column
Anekdotes met een motto Mijn grootvader vertelde verhalen. Tragikomische bespiegelingen die gebaseerd waren op zijn jeugd, begin deze eeuw in AmsterdamWest. Eén anekdote van hem herinner ik me in het bijzonder, omdat hij er zelf zo om moest lachen dat we de moraal bijna nooit te horen kregen. Hij vertelde hoe hij op Pinkstermobilisatie was met de anarcho-syndicalistische jeugdbeweging en hoe er toen een andere jeugdbeweging passeerde, de ‘Wandervogel’ (deels de voorloper van de latere Hitlerjugend). De meisjes werden op slag verliefd op deze jongens met hun korte broeken en opgeschoren kapsels die daar zo monter fraai mandoline spelend en zingend aan kwamen lopen. Groot was de teleurstelling toen deze frisse vogels al dik in de dertig bleken te zijn. In zijn autobiografische boek Het Periodiek Systeem vertelt Primo Levi een verhaal dat lijkt op de Wandervogel-anekdote. Het speelt zich af in het Italië van 1941. Levi beschrijft hoe Europa langzaam in de greep komt van het fascisme: ‘noch bij ons, noch bij onze generatie in het algemeen of wij nu Ariërs of joden waren, leefde toen het besef dat je je tegen het fascisme moest en kon verzetten’. Als student-assistent scheikunde komt hij tot een belangrijk inzicht als hem gevraagd wordt om zuiver benzeen te maken. Hiervoor moet de vloeistof gezuiverd worden en moet natrium gedestilleerd worden om de laatste resten water te verwijderen. Levi kan geen natrium vinden maar wel kalium ¬ en aangezien natrium de tweelingbroer is van kalium gebruikt hij dat. Na het destilleren verwijdert hij het kneedbare bolletje kalium. Dit doet hij omdat kalium weliswaar lijkt op natrium, maar veel heftiger reageert met lucht en water: het laat bij aanraking niet alleen waterstof ontsnappen, maar kan
s & d 5 | 20 12
bovendien in brand vliegen. Nadat het bolletje kalium begraven is, wast Levi de destilleerbol af waarop deze meteen in brand vliegt. Er was een kleine hoeveelheid kalium aan de glaswand blijven kleven ¬ genoeg om te reageren met het water uit de kraan en het benzeen te doen ontvlammen. ‘Je moet je hoeden’, concludeert Levi, ‘voor het bijna-hetzelfde, het praktisch eendere, het haast-even-goede, het plaatsvervangende, voor alle surrogaten en stoplappen. De verschillen kunnen klein zijn, maar totaal andere gevolgen hebben, zoals een omgezette wissel; het vak van scheikundige bestaat er voor een groot deel in rekening te houden met de verschillen, ze van dichtbij te leren kennen, hun uitwerking te voorzien. En het vak van scheikundige niet alleen.’ In een essay in de Groene Amsterdammer van 3 mei hekelt socioloog Merijn Oudenampsen de stelling dat politieke partijen de standpunten van populisten in gematigde vorm moeten overnemen. Volgens Oudenampsen is Pim Fortuyn zelf spelbepaler geweest als het gaat om politieke onvrede in de verkiezingen van 2002. Zijn conclusie: neem niet ¬ als een hedendaagse Wandervogel ¬ de standpunten van populistische partijen over, ook niet in gematigde vorm. Pas op voor alle surrogaten en stoplappen, maar vertegenwoordig het eigen electoraat en ontwikkel een eigen politiek. Hadden vvd’ers en cda’ers maar meer van Primo Levi gelezen, dan was ons anderhalf jaar politieke brand bespaard gebleven. En laat het ook een les zijn voor de PvdA: dweep niet met Realpopulisme en houd de eigen koers aan.
liesbeth levy Redacteur s&d
3
interventie Een boodschap van hoop
4
Op 6 mei 2012 koos Frankrijk voor de tweede maal in zijn moderne geschiedenis voor een socialistische president. Dat is een historische gebeurtenis te noemen. In zijn campagne richtte François Hollande zich op het creëren van een Europees economisch groeipact en beloofde hij rechtvaardige bezuinigingen. Binnen Europa leidde zijn verkiezing tot een zucht van verlichting. Het is de overwinning van de gedachte dat overheidsbeleid niet gedicteerd hoeft te worden door asociale financiers, maar dat deze door waarden gedreven kan zijn. Toen ik op 6 mei in de metro van Parijs op weg was naar de feestelijkheden op Place de la Bastille, werd ik vergezeld door een dicht opeengepakte menigte vrolijke Parijzenaars. Onder hen waren veel immigranten en kinderen van immigranten die de verkiezingen met spanning hadden gevolgd. Sarkozy had aan het einde van zijn campagne een extreemrechtse toon aangeslagen, waarbij Nieuwe Fransen werden weggezet als ongewenste burgers. Ook dreigde hij het Europese Verdrag van Schengen op te zeggen wanneer er niet meer werd gedaan om vreemdelingen te weren. De keuze voor Hollande komt voort uit de behoefte aan een alternatief voor het uiteendrijven van bevolkingsgroepen, maar ook is het de verwerping van ‘bling-bling’ Sarkozy, de president van de rijken. Hollande vertegenwoordigt de boodschap van verzoening en hoop. Als leerling van Jacques Delors, een van de founding fathers van de huidige eu, staat Hollande te boek als een gematigde sociaal-democraat. Ik heb dan ook met grote verbazing gekeken naar de berichtgeving over Hollande als een amateuristische radicaal die Frankrijk en Europa binnen een jaar naar de afgrond zal leiden. Het bevestigt het beeld dat we in Europa erg conservatief zijn gaan denken. Hollande heeft aangegeven de staatsfinanciën van Frankrijk op orde te brengen en zich te houden s & d 5 | 20 12
aan de regels van het Stabiliteits- en Groeipact. Hij hamert er daarbij wel op dat Europa zijn koers van alleen bezuinigingen moet veranderen in een koers die gaat leiden tot economische groei en banen. Daarmee laat hij een geluid horen dat lange tijd is weggezet als naïef. Wanneer je de kranten openslaat merk je dat Europa steeds meer de boodschap van Hollande overneemt. De Europese Commissie begint in te zien dat de keiharde bezuinigingen in Spanje en Griekenland een te zware tol eisen. In Griekenland zijn de extremisten in opkomst en hebben de middenpartijen te weinig stemmen om een regering te vormen. In Spanje is meer dan de helft van de jongeren en bijna een kwart van de beroepsbevolking werkloos. De Europese Commissie heeft een uitgebreid investeringspakket gepresenteerd, waar de lidstaten zich positief over hebben uitgesproken. Zo wordt nagedacht over een extra kapitaalinjectie voor de Europese Investeringsbank en over het uitschrijven van Europese projectobligaties voor grote infrastructurele projecten (dat is exact wat Hollande in zijn programma heeft staan). Op deze wijze worden investeerders met hulp van publieke garanties aangemoedigd om te investeren in deze moeilijke tijden. In Duitsland begint ook Merkel langzaam te bewegen in de richting van economische groei in Europa. Zij heeft, bij monde van haar minister van Financiën, aangegeven dat de lonen in Duitsland flink zullen gaan stijgen. Dit kan gunstig uitpakken voor de lidstaten die er momenteel slecht voorstaan. Meer Duitsers zullen met vakantie gaan en producten kopen. En door een stijging in de lonen en een toenemende inflatie in Duitsland zal de concurrentiepositie van perifere lidstaten binnen Europa verbeteren. Terwijl Hollande officieel nog president moet worden, heeft zijn boodschap van werk en groei het tij in Europa al deels gekeerd. Het besef lijkt door te dringen dat we met wantrouwen en be-
interventie zuinigingen alleen niet uit de crisis zullen komen. De verkiezing van Hollande is een teken van hoop voor de sociaal-democratie. Laten we nu ook die boodschap van hoop en eerlijk delen zelfbewust in Nederland uitdragen.
thijs berman Delegatieleider van de PvdA in het Europees Parlement
Over eigendom Enkele maanden geleden stelde staatssecretaris Atsma voor om het systeem van statiegeld op kunststofflessen zoals we dat in Nederland al decennia kennen af te schaffen. Zijn argument was dat de in zijn ogen omslachtige systematiek van inzameling verre van kostenefficiënt was en dat de huidige manier van de verwerking van kunststofafval dusdanig succesvol is, dat er een flinke besparing is te behalen wanneer deze lege flessen bij het reguliere afval kunnen. Tegenstanders van deze wijziging uitten de vrees dat wanneer de flessen geen geldswaarde meer vertegenwoordigen een groter deel ervan op straat en elders als zwerfafval tot nodeloze vervuiling zal leiden. Om hier op een wat andere wijze naar te kijken en de kwestie wat breder te trekken, wil ik het hebben over een primair fenomeen binnen het menselijke samenleven gedurende reeds vele millennia: het begrip eigendom. Alle kapitaalgoederen in eigendom aan de staat of gemeenschap bleek geen succesmodel ten aanzien van de leefbaarheid, zoals we sedert de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991 weten. Waar alles van iedereen is, voelt klaarblijkelijk bijna niemand zich verantwoordelijk voor de rotzooi. Maar de volstrekte vrijheid van de bezitter van goederen om ermee te doen wat hem pleziert, put onnodig snel de geconcentreerde voorraad grondstoffen van moeder aarde uit en legt tegelijkertijd een veel te grote druk op het absorberende vermogen van de leefomgeving. Het is tijd voor een tussenvorm van bezit, waarbij consumptiegoederen van de producent worden gehuurd in plaats van gekocht. Dan pas s & d 5 | 20 12
kan de eigenaar/verhuurder door de samenleving worden aangesproken op efficiënt omgaan met de schaarse grondstoffen en kan hij worden verplicht alles wat hij op de markt brengt te recyclen. Een overheid kan immers veel gemakkelijker bij een relatief gering aantal fabrikanten dit soort zaken afdwingen dan bij een haast oneindig aantal consumenten. Wat we al vele jaren gewend zijn in de sector van de auto’s is de leaseconstructie. Alleen worden nieuwe auto’s na een aantal jaren te zijn gebruikt alsnog verkocht en daarna iemands privé-eigendom. Waarom niet deze huurvorm tot het voertuig versleten is? Omdat fabrikanten zich klaarblijkelijk liever niet begeven op de markt van de sloop en recycling. Dat zou anders moeten. Ander voorbeeld: vroeger was bij aankoop van diverse elektrische apparatuur een regeling van kracht waarbij de leverancier een extra bedrag bovenop het aankoopbedrag in rekening bracht voor inlevering, de zogenaamde verwijderingsbijdrage. Deze is sinds 14 februari 2011 niet meer van toepassing op bruingoed en wordt in februari volgend jaar afgeschaft voor witgoed. Dit bedrag van tussen € 5 en € 17 zit dan direct in de prijs verdisconteerd. Maar daarmee is niet langer de producent maar louter de gemeenschap verantwoordelijk voor een verantwoorde vorm van recyclen. Van zo’n systeem komt in landen waar overheden zwak of corrupt zijn uiteraard niets terecht. Ik zou dus willen pleiten voor een onderzoek naar de mogelijkheden van een eigendomsregeling waarin de fabrikant/producent waar ook ter wereld altijd voor bijvoorbeeld 10% wettig eigenaar blijft van zijn product; een soort leaseconstructie, die de fabrikant dwingt het versleten object weer in te nemen omdat hij al die tijd mede-eigenaar bleef. Dan kan de hamburgerketen worden aangesproken op de lege plasticbekertjes op straat en de bierfabrikant op de lege blikjes in het bos. Dan kunnen plasticfabrikanten wanneer niet meer is na te gaan wat de functie van het voorwerp was, uiteindelijk worden aangesproken op de plasticsoep in de Stille Oceaan die dagelijks met acht miljoen objecten groeit (de Volkskrant, 10 mei 2012).
