden vormen meestal langgerekte stroken van enkele tientallen tot honderden meters breedte.
32
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Uitgeveende gronden zijn gronden waarvan de veenlaag (gedeeltelijk) verwijderd is. Je hebt er uitgeveende gronden met een licht profiel (OU1), die ontstaan zijn ten gevolge van het uitvenen van overdekte kreekruggronden en je hebt uitgeveende gronden met een zwaar profiel (OU2), door het uitvenen van overdekte poelgronden. De uitgeveende gronden hebben een lagere waarde dan de omringende, niet vergraven gronden. Door hun lage ligging ten opzichte van de grondwaterstand zijn deze gronden doorgaans te nat; ze zijn dan ook vrijwel alleen geschikt voor (hooi)weide. De overgang tussen de polders en de zandleemstreek wordt gevormd door overdekt pleistocene gronden. Die gronden zijn gekenmerkt door het voorkomen op minder dan 120 cm diepte van pleistoceen zand onder de polderafzettingen. De profielen zijn opgebouwd uit gebroken klei of zware klei welke op wisselende diepte rust op Pleistoceen; soms komt nog een veenlaag in het bodemprofiel voor (Pb2). De waterhuishouding is weinig tot tamelijk gunstig. Vaak is er wateroverlast wegens de kwelwerking uit het Pleistoceen. Door hun iets hogere ligging zijn deze gronden matig geschikt tot geschikt voor akkerbouw. Op de hogergelegen delen van het natuurinrichtingsproject hebben geen holocene afzettingen plaatsgevonden. Daar dagzomen de pleistocene afzettingen die voornamelijk gevormd worden door zandleem- en licht zandleembodems. Deze gronden zijn zeer geschikt voor de meeste akkerbouw en tuinbouwgewassen. Naast de bodemtypes is bij de typering van de bodem ook de waterhuishouding van belang. Deze hangt af van de diepte van het grondwater, de permeabiliteit van de oppervlakkige laag, het voorkomen op wisselende diepte van een weinig doorlatende ondergrond, de diepte van de bodem en de topografische omstandigheden. De wisselwerking tussen deze verschillende factoren bepaalt de draineringsklasse van de bodem. Deze wordt beoordeeld aan de hand van morfologische omstandigheden, namelijk de roest- en reductieverschijnselen. Deze geven een indicatie van respectievelijk de hoogste en de laagste grondwaterstand. Het gedeelte van het profiel dat afwisselend verzadigd is met water en uitdroogt, vertoont roestvlekken (gleyverschijnselen). De zone die voortdurend met water verzadigd is heeft een blauw- of grijsachtige kleur (reductiehorizont). De aanwezigheid van een reductiehorizont in de ondergrond van gegleyificeerde profielen wijst op een permanente grondwatertafel; zijn afwezigheid op een tijdelijke stuwwatertafel. Bij gronden met een permanente grondwatertafel en een reductiehorizont worden de drainageklassen aangeduid met de letters “a” tot en met “g” waarbij “a” staat voor zeer droge bodems en “g” voor uiterst natte bodems. Bij gronden met een tijdelijke stuwwatertafel en zonder reductiehorizont worden de drainageklassen aangeduid met de letters “h” en “i” waarbij “h” staat voor nat en “i” voor zeer nat. De vermoedelijke winter- en zomergrondwaterpeilen bij deze drainageklassen worden voorgesteld in Tabel 4 . In vlakke, laaggelegen gebieden hangen deze drainageklassen nauw samen met de hoogteligging. Hooggelegen percelen zijn droger dan laaggelegen percelen. De meeste gronden in het projectgebied zijn matig nat tot zeer nat. Kaart 87 geeft de verspreiding van de drainageklassen weer in het natuurinrichtingsproject In Tabel 5 wordt de procentuele verdeling van de drainageklassen binnen het gebied voorgesteld. De meeste gronden zijn matig nat tot zeer nat.
33
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Tabel 4: drainageklassen en vermoedelijke grondwaterpeilen Grondwaterpeil (cm onder maaiveld) Drainageklasse Waterhuishouding Winter zomer a Zeer droog b Droog > 125 c Matig droog 80-125 d Matig nat 50-80 e Nat 30-50 >80 f Zeer nat 0-30 40-80 g Uiterst nat overstroomd <40 h Nat 30-50 i Zeer nat 0-30
Tabel 5: procentuele verdeling drainageklassen drainageklasse aantal hectaren c 6 d 138 d/e 166 e/d 148 e 180 e/f 114 f 59 g 30 h 16 verhard, H2O, UZ 71 totaal 927 ha
3.1.2
procent 0.61 % 14.84 % 17.87 % 15.91 % 19.43 % 12.34 % 6.42 % 3.22 % 1.73 % 7.63 % 100 %
Beschrijving van mogelijke effecten Hieronder worden in eerste instantie de ingreep-effectrelaties weergegeven in tabelvorm. Indien uit de ingreep-effectrelaties blijkt dat de analyse van een bepaalde relatie meer diepgang vereist, wordt onder een aparte paragraaf een nadere toelichting gegeven. Desbetreffend zal bij die ingreep-effectrelatie in de tabel aangegeven worden, onder welke paragraaf deze nadere toelichting kan worden teruggevonden. Zo nodig worden milderende maatregelen voorgesteld.
34
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
Inrichtingsmaatregelen Infrastructuur- en kavelwerken I1 Inrichten visputten Kempynck en Kleine Blankaart als vijvercomplex met rietpartijen
I2
Herstel van de rietlandvegetatie in het groot rietveld van de Blankaart en aan de monding van de Steenbeek
I3
Verwijderen en verplaatsen van prikkeldraadafsluiting I4 Inrichting Eendenkooi Merkembroek I5 Afbreken storende constructies I6 Verwijderen streekvreemde beplanting en uitvoeren van beplantingen I7 Maatregelen ter bevordering van de vismigratie Grondwerken G1 Verbreden en verdiepen greppels en laagtes in het Neckersbroek en het Soetensbroek
DE BLANKAART
Mogelijk effect – bespreking Volgens de eerste voorlopige ramingen zullen volgende hoeveelheden grond verzet worden: - ongeveer 5000 m3 slib zal verplaatst worden van de centrale vijvers en zal gedeponeerd worden in één perifere vijver; - ongeveer 15.000 m3 grond zal afgegraven worden. Hiervan zal ongeveer 5000 m3 ter plaatse verwerkt worden. De bepalingen in het bodemsaneringsdecreet en VLAREBO zorgen er voor dat bodemverontreiniging vermeden wordt. Maatregelen dienen getroffen te worden om bodemverdichting te beperken. De hoeveelheid grondverzet voor het graven van slootjes in het rietmoeras wordt voorlopig geraamd op 8000 m3. Deze hoeveelheid dient integraal afgevoerd te worden. Gezien de geringe draagkracht van de bodem in het rietmoeras moeten maatregelen getroffen worden om verdichting van de bodem te voorkomen. Het rooien van bomen en struiken zal verstoring van de bodem veroorzaken. Door de beperkte toegankelijkheid zal het rooien mogelijk manueel gebeuren. In dat geval is de verdichting beperkt. Maatregelen dienen getroffen te worden om bodemverdichting te beperken. Het verzet van grond en materialen is bij deze ingrepen beperkt. De verstoring van de bodem door transport van materiaal, grond, bomen en struiken zal bijgevolg eveneens beperkt zijn.
Volgens een voorlopige raming zal ongeveer 20.000 m3 grond uitgegraven worden. Dit volume zal integraal afgevoerd worden. De bepalingen in het bodemsaneringsdecreet en VLAREBO zorgen er voor dat bodemverontreiniging vermeden wordt. Maatregelen dienen getroffen te worden om bodemverdichting 35
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
G2
Verbreden en verdiepen van de Separaatgracht
G3
Graven van een plasberm langs de Kerkevaart
G4
Blootleggen van de zaadbank in de rietmoerassen rond de Blankaartvijver
G5
Afschuinen van oevers
G6
Verbreden en verdiepen van slootjes en laagtes op aangekochte percelen in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat Graven van plasbermen langs aangekochte percelen in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat Uitvoeren van plagwerken op aangekochte percelen in het Merkembroek
G7
G8
Aanpassen van de wegen en het wegenpatroon W1 Afsluiten toegangswegen Rillebroek, Neckersbroek, Vijfhuizenbroek en Merkembroek voor gemotoriseerd verkeer W2
Plaatselijk verhogen van het Blankaartpad
DE BLANKAART
te beperken. Volgens een voorlopige raming zal ongeveer 3.000 m3 grond uitgegraven worden. Dit volume zal integraal afgevoerd worden. De bepalingen in het bodemsaneringsdecreet en VLAREBO zorgen er voor dat bodemverontreiniging vermeden wordt. Maatregelen dienen getroffen te worden om bodemverdichting te beperken. Volgens een voorlopige raming zal ongeveer 1.000 m3 grond uitgegraven worden. Dit volume zal integraal afgevoerd worden. De bepalingen in het bodemsaneringsdecreet en VLAREBO zorgen er voor dat bodemverontreiniging vermeden wordt. Maatregelen dienen getroffen te worden om bodemverdichting te beperken. De bodem zal over een oppervlakte van ongeveer 5.000 m2 omgewoeld worden over een diepte van ongeveer 20 cm. Het totaal grondverzet bedraagt bijgevolg ongeveer 1000 m3. Er wordt geen grond afgevoerd. Het grondverzet wordt voorlopig geraamd op 1.000 m3. Hiervan wordt ongeveer 500 m3 ter plaatse verwerkt. De bepalingen in het bodemsaneringsdecreet en VLAREBO zorgen er voor dat bodemverontreiniging vermeden wordt. Maatregelen dienen getroffen te worden om bodemverdichting te beperken. De exacte locatie van deze maatregel is nog niet bekend. Voor de uitvoering ervan kunnen gelijkaardige effecten verwacht worden als voor maatregel G1. De exacte locatie van deze maatregel is nog niet bekend. Voor de uitvoering ervan kunnen gelijkaardige effecten verwacht worden als voor maatregel G3. De exacte locatie van deze maatregel is nog niet bekend. De bepalingen in het bodemsaneringsdecreet en VLAREBO zorgen er voor dat bodemverontreiniging vermeden wordt. Maatregelen dienen getroffen te worden om bodemverdichting te beperken. Geen effecten op bodem verwacht. In de exploitatiefase zal bodemverdichting beperkt worden indien meer gemotoriseerd verkeer geweerd wordt. Voor het plaatselijk verhogen van het pad zal naar schatting 36
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
200 m3 grond nodig zijn. Deze grond is ter beschikking in de onmiddellijke nabijheid, namelijk door maatregel G1. Hierdoor zal de bodemverdichting tot een minimum beperkt zijn. Uitbouw van natuureducatieve voorzieningen E1 Voorzien van uitkijkplatforms voor vogelobservatie E2
Natuurtechnische inrichting ter hoogte van de kijkhut aan de Ronebeek
Werken fase 1 H1.1 Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in de zone van de Blankaartvijver
A1
Verhoging van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart (uitvoering door VMM, afdeling Water)
A2
Vervanging van de balkenstuw op de Stenensluisvaart door een fijngeregelde stuw (uitvoering door VMM, afdeling Water)
De wijziging van het peilbeheer zal een wijziging in de waterhuishouding van de bodems in deze zone veroorzaken. Hierdoor zal een wijziging optreden in de drainageklassen. In de exploitatiefase kunnen mogelijk negatieve effecten op bodemverdichting optreden door de geringere toegankelijkheid van de percelen. De maatregel heeft tot doel het verminderen van de duur van zomeroverstromingen. De maatregel zal ervoor zorgen dat de wijziging in drainageklassen veroorzaakt door maatregel H1.1 beperkt zal blijven tot de laaggelegen percelen. In de aanlegfase worden geen effecten op bodemverdichting verwacht. In de exploitatiefase zal deze maatregel een positief effect hebben op de verdichting van de bodem. In de aanlegfase worden enkel zeer lokale effecten op bodemverdichting verwacht. De maatregel heeft geen andere effecten op bodem.
Werken fase 2 H1.2 Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in het volledige projectgebied
A3
Hydrologische isolatie van het bekken van de Engelendelft
Bodemverdichting zal beperkt blijven tot een beperkte zone in de onmiddellijke omgeving van het uitkijkplatform. Het grondverzet wordt voorlopig geraamd op 5.000 m3. Dit volume zal zoveel mogelijk ter plaatse verwerkt worden. De bepalingen in het bodemsaneringsdecreet en VLAREBO zorgen er voor dat bodemverontreiniging vermeden wordt. Maatregelen dienen getroffen te worden om bodemverdichting te beperken.
De wijziging van het peilbeheer zal een wijziging in de waterhuishouding van de bodems in het projectgebied veroorzaken. Hierdoor zal een wijziging optreden in de drainageklassen. In de exploitatiefase kunnen mogelijk negatieve effecten op bodemverdichting optreden door de geringere toegankelijkheid van de percelen. De maatregel beoogt een status quo in de waterhuishouding. Bijgevolg wordt verwacht dat de effecten op bodem beperkt 37
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
H2
Hydrologische isolatie van percelen grenzend aan de bedrijfszetel
A5 Aanleg van een waterkering Werken fase 3 H1.3 Instelling van een waterpeil optimaal voor natuur in het volledige projectgebied
DE BLANKAART
blijven tot de lokale verdichting van de bodem op de plaats waar het pompstation wordt aangelegd. De plaatsing van een permanente peilmeting dient te garanderen dat de waterpeilen in het bekken van de Engelendelft niet dalen. De exacte locatie van de maatregel is nog niet gekend. Waar hij zal toegepast worden, beoogt hij een status quo in de waterhuishouding. Bijgevolg zal er geen verschuiving van de drainageklassen optreden. Waar hij toegepast wordt, zal deze maatregel waarschijnlijk de volgende ingrepen vereisen: - het aanleggen van een lokale bedijking van ongeveer 0,5 tot maximum 1 m hoogte; - het aanleggen van een contergracht voor het opvangen van het binnendijkse water; - het plaatsen van een pompstation voor het overpompen van het binnendijkse water. De aanleg van de dijk, de contergracht en het pompstation zullen lokale verdichting van de bodem veroorzaken en een wijziging van het bodemprofiel. De afvoer van grond dient tot een minimum beperkt te worden en maatregelen dienen genomen te worden om bodemverdichting te beperken. Opgenomen in MER conform op 29 juni 2004 De wijziging van het peilbeheer zal een wijziging in de waterhuishouding van de bodems in deze zone veroorzaken. Hierdoor zal een wijziging optreden in de drainageklassen. In de exploitatiefase kunnen mogelijk negatieve effecten op bodemverdichting optreden door de geringere toegankelijkheid van de percelen.
38
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER 3.1.3
DE BLANKAART
Conclusie voor de discipline bodem Het belangrijkste aandachtspunt vanuit de discipline bodem is de mogelijke verdichting van de bodem bij het uitvoeren van werken in natte en laaggelgen gedeelten van het projectgebied. Er wordt gesteld dat hier maatrgelen moeten getroffen worden om verdichting tegen te gaan, bijvoorbeeld door werken met machines uit te voeren met rijplaten of met aangepaste machines (met verlengde en verbrede rupsen of met lagedrukbanden) of op het moment dat de grondwatertafel het laagst staat en in droge weersomstandigheden. Een tijdelijke verlaging van het waterpeil in de omgeving van de werken kan ook een bijdrage leveren. De verhoging van het waterpeil zal een verschuiving van de drainageklassen voor gevolg hebben. Deze verschuiving wordt zoveel mogelijk beperkt tot de laaggelegen percelen door de verhoging van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart. Opdat dit pompstation en de hydrologische isolatie geen verdroging tot gevolg zouden hebben, is het belangrijk dat een overeenkomst opgemaakt wordt met de betrokken waterbeheerders over het beheer van de infrastructuur. Een permanente peilmeting kan een belangrijk instrument zijn om deze overeenkomst na te leven.
