Uitwerkingen recht – digitale opgaven Aan bod komen achtereenvolgens:
Soorten verzekeringen (Opgave 1 t/m 14) digitaal Verzekeringen en risico’s Opgave 1 t/m 15 Werkboek
Soorten verzekeringen (1 t/m 14) Werkboek
Lenen, verzekeren en sparen (Opgave 15 t/m 22) digitaal
Lenen, verzekeren en sparen (15) Werkboek Consumentenrecht (Opgave 23 t/m 37) digitaal Consumentenrecht Opgave 16 t/m 30 Werkboek
Consumentenrecht (16 t/m 30) Werkboek
Overeenkomst en verbintenis (Opgave 38 t/m 47) digitaal Overeenkomst en verbintenis Opgave 31 t/m 36 Werkboek
Overeenkomst en verbintenis (31 t/m 36) Werkboek
Personeelsadministratie (Opgave 48 t/m 67) digitaal
Overeenkomsten juridisch (Opgave 68 t/m 92) digitaal Overeenkomsten juridisch (37 t/m 61) Werkboek
Criteria contract (Opgave 93 t/m 96) digitaal Criteria contract (62 t/m 65) Werkboek
Algemene voorwaarden (Opgave 97 t/m 104) digitaal Algemene voorwaarden (72 t/m 79) Werkboek
Arbeidsovereenkomst (Opgave 105 t/m 120) digitaal Arbeidsovereenkomst Opgave 80 t/m 111 Werkboek
Arbeidsovereenkomst (80 t/m 90) Werkboek
Einde arbeidsovereenkomst (Opgave 121 t/m 129) digitaal Einde arbeidsovereenkomst (91 t/m 97) Werkboek
Ontslagprocedures (Opgave 130 t/m 147) digitaal Ontslagprocedures (98 t/m 111) Werkboek
Juridische aspecten (Opgave 148 t/m 159) digitaal
Begrippen familierecht (Opgave 160 t/m 173) digitaal
Juridische aspecten (112 t/m 117) Werkboek
Begrippen familierecht (118 t/m 126) Werkboek Erfrecht (127 t/m 135) Werkboek Faillissement (Opgave 174 t/m 187) digitaal Faillissement Opgave 136 t/m 145 Werkboek
Faillissement (136 t/m 145) Werkboek
Surseance van betaling (Opgave 188 t/m 192) Surseance van betaling (146 t/m 157) Werkboek
1
© Noordhoff Uitgevers bv
Wet schuldsanering (Opgave 193 t/m 203) digitaal Ondernemingen fiscaal (Opgave 204 t/m 213) digitaal Ondernemingen fiscaal Opgave 158 t/m 174 Werkboek
Ondernemingen fiscaal (168 t/m 174) Werkboek
Belastingen en heffingen (Opgave 214 t/m 234) digitaal Belastingen en heffingen (158 t/m 167) Werkboek
Aan bod komen achtereenvolgens:
Soorten verzekeringen (Opgave 1 t/m 14) digitaal Verzekeringen en risico’s Opgave 1 t/m 15 Werkboek
Soorten verzekeringen (1 t/m 14) Werkboek
Uitwerkingen Opgave 1 t/m 14 De eerste 14 opgaven zijn gelijk aan die in het werk- en antwoordenboek Opgave 1 Een verzekering is een overeenkomst tussen verzekeraar en verzekerde, waarbij de verzekeraar zich verplicht tegen het genot van een premie, de verzekerde schadeloos te stellen bij verlies, schade of gemis aan verwacht voordeel als gevolg van een gedekt onzeker voorval. Opgave 2 Om te bekijken welke risico’s een ondernemer in zijn bedrijf loopt en hoe groot die risico’s zijn voert hij een risico-inventarisatie uit. Zo bekijkt hij waartegen hij zich zou kunnen verzekeren en voor welk bedrag. Opgave 3 a. De ondernemer moet weten bij wie hij informatie kan opvragen over verzekeringen. Hij vraagt offertes aan om uit te zoeken bij welke maatschappij hij het beste een verzekering kan afsluiten. Bij het afsluiten van een verzekering ontvangt de ondernemer van de verzekeraar een polis waarin de voorwaarden van de desbetreffende verzekering staan. b. De ondernemer kan niet zomaar een verzekering opzeggen. Een verzekering loopt af als de periode voorbij is waarvoor de verzekering is afgesloten. De ondernemer moet daarom op de hoogte zijn van de lopende termijnen waarover een verzekering geldig is. De voorwaarden om een verzekering te beëindigen staan in de polis.
2
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 4 Schadeverzekeringen Sommenverzekeringen
Risicoverzekering
X
Brandverzekering
X
Rechtsbijstandverzekering
X
Lijfrenteverzekering
X
Glasverzekering
X
Aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven
X
Verkeersverzekeringen (motorrijtuigen-, casco-, all-risk- en verkeersrechtsbijstand verzekering)
X
Geldverzekering
X
Gemengde verzekering
X
Opgave 5 Bij oververzekering is in de verzekeringspolis de verzekerde som hoger dan de werkelijke waarde van het verzekerde voorwerp. Bij onderverzekering is de verzekerde som juist lager. Opgave 6 Met het indemniteitsbeginsel wordt bedoeld dat de verzekeraar niet meer uitkeert dan de werkelijke schade. In dit geval is dat € 13.000. Opgave 7 Hierbij kan gedacht worden aan een ziektekostenverzekering, een aansprakelijkheidsverzekering (WA), een bromfietsverzekering. Opgave 8 Voorbeelden van onzekere gebeurtenissen zijn:
overlijden (dat het gaat gebeuren is duidelijk, maar niet wanneer) brand inbraak ongeluk ziekte overstroming.
3
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 9
a. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende voorbeelden: Je weet nooit van tevoren of je ziek wordt en opgenomen moet worden in het ziekenhuis Je weet nooit van tevoren of er ingebroken zal worden. b. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende voorbeelden: bij overlijden en bij invalide worden als gevolg van een ongeluk. Opgave 10 Bij de risicoverzekering ontvangen de nabestaanden een uitkering op het moment dat de verzekerde (voor een bepaalde leeftijd) overlijdt. Bij een gemengde verzekering keert de verzekering altijd het verzekerde bedrag uit, ook als de verzekerde nog in leven is. Opgave 11 Een voorbeeld hierbij is: ik kies voor een compagnonsverzekering omdat de compagnon met wie ik de zaak run, een uitkering krijgt als ik kom te overlijden voor een bepaalde leeftijd. Op deze manier kan de compagnon de nabestaanden mijn aandeel in de zaak uitbetalen en behoeft hij het bedrijf niet te verkopen. Opgave 12 Ondernemer De Graaff zal de volgende verzekeringen afsluiten:
aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven (verplicht); transportverzekering in verband met het bezorgen van de boodschappen; verkeersverzekering voor het voertuig waarmee de boodschappen worden bezorgd; brandverzekering; alleen voor de inboedel, niet voor het pand. De Graaff is immers geen eigenaar van het pand; bedrijfsschadeverzekering; geldverzekering voor het geld dat dagelijks naar de bank wordt gebracht; in een supermarkt komt immers veel contant geld binnen; compagnonsverzekering, om het zijn compagnon mogelijk te maken de zaak voort te zetten in geval van overlijden; de Graaff kan daarnaast kiezen voor een risicoverzekering, een gemengde verzekering of een lijfrenteverzekering voor zijn eigen toekomst dan wel voor de toekomst van zijn gezin, mocht hij overlijden.
Opgave 13 Hij zal niet het totale schadebedrag krijgen uitgekeerd. Opgave 14 Je betaalt minder premie en daar bespaar je op. Het is wel een risico maar bij weinig schade kun je goedkoper uit zijn.
4
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 15 t/m 22 De volgende 8 digitale opgaven horen bij 'Lenen, verzekeren en sparen'.
Lenen, verzekeren en sparen (Opgave 15 t/m 22) digitaal
Lenen, verzekeren en sparen (15) Werkboek
Opgave 15 Wat is een termijndeposito? Een termijndeposito is een spaarvorm waarbij je je geld voor een bepaalde periode (termijn) vastzet. Opgave 16 Hetty heeft haar spaargeld voor 12 maanden op de bank vastgezet. Haar auto moet echter plotseling voor € 430 gerepareerd worden. Dat geld heeft ze niet op haar gewone bankrekening staan. Welke spaarvorm had Hetty beter kunnen kiezen en waarom? Hetty had beter kunnen kiezen voor een gewone spaarrekening. Van zo'n rekening kun je namelijk geld afhalen wanneer je maar wilt. Nu moet ze boete betalen over het bedrag dat ze opneemt. Opgave 17 Uit welke van de volgende spaarrekeningen zou jij kiezen als je een verre reis zou gaan maken? Leg ook uit waarom.
Rente
Soort spaarrekening
2,75% Renterekening
3,0%
Plusrekening
€ 4.000 per maand
3,2%
Sterrekening
5
© Noordhoff Uitgevers bv
Rente 4,0%
Soort spaarrekening Kapitaalrekening
minimale eerste inleg van € 10.000
De Plusrekening is waarschijnlijk de beste keuze. Hier krijg je een hogere rente dan bij de Renterekening. Bij de Sterrekening en de Kapitaalrekening is een hoge eerste inleg verplicht. Dat is niet het geval bij de Plusrekening. Opgave 18 Wat is het verschil tussen een persoonlijke lening en een doorlopend krediet? Bij een persoonlijke lening krijg je in één keer het afgesproken bedrag in handen. Bij een doorlopend krediet spreek je met de bank een maximum leenbedrag af. Vervolgens kun je zelf bepalen hoeveel je Opgave 19 Waarom is de rente bij een lening van € 1.000 hoger dan wanneer je € 20.000 leent? De bank kan bij een groter bedrag meer verdienen aan rente-inkomsten, dus meer winst maken. Opgave 20
1. Welke verzekering(en) heb jij afgesloten? Geef aan waarom je dat gedaan hebt. 2. Bij welke maatschappij(en) ben je verzekerd? 3. Hoeveel premie betaal je voor je verzekering(en)? Je vult je eigen antwoord in. Opgave 21 Welke drie verzekeringen heeft bijna iedereen afgesloten? Bijna iedereen heeft de volgende verzekeringen: ziektekostenverzekering, aansprakelijkheidsverzekering en inboedelverzekering.
6
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 22 Lenen, sparen en verzekeren hebben voor- en nadelen. Geef van elk minstens één voordeel en één nadeel.
Lenen
Voordeel
Nadeel
je hebt geld in handen
je moet rente betalen
je kunt in je toekomst investeren
je koopt eigenlijk meer dan je je kunt veroorloven je moet maandelijks een flink bedrag aflossen je moet je verzekeren
Sparen
Verzekeren
je hebt geld voor later
je moet waarschijnlijk belasting over de rente betalen
je ontvangt rente
je moet een geldboete betalen wanneer je vastgezet geld toch opneemt
eventuele schade wordt vergoed
als je veel zaken wilt verzekeren, is dat erg duur
je voelt je veiliger
Opgave 23 t/m 37 De volgende 15 opgaven horen bij 'Consumentenrecht'. Deze opgaven zijn gelijk aan de opgaven 16 t/m 30 in het werk- en antwoordenboek.
Consumentenrecht (Opgave 23 t/m 37) digitaal Consumentenrecht Opgave 16 t/m 30 Werkboek
Consumentenrecht (16 t/m 30) Werkboek
7
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 38 t/m 47 De volgende 10 opgaven horen bij 'Overeenkomst en verbintenis'. Deze opgaven zijn andere opgaven dan de opgaven 31 t/m 36 in het werk- en antwoordenboek.