5
interventie De financiering van het opruimen van nietvloeibaar afval gebeurt in ons land nu via de gemeentelijke afvalstoffenheffing. Die belasting kan dan verdwijnen. Wanneer producenten verantwoordelijk worden voor het schoon houden van onze planeet zal dat uiteraard worden doorberekend in de prijs van de producten. Dat mag voor de huidige consument aanvankelijk onprettig zijn, de generaties na ons zullen daar vast heel anders over denken. We betaalden tot op heden eenvoudigweg niet de volledige prijs!
jelle de visser Raadslid in Leeuwarden en lid van het algemeen bestuur van Waterschap Fryslân voor de PvdA
Niet nog meer extra regelgeving
6
In een drietal bijdragen in het maartnummer van s&d wordt te hoop gelopen tegen de negatieve effecten van flexibel werk. Kleinknecht, Naastepad en Storm betogen dat een halt moet worden toegeroepen aan de versoepeling van het ontslagrecht. Kraamwinkel en Patijn alsmede Hamer en De Groot gaan verder en dringen aan op meer wetgeving, vooral om de constructie van payrolling tegen te gaan en zzp’ers (fiscaal) te ontmoedigen. Dat er veel mis is met ‘onzeker’ werk wil ik niet ontkennen, maar met de voorstellen die hier worden gedaan, wordt het kind met het badwater weggegooid. Allereerst is het handig een misverstand uit de wereld te helpen: er is de afgelopen jaren geen sprake van een soepeler ontslagrecht als zodanig. Kleinknecht, Naastepad en Storm betogen vooral dat er, ondanks een rigide ontslagrecht, al voldoende flexibiliteit is. Sinds 1945 geldt onveranderd het duaal ontslagstelsel voor elke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een werkgever kan hetzij via het uwv werkbedrijf na vooraf verkregen vergunning (de preventieve bestuurlijke ontslagtoets) opzeggen, hetzij via de kantonrechter ontbinding van de arbeidsovereenkomst vragen (preventieve rechterlijke toets). s & d 5 | 20 12
De laatste serieuze poging om het duale stelsel af te schaffen en het ontslagrecht te flexibiliseren dateert van 1992. Nadat die poging gestrand was, heeft de roep om een flexibeler arbeidsmarkt uitsluitend nog geleid tot een toename van het toegestane aantal en de duur van de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Een ondernemer die desondanks benauwd was voor de kosten en onzekerheid van een ontslagprocedure zocht zijn toevlucht in payrolling of huurde andere ondernemers (vaak zzp’ers) in via een overeenkomst van opdracht. Mijn overtuiging is dat payrolling en de inzet van zzp’ers niet zo’n vlucht genomen zouden hebben als er in 1992 of later voor gekozen was om de ontslagvergunning (preventieve bestuurlijke toets) af te schaffen in plaats van de toename van de flexibele schil met lapwerk te stimuleren. De in de jaren negentig gevoelde noodzaak tot liberalisering van de arbeidsmarkt heeft door de gekozen halfzachte maatregelen een veelkoppig monster gecreëerd dat we de flexibele schil noemen. Eenvoudiger maatregelen hadden dezelfde flexibiliteit kunnen opleveren, maar dan zonder veel van de uitwassen die Kraamwinkel en Patijn in hun artikel terecht signaleren. Maar in de maatregelen die ze voorstellen gaan ze mijns inziens te ver. Als uitsluitend maar de laatste aanbeveling van Kraamwinkel en Patijn gevolgd zou worden, zouden hun andere geboden en verboden niet aan de orde hoeven komen: ‘Het arbeidsrecht moet overzichtelijker worden. Er zijn drie smaken: een contract voor onbepaalde tijd, een tijdelijk contract met perspectief op vast of ter vervanging bijvoorbeeld bij ziekte en een uitzendkracht met perspectief op doorstroming ingeval van tijdelijke arbeid.’ Ook Hamer en De Groot schieten met hun voorstel om het fiscale verschil tussen (zelfstandig) ondernemer en werknemer te dichten, het doel voorbij. Natuurlijk moeten schijnconstructies (verkapte arbeidsrelaties in het bijzonder aan de onderkant van de arbeidsmarkt) tegengegaan worden en verscherping van toezicht van Arbeidsinspectie en Belastingdienst liggen dan voor de hand. Gedifferentieerde premies voor de ww, een
interventie minimumtarief voor zzp’ers (maar niet voor zelfstandigen met personeel?) en een ongelijke fiscale behandeling van de zelfstandige met en zonder personeel is evenwel vragen om problemen. Het leidt tot ontduiking, terwijl ondernemerschap beter gestimuleerd kan worden dan beknot. Om te voorkomen dat we weer in oude reflexen schieten door meer wetgeving met meer uitzonderingen en een complexe handhaving te creëren, kan er beter voor de volgende eenvoudige voorstellen gekozen worden: > intrekking van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 > beperking van de duur van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot maximaal één jaar of maximaal tweemaal zes maanden > handhaving van de antidraaideurregelgeving (voortzetting van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd via uitzend- of detacheringsconstructies) uit de Wet Flexibiliteit en Zekerheid > behoorlijke motivering van elk voorgenomen ontslag in geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
> geen marginale, maar een ‘volle’ (rechterlijke) toets achteraf (repressief rechterlijk toezicht) in geval van ontslag, en de bepaling dat een ontslag alleen onredelijk is als: • er geen sprake was van disfunctioneren • (cumulatief ) er geen ontslagvergoeding van 2,5% tot 5% van het bruto jaarsalaris per dienstjaar is aangeboden > ontslagvergoedingen van meer dan 5% van het bruto jaarsalaris per dienstjaar met 60% heffing belasten; ontslagvergoedingen van meer dan 10% met 100% heffing belasten Als het stigma op ontslag wordt weggenomen, verdwijnt voor een groot deel de neiging tot payrolling en het inhuren van ‘oneigenlijke’ zzp’ers. De maatregel van de (fiscale) afremming van de hoogte van de afvloeiingsregeling zal direct effect hebben op de veelal onevenredig hoge vergoedingen voor bestuurders en managers.
jan van der steenhoven Advocaat te Amsterdam en lid van de Rode Ondernemers in de PvdA
7
s & d 5 | 20 12
Keuzes die de samenleving versterken In het vorige nummer van s&d bogen Flip de Kam, Paul Tang en Daniel Mügge zich over de vraag hoe het begrotingsbeleid van de PvdA er op dit moment uit zou moeten zien. Dit nummer geeft Diederik Samsom, in een voorschot op het verkiezingsprogramma, zijn visie. diederik samsom
8
Wat nu als de PvdA zich niet wil ontrekken aan de verplichting om het begrotingstekort in 2013 terug te brengen tot maximaal 3% van het bruto binnenlands product? Met die vraag is Flip de Kam in het vorige s&d-nummer aan de slag gegaan om € 15 mrd aan bezuinigingen en lastenverzwaringen bij elkaar te zoeken. Paul Tang stelde in zijn bijdrage dat die 3%-norm niet heilig is, wat de PvdA niet ontslaat van de plicht de overheidsfinanciën op orde te brengen. Aan die plicht hebben wij ons inderdaad niet onttrokken. Ik heb enkele weken terug onze keuzes voor Nederland gepresenteerd, die ondertussen zijn doorgerekend door onze rekenmeesters van het cpb. Deze keuzes bevatten voldoende besparingen om het tekort in 2013 ongeveer op 3,3% uit te laten komen. Maar voor ik hier verder op inga, eerst iets over die heilige 3%. Er heeft zich in Nederland een bijkans hysterisch debat ontsponnen rond de 3%-norm ¬ het maximumpercentage dat het begrotingstekort in 2013 mag bedragen volgens de Europese afspraken. Rutte cum suis wilden koste wat kost Over de auteur Diederik Samsom is partijleider van de PvdA Noten zie pagina 12 s & d 5 | 20 12
die 3% in 2013 halen. Volgens de regels die we in Europa hebben afgesproken kan een land in ‘exceptional circumstances’ uitstel krijgen. Denk aan een recessie. Maar bij die omstandigheden moeten we ons meer iets als een vulkaanuitbarsting voorstellen, volgens Rutte. Het resultaat van het heilig verklaren van de 3%-norm is te lezen in het Catshuisakkoord waarover het kabinet-Rutte is gevallen. Met vooral snelle lastenverzwaringen werd in dit akkoord de 3%-doelstelling in 2013 inderdaad gehaald. Het saldo dat zonder ingrijpen in 2013 op -4,6% zou uitkomen, verbeterde door het Catshuispakket in één keer naar -2,8% in 2013 om in de twee jaar daarna slechts verder te verbeteren tot -2,4%. Een sprintje naar 2013 en dan plat op de mat. Niet zo vreemd, want de miljardenmaatregelen schaden de economie aanzienlijk, zoals de btw-verhoging, of hebben structureel geen effect, zoals de nullijn van de lonen. De uitverdieneffecten raamde het cpb op € 8 mrd van de ruim € 13 mrd aan maatregelen in 2015. Het was verstandig geweest als we ons na het klappen van het Catshuisoverleg hadden bezonnen op die 3%. Willen we echt in één keer miljarden uit onze economie trekken terwijl we net in een recessie terecht zijn gekomen?
Diederik Samsom Keuzes die de samenleving versterken Willen we echt de btw verhogen en lonen bevriezen als noodmaatregel voor 2013, met alle negatieve gevolgen voor de koopkracht vandien ¬ terwijl juist het afnemende consumentenvertrouwen en de dalende consumentenbestedingen onze economie in een recessie hebben gebracht? Is het misschien niet verstandiger een iets geleidelijker pad naar begrotingsherstel in te slaan, maar daarbij ook noodzakelijke hervormingen door te voeren? En zouden de befaamde financiële markten en Brussel dat misschien niet meer waarderen dan dat schadelijke sprintje naar 2013? Door de hysterie rond de 3% vond deze bezinning niet plaats. Het moest van Brussel en anders zouden de financiële markten ons wel te grazen nemen. Er werd zelfs in twee dagen door de Kunduzcoalitie een akkoord in elkaar geflanst om Brussel op tijd te laten weten dat we in 2013 die 3% echt halen. Dus daar waren ze weer, de nullijn voor onze leraren en agenten en de btw-verhoging uit het Catshuispakket, aangevuld met een maatregel die op korte termijn weinig oplevert, op langere termijn al ingeboekt was en voor grote onzekerheid zorgt bij veel oudere werknemers: de plotselinge aow-verhoging in 2013 én de afschaffing van de verzachtende maatregelen voor lagere inkomens die de PvdA zorgvuldig uitonderhandeld had. Belangrijker dan 3% feitelijk tekort in 2013 is dat we ons committeren aan herstel naar een structureel begrotingsevenwicht op de middellange termijn, in 2016. Structureel, dus rekening houdend met de conjunctuur en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn, waarbij we ook kijken naar de gevolgen van de vergrijzing die op ons afkomt. Dat is vele malen belangrijker dan de vraag of we de grens van 3% feitelijk tekort in 2013 of 2014 passeren. En precies die belangrijkere doelstellingen zijn in zowel het Catshuispakket als het Kunduzpakket ondergesneeuwd door de kortetermijnfixatie. De reactie van de Europese Commissie op het 3%-debat in Nederland onderstreept het belang om juist de structurele tekorten aan te pakken. s & d 5 | 20 12
‘Het pact is niet dom’, was het antwoord. Op 5 mei bevestigde eurocommissaris Olli Rehn dit toen hij sprak aan de Vrije Universiteit in Brussel: ‘Contrary to the misleading impression promoted by some politicians and pundits that the eu fiscal framework forces all member states into a “one-size-fits-all” consolidation straightjacket, the Stability and Growth Pact is not stupid. Yes, the eu fiscal framework is rules-based, with clear reference values for public deficit and debt for triggering the excessive deficit procedure and, if needed, sanctions. But, at the same time, the Pact entails considerable scope for judgement, based on economic analysis and its legal provisions, when it comes to its application. The Pact underlines the structural sustainability of public finances over the medium term and implies differentiation among the member states according to their fiscal space and macroeconomic conditions.’ En ook bij de presentatie van de ecomische voorspellingen op 11 mei benadrukte de Europese Commissie de doelstelling voor de middellange termijn.