3.2 3.2.1
Water Beknopte beschrijving van de referentiesituatie Oppervlaktewater Het projectgebied heeft een oppervlakte van 927 ha en maakt deel uit van het Blankaartbekken (6600 ha). Dit bekken is gelegen binnen het hydrografisch bekken van de IJzer (111.600 ha). In het noorden en het oosten wordt het bekken begrensd door hoger gelegen delen van het zandleemgebied. In het zuiden en het westen vormt de indijking van het kanaal Ieper-IJzer en de Martjesvaart de grens terwijl in het noordwesten de IJzer de grens vormt. We onderscheiden volgende beken die naar het Blankaartbekken afwateren: de Engelendelft, Kleibeek, Steenbeek, Ronebeek, Velkelokerbeek en Kerkebeek. Al deze waterlopen komen uiteindelijk terecht aan het pompgemaal bij de IJzer op de Stenensluisvaart. Dat wordt voorgesteld op Kaart 8. Kaart 8 geeft tevens een detailbeeld van de waterlopen en de kunstwerken in het natuurinrichtingsproject. Een groot deel van het projectgebied bevindt zich in het winterbed van de IJzer. Winteroverstromingen komen met een nagenoeg jaarlijkse frequentie voor. Tijdens de winter van 1993-1994 deed zich een extreme overstroming voor. Het water bereikte toen een peil van ongeveer 4,80 m TAW. Kaart 9 toont de vermoedelijke overstromingen bij dat peil. Tot omstreeks 1250 was de IJzer een min of meer natuurlijke rivier. Omstreeks 1250 werd te Nieuwpoort het getij op de IJzer afgesloten door de bouw van sluizen. Een groot gedeelte van de IJzer werd ingedijkt waardoor rivierbegeleidende valleigronden in landbouwgebruik kwamen. Hierdoor evolueerde de IJzervallei van een nagenoeg natuurlijk (weinig door de mens beïnvloed) tot een half-natuurlijk landschap (met laagdynamisch menselijke invloed). Aanvankelijk vormde deze omschakeling geen noemenswaardige belemmering voor het behoud en/of de ontwikkeling van hoogwaardige natuur. Vooral het overstroombare winterbed langs de rechteroever van de IJzer stroomopwaarts Diksmuide ontwikkelde zich tot een refugium voor tal van zeldzame en bedreigde dier- en plantensoorten. Volgens Devos et al. (1997) stonden in de eerste helft van deze eeuw de laagste delen van de IJzerbroeken nagenoeg de ganse winter permanent onder water. Die overstromingen vormden toen zowat de enige vorm van bemesting van de hooilanden, die noodgedwongen zeer extensief beheerd werden. Tot 1953 gebeurde de afwatering van het Blankaartbekken volledig gravitair via een aantal sluizen op de Stenensluisvaart, de Houtensluisvaart, het Koevaardeke en langs het kanaal Ieper-IJzer (De Rycke et al., 2001). Toen in 1953 een pompgemaal werd gebouwd aan de Stenensluisvaart werd het waterpeil in het Blankaartbekken bijna volledig losgekoppeld van het peil van de IJzer. Gebrek aan coördinatie tussen de wateringen van Woumen en Merkem zorgde er voor dat de Engelendelft aanvankelijk niet aangesloten was op dit pompstation. In dit gedeelte werd veel aan jacht op waterwild gedaan (Ameryckx et al., 1957). Alleen bij uitzonderlijk hoge waterstanden kan de IJzer nog vrij overstromen in dit gebied. Naast het pompgemaal op de Stenensluisvaart werden ook nog een aantal terugslagkleppen of sluisconstructies aangebracht die helpen bij de afwatering na periodes van wateroverlast (als het peil op 39
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
de IJzer lager is dan het peil in de broeken) of waarlangs water kan binnengelaten worden in periodes van watertekort. De huidige streefpeilen van 2,40 – 2,60 m TAW zijn te hoog voor een intensieve landbouwuitbating van de meeste percelen. De meeste percelen worden bijgevolg als hooiland of weide uitgebaat. De pompcapaciteit van 1,6 m3/s voor een oppervlakte van 6.600 ha is ruim onvoldoende voor het realiseren van een optimale waterbeheersing voor de landbouw. Theoretisch is hiervoor een pompcapaciteit nodig die vier maal zo hoog is en zou de dijk aan de rechteroever verhoogd moeten worden. Dit zou echter het uitschakelen van dit overstromingsgebied tot gevolg hebben wat zou leiden tot aanzienlijk hogere peilen van de IJzer (IMDC, 1998). Het pompgemaal heeft dus als belangrijkste functie het handhaven van het streefpeil van 2,40 – 2,60 m TAW tijdens periodes van geringe neerslag en het sneller evacueren van het overstromingswater na hevige neerslag. In de jaren ’80 zijn er plannen gemaakt door de Zuidijzerpolder om een nieuw pompstation met grotere capaciteit te bouwen. Deze plannen zijn echter nooit tot uitvoering gekomen. In 1997 werd het oude pompgemaal op de Stenensluisvaart vervangen door een nieuw pompgemaal met dezelfde capaciteit. Het beheer van het pompgemaal is inmiddels overgegaan van het Polderbestuur naar VMM afdeling Water. Ook zijn plannen gemaakt om een afzonderlijke onderbemaling te voorzien voor het bovenstrooms gedeelte van de Engelendelft door het bouwen van een pompstation aan de Martjesvaart net stroomopwaarts de samenvloeiing met het kanaal Ieper-IJzer. Ook deze plannen zijn nooit uitgevoerd. Het bekken van de Walevaart is gescheiden van het bekken van de Stenensluisvaart door een stuw, ter hoogte van het waterzuiveringsstation, die de afwatering van de Walevaart scheidt van deze van het pompgemaal van de Stenensluisvaart. De Walevaart loost in normale omstandigheden naar de IJzer ter hoogte van Sint-Jacobs-Kapelle. Bij hoogwater echter komt het ook voor dat het water over de stuwconstructie stort en het water bijkomend langs het pompgemaal op de Stenensluisvaart geloosd wordt. Het drinkwaterproductiecentrum de Blankaart In 1971 startte de Nationale Maatschappij der Waterleidingen, voorganger van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening (VMW) de werken aan het drinkwaterproductiecentrum en in 1976 ging de drinkwaterproductie in de Blankaart van start. Aanvankelijk nam het drinkwaterproductiecentrum (WPC) enkel water in van de kant van de Blankaartvijver. Al vlug werd door de VMW vastgesteld dat dit ruw water van de Blankaartvijver op geregelde tijdstippen voor een aantal problemen zorgde: 1. de combinatie van inname van ruw water met een ecologisch verantwoord peil op de Blankaartvijver; 2. de waterkwaliteit van het innamewater wordt sterk beïnvloed door het huishoudelijk afvalwater van Woumen en de overstortfrequentie op de riolering; Omwille van die redenen werden een aantal aanpassingen uitgevoerd. Op de Stenensluisvaart, net stroomopwaarts de samenvloeiing met de Noordkantvaart werd een schotbalkconstructie geplaatst. Daarnaast is op de kruising van de Houtensluisvaart met de Kerkebeek een gronddam aangebracht. Deze beide constructies dienen ervoor te zorgen dat het water dat vervuild wordt door de overstort van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Woumen zich niet mengt met het water dat ingenomen wordt door het WPC. Anderzijds verzekeren zij dat het peil op de Blankaartvijver voldoende hoog blijft. Het streefpeil dat gehanteerd wordt stroomopwaarts de schotbalken bedraagt 2,60 m TAW. Verder stroomopwaarts de Stenensluisvaart zijn geen peilregelingsmechanismen meer aanwezig. Op de Houtensluisvaart juist stroomopwaarts de RWZI is een dam geplaatst om te beletten dat het effluenten overstortwater in de broeken terecht komt. Aan één zijde van deze dam geldt dus het peilbeheer van het pompgemaal op de Stenensluisvaart. De andere zijde van de dam staat in verbinding met de IJzer. Ongeveer één jaar na de oprichting van het WPC besluit de VMW om ook ruw water te onttrekken uit de IJzer door het construeren van een innamekanaal tussen de IJzer en de ringsloot rondom het WPC. Het water voor het WPC wordt genomen uit de IJzer en aangevoerd naar het innamepunt van het WPC via het westelijke en zuidelijke deel van de ringsloot. Al gauw ontstond hierdoor een nieuw probleem. Om dit op een gravitaire wijze te kunnen doen is immers een voldoende hoog peil in deze ringsloot vereist. Het westelijk deel van de ringsloot deed echter tevens dienst als afwatering voor het bekken van het Koevaardeke en de Engelendelft naar het pompgemaal op de Stenensluisvaart. 40
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Deze beide functies zijn niet compatibel en wel om volgende redenen: - Om water gravitair te laten binnenstromen in het WPC diende het peil op de Ringsloot immers hoger te zijn dan het gewenste peil op het Koevaardeke (2,60 m TAW). Derhalve stroomde op die momenten water binnen uit de ringsloot in het bekken van het Koevaardeke langs verschillende duikers onder de ringweg en zorgde daar voor overstromingen. Deze overstromingen konden zich voordoen op alle mogelijke tijdstippen van het jaar. Ongeveer 42 ha weilanden werden hierdoor regelmatig overstroomd. Dit is nefast voor de landbouw, voornamelijk wanneer dit gebeurt in het voorjaar. In de zomer en het najaar wordt voor de productie van drinkwater zelden IJzerwater gebruikt omdat de kwaliteit dan te slecht is. -
Anderzijds is de kwaliteit van het water in het Koevaardeke vaak onvoldoende om gebruikt te worden als ruw water voor het WPC (mond. med. Masschelein, J.).
Men kon het stroomgebied van het Koevaardeke afsluiten van de ringsloot door het plaatsen van schotbalken. Op dat moment was echter geen afwatering van het stroomopwaartse gedeelte van het Koevaardeke meer mogelijk. Daarom werd aangedrongen op het scheiden van die twee functies. Door het graven van een nieuwe sloot, parallel aan de ringsloot en het aanleggen van een sifon onder het aanvoerkanaal tussen de IJzer en het WPC kan enerzijds langs de oude ringsloot het water bestemd voor het WPC aangevoerd worden en anderzijds langs de nieuwe ringsloot het water afkomstig van het Koevaardeke afgevoerd worden naar de Stenensluisvaart. Een peilregeling kan gebeuren t.h.v. het sifon. Indien gewenst en indien de waterkwaliteit dit toelaat, kan het water uit de Engelendelft nog steeds gebruikt worden als ruw water voor het WPC. In 2003 hebben deze aanpassingen plaats gevonden. Het peilbeheer tussen 1978 en nu Regelmatige metingen van het waterpeil zijn slechts beschikbaar vanaf 1978. Tot 1980 blijkt dat het waterpeil tijdens de zomer vooral schommelt tussen 2,45 en 2,60 m TAW. Tijdens de winter bedragen de normale waterpeilen tussen 2,55 en 2,70 m TAW. Vanaf 1981 dalen de gemiddelde peilen. In de zomer van 1990 werd een absoluut dieptepunt van 1,90 m TAW opgemeten. Tijdens de winter van 1990 schommelden de peilen tussen 2,30 m TAW en 2,60 m TAW. Vanaf dan is het peil geleidelijk weer gestegen. Na 1997 is het peil nooit gedaald onder de 2,40 m TAW. Naar peilbeheer kunnen volgende eenheden onderscheiden worden: - Stenensluisvaart, Noordkantvaart, Houtensluisvaart, Kerkebeek en stroomafwaarts gedeelte van het Koevaardeke waar het pompgemaal het streefpeil bepaalt (2,50 m TAW); -
-
Stroomopwaarts deel van het Koevaardeke en de Engelendelft waar het streefpeil bepaald wordt ter hoogte van de sifon onder het innamekanaal van de VMW; hier wordt een minimumpeil van 2,55 m TAW gehandhaafd; Stenensluisvaart stroomopwaarts de schotbalken op de Stenensluisvaart waar het streefpeil ingesteld wordt door de regeling van de stuw (2,60 m TAW)
Vanaf 1987 zijn dagelijkse peilmetingen beschikbaar op de volgende lokaties: -
Stenensluisvaart pompgemaal
-
Stenensluisvaart afwaarts stuw
-
Stenensluisvaart opwaarts stuw
Daarnaast worden sinds februari 2005 door de VLM de waterpeilen opgemeten op de volgende lokaties: -
Engelendelft, thv de weg Noordschote-Merkem
-
Engelendelft, Zanddam
-
Koevaardeke, stroomopwaarts de sifon onder het aanvoerkanaal naar het spaarbekken
41
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Een voorbeeld van deze waterpeilen wordt voorgesteld in Figuur 2
4,50 Engelendelft Koevaardeke 4,00
Sifon Stenensluisvaart pompstation Stenensluisvaart afwaarts stuw
peil (m TAW)
Stenensluisvaart opwaarts stuw 3,50
3,00
2,50
2,00 14/01/2004
23/04/2004
1/08/2004
9/11/2004
17/02/2005
28/05/2005
5/09/2005
14/12/2005
24/03/2006
2/07/2006
10/10/2006
Figuur 2: opgemeten waterpeilen tussen januari 2004 en september 2006
Waterkwaliteit De Blankaartvijver is momenteel sterk geëutrofieerd. Het Vlaams Gewest heeft in het verleden al een aantal onderzoeksprojecten opgestart om tot het ecologisch herstel van het laagveengebied te komen. Enkele maatregelen zoals de installatie van zandvangen op Rone- en Steenbeek, het uitbaggeren van de plas en actief biologisch beheer behaalden echter niet het verhoopte resultaat. Het eutrofiëringsprobleem werd enigszins onderschat. Om dit knelpunt beter te kunnen begroten heeft het Vlaams Gewest een studie uitgeschreven om een inzicht te verkrijgen in de nutriëntenstromen naar de Blankaart. Daarbij diende extra aandacht besteed te worden aan de nutriënten- en sedimentvrachten die de Blankaart via de toevoerstromen bereiken (Van Hoydonck, 2004). Uit deze studie blijkt dat grote hoeveelheden sediment van de stroomopwaarts gelegen akkers worden aangevoerd. Het sediment bestaat voornamelijk uit een fijne klei- en leemfractie en is afkomstig van de akkers uit het stroomgebied. Deze gevoelige zandleemakkers vertonen tijdens regenbuien een aanzienlijke erosie. Doordat deze fijne deeltjes zeer traag bezinken kunnen ze niet opgevangen worden door zandvangen. Dit veroorzaakt een sterke troebeling van de Blankaartvijver. De nutriënten worden eveneens via het oppervlaktewater aangevoerd. De aanvoer via het grondwater is verwaarloosbaar. Wat betreft de fosfaatbelasting zou 2 ton per jaar afkomstig zijn van huishoudelijk afvalwater. 7 ton per jaar is afkomstig van de landbouw. De orthofosfaatfractie die afkomstig is van de landbouw zit geadsorbeerd aan de sedimentdeeltjes die tijdens een regenbui van de akkers eroderen. Het nitraat is eveneens nagenoeg volledig afkomstig van de landbouw. Nitraat bevindt zich in de landbouwbodems en gaat tijdens een bui geleidelijk uitspoelen. Uit de studie blijkt dat maatregelen aan de bron noodzakelijk zijn om het probleem op te lossen. Het vermijden van erosie vormt hierbij een belangrijke maatregel. Indien men snel effect wenst, dienen deze maatregelen gecombineerd te worden met effectgerichte maatregelen zoals chemische defosfatering en wachtbekkens. Op de rand van het projectgebied, langs de Houtensluisvaart, bevindt zich het waterzuiveringsstation van Woumen. Daar komen twee collectoren toe. De zuidelijke collector ontvangt het huishoudelijk afvalwater van de gemeenten Merkem, Houthulst, Jonkershove, Klerken en Woumen. Het huishoudelijk afvalwater van deze gemeenten komt dus niet meer rechtstreeks in de waterlopen terecht, wat de waterkwaliteit gunstig beïnvloedt. Toch kampt de zuivering van het water nog met een aantal problemen: - door de gemengde rioleringsstelsels en de aanwezigheid van parasitaire debieten (aansluiting van oppervlaktewater, drainages en drainerende rioleringsstelsels) komt in regenperioden veel verdund 42
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
afvalwater in de collectoren terecht en treden de overstorten vaak in werking; de verdunning heeft ook een negatief effect op het zuiveringsrendement; -
in gerioleerd gebied zijn niet alle huizen aangesloten op de riolering; sommige huizen lozen nog naar achter, rechtstreeks in de waterloop;
-
in landelijk gebied zijn nog heel weinig woningen voorzien van een waterzuivering.
