“Ay Nicaragua, Nicaragüita, …” Dit lied werd in de jaren `80 praktisch het volkslied van de Nicaraguaanse Sandinistische revolutie, die in juli 1979 een eind maakte aan de gewelddadige Somoza dictatuur. Bij velen in en buiten Nicaragua, die op één of andere manier verbonden zijn met dit prachtige maar verarmde land van de vuurgordel van Midden Amerika, maakt dit liefdeslied van de gebroeders Mejía Godoy, herinneringen, gevoelens en dromen wakker. Tegelijk rijzen ook een hoop vraagtekens bij de huidige evoluties in Nicaragua, en de rol van verschillende actoren als de sociale bewegingen, politieke partijen, economische machtsgroepen, internationale en nationale hulporganisaties, enz. De complexe realiteit laat zich niet vangen, noch verklaren in simpele zwart-wit analyses en daagt ons, geïnteresseerden en geëngageerden in sociale veranderingsprocessen, uit tot reflectie en adequate actie. Recente geschiedenis in een notendop Sandinistische revolutie 1979 - 1990 Van 1979 tot 1990 betrachtte een door het volk gesteund en socialistisch geïnspireerd FSLN een rechtvaardige samenleving op te bouwen via grondige transformatie van de socio-politieke, economische en militaire structuren. Dankzij de landhervorming en coöperatieve structuren kregen duizenden boerenfamilies toegang tot grond en werk. Massale op Paolo Freires bevrijdingspedagogie gebaseerde alfabetiseringscampagnes, brachten duizenden jongeren en volwassenen in contact met de armoede in het landelijke berg- en binnenland en stedelijke middens. In deze ontmoeting en uitwisseling groeide bij velen het bewustzijn over ieders rol in het bouwen aan een menswaardig leven en inclusievere maatschappij. Solidariteit openbaarde zich als een dynamische en inspirerende realiteit. De uitbouw van een nationaal eenheidsgezondheidssysteem garandeerde gratis toegang tot openbare gezondheidszorg voor iedereen. Het FSLN nationaliseerde bedrijven en banken, stelde de bescherming van de nationale economie en gezond beheer van de eigen middelen voorop, en maakte van tewerkstelling een prioriteit. Van bij de aanvang van de Revolutie mocht het FSLN rekenen op solidaire steun van internationale ontwikkelingsorganisaties, die samenwerkten aan het empowerment van de bevolking en het verwezenlijken van de revolutionaire projecten. Voor het eerst sinds de Spaanse verovering en de onafhankelijkheid van het land richtte een regering zijn beleid op de verbetering van de levensomstandigheden van de meerderheid van de verpauperde bevolking. Dit beleid werd de Sandinisten echter niet in dank afgenomen door de economische sterke Nicaraguaanse liberale oligarchie die haar voorrechtelijke positie bedreigd zag; en nog minder door de Verenigde Staten die met lede ogen een nieuw, door communistisch Cuba gesteund bastion zag verrijzen in zijn Midden-Amerikaanse achtertuin. De jonge revolutie kreeg al snel af te rekenen met een nietsontziende contrarevolutionaire oorlog en wurgende economische boycot vanwege hun machtige noorderbuur. Deze oorlog betekende voor het Nicaraguaanse volk een enorme aderlating en putte het Sandinistische regime uit. Oorlogsmoeheid en armoede, mede omwille van een aantal foute economische maatregelen, leidden tot de verkiezingsnederlaag van het FSLN in 1990. Het “ahora que ya sos libre” – “nu dat je vrij bent” - uit het populaire volkslied, werd met tranen ingeslikt door velen die zich met hart en ziel en al hun krachten geëngageerd hadden in de Nicaraguaanse revolutie.
