•
B IJ D R A 0 E N T 0 T D E OESCHIEDENIS DER
STAD DEINZE E
VAN HET LAND AAN LEIE EN SCHELDE
XXV 1958 KU ST", EN OUDHEIDKUNDIOE KRINO ,. DEINZE
KUNST- EN OUDHEIDKUNDIGE KRING DEINZE
BIJDRAGEN TOT DE
GESCHIEDENIS DER
STADDEINZE EN VAN HET LAND AAN LEIE EN SCHELDE
,.
Nr 25- 1958
Om zich in de toekomst te oriënteren bestaat voor de mens slechts één mogelijkheid : nagaan hoe hij in het verleden is geweest. José Ortega y Gasset.
Het Dagboek van Carolus Blomme 1813-1814 Een gezondheidsofficier van Napoleon DOOR
G.P. BAERT
INLEIDING. AN Blommets dagboek heeft de Leiestreek een stukje literatuur uit de tijd van Napoleon zoals er nog zelden onder de talrijke levensbeschrijvingen en autobiographiën een werd gepubliceerd. Het onderscheidt zich van andere dagboeken waarin begaafde lieden alle zin voor humor verliezen wanneer hun eigen gedragingen ter sprake komen en zich in een dwaas daglicht stellen door onbewuste uitlatingen die beter de lachlust opwekken dan de geestigste zetten en de fijnste spot. Blomme daarentegen is een practisch man. Nu en dan onderhoudt hij ons over grappige gevallen die te zijnen koste voorvielen. Hij was een man van groot verstand. Bonderde officieren verkeerden in Napoleonts tijd in gelijkaardige omstandigheden, maar zij die neerschreven wat ze beleefden zijn uiterst zeldzaam. Blommets negen-maand-campagne-verhaal bevat geen enkel verdichtsel. Dat hij een man van waarde was lezen wij uit zijn dagboek af en deze overtuiging zouden wij hebben ook indien wij niet wisten dat hij gezondheidsofficier was. Hij bewijst dat hij een brede kijk had omdat hij voor alles wat rondom hem heen gebeurde, zulke levendige belangstelling toonde. Sommige dagboekschrijvers lengen hun belevenissen uit of stappen heen over wat ze niet belangrijk achten. Bij Blomme hebben de kleinste dingen belang. Alles wat hij hoort en ziet wemelt en leeft. Bovendien ware het onrechtvaardig indien wij het dagboek zouden geringschatten als tijdsdocument, inzonderheid als bijdrage tot de kennis van de troepen die geen contact met de vijand hadden in de grote veldtochten van Napoleon.
A
9
Het is moeilijk om zeggen wat ons bij de lezing van Carolus Blommets dagboek het meest trof: spijt om het plots afbreken van zijn verhaal na zijn militaire dienst of een gevoel van dankbaarheid om het meer dan anderhalve eeuw bewaard blijven van wat Blomme neerschreef.
*** B~j
het neerpennen van de oorlogsfeiten die tijdens de velddienst van Blomme in Duitsland voorvielen werd ik door Dr Goeminne ingelicht over het bestaan van het proefschrift van de jonge arts. Ik betuig hem mijn beste dank voor deze vriendelijke attentie. Prof. mr Egied Strubbe gaf mij kostbare gegevens omtrent de bibliographie van het tijdsgebeuren waarin de campagnes van 1813-1814 op- en afliepent alsmede vingerwijzing bij het nauwkeurig plaatsen van leestekens in de tekst van het dagboek waar nagenoeg alle interpunctie ontbrak. De aarzeling en de schroomvalligheid die iemand bij het nalezen van een geschiedkundige bijdrage ondervindtt treedt wat op de achtergrond wanneer hij handelt naar de maatstaf die door de hoogleraar bij zijn leerlingen wordt gesteld. Wij kunnen moeilijk zijn mild gebaar en zijn vriendelijkheid vergelden wanneer onze eigen waar enige verdienste wordt toegeschreven door het gezag en het vertrouwen dat zijn naam ingeeft. Voor de tekst ben natuurlijk ik alleen verantwoordelijk maar de last van het binnenhalen der bewijsstukken over de persoon en de familie Blomme werd mij grotelijks verlicht door mijn vriend Dr jur. Luc. Matthijs die tevens de drukproeven las en een paar flaters voorkwam. Ook hem dank ik omdat hij bij al zijn ander werk nog tijd vond om mij in mijn taak te helpen. Moge deze bijdrage tot de kennis van de streek bij Leie en Schelde op haar beurt helpen tot het koesteren van de eerbied die wij verschuldigd zijn aan vele onbekenden die er in de loop der tijden geboren en getogen werden.
10
***
I
HET DAGBOEK Het dagboek van Carolus Blomme is een boekje in .zakformaat van 115 mm hoog bij 100 mm breed. Het werd samengebracht in losse vellen papier, gesneden en gevouwen in .zeven katernen van twaalf bladzijden. Daarvan zijn 80 bladzijden beschreven en 4 onbeschreven. De aanlegkanten van de schrijfspiegel zijn op elke bladzijde ongeveer 18 mm breed. De kop van de bladzijde is 10 mm hoog en de staart laat 15 mm wit. De velletjes .zijn ongelijk gesnoeid. De katernen zijn met de pen genummerd door de schrijver en elke bladzijde is genummerd van 1 tot 80 van een andere hand, in potlood. Het is ingenaaid op steek. Zes katernen zijn ingenaaid met een slappe twijndraad en de laatste met blauw hard naaigaren. Op de rug van het boekblok .zijn twee touwtjes ingelegd tot stevigheid van de binding. Het boek heeft noch band noch schutblad. Het papier is geschept en vertoont watermerken : op verschillende bladzijden is een fragment van een heraldisch figuur waar te nemen en een paar bladzijden dragen de hoofdletters F en M als filigram. De inkt is weinig verkleurd en de tekst is overal duidelijk leesbaar. Op enkele plaatsen werd door de schrijver in de marge een nota aangebracht, bijv. om te .zeggen dat Aken 16 mijl van Keulen verwijderd ligt, dat Darmstadt in Hessen ligt en Siegen in het Groothertogdom Berg. Naast het volledige dagboek bestaat nog een tweede boekje van 22 bladzijden, eveneens van de hand van de schrijver. Het heeft vermoedelijk gediend als kladschrift voor het begin en het einde van het reisverhaal. Bij het overschrijven van het klad naar de volledige reisbeschrijving heeft de journaalhouder enkele details weggelaten die hem overtollig of overdreven voorkwamen, .zo bijv. dat hij te Luik de
11
steenkolenmijn Beaujonc zag en dat Luik omringd is van hoge bergen. Een andere maal stipt hij aan dat, op de weg van Olpe naar Wipperfurt, ruzie ontstond in de postwagen wegens het scharrelen om de beste plaats wat hij verzwijgt in het algemeen reisverhaal. Tevens laat hij in zijn tweede versie onverlet dat hij bij aankomst te Dussetdorp (17 januari 1814) geen logies kon krijgen omdat de secretaris van de commandant maar een kind was en hij een logiesbiljet weigerde, waarop Blomme en zijn kameraden op eigen kosten gingen logeren in het hotel "Zum Römischen Kaisertt, alvorens zij hun intrek konden nemen bij mevrouw Ziegier in de Rheinstrasse n° 803. Ten slotte verzwijgt hij wat hij eerst schreef, dat de Dom van Utrecht met het Belfort van Gent te vergelijken is en dat hij in Utrecht een vleermuis zag van ongewone grootte. Behoudens deze weglatingen acht hij alles meldenswaard wat hij eerst heeft neergepend. Op bladzijde 24 laat hij een ruimte na zijn onvoltooide beschrijving van de stad Dresden.
*** Het boek is een getuigenis van allereerste rang en waarde omdat het geschreven is, niet op grond van naderhandse herinneringen maar met behulp van dagelijkse aantekeningen van zijn belevenissen tussen 13 Juni 1813 en 19 Februari 1814. Geen enkel genoteerd feit of gebeurtenis stelt hij te boek naar aanleiding van beschouwingen die hij achteraf overwoog. Hij tekent elke dag aan wat hij waarneemt en is daarbij nauwgezet en waarheidsgetrouw. Wanneer hij niet tijdig alles kan optekenen, weet hij dit te vermelden en hij verontschuldigt zich daarvoor, zeggend dat hij vergeten heeft de particulariteiten op ,te tekenen, weshalve hij zich dan beperkt tot het opsommen van de plaatsen waar hij voorbijtrok. Is het te donker te Leuven of te Freiberg zodat hij niets kan zien, zo verklaart hij het. Trekt hij in een stad zoals 12
bjivoorbeeld in Den Haag vlug weg, zo maakt hij daarvan melding. Wanneer hij ons spreekt over de besmettelijke ziekte die te Mainz heerst en zegt dat 26 geneesheren en heelmeesters stierven in een spanne tijds van 35 dagen (5 November10 December 1813) kunnen wij dit feit toetsen aan wat de Franse kapitein Coignet hierover mededeelt : "De slachtoffers van de vreselijke typhuskoorts lagen op hopen gestapeld. Ik werd met het wegruimen belast van de lijken der mannen die 's nachts overleden waren. Hiertoe stelden wij galeiboeven in dienst, om de lijken op grote karren te laden en ze vast te binden als bundels hooi. Die sjouwers wilden eerst werk weigeren maar wij dreigden hen neer te schieten" (1). Eenmaal ziet hij Keizer Napoleon en haalt het aan als een doodgewoon feit. De juistheid van de aangehaalde data leent nergens tot tegenspraak; ze zijn zeker, onweerlegbaar en onaanvechtbaar en het is onmogelijk enige twijfel te koesteren omtrent de waarheid van zijn getuigenissen.
*** Zijn taal is ongekunsteld, raak en zelfs keurig. Met vroegromantische wendingen verbloemt hij soms de meest eenvoudige feiten en, naar de mode van de dag, slaat hij soms over naar het gebruik van de pastorale stijl. Hij dacht steeds in het Nevels en hij zette geijkte Vlaamse uitdrukkingen over in het Frans, zodat aan alles wat hij zegt iets landelijks en schilderachtigs kleeft. Carolus Blomme had wel klassieke studiën gedaan maar was daarom geen literaire eremijt. Hij vertrouwde niet op de relikwiëen van syntaxis en spraakkunde die hij in het college had opgedaan en zeker heeft hij na zijn schooltijd niet veel tijd aan zijn lessenaar gesleten. In het juist spellen van een woord was hij niet zeer bedreven. In spellingkwesties is vrij moedigbeid hoofdzaak :
13
begint iemand over de schrijfwijze te piekeren en te twijfelen, zo schemeren hem de ogen en spelt hij verkeerd. Zo twijfelde Blomme dikwijls toen hij Frans schreef, en nog erger wanneer hij een Duitser naspreekt. Niets scheen hem minder te bekommeren dan evenveel fouten neer te pennen als Napoleon zelf en vele van zijn generaals. Het is echter beter verkeerd te spellen dan verkeerd te denken. Kleine syntactische fouten hadden voor Blomme geen belang. Wat hij wel van waarde achtte was de kunst van het mededelen d.i. klaarheid, bondigheid, gespierdheid. Onuitstaanbare stijl is verward, bewolkt of langdradig. Wanneer een heldere denker taalfouten schrijft doet hij minder kwaad dan een vervelend persoon die zijn grammatica van buiten kent. Zo ook met de geschreven taal van Blomme. Verwaterde of verdoezelde taal ontstaat bij gebrek aan houvast van het onderwerp en klare gedachten scheppen klare taal. Niemand was daar beter van bewust dan de jonge Blomme.
*** De auteur was officier van gezondheid 1e klasse (ai demajor médecin) van wat in het jaar 1813 nog genoemd werd "La Grande Arméett. Bij lezing van zijn dagboek moet men toegeven dat de schrijver bewonderenswaardige bekwaamheid heeft aan de dag gelegd om een bijna onoverzichtelijke stof gedrongen en konsekwent te boek te brengen, al gaat het maar om zijn persoonlijke ervaringen tijdens gezapige ritten, gezellige avondjes en bloedige veldslagen. Naast het zelf beleefde stelt hij belang in het lot der anderen en wanneer hij over zijn beroep van heelmeester handelt is hij zakelijk-militair. Blomme noteert niets wat hij niet zelf zag of ondervond. Soms weet hij dat hij onvolledig is geweest, in casu bij zijn beschrijving van de stad Dresden wanneer hij wat wit laat om gebeurlijk later bij te werken en in te vullen; dit ge14
beurde op 9 September 1813, toen hij plots bevel kreeg 1500 zieken naar Mainz te brengen. De odyssee van 300.000 aftrekkende soldaten wordt hier volkomen duidelijk: het kwellen van de honger dat iedereen kent die soldaat is geweest, de brandende zon, de kwade wegenis, de oneindige sneeuwvelden, de strenge bevelen, de de vlucht en het huiswaarts keren, de bureaucratie in de diensten van de achterlinies en het plots ontstaan van paniek waarvoor geen uitleg gegeven wordt. Uit dit kleine dagboek zien wij de oorlogsenende tot in het reusachtige en het absurde stijgen. Zijn beschrijving is kort, bondig en nooit rafelt hij een gebeurtenis uit, zelfs niet wanneer hij Napoleon op een heuvel ziet bij Leipzig. Hij weet dat zijn medische en militaire plicht hem gebiedt ernstiger dingen te verrichten dan de onverbiddelijke gang van de oorlogsfeiten netjes in te kleden. Hij bezondigt zich nooit aan het opblazen zijner avonturen en nooit vervalt hij in epische grootspraak. Zo is Blomme's dagboek een voorbeeld van preciesheid, een treffend relaas van wat een officier beleefde in het tweede jaar van het wegzinken van de ster van Napoleon. En wat meer is : de steller trekt geen enkele conclusie, noch dwingt hij er een af. Beter besluit kan voor een reisen oorlogsverhaal niet uitgedacht worden. Het is een boekje dat enkele roemrijke feiten aanhaalt die het leven van een Nevelse heer emailleren en sieren. Het wijst op het verlangen van de opsteller : aan een klein publiek, zijn familie en zijn vrienden te Nevele, enkele bijzonderheden van zijn krijgstocht te laten kennen met het doel een lichtstraal te werpen die de donkerheden en de duisternissen losscheurt in het bestaan van een officier in het grote leger van Napoleon. Het feit dat de schrijver zijn relaas slechts een beknopte beschrijving noemt, doet de gewettigde nieuwsgierigheid stijgen naarmate men de reis mede volgt. Het boekje wakkert de belangstelling aan tot het kennen van de intieme details uit het leven van Carolus Blomme.
***
IS
11
DE SCHRIJVER Carolus Blomme werd geboren te Nevele op vierde meidag van het jaar 1789, onder het burgemeesterschap van Jan Seghers.In die tijdwas zijn geboortedorp een der schoonste en belangrijkste gemeenten van de huidige provincie Oost-Vlaanderen, en, met een bevolking van ongeveer 3.000 inwoners, kantonhoofdplaats onder het Frans Bewind (2). Zijn geboorte valt ongeveer samen met het uitbreken van de Franse Revolutie en met de opstand der Patriotten tegen keizer Jozef 11 toen te Nevele een Vrijwilligerskorps werd ingericht dat op 27 September 1790 op de Vrijdagmarkt te Gent de eed van trouw aan de Staten aflegde en de laatste baljuw van Nevele, Jacob Beydens, als "patriotische gift~~ een dragonderpaard aan het leger der opstandelingen schonk. Toen de knaap ongeveer zeven jaar oud was, leverde Napoleon zijn eerste schitterende veldslagen als opperbevelhebber van het Italiaanse leger bij Montenotte, Lodi, Castiglione, Arcole en Rivoli. Hij was een schoolknaap van twaalf jaar oud tijdens de Tweede Coalitie-oorlog (1799-1802) en ging ter school te Gent in het College van Sinte Barbara in de Savaanstraat alwaar hij de Gentenaar Karel Debuck leerde kennen die hij later te Parijs en in Duitsland zou ontmoeten. In zijn prille jeugd was Nevele het toneel van opstand en gewelddaden toen, na de afkondiging van de wet op de conscriptie (18 Maart 1798) tijdens de Boerenkrijg, de prefect van het Departement der Schelde gendarmen uit Aalter en Gent naar Nevele zond om er de oproerlingen uiteen te drijven. Hij was schoolmakker van Herman Meganck, S.J. (17921855) die in de zelfde maand van zijn oproeping en vertrek naar Duitsland uit het Seminarie van Gent werd gejaagd en naar Wezel verbannen om later (1830) het Jezuïetencollege
16
van 0. L. Vrouw-van-de-Vrede te Namen herop te bouwen (3). In zijn schooltijd was de Franse macht in België reeds jaren gevestigd en de jonge Blomme kreeg van lieverlede een franse opvoeding zodat hij het dagboek van zijn militaire tocht naar Dresden in het Frans opstelde.
*** Uit zijn dagboek kunnen wij tal van zijn karaktertrekken afleiden en is het ons mogelijk zijn geestelijke en lichamelijke vermogens te peilen. Hij was een man met diep godsdienstig gevoel, grootgebracht onder het geestelijk herderschap van pastoors Frans Lammens en J. C. J. Nuyttens. Het ingeprent geloof bewaart hij zijn leven lang. Telkenmale hij aan gevaar ontsnapt schrijft hij zijn redding aan de Heilige Voorzienigheid toe. Daarbij was hij bescheiden doordien hij in zijn beschrijvingen zekere personen aanduidt met de beginletter van hun familienaam, weshalve niemand één der ontmoette juffrouwen kan thuiswijzen bij het lezen van zijn wederwaardigheden. Voorts was hij galant naar de wijze van de I8e eeuw en hij was in houding, stijl en kleding een kind van zijn tijd. In zijn reisbagage droeg hij een zijden vest en in zijn broekband waren goudstukken ingenaaid om te dienen als reserve in geval van nood. Hij was realist en een positieve denker want heel zelden laat hij zich leiden door zijn gevoel. Toen hij op verre tocht was kwamen wel eens jeugdherinneringen in hem op en dacht hij aan zijn geboorteplaats Nevele en zeker aan de zorgen waarmede zijn moeder hem had omringd. Eenmaal noteert hij bij het heetste van de gevechten te Leipzig dat hij aan Nevele denkt waar, in de winterdagen van 1813-1814, de inwoners knusjes hun schenen warmen bij het vuur. Hij had zin voor humor. Wellicht is het dikwijls een op17
gekropt gevoel van medelijden dat hem nu en dan tot humoristische lust dwingt. Zo lang zijn reis naar het Oosten haar normale gang gaat beperkt hij zich tot het aanstippen van het geziene maar zodra hij tegengaans ontmoet vindt hij menigmaal reden tot geestige zetten. Deze brengt hij tot uiting wanneer hij medelijden heeft, wanneer hij zich ergert, wanneer hij lijdt of wanneer hij ontroerd is. NooiJ; vervalt hij in het grappige noch in het komische. Hij koestert een zachte humor om pijnlijke gedachten te verdrijven. Daardoor blijft hij steeds de hachelijkste toestanden beheersen en hij' is. te grootmoedig opdat om het even welke hindernis hem al te pijnlijk zou treffen. Wanneer hij één dag te Brussel verblijft weet hij te zeggen dat de stad befaamd is om hare natuurlijke fonteinen en deze van het Manneken Pis als de meest bekende mag gerekend worden. De vermaardheid van ~e oudste burger van de huidige hoofdstad kan evengoed, maar dan om andere redenen, verkondigd worden door een hedendaags toerist die eerst de fontein van de Stoofstraat bezoekt om daarna toevallig met de pracht van de Grote Markt bekend te geraken. Wanneer hij te Vacha de eettafel omverstoot en het porseleinen servies in scherven slaat kunnen wij hem dit niet euvel duiden want hij handelt omdat hij kwade wil vermoedt bij de balorige gastheer die hem met opzet slechte kost voorschotelt; misschien heeft Blomme daar van zoveel luchthartigheid blijk gegeven omdat hij het een vrolijke gelegenheid vond om de eentonigheid van zijn bestaan wat af te wisselen op zijn lange tocht van Nevele naar Gotha. Deze passus uit het dagboek leert ons hoe het dictatoriaal gezag van Napoleon in al zijn bekende vormen, soms door eenvoudig decreet, zonder enig andere reden dan zijn willekeur, door zijn aanslagen op het volkerenrecht, op de gastvrijheid, door zijn machtsmisbruik, zijn verdrukken van vijand en van bondgenoot, zijn plunderingen bij de overwonnenen, aanstekelijk werkt op de dienstplichtigen van hoog tot laag. Dit voorbeeld werkt ook in op de Nevelse
18
jongman, die in minder dan één maand tijds de knevelarijen van sommige officieren heeft doorzien en begrepen, het plunderen van de teugelloze benden heeft gadegeslagen, om te Vacha op zijn beurt een "verzetsman" ruw te bejegenen.
*** Hij had wel zin voor goede sier maar beklaagt zich nooit boven mate wanneer hij in hachelijke omstandigheden verkeert, bijvoorbeeld wanneer hij met zijn paard hals over kop in de rivier tuimelt, uren lang in natte kleding verder rijdt, wanneer hij honger lijdt, buiten slapen moet, in het hospitaal terecht komt of beroofd wordt tot op zijn hemd in de volle zin van het woord. Carolus Blomme stelde een goed eetmaal op prijs; overal waar de spijzen bijzonder mee- of tegenvielen stipt hij dit aan. Hoe beter de wijn, hoe liever hij in sommige steden vertoeft. Hij looft de strenge ordonnantie van de nieuw aangelegde wijken in de grote steden die hij doortrekt, bemerkt dat vele rechte straten op een markt uitlopen en hij is zeer ingenomen met zijn vondst dat de straten getrokken zijn als het ware met een spankoord. Daarenboven is hij niet aan geld gehecht. Hij weigert financiële hulp die hem een Nederlands officier aanbiedt, omdat - beweert hij - hij dit geld niet nodig heeft. Hij snapt het galgenhumor van een Franse kamerstrateeg die zich na een goed banket verdiept in oorlogsplannen en Napoleon's bewegingsoorlog uitstippelt met behulp van ledige wijnflessen en glazen die hij over tafel heen en weer schuift bij wijze van pionnen op het schaakbord, terwijl dichtbij de gevechten woeden en de gewonden aan koudvuur lijden in kerken en in schuren, omgeschapen tot krijgshospitalen. Hij leent zich nooit tot abstracte beschouwingen maar elke dag heeft hij oog voor gewone concrete dingen en gebeurtenissen. Hij getuigt van opmerkingageest wanneer hij
19
aanhaalt dat, in het jaar 1814, er te Amsterdam Franse, Duitse en zelfs Italiaanse toneelopvoeringen plaats hebben. Hierop wijst hij als om zijn verbazing erover te uiten dat zo iets mogelijk is. In tijden van krapte en financiële nood is de cultuur immers steeds in gevaar. Dit bleek niet het geval te zijn te Amsterdam. Blomme die in Parijs nochtans gewoon was aan de belangwekkende en goed gebalanceerde repertoria van toneel en opera en daar zeker een uitgesproken en gezond oordeel had opgedaan, versmaadt de Amsterdamse kunstvertoningen niet en hij looft de stukken, ·evenals de uitvoering van de artisten die er optreden. In hem sluimert het nationaal gevoel. Opgetogen noteert hij dat Brussel zo schoon is omdat het paleis er staat van de Oostenrijkse Goeverneur in België. Zodra hij kans ziet geeft hij zich als Rijksnederlander aan om onheil te voorkomen. Wel heeft hij de nationale geest ontwikkeld tijdens zijn lastige tocht naar Dresden en niet het minst bij gelegenheid van zijn verblijf te Amsterdam. Zijn geboorte en het doorbrengen van zijn jeugd te Nevele kan hij moeilijk verhelen : hij is conservatief, koppig, aanmatigend, kan hartelijk lachen, duldt geen vernedering, bezit taai verzetsvermogen en geduld. Reeds op 24-jarige leeftijd heeft hij de harde manier van het leven geleerd. Hij was een minzame, flinke jongeling en hij werd ertoe gedwongen zijn krachten te verzamelen om zich bloot te stellen aan alle gevaren.
*** De held-verteller is een man met weinig scheppende verbeelding. Zijn geest overwint echter de braakliggende grond die hij betreedt. Zijn verhaal vloeit als een oorlogsnovelle. Tot troost in zijn ongeluk neemt hij slechts een paar maal toevlucht tot een zondebok; in de twee ergste gevallen is het een Jood die het ontgelden moet. Voor Kozakken gebruikt hij de naam ,,loups-garoun 20
(weerwolven) zoals de Fransen gewoon zijn hun vijanden met een spotnaam te bedenken. Het dagboek is geschreven met de frisheid en de veerkracht die in vele dagboeken ontbreken. Al zijn ontmoetingen blijven vaag tot het uiterste en het is onmogelijk een beeld te vormen van hoe er zijn nieuwe kennissen uitzien. Ten slotte was Blomme officier en hij verlangde niets beters dan een gezellige club en aangenaam gezelschap. Ook zijn taal wordt mettertijd die van een officier. Zijn militair jargon is authentiek. Wanneer hij te Amsterdam met zijn Gentse vriend Debuck klaploper speelt om tegen verminderde prijs entree-kaarten voor de schouwburg te krijgen, zegt hij dat hij voor Biskaaier speelde (j o u er 1 e G a s c o n). Hij gebruikt de Franse zegswijze niet in haar moderne betekenis van zwetsen, snoeven, opsnijden maar in de aloude gunstige betekenis van het woord : voorzichtig, zuinig, bezonnen en behendig zijn. Wanneer hij iets wil omschrijven grijpt hij soms naar een tranerig klassiek Frans beeld als "abondance du fluïde lacrymal" voor overvloedig wenen van afscheidnemende meisjes. Het is te veronderstellen dat beeldspraak populair was in het leger van Napoleon. In elke oorlog worden immers nieuwe bargoensewoorden en wendingen geboren. Zijn proza is soms zwak maar nooit vulgair, hij gebruikt geen versleten cliché's en vervalt nooit in grootspraak. Hij heeft de gave van vertellen en zijn dagboek is glad, prikkelend en wekt tot lezen op.
*** In zijn zwerfperiode van Nevele tot Dresden en terug heeft Blomme zeldzame eenvoud aan de dag gelegd. Hij kan verrassing en vreugde opwekken. Hij weet dat hij doorgaans toch ongewone feiten aanhaalt en de woorden die hij daaraan besteedt zijn zo precies als een meetinstrument. Blomme is ook verdraagzaam en hij voelt zich thuis bij
21
Lutherse families. De verdraagzaamheid van een braaf man kent geen palen maar dit geldt niet voor Blomme. Inderdaad wijst het neerhalen van alle grenzen op gebrek aan persoonlijkheid en levensopvatting en dit gebrek bestond niet bij Blomme. Hij blameert niemand en niets tenzij de mensen die een dreigende houding aannemen en hemzelf of zijn_ maten kwaad willen. Zijn kieskeurigheid is een bewijs van goede smaak. Zij mag niet uitgelegd worden als verwendheid van een stadsmens maar ze is het gevolg, niet van reserve of pose maar van een brede kijk op het leven na zijn verblijf te Nevele, in het College te Gent en in de stad Parijs. Hij weet wat ziek-zijn is, pijn doorstaan, ontgoocheld zijn, bedrogen en bestolen worden. Belediging en bedrog duldt hij nooit hoewel hij in een wereld leefde waar zulke dingen gebeurden. Dit heeft hem echter niet aangezet tot het schrijven van een ongelukshistorie. Wanneer hij niet uitweidt of een verkeerde handeling niet uitrafelt dan is het omdat zijn manier van memoires schrijven hem er niet toe noopt ze te doen dienen als een openbare biecht of een uiting van ijdele spijt. Blomme is geen exhibitionist en is evenmin eerzuchtig. Wanneer hij plezier maakt aanziet hij dat als compensatie voor zijn zwervend bestaan en het missen van een vaste woonst. In de lastigste gevallen is zijn onkreukbaarheid dwingend en hij verraadt zelden zijn karakter.
