1
Barl dacht wel eens – meer dan eens – dat het geluid van tikkende klokken haar tot waanzin zou drijven. De klokken tikten natuurlijk nog niet wanneer ze werden gecreëerd, en zodra ze klaar waren, tikten ze net lang genoeg om te bewijzen dat ze perfect werkten, en geen tel langer. Daarna werden ze op magische wijze stilgezet tussen tik en tak, en bleven ze om middernacht stilstaan tot ze hun bestemming bereikten, en de rijke klant van het ambachtshuis het voorrecht had om zijn of haar rampzalig dure aankoop in werking te zetten. Toch hoorde ze die vervloekte dingen nog. Of misschien hoor ik alleen het wegtikken van de rest van mijn leven in de vergetelheid, in de duisternis, in niets dan een uiteindelijke, holle stilte. Vóór haar, op de stevige werkbank die bijna haar hele wereld was geworden, stond haar laatste, gedeeltelijk voltooide werkstuk. Dit keer maakte ze een reisklok voor heer Artur Traint, magiërsinspecteur van het Elfde district. Op de prille leeftijd van tweeëntwintig jaar was ze de jongste, minst ervaren klokkenmagiër van het ambachtshuis. Volgens haar zelfbenoemde meerderen betekende dat dat ze zowel gevleid als geëerd en dankbaar zou moeten zijn door deze opdracht. In plaats daarvan was ze beledigd. Een mol had meer artistieke integriteit in zijn snorharen dan heer 9
Traint in zijn hele pompeuze lichaam. Kon hij maar worden overgehaald tot een ingewikkelder constructie. Luisterde er maar eens iemand wanneer ze op de gemiste kansen in het saaie ontwerp van de districtsinspecteur wees. Maar nee, hij was een belangrijke heer, geboren in de hogere rangen van een van de zeventig Eerste Families, en dus moest ze zich onderwerpen aan zijn gebrek aan smaak en lef, moest ze zichzelf verlagen tot zijn opgedroogde fantasie, moest ze – ‘Barl Lindin! Ben je aan het werken of aan het dromen?’ Beide, wilde ze zeggen. Maar ambachtsmeester Arndel, eigenaar van het ambachtshuis, was bijzonder strikt wat eerbied betrof, en de schrik van elke magiër die kostbare tijd verspilde. Ze onderdrukte het ongeduld dat haar in de problemen zou brengen en keek in het knokige gezicht dat vanaf de andere kant van de werkbank op haar neerkeek. ‘Meester, ik zou het ontwerp van heer Traints klok graag willen herzien. Misschien kunnen we –’ ‘Herzien?’ Er verschenen rimpels van ongenoegen in Arndels brede voorhoofd. ‘Magiër Lindin, als je dat onderwerp nogmaals aansnijdt, zullen we onze mening over je geschiktheid voor deze taak misschien moeten herzien. Het is onze plicht om aan de verwachtingen van de klant te voldoen, niet om onze eigen grillen te volgen.’ ‘Het spijt me,’ zei ze stijfjes. ‘Maar ik dacht dat het onze plicht was om verwachtingen te overtreffen. Als we een klant een betere manier kunnen laten zien om –’ ‘Beter?’ Arndels dunne wenkbrauwen schoten omhoog. ‘In wiens ogen, magiër Lindin? Verwacht je soms dat ik jouw oordeel boven dat van heer Traint stel?’ Wanneer het oordeel van de edele heer tekortschoot? Ja. Natuurlijk. Maar dat kon ze niet zeggen. Niet met die woorden. ‘Ik dacht alleen dat –’ Arndel kneep zijn moddergroene ogen samen. ‘Magiër Lindin, zoals ik je al eerder heb verteld, moet een klokkenmagiër in mijn ambachtshuis meer hebben dan een wenselijke aanleg voor magie. Het lijkt er echter op dat mijn wijze woorden aan dovemansoren gericht waren.’ Barl voelde haar wangen warm worden. Ze wist maar al te goed hoeveel plezier haar medemagiërs aan het ongenoegen van de ambachtsmeester beleefden. Iedere berisping die ze van de stuurse Arndel kreeg, was een achteloos toegeworpen geschenk voor diegenen die haar verachtten om wie en wat ze was: de beste magiër die ze waarschijnlijk in hun hele leven zouden zien. 10