Een btw-verhoging schaadt de economie flink Nederland maakte dus wel degelijk kans op een jaartje coulance voor die 3%, onder de voorwaarde van een geloofwaardig pad naar structureel begrotingsherstel. Maar dan hadden we wel een pakket moeten voorleggen met serieuze hervormingen op langere termijn en een geloofwaardig plan voor een structureel begrotingsherstel in plaats van een pakket dat koste wat kost in 2013 de 3% haalt. In onze keuzes voor de toekomst hebben wij precies dit proberen te doen. Daarbij gaan we iets over het tekort van 3% heen in 2013. Maar er wordt een geloofwaardige koers naar herstel ingezet en de overheidsfinanciën op lange termijn worden houdbaar dankzij hervormingen. En belangrijker: het gaat om maatregelen die goed zijn voor Nederland. Want die vragen
9
Diederik Samsom Keuzes die de samenleving versterken waren met de obsessie voor de 3%-norm ook uit het oog verloren: versterken de maatregelen de samenleving, jagen ze de economie aan en wordt de pijn van de crisis eerlijk gedeeld? gevolgen van de crisis eerlijk v erdelen
10
Ten eerste het eerlijk delen van de pijn van de crisis. Dát is voor mij wel een principekwestie. Het Catshuisakkoord presenteerde een koopkrachtbeeld waarbij mensen met een lager inkomen of uitkering in 2013 4,25% aan koopkracht zouden inleveren, en mensen met een hoger inkomen 1,25%. In de jaren na 2013 zouden de laagste inkomens ook nog moeten inleveren en zouden de hogere inkomens weer een bescheiden groei van hun koopkracht zien. Dat is het koopkrachtbeeld dat je verwacht van een rechts kabinet; met eerlijk delen heeft het weinig te maken. In de keuzes die wij maken kijken we nadrukkelijk naar een bijdrage van de hoogste inkomens. En niet alleen inkomen, maar ook vermogen is van belang, want meer dan de inkomensverdeling is de vermogensverdeling in Nederland scheef. Volgens het cbs is 60% van het vermogen in het bezit van de 10% rijkste huishoudens. Bovendien leidt een extra bijdrage van de grootste vermogens niet direct tot schade voor de economie. Daarom kiezen we niet alleen voor een toptarief van 60% voor inkomens boven de € 150.000, maar voegen we ook een schijf toe in de vermogensbelasting.1 Verder versoberen we de 30%-regeling voor expats met hoge inkomens2, verhogen we het toptarief in box 2 naar 35% boven een inkomen van € 40.000, verhogen we de erfbelasting voor grote erfenissen ¬ terwijl we gelijktijdig de belastingvrije voet voor kleine erfenissen vergroten ¬ en maken we de pensioenpremies alleen aftrekbaar tegen 42%. Tezamen leveren deze maatregelen structureel ongeveer € 3 miljard per jaar op. Daarbij steekt de eenmalige crisisbelasting in 2013 van € 500 mln uit het Kunduzakkoord ¬ zogenaamd bedoeld om de pijn eerlijk te delen ¬ schril af. s & d 5 | 20 12
Onze opdracht is veel meer dan een financieel vraagstuk, veel meer dan een kwestie van plussen, minnen en percentages. Onze opdracht is het herstellen en versterken van de basis van onze samenleving, de maatschappelijke ladder waarlangs iedereen omhoog klimt: de zekerheid van werk, veilige straten, betaalbare woningen, goede scholen, een bereikbaar ziekenhuis en een betrouwbare energievoorziening. Wie deze basis verwaarloost, ondermijnt de verheffende en verbindende kracht van de samenleving. Deze basis kunnen we niet herstellen en versterken door krampachtig vast te houden aan het bestaande. Moeilijke keuzes mogen niet ontlopen worden. Op zeven terreinen ¬ arbeidsmarkt, zorg, onderwijs, wonen, veiligheid, de energievoorziening en uiteraard de financiële sector ¬ hebben wij die keuzes al gemaakt. Onze voorstellen hiervoor doen zowel recht aan de noodzaak tot verandering, als aan de behoefte van mensen aan zekerheid. Wie doorslaat naar een van beide ¬ en vooral wil veranderen of vooral zekerheden wil verschaffen ¬ bedient wellicht bepaalde groepen in de samenleving, maar bewijst de samenleving als geheel geen dienst. investeren in onderwijs, woning markt, arbeidsmarkt en zorg We kiezen er bijvoorbeeld voor ondanks de crisis te investeren in onderwijs. De bezuiniging op passend onderwijs draaien we terug. Daarnaast streven we ernaar dat kinderen eerder kunnen starten met onderwijs, dat er meer ingezet wordt op rekenen en taal, dat de beste docenten voor de klas komen te staan, dat er meer vakopleidingen komen in het mbo en hbo, en dat er daar minder marktwerking komt (om de wildgroei aan diploma’s te stoppen). En vooral willen we een halt toeroepen aan de enorme schaalgrootte in onderwijsland. Eén bestuur voor zestig lagere scholen is vast efficiënt in managementtermen, maar maakt van ouders, docenten en leerlingen een nummer. De fonkelende gebouwen van de roc’s waarin
Diederik Samsom Keuzes die de samenleving versterken vijfduizend leerlingen zitten geven vast veel prestige, maar er blijft zo weinig over van de onderwijsmoraal. Wanneer we de ontwikkelingen gewoon aan ons voorbij laten trekken, zal de schaalvergroting almaar doorgaan. In het hoger onderwijs draaien we de langstudeerboete terug, maar voeren we wel een volledig sociaal leenstelsel in. De opbrengsten van het leenstelsel worden geïnvesteerd in het onderwijs. De woningmarkt hervormen we op een manier die voor meer jaren zekerheid biedt, de sector weer in beweging brengt, de schulden van huiseigenaren beperkt en de overheidsbijdrage aan wonen eerlijker verdeelt. De hypotheekrenteaftrek willen we ¬ geleidelijk ¬ zo beperken dat deze slechts aftrekbaar is tegen 30%, voor maximaal de waarde van een gemiddelde woning. Hiermee komt een einde aan de forse subsidiëring van dure huizen door de overheid. Voor starters wordt de overdrachtsbelasting helemaal afgeschaft, voor de rest houden we deze op 2%. Ook beperken we de aflossingsvrije hypotheken door een annuïtaire variant voor nieuwe hypotheken als voorwaarde te stellen voor hypotheekrenteaftrek. Met zo’n grote hervorming van de koopmarkt vinden wij het eerlijk om ook een bijdrage te vragen van de huurmarkt door toe te staan dat de huren met 1% boven de inflatie mogen stijgen via een huursombenadering3. De kracht van ons land schuilt in de miljoenen mensen die elke ochtend naar hun werk gaan en daar dingen maken, diensten verlenen, mensen verzorgen, doceren en de innovaties verzinnen waar onze toekomst van afhangt. Die kracht zouden we moeten koesteren met een eerlijke arbeidsmarkt. In plaats daarvan wordt die kracht uitgehold en de arbeidsmarkt in tweeën gespleten. Het groeiende leger mensen dat werkt via onzekere constructies zoals nulurencontracten, payrollovereenkomsten of gedwongen zzp-schap drijft steeds verder weg van de arbeidsbeleving van vaste werknemers in bedrijven ¬ hoewel ook zij de dreiging voelen van onzeker werk, bijvoorbeeld als ze hun baan kwijtraken. s & d 5 | 20 12
In honderdduizenden gezinnen schuift er ’s avonds iemand aan tafel aan die niet weet of hij de volgende week nog werk heeft. Dat vreet aan die gezinnen, dat vreet aan de gehele samenleving. Deze veramerikanisering van de arbeidsmarkt is onacceptabel. Ervaring en onderzoek wijzen ook uit dat een samenleving met duurzame relaties tussen werkgevers en werknemers, beter werkt. Bij het bekende mantra dat ‘de arbeidsmarkt moet worden hervormd’ moet dus allereerst worden gedacht aan het terugdringen van de oprukkende hyperflexibiliteit. Dat kunnen we doen we door de positie van flexibele arbeid te verstevigen. Minimumtarieven voor zzp-ers in bepaalde sectoren, meer ww-recht bij kortdu-
Hervorming van de arbeidsmarkt? Dan als eerste de hyperflexibiliteit aanpakken rende contracten en een einde aan de praktijk dat je jarenlang hetzelfde werk mag doen op een uitzendcontract. Flexibele arbeid moet weer worden waar het voor was bedoeld: voor een werknemer een opstapje naar vast werk en voor een werkgever de mogelijkheid om flexibel mee te ademen met de economie. Het mag geen goedkoop alternatief zijn voor vaste arbeidscontracten. Als we de verschillen tussen flexibele arbeidskrachten en mensen met vaste contracten echt willen overbruggen, zullen we ook het stelsel mobieler moeten maken, en zullen we alles op alles moeten zetten om mensen zo snel mogelijk van baan naar baan te helpen. Dat betekent dat we werkgevers verantwoordelijk maken voor de eerste zes maanden ww-betaling. Dat is de beste prikkel voor de werkgever om zijn net ontslagen werknemer zo snel mogelijk aan ander werk te helpen. Bij het ontslagstelsel kiezen we onverkort voor behoud van preventieve toetsing, maar willen we toe naar één route bij
11
Diederik Samsom Keuzes die de samenleving versterken
12
de kantonrechter en vooral naar inzet van de ontslagvergoeding voor baan-naar-baan begeleiding. Niet langer geld, maar scholing en begeleiding om zo snel mogelijk een nieuwe baan te vinden. En wie inderdaad snel een andere baan vindt, mag een deel van de ontslagvergoeding houden. Tot slot de zorg. Het lukt ons alleen om de overheidsfinanciën houdbaar te maken als de kosten van de zorg, ondanks de vergrijzing en grotere vraag naar zorg, betaalbaar blijven. En hoewel we trots mogen zijn op het goede werk dat dagelijks in de zorg wordt verricht, zijn ook hier onze kernwaarden in het geding. De gezondheidsverschillen tussen arm en rijk, tussen hoog- en laagopgeleid nemen toe. Arm leeft zeven jaar korter dan rijk, een gegeven waar geen sociaal-democraat zich bij neer kan leggen. Ook in de gezondheidszorg zijn dus nieuwe keuzes nodig. Een ding is wel duidelijk: de oprukkende marktwerking biedt hierop geen antwoord. Integendeel: deze vergroot de tweedeling in de zorg en drijft de kosten verder op door onnodige volumegroei. Waarom zijn er veel te veel Spoed Eisende Hulpposten in de Randstad? Waarom explodeert het aantal dotterbehandelingen? Waarom lukt het niet om meer behandelingen door de huisartsen en tegelijkertijd minder door de ziekenhuizen te laten doen? Omdat zorgverzekeraars door hun onderlinge concurrentie niet in staat zijn om de zorg voor iedereen zo goed mogelijk te organiseren. Het wordt tijd om daaruit conclusies te trekken en de regie terug te nemen: de concurrentie tussen zorgverzekeraars moet een halt worden toegeroepen. Zo geven we zorgverzekeraars weer de
Noten 1 Voor het deel van het vermogen boven de € 125.000 stellen we voor dat mensen 40% in plaats van 30% heffing betalen over een fictief rendement van 4% (dus boven dat vermogen be-
s & d 5 | 20 12
functie die hun toebehoort: namens de verzekerden de zorg in een regio zo goed mogelijk organiseren, niet gedreven door commerciële, maar door publieke belangen. Alleen zo zorg je voor de beste zorg voor iedereen en stop je de volume-explosie. En alleen zo maak je het echt lonend om te investeren in preventie. Iets soortgelijks geldt voor de langdurige zorg. Die moet veel meer dan nu gecombineerd worden met wonen, werken en welzijnsvoorzieningen. Dat betekent dat we de gemeenten ervoor verantwoordelijk moeten maken. Alleen dan is het mogelijk de zorg dicht bij de mensen te organiseren. Om tweedeling in de zorg te voorkomen en de stijgende kosten op te vangen, zullen we van iedereen een eerlijke extra bijdrage moeten vragen. Solidariteit is daarbij voor ons het leidende principe. We streven naar inkomensafhankelijke premies én naar inkomensafhankelijke eigen betalingen en risico’s. In dit artikel heb ik een aantal belangrijke keuzes aangegeven die wij maken. Het belangrijkste is dat onze keuzes de samenleving versterken. Maar de PvdA heeft ook altijd haar verantwoordelijkheid genomen voor deugdelijke overheidsfinanciën, en die traditie zetten wij voort. Het pakket aan maatregelen waar we mee komen lost het houdbaarheidsprobleem op de lange termijn op, en zorgt op de middellange termijn voor structureel begrotingsevenwicht. Dit alles denken we te kunnen bereiken op een wijze die de economie niet te veel schaadt, die niet snijdt in de kracht van de samenleving en die de rekening van de crisis eerlijk verdeelt.
talen ze effectief 1,6% in plaats van 1,2% belasting). 2 Werknemers die naar Nederland komen, kunnen onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding voor de extraterritoriale kosten krijgen van 30% van het loon inclusief
de vergoeding. De voorwaarden zouden dus strikter moeten worden. 3 De huursom is het totaal aan huuropbrengsten dat een corporatie voor zijn woningen krijgt. Daarbinnen mogen corporaties variëren.
standplaats: honduras
H
et is ook tot de Nederlandse media doorgedrongen: bij een brand in een Hondurese gevangenis kwamen ruim driehonderd mensen om het leven. De brand brak uit in de avond van 14 februari in de gevangenis van Comayagua. Wat minder aandacht krijgt in de buitenlandse media is dat dit incident bepaald niet op zichzelf staat. In mei 2004 stierven ruim honderd gedetineerden in San Pedro Sula. Volgens de autoriteiten was de brand het gevolg van ‘structurele problemen van de gevangenis’. De penitentiaire inrichting, gebouwd voor achthonderd gedetineerden, herbergde bijna tweeduizend mensen. En in april 2003 kwamen zeker zeventig gevangenen om het leven in de gevangenis El Porvenir. Anno 2012 tellen de vierentwintig gevangenissen van Honduras dertienduizend gedetineerden, op een officiële capaciteit van achtduizend personen. Erger nog is de situatie in buurland El Salvador, met een penitentiaire overbevolking van 300%. Het blijft echter niet bij (ernstige) overbevolking. Drugs, wapens, vrouwen, mobiele telefoons, sterke drank — alle goederen en diensten zijn in de regel vrij verkrijgbaar. Moorden en drugstransporten worden vanuit de gevangenis beraamd. Zo bezien eindigt criminaliteit niet in de gevangenis; het neemt er slechts nieuwe vormen aan. De trend werd gezet door de Colombiaanse drugsbaron Pablo Escobar. Na een steeds verder escalerende drugsoorlog stemde hij in 1991 toe in een ‘overgave’, maar dan wel in een door hem zelf gekozen en voor hem gebouwde ‘gevangenis’: La Catedral, in de volksmond Hotel Escobar. Ook de bewakers mocht Esobar zelf uitzoeken. Dat hij na ruim een jaar weer ontsnapte hoeft dan ook geen verbazing te wekken.