1
Overgang naar de Democratie en neoliberale winden Nicaragua ontsnapte in de daaropvolgende jaren niet aan de eisen van een wereldwijd kapitalistische neoliberale markteconomie en de lokale versie ervan onder de zich elkaar opvolgende liberale regeringen van presidenten Violeta Barrios de Chamorro, Arnoldo Alemán en Enrique Bolaños. De privatiseringen van de openbare diensten en de concentratie bij en toe-eigening van de nationale rijkdommen door de economisch krachtige groepen, vergrootten opnieuw de sociale ongelijkheid en zetten de poorten voor onrechtmatige uitbuiting weer wagenwijd open, nog meer na het afsluiten van de zogenaamde “vrij”handelsakkoorden tussen Midden-Amerika en de VS. De prille verwezenlijkingen van de Sandinistische revolutie werden teruggedraaid. Nicaragua werd veroordeeld tot de status van een HIPC – High Indepted Poor Country. De extreme armoede en de torenhoge buitenlandse schuld plaatsten het land als tweede armste -na Haïti- op het Latijns-Amerikaanse continent. Als troostprijs mocht Nicaragua sindsdien rekenen op steun van het Internationaal Monetair Fonds en andere internationale financiële instellingen. In “ruil” moest het land zijn socialistische dromen opbergen en zweren bij democratische verkiezingen. Op economisch vlak werd Nicaragua onderworpen aan structurele aanpassingsmaatregelen waaronder de privatiseringen van de openbare diensten, het openstellen van de eigen markt en produceren voor het buitenland aan op de wereldmarkt bepaalde prijzen. Een aantal economische machtsgroepen vaarden wel bij het nieuwe liberale beleid en zagen hun macht en bankrekeningen groeien. Veel Nicaraguaanse families, vooral in de landelijke middens en marginale stedelijke wijken, kregen echter te kampen met werkloosheid en toenemende armoede. Daarbovenop kregen zij nog af te rekenen met de gevolgen van natuurrampen als overstromingen en droogte. Zo groeide de informele arbeid in de steden en zochten velen van arren moede hun heil in de migratie naar de buurlanden Costa Rica, Honduras of El Salvador, of ze weken illegaal uit naar de VS. De omvang van de remesas - geldtransfers van geëmigreerde Nicaraguanen naar hun achterblijvende families - nam van jaar tot jaar toe. Terwijl de staatsinstellingen werkten voor de belangen van de economisch krachtige groepen, onderhielden - en onderhouden tot op de dag van vandaag - de armen hun armen. De internationale ontwikkelingssamenwerking - waarvan vele organisaties al aanwezig gedurende de Sandinistische revolutie - werkten solidair samen met de nationale en lokale organisaties voor zuurstoftoevoer en overlevingsmogelijkheden voor de minderbedeelden. Sommigen eerder assistentialistisch vanuit een paternalistische houding; anderen meer in het perspectief van empowerment en zelfwerkzaamheid. Een verscheidenheid aan ontwikkelingsprojecten voor jongeren, vrouwen, kleinproducenten, boerenfamilies, enz. in gemeenschappen, dorpen en steden lenigden de ergste nood. Ze werkten ook, via een actief participatiemodel, aan duurzame alternatieven en politieke beleidsbeïnvloeding, als basis voor structurele veranderingen. Initiatieven van een gezond milieubeheer werden gekoppeld aan lokale en gemeentelijke ontwikkeling. Nieuwe wetten rond burgerparticipatie zagen het licht en vormden het kader waarbinnen de georganiseerde bevolking actief mee bouwde aan betere levensomstandigheden op lokaal vlak. Sinds de jaren 80-90 werkt de vrouwenbeweging onder de slagzin “democratie in het land, in huis en in bed” aan gelijkgerechtigde relaties tussen mannen en vrouwen en tegen intrafamiliaal geweld. Vele van deze acties vormden en vormen nog steeds authentieke leerscholen die onderliggende waarden, ontwikkelingsvisies en methoden bevroegen/bevragen op hun democratisch gehalte en effectiviteit tot verandering.