Door hun ligging in de onmiddellijke omgeving van de Blankaart en hun frequente werking vormen vooral de overstorten op de Kerkebeek een knelpunt. Door een combinatie van een stuw en een gronddam vermijdt de VMW dat zij water van de Kerkebeek innemen als ruw water. Anderzijds zorgt de overstortwerking voor problemen voor het visbestand. Bij het in werking treden van de overstorten worden de meeste vissen immers verder stroomafwaarts gedreven. Uiteindelijk worden ze aan het pompgemaal opgevijzeld in de IJzer. Hierdoor gaat een bepaald percentage van het visbestand verloren. Tenslotte bestaat ook een probleem van pesticiden in het oppervlaktewater. In 2001 werd door de Werkgroep IJzerbekkencomité ter beperking van atrazine in het IJzerbekken een studie uitgevoerd naar het voorkomen van atrazine in het oppervlaktewater (Claus, 2001). De VMW stelde immers vast dat gedurende langere periodes geen water in het spaarbekken kon gepompt worden wegens te hoge atrazinegehaltes. Deze periode start meestal vanaf midden mei – begin juni en loopt tot begin september. Uit de studie bleek dat de hoge atrazinegehaltes in het water het gevolg zijn van puntlozingen die vaak worden veroorzaakt door verkeerde handelingen tijdens het vullen van de sproeimachines (morsen en/of lozen rest). Andere mogelijke vormen van puntlozingen zijn erfbespuitingen. Ook particulier gebruik is waarschijnlijk een belangrijke oorzaak. Particulieren zijn immers vaker geneigd tot overdoseren (Claus, 2001). Het is evident dat deze pesticiden niet alleen een negatief effect hebben op ons drinkwater maar evenzeer op het voorkomen van planten en dieren in de waterlopen. Vanaf 10 september 2004 mogen de producten die atrazine bevatten niet meer in de handel aanwezig zijn. De voorraden bij de eindgebruiker mogen nog gebruikt worden tot 10 september 2005. Na die datum is elk gebruik van atrazine verboden.
Grondwater Een schematische W-O doorsnede doorheen het natuurinrichtingsproject wordt voorgesteld in Figuur 3.
Figuur 3: west-oost-doorsnede van het natuurinrichtingsproject
43
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Als gevolg van de geologische opbouw van het gebied kwam een systeem van meerdere watervoerende en –scheidende lagen tot stand. Van jong naar oud komen volgende pakketten in het gebied voor (Van Hoydonck, 2004): Een belangrijk waterscheidend pakket wordt gevormd door de polderklei, de zogenaamde Duinkerke-klei, die in de kustvlakte het grondwaterreservoir bovenaan afsluit. Onder deze Duinkerke-klei lopen soms een aantal kreekrugsystemen (het zogenaamde Duinkerke-zand), die op zich een watervoerend pakket vormen. Waar deze niet voorkomen, sluit de bovenliggende afsluitende Duinkerke-klei onmiddellijk aan op de onderliggende poelgronden, om er één afsluitend pakket mee te vormen. In het natuurinrichtingsproject vormt het complex van deklagen (bestaande uit zandleem), hellingsafzettingen en Calais- en pleistocene afzettingen één watervoerende laag. Gezien de heterogene samenstelling van het complex heeft deze laag op bepaalde plaatsen een beperkter watervoerend karakter. De basis van het grondwaterreservoir wordt gevormd door de top van de Ieperiaan-klei (Formatie van Tielt – Lid van Kortemark). Door de lage topografische ligging van de IJzervallei vinden we er een permanente grondwatertafel op geringe diepte. Tijdens de wintermaanden komt de grondwatertafel tot dicht bij of tot boven het maaiveld. Grachten en kleine waterlopen zorgen voor drainering. Voor het Blankaartbekken werd, in het kader van de opmaak van het MER voor de waterbeheersingswerken in de Zuidijzerpolder, de grondwaterstroming bepaald. De horizontale grondwaterstroming in dit vlakke gebied is zeer gering en vermoedelijk vanuit de hoger gelegen ruggen naar de poelgronden en beekvalleien toe. Ook vanuit de IJzer en het kanaal Ieper-IJzer treedt in het Blankaartbekken een geringe infiltratie op, doordat deze op een hoger peil worden gehouden (3,14 m TAW).
3.2.2
Beschrijving van de mogelijke effecten Hieronder worden in eerste instantie de ingreep-effectrelaties weergegeven in tabelvorm. Indien uit de ingreep-effectrelaties blijkt dat de analyse van een bepaalde relatie meer diepgang vereist, wordt onder een aparte paragraaf een nadere toelichting gegeven. Desbetreffend zal bij die ingreep-effectrelatie in de tabel aangegeven worden, onder welke paragraaf deze nadere toelichting kan worden teruggevonden. Zo nodig worden milderende maatregelen voorgesteld.
44
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
Inrichtingsmaatregelen Infrastructuur- en kavelwerken I1 Inrichten visputten Kempynck en Kleine Blankaart als vijvercomplex met rietpartijen I2 Herstel van de rietlandvegetatie in het groot rietveld van de Blankaart en aan de monding van de Steenbeek
I3
Verwijderen en verplaatsen van prikkeldraadafsluiting I4 Inrichting Eendenkooi Merkembroek I5 Afbreken storende constructies I6 Verwijderen streekvreemde beplanting en uitvoeren van beplantingen I7 Maatregelen ter bevordering van de vismigratie Grondwerken G1 Verbreden en verdiepen greppels en laagtes in het Neckersbroek en het Soetensbroek G2 Verbreden en verdiepen van de Separaatgracht
G3
Graven van een plasberm langs de Kerkevaart
G4
Blootleggen van de zaadbank in de rietmoerassen rond de Blankaartvijver Afschuinen van oevers
G5
G6
Verbreden en verdiepen van slootjes en laagtes op aangekochte percelen in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat G7 Graven van plasbermen langs aangekochte percelen in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat G8 Uitvoeren van plagwerken op aangekochte percelen in het Merkembroek Aanpassen van de wegen en het wegenpatroon
DE BLANKAART
Mogelijk effect – bespreking Het bergend vermogen wordt vergroot Geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater Het graven van slootjes vergroot de buffercapaciteit. Aangezien de sloten geen drainerende functie hebben, is er geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater. Positief effect op waterkwaliteit Geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater
Positief effect op het visbestand Het bergend vermogen wordt vergroot Geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater Het bergend vermogen wordt vergroot Gezien de drainerende functie van deze gracht beperkt is, is er geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater De ecologische waarde van de waterlopen wordt verhoogd Het bergend vermogen wordt vergroot Positief effect op waterkwaliteit Geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater De ecologische waarde van de waterlopen wordt vergroot Het bergend vermogen wordt vergroot Geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater Het bergend vermogen wordt vergroot Geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater De ecologische waarde van de waterlopen wordt verhoogd Het bergend vermogen wordt vergroot Positief effect op de waterkwaliteit Het bergend vermogen wordt vergroot Geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater
45
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
W1
Afsluiten toegangswegen Rillebroek, Neckersbroek, Vijfhuizenbroek en Merkembroek voor gemotoriseerd verkeer W2 Plaatselijk verhogen van het Blankaartpad Uitbouw van natuureducatieve voorzieningen E1 Voorzien van uitkijkplatforms voor vogelobservatie E2 Natuurtechnische inrichting ter hoogte van de kijkhut aan de Ronebeek Werken fase 1 H1.1 Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in de zone van de Blankaartvijver A1 Verhoging van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart (uitvoering door VMM, afdeling Water)
DE BLANKAART
Geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater Geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater Geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater Geen negatief effect op oppervlakte- of grondwater In paragraaf 3.2.3 wordt de toegelicht op welke manier de effecten van deze maatregelen geraamd worden. De conclusies worden hieronder samengevat: De verhoging van het minimumpeil veroorzaakt 1. een verhoging van de overstromingsfrequentie op gronden die lager gelegen zijn dan 3,40 m TAW; 2. een verhoging van het maximumpeil bij piekafvoer; 3. een verhoging van het gemiddelde peil in de zone van de Blankaartvijver met ongeveer 22 cm; 4. een verhoging van het grondwaterpeil in de zone van de Blankaartvijver; 5. een verhoging van het volume water dat kan benut worden voor drinkwaterproductie. De verhoging van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart compenseert een aantal ongewenste effecten van de peilverhoging: 1. de overstromingsfrequentie verhoogt enkel voor gronden die lager zijn gelegen dan 2,95 m TAW; 2. het maximumpeil bij piekafvoer verlaagt; 3. het gemiddelde peil in de zone van de Blankaartvijver zal ongeveer 19 cm hoger zijn dan in de huidige toestand; 4. ook het gemiddelde grondwaterpeil in de zone van de Blankaartvijver zal stijgen. Bij gelijkblijvende peilen in de rest van het projectgebied, is het mogelijk dat het pompstation negatieve effecten veroorzaakt: 1. gewenste overstromingen tijdens de winterperiode kunnen sneller weggewerkt worden; 2. het volume water beschikbaar voor drinkwaterproductie 46
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
kan afnemen.
A2
Vervanging van de balkenstuw op de Stenensluisvaart door een fijngeregelde stuw (uitvoering door VMM, afdeling Water) Werken fase 2 H1.2 Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in het volledige projectgebied
Teneinde negatieve effecten van het pompstation te vermijden, dient een protocol opgemaakt te worden waarin afspraken met de waterbeheerders opgenomen zijn. De inzet van het pompstation vóór de verhoging van het waterpeil dient vermeden te worden. Een balkenstuw zal er toe bijdragen dat de vooropgestelde peilen gemakkelijk kunnen gehanteerd worden. In paragraaf 3.2.3 wordt de toegelicht op welke manier de effecten van deze maatregelen geraamd worden. De conclusies worden hieronder samengevat: De verhoging van het minimumpeil veroorzaakt 1. een verhoging van de overstromingsfrequentie op gronden die lager gelegen zijn dan 3,40 m TAW; 2. een verhoging van het maximumpeil bij piekafvoer; 3. een verhoging van het gemiddelde peil met ongeveer 22 cm; 4. een verhoging van het grondwaterpeil; 5. een verhoging van het volume water dat kan benut worden voor drinkwaterproductie. De verhoging van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart compenseert een aantal ongewenste effecten van de peilverhoging: 1. de overstromingsfrequentie verhoogt enkel voor gronden die lager zijn gelegen dan 2,95 m TAW; 2. het maximumpeil bij piekafvoer verlaagt; 3. een verhoging van het gemiddelde peil met ongeveer 19 cm; 4. ook het gemiddelde grondwaterpeil zal stijgen. Het pompstation kan mogelijk negatieve effecten veroorzaken: 1. gewenste overstromingen tijdens de winterperiode kunnen sneller weggewerkt worden; 2. het volume water beschikbaar voor drinkwaterproductie kan afnemen. 47
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
A3
Hydrologische isolatie van het bekken van de Engelendelft
H2
Hydrologische isolatie van percelen grenzend aan de bedrijfszetel
A5 Aanleg van een waterkering Werken fase 3 H1.3 Instelling van een waterpeil optimaal voor natuur in het volledige projectgebied
DE BLANKAART
Teneinde negatieve effecten van het pompstation te vermijden, dient een protocol opgemaakt te worden waarin afspraken met de waterbeheerders opgenomen zijn. De maatregel beoogt een status quo in de waterhuishouding. Teneinde negatieve effecten van het pompstation te vermijden, dient een protocol opgemaakt te worden waarin afspraken met de waterbeheerders opgenomen zijn. De plaatsing van een permanente peilmeting is een belangrijk instrument voor het naleven van de afspraken.. Het afsluiten van de Engelendelft veroorzaakt een beperkte vermindering van het stroomgebied dat afwatert naar het drinkwaterproductiecentrum. De exacte locatie van de maatregel is nog niet gekend. Waar hij zal toegepast worden, beoogt hij een status quo in de waterhuishouding. Waar hij toegepast wordt, zal deze maatregel waarschijnlijk de volgende ingrepen vereisen: - het aanleggen van een lokale bedijking van ongeveer 0,5 tot maximum 1 m hoogte; - het aanleggen van een contergracht voor het opvangen van het binnendijkse water; - het plaatsen van een pompstation voor het overpompen van het binnendijkse water. De maatregel zal toegepast worden op kleine grachtjes. Het effect op de vismigratie is bijgevolg miniem. Opgenomen in MER conform op 29 juni 2004 In paragraaf 3.2.3 wordt de toegelicht op welke manier de effecten van deze maatregelen geraamd worden. De conclusies worden hieronder samengevat: De verhoging van het minimumpeil veroorzaakt 1. een verhoging van de overstromingsfrequentie op gronden die lager gelegen zijn dan 3,90 m TAW; 2. een verhoging van het maximumpeil bij piekafvoer; 3. een verhoging van het gemiddelde peil met ongeveer 36 cm; 4. een verhoging van het grondwaterpeil.
48
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
De verhoging van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart compenseert een aantal ongewenste effecten van de peilverhoging: 1. de overstromingsfrequentie verhoogt enkel voor gronden die lager zijn gelegen dan 3,05 m TAW; 2. het maximumpeil bij piekafvoer verlaagt; 3. het gemiddelde peil zal ongeveer 34 cm hoger zijn dan in de huidige toestand; 4. ook het gemiddelde grondwaterpeil zal stijgen.
49
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER 3.2.3
DE BLANKAART
Raming van de effecten van de wijziging van het waterpeil en de verhoging van de pompcapaciteit Om een gefundeerde raming van de effecten van de wijziging van het waterpeil en de verhoging van de pompcapaciteit mogelijk te maken werd een hydrologisch model opgesteld met behulp van de volgende gegevens: -
peilmetingen op de Stenensluisvaart stroomafwaarts de stuw van 9 februari 1994 tot 10 januari 2006; digitaal hoogtemodel van het Blankaartgebied.