Overeenkomst en verbintenis (Opgave 38 t/m 47) digitaal Overeenkomst en verbintenis Opgave 31 t/m 36 Werkboek
Overeenkomst en verbintenis (31 t/m 36) Werkboek Opgave 38 De volgende 10 opgaven horen bij 'Overeenkomst en verbintenis'. Vul de ontbrekende woorden in. Wanneer twee partijen een overeenkomst afsluiten, komt daaruit een ..... voort. Voor beide partijen betekent de ..... dat zij bepaalde ..... en ..... hebben. Wanneer twee partijen een overeenkomst afsluiten, komt daaruit een verbintenis voort. Voor beide partijen betekent de verbintenis dat zij bepaalde rechten en plichten hebben. Opgave 39 Wat betekent het dat een overeenkomst vernietigbaar is? Een vernietigbare overeenkomst kan door de rechter worden vernietigd op verzoek van een van de partijen. Redenen hiervoor zijn geestelijke stoornis, handelingsonbekwaamheid en wilsgebreken. Opgave 40 Bedenk drie voorbeelden van een verbintenis. Door de docent te beoordelen Opgave 41 Noem minstens één voorbeeld waarbij het voor een winkelier aan te bevelen is dat een overeenkomst schriftelijk wordt afgesloten. Antwoord door de docent te beoordelen. Denk aan zaken als huurovereenkomst en arbeidsovereenkomst
8
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 42 Beschrijf waaraan een geldige overeenkomst moet voldoen. Criteria voor een geldige overeenkomst:
De partijen die de overeenkomst afsluiten, zijn het volledig eens: er is sprake van wilsovereenstemming. De partijen zijn handelingsbekwaam. De overeenkomst is duidelijk.
De overeenkomst is wettelijk toegestaan Opgave 43 Is een verbintenis het gevolg van een overeenkomst? Of is een overeenkomst het gevolg van een verbintenis? Een verbintenis is vaak het gevolg van een overeenkomst. Opgave 44
a. Wat is dwaling bij een overeenkomst? b. Bedenk een voorbeeld van dwaling bij een overeenkomst. a. Dwaling wil zeggen dat je per ongeluk een verkeerde voorstelling van zaken hebt. b. Antwoord door de docent te beoordelen. Opgave 45 Geef van de volgende voorbeelden aan of er sprake is van een geldige koopovereenkomst. Geef ook aan waarom wel of niet. a. Daniël is 16 jaar en wil graag een brommer kopen. Hij heeft daarvoor hard gespaard. Hij sluit een koopovereenkomst af bij de plaatselijke rijwielhandelaar. b. Je sluit een huurovereenkomst af om een kamer in onderhuur te nemen. c. De ouders van Miranda bestellen voor haar een bedbank. Op de koopovereenkomst staat duidelijk het type vermeld en wanneer de bank wordt geleverd.
a. Niet geldig, want iemand onder de 18 jaar is niet handelingsbekwaam. b. Geldig, als beide partijen tenminste handelingsbekwaam zijn. c. Geldig.
9
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 46 Geef aan wat het verschil is tussen wanprestatie en overmacht. Wanprestatie is verwijtbare tekortkoming. De debiteur had - als hij zijn best had gedaan - heel goed wel kunnen nakomen. Overmacht is tekortkoming die niet verwijtbaar is. De debiteur kon er niets aan doen dat hij niet kon nakomen. Opgave 47 Wat zijn de drie redenen voor nietigheid? Redenen voor nietigheid zijn:
Wil stemt niet overeen met verklaring. De overeenkomst is in strijd met de wet.
De overeenkomst is in strijd met de goede zeden of openbare orde.
10
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 48 t/m 67 De volgende 20 opgaven horen bij 'Personeelsadministratie'. Deze opgaven komen NIET voor in het werkboek Recht (zijn dus alleen digitaal). De Uitwerkingen staan onder deze opgaven. Opgave 48 Wat hoort bij elkaar? Kruis aan. Personeelsadministratie
Personeelsregistratie
Vooral veranderlijke gegevens Vooral vaste gegevens Bevat ook papieren documenten Meestal geheel geautomatiseerd
Opgave 49 a. Uit welke vier onderdelen bestaat de personeelsadministratie? b. Welke drie functies heeft deze administratie? Opgave 50 Arno is winkeleigenaar. Hij is bevriend met Marc, een verzekeringsadviseur. Tijdens een avondje stappen zegt Arno tegen Marc: ‘Weet je wat, ik geef je de adressen van mijn personeelsleden. Dan kun je ze misschien informatie sturen over die nieuwe verzekering waar je het over had.’ a. Welke wet overtreedt Arno hier? b. Wat zegt die wet? c. Wat had Arno eventueel wel mogen doen? Opgave 51 Noem een aantal gegevens die je in de personeelsregistratie aantreft. Opgave 52 De werktijden van je personeel kun je registreren met onder meer een formulier, een tijdklok en een kassa. Op welke manier zal elk van de volgende winkels de werktijden waarschijnlijk registreren? Wat is het meest logisch? Leg ook uit waarom. a. Een warenhuis b. Een supermarkt c. Een kleine modezaak
11
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 53 Noem twee voordelen van automatisering als het gaat om registreren en administreren. Opgave 54 a. b. c. d.
Wat is een personeelsdossier? Uit welke hoofdonderdelen bestaat dit dossier? Noem vijf bescheiden die je meestal in het personeelsdossier tegenkomt. Aan welke eisen moet het personeelsdossier voldoen zodat je er goed en snel mee kunt werken? Opgave 55
Wat is het algemene doel van de Wet bescherming persoonsgegevens? Opgave 56 a. Volgens de Wet bescherming persoonsgegevens heeft elke medewerker van je bedrijf recht op inzage in zijn personeelsdossier. Wat wordt bedoeld met dit recht op inzage? b. Welke rechten heeft je medewerker nog meer? Opgave 57 Een van je medewerkers wil graag weten wat er in zijn personeelsdossier staat. Je maakt de kast met alle personeelsgegevens open en zegt ‘ga je gang maar’. a. Waarom handel je verkeerd? b. Wat had je beter kunnen doen? c. Welke personen zijn in het algemeen bevoegd om het personeelsdossier in te zien? Opgave 58 Lees de volgende tekst en beantwoord daarna de vragen. Op een dag krijgt Mascha een brief van een verzekeringsadviseur die haar aanraadt een bepaalde verzekering te nemen. De verzekeringsadviseur beschikt over gegevens van Mascha die hij volgens haar alleen via haar werkgever kan hebben verkregen. Mascha vraagt haar werkgever of zij haar personeelsdossier mag inzien. Ook wil ze van de werkgever weten aan wie hij de gegevens heeft verstrekt. De werkgever vertelt dat hij de gegevens inderdaad aan de verzekeringsadviseur heeft verstrekt. Mascha neemt nu haar dossier grondig door. Geef bij a-d aan of ze volgens de Wet bescherming persoonsgegevens wel of niet mogen. Geef ook aan waarom. a. Mascha’s werkgever mag persoonsgegevens doorgeven aan een verzekeringsadviseur. b. Mascha mag haar dossier inzien omdat ze haar persoonsgegevens wil controleren. c. Mascha wil het dossier van haar man inzien omdat ze denkt dat zijn geboortedatum er verkeerd instaat. d. Mascha eist dat de redenen van haar ziekteverzuim uit haar dossier worden verwijderd. Ze vindt dat haar werkgever daarmee niets te maken heeft.
12
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 59 Welke van de volgende gegevens behoren tot de zogenoemde gevoelige gegevens? a. b. c. d.
inkomensgegevens medische gegevens seksuele geaardheid opleidingsgegevens
Opgave 60 a. Wat is het doel van de Wet SAMEN? b. Welke twee zaken moeten bedrijven van 35 of meer medewerkers jaarlijks rapporteren volgens deze wet? Opgave 61 Wat wordt bedoeld met het stelsel van sociale zekerheden? Opgave 62 Welke factoren bepalen vaak de hoogte van het loon van iemand binnen een bedrijf? Opgave 63 a. Wat zijn ‘bijzondere uren’? Geef ook een voorbeeld. b. Wat is er vaak aan de hand met deze uren als het om loon(administratie) gaat? Opgave 64 De loonadministratie is een belangrijke bron voor managementinformatie. Leg dit uit met behulp van een voorbeeld. Opgave 65 Waarom moet je je loonadministratie na afloop van het boekjaar toch nog een paar jaar bewaren? Opgave 66 a. Geef aan hoe je van het brutoloon naar het nettoloon komt. Noem dus alle inhoudingen. b. Wat gebeurt er eigenlijk met al die inhoudingen? Opgave 67 Wat hoort bij elkaar? a. b. c. d. e. f.
Loonheffing Premies volksverzekeringen Premies werknemersverzekeringen Heffingskortingen Belastingschijven Belastbaar inkomen
13
© Noordhoff Uitgevers bv
1. 2. 3. 4.
Systeem dat de belastingdienst hanteert bij het bepalen van de hoeveelheid belasting. Dat gedeelte van het inkomen waarover belasting moet worden betaald. Bedrag waarmee de volgende uitkeringen worden gefinancierd: WAO/WIA, ZW en WW. Totaalbedrag aan loonbelasting, premies sociale verzekeringen en Zvw dat van het brutoloon wordt ingehouden. 5. Bedrag waarover geen belasting betaald hoeft te worden. 6. Bedrag waarmee de volgende uitkeringen worden gefinancierd: ANW, AOW en AWBZ.
Uitwerkingen Personeelsadministratie Deze opgaven komen NIET voor in het werkboek Recht (zijn dus alleen digitaal). Opgave 48 Personeelsadministratie
Vooral veranderlijke gegevens
Personeelsregistratie
x
Vooral vaste gegevens
x
Bevat ook papieren documenten
x
Meestal geheel geautomatiseerd
x
Opgave 49 a. De personeelsadministratie bestaat uit de volgende onderdelen: het personeelsdossier, de gegevens van de personeelsregistratie, de administratie in het kader van de Wet SAMEN, de loonadministratie. b. De personeelsadministratie heeft de volgende functies: vastleggen van personeelsgegevens, verstrekken van informatie ten behoeve van het personeelsbeleid, verstrekken van informatie aan derden. Opgave 50 a. Arno overtreedt de Wet bescherming persoonsgegevens. b. Volgens deze wet mag je niet zomaar aan iedereen gegevens over je personeel verstrekken. c. Hij had zijn personeelsleden kunnen vragen of hij hun adressen mag doorspelen. Opgave 51 In de personeelsregistratie neem je vooral de volgende gegevens op: de gewerkte uren, de aan- en afwezigheid van elke medewerker, de vakantiedagen, de adv-dagen enzovoort. Opgave 52
a. Een warenhuis zal waarschijnlijk met een tijdklok werken omdat er veel personeelsleden zijn. b. Voor een supermarkt is de kassa of een formulier waarschijnlijk het handigste registratiemiddel. c. In een kleine modezaak zal registratie waarschijnlijk op een formulier gebeuren.
14
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 53 De belangrijkste voordelen van automatisering zijn:
Je kunt gegevens snel opzoeken. Je kunt gegevens makkelijk met elkaar combineren. Je hoeft alle gegevens maar één keer in te voeren. De meeste softwareprogramma’s geven een signaal af bij belangrijke data (einde van de proeftijd, einde van een tijdelijk dienstverband enzovoort).