*** Zijn humaniteit is grondig en hij heeft geen kuddegeest. Zijn gereserveerde houding kan aan voorname afkomst toegeschreven worden maar ze is vooral een mengsel van tegenstrijdigheden die voor hem genegenheid wekken. Hij leefde negen maand op de ondefinieerbare grenzen van ernst en luim, tussen tragiek en alledaagsheid, tussen spot en sympathie en vooral tussen verleden en heden.
22
Dit kan onthechting of zuivere zakelijkheid genoemd worden of simpelweg het krijgen van de ruwe huid van een oorlogsman, maar nooit is het brutaliteit. Persoonlijk schrijven wij Blomme al deze verholen gevoelens niet toe; wel een soort verlegenheid, een van de meest aantrekkelijke kwaliteiten die een schrijver kan bezitten. Hem is het volk van Frankfort beleefd. Het landschap lacht hem allerwegen toe. Hij heeft open oog voor alles. Hij is een nieuwsgierig man maar kent geen opwinding bij vlu~htige emotie. Hij was een lustige jongeling en zeker is het dat hij in zijn latere Nevelse tijd dezelfde deugden heeft beoefend als in zijn Napoleontisch avontuur. Hij was sportief en alle Blomme's waren steeds hartstochtelijke jagers. Hiermede hopen wij de indruk niet te hebben gelaten dat wij Blomme's dagboek als een zelfbeschouwende autobiografie aanzien. Wij hielden wat stil bij zijn innerlijk leven. Zijn beleefde oorlogsfeiten en zijn concrete thema's behandelt hij genoegzaam zelf. Aandachtig lezen van zijn dagboek leert ons hoe raak hij is bij het beschrijven van de steden die hij doortrekt, hoe hij de landouwen gade slaat en zich nu en dan een afdwaling naar kleinigheden veroorlooft; soms is hij geneigd een merkwaardige vrouw te beschrijven; toch blijft hij bondig zoals hij dat in de titel van zijn boek belooft. Lezers die verteltrant en oproepen van het verleden op prijs stellen vinden hun gading in die lectuur waaraan iets meer vastzit dan vertellen en beschrijven. Het boekje is het werk van een gezonde geest, van een eerder positief aangelegd landelijke heer dan van een gelegenheids- kroniekschrijver. In zijn verhaalligt de tragedie van een stuk leven besloten; zijn levensvreugd straalt pozen van opgetogenheid uit zoals het gaat in het gedicht van "de regenboog en de koekoekzang". Doordien Carolus Blomme zulk een uitmuntend fenomeen was, een gevoelig man, hebben wij zijn dagboek met liefde en toewijding ter hand genomen.
23
111
DE STUDENT Carolus Blomme trok naar Dresden midden zijn studiën aan de Universiteit van Parijs waar hij zich voorbereidde tot het verkrijgen van de graad van dokter in de geneeskunde. Op dit ogenblik had hij waarschijnlijk drie jaar studie achter de rug zodat hij zichteNevele bevond tot het gereedmaken van zijn gekozen thesis. Wanneer wij met hem kennis maken langs de weg van zijn dagboek heeft hij dus plots twee bezigheden die hem twee verschillende plichten opleggen en die hij beide moet vervullen : zijn hoofdbezigheid, d.t zijn roeping, het beoefenen van de geneeskunde en zijn bijkomstige plicht, de militaire. Het eerste ambt heeft hij als zoon van een Nevelse geneesheer, Petrus-Johannes Blomme, met angstvallige nauwgezetheid vervuld; het tweede alleen naar de noodzaak van het gebod. In de jaren die zijn reis voorafgingen had hij echter reeds heel wat wetenschappelijke kennis opgedaan en van huize uit wist hij dat geneesheer zijn geen doodgewoon beroep is maar een roeping. De familie Blomme is trouwens een typische geneesherenfamilie. Hij bewees tijdens de veldtochten dat hij zijn plicht begreep; hij deed dat door zijn toewijding toen hij aan zijn zieken zorg besteedde tot hij er zelf bij viel, aangetast door vlekkenkoorts. Toen hij uit zijn studiën werd weggerukt koesterde hij reeds lang de wens zijn vader op te volgen en naar zijn voorbeeld te handelen, dat van de onbaatzuchtige dokter van de oude stempel, raadgever van allen, gereed tot elk offer, zonder andere beloning dan de voldoening van de volbrachte plicht. Twee jaar vooraleer het diploma van dokter in de geneeskunde werd verleend, zou hij reeds practische opleiding krijgen op het slagveld en in de veldhospitalen, wat een uitstekende scholing was in 't vooruitzicht van zijn practijk. 24
Een dik jaar na zijn terugkomst van de veldtocht promoveerde hij te Parijs met een dissertatieproef over " r A t r ophie mésentérique, vulgairement conn u e s o u s 1 e n o m d e c a r r e a u " d.i. de buikgangliëntuberculose, in onze streken thans nog bekend onder de naam van "de koekeen 't hertegespan" een kwaal waar thans nog, bij gebrek aan betere diagnose, veel eenvoudige lieden menen aan te lijden. Dit proefschrift werd voorgelegd en door de Faculteit voor ontvankelijk verklaard. Het werd gedrukt te Parijs in de drukkerij van Didot jeune, drukker van de faculteit in de rue des Maçons-Sorbonne n° 13, en verdedigd in de Faculteit der Geneeskunde op 19 Mei 1815. De faculteit bestond uit 24 professoren waaronder deken L e r o u x , chirurg, B a r o n C o r v i s a r t d e s M a re t s, de lievelingsarts van Napoleon, voorzitter Pin e 1, de beroemde neuroloog die het eerst zachte behandeling van krankzinnigheid voorschreef, Va u q u e 1 in scheikundige en B a r o n D u p u y t r e n, de heelkundige naar wiens naam het Parijzer Museum voor Anatomie wordt genoemd. De opdracht van het proefschrift is een roerende hulde aan vader en moeder P.-J. Blomme, "een blijk aan zijn beminde ouders, deze eerste proef als teken van dankbaarheid en kinderlijke liefde", alsmede een tweede opdracht "aan zijn broeders en zuster, als zwakke hulde en broederlijke dankbaarheid met verzoek deze te ontvangen met hetzelfde genoegen als de schenker beleeft bij het aanbieden". In de aanhef van zijn betoog wijst de proefschriftschrijver op de grote verspreiding van de ziekte van "de koeke en 't hertegespan" in de streek waar hij de geneeskunde schikt te beoefenen. Hij situeert de kwaal en weet reeds te zeggen dat de ziekte- die thans buikgangliëntuberculose genoemd wordt - alleen de gevolgen aanduidt en niet de oorzaken en hij citeert tal van benamingen waarmede de ziekte werd bestempeld door de medische auteurs van zijn tijd. Daarna geeft hij de bepaling van de ziekte, haar verschijnselen en de leeftijd waarop ze meest woekert. 25
Hij deelt zijn thesis in zeven hoofdstukken in. Een positief aspect van zijn studie is het plan tot ontwikkeling en als uitgangspunten kiest hij : 1° de oorzaken, 2° de symptomen, 3° de diagnostiek, 4° de prognostiek, 5° de verwikkeling met andere ziekten, 6° de vastgestelde letsels bij lijkschouwing, 7° de middelen tot voorbehoeden en tot genezing. Zo komt hij tot een inzicht dat toentertijd juist was door volledigheid, maar vier jaar nadien was zijn stelling verouderd. Het grondig bespreken van het proefschrift valt buiten dit bestek maar het is passend er op te wijzen hoe, bij het behandelen van de oorzaken der ziekte, de arts is ingenomen met de bevolking van zijn streek en haar gedragingen tegenover de ziekte, vooral de koppigheid van de vrouwen in het land van Nevele. Ze hebben sinds eeuwen de gewoonten hunner moeders overgenomen : bakeren hun kinderen in dikke wollen luiers, dienen ze verdovende drankjes toe, het krachtige huismiddeltje om zuigelingen te bedaren, ze te doen inslapen en er een tijdje van ontlast te zijn. Bij het bespreken van de ziektetekenen vermeldt hij o.m. het gezwollen en loodkleurig gelaat van het kind, de droge huid van het aangezicht dat gerimpeld is als door ouderdom en derhalve bij ons te lande de ziekte van de oudenman genoemd wordt. Blomme toont vooral zijn bezorgdheid wanneer hij het heeft over het onderkennen van de ziekte in haar verschijnselen en waar hij zegt : "Al is het moeilijk om vergissen wanneer de ziekte een zekere graad heeft bereikt, toch brengt de diagnostiek menige arts in verlegenheid, vooral bij wichten die tot bekend maken van hun toestand geen andere taal kennen dan krijten, schreien, klagen of zuchten. Om in dit geval de dwaling te vermijden heeft de arts "een geoefend oog nodig en een wakkere geest, tot het behouden van wezens die steun en sieraad van de gemeenschap kunnen worden,. (4). Uit deze passus alleen schemert reeds de kinderarts bij Gods genade door.
26
Het schrift bevat 22 bladzijden en daaraan zijn toegevoegd vijf aphorismen van Hippocrates, vijf grondregels waarop hij zijn stelling opbouwt en verdedigt. Het geheel is een helder betoog, thans nog leesbaar en, in de spiegel van zijn tijd volkomen verklaarbaar. Het is een model van het uitstralen van een flinke waarnemingsgeest. Welk was dan wel die ziekte waarvoor Blomme al dat belang toonde? De zogenaamde "koeke en hertegespan" kan in geneeskundige termen bepaald worden als de tuberculeuze zwelling van de mesenteriale lymfklieren. Het betasten van de buik van de patient doet hier en daar de gezwollen klieren aanvoelen. De ruimten tussen deze klieren voelen als diepe putjes aan. Met veel verbeelding roept een dergelijke betasting een Vlaamse wafel voor de geest; vandaar het woord ,,koeke" of Frans : gate a u of carreau pé rit on é a 1 (5). Het is van betekenis dat tot op onze tijd veel eenvoudige lieden menen van de "koeke en 't hertegespan" aangetast te zijn, en dit geldt voor volwassenen als voor kinderen. Tot in de periode tussen de twee wereldoorlogen in, woonde van de wijk Marolie naar de bossen van Macheten toe (wijk Kruiske) een oud vrouwtje dat heinde en ver als specialiste voor deze ziekte bekend stond. Daarom werd het vrouwtje "het koekewijvetje van Kruishoutem" genaamd. De consultanten kwamen uit Frans-Vlaanderen, Rijsel, Roubaix en Toerkoenje naar Kruishoutem om er het koekewijveke op te zoeken. Het vrouwtje reisde ook zelf naar verschillende plaatsen waar haar hulp bij te bed liggende zieken werd ingeroepen. De diagnose van deze vrouw was steeds "de koeke en 't hertegespan'' en haar ingestelde therapie was eenvoudig : een bedevaart naar een der voornaamste bedevaartoorden : Bavikhove bij Kortrijk, Marke-Kerkhem bij Oudenaarde of Wannegem-Lede in het kanton Kruishoutem, in deze laatste bedevaartplaats "om de heilige Mach u ut te dienen". De ernst van de ziekte was de maatstaf voor het bepalen 27
van de afstand van de bedevaartkerk of -kapel. Hoe kwader het geval hoe verder de reis. Naar het oordeel van het koekewijveke waren bepaalde regels te volgen bij het beevaren : de bedevaarders moesten onpaar in getal zijn en de reis was te voet af te leggen, in elk geval de heenreis. Kwam de zieke niet vlug aan de beterhand, zo werd een tweede reis ondernomen naar een verder afgelegen bedevaartoord. De praetijken van het koekewijveke van Kruishoutem zijn een overblijfsel van de middelen tot het bezweren van een sinds lang verdwenen kwaal met slechte faam en hoge mortaliteit. ·De volksgebruiken en folkloristische geplogenheden die thans onverklaarbaar schijnen, hebben in menig geval een werkelijke oorzaak en grond waarvan de betekenis ontsnapt is en het proefschrift van Dr Carolus Blomme levert hiervan het bewijs. Het proefschrift krijgt echter zijn ware betekenis wanneer het bekeken wordt in het raam van de geschiedenis der geneeskunde. De beroemde Laënnec (1781-1~26) deelde in het jaar 1816 aan zijn leerlingen zijn eerste bevindingen over longauscultatie, d.i. het onderzoeken van de borstholte door het gehoor, mede. Zijn hoofdwerk "Tra i t é d' a u s c u 1t at ion m é di at e" werd door Laënnec in het jaar 1819 uitgegeven. Bij het lezen van de dissertatie van Dr Blomme valt het ontbreken van een schakel op : het is het hoofdstuk van de puzzle der mesenteriale kliertuberculose die inderdaad in het jaar 1815 nog ontbrak. Door het ontbreken van dit legstuk in de puzzle werden de feiten verkeerd geïnterpreteerd maar dit doet geen afbreuk aan het juiste vaststellen van de feiten die door de Nevelse arts zeer nauwkeurig werden geobserveerd. Het ontbrekend legstuk is het begrip infectie en de verwekker de t u b e r k e 1 b a c i 1 •
28
Dit neemt overigens niets weg van de verdienste van Carolus Blomme als student. In zijn roeping koos hij zelf de te volgen weg en hij heeft zich bewust toegelegd op de kwaal die in het lage meersland tussen Leie en Schelde heerste en er naar zijn eigen verklaring zeer verspreid was. Daarom was zijn streven : correct denken en gadeslaan. Ook is de taal van zijn proefschrift heel wat keuriger dan die van zijn dagboek. Hij kon moeilijk zijn achterstand in correct Frans-spellen in amper 15 maand achterhaald hebben. Wij mogen aannemen dat hij zijn tekst liet kammen en friseren door een tthomme de plume", een der mannen die rond de universiteiten van dit werk een baantje plachten te maken.
***
29
IV DE GENEESHEER Uit geheel het proefschrift van Blomme blijkt de geestdrift van de geneesheer, zijn wens de evenaaste bij te staan en zijn grote belangstelling voor de zieken van eigen streek. Doorheen zijn dissertatie weerklinkt als het ware zijn oorlogskreet : "Dood aan de koeke en 't hertegespan 1" Het heersen van de ziekte aanvaardt hij niet meer als een fatum maar als een te bekampen toestand. Wij kunnen niet weten of Blomme aan de hogeschool een uitblinker was, daar in zijn tijd alleen de bekwaamheid door diploma werd bevestigd zonder dat daarbij de graad van verdienste werd aangeduid. Deze oude manier van proclameren is, in zekere zin, als een voordeel te beschouwen. Wijze geneesheren hebben een eigen dunk over de nutteloosheid en zelfs over de schadelijkheid van officiële geleerden, wanneer deze hun studenten in de al te nauwe perken van de "school" houden. Op Blomme heeft de last van de officiële roem nooit al te zwaar gewogen. Hij was een man die zich eenvoudig voordeed, met helder verstand en steeds geprikkelde rusteloosheid, een man die niet op onderscheidingen tuk was, maar op hechte wetenschap. Hoe nauwkeurig hij de schoonheden en de kunstschatten beschreef die hij zag op de wegen vanNevelenaar Dresden, toch wist hij dat Kunst niet volstaat om beschaafd te zijn maar ook, en in even grote mate, de Wetenschap. Hij immers beoefende beide uitingen van de beschaving : kunst en wetenschap. Met zijn studie over de buikgangliëntuberculose is hij niet alleen berekenend en langzaam vooruitgeschreden doorheen de strenge wetenschappelijke stelsels maar op zeker ogenblik heeft zijn geest een vlucht genomen boven de waarheid die toenmaals alleen door Laënnec bekend kon zijn. Het lijdt geen twijfel of Blomme's hart zal gepopeld
30
------
.
)lPLÓ 1~
,D E D 'T
'"
r......- .pu~.
Po...., ~ a9W.- J.. à-oèu
ll.
d
'
)
INE.
'Ak
~.
-
. , .. ,..~,.
1Z PU.Sl.Of:l'T,
~)
~fqwl
u: Pl\tsmmr · /1"//..r
Diploma van Carolu s Blomme Ve rle e nd te Parij s, 19 mei 1815 .
~-iuiiN'#
dt l'lllW-vc:tion
f\ec-tWr de laclito A
~
ROL
, .., Di~ tns , tant dans ford", CIY11 qw
- P'"t. RO\ El\ COLL \ l\D. Cotunlltr d~llt, Prèidml d~ 1.
N
D •~
..--~~~~~~------~~·~~~~--....~--4M------~--.---~-.----------~
R
--------------------·------------------
--~~~~~--~~~~,~~--~·~·--·~,~~-~~~~~~-~~~~--~~~~~~~~~~.-~
-- ----
COMMISSI()N l)b"'
hebben bij zijn kennismaking met het werk van Laënnec, in het jaar 1819, toen hij naar Gent trok om er zijn Parijzer diploma, onder het Nederlands bewind, te laten bekrachtigen.
*** Een ander aspect van Blomme's bedrijvigheid is de hoge dunk van zijn beroep als roeping. In zijn tijd was de geneeskunde wel niet in handen van een kaste maar dan toch van een scherp afgescheiden stand, een meerderheid van mensen die genoegzaam gevormd en wel opgevoed waren om de verhevenheid van hun roeping te begrijpen en de onbaatzuchtigheid als opperste gebod te erkennen. Ook in zijn tijd bevestigden uitzonderingen de regel. Steeds hebben geneesheren bestaan die de ondoorgrondelijke lichtgelovigheid en de ijselijke dwaasheid van de mens winstgevend hebben benut om op zijn kosten grote sier te maken, zoals er steeds advokaten waren die liefst zaken pleitten "met een luchtje er aan", fortuinzoekers, makelaars voor onbevoegden, oneerlijke notarissen, voortvluchtige kassiers en mei~eedige officieren. Bij het opkomen van de eerste wonderen der toegepaste mechanica ontstond een plotselinge overdreven voorliefde voor geneeskundige, min of meer ingewikkelde hulpinstrumenten die een grote hoop als de belichaming van de wetenschap aanzagen. Dit ging gepaard met vergaping aan het machinale, met het aanwippen van artsen zonder traditie, zonder verleden noch critische geest (6). Deze nieuwelingen verwaarlozen en misprijzen wat bij Blomme hoofdzaak was: nauwkeurig gebruik van de zintuigen, observatiegeest, overweging en oordeel, juist die gaven die de grote klinische dokters van de XIXe eeuw tot de hoogste graad van voln1ak±ng brachten. Blomme was ter school geweest bij zijn vader Petrus-Jan, die, naar blijkt uit een medisch attest door hem afgeleverd aan een oud-strijder van Napoleon - Leopold De Clercq
31
van Nevele- (7) de beoefenaar was van al de deugden van de goede arts: kennis van het raderwerk van het overdenken. bespreking, ervaring, algemene ontwikkeling, mensenkennis. Zo de zoon, Carolus,· ongaarne naar de slachtbank marcheerde om er deel te nemen aan de moordpartijen, blijkt uit zijn dagboek en uit zijn proefschrift dat hij tal van uitstekende hoedanigheden bezat : goedheid, toewijding, zachtheid, geduld, liefdadigheid die, naast wetenschap, handigheid, uithoudingsvermogen en vastberadenheid de voorwaarden zijn tot het opleiden van de ware geneesheer.
***
•
\
32
Eremedaille, verlee nd aan ee n lid van de bond d er oud -s trijd er s van Napoleon (Pe nningkabine t G . P . Baer t)
V
DE MILITAIR Als militair was het met Blomme anders gesteld. Sinds Leipzig wist hij dat hij voor een verlorene causa streed. Hij liet zich inlijven tegen wil en dank, trachtte te elfder uur aan dienstverplichting te ontsnappen, beefde voor de Kozakken en had een spotlachje voor de fransdolle notaris die Napoleon en zijn verwanten ophemelde in Duitsland. Hij had geen begrip van Nederlandse noch Belgische burgertrouw. Hij was trouwens opeenvolgend drie jaar Oostenrijker, drie en twintig jaar Fransman, vijftien jaar Rijksnederlander en zestien jaar Belgisch onderdaan, hetzij Oostenrijker van geboorte, Fransman naar opvoeding, Nederlander bij toeval en Belg door uiteindelijke beschikking. Hoe kon hij burgerlijke, nationale of universele plichtsbegrippen koesteren? Hij kende alleen de angstkrisis in haar diepe zin. De evolutie van mensen en staten had van zijn geboorte af tot het schrijven van zijn dagboek een tragische tegenstelling van alle plichten en van ieders plichten geschapen. Zijn nationale geest is echter nooit verloren gegaan, niet in de spanne van zijn betrekkelijk kort leven maar ook niet binnen de kring van zijn verwanten. Hoewel Blomme als militair geen gevecht met windmolens wilde aangaan had hij liefde voor het stukje grond dat hem zag geboren worden. Sommigen menen dat dit edel gevoelen berust op kunstmatigheid en veinzerij, de vrucht van duizend jaar vooroordeel; in feite is dit gevoel een instinct dat nooit kan gewijzigd worden zo lang de structuur van de levende mens dezelfde blijft. Een van de hefbomen tot het geluk zal steeds de liefde voor de vadergrond zijn. Bij Carolus Blomme komt die liefde tot uiting in concrete gevoelens, in vage zielsverrukking, in de fierheid omtrent
33
Leie en Schelde geboren te zijn, in het bewust- of onbewustzijn een zeker evenwicht te hebben dat onafscheidelijk verbonden is met onze nationaliteit of onze streek, in het gaarne en gemakkelijk brengen van een offer voor hen die binnen onze grenzen leven en tal van andere dingen die wij duidelijk uitspreken of vaag verborgen houden. Zo streefde Blomme naar beschutting van de haard zijner streekgenoten en was hij in zo ver een militair van de moderne opvatting : bewijs leveren van onuitputtelijke wilskracht, bestendig inspannen van al zijn krachten, brede belangstelling en sereniteit bij het ontmoeten van gevaren zonder zich te roemen op een enkel heldenfeit noch cyclopische daad. Hij wist dat hij in militaire dienst stond, niet uit vrije wil maar dat zijn taak hem was opgelegd door de harde hand van een dictator van wie niets goeds te verwachten viel en nog minder te geloven. Daarom bevroedde hij dat aan de dictatuur van Napoleon niet te verhelpen was door ze neer te halen met woorden maar door ze onnodig te maken bij het waken op de strenge vervulling van zijn plichten. Hoe kon men trouwens dapperheid verwachten van jongens die wapens van de vijand droegen'? Immers is, naar het woord van Gracián, sinds lange tijd een twist ontstaan tussen dapperheid en verstand en sedert beide van mekaar scheidden hebben ze nooit meer vrede willen sluiten (8). Blomme heeft zich deze uitspraak tot levensregel en tot nut gemaakt. Volgens het paar schriften die hij naliet mijmerde deze militair in den vreemde over het verloren paradijs van Nevele, het ouderlijk huis, zijn zuster en zijn broeders. Kortom, tijdens zijn militaire dienst als gezondheidsofficier had hij alleen zijn toekomstige opdracht voor oog, het organiseren van de vrede in het Land van Nevele. Het lijkt er naar of Blomme heeft in zijn beknopte beschdjving alles gesublimeerd wat hij zag, hoorde of ondervond tijdens zijn negen-maand-tocht. Hij, en na hem zijn 34
nakomelingen hebben het dagboekje als poesaka beschouwd en bewaard, als een klein familiestuk van grote waarde, krachtens hetwelk de held ervan .zich spenen kon van alle verhalen uit zijn soldatentijd die voor het jonge geslacht fantastisch konden schijnen. Trouwens toen in het jaar 1844, d.i. vier jaar vóór zijn overlijden de "bond van oud-wapenbroeders van Napoleontt te Nevele werd opgericht was Jan t' Kindter voorzitter van en Blomme liet zich hierbij onbetuigd; wel een bewijs ervoor dat hij de zelfbegoocheling en het zelfbehagen dat onder de leden van deze verenigingen gebruikelijk plag te .zijn, niet al te zeer op prijs stelde.
*
*
3S
VI CAROLUS BLOMME EN ZIJN STAM Uit het B 1o m m Evergem He y st,
huwelijk van de grootvader van C a r o 1 u s e , namens F r a n c i s c u s B 1 o m m e te en zijn echtgenote A n n a - M a r i a v a n werd geboren :
Ie FILIAAL-GENERA TIE : Petrus-Johannes Blom me, geneesheer te Nevele ( 0 1758 Evergem, tl9-7-1838, Nevele), gehuwd met Mar i a-T her es i a Do b b e 1 a ere (1751, Sleidinge, t2-7-1807, Nevele). Behaalde het diploma van dokter in de geneeskunde "cum laude et gloria" te Leuven, 29-10-1788. (9)
ne
FILIAAL-GENERA TIE : 1) Ca r o 1 u s B 1 om me (0 4-5-1789 Nevele, tl6-12-1846, Lotenhulle), geneesheer, gehuwd met Mar i a-T her es i a van de Voorde (6-12-1802, t25-ll-1866, Lotenhulle). Studeerde aan de Universiteit te Parijs. Opgeroepen als gezondsheidsofficier in het leger van Napoleon, mei 1813, Vertrok naar Duitsland, 13-6-1813, Kwam terug te Nevele, 19-2-1814, Verwierf te Parijs het diploma van dokter in de geneeskunde, 19-51815, Vestigde zich te Lotenhulle, Dorp, sectie C, Heirstraat 83 en oefende 32 jaar het beroep van geneesheer uit. Was jarenlang eerste schepen van de gemeente Lotenhulleen nam dit ambt waar tot bij zijn overlijden (10). 2) B run o B 1 om me (0 november 1798, Neve1e, tl7-5-1870, Lovendegem) notaris, gehuwd met Co 1 et te Ac k e, 3) Fe 1 i x B 1 om me ( 0 28-12-1803 Neve1e, tl3-2-1848) geneesheer te Nevele, gehuwd met A n g e 1 i c a P e n n e m a n ( 0 Gent, tNevele). 4) Ros a 1 i a B 1 om me ( 0 10-1-1791, Neve1e, t25-ll-1874, Tielt) gehuwd met L o u i s L a v a , geneesheer te Tielt.