2
Politiek weerwerk, ook verdeeldheid Gedwongen door de nieuwe context, riep het FSLN in 1990 het volk op om te “regeren van onderuit”. Via de versterking van haar partijpolitieke structuren op basis, gemeentelijk, provinciaal en nationale niveau, hoopte het Frente voldoende druk te kunnen uitoefenen om mee een vinger in de pap te kunnen brokken in het nationale beleid. Tussen 1990 en 2008 slaagden de Sandinisten hier in zekere mate in. Ten bewijze: het toenemende aantal gemeenten onder FSLN-beheer bij de voorgaande, en ook de laatste gemeentelijke verkiezingen van november 2008. Ook het aantal Sandinistische volksvertegenwoordigers in de wetgevende vergadering nam toe, evenals de sterke invloed van het FSLN in het rechtssysteem. Uiteindelijk werd Daniel Ortega eind 2006 als president herverkozen, na twee eerder mislukte pogingen. Na de machtswissel in 1990 werd interne verdeeldheid binnen het FSLN echter snel zichtbaar. Aan de basis lagen de verschillende visies op het economisch–politiek beleid gedurende de revolutie. Maar ook de vlak vóór de machtsoverdracht in 1990 gerealiseerde “piñata” besmeurde de revolutionaire gelijkheidsprincipes en gaf de Sandinistische revolutie een felle knauw: op arbitraire wijze werden eigendommen, middelen en politieke postjes cadeau gegeven aan partijgelinkte FSLN-leiders. Verschillende kopstukken van de vroegere Sandinistische leiding en basisgroepen trokken zich terug uit het FSLN en vormden de MRS – de Sandinistische Beweging voor Vernieuwing, die op groeiende sympathie kon/kan rekenen, vooral onder de meer intellectuele en stedelijke bevolkingsgroepen. Tussen 1990 en 2006 slaagde het FSLN erin een grotere macht te verwerven in het parlement en het rechtssysteem. Cruciaal hierin is het erg omstreden pact dat Daniel Ortega afsloot met de toenmalige liberale president Arnoldo Alemán. Na de verkiezingsoverwinning van de liberale Bolaños speelde Ortega een kat-en-muisspelletje met ex-president Arnoldo Alemán, die ondertussen voor corruptie en fraude tot een gevangenisstraf was veroordeeld. Het pact zorgde ook voor verdeeldheid, en dus verzwakking binnen de liberale fracties. Een hervorming van de kieswet, mogelijk dankzij het pact Ortega-Alemán, zette Daniel Ortega eind 2006 op de presidentszetel, met 38 % van de uitgebrachte stemmen. December 2006: opnieuw een Sandinistische regering. Licht- en schaduwspel. De herverkiezing van Ortega creëerde hoge verwachtingen onder de bevolking, waaraan de nieuwe machthebbers slechts gedeeltelijk kunnen beantwoorden. De regering heeft een beperkte slagkracht, want het FSLN heeft in de wetgevende vergadering geen meerderheid, en de staatsinkomsten zijn zeer beperkt. Eind 2006 kondigde het FSLN het herinvoeren van gratis onderwijs en gratis gezondheidszorg in, met als gevolg: verhoogde inschrijvingen van kinderen en jongeren in openbare scholen en grotere toeloop van patiënten in openbare gezondheidscentra en klinieken. Beide sectoren beschikken echter over onvoldoende mensen en middelen om aan deze verhoogde vraag een kwalitatief antwoord te kunnen bieden, wat dan weer voor onbegrip en frustratie zorgt. In 2007-2008 versterkte de regering, dank zij de miljoenensteun van de Chavezregering van Venezuela, haar beleid voor landelijke ontwikkeling, verhoogde ze toegang tot krediet en het creëren van werkgelegenheid. Programma’s als “Hambre cero” (“Nul Honger”), “Usura cero” (“Nul Woeker) werden gelanceerd; de overheid investeert in het aantrekken van nieuwe verwerkingsbedrijven en neemt
3