Opgave 54 a. Een personeelsdossier is een map met allerlei gegevens van het personeel die nodig zijn voor de administratie. b. De hoofdonderdelen van het personeelsdossier zijn: personalia, persoonlijke kwaliteiten en wensen van de medewerker, gegevens over loopbaan en salaris, bescheiden, verlofregistratie, ziekteregistratie. c. Het personeelsdossier bevat meestal de volgende bescheiden: aanstellingsbrief of arbeidsovereenkomst sollicitatiebrief en cv kopieën van diploma’s en certificaten een medische verklaring verklaring van goed gedrag kopie identiteitsbewijs bewijs ziektekostenverzekering bewijs arbeidsongeschiktheidsverzekering bewijs deelname aan pensioenfonds. d. Een goed personeelsdossier voldoet aan de volgende eisen: het dossier is volledig en actueel, zit op een logische manier in elkaar en waarborgt de privacy van de medewerker. Opgave 55 Het algemene doel van de Wbp is om de burgers van Nederland te beschermen tegen misbruik van persoonsgegevens. De wet beschermt dus de privacy van elke burger. De wet betekent ook dat personeelsgegevens niet voor iedereen toegankelijk mogen zijn. Opgave 56 a. Met het recht op inzage wordt bedoeld dat elke medewerker het recht heeft om zijn eigen personeelsdossier in te zien. b. Een medewerker heeft ook nog de volgende rechten: het recht op informatie, het recht op verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming en het recht van verzet.
15
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 57 a. De medewerker is nu in staat om ook een blik te werpen in de dossiers van anderen. Dat is niet toegestaan. b. Je had het personeelsdossier van die ene medewerker uit je administratie moeten pakken. Je medewerker heeft alleen het recht om dat ene dossier in te zien. c. De volgende personen zijn in het algemeen bevoegd om het personeelsdossier in te zien: de medewerker zelf; de medewerkers die met de gegevens moeten werken (medewerkers personeelszaken); de ondernemer; de direct leidinggevende van de medewerker. Opgave 58 a. Mascha’s werkgever mag haar persoonsgegevens niet aan een verzekeringsadviseur doorgeven, tenzij deelname aan de betreffende verzekering een van de secundaire arbeidsvoorwaarden is. b. Mascha mag haar eigen dossier altijd inzien. c. Mascha mag het personeelsdossier van haar man niet inzien. Het is een personeelsdossier van een ‘derde’. d. Mascha kan niet van haar werkgever eisen om de gegevens over haar ziekteverzuim te verwijderen. De werkgever mag deze gegevens bijhouden. Opgave 59 B en C worden beschouwd als zeer gevoelige gegevens. De wet staat niet toe dat dergelijke gegevens zomaar geregistreerd of uitgewisseld worden. Opgave 60 a. Het doel van de Wet SAMEN is om de kansen van allochtone Nederlanders op de arbeidsmarkt te vergroten. b. Bedrijven van 35 of meer medewerkers moeten jaarlijks over de volgende zaken rapporteren: het aandeel allochtone werknemers in hun personeelsbestand en de maatregelen die zijn getroffen om het aandeel allochtone werknemers in het bedrijf te vergroten. Opgave 61 Met het stelsel van sociale zekerheden worden de zekerheden bedoeld die wij als maatschappij willen bieden aan met name werklozen, arbeidsongeschikten, zieken en gehandicapten. Die zekerheden worden geboden in de vorm van uitkeringen. Opgave 62 De hoogte van het loon wordt vaak bepaald door de leeftijd en de functie van een werknemer. Ook de CAO speelt (daarbij) een rol. Opgave 63 a. Bijzondere uren zijn alle werkuren die afwijken van de normale werktijden, bijvoorbeeld overuren of uren op zondag. b. Voor bijzondere uren geldt vaak een hoger loon.
16
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 64 De beoordeling is aan de docent. Voor de hand ligt: het analyseren van de loonkostenontwikkelingen binnen je winkelorganisatie. Opgave 65 De belastingdienst eist dat de loonadministratie nog een aantal jaren bewaard wordt. In die periode kan de belastingdienst er nog altijd inzage in vragen. Opgave 66 a. Van bruto naar netto: Brutoloon minus Loonheffing = Nettoloon. Loonheffing bestaat uit vier delen: loonbelasting, premies volksverzekeringen (ANW, AOW, AWBZ), premies werknemersverzekeringen (WW) en de inkomensafhankelijke premie Zvw b. Met de meeste van die inhoudingen worden uitkeringen gefinancierd, zoals de WW of de AOW. De inhoudingen hebben dus te maken met het stelstel van sociale zekerheden dat we in Nederland hebben. Opgave 67 De goede antwoorden zijn: a. b. c. d. e. f.
4 6 3 5 1 2
Opgave 68 t/m 92 De volgende 25 opgaven horen bij 'Overeenkomsten juridisch'.
Overeenkomsten juridisch (37 t/m 61) Werkboek
Deze opgaven zijn gelijk aan opgaven 37 t/m 61 in het werk- en antwoordenboek
Opgave 93 t/m 96 De volgende 4 opgaven horen bij 'Criteria contract'. Criteria contract (62 t/m 65) Werkboek Deze opgaven zijn gelijk aan opgaven 62 t/m 65 in het werk- en antwoordenboek
17
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 97 t/m 104 De volgende 8 opgaven horen bij 'Algemene voorwaarden'. Algemene voorwaarden (72 t/m 79) Werkboek Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de digitale opgaven en de uitwerkingen daaronder. Opgave 97 Noem de verschillende partijen die bij een overeenkomst in de detailhandel betrokken kunnen zijn. Opgave 98 Waar kan een winkelier algemene voorwaarden deponeren? Opgave 99 De ondernemer moet ervoor zorgen dat elke potentiële klant inzage krijgt in zijn algemene verkoopvoorwaarden. Wat kan er gebeuren als hij dit niet (goed) doet? Opgave 100 In het Burgerlijk Wetboek zijn een zwarte lijst en een grijze lijst opgenomen. Geef aan wat het verschil is tussen beide lijsten. Opgave 101 a. Als een voorwaarde die op de grijze lijst staat, door een verkoper wordt gehanteerd, wat kan een consument dan doen? b. En wat kan de consument doen als een voorwaarde wordt gehanteerd die op de zwarte lijst staat? Opgave 102 a. Op welke wijze maakt het bedrijf waar je BPV opdoet de verkoopvoorwaarden aan de klant duidelijk? b. In de verkoopvoorwaarden kunnen ook garantievoorwaarden zijn opgenomen. Beschrijf wat je vindt van de garantievoorwaarden van dit bedrijf. c. Opgave 103 Noem minstens drie onderwerpen die een winkelier in zijn leveringsvoorwaarden kan bepalen. Opgave 104 Noem drie onderwerpen die een winkelier in zijn betalingsvoorwaarden kan bepalen.
Uitwerkingen Algemene Voorwaarden – digitale opgaven Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de uitwerkingen van de digitale opgaven. Opgave 97 Overeenkomsten in de detailhandel kunnen worden gesloten:
tussen ondernemer en leverancier tussen ondernemers onderling tussen ondernemer en consument.
18
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 98 Dit kan bij de Kamer van Koophandel of bij de arrondissementsrechtbank. Opgave 99 Dan kan de klant vragen om ontbinding van de koopovereenkomst. Opgave 100 Op de zwarte lijst staan voorwaarden die voor de consument ‘onredelijk bezwarend’ zijn en op de grijze lijst staan voorwaarden die voor de consument ‘vermoedelijk onredelijk bezwarend’ zijn. Opgave 101 a. De consument kan bij de rechter vernietiging van zo’n beding aanvragen. De verkoper kan zich hiertegen verweren. b. De consument kan bij de rechter vernietiging van zo’n beding aanvragen en de verkoper kan zich hiertegen niet verweren. Hij is zonder meer fout. Opgave 102 De beoordeling is aan de docent. Opgave 103 Onderwerpen in leveringsvoorwaarden kunnen zijn:
de afleveringsplaats en de leveringstermijn; op welk moment de eigendom en de aansprakelijkheid van verkoper naar de koper overgaan; de kwaliteitsgarantie en de hoeveelheidseenheden van de producten; klachtenprocedures en schadegevallen; op welke wijze ontbinding van de overeenkomst mogelijk is.
Opgave 104 Onderwerpen in betalingsvoorwaarden kunnen zijn:
de prijs die betaald moet worden, wat inclusief en wat exclusief is, en de valuta waarin betaald moet worden; de betalingstermijn en de wijze van betaling, bijvoorbeeld 50% moet vooraf contant betaald worden; een eventuele boeteregeling bij niet op tijd betalen; regels met betrekking tot incassomaatregelen.
19
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 105 t/m 120 De volgende 16 opgaven horen bij 'Arbeidsovereenkomst'. Arbeidsovereenkomst Opgave 80 t/m 111 Werkboek
Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de digitale opgaven en de uitwerkingen daaronder. Opgave 105 Wat is de bedoeling van een aanstellingsgesprek? Opgave 106 Leg in je eigen woorden uit wat een arbeidsovereenkomst is. Opgave 107 Waarom is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst bij freelance werk? Opgave 108 Bij werkgevers wordt een onderscheid gemaakt tussen een natuurlijk persoon en een rechtspersoon. Wat is het verschil? Opgave 109 Je bent leidinggevende van een filiaal van een textielwinkel. Je wilt een arbeidsovereenkomst opstellen voor een nieuwe werknemer. Je hebt de volgende standaardtekst klaarliggen, maar je moet nog een aantal gegevens invullen. Vul die gegevens in. Verzin ze zelf, maar probeer zo realistisch mogelijk te zijn.
Opgave 110 a. Wat is het doel van een proeftijd voor de werkgever? b. Wat is het doel van een proeftijd voor de werknemer? Opgave 111 Waarom zou je als werkgever een concurrentiebeding opnemen in het contract met je werknemer?
20
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 112 a. Wat wordt bedoeld met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd? b. Wat wordt bedoeld met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd? Opgave 113 Bij welke van de volgende items gaat het om secundaire arbeidsvoorwaarden? Meer dan één is goed. a. b. c. d. e.
pensioenregeling computer van de zaak kinderopvang reiskostenvergoeding arbeidsduurverkorting
Opgave 114 Wat is het verschil tussen een individuele arbeidsovereenkomst en een collectieve arbeidsovereenkomst? Opgave 115 Hoe komt een CAO tot stand? Opgave 116 De minister van SZW kan een CAO verbindend verklaren. Wat houdt dat in? Opgave 117 Wat mag een werkgever doen wanneer de CAO bedoeld is als minimumregeling? Opgave 118 Welke drie soorten CAO’s zijn er binnen de detailhandel? Opgave 119 Noem twee bedrijven die een eigen CAO hebben. Opgave 120 Wat wordt er zoal geregeld in een CAO? Noem vijf belangrijke punten.
21
© Noordhoff Uitgevers bv
Uitwerkingen Arbeidsovereenkomst – digitale opgaven Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de uitwerkingen van de digitale opgaven. Opgave 105 Het doel van een aanstellingsgesprek is om de sollicitant officieel in dienst te nemen. Opgave 106 Een arbeidsovereenkomst is een contract waarbij de werknemer in dienst treedt van de werkgever. De werknemer verplicht zich gedurende een zekere tijd arbeid voor de werkgever te verrichten. De werkgever is vervolgens verplicht de werknemer te belonen voor de verrichte arbeid. Opgave 107 Bij freelance werk is geen sprake van een arbeidsovereenkomst omdat de freelancer niet in dienst is van de opdrachtgever. Opgave 108 Er is sprake van een natuurlijk persoon wanneer de werkgever een persoon is, een echt mens dus. Met een rechtspersoon wordt een organisatie bedoeld, bijvoorbeeld een besloten vennootschap (bv). Opgave 109 De volgende punten moeten ingevuld worden:
(1) naam nieuwe medewerker; (2) datum indiensttreding; (3) naam bedrijf; (4) naam functie; (5) onbepaalde tijd (NB Bepaalde tijd is niet logisch omdat de tekst van de overeenkomst geen einddatum noemt.); (6) fulltime of parttime; (7) hoogte salaris; (8) aantal vakantiedagen per jaar; (9) naam bedrijf; (10) handtekening leidinggevende; (11)dit item moet oningevuld blijven; (12) naam leidinggevende; (13)dit item moet oningevuld blijven.