IIIe FILIAAL-GENERA TIE : Kinderen van Carolus Blomme (1789-1846). 1) Fe 1 i x B 1 om me (0 16-1-1832, Lotenhulle, t8-8-1888, Lotenhulle) geneesheer,
36
Caro lu c; Bl omm e, omRtree ks h e t jaar 1828
2) Henricus Blomme (0 31-10-1830, Lotenhulle, tB-5-1863 Nevele) notaris, 3) C har 1 es B 1 om me (0 12-8-1828, Lotenhulle, t bij ongeval 31-7-1889, Lotenhulle) geneesheer, gehuwd met S y 1 v ie De 1 ar u e ( 0 25-6-1847, Brugge, t Nevele 9-7-1919). Ondernam 11 mei 1861 een reis naar Frankrijk in gezelschap van zijn echtgenote, 4) Ca mi 11 a B 1 om me (0 13-12-1825, Lotenhulle, t6-6-1859 Kortrijk), gehuwd met Vincent De bie n (0 23-5-1825, Kortrijk, t28-5-1883, Kortrijk), 5) Mat h i 1 de B 1 om me (0 24-1-1824, Lotenhulle, t21-10-1897, Lotenhulle) ongehuwd, 6) Si don ie B 1 om me (0 16-9-1836, Lotenhulle, t22-9-1921, Gent) ongehuwd, 7) V a 1 er ie B 1 om me (0 18-5-1840, Lotenhulle, tB-5-1910, Gent) ongehuwd.
IVe FILIAAL-GENERA TIE : K i n d e r e n v a n C h a r 1e s I)
2) 3) 4) 5) 6) 7)
2)
3) 4)
( 1828-
1889). C har 1 es B 1 om me (0 23-2-1863, Nevele, t28-7-1937, Deinze) vrederechter, gehuwd met Ra c h e 1 G h y se 1 i n c k (0 Leupegem I 7-4-1871 -). A 1 b er t B 1 om me (0 7-4-1862, Nevele, t2-2-19IO, Gent) geneesheer Marie-Mat h i 1 de B 1 om me (0 1-7-1864, Nevele, t9-4-1868, Nevele) Ren é M. Fe 1 i x B 1 om me ( 0 22-6-1867, Nevele, ti-6-1941) Mar ie-] os e ph in e B 1 om me (0 21-1-1869, Neve1e, t22-6-1947, Nevele) ongehuwd, A n ne-Mar ie V a 1 er ie B 1 om me (0 13-5-1870, Neve1e, t28-10-I947, Nevele) ongehuwd, F 1 a v ie-Mar ie-Mat h i 1 de B 1 om me (0 7-5-1876, Neve1e t 22-2-56, Nevele) ongehuwd.
Ve FILIAAL-GENERATIE : K i n de r e n va n C h a r 1 e I)
B 1o m m e - D e 1a r u e
8
B 1 o m m e- G h y s e 1 i n c k (1863-
1937). Ca r 1 os BI om me (0 28-7-1893, Gent, ti-2-1933, Gent) notaris, gehuwd met Ren é e Heugheb a er t ( 0 23-1-1906; Gent -), ] e a n n e B 1 om me ( 0 4-1-1895, Deinze, -) gehuwd met A 1 b er t Vermeer 8 c h (0 16-5-1884, Deinze, t23-3-1954, Deinze) A n t o in e B 1 om me (0 25-11-1898, Deinze, t27-3-1958, Gent) gehuwd met Ne 11 y d • Ha v é (OJ9-12-1923, Eeklo, -) Etienne B 1 om me (0 13-8-1902, Deinze -) gehuwd met Anna-M ar i a De v oog h t ( 0 11-3-1903, Deinze,-).
37
Van familiekundig oogpunt moge hierbij de aandacht gevestigd worden op het bijzonder karakter van de familie Blomme. Wij hebben hier inderdaad te doen met een typisch geval van een intellectuele en landstrouwe stam : 1° biologisch, de normale nakomelingschap, 2° economisch, uitzwermen naar de dichtbij gelegen steden Gent, Tielt, Kortrijk van de vrouwelijke afstammelingen, 3° sociaal, onoverkombare moeilijkheid tot het vinden van een passende partner voor de jongste dochters, 4° intellectueel, de beroepskeuze in de vrije en onafhankelijke beroepen met een uitgesproken voorkeur voor het beroep van geneesheer, namelijk zes geneesheren in vier geslachten en drie notarissen in drie geslachten van dezelfde stamvader, alsmede een geneesheer als schoonzoon. In een spanne tijds van meer dan twee honderd jaar gebeurde het uitzwermen nooit op een afstand van meer dan tien kilometer voor wat de mannelijke afstammelingen betreft. Het is kenschetsend voor de honkvastheid en de trouw aan de landstreek van alle nazaten van Carolus Blomme. Hiertoe hebben vooral de invloeden van het milieu bijgedragen. Na zijn Odysseische reis heeft hij zijn kinderen zeker het spreekwoord "Oost West, thuis best'' voorgehouden en ingeprent. Zijn doodsprentje vermeldt trouwens : "Mijn kinderen vergeet nooit de lessen van uw vader. Bewaar in uw hart het aandenken van uw vriend" (Eccl. XXXVII, 9). Het zou de moeite lonen, naar aanleiding van de Blommestam een kapittel te wijden aan de twee grote bronnen die het verschil bepalen in de eigenschappen van de personen uit die stam: de overgeërfde factoren en de invloed van het milieu waarin ze leefden. Wat wij hierover kunnen aanhalen is uit de aard der .zaak een onvoltooide geschiedenis. Wat het milieu betreft, dit is twee eeuwen lang nagenoeg hetzelfde gebleven. Wat de erfelijkheid aangaat komt ons de geestige zet te binnen van de jonge man van Wodehouse aan wie men
38
vroeg of hij geloofde aan de erfelijkheidsleer en die antwoordde : "natuurlijk dat ik er aan geloof, 't is immers zo dat ik aan mijn fortuin geraakt ben". Het spreekt vanzelf dat het hier alleen gaat om de erfelijkheid in de biologische zin en niet het erven van het woonhuis van de stamvader Blomme; dit laatste is wettelijk erven wat grondig verschilt met het biologisch erven. Uit de opstelling van de leden van de stam kan onder meer afgeleid worden dat voor de vijf opvolgendlijke filiaal-generaties de verhouding van de geslachten 130 is, d.w.z. dat op iedere 100 meisjes er 130 jongens geboren worden. Het is algemeen bekend dat doorgaans meer jongens dan meisjes geboren worden. Het is een merkwaardig feit dat een aanvankelijk hoge verhouding van geslachten, door het hoger sterftecijfer onder de mannen, in de puberteitsjaren een verhouding geeft van ongeveer 100, maar op 85 jaar een van ongeveer 55 hetzij bijna twee vrouwen voor elke man. Voor de langere leeftijd van de vrouwen werd nog geen verklaring gevonden; het beroepsrisico kan hiermede in verband staan maar het valt te betwijfelen of dit de enige oorzaak is (11). In de familie Blomme was de verhouding van de geslachten bij puberteit normaal; ze werd getemperd door het afsterven van een vierjarig kind, en door een overlijden bij ongeval. Ten slotte is daar nog een cijfer te vinden dat de regel van de verhouding der geslachten op meer gevorderde ouderdom bevestigt, namelijk de gemiddeld bereikte ouderdom die voor de mannen 62 jaar is en voor de vrouwen 65 jaar.
***
39
VII
HET TIJDSGEBEUREN De legerdienst van Carolus Blomme speelt zich af binnen een groots raam, getrokken naar het ontzaglijk plan, gekozen onder vele andere, door Napoleon. Uit zijn reisweg, zijn dienst, zijn heen- en weertrekken, zijn oponthouden en zijn terugkeer speurt de lezer de constructieve verbeelding van de grote veldheer, d.z. zijn berekeningen, zijn verworpen beslissingen, elke uitgevoerde beweging, de afkondiging van een decreet, het uitzenden van een bevel, het mededelen van sommige geschreven of gesproken improvisaties uit zijn hoofdkwartier. De literatuur van Napoleon en zijn tijd is zo uitgebreid, zo ruim en overvloedig dat het onnodig werk ware iedere wisselwerking van de mens Blomme en die van de geschiedenis te belichten. Nochtans mogen wij de lezer enkele gebeurtenissen van de algemene geschiedenis in herinnering brengen. Zij kunnen ons een betere kijk geven naast en omheen de grote oorlogsfeiten en deze ermede verband houdend, een blik op het achterland, op de intendance, de militaire administratie, de verkenning en de schermutselingen van de voorhoede, de achterhoedegevechten, de gezondheidsdienst en op de zwijgzame en kermende menigten die omkomen op het slagveld of in de hospitalen.
*** EINDE VAN DE RUSSISCHE VELDTOCHT -
1812.
Na de terugtocht uit Moskou, de overtocht van de Berezina en het wegtrekken van de Grande Armée over Lithuanië, bleek het dat de Russische veldtocht een ramp was geworden. Van de ongeveer 533.000 soldaten die in Juni 1812 de grens 40
van Rusland hadden overschreden, waren er slechts circa 18.000 in de maand December 1812 over de Njemen teruggekomen. Daarenboven waren er nog 55.000 overlevenden in de legerkorpsen van Macdonald, Reynier en Schwartzenberg. Ruim 50.000 man waren de Franse vaandels ontvlucht in het begin van de veldtocht en rond de 130.000 bleven in Rusland krijgsgevangen. Het aantal strijders die in Rusland om het leven kwamen door ontbering, ziekte, vorst, vijandelijk vuur of wraakmaatregelen vanwege de boeren kon dus op 250.000 geschat worden. Zelfs kwamen vele soldaten die terug hun huis konden bereiken, van ziekte om. Voor Napoleon was de ramp onherstelbaar. Niet alleen was zijn militaire macht geknakt, maar tevens viel zijn Europees politiek systeem in duigen. Het vernielen van zijn Poolse regimenten bracht de val van het reeds ontworpen Groothertogdom Warschau mede. Het uitschakelen van de Duitse regimenten leidde tot de ontbinding van de RijnConfederatie, het vallen van het Koninkrijk Westfalen, alsmede het teloor gaan van alle plannen van de Duitse onderwerping aan Frankrijk. De rouw die de Russische ramp in vele Europese landen gebracht had, in Nederland, België, Zwitserland, Italië en de Illyrische Provinciën, zou het begin van de verbrokkeling van het Franse Keizerrijk betekenen. Het Europa van Napoleon was een Europa van legerkampen en slagvelden. Zijn legers waren bijna geheel in de Russische vlakten achtergelaten. Een nieuw Europa zou ontstaan. Napoleon had "twintig natiestt tegen Rusland in 't gelid gesteld en had als het ware Europa van het Westen naar het Oosten verlegd, d.i. van de Seine naar de Moskowa. Alexander zou evenveel landen tegen de Franse Caesar in het harnas jagen en ditmaal met gewapende legerbenden van het Oosten naar het Westen rukken, van de Njemen naar de Seine, om op hun baan alle naties en legers mee te voeren die vroeger de adelaren van Napoleon hadden verwelkomd (12).
41
DE VELDTOCHT IN DUITSLAND. Toen Napoleon uit de sneeuwvelden van Rusland terugtrok bestond de Grande Armée niet meer, alleen nog enkele beklagenswaardige benden, ruiters zonder paard, grenadieren met vervroren ledematen, officieren in lompen gehuld en enige dolende legerkorpsen, elk op de getalsterkte van een bataljon gedund. De grootste twijfelaars bevroedden wel dat Frankrijk geen leger meer had. "Bij het doortrekken van het oude Pruisen was het niet moeilijk de geestesgesteldheid van de inwoners na te gaan. Ze stelden schalkse vragen, ze bektoegen ons met spottende klachten over ons lijden of ze gaven valse berichten omtrent de aanrukkende Kozakken die steeds gemeld maar nooit te zien waren. Zo een soldaat de grote weg dierf verlaten werd hij door de dorpelingen ontwapend en door de boeren op bedreiging en slechte behandeling onthaaldtt (13). De Russen bezetten zowel Silezië als Pruisen, behoudens Danzig. Het totaal van de Franse legermacht bereikte nog amper 40.000 man. Dit was alles wat Frankrijk nog tegenover Duitsland te stellen had. Niet alle veldslagen worden met gewapende legers geslagen; zwaard en geweer zijn nooit de enige wapens van de strijd geweest Toen Duitsland wegzonk onder de nederlagen die de Franse imperator afdwong, verpletterd onder de sterke en bewuste wil van een tyranische maar geniale legeraanvoerder, verkeerde het Duitse volk in rouw en smart. De intellektuelen waren met toorn vervuld. ,.Het is een treurige en jammerlijke toestand in de wereld en dat moet iedereen aanvoelen. Daartegen staat niets anders te doen dan voort te vechten. Bij iedere stap die de Fransen doen wordt het zekerderdat zenietgeheel zullen overwinnen, daar eenieder zich daartegen verzet. Hoe meer de Fransman overwint, hoe meer hij de bondgenoten ertoe dwingt een hoger of een vaster standpunt in te nemen••• Wat wij thans beleven is groots en heerlijk en God verlene dat wij het einde nog kunnen zien".
42
Zo schreef de geestelijke leider van een schildersgroep, Philip Otto Runge uit Hamburg. Hooggestemd zong Kaspar David Friedrich in het jaar 1812, na de eerste bevrijding van Dresden : ,,Laat ons een hooglied zingen, een lied van dank en liefde; zingt lof aan de Heer, en looft Zijn goedheid. Wij smeken U Heer, na 't bevrijden van het Franse juk, verlos ons van de Russen. Oh Heer, schenk regen en zonneschijn op tijd, dat alles bloeie en vruchten drage, En laat niet verder toe dat deze wilde horden, velden en kouters verwoesten (12).
Pruisen kwam begin Februari 1813 in opstand. Samen met Rusland, Engeland en Zweden vormde het de Zesde Coalitie en naderhand kwam ook Oostenrijk zich bij de Verbondenen aansluiten (Zevende Coalitie). Deze opstand was sinds twee jaar voorzien door koning Jérome van Westfalen. Hij voorzag dat, zo de oorlog uitbrak, "alle landen van Rijn tot Oder haarden van hevig verzet en oproer zouden worden. De oorzaak van deze volksopstand zou niet alleen te wijten zijn aan de haat tegen de Fransen en het zuchten onder vreemd juk maar bovenal aan de ongelukkige tijd, de ruine van alle standen en klassen die gebukt gaan onder oorlogschatting, belastingen, onderhoud van de legers, voorbijtrekken en inkwartieren van plunderende soldaten en aanhoudende knevelarijen van alle aard. In Hannover, Magdeburg en in de verschillende steden van mijn koninkrijk, verlaten de eigenaars hun woningen en zoeken er zich tegen spotprijzen van te ontdoen. Overal drukt de ellende op de gezinnen; het kapitaal is weg; edelman, landbouwer, burger, bezwijken onder de schulden. Omdat de mensen niets meer te verliezen hebben, daar alles hen ontnomen is, zijn wanhopige daden te vrezen" (15). In Polen te Wolburch in het kasteel van de bisschop van Koejawien, trof de aalmoezenier van Napoleon, Pradt, de kanunnik-secretaris van de bisschop aan met een stukgeslagen kaaksbeen, ten gevolge van vuistslagen hem daags
43
voordien toegediend door generaal Van Damme die zich Tokayer wijn zag weigeren door de kanunnik die zegde dat koning Jérome van Westfalen daags te voor op het kasteel had verbleven en al de wijn op wagens had doen laden en wegvoeren (16). DE LICHTINGEN VAN HET JAAR 1813. Napoleon zou een nieuw leger te been brengen. Om Frankrijk in staat te stellen, na de nederlaag in Rusland, verder gezag te voeren, had hij geld en manschappen nodig. De Franse Senaat stemde grif alle gevraagde eredieten en lichtingen. In het jaar 1813 werden 140.000 "conscrits~~ opgeroepen. Honderd bataljons van de "garde nationale~~ werden vroegtijdig geworven. Jonge lieden die als gezinssteun van dienst waren ontslagen, werden ingerekend en ook die waarvoor vroeger een plaatsvervanger werd betaald. Sommigen hadden tot driemaal toe betaald, wanneer hun plaatsvervanger als vaandelvluchtig was gemeld. Franse nationale wachten joegen de bossen af op zoek naar weer• spanntgen. Toen opeising van mannen en paarden algemeen werd, beval de Minister van Binnenlandse Zaken dat vrouwen en kinderen het land zouden bewerken met de spade. In de havensteden werden 30.000 marine-soldaten naar het landleger overgeheveld. In elk departement hadden de prefecten een soortpretoriaansewacht opgesteld onder de naam van "Infanterie Départementalett : het waren goed geklede, behoorlijk gevoede en flink gedrilde soldaten. Ze vertrokken naar Duitsland. Hele regimenten werden uit Spanje gehaald. Bijna alle paarden waren in Rusland omgekomen. Daarbij richtte Napoleon nieuwe compagnieën op, de zg. "gardes du Corps'~ naar de trant van deze in de oude monarchie. Hij liet werving, organisatie en uniform door Clarke en Duroc instuderen. In de kwaadste dagen streefde 44
hij naar steeds grotere luister van zijn keizerlijke kroon. Daar de tijd dwong liet hij vlug de zonen van de adel en de rijke burgerij als erewachten inlijven. Zij zouden zelf voor hun paard en uitrusting zorgen en officier worden na één jaar dienst. Zij dienden ten slotte als gijzelaars die bij Napoleon voor de trouw hunner familieleden instonden. Hun kolonels waren generaals, hun kapiteins gewezen kolonels. Van dit élite-corps waren vier regimenten (gardes d'honneur) voorzien; slechts twee, hetzij 5 à 6.000 man konden voor de veldtocht 1813 ingezet worden. Napoleon belastte de officieren van de oude ruiterijregimenten met het opeisen van paarden en het drillen van de rekruten. De in Rusland geleden verliezen waren echter onherstelbaar. Tijdens geheel de veldtocht van het jaar 1813 zou het gebrek aan paarden Napoleon beletten de vijand te achtervolgen en een beslissende veldslag op te dringen. Intussen stonden de nieuwe ,,conscrits .. in Duitsland, samen met de ouderen die uit de Russische hel waren gered. Daaronder Jan Djoorens van Machelen, Petrus Van de Wiele de eerste veldwachter van Petegem, Leopold De Clercq vanNeveleen zoveel anderen die hun leed aan hun familie mededeelden in tal van bewaard gebleven brieven. Op 4 Februari 1813 schreef Petrus Neirynck uit Wakken aan zijn ,,zeer beminde vader, moeder, zuster ende broeders.. wonende te Wakken : ,.Ik en kan niet laten van te schrijven den droeven staat daarin ik ben ... In Ruesenlant zijn zo veel mensen gebleven dat er noch end noch grond in en is en als wij daar moeten gaan wij gaan ook naar den vleesbank..• Wij moeten naar ons huis schrijven om geld zeggen de groote, om ons klederen te kopen en die het niet en heeft, werden in het kot gestoken en gij kont dinken wij hebben één hemde gehad van al dat wij soldaat zijn ••. " (17).
Zulke en andere jobstijdingen ontvingen de ouders van de soldaten die in Duitsland gekazerneerd lagen in de zomer van het jaar 1813, toen de keizer verder zon op algehele onderwerping van het vasteland. In deze omstandigheden werd Carolus Blomme in de
45
maand Mei opgeroepen op grond van het ministerieel besluit strekkend tot opeising van geneesheren en heelmeesters om te dienen in wat overbleef van de "Grande Arméett• DE AFREIS. 14 Juni 1813. Opgeëist in Mei 1813 als heelmeester-hulpmajoor, met bestemming Hoofdkwartier Dresden, hoofdstad van het koninkrijk Saksen, begaf Carolus Blomme zich op weg naar Gent bij zonsondergang. Hij was zonder moed en ervan bewust dat hij de slachtbank te gemoet ging. Hoe hij ook smeekte in de bureaux van de prefect en alle pogingen aanwendde om te mogen thuis blijvent werd .zijn verzoek niet ingewilligd. In de prefectuur ging het er streng toe ·daar het bleek dat rijke conscrits herhaalde malen waren ingekocht en de ouders slachtoffer werden van de aftroggelarijen der zg. zielhonden (18). Toen Pruisen op 3 Februari 1813 Napoleon de oorlog verklaarde trok het overschot van het Franse leger .zich terug op de Elbe. Een nieuw leger trok Duitsland binnen. Van 1 tot 22 Mei behaalde Napoleon de overwinning bij Lützen en deze bij Bautzen in Saksen en joeg hij Russen en Pruisen tot op de Oder terug. Karel Blomme verliet Nevele 10 dagen nadat Napoleon met Rusland en Pruisen een wapenstilstand had gesloten (4 Juni 1813). In be.zit van zijn marsbevel vertrok de Nevelse .recruut ts avonds 9 uur van de Koornmarkt te Gent over Aalst en Asse naar Brussel. Hier verbleef hij één dagt bewonderde er de Groendreef, de Warande bij de Berg van het Hof en de natuurlijke fonteinen waaronder de meest befaamde ,tManneken Pis'' en trok op 15 Juni te 7 uur 's morgens over Leuven en Tienen waar de postwagen paarden wisseldet om over Sint-Truiden de weg naar Luik in te slaan. Hij 46
logeerde te Luik in het gasthof "Le Cheval Blanc", at er slecht en op 16 Juni begaf hij zich op weg over Herve naar Aken. Nooit zag hij zoveel bedelaars als die dag tussen Luik en Herve (19). Te Aken vertoeft hij van 9 uur 's avonds tot 4 uur 's morgens, trekt naar Jülich waar het gras in de straten groeit en reist na het middagmaal af naar Keulen waar hij te 5 uur aankomt. Hier beschikt hij over enkele uren om de schone kerken te bezoeken. 's Anderendaags, 18 Juni, is geen plaats meer in de diligentie. Hij vaart de Rijn op tot Koblenz en ziet langs de oevers de puinen van de oude burchten. Hij zet zijn reis met postwagen verder en merkt de schone wijngaarden op die eigendom zijn van de Franse maarschalk Kellermann, overwinnaar van Valmy. Hij komt's avonds in Mainz aan en het treft hem dat de inwoners er zich zo onbeschaamd jegens de militairen aanstellen. Op 22 Juni vaart hij in gezelschap van twee andere officieren langs de Mein-rivier naar Frankfort waar hij op een warme zomernamiddag aankomt. Vol lof van geestdrift over de bouwtrant van de woonhuizen kuiert hij langs kaden en straten. Hij laat zich lovend uit over de gastvrijheid en de beleefdheid van alle Frankforters. Hij verheugt zich in het feit dat hem voor de eerste maal kosteloos logies verstrekt wordt en "de burgemeester alles zal betalen". Met spijt verlaat hij Frankfort en trekt naar Hanau. Terwijl hij met zijn reisgezellen al wandelend de weg vervolgt, de natuur al haar zomerse pracht en praal ten toon spreidt in haar aantrekkelijkheid van groen en licht, was het landschap zo betoverend dat hij alles vergat en ter bestemming kwam zonder dat hij het wist. Het geluk diende hem verder want hij was met zijn makkers te gast bij een doktersweduwe die zeer goede wijn in de kelder had en er de lustige officieren gaarne mede beschonk. Over Salmunster trekt hij verder het Oosten in tot
47
Gelnhausen waar hij intrek neemt bij een bakker terwijl zijn makkers bij de mulder logeren. De vriendelijke bakker leent hem een visnet om wat te vissen tot tijdverdrijf. Hij trekt naar Vacha. Onderweegs peilt hij langs om dieper de vijandigheid van de Duitsers zodat hij bij het slecht bereiden van een avondmaal in een kwade bui geraakt, bij . de gastheer de kommen op tafel omverstoot en de borden kort en klein slaat. Hier leert hij soldaat worden, zegt hij. Bij het krieken van de morgen vervolgt hij, op 27 Juni de weg naar Gotha over Eisenach, bekijkt rechts de bergen en ziet er het kasteel van Wittenberg waar Luther vroeger woonde. Hierbij merkt hij slordig aan dat Luther een "chef de religiontt was. Te Gotha aangekomen logeert hij in het hotel ••De Wildemantt.
* **
48
VIII
DE VELDDIENST Te Gotha wordt gezondheidsofficier Blomme zijn eerste beroepstaak in een krijgshospitaal toegewezen. Hij is te gast bij een gewillige en voorkomende Duitser; wandelt er, rijdt er uit met de sjees en amuseert zich dagen lang als een kleine kasteelheer. Sinds zijn vertrek uit Nevele is de "oorlogtt gedurende 23 dagen voor Blomme een frisse en vrolijke tocht geweest. Op 6 Juli komt echter plots een einde aan zijn herenleven. Hij kreeg marsbevel voor Erfurt en werd in deze stad aan de hoofdheelmeester voorgesteld die hem zijn heelkundig werk bezorgde. Hij opereerde en verzorgde er de zwaar gekwetsten die sinds drie dagen zonder vers linnenverband lagen. Hier werd hij zelf door koorts aangetast en liet hij zich naar het krijgsgasthuis voor zieke officieren onderbrengen. Langzamerhand genas hij, liep een veertiental dagen wandelen en kon het zonnelicht niet verdragen; benen en voeten vertoonden open wonden. Hij werd mager als een geraamte. Tot overmaat van ongeluk werd hij bestolen: drie hemden, twee broeken, een zijden vest, twee paar kousen, kravatten, twee onderbroeken in een derwelke zeven gouden Napoleons en drie gouden Louis waren ingenaaid, zodat hij lenen moest bij zijn collegats en om geld schreef naar Nevele. Hij leende geld en gaf zijn gouden zakuurwerk in pand. Toen verliet hij het hospitaal op 14 Augustus. Hij ging wat uitrusten bij een Zwitserse herbergier, dhr Planta, en verbleef er tot het einde van de maand Augustus, zonder werken.
***
49
INWACHTEN VAN ZIEKEN TE DRESDEN. Na de onderhandeling te Praag was sinds 12 Augustus de wapenstilstand tussen Napoleon en de Verbondenen opgeheven. Op die dag had ook Oostenrijk aan Frankrijk oorlog verklaard. Gesteund met Engels geld stelden de Verbondenen drie legers op : het Bohemer leger, d.i. het hoofdleger onder vorst Schwarzenberg~s bevel, het Silezische leger onder leiding van Blücher en het Noordleger onder Bernadotte. Na enkele dagen, op 26 en 27 Augustus, behaalt Napoleon nog een grote overwinning bij Dresden maar op 30 Augustus wordt het leger van generaal Van Damme tot overgave gedwongen. Die zelfde dag ontvangt Blomme het bevel naar Dresden te gaan over Weimar, Jena, Altenburg, Nossen. Bij aankomst bewondert hij de hoofdstad van Saksen, het koninklijk paleis, de statige Friedrichstatt en het ruiterstandbeeld van koning August de Sterke op de Neustadter markt. Terwijl hij de kunstschatten van Dresden leert kennen en op de Zwinger wandelt wordt op 6 September generaal Ney bij Dennewitz verslagen. . Na de overtocht van Blücher over de Elbe krijgt de veldtocht een nieuwe wending. Onverwachts ontvangt Blomme bevel Dresden te verlaten. Hij kan zich niet verder vermeien in de nieuwe hoofdstad. Op 9 September ontvangt hij opdracht met 4 ondergeschikten 1500 zieken naar Mainz over te brengen. De terugtocht wordt aanvaard. Bij Altenburg krijgen Blomme's mannen de eerste Kozakken, bijgenaamd de weerwolven, in het zicht. De Fransen maken er geregeld jacht op. De tocht gaat verder naar Gotha. Onderweg worden achtergebleven konvooien met zieken en gekwetsten opgewacht. De boeren worden vrijpostig en driest. Toen een boer aan majoor Blomme een slag wilde toedienen trok onze
so
Nevelnaar de sabel bloot en gaf de boer een houw in de· rechterarm. Daarna werd de reis aanvaard naar Eisenach. De zieken werden afgeladen in de kerken. Blomme trok met zijn collega's in kwartier bij een Franse notaris met grote snorrebaard. Aan tafel sprak de Fransman de lof van Napoleon en hij zette de eerstkomende veldslag uiteen met behulp van ledige flessen en glazen. Hier vermaakte Karel zich kostelijk. Daags nadien vielen de opstandige boeren, gewapend met vorken, wederom het ziekenkonvooi aan maar hun aanval werd verijdeld en de zieken in de omliggende dorpen ondergebracht. Na het afweren van de aanval en het bezorgen zijner zieken ging Blomme duchtig kermis vieren in een nabijgelegen dorp. 's Anderendaags werden de zieken achtergelaten en de gekwetsten op bootjes gebracht om de Mein tot Frankfort af te varen. Alle zwaar gewonden kregen Mainz tot bestemming en op 27 September werd Blomme opnieuw bij het leger, een kolonne van 10.000 man, ingedeeld.
