Antwoorden opgaven Inleiding recht Hoofdstuk 1
Recht en rechtsbronnen
1.1
Hét kenmerk van de rechtsregel is de afdwingbaarheid ervan. De grondwetgever heeft de rechterlijke macht in het leven geroepen (Hoofdstuk 6 Gw) die u van een vonnis kan voorzien waarmee u een deurwaarder kunt machtigen dit vonnis ten uitvoer te leggen (art. 434 Rv). Als u een recht heeft, kunt u het krijgen ook (in de meeste gevallen).
1.2
De belangrijkste bronnen recht, de wet, jurisprudentie en het verdrag manifesteren zich in taal, waarbij vorm en inhoud niet zijn te scheiden. De rechtenstudie is dan ook een taalstudie. Het gaat in hoge mate om de kennis van de begrippen (ieder woord is een begrip, je begrijpt er wat onder). Materieel recht en formeel recht is een begrippenpaar, wet in formele zin en wet in materiële zin is dat ook. Haal die niet door elkaar.
1.3
Volgens de lex superior regel moet een rechter bij strijd tussen twee toepasselijke regelingen de hogere laten voorgaan (en de lagere voor het geval onverbindend verklaren). Dit leidt schipbreuk in geval van een wet in formele zin. De Grondwet is van een hogere orde dan een gewone wet in formele zin, maar de rechter dient de (gewone) wet in formele zin toe te passen, ook als hij meent dat deze in strijd is met de (hogere) Grondwet, zie art. 120 Gw. Deze grondwetsbepaling staat evenwel ter discussie. Voor een grondwetswijziging is echter tweederde meerderheid nodig in het parlement (art. 137 Gw).
1.4
Naar algemeen wordt aanvaard is de rechter tegenwoordig niet alleen een wetstoepasser in een concreet geval, maar vormen zijn uitspraken een zelfstandige bron van recht, ‘geschikt voor hergebruik’. De verzamelterm voor dit rechtersrecht is jurisprudentie.
1.5
Nee. Weliswaar zijn de regels van publiekrecht dwingend, dat wil zeggen dat men er niet van mag afwijken, maar in het privaatrecht komt ook (veel) dwingend recht voor, zie bijvoorbeeld art. 7:6 lid 1 en 7:652 lid 7 BW. Hoofdstuk 2
2.1
Wetboeken
Het (Nieuw) Burgerlijk Wetboek leest als een handboek en lijkt op een ui. Eerst, in het hart van het BW, worden algemene onderwerpen behandeld, toepasselijk op uiteenlopende situaties, en vervolgens, naar buiten toe, worden de bepalingen steeds specifieker. In art. 3:33 BW wordt de rechtshandeling beschreven, in art. 6: 213 lid 1 vinden we de meest voorkomende rechtshandeling, de overeenkomst, en in art. 7:1 BW de meest voorkomende overeenkomst, de koop. In een casus betreffende een koop spelen al deze artikelen een rol.
2.2 a Nee. Art. 1:88 lid 1 sub a BW. b Nee. Art. 1:88 lid 1 sub a BW. 2.3 a Degene van wiens zijde de onroerende zaak in de gemeenschap is gevallen, art. 1:97 lid 1 BW. b De vrouw, art. 1:90 lid 1 BW. 2.4
De verbintenisrechtelijke aanspraken streven hun eigen ondergang na. Het recht op inlossing van de geleende som gelds wil te niet gaan (doordat men wordt (terug)betaald); de goederenrechtelijke rechten, zoals het recht van eigendom willen ‘ongestoord verder leven’.