Opgave 110 1. Gedurende de proeftijd kan de werkgever het functioneren van de nieuwe werknemer beoordelen. Als de werknemer niet goed functioneert, kan hij op een gemakkelijke manier ontslagen worden. 2. Gedurende de proeftijd kan de nieuwe werknemer bekijken of hij past in de organisatie en of de functie hem voldoende ligt.
22
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 111 Op deze manier kan een werkgever voorkomen dat de werknemer zomaar overstapt naar een concurrent. Opgave 112 1. Bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd maak je geen afspraken over de duur van het dienstverband. Zo’n dienstverband wordt ook wel een vast dienstverband genoemd. 2. Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt afgesproken wanneer het contract afloopt. De overeenkomst bevat dus een duidelijke einddatum. Opgave 113 Secundaire arbeidsvoorwaarden zijn: B computer van de zaak, C kinderopvang en D reiskostenvergoeding. Opgave 114 Een individuele arbeidsovereenkomst geldt voor één werknemer. Een collectieve arbeidsovereenkomst geldt voor alle werknemers in de bedrijven waarvoor die CAO geldt. Opgave 115 Een CAO komt tot stand via onderhandelingen tussen werkgeversorganisaties en vakbonden. De vakbonden spreken namens de werknemers. Opgave 116 Als een CAO verbindend is verklaard, is de gehele branche verplicht deze CAO te volgen. Opgave 117 Wanneer de CAO bedoeld is als minimumregeling, mag de werkgever extra arbeidsvoorwaarden afspreken met de werknemer. Deze extra afspraken mogen niet in strijd zijn met de CAO. Opgave 118 Binnen de detailhandel bestaan de volgende soorten CAO’s: bedrijfstak-CAO’s, verenigings-CAO’s en eigen CAO’s. Opgave 119 Grote detailhandelsconcerns zoals V&D, de Bijenkorf, de Hema en Bruna, hebben een eigen CAO. Opgave 120 In een CAO worden zaken geregeld als: loon, arbeidstijden, ontslagprocedure, proeftijd, arbeidsomstandigheden, pensioen, toeslagen, vakantieregeling, zwangerschapsverlof, ziekteregeling.
23
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 121 t/m 129 De volgende 9 opgaven horen bij 'Einde arbeidsovereenkomst'. Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de digitale opgaven en de uitwerkingen daaronder. Einde arbeidsovereenkomst (91 t/m 97) Werkboek Opgave 121 Bij pensioen en bij overlijden eindigt de arbeidsovereenkomst. Noem vier andere manieren waarop een arbeidsovereenkomst beëindigd kan worden. Opgave 122 Waaruit bestaat een overlijdensuitkering? Opgave 123 Wanneer een werkgever de arbeidsovereenkomst met een medewerker opzegt, kan hij een outplacementtraject aanbieden. Wat houdt zo’n traject in? Opgave 124 Wat is het verschil tussen ‘opzegging’ en een ‘beëindigingsovereenkomst’? Opgave 125 Waarom is het voor een medewerker niet slim om een beëindigingsovereenkomst aan te gaan voordat hij nieuw werk gevonden heeft? Opgave 126 Raoul heeft een contract voor zes maanden. Het arbeidscontract eindigt op 29 september 2004. Als zijn werkgever het contract niet verlengt, zal Raoul een andere baan moeten zoeken. De werkgever van Raoul verlengt de arbeidsovereenkomst niet na 29 september. Waarom heeft het geen zin voor Raoul om dit ontslag aan te vechten, bijvoorbeeld bij de rechter? Opgave 127 Welke dringende redenen kan een bedrijf hebben om een medewerker op staande voet te ontslaan? Noem er minstens drie.
24
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 128 Lees de volgende tekst en beantwoord daarna de vraag. Als gevolg van een hoogoplopende ruzie in een doe-het-zelfzaak gooit een werknemer een hamer naar het hoofd van zijn collega. Ondanks het feit dat hij mist, stelt de werkgever de woede-uitbarsting van zijn werknemer niet op prijs en ontslaat hem op staande voet. De werknemer ziet wel in dat hij fout is geweest, maar vindt de straf van de werkgever te ver gaan. In een procedure trekt hij in twijfel dat een dringende reden voor het ontslag op staande voet aanwezig is. Hij was al 24 jaar in dienst en er zijn nooit klachten geweest over zijn functioneren. De werknemer kreeg gelijk van de rechter.
Waarom denk je dat de rechter de werknemer gelijk gaf? Opgave 129 Wat is een collectief ontslag?
Uitwerkingen Einde arbeidsovereenkomst Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de uitwerkingen van de digitale opgaven. Opgave 121 Naast pensioen en overlijden kan een arbeidsovereenkomst beëindigd worden via:
opzegging beëindigingsovereenkomst arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ontbinding door de kantonrechter ontslag op staande voet collectief ontslag.
Opgave 122 Een overlijdensuitkering bestaat uit het salaris over de maand van overlijden, het geld van eventueel resterende vakantiedagen en twee of drie extra maanden salaris. Opgave 123 In een outplacementtraject begeleidt de werkgever de werknemer bij het vinden van een nieuwe baan. Zo’n traject wordt meestal ingevuld door een outplacementbureau. Opgave 124 Bij opzegging wil één van de partijen ontslag. Bij een beëindigingsovereenkomst willen beide partijen dat. Opgave 125 Wanneer een werknemer instemt met een beëindigingsovereenkomst zonder dat hij uitzicht heeft op een nieuwe baan, is hij ‘verwijtbaar werkloos’. Hij heeft dan meestal geen recht op een werkloosheidsuitkering. Opgave 126
25
© Noordhoff Uitgevers bv
Het gaat hier om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Bij dergelijke contracten heeft de werkgever geen ontslagvergunning nodig. De werkgever hoeft het contract niet te verlengen. Opgave 127 Dringende redenen voor een bedrijf om iemand op staande voet te ontslaan zijn bijvoorbeeld:
De medewerker verschijnt regelmatig dronken op het werk. De medewerker is betrapt op diefstal of fraude. De medewerker heeft iemand binnen het bedrijf mishandeld of grof beledigd. De medewerker weigert bij herhaling om redelijke bevelen of opdrachten uit te voeren.
Opgave 128 Waarschijnlijk kreeg hij gelijk omdat er in de periode van 24 jaar dat hij bij dit bedrijf heeft gewerkt, nog nooit klachten zijn geweest over zijn functioneren. Opgave 129 Er is sprake van een collectief ontslag wanneer een bedrijf twintig of meer mensen in één keer wil ontslaan.
26
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 130 t/m 147 De volgende 18 opgaven horen bij 'Ontslagprocedures'.
Ontslagprocedures (98 t/m 111) Werkboek
Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de digitale opgaven en de uitwerkingen daaronder. Opgave 130 Bij een ontslagprocedure moet je rekening houden met de opzegtermijn en het algemeen ontslagverbod. Met welke twee andere zaken moet je ook nog rekening houden? Opgave 131 Wat moet er in de brief staan die je je medewerker stuurt als je hem wilt ontslaan? Opgave 132 Wanneer zal het CWI een ontslagvergunning afgeven? Waarvan moet sprake zijn? Opgave 133 Mariëtte functioneert niet goed als verkoopster. Dat is al meer dan een jaar het geval, ondanks de twee verkooptrainingen die ze gedaan heeft. Haar werkgever heeft besloten om haar te ontslaan. Hij kan voor Mariëtte geen geschikte functie vinden in de winkel. Is hier sprake van een redelijk ontslag? Waarom wel of niet? Opgave 134 De eigenaar van een elektrospeciaalzaak wil een medewerker die al een halfjaar ziek is, ontslaan. Hij vraagt een ontslagvergunning aan bij het Centrum voor Werk en Inkomen. Zal het CWI de vergunning verlenen? Waarom wel of niet? Opgave 135 a. Wat wordt bedoeld met de bijzondere ontslagverboden? b. In welke drie situaties mag je een medewerker niet ontslaan? Opgave 136 Welke van de volgende factoren zijn meestal van invloed op de lengte van de opzegtermijn? a. b. c. d.
De waardering die de werkgever voor de werknemer heeft. De financiële situatie waarin de winkelorganisatie verkeert. Het aantal jaren dat de werknemer in dienst is geweest. Bepalingen die de arbeidsovereenkomst noemt met betrekking tot de opzegtermijn.
Opgave 137 Wat staat er in een getuigschrift?
27
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 138 De kantonrechter zal alleen tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst overgaan wanneer er gewichtige redenen zijn. Gewichtige redenen zijn dringende redenen of gewijzigde omstandigheden. a. Geef twee voorbeelden van dringende redenen. b. Geef twee voorbeelden van gewijzigde omstandigheden. Opgave 139 Lees de volgende tekst en beantwoord daarna de vraag. Zal de rechter het verzoek van de werknemer inwilligen? Leg uit waarom.
Een 38-jarige werknemer is in de uitoefening van zijn taken aangewezen op samenwerking met een nieuwe collega. De samenwerking leidt echter tot veel spanningen en de werknemer bespreekt het moeizame contact met personeelszaken en zijn baas. Het komt echter niet tot een oplossing. Zijn haas is niet bereid om één van de twee over te plaatsen. Anderhalf jaar later escaleert de samenwerking en de werknemer raakt overspannen. Ondanks zijn vele inspanningen en verzoeken voor een oplossing bij zijn baas ondervindt hij alleen maar tegenwerking. Hij verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewijzigde omstandigheden. Daarnaast vraagt hij een vergoeding ter hoogte van vijf maandsalarissen.
Opgave 140 Bij een ontslag op staande voet moeten er dringende redenen zijn. a. Noem twee voorbeelden van dringende redenen voor de werkgever. b. Noem twee voorbeelden van dringende redenen voor de werknemer. Opgave 141 Hoe ontsla je iemand op staande voet? Wat moet je allemaal doen? Opgave 142 Wat hoort bij elkaar? Trek lijnen tussen de blokjes die bij elkaar horen.
28
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 143 Waarop let je bij het voorbereiden van een ontslaggesprek? Noem drie punten. Opgave 144 Wat is de structuur van het slechtnieuwsgesprek? Opgave 145 a. Welke fouten kun je maken in de eerste fase van een slechtnieuwsgesprek of een probleemgesprek? b. Wat is de ‘hang yourself’-methode? Opgave 146 Aan welke gespreksvorm geef jij de voorkeur bij het voeren van een ontslaggesprek: aan het slechtnieuwsgesprek of aan het probleemgesprek? Leg uit waarom. Opgave 147 Je bent leidinggevende in een elektronicawinkel. Je gaat een ontslaggesprek voeren met Tom. Tom heeft één jaar voor je winkel gewerkt. Je gaat hem ontslaan omdat hij niet geschikt is voor zijn functie. Tom kan namelijk niet goed communiceren met de collega’s en hij kan slecht leidinggeven. Schrijf op welke woorden jij zou gebruiken om hem het slechte nieuws te vertellen. Het begin van het gesprek is hierna al gegeven. Jij: Ga even zitten Tom. Tom: Oké Jij: …
29
© Noordhoff Uitgevers bv
Uitwerkingen Ontslagprocedures Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de uitwerkingen van de digitale opgaven. Opgave 130 Bij een ontslagprocedure moet je ook nog rekening houden met de bijzondere ontslagverboden en de schriftelijke aanzegging. Opgave 131 In de brief deel je allereerst mee dat je hem wilt ontslaan. Daarnaast noem je de reden en de datum van het ontslag. Opgave 132 Het CWI zal een ontslagvergunning afgeven als er sprake is van een redelijk ontslag. Opgave 133 Ja, hier is sprake van een redelijk ontslag. Een werkgever mag een medewerker ontslaan als die onvoldoende functioneert en er binnen de organisatie geen ander geschikt werk is voor hem. Opgave 134 In dit geval zal de vergunning niet verleend worden omdat het wettelijk verboden is om iemand te ontslaan tijdens en wegens ziekte. Opgave 135 1. De bijzondere ontslagverboden bepalen dat je in een aantal situaties een medewerker niet mag ontslaan. Deze regels hebben te maken met de persoonlijke situatie van de werknemer. 2. Je mag een medewerker niet ontslaan wanneer: o de medewerker ziek is (in dit geval geldt het ontslagverbod maximaal twee jaar); o de medewerker zwanger is; o de medewerker lid is van de ondernemingsraad. Opgave 136 De juiste antwoorden zijn: C en D. Opgave 137 In een getuigschrift noem je hoe lang de werknemer bij je in dienst is geweest en welke werkzaamheden hij heeft uitgevoerd. Daarnaast kun je ook de kwaliteiten van je werknemer vermelden.