*** DE VOLKERENSLAG BIJ LEIPZIG. Voor de derde maal toog Blomme oostwaarts. Thans zou hij hulp bieden aan het terugwijkende Franse leger. Weer trok hij naar Erfurt. Blomme en zijn makkers van de gezondheidsdienst kregen voor de tweede maal Kozakken te speuren; zij vluchtten in allerijl en "de Goddelijke voorzienigheid en de poten van hun paarden brachten de redding/' Op 6 October logeerde Blomme bij een Jood die zeker met de militaire toestand bekend was. De tweede dag bracht twist. De Jood huilde als een bezeten duivel tot Blomme hem overeind sloeg, hem schopte, de tafel omkantelde en de Sl
potscherven liet wegbrengen. Tot straf kreeg de Jood tien soldaten in kwartier. Daarop ging Blomme logeren bij een dominee waar schraalhans keukenmeester was maar de aanwezigheid van een flinke jonge dame deed hem aldra de magere kost vergeten. Op 11 October trok de kolonne over Weimar, Jena, Naumburg en de manschappen leden honger onderweg. De officieren leefden van wat de soldaten konden buit maken. Zelfs de gekwetsten kwamen van honger om. Een schuur werd tot hospitaal ingericht. Op 16 October, te 3 uur, in de namiddagwerdhetkanon gehoord terwijl Napoleon, die Dresden had verlaten, zijn legermacht bij Leipzig opstelde. De slag begon te woeden en op 18 October begon de grote aanval die, na negen uren bange strijd, eindigde met de beslissende overwinning van de Verbondenen. Het einde van het Franse Keizerrijk was ingeluid (20). De keizer stond met zijn wacht op een kleine heuvel terwijl de ruiterij van de Verbondenen ten vijand werd ingejaagd. Gekwetste mannen en paarden lagen langs de wegen en daags nadien begon de bestorming van Leipzig alwaar koning Friedrich-August I van Saksen werd gevangen genomen. De Fransen lieten 90.000 man op het slagveld. Toen namen de overblijvende legers de vlucht. Vele manschappen en officieren, waaronder de dappere prins Poniatowski, neef van de laatste koning van Polen, verdronken in de Elster. Toen vergeleek ooggetuige Blomme het uitzicht van de stad Leipzig met de visie op het Laatste Oordeel. Eerst rond 4 uur in de namiddag, na dagen en nachten zwoegen, liet hij zijn paard zadelen en koos hij met zijn makkers de weg naar het Westen. Voor de derde maal kreeg hij de Kozakken op de hielen. Op 22 October kwam hij te Erfurt aan, ontving er 400 frank wedde en kocht er een nieuw paard. Zijn paard schonk hij aan zijn knecht.
52
Nu ging de vlucht verder over Gotha en Eisenach. De vluchtelingen waren steeds achtervolgd door jagende Kozakken tot Blomme, bij het stadje Rüchtern met .zijn paard in een beek tuimelde en doornat ging uitrusten in een stal, waar hij, samen met .zijn maten, enkele malse ganzen aan het braadspit stak. Zo verliep voor Carolus Blomme de slag van Leip.zig.
*** EEN AANGENAAM OPONTHOUD. Steeds door de Kozakken opgedreven, kwamen Blomme en zijn makkers Hanau voorbij, waar de voorhoede van Vork de Fransen aanviel. Napoleon had geen enkele bondgenoot meer. De Verbondenen voerden de oorlog voort met Engelse steun (21). Het lot was te Leip.zig beslist. Koning Jeroom vlucht uit Hessen. Kassei, Braunschweig, Hannover en andere regeringen worden hersteld. Von Stein voert het gezag over de heroverde gebieden in Duitsland. Het leger wordt er uitgerust. Napoleon trekt bij Mainz terug over de Rijn. Ook Karel Blomme trekt huiswaarts en op Allerheiligen is h.ij in Mainz aangekomen. Hij verkocht er zijn paard en nam een stevig en keurig eetmaal. Te Main.z woedde de bloeddiarrhee of rode loop en naar het dagboek meldt "lagen de hospitalen volgepropt met zieken die stierven als de vliegen". Ook Blomme werd aangetast maar genas vlug. Van 5 November tot 10 December stierven daar te Mainz niet minder dan 26 heelmeesters en geneesheren. Wat overbleef aan zieken van "La Grande Armée" werd van Main.z, de Rijn af naar Nijmegen, verscheept. Bij Keulen en Neuss was de overtocht van de Rijn reeds bedreigd. Het schimleger der Fransen was te nauwernood in staat een
53
schijn van verzet te leveren. In Duitsland doolden 170.000 man verspreid rond. In November brak de opstand uit in Nederland. Bülow en Wintzingerode verjoegen er de Fransen. De kleine garnizoenen van Geertruidenberg, Breda en Bergen-op-Zoom gaven zich over. De Engelsen landden op Walcheren en een voorlopige regering riep de onafhankelijkheid der Verenigde Provinciën uit. Generaal Maison kreeg opdracht tot het herorganiseren van de Franse bezetting waar wanorde heerste. In de maand December 1813 was de opstand in het LeieDepartement algemeen. Op 10 en 11 December kwamen 60 gewapende conserlts te Tieltaan waar ze allerlei gewelddaden pleegden. Op aanvraag van prefect Soult zond Napoleon generaal Henry met 500 "gendarmes d'éliteH die weldra de opstandelingen rond Tielt versloegen. Een hunner aanvoerders, De Coster, werd gedood en een andere, De Coninck, te Ruiselede gevangen en te Brugge terecht gesteld (22). Terwijl te Neveleen ommeland de conscrits onderdoken, trok Carolus Blomme, intussen tot chef-chirurg gepromoveerd, naar de oude rijksstad Worms om aldaar met 7 helpers in de hospitalen hulp en bijstand aan de zieken en gekwetsten te bieden. Hier kent hij eindelijk wat rust. Hij heeft er ook behoorlijk logies. Na de morgenkoffie en de inspectie van het werk zijner assistenten mag hij zich thans de weelde gunnen zijn paard te doen zadelen en bezoeken af te leggen. Hij knoopt kennis aan met een handelaar en zijn vrolijk gezelschap, met de apotheker en dezes twee lieve dochters en 's avonds bevindt hij zich in het café "Napoleon'' met mijnheer Charles Debuck van Gent, die hij reeds lang kent, ook van tijdens zijn studententijd te Parijs. Mijnheer Debuck is te W orms "garde d'honneur" en ligt gelogeerd bij dhr Reyns, handelaar, waar ook steeds lieftallig gezelschap verkeert. Kortom sinds Karel "chirurgien, aide-major en chef'' is amuseert hij zich uitermate (s u p é r i e u r e m e n t) tot
l
.
\L'
~l\
)..( .U. ..,.
~i cl, ~.tl<-l JvHo
J t \.(>..().h v
~l Iu /yüV· ~ j?f y,u. '-'>-- .
fkiuda. L
u. o.}J. ) Jau! I
Wt 't.LW1.
lt.u M CMu..k';
~ &, ,~, I /wüt.~ o ~o. . n~-
v) {_ ,)
b'1)..,'
~
,, 37' bladzijde va n he t dag bo ek
i« u t_
op Kerstdag 1813 de Kozakken daar zijn om over de Rijn te steken. De stad is in alarm en elke nacht roffelen de trommels. Op Nieuwjaarsdag, 1814, steekt de vijand de Rijn over. Blomme ziet bijna geen Franse soldaten meer, heeft nog 60 zieken in het hospitaal en het vijandelijk leger trekt voorbij. Blomme zadelt zijn paard, doet in der haast alle zieken op karren wegbrengen, haalt zijn bagage, vlucht uit de stad en ziet aan de stadspoort twee Kozakken die hem achterna draven roepend "Hourah, Francosky !" Blomme antwoordt al bevend "niets françois" en bij •t naderen zegt hij dat hij Nederlander is. De Kozakken huilen "Daubry, Daubry"; daarbij geven ze hem twee lansstoten met de staart van de lans. Ze stappen af, ontrieven hem van zijn gouden zakhorloge, zijn paard en 60 frank, leiden hem naar een herberg en beschenken hem met snaps tot vergelding van de gemaakte buit. Na het lessen van de dorst brachten de Kozakken hem bij generaal Sacken die hem vroeg wie hij was. Toen Blomme verklaarde dat hij Hollander was, werd hij in vrijheid gesteld. Hij ging naar zijn oud logies, ontkleedde zich en trok een burgerpak aan. Toen nam hij het avondmaal met Russische officieren, dronk op de gezondheid van Tsaar Alexander en liet zich doorgaan voor neef van den huize. De Russische officieren werden smoordronken : de ene wilde met de dame slapen gaan, de andere met de meid; nog andere vielen de aanwezige juffrouwen lastig tot al de minzame schepselen het hazenpad kozen en Karel Blomme overbleef met de gastheer en zijn knecht. Kort daarop waren de driften geluwd en snorkten de veroveraars "als varkens•'.
***
ss
IX
DE TERUGWEG · Carolus Blomme was afgezwaaid doordien hij zich in burgerkleding had gesteld. De dag daarop ging hij bij dhr Reyns om zijn vriend Charles Debuck te verzoeken de weg naar huis te aanvaarden. Eerst werden alle stevige kennissen behoorlijk vaarwel gezegd zodat de afscheidstranen overvloedig stroomden. Op 7 Januari ging de reis over Mannheim met 7 officieren en een garde d'honneur (dhr Van Duinen) uit Nijmegen. Ze stijgen uit in het hotel ttZum schwarzen Löwett, gaan bij de stadscommandant tot het in orde brengen van hun geleibiljet om verder te reizen, keren naar de Zwarte Leeuw terug alwaar een onbekende heer aan dhr Van Duinen en Karel Blomme komen vragen of ze Nederlanders zijn. Op hun bevestigend antwoord leidt de vreemdeling hen mede, belt aan een huis, verzoekt om binnenstappen en brengt ze op de verdieping in een prachtsalon bij Mevrouw de baronesse van de Wurden, zijn gade. De twee Nederlanders knopen kennis aan met vier gewezen Nederlandse officieren uit het Franse .leger, kapitein Vandenbergen van het 9e huzaren, kapitein Grimm van het 14e kurassiers-regiment en nog twee andere. Baron van de Wurden is namelijk een Nederlands émigré en kwam in opdracht van de nieuwe Nederlandse Regering zijn gevangen landgenoten opvangen. Hij bood geld aan wat Blomme weigerde omdat hij het niet nodig had. Hij bezorgde een burgerlijk paspoort en zij namen afscheid van baron en baronesse van de Wurden. Op 8 Ja~uari wachtte de groep op de verbeide komst van mijnheer Debuck en daar deze niet opdaagde bezochten zij de stad. Eindelijk, op 9 Januari komt de Gentenaar Debuck aan. De karavaan vertrekt over Heiddberg en Darmstadt naar Dussetdorp en weerom heeft Karel Blomme tijd en lust om
S6
het natuurschoon gade te slaan : hoge bergen, ruinen van een oude burcht en spruitende fonteinen in Heidelberg.
*** Intussen hadden de Bondgenoten, op l December 1813, de verklaring van Frankfort afgelegd. Ze bevatte de twee standpunten : vrede met Frankrijk, oorlog aan Napoleon. De continentale blocus, de braakliggende landbouwgrond, het heffen van 25 ten honderd op alle wedden en pensioenen behalve op de militaire, de alomheersende malaise en de ontzaglijke belastingen brachten ook in Frankrijk de rijken in nood en de armen in ellende. De rente viel van 87 op 50 frank; zilver en goud werden schaars. De schepen lagen ledig in de havens, de opslagplaatsen vol onverkochte waren. De mobiele wachten zochten de bossen af op zoek naar dienstweigeraars; vrouwen en kinderen bewerkten het land. Frankrijk was moe. De rampen van de Berezina en van Leipzig, het oprukken van de Bondgenoten naar de Franse grenzen, deden de jaren van roem vergeten. Na vijf en twintig jaar omwenteling en oorlog wilde Frankrijk vrede maar nog steeds zonder de val van Napoleon. Van October 1813 tot Maart 1814 lichtte Frankrijk nog 300.000 soldaten en 50.000 nationale mobiele wachten (23). Een divisie jongeren werd opgeroepen, daaronder zonen van gewezen opstandelingen uit Vendée, van oud-leden van de Conventie, mannen uit de Nederlanden; sommige aan hun vrouw ontrukt daags na het huwelijk ofwel weggehaald van de sponde van een barende vrouw, van een stervende vader of van een zieke dochter. Er waren rekruten bij met zulk zwak uiterlijk dat ze eerder stervenden geleken dan soldaten. De helft ervan sneuvelde in de veldtochten van 1814 (24). Bij die lichtingen alleen rekende minister Clarke met 100.000 weerspannige conscrits. Sinds Kerstdag 1813 had Blomme de eerste kolonnes van
57
de Bondgenoten over de Rijn zien steken. Ze joegen de kleine Franse legers van Marmont en Macdonald - hoogstens 46.000 man - vóór zich uit. Schwarzenberg en Blücher brachten 250.000 man naar voor en deden de Fransen steeds westwaarts wijken (25).
*** DE AFTOCHT. Op l3 Januari aanvaardt de groep Blomme en VanDuinen de aftocht naar Holland over Dusseldorp. Doorheen een geweldige nachtelijke sneeuwstorm komen de officieren te 3 uur 's morgens aan te Postbach, zetten de weg voort over glibberige wegen over Wetzlar naar Dillenburg, voorbij het kasteel van Oranje-Nassau. Op de baan van Dillenburg naar Siegen sneeuwt het in de postwagen "als in een huis zonder daktt, maar bij Olpe in het Groothertogdom Berg op de noordelijke helling van het Rothaar-gebergte slaat de wagen bij het afrijden van de berghelling om en kort daarop gebeurt dit een tweede maal zodat slechts 30 kilometer in één nacht werden afgelegd. Doordat Olpe een druk kruispunt is van de wegen Keulen-Bielefeld, Bielefeld-Mainz en Dortmund-Siegen waren die nacht geen postwagens beschikbaar. De reizigers besluiten ertoe op wisselpaarden van de posterij te stijgen, zonder zadel en met een touwtje tot breidel. Zij vervolgen hun weg "Hourahtt roepend naar de wijze van de Kozakken waaraan ze in hun gehavende kleding niet al te bijster geleken. De heer Debuck rijdt dapper vooraan en voorbij de naaste post. Toen Blomme en zijn maats bij deze posterij aankwamen beschuldigde de postmeester de heer Debuck van diefstal en liet hij de burgemeester halen om de aangekomen karavaan als medeplichtigen van de vermoedelijke paardendief Debuck te doen aanhouden. Toen werd Debuck achternagedraafd tot de volgende paardenposterij. Het geval werd opgehelderd en de wagenbreukelingen konden de reis voortzetten in een
ss
krakende postwagen met slecht sluitende deuren en vensters. Half vervroren en kletsnat dronken zij te 5 uur 's morgens een jeneverportie en vonden Goddank nadien een behoorlijke wagen waarmede zij veilig Elberfeld konden bereiken. Ze verbleven er drie dagen. Hoe mooi het in en om Elberfeld ook was, de landslieden van het Land van Berg vielen tegen; ze waren zo aanmatigend en boos dat ze ertoe bekwaam waren om een nietigheid iemand de andere wereld in te zenden. Op 21 Januari wordt de weg naar Arnhem gekozen dwars door Munsterland heen en na twee dagen rijden bevinden onze afgezwaaide officieren zich op Nederlandse grond. Op de weg van Arnhem naar Utrecht merkt Blomme aan dat hier zoveel tabak wordt geteeld; overal bemerkt hij grote schuren waar tabak droogt (26) en hij doortrekt het stadje Amersfoort terwijl hij aan zijn broeder denkt die hier vroeger gelegerd lag. Te Utrecht komen zij aan en logeren bij burger Van Veersen, tabakhandelaar, 185 Oude Gracht, waar ze vier dagen verblijven. Blomme vindt er de Sint-Martenskathedraal groots, de domtoren te hoog, het wezenhuis schoon, het Natuurhistorisch Museum niet bezienswaardig maar de Utrechtenaren "uiterst beleefd en voorkomend tegenover vreemdelingen".
*** EEN RUSTKUUR IN AMSTERDAM. Trekkend doorheen de provincie Utrecht, die grotendeels blank staat door overstroming, komen de vermoeide reizigers te 2 uur in de namiddag aan bij dhr Jan Ondorp, 381, Singel, Amsterdam. Het meest dringende werk is er kennissen opzoeken in het "Café Francais" waar gewoonlijk Belgen toeven. Amsterdammers zijn uiterst vriendelijk jegens de vreemdelingen
59
vooral wanneer ze weten dat zij het Franse leger zijn ontvlucht. Familieleden en vrienden van dhr Ondorp inviteren op ontbijt, op een borreluurtje, een noenmaal, een theekransje of een avondmaal, bij zover dat onze gedemobiliseerden elke dag worden verzocht in herenwoningen bij puik gezelschap. Dhr Bode, makelaar en neef van dhr Ondorp, alsmede dhr Meuleman, handelaar, bezorgen toegang tot het paleis van de gewezen koning, alsook kaartjes voor "Felix Meritis". In het paleis staan nog alle meubelen van Louis Bonaparte en de vertrekken van de koningin zijn nog gaaf. De bezoekers stralen van geluk, werpen zich op het bed van de gevluchte koningin; de troonzaal is rijk versierd en Karel Blomme bezet de troonzetel van -koning Louis terwijl de andere leden van het gezelschap theatraal de koninklijke familie verbeelden. Het groot salon wordt afgestapt : het meet 50 passen in de lengte bij 30 in de breedte. Het biedt prachtige beeldhouwwerken. Het Museum van het Paleis bevat schilderdoeken van de beste Europese meesters. Felix Meritis op de Keizersgracht is een gebouw in de nieuwe trant, schone kunsten, wetenschap, natuurkunde, sterrekunde en muziekkunst, etcaetera, toegewijd. Een observatorium beheerst er de stad en elke Vrijdag wordt daar concert gegeven voor de leden van de "Societeit". Dan maar vlug een kaartje gevraagd om daarheen te spoeden met verscheidene lieftallige en gezellige juffrouwen. Daar ten minste ziet men de weelde en de fijnste adel van Amsterdam. Het orkest is er trouwens prima en de cello wordt er bespeeld door een Duits artist, een van de grootste van Europa. Wie van spektakel houdt, gaat naar de Nederlandse Schouwburg en ziet er treurspel. De vrolijke groep trekt er heen in uniform om gunstprijs te verkrijgen en mijnheer Debuck van Gent grabbelt naar een officierenhoed om ook een officierskaartje in zijn macht te krijgen. Maar in
60
Amsterdam is niet alleen een Nederlandse schouwburg doch ook een Franse, een Italiaanse en een Duitset zodat elke fijnproever zijn gading vinden kan. De vrienden en vriendinnen kuieren op Prinsen-, Keizersen Herengracht en na een halve maand verblijf wordt bij alle gastheren en gastvrouwen afscheid genomen, ook van mejuffers N. die begrijpelijker wijze zeer ontroerd waren bij het vertrek.
*** NAAR HUIS TOE. Nu zou de tocht naar het Zuiden aanvaard worden door de onafscheidbaren Blomme en Debuck. Op 13 Februari, daags vóór Sint-Valentijnt wanneer de vogels paren, ging de weg langsheen duin en zee naar Haarlem en verder naar Den Haag. Zij zagen rechts de duinheuvels, de Noordzee, de dijken en de wijkschansen die de Fransen hadden aangelegd om hun aftocht te dekken. Links van hen het diepe polderland. Blomme heeft oog voor de nette klinkerwegen, de lieve zomerverblijven en de Haagse Bosjes. Den Haag heeft rijke herenhuizen, het koninklijk paleis is onooglijk, onbenullig. Ze bleven er niet lang en trokken naar Delftt een stil stadje "waar men nauwelijks een mens op straat ziet". Van Delft, zonder verwijl, naar Rotterdam alwaar ze in "Het Zwijnshoofd" afstapten. Rotterdam is dichter bevolkt als Amsterdam naar het oordeel van de steller. Op de Grote Markt prijkt het standbeeld van Erasmus die een boek in de hand houdt. Op 14 Februari rijdt de diligentie met hen op weg naar Breda langs slechte baan met wind op kop. Te IJselmonde is de rivier toegevroren. Het vroor inderdaad sinds Nieuwjaardag en te Bonn bekloeg Blomme zich reeds over de scherpe koude. De vorst duurde aan van Nieuwjaardag tot 61
einde Maart. Van IJselmonde reizen zij naar Dordrecht en vinden dit een treurige stad. Bij overvaart van het Hollandse Diep heerst stijve bries en het wordt 7 uur 's avonds wanneer ze half verkleumd door de bijtende koude de weg voortzetten tot Breda en er slapen in ,,De Gouden Leeuw", nadat ze bij de stadscommandant hun paspoort laten viseren. Bij gebrek aan postwagens werd hier een dag vertoefd tot de reizigers accoord troffen om, over Hoogstraten en Lier, naar Mechelen te rijden. Te Lier was geen logiesgelegenheid. Ze sliepen op stro even buiten de stad. 's Anderdaags kwamen ze omtrent de middag te Mechelen aan. Een hele voormiddag was nodig geweest om het van Lier tot Mechelen te brengen daar de Fransen, die steeds Antwerpen bezet hielden, er regelmatig uitvallen deden uit vesting en uit schansen. In de namiddag ging de reis naar Brussel alwaar ze afstapten in het hotel "A la Couronne lmpériale" waar ze een kennis aantroffen, dhr Ed. v. d. P., gewezen garde d' ho n n e u r. Het gelukkige drietal besluit tot een uitstapje in stad. Daags nadien sloegen ze de weg naar Gent in. Ze kwamen binnen langs de Keizerpoort waar de Kozakken en de Gentse burgerwacht de paspoorten deden voorleggen. Carolus Blomme vernachtte in het huis van zijn vriend Debuck te Gent. 's Anderdaags kwam hij bij zijn lieve ouders aan, op 19 Februari van het jaar 1814, na een afwezigheid van omtrent negen maand.
*** AANBREKEN VAN HET JAAR 1814. Toen Carolus Blomme thuis kwam bij zijn ouders, zijn 23-jarige zuster Rosalia en zijn broertjes Bruno en Felixt-
62
respectief 16 en 11 jaar oud, waren de Fransen sinds enkele dagen uit Nevele vertrokken. Tijdens zijn afwezigheid was de toestand in de streek niet rooskleurig geweest. Sinds zijn vertrek was de opstand tegen de Fransen beginnen broeden. De opeisingen van paarden en proviand gingen gepaard met deportatie en dwangarbeid. Regelmatig kwam bevel tot het zenden van bekwame vaklieden naar de havensteden bijv. 20 smeden naar Antwerpen, waaronder de Deinzenaar Jan Ghyssens (27). De repressie van de bedelarij en de prostitutie, het opsporen van ondergedoken conscrits, de invallen in herbergen en logementen, het controleren van al wie zich zonder paspoort buiten het kanton van zijn verblijf waagde, gaf de politie de handen vol. Bij het opsporen was een Fransman steeds vergezeld van een Vlaamse veldwachter of een lid van de speciale brigade. Vele hongerige Walen en, opvallend, vrouwen met dochters werden als bedelaressen, landloopsters, of wegens aanstootgevende ontucht opgepikt, aangehouden en gevangen gezet (28). Te Meigem bij Nevele wordt in de zomer van het jaar 1813 Jan Pannekoeke, oud 54 jaar, geboren te Wakken en wonend te Kanegem in het kanton Meulebeke door een franse patrouille aangehouden omdat hij zonder paspoort werd bevonden en werk kwam vragen bij de boeren in het Land van Nevele (29). In de maand Juni 1813 wordt zekere Jan Van Cottem door agenten van de opsporingsdienst- de Fransman Dominique Thiolier en de Vlaming Pieter Bracke, - aangehouden als deserteur. De aangehoudene wil ontvluchten, trekt zijn mes maar wordt overmeesterd. Uit het politierapport over dit geval blijkt dat de veldwachters evenals de speurders van de franse politie recht hadden op de som van 50 frank, beloning en vergoeding voor ieder aangehouden vaandelvluchtige (30). De bardbeid waarmede toegegrepen werd blijkt nog uit volgende feit : te Gent worden op één dag in de maand 63
Mei 1813, dertien man, waaronder bedelaars en landlopers, d.z. werklozen of werkonbekwamen, met dwangarbeid van 5 tot 20 jaar gestraft. Bij medisch onderzoek wordt bevonden dat negen van de dertien gestraften niet bekwaam geacht worden "om de vermoeienissen van de ballingschap te doorstaan'' en wel om de volgende redenen : een man is verminkt aan beide voeten, één aan de rechter voet. één was bijna blind, één gebrekkig, één met dubbele liesbreuk, één verminkt aan de rechter bil, één gebrekkig, één kreupele stapt met twee krukken, één zwaarverminkte met een houten been. Ze werden alle negen naar de gevangenis verwezen terwijl de vier werkbekwamen Simelon, anders gezegd Paelinck, Jozef Vlaeminck, August Verlinden en Macharius Coppé naar de galeien werden verzonden (31). Zodra in Vlaanderen vernomen werd dat Russen en Pruisen over de Rijn waren, ontstond vinnig verzet. De vrees van vroeger sloeg plots over tot patriotische driestheid zodat anderhalve maand vóór de terugkomst van Blomme, velen zich tergend bij de Fransen aanstelden. Het was alsof ze met opzet vermetel werden. Zo bijvoorbeeld schipper Jacobus Lippens te Gent die in de nacht van 26 op 27 December 1813, d.i. twee dagen nadat Blomme de verbonden legers in Duitsland over de Rijn zag steken, te half twaalf 's nachts vóór het gebouw van de Prefectuur te Gent, een franse schildwacht op dezes werdageroep, in vrij krasse bewoordingen bespotte. Daarom werd de nachtridder die vruchteloos dronkenschap voorwendde, aangehouden en ingerekend door de eerste officier van de wacht, op nachtronde (32). Schipper Lippens en zijn maat behoorden tot de velen die tussen hun vergrijp en de vlucht der Fransen niet tijdig meer konden veroordeeld worden tot overbrengen naar een deportatieoord en losgelaten werden bij de bevrijding. Zulks gebeurde één maand nadien, begin de maand Februari 1814.