2.5
(1) BW; (2) Rv. Hoofdstuk 3
3.1
Personen
Om rechten te kunnen ontlenen aan het BW dient men rechtsbevoegdheid te zijn, te beschikken over rechtssubjectiviteit, ‘persoon’ te zijn. Het maakt daarbij in beginsel niet uit of men ‘natuurlijk
Antwoorden Opgaven Inleiding recht, 1e druk © 2009 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten
1
persoon’ of ‘rechtspersoon’ is (art. 2:5 BW). Uit art. 2:175 lid 2 BW valt op te maken dat het antwoord luidt: ja. 3.2 a Ja, want het recht verbindt hieraan de verbintenis tot schadevergoeding (art. 6:162 lid 1 BW). b Nee, want dit rechtsgevolg is niet beoogd. 3.3
Nee. Alleen rechtshandelingen kunnen onder omstandigheden worden vernietigd –zoals die welke door minderjarigen zijn verricht zonder toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger. Een onrechtmatige daad is geen rechtshandeling.
3.4
Krachtens volmacht (art. 3:60 lid 1 BW) en krachtens wetsbepaling (bijvoorbeeld 1:245 lid 4 en 2:240 lid 1 BW).
3.5
Vernietigbaar. Art. 7:6 lid 1 jo 3:40 lid 2 BW. Hoofdstuk 4
Vermogensrecht in het algemeen
4.1
De overdraagbaarheid van het vermogensrecht (art. 3:6 BW). Het recht dat men ontleent aan de huwelijksovereenkomst is niet overdraagbaar, zij het wellicht wel op geld waardeerbaar (art. 1:94 BW).
4.2
Art. 3:10 BW.
4.3
Goed(eren).
4.4
Dat gaat te niet door vermenging, art. 3:81 lid 2 sub e BW. Een beperkt recht drukt altijd op het recht van een ander.
4.5
Antwoord a is juist. Hoofdstuk 5
Eigendom en bezit
5.1 a Deze stelling is onjuist. b Deze stelling is onjuist. 5.2
Door overdracht, art. 3:84 lid 1 BW.
5.3
Antwoord a en c zijn juist.
5.4
Antwoord c is juist.
5.5 a In beginsel wel (maar zie art. 6:227 BW). b Nee, zie art. 3:97 lid 1 BW. Hoofdstuk 6
Overdracht en vestiging van rechten
6.1 a Ja. b Nee. 6.2 a Nee. b De verbintenis van de verkoper de eigendom van de zaak over te dragen en de verbintenis van de koper om de koopprijs te betalen (art. 6:213 lid 1 jo 7:1 jo 7:9 jo 7:26 lid 1 BW). c Een geldige titel, een leveringshandeling en een beschikkingsbevoegde vervreemder (art. 3:84 lid 1 BW). 6.3 a Traditio constitutum possessorium, cp-levering, art. 3:115c BW. b Risico: art. 7:10 lid 1 BW.
2
Antwoorden Opgaven Inleiding recht, 1e druk © 2009 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten
6.4
Ja, cessie, art. 3:94 BW.
6.5
U zult de auto moeten afgeven aan de rechthebbende, art. 3:86 BW biedt u in dit geval geen bescherming. Hoofdstuk 7
Verhaalsrecht op goederen
7.1
Antwoord c is juist. Art. 3:277 lid 1 BW.
7.2
Antwoord c is juist. Art. 3:298 BW.
7.3
Privileges (voorrechten) ontstaan uit de wet: art. 3:278 lid 2 (en titel 10 van Boek 3 BW); voorrang is bedongen (bij afspraak tussen partijen) en gaat voor privilege (art. 3:279 BW). Dit blijkt onder meer uit het feit dat in geval van een faillissement van de debiteur pand- en hypotheekhouders separatist zijn (art. 57 lid 1 Fw). Zij staan buiten het faillissement en kunnen het verbonden goed uitwinnen alsof er geen faillissement was. Schuldeisers met een preferentie gaan voor concurrente schuldeisers maar moeten hun vordering indienen bij de curator en er maar het beste van hopen.
7.4
Nee. Art. 6:127 lid 3 BW.