s & d 5 | 20 12
In Mexico ging het tien jaar later niet veel anders. In 2001 ontsnapte El Chapo, Joaquín Guzmán, uit de gevangenis. Sinds 1993 zat hij vast, met alle denkbare privileges, dat wel. Toen hij hoorde dat hij uitgeleverd zou worden aan de vs, besloot hij dat het tijd was de gevangenis te verlaten. Hij ontsnapte verstopt in een wagen vol vuile was. Volgens het officiële onderzoek waren niet minder dan 78 mensen medeplichtig aan zijn vlucht. Latijns-Amerika zucht onder de georganiseerde misdaad, wijdverbreide corruptie en dikwijls zeer gewelddadige jeugdbendes. Het electoraat vroeg om strengere straffen en kreeg ze: de ene na de andere president werd gekozen met beloftes van een beleid van de harde hand (mano dura). Probleem is dat dit beleid niet werkt; de gevangenissen zitten overvol en de criminelen (drugsbazen, leiders van jeugdbendes) hebben het er voor het zeggen, een moderne vorm van zelfbestuur. Veel gevangenen zitten heel lang preventief vast en krijgen jarenlang geen rechter te zien. Wat is nodig? Een grondige hervorming van zowel de cultuur van het straffen als het penitentiair systeem, in de geest van verschillende vnverdragen. Zo zou iedere verdachte recht moeten hebben op een proces binnen redelijke termijn en dienen minderjarigen niet samen met volwassenen opgesloten te worden. Ook alternatieve straffen (werkstraffen, leerstraffen, voorwaardelijke straffen) dienen vaker toegepast te worden, aldus de vn. En ten slotte moet de overbevolking in de gevangenis aangepakt worden. Alleen zo kunnen tragedies als de brand in de Hondurese gevangenis in de toekomst voorkomen worden.
daniel vriend Latijns-Amerikadeskundige
13
De toekomst van de vakbeweging
14
De vakbeweging had het zwaar het afgelopen jaar. In het debat over de pensioenen liepen de interne meningsverschillen hoog op. Het einde van de vakbeweging leek even nabij. Maar met de plannen van ‘de nieuwe vakbeweging’ gloort er weer hoop. Op 23 juni a.s. is het oprichtingscongres. Frans Becker & Pim Paulusma juichen de voorstellen voor de nieuwe vakbeweging toe, maar vragen ook om een inhoudelijke koers. Er moet meer aandacht komen voor de kwaliteit van het werk en meer discussie over de inrichting van de verzorgingsstaat. Paul de Beer laat de opmerkelijke parallellen zien tussen de (im)populariteit van de sociaal-democratische beweging en de vakbeweging. Voor beide arbeidersbewegingen ziet hij alleen toekomst als ze ophouden vermindering van sociale bescherming te accepteren omdat dat de economie ten goede zou komen.
s & d 5 | 20 12
te ke ni ng p e te r v an s tr aa t e n | v r ij n e d e r l a n d
15
s & d 5 | 20 12
De toekomst van de vakbeweging (1)
Een agenda voor een nieuwe vakbeweging frans becker & pim paulusma
16
In 2011 raakte de fnv in een diepe crisis als gevolg van onenigheid over het in de ser gesloten pensioenakkoord. Hoewel Agnes Jongerius namens de gehele vakcentrale haar handtekening had gezet, kon het akkoord niet rekenen op de steun van de twee grootste bonden, fnv Bondgenoten en Abvakabo fnv. Doordat deze bonden wel een meerderheid van de leden hebben, maar geen meerderheid van stemmen in de Federatieraad van de fnv, werd het akkoord toch goedgekeurd. Dit leidde tot een machtsstrijd, een vertrouwensbreuk en een patstelling binnen de grootste vakcentrale van Nederland. Om uit de impasse te komen kregen Han Noten en Herman Wijffels een bijna onmogelijke opdracht: schets de contouren van een vakbeweging die past bij de huidige veranderde arbeidsverhoudingen. In december 2011 presenteerden ze het idee een nieuwe vakbeweging te gaan vormen. Hun voorstel kon op brede steun rekenen, en Tweede Kamerlid Jetta Klijnsma werd, samen met andere kwartiermakers, aangetrokken om de voorstellen voor de nieuwe vakbeweging uit te werken. Klijnsma c.s. zijn de afgelopen maanden door het hele land op pad geweest. Er is gesproken met leden en niet-leden, werkgevers en gestaald kader. Deze rondgang heeft uiteindelijk geleid tot een op 1 mei 2012 gepresenteerd conceptplan
voor een nieuwe vakbeweging, waar de leden van de verschillende bonden binnen de fnv over gaan discussiëren. De nieuwe versie van dit plan zal als grondslag dienen voor het oprichtingscongres op 23 juni 2012. Op die datum zal ook de naam van de nieuwe vakbeweging bekend worden gemaakt. De voorstellen van Klijnsma c.s. beogen een vergaande democratisering van het bestuur van de vakcentrale en een nieuwe opbouw van het ledenbestand langs de lijnen van de beroepssector of andere criteria (regio, jongeren, ouderen, zzp’ers et cetera). De discussie dreigt zich evenwel, zowel binnen de vakbeweging als in de pers, vooral toe te spitsen op de nieuwe machtsverhoudingen en besluitvormingsstructuren binnen de vakcentrale. De inhoudelijke koers en agenda worden sterk onderbelicht. En juist op die punten bestaat behoefte aan meer duidelijkheid. Welke richting wil de vakcentrale uitgaan, gezien het gegeven dat ze opereert in een stelsel van arbeidsverhoudingen en een verzorgingsstaat die sterk aan verandering onderhevig zijn? In deze bijdrage doen wij enkele suggesties. Maar eerst gaan we wat dieper in op de achtergrond van de crisis binnen de vakbond.
Over de auteurs Frans Becker is werkzaam bij de wbs en lid van fnv Bondgenoten. Pim Paulusma is werkzaam bij de wbs en kaderlid van Abvakabo fnv Noten zie pagina 22
De spanning die bij het sluiten van het pen sioenakkoord naar buiten kwam ¬ tussen de bonden onderling en met de vakcentrale ¬ speelde al langer. Zo was er de kwestie van de
s & d 5 | 20 12
noodzaak tot vernieuwing
De toekomst van de vakbeweging Frans Becker & Pim Paulusma Een agenda voor een nieuwe vakbeweging machtsverhoudingen. Grote bonden meenden dat ze recht hadden op meer inspraak; kleine bonden meenden dat de grote bonden van inhoudelijke kwesties vooral een machtsspel maakten, waardoor de invloed van de kleine onder druk kwam te staan. Daarnaast waren er ook wrijvingen wat betreft de inhoudelijke stagnatie: resultaten van belangrijke vraagstukken in het polderoverleg bleven uit. De pensioendiscussie is hier een voorbeeld van, maar ook op het terrein van flexibele arbeid werd weinig winst geboekt. Dit leidde tot strubbelingen over de strategie van de vakbeweging. Aanhangers van het ‘zaakwaarnemersmodel’, waarbij de bond vooral aan de onderhandelingstafel de belangen van leden behartigt, kwamen tegenover degenen te staan die juist vonden dat er meer actie moest worden gevoerd ¬ alleen daardoor zou men kunnen laten zien dat de bond krachtig was. In bondsjargon ging het over de keuze tussen een ‘sociale anwb’ en een ‘actiegerichte bond’. Op de achtergrond van deze discussie speelden ook politieke affiliaties met de sp respectievelijk de PvdA een rol.
Werknemers zien problemen op het werk als iets tussen henzelf en de werkgever, niet als een zaak van de vakbond De onderhandelingspositie van de vakbeweging kwam intussen steeds meer onder druk te staan. Deels kwam dit door de interne problematiek, maar er zijn ook meer structurele oorzaken. Zo is de organisatiegraad de laatste jaren flink gedaald ¬ van 28% in 1995 tot 21% in 2010 ¬ en slaagt de vakbeweging er niet in om nieuwe groepen in voldoende mate te organiseren. Het aandeel jongeren bleef dalen, binnen het actieve kader nog harder dan binnen het gehele ledenbestand. Daardoor komt uiteindelijk de legitimiteit van de vakbeweging s & d 5 | 20 12
als vertegenwoordiger van werkend Nederland onder druk te staan. Zonder nieuwe leden boet de vakbeweging aan macht in ¬ en dan is er op een gegeven moment nog maar weinig macht over om te verdelen. Werknemers die nog wel lid zijn, hebben vaak een vast contract en relatief goede rechten op de arbeidsmarkt; werknemers met slechte contracten zijn ondervertegenwoordigd. Gevolg hiervan is dat de onderhandelingspositie aan tafel bij werkgevers ook zwakker is geworden. Het beeld van de vakbeweging is dat van een vereniging die gevestigde belangen vertegenwoordigt en een achterhoedegevecht aan het leveren is. Voor de aantrekkingskracht van de beweging is dat geen voordeel. individualisering van de arbeids verhouding Dat de vakbeweging moeite heeft om de organisatiegraad op peil te houden, wordt in het algemeen vooral verklaard door de toegenomen individualisering, waardoor mensen ¬ ook werknemers ¬ minder behoefte hebben aan langdurige binding in een organisatie. Dat geldt trouwens ook voor politieke partijen: zij organiseren nog maar zo’n 2% van het electoraat. Voor de vakorganisatie komt daar nog iets bij. De arbeidsverhouding zelf is sterk geïndividualiseerd. Wanneer een probleem op het werk ontstaat, wordt dit vaak gezien als een individuele kwestie tussen werkgever en werknemer. Het idee dat werknemers op de werkvloer samen sterker staan, is steeds minder aanwezig. In de interviews die de Wiardi Beckman Stichting in het kader van het Van waardeproject heeft gehouden onder mensen uit zeer uiteenlopende beroepsgroepen, beschrijven veel werknemers dat ze problemen op de werkvloer ervaren.1 Op de vraag wie ze daarbij kan helpen, is ‘de vakbond’ zelden het antwoord. Ze ervaren de problemen als iets tussen henzelf en de werkgever. Dat een collectieve actie via de vakbond iets aan de problemen zou kunnen doen, komt vaak niet eens in ze op.