*** 64
Bij het aanrukken van de Bondgenoten op weg naar Parijs en bij het voorbijtrekken der legers in het Vlaamse land had de bevolking buiten de steden even grote plagerijen te verduren als onder het Frans bewind. Inderdaad, met Lichtmis was de grote aftocht begonnen in het Leieland en over geheel West-Vlaanderen (33). ,.De commiezen en de ontvangers van de "droits réunies" (33), waren op 2 Februari te Brugge vertrokken onder het gejouw van het volk. De uittocht gebeurde des nachts : vooraan de prefect, de generaal commandant, de militaire overheden, de wagens, de gewapende bezetters en tot slot de g a r d e d ' é 1 i t e met huzarenmutsen. Nevens de wagens reden burgers te paard tot beveiliging van de aftrekkenden alzo het volk in bedwang houdende om geen stoornissen te hebben, waarover de Fransen alle redens hadden van content te wezen. Want zonder dit zouden grote desorders geschied zijn omdat het Frans Gouvernement hem al zeer hatelijk gemackt hadde. Zodat op Onze-Lieve-Vrouw Lichtmisdag deze evacuatie te Brugge geschied is. Den derden Februari waren alle uithangbardels met den Napoleaenschen arend, die de tobackisten verplicht waren boven hun deure te hangen, ingetrokken om de woede van 't volk te voorkomen. Men patrouilleerde te voet en te peerde. De schadebeletters waren sonder cocarden of Fransche teeckens, want het volk was op hunnen toer seer teer in d'oogen geworden ••. Naer onseker rnaeren wisten wij voor vast dat de geallieerden met een colonne marcheerden door Deinze op Tielt en Kortrijk om naar Rijsel te trekken".
Op 10 Februari, te 2 uur 's namiddags was Brugge al door de Pruisen bezet. Zij kwamen al van Kortrijk. In de steden werd de naam van Napoleon op de Grote Markt uitgeschilderd, alleenelijk latende "Grande Place" (34). Vijf dagen nadien kwamen door Deinze 600 man geallieerde ruyterie, Kozakken, Saksische rode Huzaren, Pruisische blauwe en Pommersche jagers onder bevel van kolonel Geismar (35). De Pruisen die overal "genever of brandewijn werden toegebracht deden malkanderen bescheid uit de fles, zonder glas". Ze kregen een aubade van de liefhebbers der musik (voorheen garde nationale) maar de mensen van te lande bektoegen zich aldra dat ze niets anders deden dan "teiren en smeiren. De boter plaasterden zij zo dik dat zij in een
65
hofstede, met 8 man zes pond boter geëten hebben. Ze vroegen aardappels met boter zonder azijn, leidden die op hun telloor, morzelden die en goten daar boter over dat ze zwommen" (36). De mensen wisten dat ze hun zilverwerk en hun dochters moesten achter slot en grendel houden. Overigens waren de Kozakken niet kwalijk maar ze waren "wroed'' op de Fransen. Overal waar ze er een meenden te ruiken, stoven ze op met geweld. Dat heeft de practizijn De Zeure te Mesen ondervonden. Kozakken kwamen bij hem binnen goedgezind en gingen hem onverhoeds te lijf toen hij begon te roepen "Françoise, Françoise'', - ze meenden dat hij de Fransen ter hulp riep - en Françoise was zijn meid (37). Dit had enkele weken voordien ook Carolus Blomme ondervonden toen hij bij de poorten van Worms wilde vluchten al roepend "niets françois'' hetgeen hij in zijn dagboek onderlijnde. Te Gent rukten op 14 Februari vijf escadrons van het 1e Regiment Don-kozakken binnen onder bevel van kolonel Bichaloff, een man van 80 jaar. In de week van Blomme's thuiskomst vierden de Russen te Gent de verjaardag van Tsaar Alexander en ze gaven op de Kouter een groot ruitersfeest. Te Deinze legerden zij op de grote markt en bonden hun paarden vast aan gevelringen en deurkloppers. Te Nevele en ommeland stonden de paarden van de Kozakken in de weiden. In de landelijke gemeenten legerden zij rond een kampvuur. De boeren brachten brandhout, voeder en jenever. Het krijgsvolk liep de streek af roepend : "Snap 1 Snap 1" voor schnaps, jenever, "die ze dronken als thee". Ze brachten jenever aan in ketels en emmers en de soldaten slurpten uit emmer of pollepel. Ze slachtten koeien en staken de kwartieren ongevild aan de pieken boven het houtsvuur. Ze kookten "bortsch" d.i. een brei van vleesbrokken, wortels, 66
rapen, roggebrood, azijn uit de stokerij en haalden uit de winkels trossen roetkeersen om de soep te spekken (38). Daags na de aankomst van Blomme- 20 Februari 1814marcheerde de voorhoede van de Pruisen, onder generaal Blücher, van Chälons-sur-Marne naar de Seine; toen op 31 Maart Parijs capituleerde, dacht hij zeker aan zijn studententijd aldaar. Hij zette zich aan het werk en schreef zijn proefschrift in afwachting op zijn bevordering tot dokter in de geneeskunde.
***
67
x KORTE BESCHRIJVING VAN DE REIS IN LEGERDIENST EN VAN DE TERUGKEER (13 Juni 1813-19 Februari 1814) Description succinte de mon voyage à r Armée et de mon retour, au sein de ma familie, pendant les années 1813, 1814. Parti Ie 13 juin 1813. Revenu Ie 19 février 1814. Un arrêté ministriel portoit une réquisition de médecins et de chirurgiens pour servir dans la Grande Armée d' Allemagne. Je fus désigné comme chirurgien aide-major dans Ie mois de mai 1813 et peu de tems après, je reçus ordre de partir sur Ie champ pour le quartier-général de Dresde. Toutes réclamations faites étaient infructueuses. Le seul moyen qui me restoit étoit de marcher effectivement. Je partis le 14 du mois de juin 1813 avec peu de courage et surtout le moment que je devais quitter mes chers parens, car je m'envisagois que j'allois à une boucherie; et en partant je disais adieu à mon lieu de naissance. Je poursuivois mon chemin vers la ville de Gand, ou j'arrivois Ie même jour vers les quatre heures de raprès-midi. Après avoir été chez rauteur de mon malheur, et lui avoir dit des reproches, j'allois chercher une feuille de route et je partis le même jour à 9 heures du soir; pour Bruxelles en passant par A 1 o s t , petite ville à 6 lieux de portes de Gand. Elle est située sur la rivière Den Dender et dans une plaine charmante fertile, parsemée de petites collines. On y observe une belle place (Allée Verte) des maisons d'une grande propreté. Je poursuivis ma route pour Bruxelles, en passant par Assche, bourg renommé par ses gateaux. farrivois à B r u x e 11 e s a 5 heures du ma tin. c• est une ville très renommée à 6 Iieux d' Alost par Ie superbe palais habité jadis par Ie gouverneur de la Belgique; par les promenades,
68
qui sont charmantes co mme le pare, l'Allée Verte, etc La ville est remplie de fontaines naturelles; une qui est très renommée est "Het Manneken pist". On observe beaucoup de montagnes dans l'intérieur de la ville, de manière que les rues vont en descendant et en montant. Les environs de la ville sont magnifique surtout du cöté de la porte de Laeken et le long du chemin de V i 1 voorde. Je partis le même jour à 8 heures du soir pour L i è g e , en passant par L o u v a i n , ville renommée par son ancienne université. Une grande partie des rues y sont étroites. On y observe des grandes places. Comme je suis passé dans la nuit il m'est impossible d'en dire d'avantage. La route d'ici à Ti r 1 e m on t est belle; on y observe des plaines très fertiles qui sont entourées des petites cötes. Nous sommes arrivés en villevers les 3 heures du matin; elle est régulierement bätie; on y remarque une très grande place et une belle église. La ville peut contenir 7 à 8000 ämes. C'est le lieu de naissance d'un de mes meilleurs amis, Mr Petit. Après avoir changé de cheveaux nous avons poursuivi notre route pour St. T rond (I). On observe Ie long de la route quelques belles fermes, mais en généralles maisons sont mal bäties de terre glaise et de chaume. St. Trond est un grand bourg à 6 lieux de Tirlemont dont les rues et les maisons sont très médiocres et sales. Nous arrivämes le 16 vers Ie midi à L i è ge, ville très commerçante, spacieuse, située sur la rive droite de la Meuse sur une pente d'une montagne à 20 lieux est de Bruxelles. Les rues sont d'une malpropeté excessive, par le passage continue! des charbons de terre; on observe plusieurs mines decharbons et des machines à feu pour monter les charbons qu'on en retirent surtout au faubourg de Bruxelles. Nous deseendimes à l'hötel du "Cheval Blanc" ou nous dinarnes asse:z; mal. A 2 heures de l'après-midi nous poursuivions la route d' Aix la Chapelle. En sortant de Liège nous devions monter une montagne asse:z; considérable, qui domine une partie (I) St. Trond : St. Truiden.
69
de la ville, la route est belle mais je n' avois vu autant de mendians que de Liège à Erft. Erft (1) est a 51ieux de Liège. C'est un grand bourg qui ne présente rien de remarquable. C' est Ie pays du Docteur Boulanger. D'ici à Aix Ie chemin est sablonneux et un peu montagneux. Nous arrivämes vers les 9 heures du soir à A i x à 11 lieux de Liège; la ville est située sur les revers des montagnes. La villeest charmante et plusieurs de ses bätimens sont antiques. Aix est très renommée par ses fabriques de casimirs (2), par ses eaux minérales, sulfureuses, thermales. C'est Ie pays de Mr Armbrouster, chirurgien aide-major au 2e régiment d'infanterie légère, et de Roderburch. Le 17 juin nous sommes partis à 4 heures du matin pour J u 1 i e r s • D'Aix à cette ville la route est triste par des bois énormes. Juliers est très fortifiée, bien bätie mais petite ville très peu peuplée car Ie pavé est couvert de l'herbe. Après avoir diné nous sommes partis pour Cologne. La route est charmante Ie pays assez fertile. On observe là et là des vignobles. Nous arrivämes vers les 5 heures de !'aprèsmidi à C o 1 o g n e , a 16 lieux d' Aix, ville assez grande située sur la rive gauche du Rhin; les rues sont pour la plupart très étroites, on y observe un grand nombre d' églises et des clochées. Le 18, comme il n'y avoit plus des places sur la diligence, nous nous sommes embarqués sur le Rhin pour M a y e n s e (3). Le paysage est charmant par ses belles vues, les montagnes et les roehers énormes qui abordent la rivière. B o n n est une petite et antique ville. Andernach est un bourg situé sur Ie Rhin oil on observe plusieurs ruines des forteresses dutemsdes Romains. Nous y passämes la nuit et Ie lendemain nous continuames notre navigation pour C o b 1 e n z qui est une ville charmante par sa position sur Ie Rhin, et la Moselle qui vient se jetter (I) Erft : Herve. (2) Tijk : licht laken. (3) Mayense : Mainz.
70
dans le Rhin. Le pont qui est sur la Moselle est charmant ainsi qu'un grand chateau et des belles casernes. Les rues sont assez jolies et ses environs sont charmants par ses raretés. Des débris des forteresses des Romains, des rois Teutons et des Allemands; elle est à 18 lieux de Cologne et autant de Mayense. Nous continuames la route et du cöté de Bingen, les vues sont aussi superbes. Petite ville à 5 ou 6 lieux de Mayense sur la rive opposée du Rhin (Droite). On observe les superbes vignobles du maréchal Kellermann (Valmy) dans le principauté de Nassau. N ous arrivames le 20 à M a y e n s e vers les 7 heures du soir. Ville située sur le Rhin, les rues sont généralement très étroites, irrégulières, sales, exceptées la Grande Rue, la Place Verte et la Place d' Armes. Le doeher de la cathédrale est superbe, ses fortifications sont considérables du cöté de l'ouest; à l'est sur la rive droite est Cassel et lefort de Montebello. On traverse le Rhin. Sur un pont de bataux, on observe plusieurs moulins à 1' eau qui travaillent par le flux du Rhin. Les bourgeois sont d'une malhonneteté excessive envers les militaires. Le 22 de juin, moi et deux autres officiers, primes la route de Francfort, avec la barque sur le Mein. C' est une rivière assez large mais peu profonde; le passage est charmant surtout d'Ralterheim à Francfort. Le premier endroit est un bourg proprement bati ou i1 y a une superbe maison de campagne. C'est à 4lieux de Francfort, le terrein est très fertile, dans le lointain on voit des montagnes, le long de la rivière on observe des belles maisons de campagne, des promenades etc. Nous arrivames à Francfort sur les trois heures de l'après midi. C'est une ville superbe située sur le Mein; on y observe des maisons d'une grande beauté, des quais, des belles rues. Elle est entourée d'un boulevard magnifique en forme de jardin anglais. La ville ne se ferme que par des grilles; les gens y sont très polis, hospitaliers, et presque tous des commerçans. Les environs sont d'une beauté
71
ravissante : des jardins, des vignobles, des belles vues. A droite de la ville des montagnes ou on observe de loin des maisons superbes; à gauche une plaine, des arbres fruitiers, des prairies. Le terrein est très fertile et la nature vous rie de toutes cötés. Les officiers y sont très bien logés aux frais de la ville. Le lendemain j'allois demander notre compte mais mes compagnons me disoient que ,,le bourgmestre moet allis betzaeln''. Le 23 on nous fournissoit des voitures pour voyager gratuitement. Yétois très étonné de tous cela, mais j'entendois qu'on n'avais plus besoin de rien que c'étoit tout aux frais des gens du pays. Je quittois Francfort à regré, mais la variation du chemin me faisoit bientöt oublier tout cela, nous fimes chemin sur Hanau (1), et depuis Francfort jusqu'à la première nommée, la route est si superbe que c'est une espèce de pare de quatre lieux car le chemin est planté des arbres fruitiers là et là des chätaux de manière que nous arrivämes à Ha na u sans y penser. Nous faisions notre diné chez madame Veuve d'un docteur qui avoit du très bon vin. Hanau est une belle ville mais pas trop grande, et une partie des rues sont tirées au cordon; il y a une belle place et une superbe maison de ville; après être bien restaurée nous poursuivions notre chemin vers Gelnhausen à 4 lieux de Hanau. Le chemin est plat, c' est un grand bourg situé dans un fond entouré de montagnes assez considérables. On y observe une église à trois dochers dont un dévie de manière qu' on diroit qu'il va tomber; nous togames mais très médiocrement. Le 24 nous partimes en passant par S a 1 m u n s t e r ou i1 n'y a rien de remarquable excepté un bon logement (I) Hanau: aan de monding van de Mein. De stad bloeide tijdens de godsdienstoorlogen, door de inwijking van gevluchte Vlamingen en Nederlander• Hier versloeg Napoleon, tijdens .zijn aftocht, 30 en 31 october 1813 de Oostenrijkers en de Beierlingen.
72
dans la porte ou un jeune homme trouve toujours bonne . compagrue. Le même jour nous arrivämes a S c h 1 u c h t e r n , bourg a 10 lieux de Ge 1 n ha u sen qui est très sale, parsemé d'eau qui vient des montagnes. Je fus logé chez un houlanger ou je fus assez bien n° 157. Les autres chez un meunier no 138 qui avait un filet et nous allions à la pèche pour un passe-tems. Le 25 nous partîmes pour F u 1 d a • La route est très variable; tantöt des plaines fertiles, des montagnes et des bois. Près la ville on passe un pont superbe qui est sur une petite rivière (Fulda) et des prairies. La ville est très bien bätie. On y remarque une église d'une grande beauté ainsi que Ie chäteau et les jardins du ciclevant prince. Après avoir fait un mauvais diner nous poursuivîmes notre chemin pour Hum b erf e 1 d (I), ou nous étions assez mal. Le 26 nous prenions Ie chemin de W a c h à ll lieux de Fulda. C'est une petite ville du royaume de Westphalie. Nous y logämes. C'est un pays malpropre, les gens malhonnêtes, les officiers et soldats sont en rations comme en France. Le bourgois nous préparoit mal notre souper; nous renversions les plats et nous jettions les assietes à sa tête. C'était pour la première fois que j'apprennois à être militaire. Le 27 de bon rnatin nous partîmes pour E i s e na c h à 9 lieux de W ach en arrivant à I l/2 lieue de la ville. On deseend une grande montagne jusque dans un fond entre des roehers assez considérables. Sur la droite au-dessus des roehers on observe un vieux chäteau jadis habité par Luttre (2), chef d'une religion; i1 appartient au roi de Saxe. La villeest assez proprement bätie. Après avoir bien diné nous primes la route de Go t ha; la route est très amusante par la variabilité du terrein, tantöt fort plat. Gotha est à 5 lieux d' E i s e n a c h ; c' est une ville à peu près de 10.000 ämes bien bätie, très propre. Nous logämes (1) Humberfeld : Hünfeld. (Z) Luttre: Martin Luther (1483-1546). Steller bedoelt het slot Wittenberg, bakermat van de Reformatie.
73
à cinq officiers dans l'hötel Wildemann ou nous étions bien. Le commandant me tenoit pour être employé a l'höpital; i1 me fit donner un logement chez Mr ••••••• OU rétois très bien. 11 avoit deux garçons qui étoient polis avec les quels rallois promener dès le deuxième jour, dans les environs de la ville qui sont superbes. 11 y a un beau chäteau du prince (Saxe-Gotha), un pare, des promenades et le cöté pour aller à Erfurt est un boulevard et des promenades magnifiques dans lesqueUes nous nous amusions jusqu'à 10 heures du soir. Le troisième jour, mon höte me présentois son cabriolet et je m'amusois comme un petit seigneur, mais ma1heureusement je devois partir le 6 juillet pour Erf u r t à 5 lieux de Gotha. En arrivant je fus logé dans la St. Laureynsgasse chez Mr •..••••• OU rétois assez bien. Je me présentois chez le chirurgien principa1. On me fît faire le service à l'höpital à ceriaque sous les ordres du major Villeprend. Après 3 à 4 jours je fus envoyé avec cinq sous-aides à l'höpital Ne uwer k ou je faisois le service. Nous y arrivämes à 3 heures de !'après midi et nous travaillämes jusqu'à 10 heures du soir, car presque toutes les plaies étoient attaquées de pourriture d'höpital et n' étoient pansées depuis trois jours. Quatre jours après je ne me portois pasbienet la fièvre d'höpital se déclarois. Je restois encore une huitaine de jour dans mon logement mais je ne pouvois plus. Je me faisois évacuer sur mon höpital. Avant de partir je donnois la clef de la commode à mon domestique pour faire mettre mes habits chez Mr Ernmans, aide-major hollandais (pour plus de détails voyez ma convalescence). On me plaçoit dans la salle des officiers malades. J' étois mal content et le lendemain rnatin je me fis reporter à mon logement maïs on me voulois plus recevoir et on me reporta à l'höpita1. Le lendemain je battois la campagne qui à duré une quinzaine de jours pendant ce temps mon corps étoit couvert de peterebies (1), mais gräce à la divine providence, peu de tems après j'entrois en convalescence, rétois exténué, (I) Peterebies : pétéchies, d.z. rode vlekken op de huid. Vlekkenkoorts.
74
même je ne pouvois souffrir !'éclat de la lumière, mes jambes et mes pieds étoient ouverts, j'étois aussi maigre que je ressemblois à un squelette; Mr Cadiot étoit administrateur de ma bourse maïs elle devint vuide et je l'envoyoit en chercher à mon dépot général qui étoit chez Mr Ernmans, malheureusement la chaîne de mon port manteau étoit brisée et on avoit volé trois chemises, deux culottes de casimir, un gilet de soie, deux paires de bas, des cravattes, deux calassons dont l'un contenoit dans la ceinture sept napoleons d' or et trois louis d' or et mon couteau. 11 m'avoient rien dit; le domestique venoit auprès de moi en pleurant dire qu' on lui accusoit maïs je ne savois ce qu'il vouloit dire. Je lui disois qu'il me devoit laisser tranquil, car j' étois encore très mal, mais malheureusement le lendemain je savois que je n'avois plus un sol au moment que j'en avois le plus besoin. Mes confrères m'en prêtoient et j'écrivois à mes parenspouren avoir; on avoit laissé ma montre d'or. Je demandois de l'argent dessus; de cette manière j'ai vécu très mediocrement. Je suis sorti de l'höpitalle 14 août. Je suis aller loger chez Mr Planta, Suisse, qui tenoit un café vis à vis le jardin de !'intendant ou j'étois bien. Je restois le reste du mois d'août sans travallier. Le 30 août je reçus ordre pour aller à Dresde en passant par Weimar qui est à 5 lieux d'Erfurt, ville médiocrement grande oû i1 y a un beau chäteau du duc Saxe-Weymar. Le même jour nous partimes pour Jena, petite ville très renommée par son université et la fameusebataille en 1806, ensuite par G er a , A 1t e n b u r g , R o c h 1i t s , W a 1 de mb u r g, No sen, D re s de. Comme j'avois oublié d'anoter les particuliarités, je me contente d'indiquer seulement le nom des endroits par lesquels je suis passé. D re s de est une belle ville surtout ce qu'on appelle Friedrichstatt; il y a une belle rue des maisons superbes; on y observe un chäteau du roi, une statue et cheval de bronze sur une superbe place; la villeest située sur la rivegauche de l'Elbe.
75
Le 9 septembre je reçus ordre avec quatre sous-aides, de conduire 1500 malades à Ma yens e. Nous nous mimes en chemin le 10. Accompagnés de quelques hommes armés nous poursuivîmes sans obstacle jusqu'à Altembourg ou quelques cosaques avoient envie de nous apprendre à boire du snaps maïs nous arrivämes heureusement dans le bourg ou il y avoit des troupes françaises qui donnoient la chasse à les loups-garoux (1). Le lendemain nous dirigämes notre route sur E r f u r t ou nous arrivämes le 14 au soir, nous fîmes halte jusqu'au 16. De là à G o t h a ou nous reçûmes des bons logements. Pour ce qui me regarde f allois voir mon ancien logement (voyez cahier n° 2) ou je passois très bien la nuit. Le lendemainde bon rnatin je disois mes adieux (car je pensois de pouvoir rester à Francfort ou à Mayence) et puis fallois voir si mes malades étoient prêts à partir, maïs les voitures n' étoient pas arrivés de manière que nous étions obligés d'attendre jusque vers les dix heures du matin. Les paysans commencoient à être insolents et il y avoit un qui me vouloit donner un coup de force maïs je ne manquois de tirer mon sabre et de lui porter une tranche sur le bras droit. On le mit en prison et nouspartimes pour Eisenach ou nous faisions descendre les malades dans des églises. Le lendemain nous nous dirigämes sur W a c h , maïs tous les logemens étoient pris et nous nous dirigämes à B I o e m e n b a c h , à 2 lieux de la ville. N ous y arrivämes vers les 9 heures du soir. Le bourgemestre fit loger notre monde. Moi et trois officiers malades étoient chez un notaire Mr •••••••• qui étoit bossu; ce second Esope étoit français jusque dans l'äme; il portoit des moustaches, un gilet d'uniforme de Westphalie et rien n'étoit aussi dröle que ce singe. Le soir il soupoit avec nous et i1 portoit la conversation sur la famille de Napoleon dontil disoit beaucoup de bien; de notre cöté nous ne manqions pas de lui donner raison; i1 faisoit un plan de ba taille avec les houteilles et les vers. (I) Loups-garou: weerwolven. Franse spotnaam voor de ·Kozakken.