7.5
Tegen niemand. Art. 3:294 BW. Hoofdstuk 8
Pand en hypotheek
8.1
Eigenrichting wil zeggen dat men ‘zijn gelijk haalt’. Dat mag niet. De genoemde wettelijke bepalingen geven aan wanneer dat in een uitzonderlijk geval wel mag.
8.2
Nee. Pand (en hypotheek) zijn afhankelijke rechten. Als de vordering tot zekerheid (van betaling) waarvan het zekerheidsrecht is gevestigd te niet gaat (bijvoorbeeld door betaling), vervalt het pandrecht. Art. 3:7 jo 3:81 lid 2 sub a BW.
8.3
Stil pandrecht wordt gevestigd op dezelfde wijze als het hoofdrecht: art. 3:98 jo 3:236 lid 2 BW. Dus op de wijze als beschreven in art. 3:94 – in geval van stille verpanding 3:94 lid 3 jo 3:239 lid 1 BW. Anders dan de openbare pandhouder wordt de stille pandhouder niet beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever, art. 3:88 jo 3:239 lid 4 BW.
8.4
Ja, mits die vordering bepaalbaar is, art. 3:260 lid 1 BW. NB: dit is een andere situatie dan die van art. 3:97 lid 1 BW. Het object van het hypotheekrecht kan niet zijn een nog niet bestaand registergoed.
8.5
Ja, art. 3:264 lid 1 BW. NB: art. 3:294 lid 5 is niet van toepassing. Hoofdstuk 9
Verbintenissen
9.1
Nee. Art. 6:1 BW. Dit wil niet zeggen dat iedere verbintenis tot een bepaald wetsartikel te herleiden moet zijn, maar (het ontstaan van) een verbintenis dient te passen binnen het systeem van de wet (arrest Quint-te Poel). In 99% van de gevallen berust een verbintenis op een overeenkomst (art. 6:231 lid 1 BW: het is dus niet het gegeven woord dat bindt, maar de wet die bindende kracht geeft aan het gegeven woord).
9.2
Nee, art. 6:29 BW. Hij kan het restant verhalen op ieder der schuldenaren: art. 6:7 lid 1 BW.
9.3
Ja. De vervulling van de voorwaarde heeft geen terugwerkende kracht (art. 3:38 lid 2 BW), zodat teruggeleverd zal moeten worden.
Antwoorden Opgaven Inleiding recht, 1e druk © 2009 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten
3
9.4
Ja, art. 6114 lid 1 BW. Moment van betaling: art. 6:114 lid 2 BW.
9.5
Art. 6:211 BW. Hoofdstuk 10
Overeenkomsten
10.1 a Een contract dat op schrift is gesteld (art. 3:39 BW). Overigens is ‘contract’ een synoniem voor overeenkomst – en die komt in de regel vormvrij tot stand (art. 3:37 lid 1 BW). b Nee. Opschriftstelling, te beschouwen als een verklaring, is onvoldoende om gebonden te zijn. Tevens en bovenal is wilsovereenstemming vereist (art. 3:33 BW). 10.2 ‘…onderhandelingen over een overeenkomst kunnen in een zodanig stadium zijn gekomen dat het afbreken van die onderhandelingen onder de gegeven omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid…’ (HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723, Plas/gemeente Valburg). Art. 6:248 lid 1 BW – al is in dit artikel al sprake van een overeenkomst – die dan ook weer mede wordt beheerst door de eisen van de redelijkheid en billijkheid. 10.3 Ja, op 22 oktober. Art. 6:219 lid 2 jo art. 3:37 lid 3 BW. 10.4 Het recht is vervat in taal maar dat wil niet zeggen dat recht en taal identiek zijn. Niet alleen de woorden van het contract, maar ook de bedoeling van partijen en de verwachtingen die zij redelijkerwijs van elkaar mochten koesteren spelen een rol bij de rechtsvinding. 10.5 In beginsel niet, aangezien overeenkomsten alleen rechtsgevolgen hebben voor partijen en rechtsopvolgers onder bijzondere titel (alle rechtsgronden van overgang behalve die genoemd in art. 3:80 BW zijn ‘bijzonder’) die in de rechten treden van hun rechtsvoorganger, maar niet in de plichten. Er bestaan echter kwalitatieve rechten en plichten (art. 6:251 en 252 en zie ook art. 7:226 BW) waarbij dit enigszins anders is. Hoofdstuk 11