17
De toekomst van de vakbeweging Frans Becker & Pim Paulusma Een agenda voor een nieuwe vakbeweging
18
Dat werk primair iets individueels is, past in de oprukkende mantra dat werknemers ondernemer zijn van hun eigen leven. Zij moeten blijven investeren in zichzelf, om aantrekkelijk te blijven voor werkgevers. In deze visie is het zelfstandig ondernemerschap de ultieme emancipatie van de arbeider. Natuurlijk hebben werknemers de verantwoordelijkheid om zichzelf te blijven ontwikkelen, maar dit discours verhult dat er ook risico’s op de arbeidsmarkt zijn waar een werknemer zich niet individueel voor kan verzekeren en waar dus collectieve arrangementen voor nodig zijn. Die risico’s zijn de laatste jaren niet kleiner geworden, zeker niet voor de groeiende groep werknemers die afhankelijk is van onzekere contractvormen. Bovendien: hoe mondig en behendig een werknemer ook is in het onderhandelen, over het algemeen zal er toch een asymmetrie zijn in de machtsverhouding tussen werkgever en werknemer. Werknemers zien zelden het belang dat een sterke vakbeweging voor hen kan hebben. Ze beschouwen de vakbeweging niet daadwerkelijk als hun vertegenwoordiger bij problemen op de werkvloer of bij de vormgeving van hun arbeidsvoorwaarden in bredere zin. Daarbij speelt ook een rol dat de vakbonden de afgelopen decennia sterk de nadruk hebben gelegd op het zaakwaarnemerschap. Leden werden steeds minder betrokken bij het daadwerkelijke vakbondswerk. Het betalen van het lidmaatschapsgeld was voldoende om de vruchten te kunnen plukken van het werk van de vakbond. Het verband tussen een collectieve organisatie en betere arbeidsomstandigheden werd steeds minder direct. De grote uitdaging voor de nieuwe vakbeweging zal zijn om werknemers weer te laten zien dat werkgerelateerde vraagstukken vragen om collectieve oplossingen en dat samen optrekken op de werkvloer nut kan hebben. nieuwe collectieve initiatieven Traditionele vormen van collectieve actie zoals stakingen zijn in Nederland betrekkelijk uitzonderlijk en roepen nogal eens weerstand s & d 5 | 20 12
op, zeker bij jonge generaties. De drempel om er aan mee te doen is hoog en daardoor de bereidheid laag. Staken is een uitzonderlijke manier om werknemers weer het nut van collectieve actie te laten ervaren. Binnen de vakcentrale en ook in de voorstellen van Klijnsma wordt daarom hoog ingezet op de mogelijkheden van collectieve actie via sociale media als Twitter en Facebook. Langs deze weg zouden werknemers gemakkelijk te organiseren zijn. Hoewel sociale media zeker een kans bieden om werknemers te bereiken
Er zijn risico’s waar een werknemer zich niet individueel voor kan verzekeren en op een laagdrempelige manier te betrekken bij het werk van de vakorganisatie, is het maar de vraag of hiermee de heilige graal gevonden is. De participatie is daarvoor, denken wij, te vrijblijvend. De successen van het organizen, bijvoorbeeld in de schoonmaaksector, bieden meer perspectief. 2 Bij deze uit de Verenigde Staten overgewaaide methode staan de leden op de werkvloer centraal, niet de vakbondsbestuurder aan de onderhandelingstafel. Vakbondsmedewerkers onderzoeken nauwkeurig welke problemen er in een bepaalde sector spelen en werken vervolgens samen met de werknemers aan een plan om de gewenste resultaten te halen. Binnen de bonden wordt deze methode bejubeld omdat de kracht van de vakbeweging er duidelijk zichtbaar door wordt. Dat doet de successen van organizing echter te kort. Er zijn nog twee andere, belangrijker redenen waarom deze methode een goed perspectief biedt voor vakbondswerk. Allereerst werkt organizing zo dat al redelijk snel door middel van een kleine collectieve actie resultaat kan worden behaald. Vaak betreft het kwesties die anders aan de overlegtafels zouden zijn besproken. Maar doordat
De toekomst van de vakbeweging Frans Becker & Pim Paulusma Een agenda voor een nieuwe vakbeweging werknemers het met elkaar regelen, is de actie voor hen veel zichtbaarder, en zien ze direct dat collectieve actie nut heeft. Dat is niet alleen voor de sector waarin de actie plaatsvindt van belang, maar ook voor het beeld van de vakbeweging als geheel. Een tweede voordeel van organizing is dat de agenda zich veel vaker op de kwaliteit van het werk richt dan bij de normale onderhandelingen tussen bestuurders en werkgevers. De kwaliteit van werk verdient meer aandacht dan deze nu krijgt, en dat de vakbeweging hierbij een rol kan spelen, is voor veel werknemers niet vanzelfsprekend. Organizing laat zien dat de vakbeweging wel degelijk veel kan betekenen. Naar onze mening ontleent organizing met name aan bovengenoemde aspecten haar waarde, meer dan aan het krachtige en actiegerichte imago ervan dat vooral door kaderleden wordt benadrukt. Organizing richt zich momenteel vooral op de onderkant van de arbeidsmarkt, maar de methode kan zeker op een breder front worden toegepast. Het doel ervan moet volgens ons zijn: de kwaliteit van het werk, arbeidsomstandigheden en wrijving tussen werknemers en management gezamenlijk te bespreken en onderdeel te maken van collectieve werkervaring en initiatieven tot verbetering. Als de nieuwe vakbond erin slaagt werknemers ervan te overtuigen dat werk meer is dan een individuele arbeidsverhouding en als zij opnieuw kan laten zien dat collectieve initiatieven zin hebben, kan ze weer de vanzelfsprekende vertegenwoordiger van de werknemers worden. de kwaliteit van het werk Maar zelfs als werknemers door aansprekende initiatieven weer ervaren dat collectieve actie ertoe doet, en zelfs als de vakbond haar interne democratie en besluitvormingsstructuur weer op orde heeft, kan ze niet zonder een duidelijke agenda die de weg wijst bij de grote veranderingen die plaatsvinden in de arbeidsverhoudingen, op de arbeidsmarkt en in de s & d 5 | 20 12
verzorgingsstaat. Al was het alleen maar om een stevige positie aan de onderhandelingstafels te herwinnen, binnen de diverse sectoren maar vooral ook op nationaal niveau. Hierna bespreken we een aantal thema’s die onderdeel zouden kunnen vormen van dat programma. Volledig nieuw zijn ze niet; vaak houden bonden of de vakcentrale zich er op enigerlei wijze al mee bezig. Het eerste onderwerp vloeit voort uit de ‘financialisering’ van onze economie: de sterk toegenomen invloed van financiële belangen, motieven en risico’s hierin.
Belangen van werknemers zijn ondergeschikt geraakt aan het regime van financiële targets Op ondernemingsniveau is de aandeelhouderswaarde gaan domineren als richtsnoer voor bestuur, zijn aanspraken van andere stakeholders in de onderneming op de achtergrond geraakt, is uitkering van de winst in de plaats gekomen van herinvesteren en is het korte termijn financiële gewin doorslaggevend geworden. 3 Dezelfde kortetermijnoverwegingen spelen een belangrijke rol bij het fusie- en overnamegedrag van ondernemingen en bij reorganisaties: niet de maatschappelijke waarde, maar de snelle opbrengst voor aandeelhouders staan vaak voorop. 4 De belangen van werknemers zijn ondergeschikt geraakt aan het ijzige regime van financiële targets, permanente reorganisaties en belangen van groepen aandeelhouders. Werknemers raken vervreemd van de onderneming; het karakter van het bedrijf als sociale organisatie en het belang van het menselijk kapitaal daarin raken op de achtergrond. Hier ligt niet alleen een opgave voor de vakbeweging om op bedrijfsniveau tegenwicht te bieden tegen doorgeschoten financiële belangen, bijvoorbeeld in beloningssystemen, overname- of fusiegedrag of de bedrijfsstrategie. Ook als het gaat om wet- en regelgeving kan de
19
De toekomst van de vakbeweging Frans Becker & Pim Paulusma Een agenda voor een nieuwe vakbeweging vakbeweging optreden als adviseur of initiatiefnemer om te zorgen voor een evenwichtiger ondernemingsbestuur (corporate governance) en een betere toetsing van fusies en overnames. Deze ontwikkeling vindt plaats over de landsgrenzen heen. Dat geldt ook voor belangrijke trends op de arbeidsmarkt. Om tegenwicht te kunnen bieden, is daarom ook op internationaal niveau een sterke vakbeweging nodig ¬ zowel op het niveau van de Europese Unie als in mondiaal verband, onder meer als vertegenwoordiger van werknemersbelangen bij internationale ondernemingen.
Contractonzekerheid mag niet een leven lang duren
20
Een tweede belangrijk onderwerp voor de agenda van de vakbeweging betreft de vergaande flexibilisering van de arbeidsverhoudingen, die de bestaanszekerheid van veel werknemers ondermijnt. Sommigen spreken van ‘goede’ flex en ‘slechte’ flex, anderen van flexibilisering tegenover contractonzekerheid en onzeker werk.5 De enorme toename van het aantal werknemers met een onzekere contractvorm toont aan dat bedrijven hun risico’s op grote schaal afwentelen op de werknemers. Niet alleen beursgenoteerde bedrijven doen dit, maar ook het midden- en kleinbedrijf en de overheid. Werkgevers roepen ook nu nog steeds op tot het verder vergroten van de flexibele schil, ten behoeve van de bv Nederland. Een zekere mate van flexibilisering kan heel goed passen bij nieuwe levenspatronen, maar de flexibiliteit is op dit moment volkomen doorgeschoten. In plaats van een flexibele schil kunnen we beter spreken over een onzekere schil met tijdelijke contracten, oproepcontracten, uitzendovereenkomsten, payrolling, uitbesteding aan zzp’ers, onderaanneming en uitgeknepen aanbestedingscontracten. Hier ligt een belangrijke opgave voor de vakbeweging, niet alleen om de positie van flexwerkers te s & d 5 | 20 12
versterken en sommige vormen van flexibilisering of contractonzekerheid tegen te gaan, maar ook om een langetermijnperspectief te ontwikkelen, waarin het zicht op een vaste betrekking, inclusief de nodige flexibiliteit, weer normaal wordt. Een korte periode van contractonzekerheid is niet rampzalig, maar deze kan niet een leven lang duren. 6 Een derde onderwerp dat hoog op de agenda moet komen is de kwaliteit van het werk. Deels wordt deze aangetast door dezelfde doorgeschoten flexibilisering. Neem het gebrek aan respect en autonomie dat veel schoonmakers ervaren die als gevolg van afgeknepen aanbestedingscontracten absurde efficiency targets moeten halen om hun baan te behouden. Dit verschijnsel beperkt zich niet tot de onderkant van de arbeidsmarkt, en ook niet tot de particuliere sector: ook leraren hebben hier in toenemende mate last van. Steeds meer docenten werken vanuit flexpools als tijdelijke invallers, zonder uitzicht op vast werk en zekerheid. In de (semi-)publieke sector is inmiddels over de volle breedte de kwaliteit van het uitvoerende werk onder druk komen te staan ¬ en niet alleen als gevolg van contractonzekerheid. De ‘frontlijnwerkers van de verzorgingsstaat’ ¬ werknemers bij de politie, in de zorg, in het onderwijs ¬ worden geconfronteerd met een overdaad aan maatschappelijke problemen en een ongeremd, soms agressief publiek, met permanente beleidsveranderingen die weinig rekening houden met de uitvoeringspraktijk, met halfhartige markt- en winstprikkels, met overmatige eisen van controle en verantwoording, en met een op magische wijze verveelvoudigd management, dat lang niet altijd materiedeskundig is. 7 Voor de vakbeweging ligt hier een agenda die deels op sectoraal, deels op nationaal beleidsniveau, deels in de instellingen moet worden uitgevoerd. Aandacht voor de kwaliteit van het werk sluit aan bij de ¬ door Klijnsma c.s. genoemde ¬ bereidheid van werknemers om zich op basis van vakkennis en beroepsidentiteit in te zetten en biedt mogelijkheden om ook nieuwe groepen bij het vakbondswerk te betrekken.
De toekomst van de vakbeweging Frans Becker & Pim Paulusma Een agenda voor een nieuwe vakbeweging de inrichting van de verzorgingsstaat Verder zal de vakbeweging een positie moeten bepalen ten aanzien van een aantal dringende vraagstukken die samenhangen met de inrichting van onze verzorgingsstaat. Het gaat deels om het afdekken van oude risico’s (werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid), deels om het opvangen van nieuwe. De vraagstukken variëren van inkomensverhoudingen in tijden van oplopende ongelijkheid (inclusief de perverse werking van bonussen) tot het ontwerpen van verstandige voorzieningen voor zelfstandigen zonder personeel, van een respectvolle arbeidsmarktpolitiek ten aanzien van Marcel van Dams ‘onrendabelen’ tot voorzieningen voor het ‘spitsuur van het leven’. Urgent blijft voorlopig de kwestie van de pensioenen. Naast het ontwikkelen van een serieuze arbeidsmarktpolitiek voor ouderen zou de vakbeweging een doorbraak teweeg kunnen brengen door voor de langere termijn met voorstellen te komen die de solidariteit ¬ tussen rijk en arm, jong en oud ¬ in het pensioenstelsel verankeren. Ondanks de demografische ontwikkeling is ook de (jeugd)werkloosheid een urgente kwestie, die niet alleen om politieke actie vraagt maar ook om plannen van de kant van de vakbeweging.
Ook steeds meer docenten werken vanuit flexpools als invaller De vakbeweging zou ten slotte een rol kunnen spelen bij de lastige overgangen in de werkzame levensloop, met name van uitkeringssituatie naar baan, opleiding naar baan, of baan naar baan. Op dat gebied zijn al interessante experimenten gedaan. Vooruitzien, goede begeleiding, om- en herscholingsmogelijkheden: zij helpen alle bij een succesvolle overstap van de ene naar de andere baan. Vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt vormen de overgangen tussen uitkering en baan vaak een barrière om een (vaak tijdelijke) baan te accepteren. s & d 5 | 20 12
De nieuwe vakbeweging zou aldus een programma kunnen ontwikkelen voor werkenden dat interessant is voor leden én voor niet-leden, voor werknemers met een vast contract én voor mensen met onzeker en onvast werk, voor jongeren zowel als voor ouderen. Een programma dat goed werk en vakmanschap bevordert, dat zeggenschap stimuleert, dat bindt en nieuwe inspiratie brengt in ondernemingen. Een programma ook van een gelijkmatige inkomensverdeling (want dat is goed voor de economie en het maatschappelijk vertrouwen). De vakbeweging zal opnieuw een rol moeten opeisen in het politieke en maatschappelijke debat over de economische toekomst (welk groeimodel willen we?) en de sociale orde (Rijnland vs. Verenigde Staten), over democratie, zeggenschap en respect op het werk, over de ontwikkeling van de arbeidsmarkt en veranderingen in de verzorgingsstaat. Daarvoor is een betere organisatie van de denkkracht en ervaringswereld van de vakbeweging nodig dan het piepkleine wetenschappelijk bureau dat ze nu heeft. Het zou verstandig zijn als de nieuwe vakbeweging vanaf het begin haar denkkracht effectief bundelt en luid en duidelijk van zich laat horen. tot slot Een sterke vakbeweging is van grote maatschappelijke betekenis. Zij kan in een tijd dat de arbeidsverhoudingen wereldwijd onder zware druk staan een belangrijke bijdrage leveren aan economische en sociale stabiliteit en vooruitgang. De weg die het conceptplan van Klijnsma c.s. wijst ¬ vergaande democratisering en organisatie van onderop ¬ vormt een goede basis maar vraagt om inhoudelijke verdieping. Allereerst zal de vakbeweging nieuwe actievormen rond de kwaliteit van het werk, zoals organizing, verder moeten ontwikkelen. Daarmee kan ze het heersende beeld van de individualisering van de arbeidsverhouding doorbreken en werknemers weer laten ervaren dat collectieve actie nut heeft en dat mensen samen de kwaliteit van werk kunnen verbeteren.