76
Après nous avoir bien amusé et la nuit très avancé nous altions nous coucher. Le lendemain rnatin i1 n'y avoit pas de voitures pour transporter les malades, après avoir envoyez chercher en ville il en vint la moitié que nous en avions besoin. On vouloit faire donner des voitures mais les paysans ne vouloient; ils commencoient à sonner Ie tochsin et dans l'espace de quelques minutes ils venoient armés des fourches etc. et vouloient massacrer tous les malheureux blessés; même Ie maire disoit "~lagt mer capot, alls frenscois". J'avois compris ce qu'il avoit dit; je lui observois qu'il avoit tort de direde tets propos à des paysans outragé, j'envoyois chercher à !'incognito, des militaires à la ville avec ordre de nous envoyer des voitures. Au bout de quelques heures des gens armés rétablissoient 1' ordre et fîrent Ie maire prisonnier. Ils cherchoient toutes les voitures des paysans et nous partimes pour Humherleid de là à Fulda. Le lendemain nous poursuivîmes notre route pour Salmunster. Les blessés furent placé dans les villages. Je fus logé à la poste ou i1 y avoit jusqu'à 7 officiers en logement, Nous étions très bien de table et de coucher, il y avoit un officier qui fendoit toutes les assietes de porcelain en faisant des farces. Cela me faisoit de la peine qu'on fît tant d'intérêts a des gens honnêtes. Je fis jour de repos avec mes gens et nous restämes au même logement jusqu'au surlendemain; il y avoit kermesse à une lieu de là ou nous divertimes très bien. Nous partimes Ie 21 (après avoir dit nos adieux) pour Hanau. Les malades furent logés dans les höpitaux. Le lendemain on les fît voyager en barques sur IeMeinde manière que je quittois Ie convoi et je laissois Ie direction à un de mes sousaides et je fis la route toujours à cheval accompagné de mon domestique, nous arrivämes de bonheure à F r a n c f u r t; je cherchois un billiet de logement après que j'étois installé dans mon logement, j' allois voir si les malades étoient à leurs destinations, puis j •en donnois connaissance au commissaire des guerres qui ordonnait d'envoyer à Mayence seulement les blessés non guérisable dans 1' espace 77
de 6 semaines. Le lendemain nous fîmes la revue et j' ordonnois à deux sous-aides d' accompagner Ie restant du convoi à Mayence. En attendant je restois avec mes autres sous-aides à Francfort, ou nous nous amusions supérieurement bien jusqu'au retour des autres. Nous partimes d'ici Ie 27 septembre 1813 avec une colonne de 10.000 hommes pour retourner a 1'armée car dès ce tems les cosaques se présentoient jusqu'à quinez lieux de Francfort. Nous fîmes la route avec la colonne jusqu'à W a c h • Etant arrivé là, nous recûmes ordre de revenir à F u 1 d a pour attendre plus de monde, car on disoit que les alliés étoient avec une armée formidable du coté de Cassel, et que leur but étoit de couper notre colonne et tout l'armée française. Nous retournarnes vers Fulda étant un jour là nous entendîmes que l'ennemi avoit pris Casset et que notre colonne devoit se joindre avec une petite armée commandé par Ie roi de Westphalie. Effectivement nous partimes de nouveau pour Wach et étant arrivé, la colonne se dirigoit vers l'intérieur de la Westphalie mais nous devions regagner Ie quartiergénéral de la Grande Armée et nous primes la route d'E i s e n a c h • A nos risques d' être pris, dépouillé, maltraité par les partisans ou cosaques nous arrivämes heureusement en ville et nous fûmes assez bien logé. Le lendemain nous poursuivimes la route pour G o t h a maïs à deux lieux de la dernière un détachement de cosaques etoit à notre poursuite maïs la divine providenee et les jambes de nos chevaux nous sauvoient. Etant arrivé je retournois à mon ancien logement encore tout effrayé mais la présence de mon höte et sa familie me tranquilisoient. Le lendemain nous nous dirigämes sur Erfurt et nous arrivämes heureusement vers Ie midi Ie 6 octobre. Je fus logé jusqu'à nouvel ordre chez un marcbant juif, maïs dès Ie second jour, j'avois disputé avec lui. 11 faisoit un vacarme du diabie et je lui posois une soufflée qu'il renversois contre la muraille, puis des coudes pieds qu'il battoit retraite, après je renversoit la table couverteet je fis jetter les débris des assietes par mon domestique hors de la chambre. Le lendemain je lui dénon-
78
çais et on lui mis dix soldats en logement. On me logois chez un Dominé tutbreien ou je ne fus pastrop bien mais la présente .••••••• me fit oublier la mauvaise table. Le 11 octobre je reçus ordre de partir pour L e y p sic avec la 53e colonne en passant par W e y m a r , J e n a , Na u mb u r g. Nous y arrivames sans avoir été attaqué. Le 14 vers le midi avec beaucoup de faim et après avoir bivouaqué le chemin faisant, maïs en la place d'un bon logement nous avions Ie choix de coucher dans la boue ou de rester debout. Si on vouloit manger, c'étoit d'aller marroder, de voler, piller ou de erever de faim, car tout l'armée étoit reunit aux environs de la ville, les maisons étoient remplies de blessés malheureux qui crèvent de faim et de misère. Je fus de suite employé dans un höpital ambulant qui étoit établi dans une grange hors de porte d'Hall (du cöté gauche de la petite rivière dont i1 sera parlé plus bas), le lendemain les deux armées étoient en positions et effectivement on commençoit 1'attaque vers les 3 heures de !'après-midi. Les coups de canons, les décharges de !'infanterie firent un bruit épouvantable qui duroit dans la nuit. Notre armée tenoit ses positions ainsi que Ie lendemain (16 octobre) mais Ie 18 les Bavarois, les Saxons avec leur belle cavalerie nous tournoient Ie dos. Alors notre armée étoit presque sans cavalerie excepté quelque Polonais. Les ennemis firent des décharges avec leur belle cavalerie dans nos rangs d'infanterie, qui étoient prèsque sans défense car lapluie empêchoit la décharge des fusils. L'empereur avec sa garde étoient sur une petite hauteur sur Ie cöté de la ville et sur la rive gauche de rivière. Les höpitaux, les maisons, les rues étoient couvertes de blessés qui firent des lamentations et des cris inouis. Les hommes, les chevaux étoient sans mastiquer et plusieurs crèvoient de misère et un de mes chevaux étoit de ce nombre. Lebruit épouvantable des diets de la guerre duroit fort dans la nuit; le lendemain au point du jour le combat recommançat à notre désavantage. 11 fut ordonné de faire sauter Ie pont qui étoit sur une petite rivière en cas de nécessité pour favoriser notre retraite
79
mais malheureusement rhomme qui en étoit chargé Ie fit sauter avant rordre donné, Cela fait; rarmée stépouvantoit qui étoit sur la rive droite que la communication étoit interceptée tant entreen déroute et la plus grande partie se jette à la nage, abandonnent leurs armes et bagage pour favoriser leur passage. Des milles anglais glissaient et noyaient dans reau; Ie prince Poniatowsky (1) étoit un de Ie nombre; Ie général étoit chéri ou pour mieux dire adoré des Polonais. Pendant ce tems les restes de r armée commencoient sa retraite. rétois dans la ferme OU étoit höpital. Nous ne reçûmes ordre de quitter notre poste. Je fis seller mon cheval et je partis vers les 4 heures de raprès midi. Le 19 octobre de L e y si g (2) car tous les restants étoient assurés dtêtre prisonnier. Ctest dans ce moment malheureux que je pensois a ces heureux mortels qui étoient tranquils ou milieu de leur familie, tandis que nous goûtoient la faim et la misère en quittant la ville. C'était comme on nous peint Ie jugement universel; de tous cötés on entendît des bris, des hurlemens de ces malheureux qui étoient dans rimpossibilité de suivre la retraite. Nous poursuivimes la route de Na u mb u r g, fort dans la nuit; moi, mon domestique et quelques confrères descendîmes dans une ferme ou il y avoit de la paille pour nos chevaux, de la farine avec laquelle nous fîmes des gäteaux que nous faisions cuire au feu pour nous restaurer. Après avoir avalé une pareille pilule nous reposämes un peu sur la paille. A cinq heures du rnatin nous nous mîmes en route Ie chemin étoit couvert de monde de voitures etc. Vers les 6 heures les cosaques coupoient Ie chemin, crioient "houra" et firent répouvante aux hommes non armés qui se sauvoient dans les montagnes et ils les poursuivèrent et ils les firent prisonnier mais nous restämes sans bouger et raliement de quelques hommes armés étoit (I) Poniatowsky : Prins Jozef Poniatowsky, neef van de laatste Poolse koning; door het te vroeg opblazen van de Elsterbrug, verdronken in de Elster bij het dekken van de Franse aftocht. (2) Leysig : Leipzig.
80
suffisant pour les éloigner. A quelques distances de nous, mais les gueux (l) étoient à nos trouses jusqu'a dix heures et vers le soir même jeu, souvent leurs bivouacs et les notres n'étoient éloignés que d'un quart de lieue. Après avoir été poursuivi plusieurs fois et soufert beaucoup de misère nous arrivämes heureusement à Erf u r t vendredi, 22 octobre, vers le midi. Je fis placer mon cheval à l'höpital Neuwerk. fallois chez le général Baron D'alton, gouverneur, pour lui prier de me faire payer. Il le fit et je recevois près de 400 fr en argent. Chemin faisant pour retourner à mon cheval, un soldat me présente un cheval à vendre je l'achète et je le fis conduire auprès mon autre,.. Voilà mon domestique remonté. Le lendemain je reçus ordre du chevalier Pinçon, chirurgien principal, de pouvoir partir. Après être approvisionne nous partîmes vers les 5 heures du soir et à moitié chernin de Gotha nous fîmes halte car les cosaques n'étoient pas très éloignès. Nous bivaqämes auprès une ferme et avant l'aurore la ferme étoit toute brullée. Nous arrivämes à Go t ha vers les 8 heures du matin. Je retournois à mon cher logement ou j'étois très bien venu. On me servit un déjeuner à la franchaise. Après être restauré je fis faire des préparations de départ mais la famille me prioit derester avec eux jusqu'à ce que la paix seroit fait ou que j'aurois pu retourner dans mon pays, mais le souvenir de mesparenset devoir rester peut être éloigné de ma patrie me fit prendre le choix de partir. Quand ils voyoient ma disposition ils firent des voeux au ciel pour ma conservation. Je fis mes derniers adieux et je partis mais avec beaucoup de peine. Je pris la route d'Eisenach et en chemin faisant je trouvois en de mes anciens amis Mr Carlier, chirurgien aide major au 8 Battaillon bis du train d'artellerie, avec lequel je continuois la route. Nous arrivames en ville vers les 5 heures du soir et nous primes notre logement hors la porte de Casset chez un distillateur de snaps ou nous fumes très bien. Le lende( 1) Gueux : geu:r;ell.J hier gebruikt in de :r;in van schelmen, schurken.
81
main nous continuames la route pour W a c h ou nous avions Ie bonheur de voir de tems en tems des cosaques et de bivouaquer. D'ici à Fulda, mais à moitié chemin dans un village de Boter d a 1, il y avoit des cosaques qui furent donné la chasse, mais dans une plaine a une demie lieue de nous, nous voyions venir une colonne d' enne mi, aussitöt nous donames 1'épéron à nos chevaux et nous allions pendant quelque tems au galop. Effectivement derrière nous on tiroit Ie canon et ils avioient coupé notre colonne et pris quelques prisonniers. Nous arrivames, pour ce qui nous regarde, heureusement à F u 1 d a • Le lendemain nous primes la route de Ru c h ter n et dès l'aurore les cosaques étoient à notre poursuite à moitié chemin nous devions passer une petite rivière. Etant sur Ie pont, je ne pouvois avancer ni reeuier en même tems il y avoit une voiture sur Ie pont; la dernière roue prennoit les jambes de derrière de mon cheval et i1 poussoit avec les jambes de devant sur une grosse pierre qui Ie doit la pierre moi et Ie cheval tomhoirent dans l'eau. Très heureusement je n'avois pas de mal et je devois marcher tout mouillé jusqu'au soir. Nous primes logement dans une écurie ou il y avoit des oies, morchau délicieux dans un tel moment. Nous fimes un bon repas vers les quatre heures du matin, Après nous primes la route de H a n a u , mais à une lieue de la ville, nous entendimes devant nous Ie canon, plusieurs se sauvoient dans les bois, ou crioit que les cosaques étoient en ville. La colonne revenoit jusqu'à deux lieux de Hanau, car les Bavarois et les Autrichiens avoient coupé la route, nous étions en attendant l'empereur. 11 neigoit et nous étions couché parterre. 11 arrivat vers les sept heures dusoir avec sa garde et les débris de l'armée, il fit aller en reconnaissance mais 1'armée ennemie avoit de trop belle positions pour commencer !'attaque, pendant la nuit nous devions avoir patience et rester dans la pluie et à moitié gelé jusqu'au lendemain. Vers les cinq heures r empereur ordonnoit raliement et on attaquoit les avant-postes ennemi au point du jour. L'attaque commençoit avec des cris, hurlemens 82
horribles et le bruit de la décharge à feu ne discontinuoit pas et nous restames longtems dans une position très critique maïs vers l'après-midi la cavalerie française chargoit dans l'armée ennemie et la mit dans une déroute complette. Après qu'une partie de eet armée étoit prisonnier nous prîmes la route de F r a n c f o r t et nous togames dans une grange à une lieu de la ville. Le lendemain ou soir nous arrivames à Ma yens e au jour des Toussaints. Etant arrivé nous eûmes un logement maïs avec beaucoup de peine. Le lendemain je vendois un de mes chevaux et nous fîmes un très bon diner après tant de misère. Le 5 novembre je reçus ordre pour faire Ie service dans 1'ambulance. Dès Ie second jour l'höpital étoit eneombré de malades dysentériques, qui crèvoient de misère comme les mouches; cela a continué jusque dans Ie mois de décembre. Je fus même attaqué pendant Ie tems d'un flux dysentérique qui cédoit par 1'administration méthodique en peu de tems; maïs depuis Ie 5 novembre jusqu'au 10 décembre, 26 chirurgiens et medeeins en furent les victimes. Le 12 decembre je reçus ordre de partir pour Worm s pour être employé dans les höspitaux de la ville comme chirurgien aide-major en chef avec sept sous-aides. Je fûs très content de pouvoir quitter la ville exécrable qui existe dans l'univers surtout pour un militaire. Le 13 décembre 1813, je fis mes adieux à mes confrères et au tres connaissance et je partis le lendemain pour W o r m s à I 0 lieux de Mayence en passant par 0 p p e n h e i m , petite ville a 41ieux de Mayence, située sur la rivegauche du Rhin, bätie sur les revers d'une montagne. On observe des tours et les ruines de ses anciennes fortifications et j'arrivais vers Ie soir à Worms qui est à cinq lieues d'Oppenheim. C'est une petite ville contenant environ 8.000 ämes. Située sur la rive gauche, à 1/8 de lieue du Rhin. Ses fortifications n'ont rien de particulier. Je fus logé chez Mr Blattner ou j'étois fort bien. Mes sous-aides étoient tous contents. Dès le second jour j' étois installé à l'höpital S a 1 m u n s t e r • D'abord je fis connaissance dans mon logement et ils fûrent 83
très contents que fétois Beige. Surtout chez Mr••• Le ma tin mon café etc., mon cheval scellé et Monsieur montoit pour faire la visite et inspeeter mes sous-aides. L'après-midi je m'amusais à merveille boulut c'étois rendre une visite à Mr ••••.•••, négociant, ou il y avoit une charmante compagnie d' au tres fois, chez Mr ••••••••, apoticaire, qui avoit deux aimables demoiselles. Le soir on trouvoit bonne société au Café Napoléon, ou je trouvois Mr Debuck de Gand, une ancienne connaissance pendant que j'avois resté à Paris, qui étois garde d'honneur (1), logé chez Mr Reyns, négociant, ou il y avoit belle société. On m'invitois et je m'amusois supérieurement. Dès Ie 19 décembre nous étions toujours ensembles dans les compagnies les plus honnêtes jusqu'au moment de rentrée des cosaques. Jamais je n'avois vécu avec tant de plaisir que pendant mon séjour dans cette ville, mais malheureusement c' étoit de peu de durée car pendant la nuit de Noël rennemi tentoit de passer Ie Rhin et toute la ville étoit dans r alarme. Dès Ie moment jusqu'au nouvel an la générale battoit toutes les nuits. Mais Ie ter janvier 1814, les ennemis avoient passé Ie Rhin à Manheim qui est à 4 lieues d'ici. Nous étions consternés car il n'y avoient prèsque point de troupes; il y avoit encore 60 malades à rhöpital et je ne pouvois recevoir ordre de partir. Ils battoient du cöté de Frankenthal et rarmée ennemie passoit la nuit. Le lendemain on envoyait chercher des voitures pour transporter les malades. Je fis seller mon cheval et je me dirigois à rhöpital. L'avant garde étoit à 3/4 de lieue de la ville. Je fis monter tous les malades transportables en leur recommandant de se dépêcher après que les malades étoient montés sur les voitures. Je retournois à la ville pour chercher mon porte-manteau, mais malheureusement ravant garde étoit déjà du cöté opposé (1) Garde d • ho n n e u r : dit waren jongelingen uit de burgerij van
19 tot 30 jaar oud, die tot in het jaar 1813 van soldatendienst ontslagen waren. Deze werden door de prefecten aangeduid om deel te maken van vier regimenten "vrijwillige" ruiterij in dienst van Napoleon.
84
de la ville. J'arrivois sur Ie grand chemin au faubourg de S pi re (1). A mon grand étonnement je voyois que la porte de la ville étoit fermé et qu'il y avoit deux cosaques qui étoient à mes trousses et crioient "Houra francosky !" Comme je voyois que je ne pouvois m'échapper je répondois "niet francois" (en tremblant) hollandois. Ils hurloient ,,Daubry, Daubry" (2), en me donnant deux coups avec la queue de la lance, on me dépouilloit de ma montre d'or, de mon cheval et environ 60 francs en argent. On me conduisoit en ville; nous enträmes dans une auberge et on me régalois du snaps pour ma quittance. Je restois environ deus heures entre les aimables gardiens, quand la plus grande partie avoit traversé la ville. Le général en chef Sacken, fut logé et peu après on me fit venir devant Ie général, qui me demandois qui j'étois et de quel pays. Je lui répondois que j'étois hollandois; il donnoit ordre de me mettre en liberté et me fit donner une invitation pour Ie commandant de Manheim, alors je lui priois de me faire rendre mon cheval. 11 parloit à les deux cosaques et me répondois d'attendre. Je perdois un tems infructueux et après deux heures je ne voyois revenir personne. Je retournois à mon logement qui louvoient Ie ciel de me revoir. Je me deshabil1ois de suite, et je me mis en bourgois; y avoient des officiers russes logés et Ie même soir je soupois avec eux, et j'étois obligé de boire à la santé d' Alexandre (3). Je passois pour un cousin dans la maison et on donnoit Ie nom de veter (4); les officiers Russes se souloient comme les cochons; alors l'un vouloit coucher avec la Dame, l'autre avec la servante, avec les demoiselles et ils faisoient un vacarme du diable. Mais toutes les aimables créatures se sauvoient. L'höte, moi et son domestique étoient seuls dans la maison, maïs heureusement leur passion n'étoit que momentanné et peu après ils ronfloient comme des bêtes. (1) Spire : Speyer. (2) Daubry, Daubry : betekent zoveel als "goed volk". (3) Alexander : Tsaar van Rusland. (4) Veter ; Vetter · neef, zoon van iemands broer, zuster, oom of tante.
85
r
Le lendemain allois chez Mr Reyns, de mander si Debuck étoit là. A mon grand plaisir il étoit resté et nous accordames à faire la route ensemble. allois dire mes adieux à toutes mes connaissances. Plusieurs avoient, quand ils entendoient notre départ, une évocation trop abondante du fluïde lacrymal, surtout Mr •••••••• prêtre de la religion Luttrienne ainsi que sa chère familie. Je partis de Ie séjour délicieux Ie 7 janvier 1814 pour Manheim accompagné d~officiers prisonniers et d~une garde d~honneur de Nimwege (Mr van Druynen) en passant par F r a n k e n t h a 1 , jolie et petite ville. Les batimens sont regulièrement batis et les rues tirées au cordon; elle est à 2 lieues de Worms et même distance de Manheim. Ses environs sont délicieux dans une plaine fertile. Après Ie diner nous primes la route de Manheim, ou nous passarnes Ie Rhin pour arriver en ville, .nous deseendames à !'hotel Swarzenleww. fallois avec mon invitation du générale chez Ie commandant de la ville qui me fit une feuille de route pour Francfort sur Ie Mein. Je retournois à !'hotel et quelques minutes après un Monsieur venoit (c~est à dire Mr van Druynen et moi) demander si nous étions hollandois, nous répondimes oui. 11 nous invitoit à venir avec lui. Nous sortimes tout étonné avec Ie Monsieur; il nous conduisit d~abord à l'hopital (c~étoit vers Ie soir). Nous restames dans une salie en attendant qu~il alloit dans les autres salles. Il revint et se dirigoit vers la prison militaire qui étoit rempli de François prisonniers. Nous ne savions quoi penser. Nous approchames Ie batiment; van Druynen vouloit retourner, et moi je n~étois pastrop disposé à Ie suivre. 11 nous dit attendez, moi je vais revenir de suite, sans un mot de plus. Nous commençames déjà notre retraite vers notre logement, maïs il sortit seul et nous étions plus tranquil. 11 sonne à une maison et il nous fit entrer. 11 nous conduit au premier dans un superbe sallon, et nous présentois à Madame la baronne van de Wurden, son épouse. Nous y trouvames quatre hollandais, ex-officiers françois, entre autre, Ie capitaine Vandenbergen, du 9e hussards; Mr Ie capitaine
r
86
Grimm du 14e currassiers, etc. Le Baron vander Wurden étoit un émigré hollandois et dans Ie moment chargé du gouvernement des Pays-Bas à réclamer les prisonniers de sa nation. 11 nous offrit de l'argent; nous n'avions besoin de sa bonté pécuniaire. 11 nous fit obtenir un passeport civile, puis nous prîmes congé de lui et de Madame, son épouse. Le 8 nous restames en attendant Mr Debuck. Nous parcourames la ville et les objets dignes de voir. Les rues sont tirées au cordon; de manière qu' en puisse voir sur la grande places toutes les portes de la ville. Les maisons régulierement baties. On y voit des belles places, ornées des statues de bronze et de marbre, des églises bien faites, un chateau du grand duc de Bade, un jardin qui est curieux par sa perspective sur les montagnes de l'Elsace; il est le long du Rhin et on peut juger que les promenades y sont amusantes durant l'été. Debuck arriva Ie 9 janvier et nous prîmes la diligence sur Francfort en passant par Beydelberg à 41ieues de Manheim. C'est un grand bourg situé sur la rivière Den Necker dans un fond entourée des hautes montagnes. Sur la droite on remarque les ruines d'une citadelle inprenable. On y observe beaucoup de fontaines. Le 10 au matin nous arrivames à Darmstad (Hesse) à 9 ou 10 lieues de la dernière. Elle est entourée des bois. On y voit Ie chateau habitté par le Duc (d'Hesse). On améliore beaucoup la ville par des nouvelles places et maisons. Nous poursuivîmes notre route et Ie 11 nous arrivames à Francfort. Nous fûmes logés jusqu'au 13 chez; un marchand juif (pour avoir des détails de la ville voyez; mon voyage à l'armée). Nous partimes Ie 13 pour Dus se 1 dor f. 11 faisoit un tems affreux par la neige continue. Nous arrivames à 3 heures du rnatin à Freyberg qui est à 6 lieues de Francfort. C'est une petite ville; la nuit m'a empeché d'en citer quelque chose. De là à Postback à 3 lieues de la dernière, petite et antique ville. Puis pour W e t z; 1 a r à 5 lieues de Postback. C'est une petite ville située dans un fond, entouré des montagnes assez; considérables sur lesqueUes on observe là
87
et là les ruïnes, des tours et des forteresses. Après avoir fait un mauvais diner nous primes la route de Tillenburg (1) qui est à 7 lieues de la dernière. Les chemins y sont prèsque inpraticables; c'est à Ti 11 en burg qu'on observe un vieux chäteau du prince d'Orange-Nassau qui domine Ie bourg. Nous y restämes jusqu'au lendemain, mais à l'heure de notre départ l'essieu de la diligence étoit cassé alors nous devions nous contenter d'une mauvaise voiture ou la neige entroit comme par un toit non couvert. C'est dans cette position que nous primes la route de Ziegen (2) dans 1'espoir d' être mieux. Elle est à 6 Heus de la dernière. Le terrein est stérile. Etant arrivé nous n' étions pas plus heureux, et nous poursuivimes dans la nuit pour Olpe (Grand-duché de Berg). Après avoir fait une lieue, Ie cocher nous renversoit en descendant une montagne et peu après même jeux, sans être blessé, de manière que nous passarnes la nuit pour faire 6 lieues. Etant arrivé à Olpe il n'y avoit pas une voiture pour nous transporter. Nous nous sommes décidés de monter tous à cheval sans selle, ni bride, seulement avec une corde, nous fimes le chemin agréablement en criant "houra" comme les cosaques auxquels nous ne ressemblions pas mal. Debuck nous devanchoit et alloit bon trein de manière qu'il avoit passé la porte, nous arivämes, et Debuck n'y étoit pas. Le maitre de poste I' accusoit de vol, et fit chercher Ie bourgemestre pour nous arrêter comme complices. On alloit en entretems à la poursuite de Debuck. 11 s'étoit arrètés à la poste suivante. Le maître de poste revint et nous primes la route de Wipperfurd (3), à 121ieues d'Olpe, dans une mauvaise voiture et nous y arrivämes pendant la nuit. Puis à Born, ä 2 lieues de la dernière, oû nous arrivämes à 5 heures du matin, presque gelés de froid et tous mouillés. Après avoir bu du snaps, on nous procuroit (par la gräce de Dieu) une voiture commode et bien fermée. (I) Dillenburg : Prins Willem van Oranje werd hier geboren, 1533. (2) Ziegen : Siegen, geboortestad van Pieter Pauwel Rubens. (3) Wipperfurd : Wipperfürt.
88
Nous nous dirigämes sur Elberfeld à 4 lieues de Born, en passant par Luterinck.hausen, petite ville proprement bätie dont toutes les toits couvert d' ardoises. Elberfeld est une petite ville, proprement bätie; les habitans sont riches par leurs anciennes commerces mais Ie terrein est stérile et montagneux. Nous prîmes la route de Dusseldorf qui est à 7 lieues de la dernière ou nous arrivämes Ie 17 janvier, vers les 7 heures du soir. Nous y restämes trois jours logés chez Mme Zigler n° 803, in die Rhinstrasse, ou nous étions très bien. La ville cötoye la rive droite du Rhin. Elle est régulièrement bätie. On y observe une place ornée d'une statue en bronze, Ie roi de Bavière, assis sur un cheval, maïs qui est grossièrement fait. Les environs de la ville sont fertiles et assez agréables. Le pays de Berg est très pauvre, montagieux, stérile, les maisons malpropres, faites de bois et d'angile; on y observe beaucoup de mines de fer. Les hommes y sont très méchant et pour un rien on nous expédieroi à l'autre monde. Nous prîmes Ie 21 janvier la route d' Arnheim en passant par Duisberg, petite ville; puis par Mulheim sur Ie Roer, petite rivière, maïs très rapide. De là à Dorsten, Borken, Nokbold (1), Arnhold (2) et Dentgen. Tous ces endroits ne sont que des villages. Le pays est plat. Beaucoup de bois et de bruyères. Puis Dousburg (3), petite ville hollandaise, à 3 lieues d' Arnhem, proprement bätie, située sur l'IJssel. Le pays est plat, marécageux. On y observe une infinité de maisons de campagne, jusqu'à Arnhem ou nous arrivämes le 23. Cette villeest située sur la rive droite du Rhin. Elle est peu peuplée maïs assez grande; il n'y a rien de particulier qui mérite rattention d'un étranger que le clocher de la cathédrale. Après avoir été médiocrement logé nous prîmes la route d'Utrecht en passant par Amersfort à 9 lieues (1) Nokbold : Bocholt. (Z) Arnhold : Anholt. (3) Dousburg : Doesburg in de Nederlandse provincie Gelderland.