Voor de modellering werden volgende stappen gevolgd: 1. raming van de toegevoerde en afgevoerde volumes water aan de hand van de waterpeilen en het digitaal hoogtemodel 2. berekening van de waterpeilen in de huidige toestand en controle aan de hand van de werkelijk gemeten waterpeilen 3. berekening van de waterpeilen in een gewijzigde toestand voor de volgende scenario’s: h0p16 aanslagpeil pompstation: 2,55 m TAW afslagpeil pompstation: 2,50 m TAW pompcapaciteit : 1,6 m3/s h0p40 aanslagpeil pompstation: 2,55 m TAW afslagpeil pompstation: 2,50 m TAW pompcapaciteit : 4,0 m3/s h2p16 Periode 1 dec – 31 jan 1 feb – 31 okt 16 okt – 30 nov pompcapaciteit : 1,6 m3/s h2p40 Periode 1 dec – 31 jan 1 feb – 31 okt 16 okt – 30 nov pompcapaciteit : 4,0 m3/s h3p16 Periode 16 okt – 28 feb 1 maa – 14 apr 15 apr – 14 sep 15 sep – 14 okt pompcapaciteit : 1,6 m3/s h3p40 Periode 16 okt – 28 feb 1 maa – 14 apr 15 apr – 14 sep 15 sep – 14 okt pompcapaciteit : 4,0 m3/s
Aanslagpeil pompstation 2,95 2,75 2,85
Afslagpeil pompstation 2,90 2,70 2,80
Aanslagpeil pompstation 2,95 2,75 2,85
Afslagpeil pompstation 2,90 2,70 2,80
Aanslagpeil pompstation 3,05 2,95 2,85 2,95
Afslagpeil pompstation 3,00 2,90 2,80 2,90
Aanslagpeil pompstation 3,05 2,95 2,85 2,95
Afslagpeil pompstation 3,00 2,90 2,80 2,90
50
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Op die manier is het mogelijk een goed beeld te verkrijgen van de effecten van de ingrepen op de waterhuishouding in het gebied voor peilen die lager zijn dan 4,00 m TAW. Indien de peilen stijgen boven de 4,00 m TAW vormt het Blankaartbekken hydrologisch één geheel met de IJzer. In die situatie is het effect van een wijziging in de waterhuishouding in het Blankaartbekken op de maximum peilen heel gering. De resultaten van de modellering werden als volgt verwerkt: 1. Voor elk scenario werd voor verschillende maaiveldpeilen de overstromingsfrekwentie berekend. De resultaten worden voorgesteld in Tabel 6 en Figuur 4. 2. Voor de piekafvoeren werden de maximumpeilen van de verschillende scenario’s uitgelezen. De resultaten worden voorgesteld in Figuur 5. De lijn stelt de huidige toestand voor. De peilen die onder de lijn gelegen zijn, betekenen een verlaging van het maximum peil ten opzichte van de huidige toestand. De peilen die boven de lijn gelegen zijn, betekenen een verhoging van het maximum peil ten opzichte van de huidige toestand. 3. Voor elk scenario werd het gemiddeld peil berekend. De resultaten worden voorgesteld in meting h0p16 h0p40 h2p16 h2p40 h3p16 h3p40 feb/95 3,61 3,62 3,3 3,67 3,39 3,72 3,45 jan/98 3,32 3,32 2,69 3,40 3,03 3,44 3,11 nov/98 3,34 3,33 2,97 3,38 3,08 3,44 3,20 okt/99 2,96 2,92 2,51 3,02 2,90 3,11 3,03 nov/00 3,19 3,19 2,78 3,25 2,96 3,34 3,09 feb/01 3,33 3,31 2,86 3,42 2,94 3,46 3,16 sep/01 3,30 3,30 3,03 3,32 3,06 3,38 3,16 mrt/02 3,85 3,84 3,65 3,87 3,67 3,94 3,75 nov/02 3,11 3,09 2,62 3,17 2,96 3,27 3,13 dec/05 3,65 3,57 3,29 3,69 3,42 3,74 3,49 dec/06 2,99 2,91 2,63 3,12 3,04 3,20 3,14 4. Tabel 8. Tabel 6: overstromingsfrekwentie voor verschillende maaiveldpeilen en verschillende scenario's overstromingsfrekwentie (dagen/jaar) peil meting h0p16 h0p40 h2p16 h2p40 h3p16 h3p40 2,90 26 24 6 82 66 214 213 3,00 19 19 5 31 8 144 138 3,03 17 17 5 27 7 77 31 3,05 16 16 5 25 6 52 14 3,10 13 12 5 19 6 31 9 3,20 9 8 4 12 5 18 6 3,30 6 6 3 8 4 10 5 3,40 5 5 2 5 3 7 4 3,50 4 4 2 4 2 5 2 3,60 3 3 2 4 2 4 2 3,70 2 2 1 2 1 3 2 3,80 1 1 1 2 1 2 1 3,90 1 1 1 1 1 1 1 4,00 1 1 1 1 1 1 1 4,10 0 0 0 0 0 0 0
51
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Tabel 7: berekende maximum peilen bij piekafvoer in de verschillende scenario's meting h0p16 h0p40 h2p16 h2p40 h3p16 h3p40 feb/95 3,61 3,62 3,3 3,67 3,39 3,72 3,45 jan/98 3,32 3,32 2,69 3,40 3,03 3,44 3,11 nov/98 3,34 3,33 2,97 3,38 3,08 3,44 3,20 okt/99 2,96 2,92 2,51 3,02 2,90 3,11 3,03 nov/00 3,19 3,19 2,78 3,25 2,96 3,34 3,09 feb/01 3,33 3,31 2,86 3,42 2,94 3,46 3,16 sep/01 3,30 3,30 3,03 3,32 3,06 3,38 3,16 mrt/02 3,85 3,84 3,65 3,87 3,67 3,94 3,75 nov/02 3,11 3,09 2,62 3,17 2,96 3,27 3,13 dec/05 3,65 3,57 3,29 3,69 3,42 3,74 3,49 dec/06 2,99 2,91 2,63 3,12 3,04 3,20 3,14 Tabel 8: gemiddeld peil (m TAW) voor de verschillende de scenario's meting h0p16 h0p40 h2p16 h2p40 h3p16
h3p40
gemiddeld peil 2,57
2,92
2,58
2,53
2,80
2,77
2,94
overstromingsfrekwentie (dagen/jaar)
40 35 30
h0p16 h0p40
25
h2p16
20
h2p40
15
h3p16 h3p40
10 5 0 2,80
3,00
3,20
3,40
3,60
3,80
4,00
4,20
peil (m TAW) Figuur 4: overstromingsfrekwentie voor verschillende maaiveldpeilen en verschillende scenario's
52
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
gesimuleerd maximum in de geplande toestand (m TAW)
4,1 h0p40 h2p40 h3p40
3,9 3,7
h2p16 h3p16 h0p16
3,5 3,3 3,1 2,9 2,7 2,5 2,7
2,9
3,1
3,3
3,5
3,7
3,9
gesimuleerd maximum in de huidige toestand (m TAW) Figuur 5: berekende maximum peilen bij piekafvoeren voor de verschillende scenario's.
3.2.4
Conclusie voor de discipline water De geplande ingrepen die het grootste effect veroorzaken op de discipline water zijn de verhoging van het waterpeil, de verhoging van de pompcapaciteit en de hydrologische isolatie. De verhoging van het waterpeil heeft voornamelijk de volgende effecten: - een hogere overstromingsfrequentie, vooral op de lager gelegen gronden, en in mindere mate ook op hoger gelegen gronden; - een hoger maximumpeil bij piekafvoeren, vooral bij maxima lager dan 4,00 m TAW; - een hoger grondwaterpeil in de zones waar de peilverhoging plaats vindt. De verhoging van de pompcapaciteit compenseert een aantal van deze effecten. Zo zal de overstromingsfrekwentie van de gronden die buiten de peilverhoging gelegen zijn of die meer dan 10 cm boven het nieuwe streefpeil gelegen zijn, verlagen en zullen de maximumpeilen bij piekafvoeren eveneens verlagen. In de zones waar de peilverhoging plaats vindt zullen de gronden die lager gelegen zijn dan het nieuwe streefpeil frequenter overstromen en zal het gemiddeld oppervlaktewater- en grondwaterpeil verhogen. In de zones waar voor hydrologische isolatie gekozen wordt, is het de bedoeling het gemiddeld peil van voor de hydrologische isolatie zo veel mogelijk te benaderen. Een permanente peilmeting dient hiertoe bij te dragen. Teneinde negatieve effecten van de verhoging van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart en van het nieuwe pompstation op de Engelendelft te vermijden, dient een protocol opgemaakt te worden waarin afspraken met de waterbeheerders opgenomen zijn. Permanente peilmetingen in het gebied zijn belangrijke instrumenten om de naleving van de gemaakte afspraken aan te toetsen. De verhoging van het waterpeil heeft een positief effect op het volume water dat beschikbaar is voor drinkwaterproductie. Door het verhogen van de pompcapaciteit kan dit effect echter teniet gedaan worden, aangezien meer water sneller naar de IJzer kan afgevoerd worden. In elke fase van het project zal een overeenkomst opgemaakt worden met de waterbeheerders teneinde de modaliteiten voor het beheer van de infrastructuur vast te leggen.
53
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER 3.3 3.3.1
DE BLANKAART
Fauna en flora Beknopte beschrijving van de referentiesituatie vegetatie De Biologische Waarderingskaart voor het projectgebied wordt voorgesteld in de kaarten 12 en 13. Door graduele verdroging van het Blankaartmoeras nam de oppervlakte rietland significant af en werd het bijna volledig ingenomen door wilgenstruweel. Hierdoor verdwijnen interessante moerasvegetaties en ook nestmogelijkheden voor rietbewonende vogels. Toch komen er lokaal nog interessante moerasvegetaties voor (o.a. in het “groot rietveld”) en langs sommige waterlopen. Op deze plaatsen vinden we nog soortenrijke rietlanden met de sterk bedreigde Grote boterbloem RL (bedreigd), de zeer sterk bedreigde Moeraslathyrus RL (bedreigd en enige vindplaats in Vlaanderen!), Grote watereppe RL (kwetsbaar), Moeraswalstro, Poelruit, Watermunt, etc terug. Uit Figuur 6 blijkt de achteruitgang en verruiging van het rietlandareaal rondom de Blankaart (Jan Van Uytvanck, ongepubliceerde gegevens). Het areaal rietland is gedurende deze tijd met meer dan de helft verminderd (Devos et al, 2006).
1962
1973
1988
1995
Figuur 6: vermindering rietareaal ten opzichte van het struweel (licht = rietland, donker = wilgenstruweel)
Van de typische soortenrijke hooilanden kenmerkend voor de overstroombare broekgebieden van de IJzervallei, die enkel bemest werden via de slibafzettingen door de jaarlijkse winteroverstromingen, blijft weinig of niets over. Door een verbeterde afwatering en een hogere mestgift werd een groot deel van deze graslanden omgezet tot intensievere graslanden en waar mogelijk ook tot akkers. De zeer waardevolle halfnatuurlijke graslanden zijn momenteel teruggedrongen tot de perceelsranden en laagtes. We denken hierbij aan de Dotterbloemgraslanden. In dit type worden zowel soorten uit graslanden, broekbossen en moerassen aangetroffen: Moerasvergeet-mij-nietje, Zompvergeet-mij-nietje RL (achteruitgaand), Tweerijige zegge, Scherpe zegge, Gewone Waterbies, Pijptorkruid, Holpijp, Egelboterbloem en Echte koekoeksbloem. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de typische kensoort, de Dotterbloem, nooit gekend geweest is in de zeepolders (Demarest, 1993). Een ander en frequenter voorkomend type hooiland (of hooiweide), zij het onder gedegradeerde vorm, is het Verbond van Grote vossestaart (type Hpr*/ Hu). Grote vossestaart is de belangrijkste constante soort.
54
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Daarnaast komen ook soorten zoals Gewone glanshaver, Veldlathyrus, Vogelwikke en Moerasrolklaver voor. In het gebied komen veel soortenarme graslanden met Grote vossestaart als dominante soort voor, vooral op ingezaaide graslanden en op de niet overstroomde delen. Deze behoren niet tot het verbond van Grote vossestaart. Een typische soort voor de IJzervallei, die ook kan gerekend worden tot het verbond van de Grote vossestaart is het zeldzame Weidekerveltorkruid RL (bedreigd). De huidige verspreiding van Weidekerveltorkruid in België is beperkt tot de IJzervallei (Zwaenepoel et al., 1998). De soort komt op enkele percelen in het projectgebied voor.
Fauna De territoria van de belangrijkste groepen vogels worden voorgesteld op Kaart15.
Broedvogels Het projectgebied kan op Vlaams niveau tot één van de beste gebieden worden gerekend wat het voorkomen van vogels betreft. In het kader van een grondige inventarisatie voor de Vlaamse broedvogelatlas (periode 2000-2002) bleek het Blankaartgebied en omgeving de op één na hoogste score te halen wat betreft aantal Rode Lijst-soorten (20 soorten) (Vermeersch et al. 2004). Dit hoge aantal kan gedeeltelijk verklaard worden door de zeer gunstige omstandigheden in 2000 (zeer nat voorjaar en relatief hoge water-peilen). De recente evolutie is evenwel weinig positief. Een nieuwe inventarisatie in 2005, beperkt tot weide- en moerasvogels in het projectgebied, toont bij nagenoeg alle soorten een aanzienlijke afname (zie
55
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Tabel 9). De factoren die geleid hebben tot die afname zijn velerlei maar kunnen in veel gevallen gerelateerd worden aan een slechte staat van instandhouding van de broedhabitats. Vooral soorten die gebonden zijn aan open water, oeverzones rietlanden en vochtige hooilanden doen het niet goed.
56
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Tabel 9: Aantal broedparen van de belangrijkste weide- en moerasvogels in het Blankaartgebied (Rhillebroeken en Merkembroek) in 2000 en 2005
Zomertaling ® Slobeend Bruine Kiekendief Porseleinhoen ® Kwartelkoning ® Kievit Grutto Tureluur ® Wulp Veldleeuwerik ® Graspieper ® Rietzanger ® Sprinkhaanzanger Blauwborst Paapje ® Rietgors ® Grauwe Gors ®
Rhillebroeken Woumen
Merkembroek
Totaal
Trend
2000
2005
2000
2005
2000
2005
Toe- of afname
7 9 2 11 5 32 1 1 0 11 13 64 2 2 0 37 6
5 10 1 0 0 26 10 0 0 4 12 67 4 10 0 33 1
4 9 1 6 (3) 42 8 2 1 11 11 67 1 6 1 22 18
0 7 2 0 0 13 2 0 4 6 6 54 0 4 1 34 5
11 18 3 17 5 74 9 3 1 22 24 131 3 8 1 59 24
5 17 3 0 0 39 12 0 4 10 18 111 4 14 1 67 6
-6 -1 = - 17 -5 - 35 +3 -3 +4 - 12 -6 - 20 +1 +6 = +8 - 18
- 55 % -6 % * - 100 % * - 47 % + 33 % * * - 55 % - 24 % - 15 % * + 75 % * + 14 % - 75 %
® Rode Lijst-soorten * Bij aantallen < 5 werd geen percentage af- of toename berekend Vogelsoorten in vet : de in Vlaanderen voorkomende vogelsoorten van bijlage 1 van de Vogelrichtlijn (Annex I soorten). We kunnen spreken van duidelijk verarmde weide- en moerasvogelgemeenschappen, waarbij de meest kritische soorten ontbreken of sterk afgenomen zijn (b.v. Roerdomp, Porseleinhoen, Kwartelkoning). Met uitzondering van Blauwborst kent het gebied momenteel geen stabiele en zelfonderhoudende kernpopulaties van Bijlage I soorten (Bruine Kiekendief, Kwartelkoning, Porseleinhoen,…) (Devos et al, 2006). Soorten, gebonden aan vochtige hooilanden (Kwartelkoning, Porseleinhoen), broeden enkel nog sporadisch tijdens natte voorjaren (zoals in 2000). Andere zeldzamere broedvogels, gebonden aan vochtige hooilanden, zijn er sinds de erkenning in 1986 verder op achteruit gegaan. Bruine kiekendief handhaaft zich vrij goed als broedvogel in het gebied, maar wordt toch bedreigd door vroeg maaien van hooilanden waarin ze broeden. In 2003 werden 2 broedgevallen vastgesteld in het buitendijkse gebied. Ook algemene soorten zijn nu sterk in aantal verminderd (Devos, 2003). Dit is in hoofdzaak het gevolg van habitatveranderingen die in de loop van de tijd hebben plaatsgevonden. Eén van de sturende processen achter die habitatveranderingen zijn de waterpeilverlaging en eutrofiëring die geleid hebben tot een afname van zowel de oppervlakte als de kwaliteit van het rietareaal en vochtige graslanden.
Wintergasten en doortrekkers De IJzervallei is één van de belangrijkste overwinteringsgebieden voor watervogels in Vlaanderen. Een gebied komt in aanmerking voor erkenning als Vogelrichtlijn- en Ramsargebied wanneer er regelmatig meer dan 1 % van de totale NW-Europese populatie aanwezig is, of wanneer het gebied regelmatig gebruikt wordt door minstens 20.000 watervogels.