maatregelen in de energiesector om blijvende energievoorziening te garanderen, enz. Al deze maatregelen en programma`s duiden op de legitieme wens en wil van de Sandinistische regering om de staat haar rol te laten spelen en een beleid te voeren, gericht op respect voor de sociale en economische rechten van de meerderheid van de bevolking. Voor deze aanpak krijgt het FSLN enerzijds krediet bij de bevolking, de georganiseerde Nicaraguaanse samenleving en de internationale ontwikkelingsorganisaties. Anderzijds worden toch heel wat vragen gesteld bij de nogal weinig transparante wijze van het fondsenbeheer, die corruptie in de hand zou kunnen werken; ook de cliëntelistische kanalisering van de beschikbare middelen naar bepaalde sectoren, voedt het vermoeden dat electorale winstmotieven meespelen. Ondanks hun kritiek op het al jaren durende en voor de Nicaraguaanse democratie nefaste Pact Ortega-Aleman, hoopten vele niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties op een vruchtbare dialoog met de nieuwe Sandinistische regering. Zij delen de wens van de Sandinistische regering om de kloof tussen rijk en arm te verminderen. Zij veronderstelden over voldoende gemeenschappelijke basis te beschikken om met hun over de jaren opgebouwde ervaringen van leefbare alternatieven, een bijdrage te kunnen leveren aan een zich vernieuwende samenleving. Met sommige, als pro-Sandinistisch gekende organisaties, zocht de overheid inderdaad toenadering en kwam een samenwerking op gang. Voor andere organisaties echter die zich kritischer opstellen, blijft het voorlopig wachten op de verhoopte dialoog. Sommigen wachtte zelfs een nare verrassing. Midden 2008 richtte de president een regelrechte aanval op de private microfinancieringsinstellingen, die hij beschuldigde van woeker en uitbuiting van kleine boeren en producenten. Kort daarop volgden de aantijgingen van witwaspraktijken en frauduleus geldbeheer tegen een internationale ontwikkelingsorganisatie - die sinds de jaren `70 gekend stond om haar solidaire opstelling t.a.v. het Sandinisme - en tegen enkele door hen ondersteunde lokale organisaties. Blijkbaar schoot de door de lokale organisaties geleverde kritiek op de weinig democratische en niet-transparante regeringsstijl, en hun relaties met oppositiepartijen, in het verkeerde keelgat. Eén van deze organisaties is een vrouwenorganisatie die openlijk opkomt tegen gender- en intrafamiliaal geweld en incest, en die ijvert voor respect voor seksuele en reproductieve rechten en de depenalisering van abortus. Vindt het presidentiële echtpaar hierin een reden te meer om hen het vuur aan de schenen te leggen? Het komt de president strategisch alleszins goed uit om op goede voet te blijven met de conservatieve Kerk en met Kardinaal Obando y Bravo; deze vroegere aartsvijand is nu beste maatje, wat bekrachtigd werd in zijn benoeming tot voorzitter van een Verzoeningscommissie. In het najaar van 2008 nodigden de president en zijn ministers de NGO-wereld in Nicaragua uit voor overleg. Ze kregen er de boodschap dat in de toekomst de staat meer toezicht en controle op NGO-activiteiten en –financiering zal uitoefenen. In 2009, werd beloofd, zal in gezamenlijk overleg een administratieve gids uitgewerkt worden, die de relatie Nicaraguaanse Staat – NGO’s zal preciseren. De oproep tot meer democratie in de regeringsslogan “El pueblo presidente” (het volk president) botst met de vrij autoritaire besluitvorming door het presidentiële paar en de hoogste FSLN-kringen in vitale kwesties. Drie belangrijke uitvoerende secretariaten worden allen voorgezeten door de echtgenote van de president. De
4
informatiesessies van Daniel Ortega en zijn echtgenote Rosario Murillo met de Sandinistische organisaties over de lopende programma`s beperken zich meestal tot een eenzijdige monoloog van de president, waar het publiek eerder passief mag luisteren en applaudisseren. Dat een aantal kleinere, maar groeiende politieke partijen als MRS en PN niet aan de gemeentelijke verkiezingen van november 2008 mochten deelnemen, werd het FSLN niet in dank afgenomen. Bovendien weigerde de regering nationale en internationale waarnemers toe te laten bij deze verkiezingen. Dit gebrek aan