Wanprestatie en overmacht
11.1 Nee. Alvorens door B schadevergoeding kan worden gevorderd dient A in verzuim te worden gebracht. Dit geschiedt in de regel door een ingebrekestelling (art. 6:74 jo 6:82 BW). 11.2 a Nee. Art. 6:74 lid 1 jo 6:75 BW. b Ja. Art. 6:265 BW. Niet vereist wordt immers dat de tekortkoming de schuldenaar kan worden toegerekend, de tekortkoming volstaat. Wel dient de schuldenaar in verzuim te zijn. 11.3 De schuldenaar dient in verzuim te zijn, art. 6:87 lid 1 BW, en hem dient schriftelijk te zijn aangezegd dat geen prijs meer wordt gesteld op de oorspronkelijke prestatie. Vervangende schadevergoeding is een ongeschikte benaming. Het is geen schadevergoeding maar een omzetting van de ene prestatie in een andere. Naast vervangende schadevergoeding kan dan ook aanvullende schadevergoeding worden gevorderd (art. 6:74 BW). 11.4 Antwoord b is juist. 11.5 a Nee. Art. 3:40 lid 1 BW. HR 14 april 1950, NJ 1951, 17; Röntgenstralen. b Ja, maar zo’n bepaling is vernietigbaar, art. 3:40 lid 2. Zie ook 6:237 sub f BW. Hoofdstuk 12
Onrechtmatige daad
12.1 Door de gelaedeerde/eiser dient aangetoond te worden dat er sprake is van: – schade (art. 6:162 lid 1 BW), – onrechtmatige daad (art. 6:162 lid 2), – schuld of toerekening (art. 6:162 lid 3) en
4
Antwoorden Opgaven Inleiding recht, 1e druk © 2009 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten
– oorzakelijk verband (art. 6:162 lid 1 –‘dientengevolge’ jo 6:98). Voorts mag het niet zo zijn dat de ‘schutznorm’ zich tegen vergoeding van de schade verzet (art. 6:163 BW) – dit laatste hoeft echter door de gelaedeerde niet worden aangetoond. 12.2 In afdeling 6.3.1 BW is sprake van schuldaansprakelijkheid terwijl in afdeling 6.3.2 sprake is van risicoaansprakelijkheid, hetgeen wil zeggen dat in deze afdeling het element schuld is geëcarteerd. Een beroep op het ontbreken van enige schuld zal de laedens hier dan ook niet baten. Art. 6:169 lid 2 BW is echter wel gebaseerd op schuldaansprakelijkheid, maar met omgekeerde bewijslast. 12.3 a De ouder(s): art. 6:169 lid 1 (jo art. 6:614) BW. b Het kind en de ouder(s): art. 6:162 jo 6:169 lid 2. c Het kind: art. 6:162 BW. Wellicht ook de ouder(s) indien zij hun opvoedende taak hebben verwaarloosd: art. 1:247 lid 1 BW – maar dat is dan een zelfstandige en geen afgeleide aansprakelijkheid. 12.4 Antwoord c is juist. Art. 6:162 en 6:170 lid 1 BW. In de onderlinge verhouding werkgever-werknemer is Frank gezien de casus niet draagplichtig (art. 6:170 lid 3 BW), maar aansprakelijk is hij wel. 12.5 a Ja, op grond van art. 6:179 BW. b Nee. In het hypothetische geval dat Laarmans de hond in zijn macht zou hebben gehad (maar de hond rukte zich los) en hij hem als instrument tot zelfverdediging had mogen gebruiken (de rechtvaardigingsgrond van art. 6:162 lid 2 BW, maar daar is geen sprake van), slechts dan zou hij niet aansprakelijk zijn geweest. Hoofdstuk 13