57
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Soorten die in het Vogelrichtlijngebied IJzervallei de 1 %-norm overschrijden zijn: Kolgans, Smient, Slobeend, Pijlstaart en Wintertaling. Daarnaast fungeert het gebied als een slaapplaats voor meeuwen met internationaal belangrijke aantallen van voornamelijk Stormmeeuw en in mindere mate Kokmeeuw. Het criterium voor internationaal belang (> 20.000 watervogels) wordt zo goed als elke winter gehaald en soms zelfs ruim overschreden (max. 94.000 in 2002/03). Naast de reeds vermelde soorten die de 1 %-norm overschreden, komen buiten het broedseizoen nog heel wat soorten watervogels voor die opgenomen zijn in de Bijlage I van de Vogelrichtlijn zoals Kleine zwaan, Goudplevier, Kemphaan en Grutto. De IJzervallei is ook een belangrijk overwinteringsgebied voor roofvogels, met aanzienlijke fluctuaties naargelang voedselbeschikbaarheid. Blauwe Kiekendief en Velduil komen op de Bijlage I van de Vogelrichtlijn voor.
Zoogdieren De ree wordt sporadisch gesignaleerd in de IJzervallei, de vos is een recente kolonisator in het gebied. De Kleine marterachtigen zijn vertegenwoordigd door Wezel, Hermelijn, Steenmarter en de in de streek zeldzame Bunzing. Ook de zeldzamere Waterspitsmuis en Veldspitsmuis komen voor in het Projectgebied. Er komen ook 10 verschillende soorten vleermuizen voor in het gebied (Brandt’s vleermuis, Meervleermuis, Baardvleermuis, Grootoorvleermuis, Dwergvleermuis, Watervleermuis, Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis, Franjestaart en Laatvlieger).
58
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
3.3.2
DE BLANKAART
Beschrijving van mogelijke effecten Inrichtingsmaatregelen Infrastructuur- en kavelwerken I1 Inrichten visputten Kempynck en Kleine Blankaart als vijvercomplex met rietpartijen
I2
Herstel van de rietlandvegetatie in het groot rietveld van de Blankaart en aan de monding van de Steenbeek
I3
Verwijderen en verplaatsen van prikkeldraadafsluiting I4 Inrichting Eendenkooi Merkembroek I5 Afbreken storende constructies I6 Verwijderen streekvreemde beplanting en uitvoeren van beplantingen I7 Maatregelen ter bevordering van de vismigratie Grondwerken G1 Verbreden en verdiepen greppels en laagtes in het Neckersbroek en het Soetensbroek G2 Verbreden en verdiepen van de Separaatgracht
G3
Graven van een plasberm langs de Kerkevaart
G4
Blootleggen van de zaadbank in de rietmoerassen rond de Blankaartvijver Afschuinen van oevers
G5 G6
G7
Verbreden en verdiepen van slootjes en laagtes op aangekochte percelen in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat Graven van plasbermen langs aangekochte percelen in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving
Mogelijk effect – bespreking Uitbreiden van riet en open water Meer geschikt habitat voor moerasvogels Ontwikkeling waardevolle watervegetaties door isolatie van de vijvers (beperken van instroom van eutroof water vanuit de Blankaartvijver) Positief effect op fauna en flora Door het verbreden en verdiepen van de aanwezige sloten en het rooien van bos is er meer geschikt habitat voor broedende moerasvogels en moerasplanten. Geen effect op fauna en flora Mogelijk negatief effect op vogelkolonies Positief effect op fauna en flora Positief effect op fauna en flora Positief effect op het visbestand De rietvegetatie kan uitbreiden en het geschikt habitat voor moerasvogels vergroot. Positief effect op zowel fauna als flora. De toegankelijkheid van het rietmoeras voor landpredatoren vermindert, zodat het broedsucces van moerasvogels verbetert. Positief effect op fauna. Creëren van ondiepe zones die als foerageerplaats voor moerasvogels kunnen fungeren. Positief effect op fauna. Bedreigde moerasplanten kunnen opnieuw kiemen. Creëren waadzones voor steltlopers Positief effect op fauna De rietvegetatie kan uitbreiden en het geschikt habitat voor moerasvogels vergroot. Positief effect op zowel fauna als flora. Creëren van ondiepe zones die als foerageerplaats voor moerasvogels kunnen fungeren. 59
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
van de Rapestraat Uitvoeren van plagwerken op aangekochte percelen in het Merkembroek Aanpassen van de wegen en het wegenpatroon W1 Afsluiten toegangswegen Rillebroek, Neckersbroek, Vijfhuizenbroek en Merkembroek voor gemotoriseerd verkeer W2 Plaatselijk verhogen van het Blankaartpad G8
Uitbouw van natuureducatieve voorzieningen E1 Voorzien van uitkijkplatforms voor vogelobservatie E2
Natuurtechnische inrichting ter hoogte van de kijkhut aan de Ronebeek
Werken fase 1 H1.1 Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in de zone van de Blankaartvijver A1 Verhoging van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart (uitvoering door VMM, afdeling Water)
A2
DE BLANKAART
Positief effect op fauna. Bedreigde moerasplanten kunnen opnieuw kiemen.
De verstoring van avifauna vermindert. Positief effect op avifauna De verstoring van avifauna vergroot. Negatief effect op avifauna De verstoring van avifauna vergroot. Dit effect dient gemilderd te worden door een aangepaste inplanting van de platforms. Creëren waadzones voor steltlopers Positief effect op fauna Positieve effecten: - toename totaal aantal watervogels door de toename van de overstroomde oppervlakte; - uitbreiding vochtige hooilanden met een floristische verrijking tot gevolg; - toename geschikt habitat voor broedende weidevogels; - uitbreiding moeras mits intensief maaibeheer; - geringe toename geschikt habitat voor broedende moerasvogels
Vervanging van de balkenstuw op de Stenensluisvaart door een fijngeregelde stuw (uitvoering door VMM, afdeling Water) Werken fase 2 H1.2 Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in het volledige projectgebied
Negatieve effecten: - een geringe afname van de vochtige hooilanden in het projectgebied buiten de zone van de Blankaartvijver door de verhoging van de capaciteit van het pompstation; - een afname van het aantal watervogels voor alle gronden uit de zone van de Blankaartvijver die gelegen zijn tussen 2,95 en 3,80 m TAW door een vermindering van de overstromingsduur. Geen effecten op fauna en flora
Positieve effecten: - toename totaal aantal watervogels door de toename van de overstroomde oppervlakte; 60
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
-
A3
Hydrologische isolatie van het bekken van de Engelendelft
H2
Hydrologische isolatie van percelen grenzend aan de bedrijfszetel
A5 Aanleg van een waterkering Werken fase 3 H1.3 Instelling van een waterpeil optimaal voor natuur in het volledige projectgebied
DE BLANKAART
uitbreiding vochtige hooilanden met een floristische verrijking tot gevolg; toename geschikt habitat voor broedende weidevogels; uitbreiding moeras mits intensief maaibeheer; geringe toename geschikt habitat voor broedende moerasvogels
Negatieve effecten: een afname van het aantal watervogels voor alle gronden uit de zone van de Blankaartvijver die gelegen zijn tussen 2,95 en 3,80 m TAW door een vermindering van de overstromingsduur Gezien beoogd wordt om het waterpeil in deze zones niet te wijzigen, worden hier geen effecten op fauna en flora verwacht. Hiertoe dienen afspraken gemaakt te worden met de betrokken waterbeheerders. Gezien beoogd wordt om het waterpeil in deze zones niet te wijzigen, worden hier geen effecten op fauna en flora verwacht. Hiertoe dienen afspraken gemaakt te worden met de betrokken waterbeheerders. Het effect op vismigratie is gering. Opgenomen in MER conform op 29 juni 2004 Positieve effecten: - toename totaal aantal watervogels door de toename van de overstroomde oppervlakte; - uitbreiding vochtige hooilanden met een floristische verrijking tot gevolg; - toename geschikt habitat voor broedende weidevogels (minder uitgesproken dan in H1.1 en H1.2); - uitbreiding moeras (permanent nat waterriet en rietland); - toename geschikt habitat voor broedende moerasvogels. Negatieve effecten: een afname van het aantal watervogels voor alle gronden uit de zone van de Blankaartvijver die gelegen zijn tussen 3,20 en 3,70 m TAW door een vermindering van de overstromingsduur
61
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Bosbalans De oppervlakte bos in de huidige toestand wordt voorgesteld op Kaart 14. In voorliggend project wordt enkel ontbossing voorzien. Het betreft de omvorming van Wilgenstruweel naar rietland. Volgens het bosdecreet moet ontbossing gecompenseerd worden. In het beheerplan van natuurpunt vzw is deze ontbossing voorzien. Wanneer dit beheersplan goedgekeurd is wordt de ontboste oppervlakte vrijgesteld van compensatie. Het beheerplan van vzw Natuurpunt ligt momenteel ter goedkeuring bij het Agentschap voor Natuur en Bos.
Bostype
Oppervlakte uitgangsituatie
ontbost
Wilgenstruweel 14,62 ha 4,68 ha (1) Na goedkeuring beheersplan
Compensatiefactor
Ontboste opp. Vrijgesteld van compensatie
2
4,68 ha (1)
Volgens de juridische balans is er aldus 4,68 ha bos minder dan voor uitvoering van voorziene maatregelen. De bosbalans is negatief.
VEN-toets Door instelling van het natuurinrichtingsproject zal de natuurwaarde in het projectgebied de Blankaart gevrijwaard worden en zelfs toenemen. Hieronder doorlopen we het stappenschema om na te gaan of er onvermijdbare en onherstelbare schade optreedt in VEN-gebied.
Is er een verandering?
nee
Vergunning verkrijgbaar
ja nee
Is de verandering nadelig?
Herstelmaatregelen nemen ja Is de schade vermijdbaar?
nee
Is de schade herstelbaar?
ja
nee
ja Project bijsturen
Zijn er dwingende redenen van groot openbaar belang?
Neem schadebeperkende en compenserende maatregelen
nee
ja Project stopzetten
62
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER Is er een verandering in VEN-gebied?
Ja
Is de verandering nadelig?
Nee
DE BLANKAART
Inrichtingsmaatregelen
De inrichtingsmaatregelen zijn er net op gericht om het projectgebied te herstellen en de natuurwaarden in het gebied veilig te stellen en zelfs te doen toenemen.
Speciale beschermingszones Het volledige projectgebied is gelegen binnen het vogelrichtlijngebied “IJzervallei”. Het natuurinrichtingsproject heeft als doelstelling het creëren van een meer geschikt habitat voor de broed- en overwinterende vogels met specifieke aandacht voor moerasvogels. Er worden dus geen negatieve effecten verwacht ten opzichte van de doelstellingen geldend voor het vogelrichtlijngebied IJzervallei. Een passende beoordeling wordt toegevoegd in bijlage 3.
3.3.3
Conclusie voor de discipline fauna en flora Binnen de gebiedsvisie voor de hele IJzervallei is het belang van het gebied rond de Blankaart als rust- en foerageergebied voor vogels zeer groot. Het is de enige plaats in de IJzervallei waar er potentie is voor het herstel van een moerassig biotoop, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Westbroek waar het herstel van de waardevolle hooilanden centraal staat. Het natuurinrichtingsproject heeft als doelstelling het creëren van een meer geschikt habitat voor de broed- en overwinterende vogels met specifieke aandacht voor moerasvogels. Het natuurinrichtingsproject heeft dan ook voornamelijk positieve effecten op fauna en flora. Daar waar negatieve effecten kunnen verwacht worden, worden deze ruimschoots gecompenseerd door de positieve effecten, op voorwaarde dat duidelijke afspraken gemaakt worden betreffende het beheer van de kunstwerken en dat het naleven van deze afspraken ook gecontroleerd worden aan de hand van permanente peilmetingen. De geleidelijke verhoging van het waterpeil (H1.1, H1.2 en H1.3) zal een herstel van de natuurwaarden mogelijk maken. De momenteel verruigde, soortenarme graslanden zullen hersteld kunnen worden als vochtige hooilanden met een floristische verrijking tot gevolg. Door het hoger ingestelde waterregime zullen zowel overwinterende watervogels als aan vochtige hooilanden en moerassen gebonden broedvogels profiteren. Het peilbeheer in fase 3 (H1.3) komt het meest tegemoet aan de habitatvereisten en instandhoudingdoelstellingen van de doelsoorten voor avifauna waarbij de prioriteit wordt gegeven aan moerasvogels. De verhoging van de pompcapaciteit en het hydrologisch isoleren van de Engelendelft mogen geen wezenlijk negatieve effecten op fauna en flora teweegbrengen. Beide maatregelen kunnen evenwel de overstromingsduur beïnvloeden, welke belangrijk zijn voor watervogels. Het is belangrijk dat het pompstation het voorkomen van winteroverstromingen niet beperkt en enkel ingezet wordt om zomeroverstromingen (zoals die zich in 2005 hebben voorgedaan) te beperken. Voor het bekken van de Engelendelft is het van belang dat peilafspraken gemaakt worden die afgestemd zijn op de peilen die in het verleden werden opgemeten, zodat hier geen verslechtering van het biotoop optreedt. De inrichtingswerken in de omgeving van de Blankaart zijn voornamelijk gericht op het uitbreiden van het biotoop rietmoeras. Door het rooien van bos, verlagen van maaiveld, graven van slootjes kan bij de aanvang van het project het biotoop rietmoeras toch uitbreiden (bijkomend maaien zal wellicht nodig zijn om verruiging tegen te gaan). Gezien het relatief lage zomerpeil in fase 1 en 2, zal intensief beheer nodig zijn om deze rietmoerassen in stand te houden. 63
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
In fase 3 zou het peil voldoende hoog moeten zijn om het biotoop rietmoeras duurzaam in stand te houden.
De Bosbalans is negatief, want er wordt 4,68 ha wilgenstruweel terug omgevormd naar rietland. Na goedkeuring van het beheersplan van Natuurpunt vzw wordt de ontboste oppervlakte vrijgesteld van compensatie. Deze maatregel is noodzakelijk om aan de instandhoudingsdoelstellingen voor avifauna te voldoen.
3.4 3.4.1
Monumenten en landschappen Beknopte beschrijving van de referentiesituatie De IJzerbroeken vormen een uitgestrekte, open vlakte, hoofdzakelijk bestaande uit hooilanden en –weiden. Graasweiden treft men vooral aan op de overgang naar de zandleemstreek. De broeken worden doorsneden door tal van sloten die voor de afwatering instaan en als perceelscheiding dienst doen, zij het in steeds mindere mate. Akkerbouw wordt voornamelijk toegepast op enkele pleistocene donken en op de overgang naar de zandleemstreek. De opbrengst op de zeldzame akkerbouwpercelen op de lager gelegen gronden is minderwaardig te noemen. Zeer typerend voor de IJzerbroeken is het overwegend open karakter van het landschap. Over grote oppervlakten zijn er zeer weinig bomen(rijen) te bespeuren, wat sterk contrasteert met de aangrenzende zandleemstreek. Bomenrijen en hagen vindt men wel in het overgangsgebied. Opvallend in het landschap zijn de her en der verspreid liggende aanzitputten. Deze zeer ondiepe plassen werden voor de jacht op waterwild gegraven, de zogenaamde loerjacht. Kleine poeltjes, die dienst doen als veedrinkput, zijn vooral typerend voor de graasweiden in de overgangszone. Helaas zijn er reeds vele gedempt. Een aantal van de overblijvende poelen vallen op in het landschap doordat ze begeleid worden door enkele knotbomen. Bewoning is schaars. Woningen zijn vooral gesitueerd op de rand van de broeken. Enkele pleistocene donken zijn ook ingenomen door bewoning. Het Waterspaarbekken, de gebouwen van het Waterzuiveringsstation en het industriegebied te Diksmuide, die allemaal uit de laatste decennia dateren en die helemaal of gedeeltelijk in de IJzervallei opgetrokken zijn, vormen storende elementen in dit open landschap. de De Blankaartvijver is vermoedelijk ontstaan in de eerste helft van de 16 eeuw als gevolg van een vrij grootschalige maar allicht niet erg gereglementeerde turfontginning. Ten gevolge van deze niveauverlaging en de natuurlijke, zeer lage ligging is dit van oudsher zeer natte gebied overstroomd geraakt: het gehele gebied tussen Diksmuide, Noordschote, de IJzer en de hoogtegrens langs Klerken. Waarschijnlijk heeft er tientallen jaren een proces plaatsgevonden van verder uitvenen, waarbij enerzijds de langst uitgeveende gebieden, die plassen waren geworden, reeds aan het verlanden waren, terwijl anderzijds andere uitgeveende putten en plassen door wind en golfslag aaneensmolten tot één grote waterplas (cfr. het ontstaan van de plassen in het Nederlandse laagveengebied). Vermoedelijk moeten we ons dit toenmalige landschap voorstellen als bestaande uit één grote, eventueel meerdere kleine, plas(sen), doorsneden door stukken rietland, drijftillen, verder geëvolueerde moerasvegetatie, vlekken bos en grasland,…. Dit landschap moet zijn grootste uitbreiding gekend hebben de rond het einde van de 17 eeuw. Vanaf 1800 moet de verlanding goed op gang zijn gekomen en moet de uitvening enkel lokaal nog zijn doorgegaan, wellicht iets beter doordacht om verdere uitbreiding van de vijver(s) te voorkomen. Ten behoeve van de landbouw werd de ontwatering stilaan beter geregeld, zodat de moerassige gronden gebruikt konden worden als hooiland en weiland (of hooiweide). Rond 1850 tenslotte begint het gebied er stilaan uit te zien zoals we het ons, aan de hand van het huidige uitzicht, kunnen voorstellen: een uitgestrekte plas met een rijke waterplanten- en oevervegetatie, omringd door zeer natte graslanden (broeken).