30
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 138 1. Dringende redenen zijn bijvoorbeeld: o De werknemer is ongeschikt voor de functie. o De werknemer heeft diefstal gepleegd. o De werknemer heeft bedrijfsgeheimen onthuld. 2. Gewijzigde omstandigheden zijn bijvoorbeeld: o bedrijfseconomische veranderingen die personeelsinkrimping noodzakelijk maken (gedwongen bedrijfsinkrimping, reorganisatie, faillissement); o een verstoorde arbeidsrelatie: de werkgever en de werknemer hebben een ernstig, onoplosbaar meningsverschil. Opgave 139 Het is waarschijnlijk dat de kantonrechter dit verzoek inwilligt, omdat er sprake is van verstoorde arbeidsverhoudingen vanwege een onoplosbaar conflict. De werknemer heeft zelf ook veel moeite gedaan om dit probleem op te lossen. Met het oog hierop zal de rechter eerder geneigd zijn om het verzoek in te willigen. Opgave 140 1. Dringende redenen voor de werkgever zijn bijvoorbeeld: o De werknemer verschijnt regelmatig dronken op het werk. o De werknemer heeft diefstal of fraude gepleegd. o De werknemer heeft een collega of de werkgever mishandeld of grof beledigd. o De werknemer heeft een aantal keren geweigerd om redelijke bevelen of opdrachten uit te voeren. 2. Dringende redenen voor een medewerker zijn bijvoorbeeld: o het niet op tijd ontvangen van loon; o mishandeling of ernstige belediging door de werkgever; o het overhalen tot het uitvoeren van onwettige daden. Opgave 141 Bij een ontslag op staande voet onderneem je de volgende acties:
Je roept de medewerker bij je en deelt hem mee dat hij op staande voet ontslagen is. Je noemt de dringende reden van het ontslag. Je stuurt je medewerker een schriftelijke, aangetekende bevestiging van het ontslag. Je vertelt je medewerker dat hij het ontslag bij de rechter kan aanvechten.
31
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 142 Het volgende hoort bij elkaar:
Opgave 143 Bij het voorbereiden van een ontslaggesprek let je op de volgende zaken:
Je verzamelt informatie waarmee je de beslissing om te ontslaan kunt onderbouwen. Je trekt voldoende tijd uit voor het gesprek. Je regelt een rustige omgeving om het gesprek te voeren.
Opgave 144 De structuur van het slechtnieuwsgesprek is:
klap uitdelen reacties ontvangen wat nu?
Opgave 145 1. In de eerste fase van een slechtnieuwsgesprek of een probleemgesprek kun je de volgende gespreksfouten maken: uitstellen, ‘hang yourself’-methode toepassen, pil vergulden of rechtvaardigen. 2. Bij de ‘hang yourself’-methode stel je het meedelen van het slechte nieuws uit. Bovendien laat je het slechte nieuws of het probleem door je gesprekspartner uitspreken. Opgave 146 De beoordeling is aan de docent. Opgave 147 De beoordeling is aan de docent. Studenten moeten (op een acceptabele manier) de klap uitdelen. Daarbij moeten ze heel beknopt blijven als het gaat om de reden(en) voor het ontslag. De opening van een ontslaggesprek is eerder een mededeling dan een uitnodiging tot een discussie.
32
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 148 t/m 159 De volgende 12 opgaven horen bij 'Juridische aspecten'.
Juridische aspecten (112 t/m 117) Werkboek
Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de digitale opgaven en de uitwerkingen daaronder. Opgave 148 a. Leg uit wat het verschil is tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. b. Er zijn publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen. Geef van beide soorten twee voorbeelden. Opgave 149 Als je een bedrijf begint, moet je kiezen voor een bepaalde rechtsvorm. Op welke gebieden heeft deze keuze gevolgen? Geef voorbeelden. Opgave 150 Gelden in heel Nederland dezelfde milieueisen? Opgave 151 Noem vier gegevens die je bij de inschrijving van je bedrijf bij de KvK moet doorgeven. Opgave 152 Welke van de volgende bedrijven zijn ‘basisbedrijven’? (Meer dan één.) a. b. c. d. e.
een detailhandelszaak een aannemer de ambulante handel (marktkooplui) reisbureaus levensmiddelenbedrijven
Opgave 153 Moet een basisbedrijf een vestigingsvergunning aanvragen? Opgave 154 a. Bij welke instantie vraag je een verklaring aan als je niet de juiste diploma’s hebt? b. Welke instantie verstrekt deze verklaring? Opgave 155 Je hebt een eenpersoonszaak. Je hebt privé een auto gekocht, maar je kunt die niet betalen. Kan de autoverkoper het geld op je bedrijf verhalen? Waarom?
33
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 156 Noem een verschil en een overeenkomst tussen een eenpersoonszaak en een vof. Opgave 157 a. Wat gebeurt er als een beherend vennoot van een cv zich openlijk bemoeit met de leiding van het bedrijf? Waarom? b. Wat gebeurt er als een stille vennoot zich met de leiding bemoeit? Opgave 158 Hoeveel geld moet je ten minste hebben om een bv op te mogen richten? Opgave 159 Noem drie organen die iets te zeggen hebben in een bv. Geef ook aan wat hun bevoegdheden zijn.
Uitwerkingen Juridische aspecten Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de uitwerkingen van de digitale opgaven. Opgave 148 a. Mensen zijn natuurlijke personen. Rechtspersonen zijn bedrijven en de overheid. b. Publiekrechtelijke rechtspersonen zijn de overheid: het Rijk, de provincies, de gemeenten, waterschappen, openbare nutsbedrijven en bedrijven die bepaalde (economische) belangen voor het publiek regelen, zoals de Kamer van Koophandel. Privaatrechtelijke rechtspersonen zijn ondernemingen. Opgave 149 Dit heeft bijvoorbeeld gevolgen op juridisch of economisch gebied. Voorbeelden van deze gevolgen zijn: de aansprakelijkheid voor schulden, de winstverdeling en de zeggenschap. Opgave 150 Nee. Er zijn wel landelijke milieueisen, maar elke gemeente stelt bepaalde eisen aan de bedrijven in haar gebied. Bepaalde eisen vind je in het bestemmingsplan. Als je van plan bent je ergens te vestigen, informeer dan eerst of dit wel in het bestemmingsplan van de gemeente past. Opgave 151 Je moet bij inschrijving de volgende gegevens doorgeven:
de handelsnaam de rechtsvorm de NAW-gegevens de datum van vestiging een bedrijfsomschrijving het aantal werkzame personen wie aansprakelijk is voor het bedrijf.
34
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 152 A, C en D Opgave 153 Nee, een basisbedrijf heeft geen vestigingsvergunning nodig. Opgave 154 a. Bij de Kamer van Koophandel moet je de verklaring aanvragen. b. De verklaring wordt verstrekt door de Sociaal-Economische Raad (SER). Opgave 155 Ja, dat kan. Er is geen onderscheid tussen het ondernemingsvermogen en je privé-vermogen. Opgave 156 Het belangrijkste verschil is dat een vof twee of meer eigenaren heeft. Bij beide zijn de eigenaren hoofdelijk aansprakelijk voor schulden en delen ze in de winst. Opgave 157 a. Niets bijzonders, hij is en blijft gewoon beherend vennoot. b. Een stille vennoot mag zich niet met de leiding bemoeien. Doet hij dat wel, dan wordt hij commanditair vennoot. Opgave 158 €18.151 Opgave 159 Keuze uit:
De directie: zij heeft de algemene leiding. De algemene vergadering van aandeelhouders (ava). De bevoegdheden van de aandeelhouders zijn in de wet en in de statuten vastgelegd. Enkele bevoegdheden zijn het wijzigen van de statuten, het vaststellen van de jaarstukken, het benoemen en ontslaan van directeuren en commissarissen. De commissaris of raad van commissarissen (rvc) houdt toezicht op de algemene gang van zaken en heeft een adviesfunctie. Een bv is niet verplicht een commissaris of een raad van commissarissen te hebben. Een bv met meer dan 50 werknemers moet een ondernemingsraad (or) hebben. De or heeft adviesbevoegdheid en medebeslissingsbevoegdheid.
35
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 160 t/m 173 De volgende 14 opgaven horen bij 'Begrippen familierecht'.
Begrippen familierecht (118 t/m 126) Werkboek Erfrecht (127 t/m 135) Werkboek
Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de digitale opgaven en de uitwerkingen daaronder. Opgave 160 Noem vier dingen die natuurlijke personen en rechtspersonen gemeen hebben. Opgave 161 Vul de ontbrekende woorden in. Om ..... te mogen verrichten, moet iemand handelingsbekwaam zijn. ..... zijn handelingen waardoor ..... en ..... ontstaan. Opgave 162 Geef een omschrijving van het begrip handelingsbekwaam. Opgave 163 Wat is het verschil tussen een voogd en een curator? Opgave 164 Bedenk een reden waarom een rechter iemand onder curatele zou willen stellen. Opgave 165 De ouders van een kind komen beiden om bij een auto-ongeluk. Wat gebeurt er dan met dit kind? Opgave 166 Hier staan twee stellingen over de taken over een voogd. 1. Een voogd neemt de taken van ouders waar als deze daar niet toe in staat zijn. 2. Een voogd beschikt over het vermogen van het minderjarige kind. Wat is waar? a. b. c. d.
Alleen stelling I is waar. Alleen stelling II is waar. Stellingen I en II zijn beide waar. Stellingen I en II zijn beide niet waar
36
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 167 Als een kind geadopteerd wordt, wat gebeurt er dan met de familierechtelijke banden? Opgave 168 a. Noem drie samenlevingsvormen. b. Wat is het grote verschil tussen deze drie met betrekking tot eventuele kinderen? Opgave 169 Wat is het verschil tussen de gevolgen van het getrouwd zijn in algehele gemeenschap van goederen of op huwelijkse voorwaarden bij het hebben van een onderneming (natuurlijk persoon), als je let op de aansprakelijkheid van de onderneming? Opgave 170 Kies in de volgende zin voor de juiste samenlevingsvorm en vul de ontbrekende woorden in. Huwelijksvermogensrecht betekent dat bij een
boothuwelijk geregistreerd partnerschap samenlevingscontract
alle ..... en ..... gezamenlijk eigendom zijn van beide partners. Opgave 171 In het volgende schema staat een aantal stellingen. Geef aan in hoeverre je het eens bent met deze stellingen. Stellingen
Helemaal mee eens
Mee eens
Neutraal Niet mee Helemaal niet eens mee eens
Ouders moeten aansprakelijk worden gesteld voor vernielingen die hun kinderen aanrichten. Kinderen onder 18 jaar zouden niet mogen trouwen of samenwonen. Het is goed dat ouders de schulden van hun kinderen moeten betalen. Ouders kunnen het niet helpen als hun kinderen zich onverantwoordelijk gedragen. De leeftijd waarop kinderen handelingsbekwaam worden, zou moeten worden gewijzigd naar 16 jaar.