Productaansprakelijkheid
13.1 Antwoord b is juist. Art. 6:185 lid 1 sub a BW. 13.2 Antwoord c is juist. Art. 6:192 BW. 13.3 Antwoord d is juist. Art. 6:190 lid 1 sub b BW. 13.4 Antwoord a is juist. Art. 6:185 lid 2 en 6:186 lid 1 sub a BW – al stond het dertig jaar geleden nog niet op een pakje sigaretten vermeld dat je dood gaat van roken. 13.5 Antwoord d is juist. Art. 6:191 lid 2 BW. Hoofdstuk 14
Koop en huur
14.1 a Nee. Art. 6:277 BW. b Ja. Art. 7:4 BW (specialis). 14.2 Ja, gezien art. 7:6 lid 2 BW, maar als dit beding van kracht is op grond van de algemene voorwaarden van de verkoper is het vernietigbaar. 14.3 Art. 7:39 lid 1 BW. De koop wordt hierdoor ontbonden (verbintenissenrecht) en het eigendomsrecht van de koper eindigt (goederenrecht) en de verkoper is weer eigenaar, zij het niet met terugwerkende kracht – zoals in geval van een koop die wordt vernietigd op grond van een titelgebrek. 14.4 Art. 7:264 BW. 14.5 Art. 7:307 BW.
Antwoorden Opgaven Inleiding recht, 1e druk © 2009 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten
5
Antwoordsleutel Voorbeeldexamen Opgave 1 1
Opinio necessitatis: niet ieder gebruik, maar slechts dat gebruik wordt als rechtsbron erkend waarvan volgens de communis opinio gezegd wordt dat dit gedrag/deze gewoonte ook rechtens zo behoort te zijn. Ook goed: (rechtens) maatschappelijk geaccepteerd is.
2
Wet en gewoonte.
3
Een erfdienstbaarheid is een absoluut recht, geen zekerheidsrecht, en wordt gevestigd door een tussen partijen opgemaakte notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers (art. 3: 10 jo 3:89 lid 1 jo 3:98 jo 5:70 BW).
4
Art. 7:17 BW. Conformiteitseis. Het gaat hier om de afbakening tussen de informatieplicht van de verkoper en de onderzoeksplicht van de koper. Deze grens bepaalt ook wanneer er wanprestatie is van de verkoper.
5
De Woningwet is zowel een wet in materiële zin als een wet in formele zin.
Opgave 2 1
Frans had het aanbod kunnen intrekken door ervoor te zorgen dat de intrekking eerder of gelijktijdig met het aanbod Klaas had bereikt, art. 3:37 lid 5 BW. NB: via internet/email kan rechtsgeldig worden gepacteerd, art. 3:37 lid 1 BW, zelfs indien de wet een schriftelijke vorm voorschrijft (hetgeen hier niet het geval is), art. 6:227a BW.
2
Gezien art. 6:219 lid 1 BW kan een aanbod in beginsel worden herroepen. Indien echter een mededeling houdende de aanvaarding is verzonden, kan het aanbod niet meer worden herroepen. Herroeping is mogelijk tot het moment van verzending van de aanvaarding op 23 maart.
3
In beginsel: ja. Art. 3:37 lid 4 BW bepaalt dat de verklaring van Frans waarin hij abusievelijk een bedrag van €10.000 noemt, heeft te gelden als zijn verklaring. Frans kan zich nu op het standpunt stellen dat zijn wil en verklaring niet overeenstemmen en dat er dus geen rechtshandeling (aanbod) tot stand is gekomen. In dat geval is beslissend of Klaas onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid had mogen aannemen dat de verklaring van Frans in overeenstemming was met zijn wil, art. 3:35 BW.