64
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
3.4.2
DE BLANKAART
Beschrijving van mogelijke effecten Inrichtingsmaatregelen Infrastructuur- en kavelwerken I1 Inrichten visputten Kempynck en Kleine Blankaart als vijvercomplex met rietpartijen
I2
Herstel van de rietlandvegetatie in het groot rietveld van de Blankaart en aan de monding van de Steenbeek
I3
Verwijderen en verplaatsen van prikkeldraadafsluiting Inrichting eendenkooi Merkembroek
I4
I5 Afbreken storende constructies I6 Verwijderen streekvreemde beplanting en uitvoeren van beplantingen I7 Maatregelen ter bevordering van de vismigratie Grondwerken G1 Verbreden en verdiepen greppels en laagtes in het Neckersbroek en het Soetensbroek G2 Verbreden en verdiepen van de Separaatgracht G3 Graven van een plasberm langs de Kerkevaart G4 G5
G6
G7
Blootleggen van de zaadbank in de rietmoerassen rond de Blankaartvijver Afschuinen van oevers
Verbreden en verdiepen van slootjes en laagtes op aangekochte percelen in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat Graven van plasbermen langs aangekochte percelen in het
Mogelijk effect – bespreking Grondige wijziging van het landschap. Het gebied is van nature vrij open, bosontwikkeling is mogelijk geworden door de gedaalde grondwaterstand. Door deze maatregel wordt de natuurlijke openheid hersteld. Grondige wijziging van het landschap. Het gebied is van nature vrij open, bosontwikkeling is mogelijk geworden door de gedaalde grondwaterstand. Door deze maatregel wordt de natuurlijke openheid hersteld. De sloten zijn een typisch kenmerk van het gebied. Verbredingen en verdiepingen versterken hun aanwezigheid in het landschap. Gering effect op monumenten en landschappen Opwaardering van de waarde van de eendenkooi als cultuurhistorisch deel van het landschap. Positief effect op het landschap Geef effect op monumenten en landschappen Sloten, greppels en vochtige depressies zijn typische kenmerken van het gebied. Verbredingen en verdiepingen versterken hun aanwezigheid in het landschap. Door deze maatregel wordt de oppervlakte rietvegetatie uitgebreid. Rietvegetaties zijn eigen aan het gebied. Geen effect op monumenten en landschappen Sloten, greppels en vochtige depressies zijn typische kenmerken van het gebied. Verbredingen en verdiepingen versterken hun aanwezigheid in het landschap. Sloten, greppels en vochtige depressies zijn typische kenmerken van het gebied. Verbredingen en verdiepingen versterken hun aanwezigheid in het landschap. Door deze maatregel wordt de oppervlakte rietvegetatie 65
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat G8 Uitvoeren van plagwerken op aangekochte percelen in het Merkembroek Aanpassen van de wegen en het wegenpatroon W1 Afsluiten toegangswegen Rillebroek, Neckersbroek, Vijfhuizenbroek en Merkembroek voor gemotoriseerd verkeer W2 Plaatselijk verhogen van het Blankaartpad Uitbouw van natuureducatieve voorzieningen E1 Voorzien van uitkijkplatforms voor vogelobservatie
E2
Natuurtechnische inrichting ter hoogte van de kijkhut aan de Ronebeek
Werken fase 1 H1.1 Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in de zone van de Blankaartvijver
A1
Verhoging van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart (uitvoering door VMM, afdeling Water)
A2
Vervanging van de balkenstuw op de Stenensluisvaart door een fijngeregelde stuw (uitvoering door VMM, afdeling Water)
DE BLANKAART
uitgebreid. Rietvegetaties zijn eigen aan het gebied. Gering effect op het landschap.
Positief effect op landschap door de beperking van de verstoring in het gebied De ophoging is relatief gering waardoor de visuele impact beperkt blijft. De platforms hebben een negatieve impact op het landschap. Dit effect dient gemilderd te worden door een aangepaste inplanting van de platforms. Sloten, greppels en vochtige depressies zijn typische kenmerken van het gebied. Het graven van nieuwe depressies versterkt hun aanwezigheid in het landschap. Door de verhoging van het waterpeil zullen grotere oppervlaktes voor langere tijd onder water komen te staan en zal de vegetatie wijzigen. Grasland wordt moeras, bos wordt riet. Vermoedelijk zal het landschap in de eerste fase slechts in geringe mate veranderen. Aangezien er gestreefd wordt naar herstel van een vroeger peil zal het gewijzigde landschap sterk aanleunen bij het “vroegere” landschap. De manier van beheren van het pompstation zal de wijziging van het landschap ten gevolge van de waterpeilverhoging mede bepalen. Gezien de uitbreiding van de capaciteit van het pompstation gebeurt binnen de huidige constructie zijn er geen effecten op landschap door de bouwkundige constructie. Geen effecten op monumenten en landschappen. De hoogte van opgaande constructies (antennes, zonnepanelen, …) dient beperkt te blijven.
Werken fase 2 H1.2 Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in het volledige projectgebied
Door de verhoging van het waterpeil zullen grotere oppervlaktes voor langere tijd onder water komen te staan en zal de vegetatie wijzigen. Grasland wordt moeras, bos wordt riet. Vermoedelijk zal het landschap ook in de tweede fase slechts in geringe mate 66
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
A3
Hydrologische isolatie van het bekken van de Engelendelft
H2 Hydrologische isolatie van percelen grenzend aan de bedrijfszetel A5 Aanleg van een waterkering Werken fase 3 H1.3 Instelling van een waterpeil optimaal voor natuur in het volledige projectgebied
DE BLANKAART
veranderen. Aangezien er gestreefd wordt naar herstel van een vroeger peil zal het gewijzigde landschap sterk aanleunen bij het “vroegere” landschap. Het bouwen van een nieuw pompstation langs het kanaal IeperIjzer zal een gering visueel effect veroorzaken. De bouwkundige constructie dient dan ook beperkt te blijven. Beperkte impact op het landschap Opgenomen in MER conform op 29 juni 2004 De verhoging van het waterpeil in de derde fase zal vermoedelijk een grote invloed hebben op het landschap. Grotere oppervlaktes zullen voor langere tijd onder water komen te staan en de vegetatie zal wijzigen. Grasland wordt moeras, bos wordt riet. Aangezien er gestreefd wordt naar herstel van een vroeger peil zal het gewijzigde landschap sterk aanleunen bij het “vroegere” landschap.
67
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER 3.4.3
DE BLANKAART
Conclusie voor de discipline monumenten en landschappen De inrichtingsmaatregelen zullen een onmiddellijk gevolg hebben op het landschap. De meeste maatregelen beogen een uitbreiding van het areaal rietland. Gezien dit een typisch element is voor de streek zijn de gevolgen voor het landschap dan ook positief. Ook de waterpeilverhoging beoogt een uitbreiding van het areaal rietland. Vermoedelijk zal het landschap hierdoor geleidelijk aan wijzigen, en zal een grondige wijziging pas optreden bij de derde fase van de peilverhoging. Gezien de lage waarschijnlijkheid van het aantreffen van archeologisch erfgoed in de laaggelegen broeken, is het weinig waarschijnlijk dat door de graafwerken erfgoed verloren zal gaan. Teneinde elk risico te vermijden dient in elke projectfase advies gevraagd te worden bij Monumenten en Landschappen m.b.t. de noodzaak voor archeologische terreinverkenning.
3.5 3.5.1
Mens Beknopte beschrijving van de referentiesituatie Woonfunctie – bebouwing Bewoning is schaars. Woningen zijn vooral gesitueerd op de iets hoger gelegen pleistocene rand van de broeken, net buiten het projectgebied. Sommige woningen liggen net binnen het projectgebied. De meeste woningen aan de rand van het gebied zijn landbouwbedrijven.
Landbouwfunctie Kaart 6 geeft een overzicht van de bedrijfstypes in het projectgebied. Kaart 7geeft een overzicht van de teelten in het projectgebied. In het projectgebied wordt in 2006 774 ha (of 83% van het projectgebied) geregistreerd door de Mestbank. Hiervan is 290 ha in eigendom van ANB, vzw Natuurpunt of VLM (dd. maart 2007). Deze gronden worden beheerd met gebruiksovereenkomsten. De overige 484 ha is in landbouwgebruik door 145 landbouwers. Deze laatste maken deel van de referentiesituatie en worden hierna besproken. Er komen geen bedrijfsgebouwen voor in het projectgebied. De meest voorkomende teelten zijn permanent grasland en voedergewassen. Op 7 ha (1%) worden tuinbouwgewassen geteeld. De verhouding gras-akker bedraagt 79-21%. Ongeveer een vijfde van het landbouwgebruik in het projectgebied (109 ha) zijn percelen die aansluiten op de bedrijfszetel. Ze behoren tot 22 bedrijven. Ze komen voornamelijk voor in de zone van de Blankaartvijver. Een vijfde van het landbouwgebruik is verder dan 5 km van de zetel gelegen. Deze percelen bevinden zich vooral in de rest van het projectgebied. De meest voorkomende hoofdproductierichtingen zijn melkvee, varkens, vleesvee en rundvee. Ook tuinbouwbedrijven hebben enig belang in het projectgebied. De meeste bedrijven hebben een gemengd karakter. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte van de bedrijven bedraagt ongeveer 30 ha. Dit is groot in vergelijking met het West-Vlaams gemiddelde van ongeveer 20 ha. De gemiddelde economische omvang is matig tot groot. De meerderheid van de bedrijven uit het projectgebied is zeer groot. 19 bedrijven zijn zeer klein, het zijn waarschijnlijk niet-beroepsmatige bedrijven. In het projectgebied zijn er 130 bedrijven die behoefte hebben aan ruwvoeder waarvan er op 36 bedrijven een tekort is aan ruwvoeder. Er zijn 136 bedrijven met dieren, waarvan er 63 bedrijven een mestoverschot hebben. Deze bedrijven hebben geen grondgebonden productie. De gemiddelde leeftijd van de bedrijfsleiders bedraagt 49 jaar. Ongeveer 25 ha in het projectgebied wordt gebruikt door 11 landbouwers die als uitbollend beschouwd worden. De totale bedrijfsoppervlakte van deze uitbollende bedrijven bedraagt 144 ha. Dit betekent dat 119 ha buiten het projectgebied potentieel in aanmerking komt als ruilgrond. 68
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Recreatiefunctie Het gebied heeft een belangrijke recreatieve functie voor wandelaars en vogelobservatie. In het gebied ligt een wandelpad. Tijdens heel natte periodes is dit pad niet begaanbaar en is het gebied dan ook niet toegankelijk voor bezoekers. Een vogelkijkhut biedt de mogelijkheid om aan vogelobservatie te doen. De recreatieve infrastructuur wordt voorgesteld op Kaart 11.
69
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
3.5.2
DE BLANKAART
Beschrijving van mogelijke effecten Inrichtingsmaatregelen Infrastructuur- en kavelwerken I1 Inrichten visputten Kempynck en Kleine Blankaart als vijvercomplex met rietpartijen I2 Herstel van de rietlandvegetatie in het groot rietveld van de Blankaart en aan de monding van de Steenbeek I3 Verwijderen en verplaatsen van prikkeldraadafsluiting I4 Inrichting eendenkooi Merkembroek
I5
Afbreken storende constructies
I6 I7
Verwijderen streekvreemde beplanting en uitvoeren van beplantingen Maatregelen ter bevordering van de vismigratie
Grondwerken G1 Verbreden en verdiepen greppels en laagtes in het Neckersbroek en het Soetensbroek
G2
Verbreden en verdiepen van de Separaatgracht
G3
Graven van een plasberm langs de Kerkevaart
G4
Blootleggen van de zaadbank in de rietmoerassen rond de Blankaartvijver
Mogelijk effect – bespreking Geen effect op landbouw en bewoning Negatief effect op mobiliteit en recreatie door het grondtransport in de aanlegfase.
Mogelijk positief effect op recreatie door het opwaarderen van cultuurhistorisch erfgoed Geen effect op landbouw, mobiliteit of bewoning Mogelijk positief effect op recreatie door het opwaarderen van het landschap Geen effect op landbouw, mobiliteit of bewoning Geen effect op landbouw, mobiliteit, bewoning Positief effect op de visserij door het verbeteren van het visbestand. Percelen die nu gratis gebruikt worden door landbouwers, worden minder interessant voor landbouw. Positief effect op recreatie door het aantrekkelijker maken van het landschap in de omgeving van het wandelpad Negatief effect op mobiliteit en recreatie door het grondtransport in de aanlegfase Geen effect op bewoning Negatief effect op mobiliteit en recreatie door het grondtransport in de aanlegfase Geen effect op landbouw of bewoning Positief effect op recreatie door het aantrekkelijker maken van het landschap in de omgeving van het wandelpad Negatief effect op mobiliteit en recreatie door het grondtransport in de aanlegfase Geen effect op landbouw of bewoning Geen effect op landbouw, mobiliteit, recreatie of bewoning
70
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
G5
Afschuinen van oevers
G6
Verbreden en verdiepen van slootjes en laagtes op aangekochte percelen in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat
G7
Graven van plasbermen langs aangekochte percelen in het Merkembroek, in de omgeving van het spaarbekken en in de omgeving van de Rapestraat
G8
Uitvoeren van plagwerken op aangekochte percelen in het Merkembroek
Aanpassen van de wegen en het wegenpatroon W1 Afsluiten toegangswegen Rillebroek, Neckersbroek, Vijfhuizenbroek en Merkembroek voor gemotoriseerd verkeer
W2
Plaatselijk verhogen van het Blankaartpad
Uitbouw van natuureducatieve voorzieningen E1 Voorzien van uitkijkplatforms voor vogelobservatie
E2
Natuurtechnische inrichting ter hoogte van de kijkhut aan de Ronebeek
DE BLANKAART
Negatief effect op mobiliteit en recreatie door het grondtransport in de aanlegfase Geen effect op landbouw of bewoning Percelen die gratis gebruikt worden door landbouwers, worden minder interessant voor landbouw. Positief effect op recreatie door het aantrekkelijker maken van het landschap in de omgeving van een recreatief pad. Negatief effect op mobiliteit en recreatie door het grondtransport in de aanlegfase Geen effect op bewoning Positief effect op recreatie door het aantrekkelijker maken van het landschap in de omgeving van het wandelpad Negatief effect op mobiliteit en recreatie door het grondtransport in de aanlegfase Geen effect op landbouw of bewoning Negatief effect op mobiliteit en recreatie door het grondtransport in de aanlegfase Percelen die nu gratis gebruikt worden door landbouwers, worden minder interessant voor landbouw. Geen effect op bewoning. De ontsluiting voor bewoners, gebruikers, eigenaars en diensten zal ten allen tijde verzekerd worden. Gezien deze wegen enkel dienen als ontsluitingswegen voor de aangrenzende percelen, zijn de negatieve effecten op mobiliteit beperkt tot onbestaande. Positief effect op de woonfunctie in de omgeving van de laaggelegen broeken Positief effect op de zachte vormen van recreatie (wandelen, fietsen) Geen effect op landbouw Positief effect op het gebruik van het wandelpad door recreanten Geen effect op mobiliteit, wonen of landbouw Door de betere ontsluiting van het gebied voor de recreant is er een positief effect op recreatie. Er zijn geen effecten op mobiliteit, wonen of landbouw. Het gebied wordt aantrekkelijker gemaakt voor de recreant. Het 71
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
effect op recreatie is positief. Het perceel wordt gratis gebruikt door een landbouwer. De inrichting zal een negatief effect hebben op het landbouwgebruik. Er zijn geen effecten op mobiliteit of wonen. Werken fase 1 H1.1 Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in de zone van de Blankaartvijver
A1
Verhoging van de capaciteit van het pompstation op de Stenensluisvaart (uitvoering door VMM, afdeling Water)
A2
Vervanging van de balkenstuw op de Stenensluisvaart door een fijngeregelde stuw (uitvoering door VMM, afdeling Water)
Voor een gedetailleerde beschrijving, zie paragraaf 3.5.3. In fase 1 (zone Blankaart) zijn 71 bedrijven betrokken. De meerderheid van deze bedrijven zijn vooral minder kwetsbaar en minder afhankelijk met zowel hoger als lager gelegen percelen en ondervinden hierdoor vooral een lage tot matige impact. Voor 14 % van de bedrijven (of 16 % van het landbouwgebruik) is de impact groot door grotere kwetsbaarheid, grotere afhankelijkheid en lager gelegen percelen. Op één bedrijf met hoge impact zijn eveneens percelen grenzend aan de bedrijfszetel betrokken. Gezien alle bebouwing hoog gelegen is, zijn er geen effecten op bewoning. De uitbreiding van de rietkragen zal het landschap aantrekkelijker maken. Hierdoor is er een positief effect op recreatie. Er zijn geen effecten op mobiliteit. Deze maatregel draagt ertoe bij dat de effecten van de peilverhoging beperkt blijven tot de laaggelegen gronden. Bijgevolg heeft de maatregel een positief effect op landbouw. Er zijn geen effecten op recreatie, mobiliteit en wonen. Deze maatregel draagt ertoe bij dat het nieuwe peil op een efficiënte manier kan gehandhaafd worden. Bijgevolg heeft de maatregel een positief effect op landbouw. Er zijn geen effecten op recreatie en wonen.