21
De toekomst van de vakbeweging Frans Becker & Pim Paulusma Een agenda voor een nieuwe vakbeweging Nieuwe vormen van dienstverlening kunnen hierbij ook een rol spelen, denk aan begeleiding bij omscholing. Op die manier kan de vakbeweging een belangrijk knelpunt in de huidige arbeidsverhoudingen aanpakken en haar positie als vertegenwoordiger van de Nederlandse werknemers versterken. Te vaak wordt de vakbeweging op het ogenblik geassocieerd met het verdedigen van de belangen van een beperkte groep werknemers. Mede als gevolg daarvan zien steeds minder werknemers de bond als legitieme vertegenwoordiger van hun belangen. Het is daarom, in de tweede plaats, van belang dat de vakbeweging
Noten 1 Dit boek met interviews zal in de loop van 2012 worden gepubliceerd bij de wbs. 2 Vgl. over organizing: Merijn Oudenampsen, ‘De voorhoede van een vakbondsreveille’, in: s&d 2011/9-10, pp. 157-166. 3 De term is ontleend aan Arie van der Zwan, ‘De financialisering van ons wereldbeeld’, in: Frans Becker e.a. (red.), Lessen uit de crash. Een antwoord op de financiële crisis, Amsterdam 2012, pp. 28-51.
22
s & d 5 | 20 12
een inhoudelijke koers bepaalt die ook groepen en individuen aanspreekt die nu niet georganiseerd zijn. Dat vereist zowel een stevige aanwezigheid op bedrijfsniveau ¬ iets dat na het bedrijvenwerk van de jaren zestig en zeventig sterk op de achtergrond is geraakt ¬ als aan de onderhandelingstafels. Gezien de trends en krachten die inwerken op ons arbeidsbestel en onze verzorgingsstaat is een sterke positie van de vakbeweging dringend gewenst. Niet alleen in het belang van de werknemers, maar ook in het belang van onze economie en samenleving als geheel.
4 Zie Hans Schenk, ‘Over de bijdrage van speculatieve overnames aan de crisis’, in: Idem, pp. 153-172. 5 Bij flexibilisering gaat het dan om het inspelen van de werkrelatie op de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, bij contractonzekerheid om onzeker werk als gevolg van oproepcontracten, gebroken diensten, gebrek aan uitzicht op een vaste baan. 6 Zie hierover Margriet Kraamwinkel en Mariëtte Patijn, ‘Acht maatregelen voor beter werk’
& Alfred Kleinknecht e.a., ‘Het nut van ontslagbescherming’, beide in: s&d 2012/3, pp. 31-39 resp. pp. 22-31. Zie ook Will Tinnemans, ‘ Flexibel werk als vermomming voor uitbuiting’ en Klara Boonstra, ‘Flexibel waar het kan, zeker waar het moet’, beide in: s&d 2011/5-6, pp. 113123 resp. pp. 123-128. 7 Vgl. Frans Becker en Pim Paulusma, ‘De verborgen malaise op de werkplek’, in: s&d 2011/910, pp. 48-59.
De toekomst van de vakbeweging (2)
Samen opgekomen, samen in het nauw paul de beer Tegelijkertijd maken de Partij van de Arbeid en de Nederlandse vakbeweging een cruciale fase in hun bestaan door. De recente leiderschapswisseling lijkt de PvdA op een meer linkse koers te hebben gebracht, culminerend in de afwijzing van het Kunduz-akkoord van de minderheidscoalitie van vvd en cda met d66, Christen Unie en GroenLinks. Het lijkt een ultieme poging om het geleidelijk afbrokkelen van de electorale steun tot staan te brengen. De fnv probeert met het door Jetta Klijnsma opgestelde plan voor een nieuwe vakbeweging zichzelf opnieuw uit te vinden en daarmee niet alleen een interne crisis te bezweren, maar tevens weer een toonaangevende rol te gaan spelen in het sociaal-economische speelveld. Beide ontwikkelingen vloeien direct voort uit de crisis waarin de twee grootste progressieve bewegingen in Nederland ruim een eeuw na hun oprichting verkeren. De directe aanleiding voor de crisis in beide organisaties verschilt: in de fnv vormde het pensioenakkoord een splijtzwam tussen de grootste vakbonden (fnv Bondgenoten en Abvakabo fnv) en de vakcentrale, gesteund door de kleinere bonden. In de PvdA was de impopulaire ‘constructieve oppositie’ van Job Cohen tegen het minderheidskabinet in combinatie met de almaar dalende scores in de verkiezingspolls de aanleiding voor de machtswisseling. Over de auteur Paul de Beer is redacteur van s&d Noten zie pagina 32 s & d 5 | 20 12
Maar wie afstand neemt van deze concrete aanleidingen, ziet al snel opvallende parallellen. Zowel de PvdA als de vakbeweging bevindt zich al zeker drie decennia lang in een fase van neergaande populariteit onder de bevolking. De Partij van de Arbeid bereikte haar electorale hoogtepunt in 1977, toen zij bij de Tweede Kamerverkiezingen onder leiding van Joop den Uyl 33,8% van de stemmen behaalde en daarmee de steun kreeg van één op de drie kiezers. In hetzelfde jaar bereikte de organisatiegraad van de Nederlandse vakbeweging zijn hoogtepunt met 34,4% van de beroepsbevolking: één op de drie werkenden of werkzoekenden was toen lid van een vakbond. Hoewel de PvdA in 1986 het succes van 1977 nog bijna wist te evenaren, vertonen de resultaten bij de Tweede Kamerverkiezingen sindsdien een dalende trend, met als dieptepunt een schamele 19,6% van de stemmen bij de verkiezingen van 2010. De neergaande lijn in het ledental van de vakbeweging is wat minder geprononceerd, maar in 2011 was de organisatiegraad toch gedaald tot 24%. Als rekening wordt gehouden met het gegeven dat een groeiend deel van de vakbondsleden gepensioneerd is, blijkt de organisatiegraad van werkenden inmiddels ook onder de 20% te zijn gezakt. Terwijl de opgaande fase van de sdap en van het nvv in de periode tot aan de Tweede Wereldoorlog vaak is geboekstaafd als de gezamenlijke geschiedenis van de arbeidersbeweging, is er recent opmerkelijk weinig aandacht voor de samenhang in de min of meer parallelle neergang
23
De toekomst van de vakbeweging Paul de Beer Samen opgekomen, samen in het nauw van beide bewegingen. Als je alleen al naar de cijfers van de organisatiegraad en de verkiezingsuitslagen kijkt, kun je echter haast niet aan de indruk ontkomen dat er sterke overeenkomsten moeten zijn in de problemen van beide bewegingen. Daar komt bij dat het zeker niet om een bij uitstek Nederlands verschijnsel gaat. In bijna alle Europese landen daalt het ledental van de vakbeweging1 en in veel landen hebben de sociaal-democratische partijen de laatste tien tot twintig jaar aan electorale kracht verloren. Ook in de Scandinavische landen, waar de sociaal-democratie en de vakbeweging lange tijd een dominante positie innamen, is hun aanhang afgenomen en hun macht geërodeerd. Als we op zoek gaan naar de oorzaken voor de crisis in de arbeidersbeweging, dan moeten we
dus niet naar specifiek Nederlandse factoren kijken, maar naar meer algemene ontwikkelingen die zich in vele landen voordoen. Niettemin zal ik die algemene ontwikkelingen in dit artikel illustreren aan de hand van Nederlandse voorbeelden.
In bijna alle Europese landen daalt het ledental van de vakbeweging De oorzaak van de neergang in de populariteit van zowel de PvdA als de vakbeweging kan men in twee richtingen zoeken. Deze kan zijn gelegen in (veranderingen in) de koers of de inhoudelijke oriëntatie van de PvdA en de vakbe-
Figuur E lectorale steun voor de sdap/PvdA (percentage van de stemmen bij Tweede Kamerverkiezingen) en organisatiegraad vakbeweging (vakbondsleden als percentage van de beroepsbevolking), van 1918 tot en met 2011
24
Percentage stemmen sdap/PvdA bij Tweede Kamerverkiezingen Organisatiegraad vakbeweging
Bron: cbs, Statline s & d 5 | 20 12
De toekomst van de vakbeweging Paul de Beer Samen opgekomen, samen in het nauw weging en in (veranderingen in) de opvattingen en preferenties van de (potentiële) achterban. Ik bezie eerst de ontwikkelingen in de inhoudelijke oriëntatie en dan de ontwikkelingen in de achterban. is het doel bereikt? Een van de meest gehoorde verklaringen voor de afnemende populariteit van de sociaal-democratie en de vakbeweging is dat zij hun doel grotendeels hebben bereikt en daarmee overbodig zijn geworden. Er zit een kern van waarheid in deze analyse. Immers, de arbeidersbeweging, gerepresenteerd door de sociaal-democratie en de vakbeweging, is de afgelopen eeuw zeer succesvol geweest. Wie de leef- en werkomstandigheden van de gemiddelde burger rond 1900 vergelijkt met die van vandaag, kan niet anders dan concluderen dat er immense vooruitgang is geboekt. 2 Die vooruitgang is voor een belangrijk deel ¬ hoewel zeker niet uitsluitend ¬ gerealiseerd dankzij de inspanning van de sociaaldemocratie en de vakbeweging. Als dank voor de bewezen diensten heeft de moderne burger afscheid genomen van de beweging, nu hij deze niet meer nodig heeft. Deze analyse overtuigt echter maar gedeeltelijk. De arbeidersbeweging mag dan grote successen hebben geboekt op het terrein van de kwaliteit van het bestaan, dat geldt veel minder ten aanzien van een andere klassieke doelstelling, namelijk de beteugeling en hervorming van het kapitalisme. Sterker nog, op dat terrein is er de laatste decennia veeleer sprake van een teruggang. De verbetering van de kwaliteit van het bestaan en een eerlijke verdeling van de welvaart werden in oorsprong sterk verbonden met het doel van hervorming van het kapitalisme. Werkelijke lotsverbetering voor de arbeider leek alleen mogelijk door het kapitalistische systeem omver te werpen. Later erkende de gematigde stroming binnen de arbeidersbeweging ¬ waartoe de sociaal-democratie en het grootste deel van de vakbeweging behoren ¬ dat ze ook gerealiseerd kon worden door het kapitas & d 5 | 20 12
lisme vergaand te ‘breidelen’. Daardoor zou het economische systeem niet langer primair ten dienste staan van de kapitaalbezitters, maar ook ten goede komen aan de werkende klasse door de werkomstandigheden te verbeteren en bestaanszekerheid te garanderen. In de decennia na de Tweede Wereldoorlog werd op dit terrein grote vooruitgang geboekt. De arbeidsmarkt werd gereguleerd via een wettelijk minimumloon, ontslagbescherming, algemeen verbindend verklaring van cao’s, arbeidstijden- en arbeidsomstandigheden-
De moderne burger heeft afscheid genomen van de arbeidersbewegingen nu hij deze niet meer nodig heeft wetgeving et cetera. Er werd gepoogd om de economie ¬ vooral de conjunctuurschommelingen ¬ onder controle te krijgen, aanvankelijk via de corporatistische publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (pbo’s), later, onder het kabinet-Den Uyl, via medezeggenschap, vermogensaanwasdeling, sturing van investeringen en hervorming van de grondpolitiek (de vier zogenaamde hervormingsvoorstellen van dat kabinet). Daarnaast werd het stelsel van sociale zekerheid sterk uitgebreid om eenieder bestaanszekerheid te bieden en dijde de publieke dienstverlening (onderwijs, gezondheidszorg, welzijnswerk) uit om de kwaliteit van het bestaan te vergroten. Lange tijd leken economische hervormingen en verbetering van de kwaliteit van het bestaan elkaar wederzijds te ondersteunen: overheidsbemoeienis met de economie was mede bedoeld om de opbrengst van economische groei eerlijk te verdelen en, omgekeerd, herverdeling en overheidsbestedingen stimuleerden volgens de dominante keynesiaanse analyse de economische groei. Toen vanaf de jaren zeventig de economische groei begon te haperen, werd deze
25
De toekomst van de vakbeweging Paul de Beer Samen opgekomen, samen in het nauw analyse echter steeds meer voorwerp van kritiek. Eerst waren het vooral (monetaristische) economen, zoals Milton Friedman en Friedrich von Hayek, die het keynesiaanse beleid bekritiseerden, later namen steeds meer beleidsmakers en politici hun analyse over: Thatcher in het Verenigd Koninkrijk, Reagan in de Verenigde Staten. Het sociaal-democratische hervormingsbeleid werd nu juist verantwoordelijk gehouden voor de stagnatie van de economische groei, waardoor het uiteindelijk de welvaart in gevaar zou brengen.