4
Product(en)aansprakelijkheid. De regeling is opgenomen in Afdeling 6.3.3 BW.
5
Het dient te gaan om een veiligheidsgebrek, art. 6:186 BW. De producent is aansprakelijk voor de schade(s) genoemd in art. 6:190 lid 1 BW (gevolgschade).
Opgave 3 1
Nee, want volgens art. 7:13 BW is zij daarvoor slechts aansprakelijk als die kosten bij het sluiten van de overeenkomst apart zijn opgegeven of door de verkoper de gegevens zijn verschaft op grond waarvan de kosten door hem worden berekend. Art. 7:13 BW is weliswaar niet van dwingend recht, maar afwijking ervan ten nadele van de consumentkoper bij algemene voorwaarden geldt als onredelijk bezwarend, hetgeen betekent dat Wolschijn het onderhavig beding kan vernietigen (art. 6:233 sub a BW), waarna hij de bezorgkosten gezien art. 7:13 BW niet zal hoeven betalen. NB: onjuist is het noemen van art. 7:12 BW. In dat artikel gaat het om de kosten van bezitsverschaffing, niet die van bezorging.
2
Nu de zaak vanwege de verkoper wordt bezorgd is art. 7:11 BW (een specialis ten opzichte van art. 7:10 BW) van toepassing. Het risico voor schade tijdens het vervoer ligt dus bij de verkoper, niet bij Wolschijn. Hij hoeft geen genoegen te nemen met een beschadigd exemplaar.
6
Antwoorden Opgaven Inleiding recht, 1e druk © 2009 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten
3
In beginsel komen in geval van non-conformiteit alle rechten genoemd in art. 7:21 lid 1 de consumentkoper toe, maar gezien de aard van de afwijking zal Wolschijn voorshands genoegen dienen te nemen met de toezegde spoedige reparatie.
4
Hier wordt gedoeld op Afdeling 6.3.3 BW, de productenaansprakelijkheid. De producent (importeur) is aansprakelijk indien het product niet de veiligheid biedt die men mag verwachten, art. 6:185, 6:186 BW.
5
Voor de schade aan de dvd-speler dient Wolschijn ingevolge art. 7:24 lid 1 BW de verkoper aansprakelijk te stellen. Voor de schade aan de televisie dient Wolschijn ingevolge art. 7:24 lid 2 sub c jo art. 6:190 lid 1 sub b BW eveneens de verkoper aansprakelijk te stellen, aangezien de totale schade niet meer beloopt dan €450.
Opgave 4 1
Exceptio non adimpleti contractus. Art. 6:262 BW.
2
Wanprestatie of toerekenbaar tekortkomen.
3
In geval van toerekenbaar tekortkomen van de debiteur, komen aan de crediteur verscheidene acties toe. Hij kan vorderen nakoming gecombineerd met aanvullende schadevergoeding; ontbinding, gecombineerd met aanvullende schadevergoeding; vervangende schadevergoeding, gecombineerd met aanvullende schadevergoeding. Tenslotte komt hem het al eerder genoemde opschortingsrecht toe. NB: hier is geen sprake van een consumentenkoop.
4
Een ingebrekestelling. Art. 6:82 lid 1 BW.
5
Het vonnis is executabel (uitvoerbaar) ook al wordt er een rechtsmiddel (hoger beroep) ingesteld. Art. 233 Rv.
Opgave 5 1
Authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Art. 3:237 lid 1 BW.
2
Wanneer de pandgever tekortschiet of goede grond geeft aan de pandhouder om te vrezen dat de pandgever te kort gaat schieten. Art. 3:237 lid 3.
3
Antoinette kan als enige het schilderij revindiceren omdat zij eigenaar is. Art. 5:2 BW.
4
Recht van retentie. Art. 3:290 BW.
5
Nee. Pandrecht is ondeelbaar. Art. 3: 230 BW.
Antwoorden Opgaven Inleiding recht, 1e druk © 2009 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten
7