transparantie was voer voor de oppositiepartijen om het FSLN van fraude te beschuldigen. De hierop volgende onlusten dompelden Nicaragua gedurende weken in een sfeer van gevaarlijke confrontatie en escalerend geweld. Nu, begin 2009 en na een relatieve rust tijdens de kerst- en nieuwjaarsdagen, zit de stemming over de nationale begroting voor 2009 muurvast en weigert de oppositie de goedkeuring, zolang er geen hertelling van de verkiezingsuitslagen komt. Er gaan zelfs stemmen op onder de oppositie, met Eduardo Montealegre van de liberale beweging “Vamos con Eduardo” op kop, om nieuwe gemeenteraadsverkiezingen te eisen. De stugge, weinig tot onderhandelingen bereide, partidistische houding van Ortega plaatst velen voor een dilemma. Al sinds de jaren 90 wordt in Nicaragua onderscheid gemaakt tussen het Sandinisme en het Danielisme, wat duidt op de verdeeldheid binnen de oorspronkelijke Sandinistische beweging. Blijft de vraag hoe de houding van Ortega te verklaren is. Analisten wijzen op het feit dat het FSLN in het huidige parlement niet over een absolute meerderheid beschikt om zijn sociaal beleid op volle kracht door te voeren. Vanuit deze beperkingen, zou het FSLN een lange termijnstrategie uitbouwen, gebaseerd op consolidatie van de huidige macht en gericht op de absolutie meerderheid bij volgende parlementsverkiezingen in 2012. “En río revuelto, ganancia de pescadores” “In een bewogen rivier is de winst voor de vissers” is een Midden-Amerikaanse uitdrukking die zeker toepasselijk is op het hedendaagse Nicaragua. Het Sandinisme, dat ooit stond voor klassenstrijd en sociale rechtvaardigheid, is nu verdeeld tussen FSLN, MRS en andere bewegingen. Kunnen zij elkaar terugvinden op basis van een gemeenschappelijke basis en betrachting? Rond welke visie op land en ontwikkeling is er bereidheid tot samenwerking? Blijft “un otro mundo es posible” / “een andere wereld is mogelijk” een uitdaging en bereikbare utopie voor het Sandinisme in Nicaragua? Welke waarden en houdingen moeten centraal geplaatst worden? En is er openheid om nefaste praktijken te (h)erkennen en uit te roeien? De liberale familie in Nicaragua schaart zich sinds jaar en dag achter het neoliberale marktsysteem en verdedigt de belangen van de economisch bezittende klasse. Ook zij zijn intern verdeeld en elke fractie vecht om een deel van de machtskoek en de erbij horende voordelen. Is er binnen de liberale partij discussie over wat Nicaragua als land, als staat nodig heeft? Tot hoever drijft men de eigen vrijheid zonder te erkennen dat eigen vrijheid eindigt waar de rechten van de ander beginnen? Autoritarisme, machismo, cliëntelisme zijn alomtegenwoordige politieke praktijken in Nicaragua met taaie historische wortels, zowel in de “linkse” als in de “rechtse “ partijen. Er zal meer nodig zijn dan politieke discours om deze uit te roeien. Het is voor de gewone burger, of voor de sociale organisaties niet makkelijk om goed zicht, inzicht en doorzicht te krijgen op de complexe, historisch gegroeide
5
politiek-economische machtsspelen in het land. Het vraagt grondige analyse en voorzichtigheid om niet gemanipuleerd te worden door de massamedia en meegesleurd te worden als persoon of organisatie door eenzijdige, simpele zwartwit tegenstellingen. Meer dan ooit is actieve luisterbereidheid, open dialoog en constructieve onderhandeling tussen de verschillende actoren nodig. De sociale bewegingen, evenals de NGO’s kunnen hiertoe een bijdrage leveren, hopelijk zonder verstrikt te raken en zich te laten gebruiken als politiek instrument van een of andere politieke partij. Een integrale benadering, een evenwicht tussen het denken, voelen, handelen met respect voor de mensenrechten in ruime zin (van de 1ste, 2de en 3de generatie) kan hiertoe mogelijks bijdragen. Leen Van Acker Regionale Coördinatrice Centraal Amerika fos – socialistische solidariteit
6