Werken fase 2 H1.2 Gedeeltelijke verhoging van het waterpeil in het volledige projectgebied
In fase 2 worden 145 bedrijven betrokken. De meerderheid van deze bedrijven zijn vooral minder kwetsbaar, minder afhankelijk met zowel hoger als lager gelegen percelen en ondervinden hierdoor vooral een geringe impact. Toch ondervinden 10 % van de bedrijven (of 15 % van het landbouwgebruik) een grote impact. Op 3 bedrijven met een grote impact zijn eveneens percelen grenzend aan de bedrijfszetel betrokken. Van fase 1 naar fase 2 neemt het aantal gebruikers toe met 74. 72
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
A3
Hydrologische isolatie van het bekken van de Engelendelft
H2
Hydrologische isolatie van percelen grenzend aan de bedrijfszetel
A5 Aanleg van een waterkering Werken fase 3 H1.3 Instelling van een waterpeil optimaal voor natuur in het volledige projectgebied
DE BLANKAART
Deze bedrijven zijn vooral minder en matig kwetsbaar, minder en matig afhankelijk met een matig effect ten gevolge van de waterpeilverhoging waardoor ze vooral een lage tot matige impact ondervinden. Ter compensatie is er nood aan remediërende maatregelen zoals vergoedingen, hydrologisch isoleren, aankopen of uitruilen. Gezien alle bebouwing hoog gelegen is, zijn er geen effecten op bewoning. De uitbreiding van de rietkragen zal het landschap aantrekkelijker maken. Hierdoor is er een positief effect op recreatie. Er zijn geen effecten op mobiliteit. Gezien de maatregel een status quo beoogt qua peilbeheer, zal er geen effect zijn voor landbouw. Gering negatief effect voor mobiliteit en recreatie door de versperring van de trekweg in de aanlegfase. Voor recreatie en bewoning zijn er geen effecten. Voor de maatregel is een geringe ruimte-inname nodig. Dit veroorzaakt een gering negatief effect op het landbouwgebruik. Voor mobiliteit, recreatie en bewoning zijn er geen effecten. Opgenomen in MER conform op 29 juni 2004 Fase 3 zal slechts in uitvoering gaan van zodra een groot deel van het projectgebied zal aangekocht zijn en er een oplossing bestaat voor alle landbouwbedrijven onder de vorm van ruil, vergoeden of een andere oplossing. Bijgevolg zal de negatieve impact op landbouw gering zijn. Gezien alle bebouwing hoog gelegen is, zijn er geen effecten op bewoning. De uitbreiding van de rietkragen zal het landschap aantrekkelijker maken. Hierdoor is er een positief effect op recreatie. Er zijn geen effecten op mobiliteit.
73
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER 3.5.3
DE BLANKAART
Raming van de effecten van de verhoging van het waterpeil In dit deel wordt nagegaan welke de impact is van de voorgestelde maatregelen en meerbepaald van maatregel H1, waterpeilverhoging, op de gebruikers in het gebied. Voor de berekening van de impact van maatregel H1.1 en H1.2 zijn we uitgegaan van de huidige gebruikstoestand. De uitvoering van maatregel H1.3 zal pas plaats vinden wanneer een groot deel van het projectgebied aangekocht is. Het is echter onmogelijk te voorspellen welke percelen zullen aangekocht zijn en welke bijgevolg de impact zal zijn. De impact wordt bedrijfsmatig beschreven op basis van de kwetsbaarheid en afhankelijkheid in combinatie met het effect ten gevolge van de waterpeilverhoging. De impact is groter naarmate een bedrijf kwetsbaarder en afhankelijker is en een groter effect ondervindt. De kwetsbaarheid geeft weer welke de gevolgen zijn wanneer één ha aan het bedrijf wordt onttrokken. De bedrijven worden verdeeld in drie categorieën namelijk minder, matig en meer kwetsbaar. De gevolgen zijn groter voor bedrijven die meer kwetsbaar zijn en eerder beperkt voor bedrijven die minder kwetsbaar zijn. Om de kwetsbaarheid per bedrijf te bepalen worden volgende parameters in rekening gebracht: - economische omvang - specialisatiegraad - mestbalans - ruwvoederbalans Er wordt bijvoorbeeld vanuit gegaan dat de zeer kleine en zeer grote bedrijven iets minder kwetsbaar zijn. De meest kwetsbare bedrijven zijn deze die momenteel net voldoende economische omvang hebben. Daarnaast speelt ook de graad van specialisatie en grondgebondenheid een rol. Bedrijven die sterk gespecialiseerd zijn, zijn minder flexibel om hun bedrijfsvoering aan te passen en bijgevolg meer kwetsbaar. Ook bedrijven die rond het evenwicht schommelen in mest- en ruwvoederbalans zijn zeer kwetsbaar. Momenteel produceren ze nog grondgebonden maar ze hebben weinig tot geen buffercapaciteit. Bedrijven die weinig kwetsbaar zijn, hebben vooral problemen met de ruwvoeder– of mestbalans. Bedrijven die meer kwetsbaar zijn hebben problemen met ruwvoeder- en mestbalans vaak in combinatie met een kritische economische omvang en hoge specialisatiegraad. Bedrijven die matig kwetsbaar zijn situeren zich daar tussenin. De afhankelijkheid is een tweede parameter die van belang is bij bepaling van de impact. De afhankelijkheid geeft weer hoe belangrijk juist de gronden zijn voor het bedrijf die gelegen zijn in het projectgebied. De bedrijven worden verdeeld in drie categorieën namelijk minder, matig en meer afhankelijk. De gronden uit het projectgebied zijn van groter belang voor bedrijven die meer afhankelijk zijn en van minder belang voor bedrijven die minder afhankelijk zijn.
Om de afhankelijkheid per bedrijf te bepalen, worden volgende parameters in rekening gebracht: - absolute inbreng - relatieve inbreng - al dan niet inbreng van percelen aansluitend op de bedrijfszetel Er wordt bijvoorbeeld vanuit gegaan dat bedrijven waarvan een groot aandeel van hun bedrijfsoppervlakte gelegen is binnen het projectgebied meer afhankelijk zijn. Specifiek wordt hierbij aandacht besteed aan percelen die aansluiten op de bedrijfszetel gezien deze een bedrijfseconomisch voordeel bieden. Bedrijven die weinig afhankelijk zijn, hebben een eerder beperkte absolute of relatieve inbreng in het projectgebied.
74
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Bedrijven die meer afhankelijk zijn, hebben een groot aandeel en/of grote hoeveelheid bedrijfsoppervlakte in het projectgebied liggen. Bedrijven die matig afhankelijk zijn, situeren zich daar tussenin. Een derde parameter die van belang is bij bepaling van het impact is het effect. Het effect geeft weer wat de mate van opbrengstderving zal zijn ten gevolge van de waterpeilverhoging. De bedrijven worden verdeeld in drie categorieën namelijk minder, matig en meer effect. De gevolgen zijn groter voor bedrijven die meer effect ondervinden en eerder beperkt voor bedrijven die minder effect hebben. Het effect ten gevolge van de waterpeilverhoging per bedrijf wordt bepaald op basis van de gemiddelde hoogteligging van het merendeel van de percelen. Immers percelen die lager gelegen zijn, zullen een groter effect ondergaan in vergelijking met percelen die hoger gelegen zijn. Volgens de hoogteligging worden drie klassen van effect onderscheiden: - percelen lager dan 3,00 m TAW ondervinden meer effect - percelen tussen 3,00 m TAW en 3,50 m TAW ondervinden een matig effect - percelen hoger dan 3,50 m TAW ondervinden minder effect Bedrijven die minder effect hebben ten gevolge van de waterpeilverhoging, zijn bedrijven waarvan het merendeel van de gronden boven de 3,50 m TAW liggen. Bedrijven die meer effect hebben, zijn bedrijven waarvan het merendeel van de gronden lager dan 3,00 m TAW liggen. Bedrijven die een matig effect hebben, situeren zicht daar tussenin. Na bepaling van de kwetsbaarheid, de afhankelijkheid en het effect wordt hier de impact weergegeven van de voorgestelde peilverhoging op de bedrijven. De impact is hoger naarmate het bedrijf kwetsbaarder en afhankelijker is en een groter effect ondervindt. De bedrijven worden verdeeld in drie categorieën nl. laag, matig en hoog impact. In fase 1 (zone Blankaart) worden 71 bedrijven betrokken. Van deze bedrijven ondervinden er 14% (of 16% landbouwgebruik) een hoog impact. Van één bedrijf met hoog impact zijn eveneens percelen grenzend aan de bedrijfszetel betrokken. 41% van de bedrijven (of 48% landbouwgebruik) ondervindt een laag impact. In fase 2 (volledig projectgebied) worden 145 bedrijven betrokken. Van deze bedrijven ondervinden er 10% (of 15% landbouwgebruik) een hoog impact. Van 3 bedrijven met hoog impact zijn eveneens percelen grenzend aan de bedrijfszetel betrokken. 52% van de bedrijven (of 47% landbouwgebruik) ondervindt een laag impact. Van fase 1 naar fase 2 neemt het aantal gebruikers toe met 74. 42 gebruikers hebben zowel gebruik in de zone Blankaart als in het volledige projectgebied. Bij overgang van fase 1 naar fase 2 neemt hierdoor bij sommigen de impact toe van laag naar matig. Uit Kaart9 blijkt dat de extra betrokken bedrijven vooral een lage tot matige impact ondervinden. Het verlies aan landbouwopbrengsten ten gevolge van de maatregel H1 dient gezien te worden als een negatief effect op landbouw als economische functie. Het effect is echter neutraal voor de betrokken gebruikers bij uitwerking van afdoende remediërende maatregelen op maat. Er wordt hierbij bijvoorbeeld gedacht aan aankopen en uitruilen van percelen en vergoedingen.
75
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER 3.5.4
DE BLANKAART
Conclusie voor de discipline mens Landbouw In fase 1 (zone Blankaart) worden 71 bedrijven betrokken. De meerderheid van deze bedrijven zijn vooral minder kwetsbaar en minder afhankelijk met zowel hoger als lager gelegen percelen en ondervinden hierdoor vooral een laag tot matig impact. Doch ondervinden 14% van de bedrijven (of 16% van het landbouwgebruik) een groot impact door grotere kwetsbaarheid, grotere afhankelijkheid en lager gelegen percelen. Op één bedrijf met hoog impact zijn eveneens percelen grenzend aan de bedrijfszetel betrokken. In fase 2 (projectgebied) worden 145 bedrijven betrokken. De meerderheid van deze bedrijven zijn vooral minder kwetsbaar, minder afhankelijk met zowel hoger als lager gelegen percelen en ondervinden hierdoor vooral een laag impact. Toch ondervinden 10% van de bedrijven (of net als in zone Blankaart, 15% van het landbouwgebruik) een groot impact. Op 3 bedrijven met hoog impact zijn eveneens percelen grenzend aan de bedrijfszetel betrokken. Van fase 1 naar fase 2 neemt het aantal gebruikers toe met 74. Deze bedrijven zijn vooral minder en matig kwetsbaar, minder en matig afhankelijk met een matig effect ten gevolge van de waterpeilverhoging waardoor ze vooral een laag tot matig impact ondervinden. Het verlies aan landbouwopbrengsten ten gevolge van de maatregel H1 dient gezien te worden als een negatief effect op landbouw als economische functie. Het effect is echter neutraal voor de betrokken gebruikers bij uitwerking van afdoende remediërende maatregelen op maat. Er wordt hierbij bijvoorbeeld gedacht aan aankopen en uitruilen van percelen en vergoedingen. De impact op de landbouw in fase 3 wordt hier niet besproken gezien de uitvoering is voorzien op langere termijn wanneer voldoende grond in het laaggelegen gebied is aangekocht. Hierdoor zal op het moment van uitvoering de gebruikssituatie niet meer vergelijkbaar zijn met de huidige gebruikssituatie. Een impactanalyse van fase 3 zal worden uitgevoerd in een verder stadium van het project.
Recreatie De maatregelen hebben een positieve impact op het landschap wat de recreatie vanzelfsprekend ten goede komt. De ophoging van het Blankaartpad zorgt voor een betere toegankelijkheid van het gebied ook tijdens natte periodes. De herinrichting van het perceel rond de vogelijkhut maakt de vogelobservatie interessanter.
Wonen Gezien de bewoning op hoger gelegen delen van het gebied gesitueerd is, zal de verhoging van het waterpeil niet resulteren in een hoger overstromingsrisico. Het project heeft geen effect op de woonfunctie.
Mobiliteit Negatieve effecten op mobiliteit zijn beperkt.