89
d' Arnhem. Ce n'est qu'une bruyère jusqu'à llieue d'Amersfort. Les environs de cette dernière ville sont des bons terreins sur lesquels on plante beaucoup de tabac. On y remarque presque une grange sur chaque pièce de terre dans laquelle on expose Ie tabac à sa maturité pour Ie sècher et Ie conserver. Cette villeest antique, parsemée de canaux (c'est dans cette ville que mon frère Jean a été en cantonnement). Après Ie diner nous primes la route d'Utrecht. C'est une chausséé nouvellement construite (du tems du roi Louis), qui est agréable par les maisons de campagnes, surtout celle de Smitz. Nous arrivämes à Utrecht vers Ie sept heures du soir. Nous fûmes logés chez Mr van Veersen, marchand de tabac, Ouden gracht n° 185, ou nous restämes quatre jours. La ville est antique et deux canaux (Ouden en Nieuwengracht) la parcourent. Le dom a une tour quarrée d'une hauteur excessive. 11 y a une belle maison des orphelins, un cabinet d'histoire naturelle qui ne mérite aucune attention. Les habitans y sont très polyt envers un étranger. Nous primes congé Ie 29 janvier et nous dirigämes sur Amsterdam. Les environs de la ville d'Utrecht sont agréables pendant l'été maïs l'hiver la plupart du terrein est inondé. Nous arrivämes à Amsterdam vers les 2 heures de I'après midi et nous fûmes logés chez Mr Jan Ondorp n° 381, Syngel, ou nous étions très bien. Le soir de notre arrivé, nous visitämes le "Café Français" ou ils y avoient des Belges qui étoient de nos connaissances. Les Amsterdamois sont affables pour un étranger, surtout pour ceux qui revenoient de 1'armée française. La fa mille et connaissance de Mr Ondorp nous invitoit pour un déjeuner, un borrel, un diner, coptjen the, souper, etc. de manière que, pendant notre séjour en cette ville, nous étions presque toujours ailleurs et dans des sociétés très affables. Mr Bode, courtier, un des neveux de notre höte ainsi que Mr Meulman, marchand, nous fit obtenir des cartes pour voir le palais de l'ex-roi, ainsi que pour Felix Meritis. Le palais est un bätiment quarré situé sur une place assez considérable. Son hauteur
90
est majestueuse, surmonté d'un Hercule qui porte un Atlas. Les appartemens sont richement meublés et presque tous les meubles y sont encore du temps de Louis Bonaparte. Les appartemens de la reine sont superbes et nous eûmes. la fantaisie de nous jetter sur Ie lit de la reine. La salie du tröne est richement décorée. Nous eûmes en même tems Ie plaisir de nous asseoir sur Ie fauteuil du roi et nous formames avec notre compagnie une familie royale de la façon théatrale. Puis on y observe une très grande et considérable sallon de cinquante pas de longueur sur trente de largeur d'une hauteur prodigieuse décoré de belles pièces de sculpture. Le museum contient plusieurs pièces de peinture des premiers maîtres de l'Europe. Felix Meritis est situé sur Ie Keysersgracht. C'est un batiment du dernier goût destiné aux arts et sciences, comme de physique, d'astronomie, de musique etc. 11 y a un jolie observatoire qui domine la ville. Tous les vendredis on donne concert; on redoute pour ceux qui font partie de la société. On nous procura une carte d' entrée, ou nous fûmes accompagnés de plusiers demoiselles aimables et sociables; c'est dans cette réunion ou on voit Ie luxe et la noblesse la plus distinguée d' Amsterdam. La salie du concert est une rotonde et d'une galerie au premier étage; l'orchestre étoit très bien formé, et il y avoit une violoncelle joué par Mr ••.••.••, allemand, des premiers de l'Europe. Pour celui qui est amateur de spectacle il y a de quoi à s'amuser; on y trouve un théatre hollandais formé de plusieurs bons acteurs pour la tragédie; nous y allames très souvent en jouant Ie gascon c' est à dire en uniforme pour obtenir une carte à moitié du prix. Alors Mr Debuck prennoit mon chapeau militaire et il alloit aussi chercher une carte d'officier. On y voit un théatre françois asse.z bien formé et décoré d'après Ie dernier goût; il y a aussi un théätre italien et allemand. La ville d' Amsterdam est proprement ba tie, parsemée d'une infinité de rivières (gracht) sur lesqueUes on observe un grand nombre de ponts : les principales quaies (grachten)
91
sont Heerengracht, Prinsengracht, Keysersgracht, et rAmstel rivière qui traverse la ville et dont elle a tiré son nom. Nous prîmes congé de nos hötes et de toutes les connaissances acquises en ce lap de tems. Le lJe février nous allames faire nos adieux à Meiles N •••••••• qui étoient très touchées de notre départ. Nous prîmes Ie chemin d,Harlem qui est à quatre lieues d, Amsterdam et à deux lieues des dunes de la mer. C,est une ville antique, peu peuplée mais amusante pendant rété par ses jardins qui entourent la ville qui sont remplis de toutes les espèces de fleurs. Après s'être arrêté quelques momens nous continuames la route pour La Haie. Nous passarnes la mer d,Harlem (1) qui paroit provenir des terres inondées. Sur les digues on observoit là et là des redoutes que les françois avoient fait former avant leur départ. La route est en partie pavée par des petites briques jaunes on y voit une infinité de maisons de campagne et de bosquets qui rendIe chemin très amusant dans rété. Nous arrivames vers Ie deux de raprès-midi à La Haie, à 8 lieues sud d' Amsterdam, ca pitale de la Hollande et résidence du prince souverain des Pays-Bas. Le chateau royal n'a rien de remarquable mais les bosquets sont d'une étendue considérable. La ville est très proprement batie et on y observe plusieurs batimens d'une grande richesse maïs Ie peu de tems que nous y avons restés nous dispense d,en dire d'avantage, car après avoir fait un rnauvais diner et très bien payé nous continuames notre route pour Rotterdam, en passant par Delft, à deux lieues, de La Haie et autant de Rotterdam. C' est une petite ville peu peuplée car en se promenant on a de la peine à voir un habitant dans les rues. Nous arrivames à 7 heures du soir à Rotterdam et nous descendîmes à l'hötel La Tête de Porc (Swijnshoofd), sur la Grande Place. C' est une ville très commerçante, située sur la Meuse assez regulièrement ba tie et plus pleuplée en proportion qu• Amsterdam. On y voit la statue du philosophe Erasme, avcc un livre dans la (I) Haarlemmer meer.
92
main, surmonté d'un piédestal sur la Grande Place. Le 14 février, de beau matiu, nous primes la diligence de Breda et nous traversames à IJselmonde (2) la rivière sur la glace. De là à Dordrecht qui est à 4 lieues de Rotterdam, ville très triste. De là à un bras de mer d'une lieue de largueur (Laage Swalm). Le mauvais chemin et Ie vent contraire fit que .n.ous étions obligé de loger de t•autre coté de ce lac car il étoit sept heures du soir. Quand nous avioos · traversé eette mauvaise mer presque à moitié ·mort de froid, Je 15 de beau matin nous continuames la route pour Breda, à 6 lieues de Dortrecht. En arrivant nous descendlmes ,.Au Lion d'Or" et on 0 ous conduisoit devant le commandant de la place pour faire viser notre feuille de route. lis n'y avoient plus de voitures à obtenir, de maa.i~re que nous fûmes obligés de rester jusqu'au lendem.ain. Alors nous fimes accord pour nous conduire jusqu'à Malines en passant par Hoostraat (I) et de là à Lier ou nous logámes à l/21ieue de la ville sur la paille. Le lendemain nous arrivames à Malines vers Ie midi; nous étions obligé à fai.re de g.rand détour à cause que les François faisoient de tems en tems des sorties d'Anvers. Nous nous dirigames sur Bru~eJ:1es ob nous descendtmes à l'hotel de la Couronne lmpériale. Dans Ie même moment nous trouvàmes Ed. v.d. P., ex-garded'honneur, avec lequel nous fimes un tour daD.!i la ville. Le lendemain nous primes Ie chemin de Gand oit nous arrivimes vers Ie soir. En entra.n.t par la porte de Bruxelles,· les cosaques et la garde bourgoise nous demandimes aos passeports. J'allois loger chez Mr Debuck et Ie leademain j'arrivai chez mes chers parens à Nevele,apr~suaeabsence d'apeupds neuf mois.
*** (I) UsehaoDde (móadiag vau de [Jael) 1 vroeger zelfstandige Îll ZoidhoUaDdl 1941 sroteudeds met RotkrdaPl' vercDllfd.
semeeate
(2) Hoogttratea.
93
TIJDTABELVAN DE BIJZONDERSTE GEBEURTENISSEN UIT HET LEVEN VAN NAPOLEON
UIT HET LEVEN VAN CAROLUS BLOMME
1769 15 Augustus : Geboorte van Napoleon te Ajaccio op het eiland Korsika. 1785 Napoleon wordt als onderluitenant bij het Franse leger ingelijfd. 1789 14 Juli: Bestormen van de Bastille te Parijs.
4 Mei : Geboorte van Carolus Blomme te Nevele.
1797 14 Januari : overwinning bij Rivoli. 1804 18 Mei : Napoleon wordt bij Senaatsbesluit tot Keizer uitgeroepen.
Carolus Blomme studeert te Gent.
1805 Napoleon wordt koning van Italië. 2 December : schitterende overwinning bij Austerlitz. 1806 12 Juli : Napoleon protector van de Rijnbond. 14 Oktober: Overwinning bij Jena. 1807 8 Juli : vrede van Tilsit.
2 Juli : Overlijden van MariaTheresia Dobbelaere, moeder van Carolus Blomme.
1808 6 Juni : Joseph Bonaparte koning van Spanje. 1809 5/6 Juli : overwinning van Napoleon bij Wagram. 15 Dec. : echtscheiding van Napoleon van Josephine. 1810 1/2 April : Huwelijk van met MarieNapoleon Louise.
94
Carolus Blomme studeert te Parijs.
1811 20 Maart: geboorte van de koning van Rome. 1812 22 Juni :De veldtocht naar Rusland begint. 14 Sept. : Napoleon trekt Moskou binnen. 19 Okt. : Napoleon verlaat Moskou. De Grande Armée aanvaardt de terugtocht. 1813 1 April : Napoleon verklaart de oorlog aan Pruisen. 21 Juni : nederlaag van Napoleon te Vitoria Spanje. 11 Aug. : Napoleon verklaart de oorlog aan Oostenrijk. 17/18 Oktober : nederlaag bij Leipzig.
Carolus Blomme komt naar Nevele tot het maken van zijn proefschrift.
13 Juni : Vertrek naar Duitsland. 22 Juni : Vertrek naar Frankfort. 30 Augustus : Vertrek naar Dresden. 19 Oktober : Vlucht uit Leipzig.
1814 29 Januari : Napoleon•s overwinning bij Brienne. 1 Februari : Napoleon•s nederlaag bij La Rothière. 11 Februari : Napoleon•s overwinning bij Montmirail. 30 Maart : Nederlaag der Fransen voor Parijs. 20 April : Napoleon naar Elba verbannen.
13 Januari : C. B. trekt af naar Holland. 29 Januari : Aankomst te Amsterdam. 14 Februari : overtocht bij Dordrecht. 17 Februari : Overnachting te Lier. 19 Februari : Terugkeer te Nevele.
1815 26 Februari : Vlucht van Napoleon uit het eiland El ba. 18 Juni: Napoleon•s nederlaag te Waterloo. 17 Oktober : Landing op St. Helena.
19 Mei : Promoveert te Parijs tot dokter in de geneeskunde.
1819 •••...•••.••.•.•••
1821 S Mei : Overlijden van Napoleon.
26 Februari 1819: Hij laat zijn diploma homologeren in het Provinciaal Gouvernementspaleis te Gent. Carolus Blomme als geneesheer gevestigd te Lotenhulle.
9S
BIJ DE ILLUSTRATIE
1. 2. 3. 4. 5. 6.
(tegenover) Eerste bladzijde van het dagboek • • • • • . • blz. 12 Diploma van C. Blomme. Parijs 1815 • • • • • blz. 30 Eremedaille van de bond der oud-strijders van Napoleon . . . . . . . . . . . . . . . . . . blz. 33 Portret van Carolus Blomme • • • • • • • • • blz. 36 De 37e bladzijde van het dagboek • • • • • • • blz. 55 Reisroute van Carolus Blomme 1813-1814 • • • blz. 96
***
96
,....,
Haar Ie~
•
•
· •Lelden POen 1 q HaaQ
\
\Ams
'·····-····.,
am
1
~
~Utrecht ......
R
Lr
Dordrecht
..N'
x=-
....·····•
•··•
-.._,Jrnhem Ooetincf.\em - . --~ •• Terbo.rg :·· .. ,
I
-···'
~
~ Borken
\\\
i
_,.···
I
):.~
I I
E/&
•
Düsseldorf ...., .._-...
:
'·"'··.
\ _:
··-.
x
)oorste"
\
\•
0
Keuten
wi-]:1pertürth
DRESDEN
........ 0 otpe
'
'=>Siegen
'
Jena
.
' 0 Dillenburg
.• /
''owetzlar
.. ..........,;
-
...... ········
_
).
\ •••••
.. ·7·.·.
.'. i
,•''\
••• 1
/
·,
:. ...
'
1 .. -·..
.... •·.... ,;-•"'•.\
'
I813·1814
l
'I
'""""
IT.
,.~ Sa'lmünster '#'
~~...
#II'Geinhausen
..'"·,
\,
\
\
··..,
1>.
\
<. . . . . . } . . I
•...:"
~
..
..-..... ~,
'
I
\ / '••••
'
.........··· ....! •
I
l\.:
.
·
Ha::u
\. . \
'
(
..........
REISROUTE VAN CAROLUS BLOMME
r,.' Fulda
rriedberg
0
•····...... .
···... .....
~
.•••••.,.",chott
'••
\
·.
W'
-LEGENDe
/'"\
~
hl#idis~ .sf~>.ó.tsgnmx.f!~r
'\ '•,
.st".oom
... :..-·,........... l''o,
·-~
...... "'········....,_
.....-·--•
J rilliel-
he-enr•is tl''U!JrPi.s ...
4ö
i"..
••
•••K~w
AANTEKENINGEN (I) E. LAVISSE et A. RrMBAUD : Histoire Générale du
ve siècle a nos jours. Tome IX.
Napoleon. Blz. 839. (2) Extrait uyt den Register der besluiten van de Prefect van het Departement der
Schelde over de marktdagen. R.A. Gent. Bundel 336. (3) DE PoTTER en BROECKAERT. Nevele. Blz. II2.
(4) Dissertation sur l'atrophie mésentérique, per CHARLES BLOMME, de Nevèle, Département de l'Escaut (en Belgique) blz. 12. Uit het archief van K. 0. K. (5) Vriendelijk medegedeeld door Dhr Dr J. GOEMINNE, naar de tekst van zijn voordracht in de Geneeskundige Kring te Deinze op Donderdag 14 maart 1957. (6) Les cahiers de la Belgique, Revue médicale Gantoise n° 3, mei-juni 1958. Dr ]Ac. DE BusscHER. Robot ou Humaniste? (Formation du médecin contempo-
rain) blz. 99-100. (7) Uit het familiearchief Blomme. (8) BALTRASAR GRACIAN : El Criticon. Boek II, 5, Over de dapperheid. (9) Archief K. 0. K., Deinze. (ro) Doodsprentje van Carolus Blomme; -inlichtingen van dhr A. Van de Casteele, gemeentesecretaris, Nevele. (11) ANTHONY BARNETT : The Human Species. Pinguïn Books. blz 35· (12) E. LAVISSE et A. RIMBAUD : Histoire Générale du Napoleon. Blz. 8o9.
ve siècle a nos jours. Tome IX.
FERENZAC RAYMOND, hertog van Montesquieu, generaal onder Napoleon en militaire schrijver, 0 1784 Parijs; was tot in het jaar 1848 officier van het actief leger. Schreef : Souvenirs militaires de 1804-I814. Parijs, r863. {14) Prof. Dr FtUTZ KNAPP : Deutsche Maler in Napoleonischer Zeit. Velhagen und Klassings Monatshefte, Heft 3, 1916. Blz. 398. lt5) Brief van Koning ]erome aan Napoleon, 5 December r8u (Spécimen de la
11ituation des peuples vaincus en temps de paix). {t6j DE PRADT : Spécimen des procédés soldatesques en pays allié. Blz. 75· (17)
Uittreksel van een brief van Petrus Neirynck, 4 comp., 22 corps, aan "Monsur jodocw; Neirynck tot Wacken, Canton de Hoestroosebeke arondisiment de Cortrijk, partement de Lu. Lijn, Sito, Sito." Rijknarehief Brugge. Zie Dr ]os. DH SMET: Brieven van Soldaten van Napoleon, Bielrorf, 1935, blz. 190.
97
(IS) Zielhond. Zie G. P. BAERT: De Zielhond, P. B. van Moorleghem. Biekorf, Brugge I95I. Blz. 254-257· (I9) Verg. G. P. BAERT : Uitwijking naar Amerika. Jaarboek K. 0. K. Deinze, I955, Blz. 2I. Thans zijn de bedelaars langs de weg verdwenen zowel te Herve als te Nevele dat tot vóór het jaar I9I4 een zekere vermaardheid had verworven als centrum voor het samenstellen van konvooien van werklozen en landlopers bestemd voor de Rijksweldadigheidsgestichten van Hoogstraten en Merksplas. De socioloog kan deze wijziging van tijdsomstandigheden welkom heten. (20) Brief van Napoleon aan Clarke, zijn minister van oorlog, IS Januari I8I4 : "Si, a Leipzig, j'avais eu 30.ooo coups de canon (a tirer) le I8 au soir, je serais aujourd'hui le maitre du monde." (21) GUNTHER SMÖLDERS : Konjunkturen und Krisen, Hamburg I957· Blz. 13. De oorlogen van Napoleon betekenden voor Engeland een uitvoer aan kapitalen van circa 6o millioen pond sterling, besteed aan toelagen, waarvan 50 milioen pond in koopwaren die aan de Verbondenen werden geleverd. (22) ]os. DE SMET : Het einde van het Frans Bewind in West- Vlaanderen. Biekorf, 1933. Blz. 225-231. (23) E. LAVISSE et A. RIMBAUD : Op. cit. Blz. 855. (24) DE SEGUR : Histoires et Mémoires, 11. Blz. 35· (25) E. LAVISSE et A. RIMBAUD : Op. cit. Blz. 855. (26) Sprekend over het tabaksregime in de Nederlanden onder Napoleon ingebracht, zegt Pastoor Derache in zijn handschrift Krombeke en omstreken in den Fransehen tijd (Pastorie van Krombeke) : "De belasting op den tabak was overal hatelijk, ja tot in 't leger; als wij in 1813 en I8I4 (als seminarist) in 't leger waren op den Rijn : om tabak gaan was te zeggen deserteren. Den tabak was bij de geallieerden zeer goede koop. Bonaparte naer zijnen val was afgeschilderd zittend op zijn huk, een kroot tabak in het fondament; als tabak sch••• , en een beetrave in den mond, suiker zuigende, hij zat daar stenende en glarieogende als iemand die kasseysteenen gaat sch••• ". - Blz. I38 in de rand van het handschrift. Biekorf, Brugge, I937• blz. 28I. (27) Rijksarchief Gent. "Departement de l'Escaut" 329. Police Générale. Mendicité, vagabondage, I8-o6-ISI3· (2S) Id. n° 330. (29) Id. no 335· (30) Id. 336. Police. -
Affaires diverses, ISn-18I4.
(3I) Id. 336. Etat nominatif des condamnés aux travaux forcés, comprenant ceux qui des infirmités ont empêché d'être transféré ainsi que ceux en état de supporter les fatigues des bagnes.
98
(3.2) Id. 338. Piquet de nuit du 26 au 27 Xbre 1813. -
Le service et les patrouilles se sont faite (sic) avec exactitude, m.ais hier en faisant ma ronde à onze heures et demie du soir, en partant du poste de la Préfecture, la sentinelle devant l'bötel cria qui vive sur deux individus, qui ne répondirent rien à comprendre, la sentinelle cria de nouveau, qui vive, l'un des deux individus répondit ami, et l'autre Sacré soldat de merde, à ces mots outrageans, j'ordonnai l'arrestation et arrêtais moi-même aidé de Waeesemberghe (?) Grenadier de la Compagnie les deux individus. A leur voix, je reconnus celui qui s'était permis le propos relaté. Ci-dessus; lui ayant demandé qui il était, d'ou il venait et oit il allait, n'en ayant pu rien obtenir de bon, je l'ai fait mettre au Corps de Garde de la préfecture, sous la responsabilité du Caporal, présemant que dans les circonstances actuels, un propos aussi insultant que celui de soldat de merde, ne provenait que d'un homme mal intentionné, quoiqu'on voulu le faire passér pour ivre. Cet individu se nomme Lippens Jacques, batelier à Gand. Le capitaine en 2nd, (Lefebvre) (33) D. i. de onrechtstreekse belastingen, tol en accijnzen. (34) Gedenkweerdige Aenteeckeningen van jan Karel Verbrugge. A. ScHOUTEET.
Brugge, 1958. Blz. 5o-51. (35) Handschrift van GoETHALS-VERCRUYSSE, Stadsbibliotheek Kortrijk; cod. 205, deel 76 (1814). Verg. J. DELBAERE, Kozakken te Kortrijk, Biekorf, Januari 1954, blz. 16-18. (36) P. CUVELIER : Kozakken in het Westkwartier. Biekorf, 1946. blz. 25-32. (37) Verg. A. VIAENE : Kozakken van de Don in de Vlaanders, x814. Biekorf, November 1953· Blz. 238-24o.
Nota. Een werk dat niet geraadpleegd werd is dat van Dr K. C. PmrrERs, Soldaten van Napokon : Antwerpen, 1955. Dit is een doorlopend verhaal naar de gegevens van een conscrit Willem KENIS van Loenhout, in zijn dagboek .,Korte Uytlegginge van een Reyse gedaen door Guilhelmus Kenis, conscript van het jaer 14, x8o6, beanmn hebbende in de loting, no 29". Dit werk dat wij na behandeling van het Dagboek van Carolus Blomme ter hand namen, beschrijft de wederwaardigheden van de soldaat ingelijfd bij het 3o Regiment Jagers te Paard. Dit boek dat de namen en sommige lotgevallen van I 19 strijdmakkers van Kenia bevat, vermeldt echter geen enkele lotsgenoot uit de Leiestreek.
99
INHOUDSTAFEL blz. INLEIDING
•
•
•
•
•
•
+
•
•
+
•
•
•
•
•
9
I. HET DAGBOEK
•
+
•
•
•
+
•
•
•
•
•
•
•
•
11-15
•
•
•
•
+
•
•
•
•
•
•
•
•
•
16-23
•
•
24-29
•
•
•
30-32
• •
•
•
33-35
. .
36-39
. • • • .
. • • . .
40-48 40-41 42-44
VIII. DE VELDDIENST . • • . . . . . • • • • • I. Inwachten van zieken te Dresden . . . . . 2. De volkerenslag bij Leipzig . . . • . . • • 3. Een aangenaam oponthoud . . • • . . • •
49-55 50-51 51-53 53-55
•
11. DE SCHRIJVER
111. DE STUDENT . • • • • • • • . . • IV. DE GENEESHEER . . • . • . • . V. DE MILITAIR . • .
•
•
•
+
•
•
•
• •
• • •
VI. CAROLUS BLOMME EN ZIJN STAM VII. HET TIJDSGEBEUREN . . . • • • . I. Einde van de Russische veldtocht 1812 2. De veldtocht in Duitsland . . • • . . 3. De lichtingen van het jaar 1813 . • • 4. De afreis . . . . . . . . . . . . .
IX. DE TERUGWEG . . . • . . . I. De aftocht . . . . . . . . 2. Een rustkuur in Amsterdam 3. Naar huis toe . . . . . . . 4. Aanbreken van het jaar 1814
•
• •
•
• • • • .
•
•
•
. . . . • . . .•.••.• . . . . . . . . . . • . • •
44-46 46-48
56-67 58-59 59-61 61-62 62-67
X. KORTE BESCHRIJVING van de reis in legerdienst en van de terugkeer . . . . • • • 68-93 Tijdtabel . • • • • • • • • • • • • • • • 94-95 96 Illustratie • • • • • • • • • • • • • • • • Aan tekeningen . . . . • . • . . . . • • • 97-99 100
De eeuwenoude COORENWINTMEULEN van St-Martens-Latem DOOR
HUGO VAN DEN ABEELE
Toespraak gehouden ter gelegenheid der inwijding, na zijn herstel, op 17 november 1957.
c::
-E 0.1
0
0.1
0
R bestaat grote, er bestaat kleine geschiedenis. Dat verhindert evenwel niet, dat ook de kleine geschiedenis haar interessante zijde heeft en met de haar eigen gemoedelijkheid de belangstelling weet op te wekken en, derwijze, een niet te onderschatten aandeel verkrijgt in de algemene geschiedenis van een dorp. Tot deze laatste soort behoort deze verhandeling over de eeuwenoude c o o r e n w i n t m e u 1 e n , die op deze hoogdag van Latem, begroet door triomfantelijk klokkengelui, op zijn beurt, gelukkig als een teruggevonden zoon, ons met zijn wieken als open armen wenkt en hartelijk welkom heet.
E
*** Thans zullen wij zo beknopt mogelijk, mededelen wat het archief in verband met de molen van Latem onthult. D e o u d s t v e r m e 1 d e m o 1 e n op Latem staat geboekt in het jaar I 3 5 6 • Het is een " m o 1 e n d i n u m ad o Ie u m.,, dat wil dus zeggen een o I ie m o 1 en. Hij behoorde toe aan het Kapittel van St.-Baafs, te Gent, en verrees op de oude hofstede, achter de kerk, "Het Duyvelshof" genoemd en geenszins "Het Hof der Tempelheren" zoals gewoonlijk en verkeerdelijk wordt gezegd. Hij werd gespijsd door de er omheen liggende wallen. De.u molen wordt opgevolgd door een " w a t e r m o 1 en". Naar een officiële akte uitwijst, werkte hij reeds in het jaar I 4 2 4. Hij behoorde eveneens toe aan St.-Baafs en was insgelijks gevestigd op de even vermelde hofstede. Zoals u waarschijnlijk weet, dagtekenen de watermolens uit de tijd van de Romeinse Keizer Augustus, die geboren drie en zestig jaar vóór Christus, veertien jaar na Christus overleden is. Deze molens vervingen de h a n d m o 1 e n s ,
103
hetgeen een Grieks dichter deed zeggen (wij bezitten slechts de Franse vertaling), "Vous qui fatiguez vos bras à moudre le blé, ö femmes, reposez-vous maintenane'.
*** Nu beklimmen wij de molenheuvel en komen aan de voet van de monumentale c o o r e n w i n t m e u 1 e n die, na eeuwenlang in de dienst van de bevoorrading te hebben gestaan, thans een welverdiende rust geniet, en vandaag met alle vereiste luister, gevierd en verheerlijkt wordt. Te dezer gelegenheid zal het wel passend zijn, vooraf, een paar interessante algemeenheden te verschaffen omtrent de opkomst en het verval van de windmolens. Welnu, zij deden hun intrede in Europa na de eerste kruistocht op het einde van de 11 e eeuw. In België werden de eerste, voor zoverre wij met zekerheid weten, opgericht te L i 11 y, (prov. Henegouwen), in het jàar 1 1 8 0. Vervolgens te M e e r b e e k , (0. Vl.), in het jaar 1 2 5 4 en te E r p e , (0. Vl.) in het jaar 1 2 6 6 • Het jaar van de bouw van een molen werd gewoonlijk op een snipper papier vermeld, die in een kastje, in de volksmond "het tabernakelkentt geheten, binnen de molen heimelijk verborgen zat. De patroon van molens en mulders was de heilige Victor, die, volgens de overlevering, tussen twee molenstenen levend vermorzeld werd.
*** Door de eeuwen heen steeg het aantal korenwindmolens bestendig en op aanzienlijke wijze. Maar helaas ! Opstand en oorlog beproefden immer de samenleving en in die tijden werd een molen door de militaire macht als een observatiepost beschouwd. Dat was de reden, waarom een groot aantal molens, vooral in de XVI6 en de XVII 6 eeuw, door brandstichting vernield werden. Desondanks 104
rezen ze naderhand, vooral onder de regering van MariaTheresia, van I740 tot I780, weer talrijk op. Doch niet de oorlog alleen had schuld aan hun verdwij. rung. Later, en wel bepaaldelijk in de eerste helft van de tegenwoordige eeuw, naar gelang de stoom- motor- en elektrische gemalen te voorschijn traden, daalde de betekenis van de windmolen als winstgevend element. Met het gevolg dat ze voortdurend, de ene na de andere, verdwenen. Om er een treffend beeld van te geven, zal het volstaan te zeggen dat in het jaar I 8 4 6 -dus honderd en elf jaar geleden - in ons land, 2 7 3 9 windmolens en 2 6 3 4 watermolens bestonden, hetzij 5 3 7 3 in totaal. Daarvan bleven er in het jaar I 9 5 2 -dus pas vijf jaar geledennauwelijks 300 over (1). Is het dan niet verheugend, dat, te midden van deze vreselijke slachting onder onze molens, de korenwindmolen vanLatemal zijn oude collega's uit de Leiestreek overleefde, er met de schrik van af kwam en kloek en gezond behouden bleef?