Sinds ’82 accepteert de vakbeweging de dominante economische analyse van het cpb
26
Vanaf het eerste kabinet-Lubbers (1982-1986) kreeg de neoliberale analyse, zoals ze nu meestal genoemd wordt, ook in Nederland de overhand en werden de economische teugels geleidelijk gevierd. Overheidsbedrijven werden geprivatiseerd, kapitaal-, product- en dienstenmarkten gedereguleerd en geliberaliseerd, concurrentie bevorderd en kartels verboden, socialezekerheidsaanspraken werden gereduceerd en er werd een voorzichtig begin gemaakt met deregulering van de arbeidsmarkt (op het gebied van uitzendwerk, arbeidstijden en arbeidsomstandigheden). Zo werd de invloed van de overheid geleidelijk teruggedrongen en kon het kapitalisme weer uit zijn schulp kruipen, waar het zich in de decennia na de Tweede Wereldoorlog steeds meer in teruggetrokken had. Waar een ‘ontketend’ kapitalisme toe kan leiden hebben we de afgelopen jaren gezien. De liberalisering van de financiële markten heeft ons in de diepste recessie sinds de jaren dertig van de vorige eeuw gestort en het einde daarvan is nog niet in zicht, nu de kredietcrisis is gevolgd door een ‘reële’ economische crisis en een eurocrisis (feitelijk een crisis van de overheidsfinanciën in de eurozone). s & d 5 | 20 12
Een van de twee hoofddoelen van de arbeidersbeweging van een eeuw geleden ¬ hervorming van het kapitalisme ¬ is daarmee verder verwijderd dan gedurende vele decennia het geval was. Deze ontwikkeling zet ook de verworvenheden op het terrein van bestaanszekerheid en de kwaliteit van het bestaan onder druk. Steeds meer werkenden zijn aangewezen op een flexibele baan of werk als zelfstandige waarbij zij vaak weinig of geen werk- en inkomenszekerheid hebben. De beloningsverschillen zijn de afgelopen decennia fors toegenomen. Terwijl de topinkomens steeds nieuwe hoogterecords bereiken, wordt aan de onderkant de werkende arme een steeds meer ‘normaal’ verschijnsel. En als uitvloeisel van de eurocrisis wordt in veel landen het mes gezet in de publieke voorzieningen. Dat raakt direct aan de bestaanszekerheid en levenskwaliteit van miljoenen burgers. Mede hierdoor nemen de gevoelens van onzekerheid en angst onder de bevolking toe. Hoezo heeft de arbeidersbeweging zichzelf overbodig gemaakt? lege handen Toch heeft de terugkeer van de aloude problemen van een ontketend kapitalisme en bestaansonzekerheid vooralsnog weinig bijgedragen aan de populariteit van de sociaaldemocratie en de vakbeweging. Het is het al meermalen gesignaleerde raadsel van de afgelopen jaren: de crisis van het kapitalisme kwam van ‘rechts’, maar heeft niet de neoliberalen, maar ‘links’, en vooral de sociaal-democratie, in de verdediging gedrukt. Waarom wordt dit eigenlijk als een raadsel beschouwd? Zijn de sociaal-democratie en de vakbeweging immers niet een heel eind meegegaan in het dominante neoliberale (markt)denken? De vakbeweging sloot in 1982 het roemruchte Akkoord van Wassenaar met de werkgevers, waarin loonmatiging tegen arbeidstijdverkorting werd geruild. Belangrijker dan deze ruil was echter dat het akkoord het einde betekende van een periode van polarisering en radicalisering, waarin de vakbeweging nadrukkelijk
De toekomst van de vakbeweging Paul de Beer Samen opgekomen, samen in het nauw streefde naar maatschappijhervorming en een andere economische orde. De vakbeweging accepteerde de dominante economische analyse van het Centraal Planbureau, waarin loonkostenmatiging het belangrijkste instrument van economische politiek is. En daarmee bewees zij zeker geen lippendienst, want sinds 1980 zijn de cao-lonen per saldo niet sterker gestegen dan de prijzen, wat betekent dat de vakbeweging nu al meer dan dertig jaar een reële nullijn voor de lonen accepteert. Hoewel de vakbeweging zich sindsdien veelvuldig heeft verzet tegen hervormingsvoorstellen van werkgeverszijde en van de overheid, verkeerde zij telkens in het defensief en moest zij zich uiteindelijk tevreden stellen met, of zelfs medeverantwoordelijkheid nemen voor een afgezwakte versie van de voorstellen waar zij zich aanvankelijk faliekant tegen had gekeerd. Denk aan de hervorming van de wao, de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de verhoging van de aow-leeftijd. De PvdA verzette zich aanvankelijk, onder Den Uyl, heftig tegen het neoliberale ‘no-nonsense’ beleid van de kabinetten-Lubbers, maar toen Wim Kok in 1986 de leiding overnam en in 1989 in het derde kabinet-Lubbers ging meeregeren, nam de PvdA medeverantwoordelijkheid voor dat beleid. De val van de Berlijnse muur betekende de definitieve nekslag voor de opvatting dat een ingrijpende hervorming van het kapitalisme wenselijk was. Nu het enige reëel bestaande alternatief (de centraal geleide communistische economie) was ineengestort, leek de Angelsaksische variant van het kapitalisme nog het enige levensvatbare model. Sociaal-liberale economen gaven hier een positieve draai aan met hun stelling dat ook via ‘de tucht van de markt’ de sociaal-democratische doeleinden te verwezenlijken zijn. De paarse kabinetten onder leiding van Kok (1994-2002) omhelsden dan ook de uitgangspunten van het neoliberale denken. Marktwerking, concurrentie, privatisering en liberalisering werden ook voor de PvdA en voor haar zusterpartijen in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk bruikbare instrumenten. Zo lang s & d 5 | 20 12
het economisch goed ging, in de jaren negentig, leek het marktsocialisme van de Derde Weg inderdaad een geslaagd alternatief voor de oude socialistische politiek. Maar toen het kapitalisme zich in de nieuwe eeuw weer van zijn kwade kant liet zien, stond de sociaal-democratie plotseling met lege handen. Nu zij haar ideologische veren had afgeschud, was er geen eigen sociaaldemocratisch alternatief meer voor handen om de crisis mee te lijf te gaan. Daarom bevestigt de huidige wereldwijde crisis van het kapitalisme juist de crisis van de sociaal-democratie en de
Neoliberalen slagen erin de crisis te interpreteren als een falen van de overheid vakbeweging. Neoliberalen slagen erin de crisis te interpreteren als een falen van de overheid ¬ daarin geholpen doordat de eurocrisis daadwerkelijk een crisis van overheidsfinanciën is geworden. ‘Links’ tracht de crisis weliswaar aan het falen van de markt toe te schrijven, maar heeft geen antwoord paraat hoe de overheid een herhaling in de toekomst zou kunnen voorkomen. Bovendien heeft zij zelf eerder aan de liberalisering van de financiële markten meegeholpen. Pleidooien voor het beperken van bonussen, een belasting op financiële transacties of het scheiden van consumentenbanken en zakenbanken bieden een nuttige correctie op de geliberaliseerde financiële markten, maar kunnen toch bezwaarlijk als een aanzet tot een hervorming van de economische orde worden gezien. tweedeling Naast het gemis van een overtuigend alternatief voor de neoliberale agenda, wordt de neergang van sociaal-democratie en vakbeweging ook wel toegeschreven aan veranderingen in hun potentiële achterban. Bestond er aan het begin van
27
De toekomst van de vakbeweging Paul de Beer Samen opgekomen, samen in het nauw
28
de bloeiperiode van de arbeidersbeweging nog een min of meer homogene arbeidersklasse met uniforme behoeften en wensen, tegenwoordig valt de potentiële achterban uiteen in verschillende groepen met uiteenlopende en deels tegengestelde belangen en behoeften. Volgens een versie van deze analyse tekent zich in de samenleving een steeds scherpere tweedeling af: tussen insiders en outsiders, tussen globaliseringswinnaars en –verliezers3, tussen nieuwkomers en gevestigden, tussen hoog- en laagopgeleiden. 4 De sociaal-democratie en de vakbeweging zouden vooral opkomen voor de gevestigde belangen door vast te houden aan verworven rechten en daarmee nieuwkomers en outsiders buitensluiten. Het verzet tegen een herziening van het ontslagrecht, dat werknemers met een vast contract goed beschermt, maar daardoor werkgevers zeer terughoudend maakt om nieuwkomers (jongeren, flexwerkers) een vast contract aan te bieden, staat hiervoor symbool. Zouden de sociaal-democratie en de vakbeweging echter instemmen met beperking van die verworven rechten (bijvoorbeeld door versoepeling van het ontslagrecht) dan lopen zij het risico zich van hun traditionele achterban te vervreemden. Zo bevindt de PvdA zich in een spagaat tussen de behoudzucht van de sp en de hervormingsgezindheid van GroenLinks en d66 en wordt de fnv uiteengereten tussen de ‘gestaalde kaders’ die willen vasthouden aan verworven rechten en de landelijke bestuurders die willen meepraten over modernisering van het arbeidsbestel. Het is echter de vraag of het denken in termen van een tweedeling recht doet aan de bestaande verhoudingen. In ieder geval is het niet zo duidelijk hoe de scheidslijnen lopen. De werknemers met een goed beschermde vaste baan die als insiders worden aangemerkt, zijn niet zelden wat oudere, relatief laag opgeleide mannen die ook tot de globaliseringsverliezers worden gerekend, omdat zij het gevaar lopen dat hun baan naar China of India wordt verplaatst. Behoort de werknemer van NedCar s & d 5 | 20 12
die zijn baan dreigt te verliezen, maar nog wel beschermd wordt door het ontslagrecht, tot de insiders of tot de outsiders? De jonge, hoogopgeleide jobhopper of zzp’er, die geen behoefte heeft aan een vaste baan omdat hij zonder problemen werk kan vinden, kan bezwaarlijk tot dezelfde categorie van outsiders worden gerekend als de vmbo’er die beurtelings op een tijdelijk contract werkt en dan weer een tijdje een uitkering ontvangt. De Nederlandse bouwvakker met een vaste baan en een goede cao is bij uitstek een voorbeeld van een insider, maar ziet zichzelf waarschijnlijk als een globaliseringsverliezer als hij de concurrentie merkt van de Poolse arbeidsmigrant die bereid is hetzelfde werk onder slechtere omstandigheden en tegen een lager loon te doen. Kortom, het karakteriseren van de maatschappelijke tegenstellingen in termen van een tweedeling doet even weinig recht aan de complexiteit van de werkelijkheid als de maatschappelijke tweedeling waar Joop den Uyl in de jaren tachtig voor waarschuwde. Er lopen meerdere scheidslijnen door de samenleving en mensen kunnen bij de ene scheidslijn aan deze en bij de andere aan gene zijde van de streep belanden. versplintering Realistischer is de diagnose dat de potentiële achterban van de sociaal-democratie en de vakbeweging is versplinterd. De beroepsbevolking is steeds diverser geworden: de ‘gemiddelde’ werkende is niet langer een traditionele mannelijke kostwinner met een vaste voltijdbaan. Steeds meer vrouwen werken, er zijn steeds meer deeltijdbanen en flexibele banen en sinds de eeuwwisseling neemt ook het aantal zelfstandigen weer fors toe. Bovendien zijn werkenden steeds hoger opgeleid en hebben zij steeds meer hun eigen specifieke wensen. Ze accepteren het dwingende keurslijf van een cao niet meer, maar willen op maat gesneden individuele arbeidsvoorwaarden, waarover zij graag zelf afspraken maken met hun baas of opdrachtgever.