76
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER DEEL 4
DE BLANKAART
BESLUIT In dit ontheffingsdossier is nagegaan of het natuurinrichtingsproject de Blankaart resulteert in negatieve effecten. De effectbespreking in dit ontheffingsdossier geeft een goed beeld van de milieueffecten waarin het project kan/zal resulteren. Waar significante negatieve effecten mogelijk zijn, werden milderende maatregelen voorgesteld die de mogelijke effecten voldoende milderen. Volgende milderende maatregelen en aandachtspunten werden geformuleerd: - Op plaatsen waar de bodem gevoelig is voor verdichting moeten maatregelen getroffen worden om verdichting tegen te gaan. Er moet gewerkt worden met machines met rijplaten of met aangepaste machines (met verlengde en verbrede rupsen of met lagedrukbanden) of op het moment dat de grondwatertafel het laagst staat. Eventueel moet een tijdelijke verlaging van het waterpeil overwogen worden. - Een aantal maatregelen, zoals de verhoging van de pompcapaciteit en de hydrologische isolatie van de Engelendelft, kunnen, zeker in een eerste en mogelijk ook in een tweede fase van het project bij een verkeerd gebruik, resulteren in een achteruitgang van het gebied dat erkend is als Europees vogelrichtlijngebied. Om dit te vermijden dient in elke fase van het project een overeenkomst opgemaakt te worden met alle waterbeheerders. - Teneinde bij graafwerken het vergraven van archeologisch erfgoed te vermijden, dient in elke projectfase advies gevraagd te worden bij Monumenten en Landschappen m.b.t. de noodzaak voor archeologische terreinverkenning. - Teneinde de impact op het landbouwgebruik te beperken, dient voor elk bedrijf een oplossing gezocht te worden onder de vorm van vergoeden, ruilen, aankopen of hydrologische isolatie. Dit is zeker het geval in de derde fase en in mindere mate ook in de eerste en tweede fase. De initiatiefnemer meent dat de effectbespreking in dit ontheffingsdossier een goed beeld geeft van de milieueffecten en dat de opstelling van een MER geen meerwaarde zou bieden ten behoeve van de verdere besluitvorming. Daarom vragen zij ontheffing voor het opstellen van een MER.
77
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
LITERATUURLIJST Afdeling Waterbouwkundig laboratorium en hydrologisch onderzoek (2005). Peilbepaling beschermingsdijk in de Blankaart. Opdrachtgever: stuurgroep waterkering Blankaart/kabinet minister Peeters. Model 712/4, 10 p. Afdeling Waterbouwkundig laboratorium en hydrologisch onderzoek (2005). Peilbepaling beschermingsdijk in de Blankaart - Addendum. Opdrachtgever: stuurgroep waterkering Blankaart/kabinet minister Peeters. Model 712/4, 10 p. Ameryckx, J. & G. T’Jonck (1957). De waterzieke landbouwgronden in West-Vlaanderen. Provincie West-Vlaanderen. 218 p. AMINAL afdeling Natuur. Beheersplan Vlaams Natuurreservaat “ de IJzerbroeken” Baeteman, C. (1983). De Holocene sedimenten van de westelijke kustvlakte : een analyse van de Belgische literatuur. Professional Paper. Belgian Geological Survey 9/204, 45 p. Baeteman, C. (1999). The Holocene depositional history of the IJzer paleovalley (western Belgian coastal plain) with reference to the factors controlling the formation of intercalated peat beds. Geologica Belgica 2/3-4, 39-72. Becuwe M. & E. Kuijken. 1985. Ornithologisch onderzoek in de polder Veurne-Ambacht, de IJzerbroeken en de Handzamevallei (W.-Vl.). Studie in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AROL, Bestuur Landinrichting, uitgevoerd door de UG, Laboratorium voor Ecologie der Dieren, Zoögeografie en Natuurbehoud, 72 p. Bolle, I., K. Decleer, L. Lebbe & M. Van Der Linden (1991). MER voor de waterbeheersingswerken in de Zuidijzerpolder (pompstation, Engelendelft en Blankaart) en de vallei van de Martjesvaart. Studie in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Landelijke waterdienst, uitgevoerd door de UIA en de UG. Bossu, P. (1992). Het plan Otter als aktieplan voor de IJzervallei. In : Bossu,P. (red.), Roep voor de natuur. Postuum huldeboek Paul Houwen, De Rode Bles, Veurne, pp. 105-125. Claus, P. (ed.) (2001). Beperking atrazine in het IJzerbekken. Werkgroep IJzerbekkencomité. Eindverslag activiteiten 2001. 32 p. Decleer, K. (in voorbereiding). Het Natuurreservaat “De Blankaart” (Woumen, West-Vlaanderen). Ekologisch profiel van een hypertroof moeras. Decleer, K., K. Devos & E. Kuijken (1995). Het verschil tussen nat en droog. Natuur en landschap in de IJzervallei. In: De Roo, N. & K. Hindryckx (red.) 1995. De IJzer. Beeld van een stroom. Uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 176 p. Decleer, K., K. Devos & E. Kuijken (1998). Standpunt Instituut voor Natuurbehoud rond toekomstig gewenste waterpeilen in het Blankaartbekken. Nota I.N. A98.99, 4 p. + bijlagen Decleer K. Vissen, amfibIeën en zoogdieren in de Blankaart. Medelingen van het Instituut voor Natuurbehoud, in voorbereiding Declercq, G. & J. Casteleyn (1993). De problematiek rond het Blankaartbekken. West-Vlaanderen werkt, 1993. Demarest L. (1993). Natuurgericht beheer in het ecologisch impulsgebied IJzervallei. Het plan Otter uitgewerkt. Deel I: tekst; Deel II: bijlagen , kaartenmap. Studie uitgevoerd door Natuurreservaten vzw, in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij. De Rycke, A., K. Devos & K. Decleer (2001). Verkennende ecologische gebiedsvisie voor de IJzervallei. Studie in opdracht van de Administratie Waterwegen en Zeewezen. De Smedt P., W. Rommens, S. Declerck., W. Vyverman, B. Peeters, C. Belpaire, B. Denayer, L. Demeester, J. Van Assche & F. Ollevier (1997). Ecologisch onderzoek in en rond het erkend natuurreservaat ‘De Blankaart’ met inbegrip van Actief Biologisch Beheer van Kasteel- en visvijver. Uitvoering onderdeel Operationeel programma Ecologisch Impulsgebied IJzervallei. Studierapport in opdracht van AMINAL afedling natuur ‘Ecolgisch Impulsgebied IJzervallei’, 91 blz. 78
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Devos, K., K. Decleer & E. Kuijken (1997). Krachtlijnen voor het herstel en de ontwikkeling van duurzame natuur in de IJzervallei. Studiedag “Naar een integraal waterbeleid in het IJzerbekken. Water, nr. 97, 1997, p. 301 – 308. Devos K. (1998). Watervogels in het Blankaartgebied en de IJzerbroeken, seizoen 1995/1996. Instituut voor Natuurbehoud, Rapport IN.98/15, 43 p. Devos K. (2003). Broedvogels van de Blankaart: een historisch overzicht. Natuurstudie in het Westland, De Bron extra. nr. 1: 27-43. Natuurfonds Westland vzw. Devos, K., G. Ameeuw & K. Decleer (2006a). De “Staat van instandhouding” van het Blankaartgebied (vogelrichtlijngebied IJzervallei). Advies van het Instituut voor Natuurbehoud A.2006.45, 30 p. Devos, K., V. Goethals, G. Ameeuw, A. De Rycke & K. Decleer (2006b). Instandhoudingsdoelstellingen voor het Europees Vogelrichtlijngebied “IJzervallei” (en het Blankaartbekken in het bijzonder). Advies van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.A.2006.150. 100 p. Germonpré, E. (1997). Het beleid met betrekking tot ecologie en natuur in het IJzerbekken, in het bijzonder de IJzervallei. In: Water nr. 97, 1997. p. 275 – 279. Gryseels, M. (1985). Een experimentele benadering van de fytosociologie van de moerasvegetaties, in het kader van het beheer en het behoud van de rietlanden van de Blankaart (Woumen, WestVlaanderen). Doctoraatsthesis. RUG, 561 p. Haskoning (2003). Modellering van oppervlaktewater- en grondwaterstromingen en bijhorende nutriëntenvrachten naar het natuurreservaat de Blankaart. Heirman J. (1987). Landschapsecologisch onderzoek in de IJzerbroeken (W.-Vl.) als grondslag voor natuurbehoud. Studie in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Instituut voor Natuurbehoud, uitgevoerd door de UG, Laboratorium voor Ecologie der Dieren, Zoögeografie en Natuurbehoud, 50 p. Heylen, J. (1997). De hydrologie van het Ijzerbekken. Tijdschrift Water nr. 97, november/december 1997. IMDC (1998). Beheerssysteem IJzerbekken. Hydrologisch en hydrodynamisch numeriek model van het IJzerbekken. Studie in opdracht van de Administratie Waterwegen en Zeewezen, Afdeling Waterwegen Kust. Kesteloot (1959). Het natuurreservaat de Blankaart. Geologie en geografie. Bull. B.N. V.R. 1959: p. 41 – 49 Metsu, I. & Van Den Berge, K. (1987). Inventaris van historische en recente verspreidingsgegevens van de Otter in Vlaanderen en aangrenzende gebieden. Rapport 1 over de Otter in België/Vlaanderen van de Nationale Campagne Bescherming Roofdieren, 287 pp. Nagels A. et al. (1994). Onderzoek naar de verspreiding en typologie van ecolgisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse gewest. Algemene Typologie. UIA 1994. Peeters B., L. De Meester, B. Denayer, P. De Smedt, K. Nuydens & F. Ollevier (1996). Inventarisatie van het visbestand van de Blankaartvijver en omliggende waterlopen met afvissing van Kasteel- en Visvijver. Beschrijving van de visstand en voorstellen inzake actief Biologisch Beheer. Studierapport in opdracht van AMINAL afdeling Natuur ‘Ecolgisch impulsgebied IJzervallei’. 38 blz. Rommens W. & J. Van Assche (1998). Ecologisch onderzoek in en rond het erkend natuurreservaat ‘De Blankaart’. Uitvoering onderdeel operationeel programma Ecolgisch Impulsgebied IJzervallei. Studieopdracht in opdracht van AMINAL afdeling Natuur ‘Ecolgisch Impulsgebied IJzervallei’. 120 blz. Schaminée J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff (1995, 1996). De vegetatie van Nederland; Deel 1-5. Opulus Press, Leiden. Tavernier, R. & J. Ameryckx (1954). Quelques considerations sur les facteurs de decalcification dans les polders maritimes belges. Vme Congrès Internat. de la Science du Sol. Communications, V 62. Léopoldville, 1954. 79
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
Tavernier, R. , J. Ameryckx, F. Snacken & D. Farasyn (1970). Kust, Duinen, Polders. Atlas van België, blad 17. Koninkrijk België, Nationaal comité voor Geografie (Commissie voor de Nationale atlas), Brussel, 32 p. Van Den Tempel, R., 1992. Verstoring van watervogels door jacht in wetlands. Technisch rapport Vogelbescherming 9, Zeist, Nederland. Verhaeghe, F., 2004.Zaadbanken op de Blankaart (p. 34 t.e.m. 37) uit “De Bron” natuur en milieutijdschrift voor het westland; jaargang 12, nummer 46, zomer juni, juli augustus 2004. Versweyveld S, K. Devos en J. Dewyspelaere (2003). Aanvraag tot erkenning van het natuurreservaat De Blankaart (Diksmuide & Houthulst), zevende uitbreiding, januari 2003. Vzw Natuurpunt. Vandenbussche V, F. T’Jollyn, A. Zwaenepoel, L. Vanhecke, M. Hoffmann (2002). Systematiek van natuurtypen voor de biotopen heide, moeras, duin, slik en schor. Deel 3 Moeras. Verslag van het Instituut voor Natuurbehoud 2002.14. Onderzoeksopdracht MINA 102/99/01. Van Hoydonck, G. (2004). Nutriëntenmodellering Blankaart. Studie in opdracht van het Instituut voor Natuurbehoud. 160 p. WES Onderzoek en Advies (2003). Milieueffectenrapport Bouw van een waterkering in het Blankaartbekken te Merkem en te Woumen. Startnota. Studie uitgevoerd in opdracht van het ministerie van de Vlaamse gemeenschap –LIN- administratie Waterwegen en Zeewezen, Afdeling Waterwegen WVI (2004). DuLo-waterplan voor het deelbekken “Blankaartbekken”. Deelnota Discussienota september 2004. 72 p. Zwaenepoel A., H. Demolder, L. Demarest & J. Heirman (1998). De plantensociologische positie van en toekomstperspectieven voor Weidekerveltorkruid (Oenanthe silaifolia Bieb.) in België. Zwaenepoel A., Vanallemeersch R., Demolder H., Demarest L., Vriens L.& Paelinckx, 2000. Biologische waarderingskaart, versie 2, kaartbladen 19-20. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel. 100 pp. + 22 kaartbladen Zwaenepoel, A., F. T’Jollyn, V. Vandenbussche, M. Hoffmann (2002). Systematiek van natuurtypen voor het biotoop grasland. Onderzoeksopdracht MINA 102/99/01.
80
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
BIJLAGE 1: RAAMAKKOORD BLANKAARTBEKKEN VAN 29
DE BLANKAART
INZAKE HET WATERBEHEER IN HET MAART 2001
81
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
82
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
83
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
84
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
85
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
DE BLANKAART
BIJLAGE 2: SPECIALE BESCHERMINGSZONE IJZERVALLEI De SBZ-V “ IJzervallei ” werd aangeduid als vogelrichtlijngebied voor: Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Vogelsoorten uit bijlage IV waarvoor SBZ-V werd afgebakend: Aalscholver 1 Phalacrocorax carbo sinensis Roerdomp Botaurus stellaris Kleine Zwaan Cygnus columbianus bewickii Wilde Zwaan Cygnus cygnus Dwerggans Anser erythropus Brandgans Branta leucopsis Bruine Kiekendief Circus aeruginosus Blauwe Kiekendief Circus cyaneus Visarend Pandion haliaetus Slechtvalk Palco peregrinus Smelleken Palco columbarius Kwartelkoning Crex crex Porseleinhoen Porzana porzana Klein Waterhoen Porzana parva Goudplevier Pluvialis apricaria Kemphaan Philomachus pugnax Zwarte Stern Chlidonias niger Velduil Asio flammeus Internationaal belangrijke aantallen vogels (winter/migratie): Dodaars Tachybaptus ruficollis Fuut Podiceps cristatus Aalscholver 4 Phalacrocorax carbo sinensia Blauwe Reiger Ardea cinerea Knobbelzwaan Cygnus olor (1200) Kleine Zwaan Cygnus columbianus bewickii (120) Kleine Rietgans Anser brachyrhynchus (300) Kolgans Anser albifrons (2000) Grauwe Gans Anser anser (400) Brandgans Branta leucopsis (500) Bergeend Tadorna tadorna (2500) Smient Anas penelope (7500) Krakeend Anas strepera (120) Wintertaling Anas crecca (4000) Wilde Eend Anas platyrhynchos (50000) Pijlstaart Anas acuta (700) Slobeend Anas clypeata (400) Tafeleend Aythya ferina (3500) Kuifeend Aythya fuligula (7500) Nonnetje Mergus albellus Meerkoet Fulica atra Goudplevier Pluvialis apricaria (10000) Grutto Limosa limosa (3500) Regenwulp Numenius phaeopus (500) Wulp Numenius arquata (3000)
Aantallen(1)
200 2-3 70 17 x 2000 3-4 25 x x x x x x 15000 600 100 15 25 25 200 50 30 70 x x x 200 110 35000 40 3500 25000 90 800 1700 610 4 2550 15000 3300 x x
1
De aalscholver (Phalacrocorax carbo sinensis) is, sinds de Richtlijn van 97/49/EG van de Commissie van 29 juli 1997 tot wijziging van Richtlijn 79/409/EEG (de Vogelrichtlijn), van de Annex-I lijst gehaald gezien hij een gunstige behoudsstatus heeft bereikt. 86
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Ontheffingsdossier MER
BIJLAGE 3: PASSENDE
DE BLANKAART
BEOORDELING
87
Natuurinrichtingsproject
VL M W est- Vla an der en
Natuurinrichtingsproject De Blankaart
Ontheffingsdossier Colofon
Vlaamse Landmaatschappij West-Vlaanderen Velodroomstraat 28 8200 Brugge Tel 050 45 81 00 Fax 050 45 81 99 www.vlm.be
Buitendienst West-Vlaanderen Zandstraat 255, bus 3 8200 Sint-Andries, Brugge Tel.: 050/45 41 65 Fax: 050/45 41 75
Auteurs:
Hendrik Vermeulen Joy Laquière Siska Van De Steene Nel Ghyselinck
Contactpersoon VLM:
Hendrik Vermeulen
Datum rapport: 24 augustus 2007
status / revisie: definitieve versie
Vormgeving:
Herlinde Jacobs