Bedenk bij elke stelling minimaal twee argumenten voor je mening.
37
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 172 Lees de volgende tekst en beantwoord daarna de vragen. Heleen is een erg rijke vrouw. Door een erfenis van haar ouders en haar goedlopende winkel heeft ze een vermogen opgebouwd van miljoenen euro’s. Heleen wordt verliefd op Johnny en wil graag met hem trouwen. Johnny wil alleen in gemeenschap van goederen trouwen, omdat hij het anders niet romantisch vindt. Heleen gaat hiermee akkoord. Na een tijdje blijkt Johnny toch niet de man te zijn die Heleen had gewenst en zij vraagt een scheiding aan.
a. Wat gebeurt er met het vermogen van Heleen na de scheiding? b. Vind je dat eerlijk? Licht je antwoord toe. c. Wat had Heleen beter kunnen doen toen ze ging trouwen? Opgave 173 Lees de volgende tekst en beantwoord daarna de vragen. Linda en Minka hebben een relatie en wonen samen. Linda heeft een tabakszaak (eenpersoonszaak). Minka werkt in een parfumeriezaak. Linda en Minka willen aan de buitenwereld laten zien dat ze altijd bij elkaar willen blijven. Een van de redenen hiervoor is dat Minka zwanger is en dat ze samen de ouderlijke macht willen uitvoeren over het kind. Ze twijfelen tussen een huwelijk, partnerschapsregistratie en een samenlevingscontract.
a. Geef voor elk van de drie vormen aan of het een mogelijkheid betreft die van toepassing is op homostellen. b. Welke zaken moeten Linda en Minka regelen met betrekking tot de tabakszaak van Linda als ze besluiten te trouwen? c. Welke zaken moeten Linda en Minka regelen met betrekking tot het kind van Minka? d. Welke samenlevingsvorm zou jij Linda en Minka aanraden? Licht je antwoord toe. e. Geef in de volgende tabel voor elk van de drie samenlevingsvormen de voor- en de nadelen aan voor Linda en Minka.
Samenlevingsvorm
Voordelen
Nadelen
Huwelijk
Partnerschapsregistratie
Samenlevingscontract
38
© Noordhoff Uitgevers bv
Uitwerkingen Familierecht Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de uitwerkingen van de digitale opgaven. Opgave 160
Beide kunnen zelfstandig handelen. Beide zijn daarmee ook verantwoordelijk voor hun daden. Beide kunnen schulden hebben. Beide kunnen iets bezitten.
Opgave 161 Om rechtshandelingen te mogen verrichten, moet iemand handelingsbekwaam zijn. Rechtshandelingen zijn handelingen waardoor rechten en plichten ontstaan. Opgave 162 Iemand die ouder is dan 18 jaar is handelingsbekwaam en mag dus in principe transacties aangaan. Hij is daarvoor zelf verantwoordelijk en heeft geen toestemming van zijn ouders nodig. Als je handelingsbekwaam bent, betekent dit dus ook dat je een onderneming kunt starten of een beroep kunt uitoefenen. Opgave 163 Een voogd is er om voor de belangen van een minderjarige te zorgen en vertegenwoordigt deze minderjarige ook. Een curator treedt alleen op als iemands vertegenwoordiger; deze persoon kan ook een volwassene zijn. Opgave 164 Een ondercuratelestelling gebeurt vaak om één van de volgende redenen: een geestelijke stoornis, verkwisting van geld of een verslaving (alcohol, drugs). Opgave 165 De rechter zal een voogd aanwijzen. Het kan ook zijn dat de ouders al een voogd hadden aangewezen. Deze door de ouders aangewezen voogd wordt dan ook meestal door de rechter toegewezen. Opgave 166 D is het juiste antwoord. Opgave 167 Na adoptie krijgt dit kind familierechtelijke banden met zijn adoptieouder(s). De familierechtelijke banden tussen het kind en zijn biologische ouders worden door deze adoptie verbroken.
39
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 168 a. Trouwen, geregistreerd partnerschap en samenwonen. b. De vader heeft automatisch een familierechtelijke band met het kind als de partners getrouwd zijn. Bij de beide andere vormen moet hiervoor iets extra’s worden geregeld. Opgave 169 Bij trouwen in gemeenschap van goederen hebben beide partners geen eigen stukje vermogen of bezitting. Als een van beide partners een bedrijf heeft (als natuurlijk persoon) en er zijn financiële problemen, is het gezamenlijk vermogen automatisch beschikbaar voor het aflossen van eventuele schulden. Bij trouwen op huwelijkse voorwaarden heeft elke partner een eigen stuk vermogen. Opgave 170 Huwelijksvermogensrecht betekent dat bij een huwelijk alle bezittingen en schulden gezamenlijk eigendom zijn van beide partners. Opgave 171 Bespreek je antwoord met je docent. Opgave 172 a. Het wordt evenredig tussen Heleen en Johnny verdeeld. b. Nee, dat is niet eerlijk, omdat Johnny niets heeft bijgedragen aan het verkrijgen van dit vermogen. c. Ze had beter kunnen trouwen onder huwelijkse voorwaarden. Opgave 173 a. Alle drie samenlevingsvormen zijn mogelijk. b. Ze kunnen dan het beste trouwen op huwelijkse voorwaarden. c. Als ze trouwen, hoeven ze niets te regelen. Bij een partnerschapsregistratie moeten ze de gezamenlijke ouderlijke macht over het kind aanvragen. Over de positie, erkenning, verzorging en opvoeding van de kinderen kan in een samenlevingscontract weinig worden geregeld. Als de ouder de ouderlijke macht samen wil uitoefenen met iemand anders, kan deze persoon een verzoek indienen bij de kantonrechter. d. Bespreek je advies en argumentatie met je docent. e. Bespreek je uitwerking met je docent.
40
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 174 t/m 187 De volgende 14 opgaven horen bij 'Faillissement'.
Faillissement Opgave 136 t/m 145 Werkboek
Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de digitale opgaven en de uitwerkingen daaronder. Opgave 174 Vul de ontbrekende woorden in. Een faillissement is een ..... beslag op een vermogen, ter bescherming van de rechten van de ..... van de schuldenaar. De schuldenaar kan een bedrijf zijn, maar ook een ..... persoon (bijvoorbeeld de eigenaar van een eenpersoonszaak). De schuldenaar verliest door een faillissement de ..... over het Opgave 175 a. Wie kunnen - behalve de Officier van Justitie - een faillissement aanvragen? b. Op welke gronden kan een OvJ een faillissement aanvragen? c. Bedenk zelf een voorbeeldsituatie waarin een OvJ een faillissement zou willen aanvragen. Opgave 176 Bij welke ondernemingsvorm is de eigenaar ook met zijn privé-vermogen aansprakelijk voor de schulden van zijn bedrijf? Opgave 177 Beschrijf de drie zaken die gebeuren nadat de rechter een faillissement heeft uitgesproken. Maak de zinnen af. a. De schuldenaar mag niet meer ..... b. De rechtbank benoemt ..... c. Het faillissement wordt ..... Opgave 178 Wat is het verschil tussen de bewaarfase en de verificatiefase? Opgave 179 a. Wat betekent insolvent? b. Leg uit wanneer de staat van insolventie intreedt en wat er dan gebeurt.
41
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 180 Niet alle schuldeisers hebben dezelfde rechten. Vul in de tabel in welke soorten vorderingen er zijn bij een faillissement. Soort vordering
Uitleg
Opgave 181 Noem ten minste drie zaken die op de uitdelingslijst staan. Opgave 182 Een faillissement kan eindigen doordat alle schulden zijn afbetaald. Het kan ook door andere redenen eindigen. Leg bij elke manier uit wat er wordt bedoeld: a. b. c. d.
Door vernietiging. Door gebrek aan vermogen. Door een akkoord. Door staat van insolventie.
Opgave 183 Wat is het domino-effect bij een faillissement? Opgave 184 Geef minimaal vier mogelijke oorzaken van een faillissement. Opgave 185 Leg uit waarom het belangrijk is dat een ondernemer op huwelijkse voorwaarden trouwt. Opgave 186 a. Bedenk zelf minimaal twee economische gevolgen van een faillissement. b. Bedenk zelf minimaal drie sociale gevolgen van een faillissement.
42
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 187 a. Hierna volgt een aantal stellingen. Geef in de tabel aan in hoeverre je het eens bent met deze stellingen. Het gaat hier om je eigen mening. Je antwoorden zijn dus niet goed of fout. b. Schrijf bij elke stelling minimaal twee argumenten op waarmee je je mening kunt onderbouwen.
Stellingen
Helemaal mee eens
Mee eens
Neutraal Niet mee eens
Helemaal niet mee eens
1 Een ondernemer die failliet gaat, heeft dat vaak aan zichzelf te danken. 2 Het is soms erg voordelig om een onderneming failliet te laten gaan. Je kunt dan mooi weer met een schone lei beginnen. 3 In de periode van surseance van betaling ga je gewoon weer op de oude voet door.
Uitwerkingen Faillisement Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de uitwerkingen van de digitale opgaven. Opgave 174 Een faillissement is een gerechtelijk beslag op een vermogen, ter bescherming van de rechten van de crediteuren van de schuldenaar. De schuldenaar kan een bedrijf zijn, maar ook een natuurlijk persoon (bijvoorbeeld de eigenaar van een eenpersoonszaak). De schuldenaar verliest door een faillissement de zeggenschap over het vermogen . Opgave 174 a. De schuldenaar zelf of één of meer van zijn schuldeisers. b. De OvJ kan dit doen om het algemeen belang te beschermen. Dit betekent dat de officier bang is dat de schuldenaar andere mensen in de problemen brengt als hij niet failliet wordt verklaard. c. Door de docent te beoordelen. Opgave 175 Eigenaar eenpersoonszaak, vennoten bij een vof, de beherend vennoot van de cv. Opgave 176 a. De schuldenaar mag niet meer zijn eigen zaken afhandelen . b. De rechtbank benoemt een curator en een rechter-commissaris . c. Het faillissement wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in enkele regionale bladen . Opgave 177 Tijdens de bewaarfase neemt de curator alleen de lopende zaken waar. Hij zorgt voor publicatie en maakt een overzicht van de bezittingen. Tijdens de verificatiefase controleert hij welke schuldeisers welke schulden claimen en probeert hij een akkoord te bereiken.
43
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 178 a. Als je insolvent bent, kun je je verplichtingen niet meer nakomen. b. De staat van insolventie treedt in als je definitief insolvent bent. De curator begint dan met de afwikkeling van het faillissement: de boedel wordt verkocht en de opbrengst wordt onder de schuldeisers verdeeld. Opgave 179 Soort vordering
Uitleg
Boedelvorderingen
Boedel vorderingen zijn schulden die tijdens het faillissement zijn ontstaan De wet bepaalt wanneer er sprake is van een boedelschuld. Boedelschulden zijn bijvoorbeeld het salaris van de curator of de huur vanaf de datum van het faillissement. Deze schulden worden als eerste betaald.
Preferente vorderingen
De wet zegt dat bepaalde schuldeisers voorrang hebben boven andere. Preferente schuldeisers zijn onder andere de Belastingdienst. Er is binnen deze groep wel een bepaalde rangorde. Hypotheek- en pandschulden gaan voor.
Concurrente vorderingen
Schuldeisers met concurrente vorderingen hebben geen voorrang boven andere schuldeisers.
Opgave 180 De uitdelingslijst is een definitief overzicht van:
de crediteuren de omvang van de vorderingen het bedrag dat aan de crediteuren zal worden uitbetaald de ontvangsten in het faillissement de uitgaven in het faillissement.