‘Nee, meester Arndel,’ zei ze terwijl ze haar ogen neersloeg, zodat hij haar vurige afkeer niet zou zien. ‘Ik begrijp het volledig.’ ‘Werkelijk?’ vroeg Arndel met een stem die droop van scepsis. ‘Dan wordt het hoog tijd dat je dat bewijst.’ Hij stak een strenge, waarschuwende vinger op. ‘Magiër Lindin, ik geef toe dat je een jonge vrouw met een zeker talent bent, maar het ontbreekt je aan het inzicht en de wijsheid die het rechtvaardigen dat je voorbijgaat aan de wensen van een vaste klant. Je zult de klok maken zoals heer Traint hem voor ogen had. Gaat dat je vaardigheden te boven?’ Nee, jij brabbelende dwaas, mijn vaardigheden worden hier verspild! Ze wilde de woorden zo hard uitschreeuwen dat het dak van het ambachtshuis eraf zou vliegen. Maar als ze dat deed, zou ze slechts beloond worden met ontslag. Dat kon ze Remmie niet aandoen. Hij had veel te veel voor haar opgegeven om deze positie te vergooien, hoe verstikkend ze hem ook vond. ‘Magiër Lindin?’ Arndel stiet haar naam uit alsof hij met zijn knokkels op de werkbank roffelde. ‘Heb je me gehoord?’ Ze staarde naar het met inkt getekende ontwerp van heer Traints saaie reisklok en nam even de tijd om haar stem en gezicht tot gehoorzaamheid te plooien. Toen keek ze weer op. ‘Meester, mijn verontschuldiging. Ik wilde heer Traint alleen maar verblijden met een kleine verrassing.’ Van achter de werkbank naast haar klonk een zacht gesnuif van Ibbitha Rannis, terwijl de groeven in Arndels voorhoofd nog dieper werden. ‘Magiër Lindin, je moet je ongelukkige neiging tot extravagantie intomen. Een vroegrijpe magiër is een gevaarlijke magiër. Denk daaraan, in plaats van aan ongevraagde wijzigingen in de opdracht van een klant.’ Ze sloeg haar ogen opnieuw neer. ‘Meester,’ zei ze. Ze kookte nu zo van woede dat ze dacht dat ze die idioot met gemak in vlammen zou kunnen doen uitbarsten. Wat zijn verdiende loon zou zijn, maar... Geduld, Barl. Je moet geduld hebben. Arndel knikte, niet geheel overtuigd door haar vertoon van gedweeë aanvaarding. Een van de andere magiërs stak zijn hand op om zijn hulp te vragen. Met een laatste kritische blik voldeed Arndel aan het verzoek, haar achterlatend met een verzengende blik op de diverse onderdelen die netjes op de werkbank uitgestald stonden, en op het heldere kristallen omhulsel van de prozaïsche klok die ze tegen haar zin moest afmaken. Wat het kon worden, wat het zou moeten worden, zong in haar bloed. 11
Traint is een idioot. En Arndel ook. Nu de ambachtsmeester elders werd beziggehouden, schoof Ibbitha over haar bankje tot ze dichtbij genoeg zat om te fluisteren. ‘Barl, leer je het dan nooit?’ Remmie niet meegerekend was Ibbitha haar enige vriendin, of iets wat daar in de buurt kwam. Hoewel ze redelijk getalenteerd was, zij het op een fantasieloze manier, ontbrak het haar medeklokkenmagiër aan levendige verbeeldingskracht en ambitie. En ze was vreselijk conventioneel, zonder ook maar enige interesse in het overtreden van de regels en beperkingen die door Dorana’s Magiërsraad, het Ambachtsgilde of ambachtsmeester Arndel waren opgelegd. Bezadigd. Dat was Ibbitha. Ze zaten in hetzelfde schuitje, maar hartsvriendinnen zouden ze nooit worden. Ze had nooit veel geluk wanneer het op vrienden maken aankwam. Alert op haar prikkelbare werkgever waagde Barl een zijdelingse blik. ‘Onzin,’ zei ze. ‘Ik leer iedere dag.’ ‘Ja, maar wat?’ zei Ibbitha. ‘Je –’ Blikken als dolken van de ijverige magiërs om hen heen kapten de rest van Ibbitha’s preek af. Barl was niet rouwig om de stilte en wijdde zich weer aan haar klok. Ze hoefde nauwelijks over elke bezwering en tegenbezwering na te denken terwijl ze bijna zonder enige inspanning verderging met het bouwen van heer Traints armzalige uurwerk. Ik verveel me. Ik verveel me dood. Ik verdien veel meer dan dit. Later, toen het ambachtshuis was leeggestroomd voor de middagpauze, en ze afgezonderd op een stenen bankje in de zon zaten, hervatte Ibbitha haar preek. ‘Je moet voorzichtiger zijn, Barl,’ zei ze terwijl ze nuffig haar lippen depte met een servet. ‘En je moet niet te veel willen. Ik mocht pas na bijna twee jaar een klok in opdracht maken. En jij? Jij kreeg dat privilege al na zeven maanden! Waarom kun je daar niet tevreden mee zijn?’ Barl liet haar blik over de andere magiërs in de tuin zwerven, met haar maaltijdtrommeltje naast haar op de bank, en poetste een pruim op aan haar groene linnen schort. ‘Waarom is een kind niet tevreden met kruipen? Waarom worstelt het om eerst op zijn eigen benen te gaan staan, en daarna te lopen, en daarna te rennen?’ Ibbitha trok haar stompe neusje in rimpels. ‘Je bént een kind als je denkt je zin te krijgen door Arndel tegen de haren in te strijken. Bovendien is er niets mis met het klokontwerp van heer Traint.’ 12
Barl keek haar verwonderd aan. ‘Dat meen je echt, hè?’ ‘Ja,’ zei Ibbitha geprikkeld. ‘Ik zou het toch niet zeggen als ik het niet meen?’ ‘Nee, inderdaad,’ zei ze. Ze nam een hapje van de pruim en het sap druppelde langs haar kin. Bij de volgende hap spatte het sap op haar schort. Ze liet de vlek met een gedachte en een snelle beweging van haar vingers verdwijnen, en knabbelde toen de rest van het zoete vruchtvlees van de pit af. Ibbitha staarde haar aan. ‘Ik zal jou nooit begrijpen, Barl,’ zei ze. ‘Waarom kun je de dingen niet accepteren zoals ze zijn? Met jouw familieachtergrond...’ Haar stem stierf weg en er viel een ongemakkelijke stilte. Het was de regel dat er over dat soort dingen niet werd gesproken. Iedereen wist welke positie ieders familie had en hoe ze in het grote tapijt van de Doraanse gemeenschap pasten, en dat was voldoende. Geroddel over het onderwerp werd sterk ontmoedigd. ‘Nou ja, je weet wel.’ Barl onderdrukte een bittere lach. O ja, ze wist het. Vocht ze niet dagelijks tegen de beperkingen van haar familie en haar plaats in het leven, tegen wat wel en wat niet betamelijk was wanneer iemand niet met de juiste stamboom was geboren? ‘Maar goed,’ ging Ibbitha verder. ‘Wat is er zo vreselijk aan het klokontwerp van heer Traint?’ ‘Ibbitha...’ Ze zuchtte. ‘Als ik dat moet uitleggen, zul je het nooit begrijpen.’ Met roze wangen en een schittering in haar grijze ogen vouwde Ibbitha met snelle, overdreven nauwkeurige bewegingen haar servetje op. ‘Ik snap het.’ Verdraaid. Haar ongeduld had haar weer in de problemen gebracht. Remmie las haar er voortdurend de les over. Van een beetje vriendelijkheid is nog nooit iemand doodgegaan, Barl. Niemand wordt graag als een idioot beschouwd, zelfs niet als ze er eentje is. Niet dat Ibbitha echt een idioot was. Ze was alleen zo alledaags. Overal in de tuin begonnen de andere ambachtslieden zich zoetjesaan te verzamelen. De korte middagpauze liep ten einde, en voor hen lag een lange middag van klokkenmaken, glas-in-loodwerk, pottenbakken, weven en glasblazen. ‘Het spijt me, Ibbitha,’ zei ze, en ze legde haar vingers verontschuldigend op de arm van haar soort-van-vriendin. ‘Ik bedoelde het niet zo. Wat ik wilde zeggen, was –’ Ibbitha legde haar servet in haar lege trommeltje. ‘Niet doen, Barl. 13
Je zei precies wat je wilde zeggen, dus beledig me niet nog meer door te doen alsof dat niet zo was.’ ‘Zoals je wilt,’ zei ze terwijl ze de pruimenpit tussen de bloemen langs de rand van de tuin mikte. ‘Dan zal ik zeggen dat heer Traints klok de tijd perfect zal bijhouden met de elegantie van een boerenvarken dat over het ijs probeert te rennen. Die man is een boerenpummel, Ibbitha, zonder ook maar een greintje verbeeldingskracht. Hij begrijpt hoe iets moet functioneren, dat moet ik hem nageven, maar hij heeft totaal geen verstand van schoonheid of elegantie.’ Ze zag een kans om iets goed te maken, en greep hem aan. ‘Niet zoals jij, bijvoorbeeld.’ Ibbitha was te geschokt om het compliment tot zich te laten doordringen. ‘Bárl, hoe kun je zulke dingen zeggen? Heer Traint heeft een achterneef wiens vrouw is voorgedragen voor de Magiërsraad. Zijn achterachterneef heeft twéé fonteinen in Elvado ontworpen. En zijn vader heeft goedkeuring en patent aangevraagd voor een nieuwe bezwering. Goed, dat werd afgewezen, maar hij heeft het wel aangevraagd. En jij noemt hem een boerenpúmmel?’ Kokend van frustratie sloot Barl haar eigen etenstrommeltje met een gedachte en stuurde het vervolgens met een ongeduldige vingerknip naar huis. ‘Wat heeft dat met zijn talent te maken? Geen van die dingen is zijn eigen verdienste, Ibbitha.’ ‘Hij is districtsinspecteur!’ ‘Alleen omdat hij een Traint is. Als hij dat niet was, durf ik te wedden dat hij nooit met één vinger een inspecteurszegel zou aanraken. Artur Traint is het levende bewijs dat familieconnecties meer invloed hebben dan talent. En waarom? Waarom worden jou of mij, of welke magiër in Dorana dan ook, mogelijkheden ontzegd, álles ontzegd, alleen omdat we niet het geluk hadden om in een Eerste Familie te worden geboren?’ ‘Werkelijk, Barl, soms kraam je echt baarlijke onzin uit,’ antwoordde Ibbitha. ‘Hoe kun je beweren dat jou of mij mogelijkheden worden ontzegd, terwijl we iedere dag de vrijheid hebben om magische werken uit te voeren die de jaloezie van Dorana’s magieloze buren opwekken? Onze eenvoudigste klokken worden bewonderd in Trindek, in Feen, in Manemli, overál eigenlijk. Dit ambachtshuis is beroemd aan het worden. En als je denkt dat meester Arndel zijn reputatie op het spel zet voor een magiër wier achtergrond ternauwernood acceptabel is, die zo inefficiënt als een honingbij van roeping naar roeping is gefladderd, en 14
die nóóit tevreden is, hoeveel gunsten haar ook worden verleend, nou, dan – Barl, als ik je je situatie moet uitleggen, ben ik bang dat je het nooit zult begrijpen.’ Het was de ergste uitbrander die Ibbitha haar ooit had gegeven, en hij kwam des te harder aan omdat alles ervan waar was. Wat niet het geval zou moeten zijn. Ieder woord dat ze zegt, bewijst alleen maar dat ik gelijk heb over hoe onrechtvaardig alles is. Maar wanneer het op magiërsposities aankwam, leek er geen rechtvaardigheid te bestaan. Er waren regels, protocollen en voorschriften voor wat acceptábel was. En omdat de regels al zo lang van kracht waren, omdat bepaalde belangrijke mensen ervoor zorgden dat ze van kracht bleven, veranderde er niets. Waarom ziet Ibbitha dat niet in? Waarom komt ze niet in opstand wanneer ze van de Magiërsraad te horen krijgt wat ze is en wat ze niet mag doen en zijn? En alles alleen om een familienaam? Waarom bepaalt die handvol mannen en vrouwen ons lot? ‘Ik begrijp het maar al te goed, Ibbitha. Er stroomt verkeerd bloed door mijn aderen. Wat jíj niet schijnt te begrijpen, is dat het mij niets kan schelen, en ik begrijp niet waarom het een ander wel iets kan schelen. En ik snap ook niet waarom mijn stamboom, hoe beknot die volgens sommigen ook is, de meetlat is waarlangs ik als magiër word gelegd.’ ‘O, Barl.’ Ibbitha schudde met wrange sympathie haar hoofd. ‘Het leven zou een stuk minder zwaar zijn als je ophoudt met ertegenaan te schoppen. Als je de dingen zou accepteren zoals ze zijn en ophoudt met ambachtsmeester Arndel tegen de haren in te strijken, laat hij je misschien wel een eigen mantelklokje ontwerpen om in de winkel van het ambachtshuis te verkopen. Hij ontkent je talent niet. Dat zou niemand doen. Het is je temperament waaraan getwijfeld wordt, en niet zonder reden. Het zou doodzonde zijn als je eigen koppige trots je laat struikelen wanneer er nooit obstakels zijn geweest op het pad dat voor je ligt.’ Het pad dat voor haar lag, was altijd bezaaid geweest met stenen waar ze niet zelf voor had gekozen, en kronkelde doelloos in de richting van een toekomst vol ontzegde kansen. Maar als ze tegen Ibbitha zou uitvallen omdat ze haar met haar neus op die onverteerbare waarheid drukte, zou ze haar oppervlakkige vriendschap ook nog kwijtraken, en dat wilde ze niet. Dus zuchtte en knikte ze, om Ibbitha te laten denken dat haar preek in goede aarde viel. ‘Je hebt gelijk. Ik heb te weinig geduld. En het ontwerp van die reisklok is natuurlijk niet half zo slecht als ik het deed voorkomen.’ 15