*** Spreken wij dan verder over deze molen, die ook aan de "cathedrale kerke van St.-Baafs competeerde". De oudst bekende pachtbrief dagtekent uit het jaar l 4 2 9, toen hij aan Diederik van Zele in huur gegeven wordt. De namen van nagenoeg alle pachters van de molen zijn ons bekend. Het is zeker niet nodig ze allen op te sommen, wij bepalen er ons bij, drie onder hen te vernoemen met voor ieder een eigenaardige bijzonderheid. Het betreft Hoste De Backer, die, in het jaar I594, samen met zijn minderjarige nicht, 23 dagen gevangenisstraf opliep uit hoofde van onderlinge "vleeselijke conversatie". Arendt Van de Wiele, die in het jaar I642 de molen verliet "als nyet meer connende opbringen d'oncosten". En Joannes Coorde, die in mei 1693 geldelijk vergoed werd "over het
lOS
maecken van eenen nieuwen steegere ende trap aen den meulen". Dan wordt, een kleine eeuw nadien, namelijk in de jaren 1 7 7 8 - ' 7 9 nevens de bestaande molen een r o s m o 1 e n geplaatst voor het malen bij gebrek aan wind. Deze rosmolen, zoals de benaming genoegzaam aanduidt, werd door een in cirkelgang lopend paard in beweging gebracht. Hij bestond nog in december 1816, toen hij samen met de windmolen openbaar verkocht werd in de herberg "De Klokke", alwaar ook het "Huys communar' of "Dorphuys'' en een "wel gekatante bakkerije" bestonden en de huidige woning is van de h. George Peirens.
*** Vooraleer verder uit te weiden, weze volledigheidshalve, medegedeeld, dat op Latem nog een andere molen bestond, die aan de abdij van St.-Pieters-Gent toebehoorde, zodat het volledig aantal molens, voor onze gemeente, op v i j f wordt gebracht. Over deze molen beschikken wij vooralsnog over geen nadere gegevens, hij wordt omstreeks het jaar I 5 7 5 vermeld.
*** Wij komen nu definitief terug naar de gevierde van de dag, de c o o r e n w i n t m e u 1 e n • Ingevolge de Franse wet werd hij aangeslagen als n a ti on a a 1 goed en op 14 germinal j. 6 (= 3 april 1798), met 1255 roeden medegaand akkerland en 1145 roeden weideland in openbare verkoping toegewezen aan Jan Van der Stichelen voor de som van 230.500 pond, Franse munt. Dit had tot gevolg dat, van die dag af, de molen (en rosmolen), als eigendom, uit de handen van het kapittel van St.-Baafs, in privébezit overgingen. De tijd vliegt snel en wij komen in het jaar I 8 6 4 te 106
t:
-
~
0
a
staan, waarin de achtbare familie De Spae de molen in haar bezit krijgt. Later ging hij over aan de zoon, h. Karel De Spae. Steeds schuiven de jaren voorbij en het is omstreeks het jaar 1951 dat algemeen wordt opgemerkt, hoe onze oude windmolen- door kunstenaars vanLatemen omliggende zo dikwijls en zo liefdevol op doek verheerlijkt en reeds als monument geklasseerd bij besluit van de Regent van 3 0 a p r i 1 1 9 4 5 - meer en meer door ouderdom en werkloosheid in verval geraakt en gevaar voor instorting oplevert. Toen gebeurde het in mei 1952, dat, op het lofwaardig initiatief van kunstschilder Jules De Sutter, de promotor voor het behoud van de molen, door hem zelf, door kunstschilder Jules De Coster en dichter Firmin Van Hecke de volgende noodkreet werd uitgezonden : "De enige windmolen van onze streek is in gevaar en moet gered worden". Hun oproep vond goede weerklank. Na langdurige palavers en onderhandelingen werd, ingevolge de wet van 7 aug. 1931, een comité gevormd onder de benaming van " D e V r i e n d e n v a n h e t N a t u u r s c h o o n d e r L e i e s t r e e k " en op 30 nov. 1954 officieel erkend. Het verwierf rechtspersoonlijkheid, had zijn zetel te Latem en stak van wal met als eerste doel de aankoop en het herstel van de bouwvallige wind molen, zijnde de nog enig bestaande aan de oever van de Leie in de provinCie Oost-Vlaanderen (2). Er werd onverpoosd en doeltreffend gewerkt onder het voorzitterschap van de reeds genoemde h. De Sutter en onder het erevoorzitterschap van de h. Jean Tytgat, wiens onbegrensde toewijding en stuwkracht in het openbaar dienen vermeld en gedankt te worden. Verdere onderhandelingen grepen plaats. Waar een wil is, ligt een weg. De oplossing wordt gevonden. Dank zij de tegemoetkomende houding van de h. en vriend 107
Karel De Spae - die terloops gezeid, zijn molen lief had lijk zijn eigen kind - , wordt het voormeld Comité op I 8 f e b r u a r i I 9 5 6 eigenaar van de molen met 3 3 I , 5 3 m 3 aanpalend terrein, voor de prijs van f r • 5 0 • 0 0 0 •
*** Met verdubbelde moed wordt nu doorgewerkt. Het resultaat laat niet op zich wachten. Bij Kon. Besluit van 8 m e i I 9 5 6 verkrijgt het Comité de machtiging over te gaan tot de aanbesteding van de nodige herstellingswerken. Het beslissend uur is aangebroken. De h. architect Edmond Claeys, te De Pinte, wordt met het opmaken van het bestek belast. Uit zijn met nauwgezetheid uitgevoerde opdracht vernemen wij, onder meer, dat eenwindmolenals die van Latem, samengesteld is uit 119 onderdelen, die alle een aparte technische benaming dragen. Weldra volgt de aanbesteding. Zij grijpt plaats op 15 juli van het pas vermeld jaar '56, onder het vaderlijk voorzitterschap van de h. Emile-Louis Dufour, architect van de Koninklijke Commissie voor Monumenten, en in het bijzijn van de h. Guillaume van den Bogaerde, architect-directeur van de Provinciale Technische Dienst, de h. Marcel De Vleeschhouwer, provinciaal architect, het voltallig comité en een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur. De aanbesteding, aangenomen op de som van f r • I 8 3 • 8 2 9 , - , wordt toegekend aan de h. Oscar De Poortere, molenmaker te Nokere, diet samen met de h. Jozef Cnudde, van Deurle, de voorgeschreven herstelling tot een goed einde brengen en daarvoor, bij deze gelegenheid, hartelijk dienen gefeliciteerd (3).
***
Docht nu komt het refereintje van het lied : ,, Wie zal dat betalen 1tt 108
Het zij u onmiddellijk medegedeeld : Drie welwillende vrienden, de Staat, de Provincie en de Gemeente zullen, gezamenlijk, de onkosten afdragen (4). Evenwel bleef voor de voltooiing van het werk, nog een en andere bijkomstigheid te voltrekken, als b.v. het metselen van een lage steunmuur rondom de aangrenzende grond, om inzakking te voorkomen. Voor deze uitvoering dient het Comité nog over enkele duizenden franken te beschikken, waarvoor het - het weze ons toegelaten beroep doet op de goede wil van vele goede mensen, die daarover de h. Jean Van Durme, de nauwgezette en ijverige penningmeester, kunnen aanspreken.
***
Wij vermoeden dat u thans, voor deze gelegenheid voldoende ingelicht zijt over de huidige molen, over zijn voorgangers en over zijn tijdgenoten. Wij zullen dan ook onze toespraak afsluiten met de volgende overweging : Thans is deze monumentale koornwindmolen dank zij de bestendige waak- en werkzaamheid van het herhaaldelijk genoemd Comité in eer en waardigheid hersteld en zijn verder behoud verzekerd. Ruim vijfhonderd jaar reeds, heeft hij de Lateronaren zien komen en zien gaan. Hun wel en wee heeft hij van geslacht tot geslacht medebeleefd. Stormen, onlusten en oorlog heeft hij gekend en overwonnen. Roerloos en eenzaam domineert hij thans het diep uitgestrekte landschap als een gezaghebbend opperhoofd. Hij blinkt uit als een sierlijk exemplaar in het molenpatrimonium van ons land. En - wat wonder is - in zijn sprakeloosheid spreekt hij tot ons en zegt : "Blijf mij immer gedenken". Moge deze bede met de hulpe Gods, door alle tijden heen aanboord worden. Leve het mooie La tem! Leve de mooie molen ! 109
AANTEKENINGEN (I) In Nederland bestaan nog 994 windmolens. Hun vroeger aantal bedroeg 9628. 2) Het comité bestond uit : I. -
2. -
3· 4· 5· 6.
-
DE SoliER Jules, Kunstschilder. VAN HECKE Firmin, rustend directeur, ministerie Openbaar Onderwijs. VAN DURME Jean, professor. DE CosTER Jules, Kunstschilder. Mevr. Marthe VERSICHELEN, werkleidster aan de Universiteit te Gent. HERMANNE Leon, doctor in de wetenschappen. (Staatsblad - bijvoegsel van II.I2.I954)
(3) De aanbesteding bedroeg fr. I83.829,-. De werkelijke kostprijs, volgens eindafrekening, beliep fr. 190.275,25. Vermeerderd met het ereloon van de architect, komt de volledige onkost tot de som van fr. I99.788,25. De werken waren voltrokken op II mei I957 en door de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen aanvaard op 21 juli daaropvolgend. (4) Het aandeel werd, percentgewijs, als volgt bepaald : Staat, 6o % - Provincie en Gemeente, 20 o/o.
BRONNEN Rijksarchief te Gent. Gemeentearchief te Latem. Le Patriote fllustré, I7 aug. 1952. Het Laatste Nieuws, 27 april 1958.
110
BESTUURLIJK GEDEELTE
Stij n Stre u ve ls. J 957. (foto
tr m n
Vi ht .)
STIJN STREUVELS In het jaar 1957 was Stijn Streuvels vijftig jaar lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent. Tevens is hij sinds een kwart eeuw erelid van de Koninklijke Maatschappij Kunst- en Oudheidkundige Kring van Deinze. Hierom willen wij een poos verwijlen bij dit uitzonderlijk geval. Zes jaar geleden hebben wij in ons Jaarboek uiteengezet in welke omstandigheden, op voordracht van zijn vriend Albert Saverys, Streuvels erelid werd van ons genootschap. Dit lidmaatschap heeft hij aanvaard in een opwelling van edelmoedigheid, zonder voorbehoud, zonder critiek. Zulk een vriend moet met vriendschap betaald worden. Tegenover een vriend van Deinze en van onze Kring is er niets dat volstaan kan om onze schuld van dankbaarheid te vereffenen. Met dit gevoel schrijven wij deze enkele regels over Streuvels, prototype van dit eigenaardig ras der vrienden van Deinze. Hij weet dat wij het nodige gezag missen om over zijn persoon en over zijn werk te oordelen. Onzerzijds weten wij zeker dat, onmiddellijk na zijn streek van Ingooigem en Tiegem, hij de Leiestreek lief heeft. Daarom durven wij te spreken van hem die ons gewest gaarne ziet en het warme genegenheid toedraagt.
*** Eenieder pleegt te geloven dat geschiedkundig onderzoek een koele bedrijvigheid is. De activiteit van onze Kring is echter steeds tweeërlei geweest. Er zijn leden die ingesteld zijn op aantekenen en ordenen van feiten uit het verleden door loutere berekening en afleiding, en er zijn er andere bezield met de laaiende vlam die de scheppende kunst verlicht die wij gewoon zijn begeestering te noemen. Dat er tegenstelling zou bestaan tussen beide is verre van de waarheid. De drang van de scheppende kunstenaar hangt niet 113
af van het gestelde doel maar alleenlijk van de scheppende daad zelf. Is die daad echt, zo geschiedt zij alleen onder het heilige teken van de emotie. Het komt er minst van al op aan te weten of het resultaat een lied, een boek, een gedicht is, ofwel een chemische formule of een geschiedkundig besluit. De lust tot scheppen wordt ondergaan zonder kommer ·om de verwekte vrucht. Niemand heeft ooit bewezen dat het vinden van een waarheid in mindere mate de passie doet ontvlammen dan de vondst van een flink gebouwde volzin of het onverwachte motief van een goed boek. Hoofdzaak is het scheppen en daar ligt de grond waarop wetenschap en kunst samenvloeien, hoewel ze ons zo dikwijls als tegenstellingen toeschijnen. Dit heeft Streuvels begrepen toen hij zich bij de onzen liet itilijven door toedoen van de Deinzenaar die hij in zijn boek "Op de Vlaamse Binnenwateren" de Gladde heeft genoemd.
*** In naam van de vrienden van de meester van Ingooigem die steeds met belangstelling naar onze werking en naar de bereikte resultaten uitkeek, in naam van allen die hem kennen en hem eren uit zijn woord en schrift, betuigen wij hem heden onze bewondering en genegenheid. Wij luisteren naar de regels uit de "Vlaschaard", die klinken als waren ze in marmer gebeiteld : "Als bij de aanzet van een verre reis, stapte de zaaier met heftige stappen, de hals rechtop ••• " Elke biograaf van Stijn Streuvels zou er wel aan doen deze passage als sleutel van zijn. werk te nemen. De woorden zijn schilderachtig, tastbaar, muzikaal; ze zijn eenvoudig als de eenvoud van een Griekse bloemlezing. Zo schreef Streuvels een halve eeuw geleden. En op zijn gezegende ouderdom schrijft hij voort. In het jaar 1957 kwam nog een boek aan de dag: Ingooigem 11. Hieruit duikt de bekende Streuvels op, "de schrijver met wakkere schildersogen, de kijker naar buiten en de schouwer naar binnen", zoals schilder
114
Servaes dat zegde. Ingooigem 11 eindigt met de biecht van Djooske, het verhaal dat diep en waar is en waarin het echte leven klopt. Het slot van Ingooigem 11 is van het Streuvelachtigste dat ooit door Streuvels werd geschreven en het doet verlangen naar Ingooigem m, want een tweede Stijn bezitten wij niet. In vele van zijn boeken weet niemand juist waarmede de schrijver werkt : met ideeën of met woorden, noch of hij ons in de buitenwereld of in de wereld van het geestelijke wil vervoeren. Hij staat boven de tijd en boven de ruimte; hij doet ons nadenken over het onbekende, waarom ebbe en vloed gestadig deinen, waarom het water in de zwangere wolken schuilt, waarom de zon rijst en zinkt, waarom de bliksem flikkert en de donder ratelt. Zo stelt hij zijn toverwinkel tot onze dienst, de winkel van de subtielste wetenschap : het kennen van onze ziel en die van onze evenaaste in de grote leerzame spiegel van de ziel der zotten en der wijzen. Dit weze dan onze schuld : de eenvoudige hulde zonder loftuiten.
Wanneer de feiten spreken, verstommen de bijvoeglijke naamwoorden. God heboude ons Stijn Streuvels nog lange jaren. G. P. B.
115
JAARVERSLAG KONINKLIJKE MAATSCHAPPIJ KUNSTen OUDHEIDKUNDIGE KRING DEINZE 1957
In het jaar 1957 verliep de activiteit van de Kring normaal. Het jaarboek verscheen tijdig, voordrachten werden gehouden en een paar uitstappen ingericht, al koren verwerkt op de molen van ons genootschap. De voordrachten waren dit jaar enigermate van uiteenlopende ~rd.
Op 24 februari 1957 kwam dhr Joris Sterken, uit Sint-Kruis bij Brugge een spreekbeurt houden over 11 De literaire bedrijvigheid van Wilhelmus Baudartius". Hij wees op het aandeel dat deze grote Deinzenaar nam in het gebeuren van de tijd der reformatie en eontra-reformatie alsmede op zijn bedrijvigheid op taalkundig gebied toen op het einde van de 16e eeuw het culturele zwaartepunt in de Nederlanden zich van het Zuiden naar het Noorden verplaatste en hoe, in de schrijftaal van de meester de zuidelijke inslag duidelijk te merken valt. Verder toonde hij aan welke voorname rol Baudartius in het werk van het vertalen van de Statenbijbel heeft vervuld. Voorzitter Decoster wees op 's heren Sterkens grote verdienste om, als Limburger, de beroemde Deinzenaar zulk een warm hart toe te dragen. De algemene jaarlijkse vergadering der deelgenoten werd gehouden op 11 april 1957 in het stadhuis. De agenda welke de goedkeuring van jaar- en kasverslag behelsden, werden in detail afgehandeld door secretaris J. Van Cauwenberghe en alle punten werden met eenparigheid van stemmen geodgekeurd. Onmiddellijk na de algemene jaarlijkse vergadering trad als
ll6
voordrachtgever op Z.E.H. Kanunnik C e s a r V a n d e K e r k ho v e, gewezen directeur van het Sint-Hendrikscollege te Deinze, om te handelen over : Het Lam Gods. De voordracht werd geillustreerd met kleurdiapositieven die aan de toehoorders onbekende en onvermoedde aspecten toonden van het genoemde Lam Godstafereel. Op 2 mei 1957 trad Dr. H. A. Ho 1 t zap p e 1, voormalig docent van de Universiteit van Bandoeng op het eiland Java, ten stadhuize op met een voordracht over Javaanse kinderspelen. De voordracht werd met films toegelicht en spreker toonde verscheidene kinderspeeltuigen die in de films voorkwamen. De aanwezigen kregen een heldere kijk op de kinderfolklore op Java en het niet minst belangwekkende uitzicht van Dr. Holzappel's betoog was hierbij het feit dat verscheidene punten van overeenkomst met de kinderspelen in ons land en de affiniteit van de kinderziel in alle landen ter wereld konden worden waargenomen. De twee jaarlijks ondernomen uitstappen hadden ditmaal Limburg en Nederland tot doel. Op ro juni 1957 brachten wij een bezoek aan het Provinciaal Domein en het Openluchtmuseum van Bokrijk te Genk. Conservator Dr Joz. Weyns was zo vriendelijk ons in het Openluchtmuseum rond te leiden. Aldus kon onze groep in zeer gunstige omstandigheden kennis nemen van het voortreffelijk complex van oud-kempische woningen, boerderijen, stalling, wind- en watermolens en alle andere zienswaardigheden die dit enig museum van ons land biedt. Dr Weyns was daarenboven nog zo welwillend ons verder te geleiden op onze tocht doorheen de Limburgse Kempen waar hij op verscheidene plaatsen onze aandacht kon vestigen op de levende Kempen, de woningbouw in het algemeen en het vakwerk meer in het bijzonder, zoals dat te Bokrijk op zo doelmatige wijze wordt getoond, onderhouden, bewaard en beleefd. Kennisnemen van de inboedel der huisjes en gadeslaan van het landbouwersgereedschap aldaar, was voor onze ijveraars van de afdeling Folklore in het Museum van Deinze van het hoogste be-
117
lang voor de studie van de materiële folklore; wij hopen dat dit bezoek in de toekomst tot vruchtbare samen- en wisselwerking moge leiden. · Op 7 october 1957 werd een uitstap naar het "Nederlands Nationaal Park" te Otterlo ondernomen waar onze voorzitter ons terdege kon inlichten omtrent statuut en streven der Nederlandse Verenigingen voor Stedenschoon en Natuurmonumenten. Daarna ging de tocht naar het Kroller-Muller-Museum. Hoewel tal van representatieve schilderwerken van het reuvre van Vincent Van Gogh uitlandig waren bracht dit bezoek een onuitwisbare indruk. Tijdens het jaar 1957 verscheen deel 23 van het jaarboek 1956 met de "Bijdragen tot de Geschiedenis van Deinze en het land aan Leie en Schelde". Het bevatte artikelen van onze leden : ere-secretaris G. P. Baert, bestuursleden ·Dr Joz. Goeminne en Hugo Van den Abeele. De merkwaardige studie van Dr Joz. Goeminne over de "Genealogie en Blazoenen van de heren van Ayshove-Kruishoutemtt is uitgegroeid tot een harmonieus geheel met stevige historische verantwoording en degelijke verluchting in kleurendruk, waarvoor wij de schrijver blijvende dank verschuldigd zijn. Het Museum voor Oudheidkunde, Geschiedenis en Folklore ontving geregeld bezoekers uit vele gouwen. Steeds wordt door hen eerbied betuigd voor onze verzamelingen zowel om wat intrinsieke waarde als de schikking van de uitgestalde voorwerpen betreft. Een der bezoekers was zo vriendelijk bij het binnentreden van de zaal der maatschappijen, ons museum "het cultureel tehuis van het Leieland" te noemen en dit is een reden te meer om onze levenskracht op peil te houden en onze bedrijvigheid in dienst van de Kring op te voeren. Intussen wordt nauwgezette zorg besteed aan onderhoud en passende indeling. Hoewel archief en bibliotheek nog steeds het stiefkind van het genootschap bleven, althans wat behuizing betreft, hopen wij in de toekomst de middelen ter hand te krijgen om in korte tijd de nodige ordening te geven aan deze afdelingen. 118
Bestuur van de "Kunst en Oudheidkundige Kring" Deinze I957
Beschermheer : Jozef Van Risseghem, Burgemeester der Stad Deinze. Voorzitter : Jul. De Coster, kunstschilder, werkend lid bij de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, Deurle. Onder-Voorzitter : Leon Pauwels, handelaar, Deinze. Marcel Heyerick, boekhouder, gemeenteraadslid en lid van de Provinciale Raad, Deinze. Secretaris : J. Van Cauwenberghe, dokter in de rechten, notaris, Deinze. Kasmeester : Gaston De Jonghe, handelaar, Deinze. ArchivariS-Bibliothecaris : Joris Van de Veire, onderwijzer en licentiaat in de opvoedkunde, Deinze.
Leden : Jules Bruneel, Deinze, conservator. Achiel Colle, nijveraar, Petegem. Remi De Meyer, bestuurder der gasregie, Deinze. Jozef Goeminne, dr. medicus, Petegem. 119
Lucien Lagrange, nijveraar, Deinze. Carlos Maere, handelaar, Deinze. Luc. Matthys, nijveraar, Deinze. Richard Minne, letterkundige, Sint-Martens-Latem. Albert Saverys, kunstschilder, lid der Koninklijke Vlaamse Akademie, Petegem. Jacques Seeuws, nijveraar, Petegem. Hugo Van den Abeele, gemeentesecretaris, Deurle.
120
Bescherm-Comité van het Museum voor Oudheidkunde, Folklore en Nijverheid 1957
Zijne Hoogwaardige Excellentie Monseigneur Calewaert, Bisschop van Gent. Albert Declercq, nijveraar, Deinze. Jules D'Hondt, beheerder, Deurle. Gaston De Jonghe, handelaar, Deinze. Leon Gevaert, nijveraar, Petegem-Deinze. Zijne Excellentie Henri Liebaert, Minister van Financiën, volksvertegenwoordiger, nijveraar, Gent. Luc. Matthys, nijveraar, Deinze. Robert Torck, nijveraar, Astene-bij-Deinze. Maurice Van Cauwenberghe, ere-notaris, Deinze. Remi Welvaert, nijveraar, Deurle.
121
Redactie-Raad der "Bijdragen tot de Geschiedenis der Stad Deinze en van het Land aan Leie en Schelde'' 1957
Gaston Baert, Brugge, ere-secretaris. J ules Bruneel, boekhouder, Deinze. Jul. De Coster, kunstschilder, Deurle. Jozef Goeminne, Dr. medicus, Petegem. Luc. Matthys, nijveraar, Deinze. Richard Minne, letterkundige, Sint-Martens-Latem. J. Van Cauwenberghe, dokter in de rechten, notaris, Deinze. Hugo Van den Abeele, gemeentesecretaris, Deurle. Drs. Raf Van den Abeele, Sint-Martens-Latem.
122
Bestuurscomité van het "Museum voor Oudheidkunde en Folklore" I957 Gaston Bollez, bestuurder der Technische Scholen, Deinze. Jules Bruneel, boekhouder, Deinze, conservator. Christiane De Backer, Deinze. Jul. De Coster, kunstschilder, Deurle. Gaston De Jonghe, handelaar, Deinze. Luc. Matthys, nijveraar, Deinze. Albert Saverys, kunstschilder, lid der Koninklijke Vlaamse Akademie, Petegem. Jan Saverys, kunstschilder, Petegem. Jacques Seeuws, nijveraar, Petegem.
123
Aanwinsten van het Museum voor Oudheidkunde, Folklore en Nijverheid Archief en Bibliotheek 1 957
Door schenking : Bronzen medaille van de Koninklijke Fanfaren Sinte Cecilia Deinze (r8go-rg25) geschonken ter gelegenheid van het 35 jarig lidmaatschap van dhr Gustaaf Claerhout. Kader met diploma van 50 jaar lidmaatschap toegekend aan dhr Gustaaf Claerhout, Deinze, vanwege de Koninklijke Katholieke Fanfaren Sinte Cecilia (r8-rr-rg45). vanwege Mevrouw Gustaaf Claerhout, Deinze. Door aankoop : Geschiedenis van Zele door Eerw. Heer Michem, Zele. Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen door Lic. R. Van der Linden, Zottegem, I957·
124
RUILDIENST I957 Het Land van Aalst, Heemkundig Verbond Biekorf Handelingen voor Geschiedenis "Société d'Emulation" Rijksdienst voor Opgravingen Oudheidkundige Kring De Nederlandsche Leeuw Heemkundig Genootschap van het Meetjesland Federatie voor Toerisme in Oost-Vlaanderen Geschied- en Oudheidkundige Kring Oost-Vlaamse Zanten Vereniging voor de Geschiedenis van de Textiele kunsten Federatie van Geschied- en Oudheidkundige kringen van Limburg Verbond voor Heemkunde Hoogstraten's Oudheidkundige Kring Oudheidkundige Kring Stadsbibliotheek Kon. Geschieden Oudheidkundige Kring Eigen Schoon en De Brabander Kon. Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst Oudheidkundige en Geschiedkundige Kring Wetenschappelijke Tijdingen
Aalst. Brugge. Brugge. Brussel. Dendermonde. Den Haag. Eeklo. Gent. Gent. Gent. Gent. Hasselt. Bokrijk. Hoogstraten. Hulst. Ieper. Kortrijk. Laken. Mechelen. Oudenaarde. St.-Amandsberg. 125
Oudheidkundige Kring van Waasland Taxandria, Geschied- en Oudheidkundige Kring Historisch Genootschap Culturele Kring
St.-Niklaas. Turnhout. Utrecht. Zottegem.
Men gelieve alle publicaties en briefwisseling betreffende de Ruildienst te sturen aan de heer J. Vandeveire, Oostmeersdreef, 29, Deinze.
126
INHOUD I. Het dagboek van Carolus Blomme (r813-I8I4) door G. P. Baert . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7
De eeuwenoude "Coorenwintmeulen" van St.-MartensLatem, door Hugo Van den Abeele . . . . . . . .
IOI
2.
• • • • • • • • • • • • • • • 3· Bestuurlijk gedeelte a) Stijn Streuvels • • • • • • • • • • • • • • • • b) Jaarverslag van de Kring • • • • • • • • • • • • c) Samenstelling van de Comité's, Aanwinsten en Ruildienst 1957 • • • • • • • • • • • • • • • • • •
III II3
u6 II9
127