Opgave 181 a. Door vernietiging, als de schuldenaar weet aan te tonen dat er geen gegronde reden voor een faillissement is. b. Door gebrek aan vermogen. Dan kunnen meestal niet eens de kosten van het faillissement worden betaald (zoals het salaris van de curator). c. Door een door de rechtbank goedgekeurd akkoord met de schuldeisers. Dan wordt een deel van de schulden afgelost tegen volledige kwijtschelding. d. Door het intreden van de staat van insolventie. Dan wordt de boedel verkocht en de opbrengst verdeeld onder de schuldeisers. Opgave 183 Een bedrijf dat erg afhankelijk is van een bepaalde leverancier of afnemer, kan - als dit bedrijf failliet gaat - zelf ook failliet gaan.
44
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 184 Oorzaken van een faillissement zijn:
onvoldoende kennis van het ondernemerschap onvoldoende voorbereiding op het ondernemerschap verouderde bedrijfsvoering hogere kosten dan begroot tegenvallende omzet tegenvallende winst grote afhankelijkheid van één (failliete) onderneming fraude of diefstal binnen de onderneming economische oorzaken, zoals verminderde koopkracht privé-omstandigheden, zoals een ongeluk, ziekte, echtscheiding of overlijden.
Opgave 185 In dat geval kan bijvoorbeeld het huis en de inboedel op naam van de partner staan. Als er dan iets met het bedrijf gebeurt, blijven die zaken buiten het faillissement. Opgave 186 Door de docent te beoordelen. Opgave 187 Ter beoordeling van de docent.
Opgave 188 t/m 192 De volgende 5 opgaven horen bij 'Surseance van betaling'.
Surseance van betaling (146 t/m 157) Werkboek
Opgave 188 Wat is voor een ondernemer het voordeel van een surseance van betaling boven een faillissement? Opgave 189 Hoe lang is de periode van surseance van betaling? Opgave 190 Leg uit wat het verschil is tussen een curator en een bewindvoerder. Opgave 191 Noem drie redenen waarom surseance van betaling kan worden beëindigd. Opgave 192 Er zijn drie soorten vorderingen. Hier volgen de omschrijvingen. Geef bij elke omschrijving aan hoe de vordering heet.
45
© Noordhoff Uitgevers bv
a. Schulden die tijdens de surseance zijn ontstaan. b. Schuldeisers met deze vorderingen hebben geen voorrang boven andere schuldeisers. c. Bepaalde vorderingen hebben voorrang boven andere.
Uitwerkingen Surseance van betaling Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de uitwerkingen van de digitale opgaven. Opgave 188 Een faillissement is het einde van een bedrijf en vaak zit de ondernemer nog jarenlang met de schulden opgezadeld. Bij een surseance van betaling blijft het bedrijf bestaan, kan de ondernemer verdergaan met zakendoen en is er een kans op voortzetting van het bedrijf. Opgave 189 Maximaal 1,5 jaar, met eventuele verlenging met nog eens 1,5 jaar. Opgave 190 De rechter benoemt een curator bij een faillissement en een bewindvoerder bij een surseance van betaling. Opgave 191
De schuldenaar doet zaken zonder toestemming van de bewindvoerder. De schuldenaar benadeelt de schuldeisers. Er ziet er niet meer naar uit dat de schulden kunnen worden betaald. De tijdsduur is verstreken zonder dat een akkoord is bereikt. De terugbetaling van de schulden kan worden hervat. Er is een akkoord tussen schuldenaar en schuldeisers.
Opgave 192 a. Boedelvorderingen. b. Concurrente vorderingen. c. Preferente vorderingen.
46
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 193 t/m 203 De volgende 11 opgaven horen bij 'Wet schuldsanering'.
Surseance van betaling (146 t/m 157) Werkboek
Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de digitale opgaven en de uitwerkingen daaronder. Opgave 193 a. Wat betekent de afkorting Wsnp? b. Beschrijf wat het doel is van de Wsnp. Opgave 194 Wie vallen onder het begrip ‘natuurlijke personen’ waarop de Wsnp is gericht? Opgave 195 Welke voorwaarden zijn verbonden aan het al dan niet mogen meedoen aan de saneringsregeling van de Wsnp? Opgave 196 Vul de ontbrekende woorden in en maak de zinnen af. De ..... moet de rechter zelf vragen of hij in aanmerking komt voor deze regeling. Als de rechter hiermee akkoord gaat, heeft dat de volgende gevolgen:
De rechter stelt een bepaalde periode vast (maximaal ..... jaar). In deze periode moet de schuldenaar zich maximaal inspannen een zo groot mogelijk bedrag bij elkaar te krijgen voor de ..... De rechter stelt vast welk bedrag ..... ..... ..... bepaalt de rechter of de schuldenaar zich goed aan de afspraak heeft gehouden. Als dit het geval is, kunnen de schuldeisers .....
Opgave 197
a. Door wie wordt een bewindvoerder benoemd? b. Wat zijn de taken en bevoegdheden van een bewindvoerder? Opgave 198 Vertel iets over de publicatie van de saneringsregeling. Waarin wordt gepubliceerd en wat is hiervan het gevolg? Opgave 199 Wat is integrale schuldsanering?
47
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 200 Noem drie instanties of personen die betrokken kunnen zijn bij de integrale aanpak. Opgave 201 Leg uit wat het grote verschil is tussen iemand die failliet is verklaard en iemand die gebruik heeft kunnen maken van de Wsnp. Opgave 202 Leg uit waarom iemand die onder de Wsnp-regeling valt geen bedrijf mag voortzetten of beginnen. Opgave 203 De publicatie van de saneringsregeling roept eventuele schuldeisers op zich te melden voor een bepaalde datum. Als je dit niet (op tijd) doet, heb je een probleem. Leg dit uit.
Uitwerkingen Wet schuldsanering Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de uitwerkingen van de digitale opgaven. Opgave 193 a. Wet schuldsanering natuurlijke personen b. De wet wil natuurlijke personen helpen als zij problematische schulden hebben en vrijwillige schuldsanering niet lukt. Dit is het geval als ze grote betalingsachterstanden hebben. Opgave 194 Privé-personen en eigenaren van eenmanszaken. Opgave 195
Uit een verklaring van de gemeente, van een kredietbank of een andere door de gemeente erkende schuldhulporganisatie moet blijken dat een minnelijke regeling niet is gelukt. De schuldenaar mag de wettelijke regeling niet eerder hebben gebruikt, mag niet eerder failliet zijn gegaan of zich hebben schuldig gemaakt aan fraude of onverantwoord koopgedrag.
48
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 196 De schuldenaar moet de rechter zelf vragen of hij in aanmerking komt voor deze regeling. Als de rechter hiermee akkoord gaat, heeft dat de volgende gevolgen:
De rechter stelt een bepaalde periode vast (maximaal drie tot vijf jaar). In deze periode moet de schuldenaar zich maximaal inspannen een zo groot mogelijk bedrag bij elkaar te krijgen voor de schuldeisers. De rechter stelt vast welk bedrag de schuldenaar per maand zelf mag houden. Na afloop van de periode bepaalt de rechter of de schuldenaar zich goed aan de afspraak heeft gehouden. Als dit het geval is, kunnen de schuldeisers hem daarna niet meer aanspreken voor de eventuele restantschulden.
Opgave 197 a. De rechter. b. De bewindvoerder moet verslag uitbrengen bij de rechtbank en onderhoudt contacten met de schuldeisers. Hij ziet erop toe dat de schuldenaar zich voldoende inspant om af te lossen. Hij neemt ook een aantal verantwoordelijkheden van de schuldenaar over. Zo mag hij bezittingen (niet alle) van de schuldenaar verkopen en heeft hij ook inzage in de post van de schuldenaar. Opgave 198 De sanering wordt gepubliceerd in:
de Staatscourant regionale dagbladen op (een afgeschermd register op) internet bij het Bureau Kredietregistratie (BKR).
De publicatie roept eventuele schuldeisers op zich te melden. Als ze dat niet op tijd doen, kunnen ze meestal niet meer rekenen op afbetaling. Bij het BKR kunnen bijvoorbeeld banken informatie over je inwinnen als je een lening aanvraagt. Deze registratie wordt nog enkele jaren na afloop van de sanering gehandhaafd. Dit betekent dat je niet zo gemakkelijk een lening kunt krijgen of een creditcard kunt aanvragen. Opgave 199 Een integrale aanpak kenmerkt zich door afspraken en samenwerking tussen alle betrokken partijen waarbij de gemeente de schuldenaar de weg wijst naar betrokken andere instanties. Opgave 200
de sociale dienst de gemeentelijke kredietbank particuliere kredietbanken budgetconsulenten maatschappelijk werk gemeentelijke woningbedrijf woningcorporaties
49
© Noordhoff Uitgevers bv
de rechtbank advocaten
Opgave 201 Van iemand die failliet is verklaard, worden vaak ook alle bezittingen verkocht om aan geld te komen voor de schuldeisers. Het grote verschil is dat een failliet zijn leven lang verantwoordelijk blijft voor de afbetaling van zijn schulden. Iemand die in de Wsnp-regeling is gevallen, kan na drie of vijf jaar met een schone lei beginnen. Opgave 202 De bewindvoerder probeert immers om zo veel mogelijk geld contant te maken voor de schuldeisers. Vaak brengt een bedrijf bij verkoop geld op. En meestal kost het opstarten van een bedrijf geld. Opgave 203 Een ondernemer of andere schuldeiser kan dan in principe niet meer rekenen op afbetaling. Verder is het zo dat een schuldeiser na afloop van de saneringsperiode (als de schuldenaar met een schone lei mag beginnen) geen recht meer heeft op enige betaling door de schuldeiser.
Opgave 204 t/m 213 De volgende 10 opgaven horen bij 'Ondernemingen fiscaal'.
Ondernemingen fiscaal Opgave 158 t/m 174 Werkboek
Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de digitale opgaven en de uitwerkingen daaronder. Opgave 205 a. Wat zijn belastingen? b. Hoe heet een kantoor van de Belastingdienst? Opgave 205 a. Waar moet je je melden als je startende ondernemer bent? b. Wat krijg je dan mee naar huis om in te vullen? Opgave 206 Als je in loondienst bent, vind je op je loonstrookje een post loonheffing. Waaruit bestaat deze loonheffing? Opgave 207 Als je eigenaar bent van een eenpersoonszaak, kan het zijn dat de Belastingdienst je een voorlopige aanslag inkomstenbelasting oplegt. Wat is daarvan het gevolg?
50
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 208 a. Leg uit wat het boxenstelsel is. b. Welke boxen zijn er? Opgave 209 a. Leg uit wat een heffingskorting is. b. Noem twee heffingskortingen. c. Waarvan hangt het af of je recht hebt op een heffingskorting? Opgave 210 Noem twee fiscale regelingen voor ondernemers en leg uit wat beide regelingen inhouden. Opgave 211 Noem twee soorten belastingen die voor bv’s gelden. Opgave 212 a. Welke ondernemingen moeten vennootschapsbelasting betalen? b. Leg uit waarom een eenpersoonszaak deze belasting niet hoeft te betalen. Opgave 213 Geef aan welke woorden met elkaar in verband staan.