‘Dat zou ik ook denken!’ zei Ibbitha. Ze deed een nadrukkelijke stap in de richting van het tuinhek. Te laat komen werd door meester Arndel sterk afgekeurd. ‘Heer Traints smaak is een toonbeeld van verfijnde eenvoud.’ Nee, het was een blijk van een bekrompen geest, maar het had geen zin dat tegen Ibbitha te zeggen, die zich altijd liet verblinden door de sociale status van een magiër. Arndel was trouwens net zo erg. Artur Traint was een heer, hij was districtsinspecteur, en zijn beurs was goed gevuld met goud. Het afgestompte waarnemingsvermogen van de man stelde niets voor vergeleken met die nuttige eigenschappen. Verslagen wandelde Barl met Ibbitha terug naar hun werkkamer. Daar hield ze zich de rest van de middag bezig met het afmaken van waar ze aan was begonnen, en voordat de dag voorbij was, was heer Traints glansloze reisklok klaar. Ambachtsmeester Arndel werd erbij geroepen om de klok te inspecteren. Hij liep met samengeknepen lippen rond haar werkbank en bestudeerde het voltooide uurwerk. Barl ging op gepaste afstand staan, zodat hij de volledige vrijheid had om haar werk te controleren op nietbestaande foutjes. Ze voelde de scherpe blikken van haar medemagiërs. Geen van hen was in staat om zo snel of zo goed zelfs maar een eenvoudige klok te maken als deze, ook al werkten ze hier al drie jaar of langer als ambachtslieden en kwamen ze uit families die twee keer zo gerenommeerd waren als de hare. Zie je wel? Talent is wel belangrijk. Het kan niet altijd gaan over de familienaam die op ons voorhoofd gedrukt staat. ‘Hmm,’ gromde ambachtsmeester Arndel uiteindelijk. Hij bleef stilstaan. ‘Ik kan geen fout in dit stuk ontdekken, magiër Lindin. Je bezweringen en contrabezweringen lopen vloeiend in elkaar over, en je kristalwerk is niet onaardig.’ Haar kristalwerk was schitterend, maar dat zou Arndel nooit toegeven. Niet alleen was het beter dan het werk van alle andere ambachtslieden van wier talenten hij gebruikmaakte, het was beter dan dat van hemzelf – en hij was er de man niet naar om trots te zijn op de prestaties van een magiër die onder hem stond. Wel om met de eer te gaan strijken. Daar was hij meer dan toe bereid, en hij zou het ook zeker doen wanneer heer Traint zijn klok kwam ophalen. Hij zou natuurlijk niet beweren dat hij het uurwerk zelf had gemaakt, maar wel met verdekte toespelingen suggereren dat het eindproduct zonder zijn constante supervisie bedroevend inferieur zou zijn geworden. 16
En omdat dit zijn ambachtshuis was, kon ze daar niets aan doen. Dus veinsde ze dankbaarheid. ‘Dank u, ambachtsmeester.’ De blik die Arndel haar toeschoot was wantrouwig, zoekend naar onoprechtheid of sarcasme. Toen hij geen van beide ontdekte, omdat hij niet half zo slim was als hij zelf dacht, knikte hij. ‘Laat dit een goede les voor je zijn, magiër Lindin. Vooropgesteld dat je binnen de grenzen van het ontwerp blijft, mag je het naar eigen inzicht verfraaien. Mogen we nu het tikken van heer Traints klok horen?’ Als klokkenmagiër was het haar laatste taak om de verzegeling van de klok te verwijderen, zodat zijn stem kon worden getest op precisie en een welluidende klank. Hierbij, en alleen hierbij, mocht een magiër zijn of haar eigen stempel op een werkstuk drukken. Het tikken van een klok behoorde niemand toe dan zijn maker. Barl stapte op de werkbank af. Toen ze neerkeek op dat ding dat ze met wanhoop en minachting had vervaardigd voor een man wiens simpele geest niets spannenders kon bedenken dan een vierkante kristallen doos met hier en daar wat goud, hoorde ze de gekooide magiër in zichzelf jammeren. Hij had zo mooi kunnen zijn. Als ik de kans had gekregen, had ik een klok gemaakt die de hemel dagenlang zou hebben doen huilen. Met een fluistering bevrijdde ze de stem van het lelijke ding. ‘Heel aardig,’ zei ambachtsmeester Arndel met tegenzin toen het zoete getiktak van de klok in harmonie en contraharmonie door de werkplaats galmde, en dubbele en drievoudige tonen de lucht deden huiveren. Barl sloeg haar ogen neer, uitwendig bescheiden, inwendig ziedend. Aardig? Aardig? Jij knorrige, oude zwartkijker. ‘Dank u, ambachtsmeester.’ Met een vingerknip liet ze heer Traints klok het hele uur slaan, en zelfs de meest vijandige ambachtsmagiër in de werkplaats glimlachte bij het horen van het melodieuze carillon van tonen. Arndel vanonder haar neergeslagen wimpers opnemend, zag Barl zijn gezicht een hartslag lang verkrampen van jaloezie, waarna hij zich onmiddellijk weer ontspande. ‘Ja, zo is het goed,’ zei hij alsof ze hem een correct gezouten gekookt ei had voorgezet. ‘Ga achteruit, magiër Lindin.’ Dus deed ze een stap achteruit en wachtte tot hij de nieuwe klok tussen de tikken in verzegelde. Dat was zijn recht als ambachtsmeester 17
van het ambachtshuis. Met het bedrag van de aankoopprijs werd tevens het magische teken gekocht om de verzegeling te verbreken. Aangenomen dat heer Traint zijn voltooide opdracht accepteerde, wat hij zeker zou doen, daar was ze heilig van overtuigd, zou ze een bonus bovenop haar weekloon als klokkenmagiër ontvangen. Maar ondanks al haar werk was het Arndel die er beter van zou worden, zowel in zijn beurs als in aanzien. En dat is niet meer dan ordinaire diefstal. De onrechtvaardigheid daarvan brandde. Zodra hij was vertrokken, met heer Traints verzegelde klok en de ontwerptekening, begon Barl methodisch haar werkbank op te ruimen. Als eerste leegde ze de zandladen. Aangezien Dorana zelf geen mooie zandvelden bezat, werd het zand voor kristalalchemie tegen een hoge prijs uit Feen, Brantone en Iringa geïmporteerd. Toen ze het ongebruikte zand weer in de stenen kruiken in de opslagruimte had teruggezet, moest ze alle klompjes, schilfers en stofdeeltjes goud verzamelen, want ook daaraan had Dorana een bedroevend tekort. Er lag één goudmijn binnen de streng bewaakte grenzen, en die leverde niet het mooie rode goud op dat daarbuiten werd gevonden. Zilver en koper waren in Dorana wel te vinden, in overvloed zelfs, maar ook van die elementen moest ieder overgebleven korreltje worden verzameld voor later gebruik. Ambachtsmeester Arndel behandelde al zijn materiaal alsof het zand en goud was. Vervolgens raapte ze de edelstenen bij elkaar die niet voor het binnenwerk van de klok waren gebruikt, robijnen, smaragden en topaas, en stopte ze veilig weg in de edelstenenladen van het ambachtshuis. Als laatste maakte ze de werkbank schoon met een reinigende bezwering, om ervoor te zorgen dat er geen sporen van heer Traints reisklok achterbleven die in haar volgende werkstuk terecht zouden kunnen komen en het unieke ontwerp ervan zouden kunnen bederven. Tegen die tijd was de werkdag bijna ten einde en maakten de andere klokkenmagiërs aanstalten om te vertrekken. Ibbitha, die haar werkstuk nog maar voor driekwart af had, verzegelde haar werkbank. ‘Barl, kom je?’ Ze deed haar mond open om ja te zeggen, maar veranderde plotseling van gedachten. Dat mag ik niet doen. Het is waanzin. Als ik betrapt word, word ik weggestuurd. Maar zelfs terwijl haar hart een sprongetje maakte bij die vreselijke gedachte, wist ze dat ze op het punt stond roekeloos te worden. ‘Ik kan nog niet weg,’ zei ze, irritatie veinzend. ‘De reinigingsbezwe18