51
© Noordhoff Uitgevers bv
Uitwerkingen Ondernemingen fiscaal Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de uitwerkingen van de digitale opgaven. Opgave 1 a. Belastingen zijn betalingen die je verplicht aan de rijksoverheid moet doen. b. Een eenheid. Opgave 2 a. Bij een eenheid Ondernemingen van de Belastingdienst. b. Het formulier Opgaaf gegevens startende onderneming. Opgave 3 De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premies voor werknemersverzekeringen en volksverzekeingen. Opgave 4 De Belastingdienst denkt dan dat je inkomstenbelasting moet betalen en legt je een voorlopige aanslag op. Dit houdt in dat je elke maand een bepaald bedrag moet betalen, een voorschot. Opgave 5 a. De Belastingdienst heeft inkomsten verdeeld in het boxenstelsel. Voor de inkomstenbelasting zijn er drie soorten belastbaar inkomen. b. Er zijn drie boxen: box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning; box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang; box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Opgave 6 a. Een heffingskorting is een bedrag of percentage dat je mag aftrekken van het te betalen belastingbedrag. Keuze uit: b. algemene heffingskorting arbeidskorting ouderenkorting jonggehandicaptenkorting kinderkorting combinatiekorting alleenstaande-ouderkorting korting voor maatschappelijke beleggingen korting voor beleggingen in durfkapitaal toetrederskorting. c. Van je persoonlijke situatie.
52
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 7 Zelfstandigenaftrek: een aftrek voor zelfstandig ondernemers die aan de volgende voorwaarden voldoen:
Je drijft de onderneming zelf. Je bent op 1 januari nog geen 65 jaar. Je steekt ten minste 1.225 uren per jaar aan je bedrijf en je besteedt meer dan 50% van de tijd die je werkt aan je onderneming.
Startersaftrek: verhoging van de zelfstandigenaftrek. Dit mag als je voldoet aan de volgende voorwaarden:
Je had recht op zelfstandigenaftrek. Je hebt in de vijf voorgaande jaren niet vaker dan tweemaal de zelfstandigenaftrek toegepast. Je hebt in de vijf voorgaande jaren ten minste één jaar geen onderneming gehad.
Opgave 8 Vennootschapsbelasting en dividendbelasting. Opgave 9 a. De vennootschapsbelasting wordt geheven van alle ondernemingen: die het maken van winst als doel hebben en die een privaatrechtelijk rechtspersoon zijn, zoals bv’s, nv’s, coöperatieve verenigingen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen. b. De eigenaar van een eenpersoonszaak hoeft geen vennootschapsbelasting te betalen omdat zijn bedrijf geen rechtspersoonlijkheid heeft. De winst van zijn bedrijf is privé-inkomen. Opgave 10
53
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 214 t/m 232 De laatste 21 opgaven horen bij 'Belastingen en heffingen'.
Belastingen en heffingen (158 t/m 167) Werkboek
Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de digitale opgaven en de uitwerkingen daaronder. Opgave 214 Vul in de volgende zin de ontbrekende woorden in. Bij..... is duidelijk aantoonbaar waar het geld naartoe gaat en staat de geleverde dienst vast. Je hebt gebruikgemaakt van die dienst en daarvoor moet je betalen. ..... komen bij de rijksoverheid terecht en worden gebruikt voor de zorg van het algemeen belang. Opgave 215 In Nederland heft de rijksoverheid verschillende belastingen, bijvoorbeeld:
loonbelasting inkomstenbelasting vennootschapsbelasting dividendbelasting motorrijtuigenbelasting omzetbelasting allerlei kleinere belastingen zoals assurantiebelasting en accijnzen (op onder andere benzine, tabak, alcohol, suiker en frisdranken. a. Welke van deze belastingen zijn ook van belang als je geen ondernemer bent? b. Welke belastingen moet de burger zelf betalen? Opgave 216 Welke twee belastingaanslagen kan een ondernemer aan het begin van een jaar van de Belastingdienst ontvangen? Leg uit wat dit zijn. Opgave 217 Leg uit wat het verschil is tussen directe en indirecte belastingen. Geef van elk een voorbeeld. Opgave 218 Noem twee personen of instanties die een ondernemer advies kunnen geven over belastingzaken. Opgave 219 Leg uit hoe de bezwaarprocedure tegen een belastingaanslag in zijn werk gaat. Opgave 220 Wie zijn de lagere overheden?
54
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 221 De gemeenten heffen reinigingsrechten en afvalstoffenheffing. Leg uit wat het verschil is. Opgave 222 In deze tabel zie je verschillende gemeentelijke heffingen. Geef aan of ze voor een burger of voor een bedrijf gelden of voor beide. Gemeentelijke heffingen
Voor ondernemingen
Voor burgers
OZB Reinigingsrechten Afvalstoffenheffing Rioolrechten Precariorechten
Opgave 223 Vul de ontbrekende woorden in. Een winkelier die het niet eens is met een aanslag, kan ..... aantekenen bij de gemeente. Dit moet binnen ..... na dagtekening van de aanslag gebeuren, of binnen ..... nadat betaald is. De gemeente neemt de aanslag dan in ..... en doet vervolgens een uitspraak.
Ben je het met deze uitspraak niet eens, dan kun je tegen deze uitspraak ..... gaan. Dit doe je bij de ..... van het ..... Tegen deze uitspraak kun je ..... gaan bij de ..... Opgave 224 Verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag zijn heffingen van: a. de gemeente. b. de Kamer van Koophandel. c. het waterschap Opgave 225 Leg uit wat verontreinigingsheffing is. Opgave 226 Leg uit waarom het in Nederland belangrijk is het oppervlaktewater op peil te houden.
55
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 227 Vul de ontbrekende woorden in. Bedrijfschappen en ..... zijn bijzondere organisaties die op ..... en sociaal gebied bepaalde zaken voor een ..... regelen. Het stelsel van product- en bedrijfschappen heet ook wel de ..... Opgave 228 Leg in je eigen woorden uit wat een bedrijfschap is. Opgave 229 Wat is het verschil tussen een productschap en een bedrijfschap? Opgave 230
a. Met welke hoofdbedrijfschappen had een ondernemer tot voor kort in de detailhandel te maken? b. Kan een bedrijf van beide schappen lid zijn? Leg uit waarom. Opgave 231 a. Leg uit wat de SER is. b. Wat betekent de afkorting SER? c. Noem de taken van de SER. Opgave 232 a. Beschrijf op een apart vel een detailhandelsbedrijf dat je kent, bijvoorbeeld je BPV-bedrijf. Denk daarbij aan de volgende zaken: Tot welke branche behoort de detailhandelszaak? Welke producten worden er verkocht? Hoeveel medewerkers zijn er in dienst? Wordt er gebruikgemaakt van machines, energie, vervoer enzovoort? Is het desbetreffende pand eigendom van de detaillist of huurt hij het pand? Op welke manier maakt de detaillist reclame? b. Geef ook aan welke heffingen van lagere overheden dit detailhandelsbedrijf moet betalen
56
© Noordhoff Uitgevers bv
Uitwerkingen Belastingen en heffingen Het werk- en antwoordenboek bevat slechts een greep uit deze opgaven. Daarom hierbij de uitwerkingen van de digitale opgaven. Opgave 214 Bij heffingen is duidelijk aantoonbaar waar het geld naartoe gaat en staat de geleverde dienst vast. Je hebt gebruikgemaakt van die dienst en daarvoor moet je betalen. Belastingen komen bij de rijksoverheid terecht en worden gebruikt voor de zorg van het algemeen belang. Opgave 215 a. Loonbelasting, inkomstenbelasting, dividendbelasting, motorrijtuigenbelasting, omzetbelasting en accijnzen. b. Inkomstenbelasting, motorrijtuigenbelasting. Opgave 216 De definitieve aanslag en de voorlopige aanslag. In de definitieve aanslag staat hoeveel belasting hij over het afgelopen jaar moet betalen en in de voorlopige aanslag staat hoeveel belasting hij over het lopende jaar als voorschot moet betalen. Opgave 217 Directe belastingen moet je zelf betalen en kun je niet doorberekenen aan iemand anders. Voorbeelden zijn vermogensbelasting en loonbelasting. Indirecte belastingen verhogen de kostprijs. Voorbeelden zijn omzetbelasting en accijns. Opgave 218 Bijvoorbeeld de administrateur van de onderneming, de Belastingdienst, de Kamer van Koophandel, een accountant, de bank, belastingdeskundigen of -consulenten, het IMK (Instituut voor het Middenen Kleinbedrijf) en de Stichting Ondernemersklankbord. Opgave 219
Bij de Belastingdienst zelf dien je een bezwaarschrift in. Als je het met een afwijzing niet eens bent, kun je een beroepschrift indienen bij de belastingkamer van het gerechtshof. Nog een stapje hoger is in cassatie gaan bij de Hoge Raad. Dit moet steeds binnen zes weken na de uitspraak worden gedaan.
Opgave 220 Gemeenten, provincies en waterschappen zijn lagere overheden.
57
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 221 Reinigingsrechten gelden voor bedrijven. Als zij hun afval aan de gemeentelijke milieudienst aanbieden, moeten zij hiervoor ook belasting betalen. Het bedrag hangt af van de hoeveelheid aangeboden afval. Afvalstoffenheffing is voor alle huishoudens; ze betalen voor het ophalen en verwerken van afval een bepaald bedrag per pand. Opgave 222 Gemeentelijke heffingen
Voor ondernemingen
Voor burgers
OZB
X
X
Reinigingsrechten
X
Afvalstoffenheffing
X
Rioolrechten
X
Precariorechten
X
X
Opgave 223 Een winkelier die het niet eens is met een aanslag, kan bezwaar aantekenen bij de gemeente. Dit moet binnen twee maanden na dagtekening van de aanslag gebeuren, of binnen twee maanden nadat betaald is. De gemeente neemt de aanslag dan in heroverweging en doet vervolgens een uitspraak. Ben je het met deze uitspraak niet eens, dan kun je tegen deze uitspraak in beroep gaan. Dit doe je bij de belastingkamer van het gerechtshof. Tegen deze uitspraak kun je in cassatie gaan bij de Hoge Raad. Opgave 224 C is goed. Opgave 225 De verontreinigingsheffing is een vergoeding die particulieren en bedrijven betalen voor de zuivering van het afvalwater. Opgave 226 Nederland ligt heel laag ten opzichte van de zeespiegel. Daarom zijn er dijken en duinen nodig die ons tegen de zee beschermen. Er zijn ontelbare kanalen, sloten, dijken, gemalen en technische installaties nodig om Nederland droog te houden.
58
© Noordhoff Uitgevers bv
Opgave 227 Bedrijfschappen en productschappen zijn bijzondere organisaties die op economisch en sociaal gebied bepaalde zaken voor een branche regelen. Het stelsel van product- en bedrijfschappen heet ook wel de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO). Opgave 228 Bedrijfschappen zijn er voor bedrijven met eenzelfde functie in het economische leven, zoals alle bedrijven in de detailhandel en alle bedrijven in de horeca. Opgave 229 Productschappen zijn er voor bedrijven die zich met hetzelfde product bezighouden, van grondstof tot eindproduct. Bedrijfschappen zijn er voor bedrijven met eenzelfde functie in het economische leven, zoals alle bedrijven in de detailhandel en alle bedrijven in de horeca. Opgave 230 a. Het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel (HBD) en het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA). b. Ja, dat kan. Als een bedrijf zowel detaillist is als ambachtelijk is. Opgave 231 Het CRK houdt bij welke ondernemingen aangesloten zijn bij de hoofdbedrijfschappen. En het zorgt ook voor het opleggen en innen van de heffingen. Hiervan betaalt het de activiteiten van belangenorganisaties en de werkzaamheden van de bedrijfschappen. Opgave 232 a. De SER is een adviesorgaan van de regering. b. Sociaal-Economische Raad. c. De taken zijn: controleren of de spelregels en begrotingen van de bedrijfschappen voldoen aan de regels van de wet. En verder:
informatie geven over alle bestaande bedrijfschappen; advies geven aan de regering over de hoofdlijnen van het te voeren sociaal-economisch beleid; uitvoeren bestuurlijke en toezichthoudende taken; de SER houdt bijvoorbeeld toezicht op bedrijfschappen.
59
© Noordhoff Uitgevers bv