De toekomst van de vakbeweging Paul de Beer Samen opgekomen, samen in het nauw Daarnaast is de (beroeps)bevolking in etnisch en cultureel opzicht veel heterogener geworden, als ‘erfenis’ van de grote immigratiegolven uit het verleden. Het ‘multiculturele drama’ van de (volgens velen) mislukte culturele en sociaaleconomische integratie van de immigranten en hun nakomelingen in de Nederlandse samenleving heeft vooral de sociaal-democratie het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw hevig in verwarring gebracht, omdat de traditionele sociaal-democratische recepten hierop onvoldoende antwoord boden. In de vakbeweging heeft dit probleem tot minder onrust geleid: blijkbaar speelt de etnische en culturele diversiteit op de werkvloer een minder prominente rol dan in de ‘oude wijken’. Uit de groeiende heterogeniteit van de (beroeps)bevolking wordt vaak echter te gemakkelijk geconcludeerd dat het voor de sociaal-democratie en de vakbeweging steeds moeilijker is om hun achterban tevreden te stellen en aan zich te binden. Dit zou echter alleen het geval zijn als die heterogeniteit samengaat met een toenemende diversiteit aan voorkeuren en groeiende belangentegenstellingen. Dat is minder vanzelfsprekend dan vaak wordt aangenomen. Hoewel de groeiende heterogeniteit vaak in verband wordt gebracht met een individualisering van normen, waarden en preferenties, zijn er niet zoveel aanwijzingen dat, als het om de wezenlijke kwesties in het leven gaat, mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, autochtonen en allochtonen, insiders en outsiders, laag- en hoogopgeleiden geheel verschillende voorkeuren zouden hebben. Onderzoek duidt erop dat er juist eerder sprake is van een groeiende consensus over een aantal essentiële waarden en normen.5 Een grote meerderheid van de bevolking wenst een open en tolerante samenleving, waarin burgers op voet van gelijkwaardigheid met elkaar omgaan, waarin geen al te grote sociaal-economische verschillen zijn, waarin we solidair zijn met de zwakkeren in de samenleving. En dat mag desnoods ten koste gaan van wat minder welvaartsgroei. 6 Kortom, een s & d 5 | 20 12
meerderheid van de bevolking lijkt een ideaal voor ogen te staan dat je zonder veel moeite als sociaal-democratisch zou kunnen aanduiden. Maar blijkbaar zijn de meeste burgers er niet langer van overtuigd dat ze dan ook op de PvdA moeten stemmen of lid moeten worden van de vakbeweging om dat ideaal naderbij te brengen. Ook als er brede overeenstemming bestaat over de gewenste samenleving, kunnen er toch scherpe belangentegenstellingen zijn. Jongeren willen niet minder graag een goed pensioen dan ouderen, maar een beter pensioen voor de
Een meerderheid van de bevolking lijkt een sociaal-democratisch ideaal voor ogen te staan (huidige) ouderen kan wel degelijk op gespannen voet staan met de toekomstige pensioenaanspraken van de jongeren. Veel flexwerkers willen net zo graag een vast contract als de gevestigde werknemers met een vast contract (anders zouden we ook niet over een tegenstelling tussen insiders en outsiders spreken), maar toch kan de bescherming van de vaste werknemers de doorstroomkans van flexwerkers belemmeren. Dat er binnen de achterban van de sociaal-democratie en de vakbeweging belangentegenstelling zijn, is echter niets nieuws. Het succes van de sociaal-democratie en de vakbeweging in het verleden was juist in belangrijke mate gelegen in het feit dat zij deze belangentegenstelling wisten te overbruggen door het perspectief te schetsen van een betere wereld, waarin uiteindelijk iedereen beter af zou zijn. De ruggengraat van de arbeidersbeweging werd altijd gevormd door de middengroepen die begaan waren met het lot van de minder bedeelden maar ook voor zichzelf een betere wereld wensten. De diamantbewerkers, die onder leiding van Henri Polak met de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers Bond de grondslag legden
29
De toekomst van de vakbeweging Paul de Beer Samen opgekomen, samen in het nauw voor de huidige fnv, vormden in zekere zin een elite onder de arbeiders. De sdap werd niet voor niets schertsend de Schoolmeesters-, Domineesen AdvocatenPartij genoemd. En de PvdA vroeg in de jaren zeventig van de midden- en hogere inkomensgroepen een extra financiële bijdrage (in de vorm van een progressieve inkomstenbelasting), terwijl de vakbeweging actie voerde voor ‘centen in plaats van procenten’ (dat wil zeggen: een voor iedereen gelijke loonsverhoging in guldens in plaats van eenzelfde procentuele loonstijging) om de inkomensverschillen te verkleinen en tegelijkertijd de middengroepen meer publieke voorzieningen te bieden. Kortom, heterogeniteit van en belangentegenstellingen binnen de (beroeps)bevolking hoeven niet per se een belemmering te vormen voor een sterke sociaal-democratie en vakbeweging, zolang zij maar in staat zijn de (ogenschijnlijke) tegenstellingen te overbruggen door een wenkend perspectief te bieden waarin brede lagen zich kunnen herkennen. Zoals ik hierboven heb betoogd, ontbreekt het de sociaaldemocratie en de vakbeweging echter juist aan dat wenkende toekomstperspectief. wenkend perspectief
30
Gezien de grote overeenkomsten tussen de crisis van de sociaal-democratie en de crisis van de vakbeweging, is het raadzaam dat de PvdA en de vakbeweging ¬ in het bijzonder de fnv ¬ niet elk apart een uitweg uit de crisis zoeken, maar hun krachten bundelen. Dat kan voorkomen dat men de problemen vooral zoekt in specifieke interne factoren ¬ zoals tekortschietend leiderschap of een verkeerde organisatiestructuur ¬ in plaats van in de gemeenschappelijke tekortkomingen. Ook het feit dat de sociaal-democratie en de vakbeweging in een groot aantal andere Europese landen een vergelijkbare crisis doormaken, pleit hiervoor. Zoals ik in dit artikel heb betoogd, moet de oorzaak van die crisis niet primair worden gezocht in veranderingen in de achterban van de sociaal-democratie en de vakbeweging, s & d 5 | 20 12
maar vooral in het gemis aan een overtuigende analyse van de sociaal-economische ontwikkelingen in de afgelopen decennia en het onvermogen daarop een passend antwoord te formuleren. Sinds de sociaal-democratie en de vakbeweging in de jaren tachtig en negentig geleidelijk afscheid hebben genomen van de mengeling van marxistisch en keynesiaans geïnspireerd sociaal-economisch beleid, waarin de vrije krachten van de markt verregaand werden beteugeld en gecorrigeerd, staan zij in feite met lege handen.
PvdA en vakbeweging zouden hun krachten moeten bundelen om een uitweg uit de crisis te zoeken De cruciale vraag is natuurlijk of er nog een samenhangende analyse van de huidige kapitalistische orde en een uitvoerbare agenda voor sociaal-economische politiek mogelijk zijn waarmee de sociaal-democratie en de vakbeweging zich wezenlijk onderscheiden van de dominante neoliberale analyse en politiek, zonder te vervallen in het nostalgisch conservatisme van de sp en van een stroming binnen de vakbeweging, dat zich vooral richt op behoud van het bestaande ¬ en dus vooral speculeert op de angst van bevolkingsgroepen om te verliezen wat zij hebben ¬ in plaats van een wenkend toekomstperspectief te bieden. ingrediënten voor een sociaal- democratische economische orde Ik heb niet de pretentie om in dit artikel een dergelijke analyse te bieden. Wel wil ik enkele mogelijke ingrediënten ervan aandragen. Essentieel is naar mijn mening dat de vraagstukken van economische ordening en van de kwaliteit van het bestaan weer in onderlinge samenhang worden bezien. Anders gezegd: economische politiek en sociale politiek dienen in elkaars
De toekomst van de vakbeweging Paul de Beer Samen opgekomen, samen in het nauw verlengde te liggen. Maar dan wel precies omgekeerd aan wat de dominante visie is geworden, namelijk dat het sociale beleid dienstbaar moet zijn aan economische doelstellingen. Zo was de hervorming van de sociale zekerheid sinds de jaren negentig in de richting van meer activering en minder bescherming primair bedoeld om de economie te ondersteunen via een hogere arbeidsparticipatie en minder uitgaven aan sociale zekerheid. Een nieuwe sociaal-democratische politiek zou zich daarentegen, net als in het verleden, moeten richten op hervorming van de economie ten behoeve van de kwaliteit van het bestaan en een eerlijke verdeling van de welvaart. Het bevorderen van economische groei of het vergroten van de welvaart kan daarbij nooit het doel zijn, maar alleen een middel om de sociale doelen te realiseren. We moeten dan ook afscheid nemen van de opvatting, die ook in de sociaal-democratie en de vakbeweging steeds meer gemeengoed is geworden, dat we vermindering van sociale bescherming moeten accepteren als dat de economie ten goede komt. Die redenering dient te worden omgedraaid: maatregelen gericht op versterking van de economie zijn alleen wenselijk als ze tevens bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van het bestaan. In principe zou men dit op twee manieren kunnen realiseren: ten eerste door de economische ontwikkeling meer te richten op sociale doelen en ten tweede door de opbrengst van economische groei meer voor sociale doelen aan te wenden. In de afgelopen eeuw hebben de sociaal-democratie en de vakbeweging steeds meer afstand genomen van de eerste route en voor de tweede gekozen. Maar doordat het ‘afromen’ van welvaartsgroei via sociale zekerheid en publieke dienstverlening steeds meer bloot is komen te staan aan de kritiek dat het de economische groei zelf schaadt, is de laatste decennia ook de tweede route steeds meer verlaten. Hoewel er zeker reden is om in de toekomst aan herverdeling van de welvaart via de verzorgingsstaat weer meer gewicht toe te kennen, is het s & d 5 | 20 12
uiteindelijk effectiever om voor de eerste route te kiezen. Dat wil zeggen dat we in plaats van de uitkomsten van de markteconomie te corrigeren, het economische proces zelf in een andere richting moeten sturen. Dit is alleen mogelijk als de zeggenschap over economische beslissingen verandert. Zolang de zeggenschap in het bedrijfsleven berust bij actoren die primair geïnteresseerd zijn in financiële opbrengsten, zoals de grote meerderheid van de aandeelhouders (inclusief de pensioenfondsen!), zullen economische doelstellingen voorop blijven staan en sociale doelen hooguit als bijproduct worden gerealiseerd. Meer zeggenschap van andere belanghebbenden is dan ook essentieel om de economie in de gewenste richting bij te sturen. Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan de werknemers van bedrijven, maar daarnaast ook aan organisaties die andere maatschappelijke belangen vertegenwoordigen, zoals die van uitkeringsgerechtigden, ouderen, natuur- en milieubescherming en internationale ontwikkeling.
Het bevorderen van economische groei of het vergroten van de welvaart kan nooit het doel zijn Hoe die meer evenwichtige verdeling van zeggenschap moet worden gerealiseerd, is een vraagstuk apart. Ruwweg valt aan twee benaderingen te denken. In de eerste plaats zou langs wettelijke weg de zeggenschap van aandeelhouders kunnen worden beperkt en die van andere stakeholders kunnen worden versterkt, bijvoorbeeld door hun het recht te geven een deel van de commissarissen te benomen of instemmingsrecht te bieden bij strategische ondernemingsbeslissingen. In de tweede plaats zouden stakeholders invloed kunnen verkrijgen door zelf aandelen te verwerven in bedrijven. Een interessante optie daarbij is om hiervoor mede het omvangrijke aandelenbezit van pensioen-
31
De toekomst van de vakbeweging Paul de Beer Samen opgekomen, samen in het nauw fondsen te benutten. 7 Als een substantieel deel van het eigen vermogen van ondernemingen in handen komt van aandeelhouders die (ook) andere dan financiële doelstellingen nastreven ¬ maar overigens wel belang hebben bij continuïteit van de onderneming ¬ zouden ook strategische ondernemingsbeslissingen zich op termijn meer op andere maatschappelijke doelen kunnen richten. Dit lijkt misschien een utopische gedachte in een globaliserende wereld, waarin bedrijven te maken hebben met een steeds scherpere internationale concurrentie. Echter, als de nieuwe aandeelhouders op korte termijn genoegen nemen met een wat lager rendement
Noten 1 Visser, Jelle (2006), ‘Union Membership Statistics in 24 Countries’, Monthly Labor Review jrg. 129 nr.1, pp. 38-49. 2 Wie daaraan mocht twijfelen, moet het boek Koninkrijk van sloppen van Auke van der Woud over de woonomstandigheden van een eeuw geleden maar eens lezen (Bert Bakker, oktober 2010). 3 Cuperus, René (2009), De wereld
32
s & d 5 | 20 12
en bereid zijn meer te investeren in nieuwe duurzame technologieën die pas op langere termijn rendabel zijn, hoeft dit de overlevingskansen van deze democratische ondernemingen zeker niet in gevaar te brengen. Het sterke punt van deze alternatieve analyse is juist dat een meer sociale economische ordening op langere termijn ook in economisch opzicht sterker en duurzamer is. Als de sociaal-democratie en de vakbeweging erin slagen met overtuiging een dergelijke nieuwe visie uit te dragen, kunnen zij het ideologische initiatief weer naar zich toetrekken en stap voor stap aan herstel van hun steun onder de kiezers en de werkenden gaan werken.
burger bestaat niet. Waarom de opstand der elites de samenleving ondermijnt, Amsterdam: Bert Bakker. 4 Bovens, Mark & Anchrit Wille (2011), Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie, Amsterdam: Bert Bakker. 5 Duyvendak, Jan Willem (2004), Een eensgezinde, vooruitstrevende natie. Over de mythe van ‘de’ individualisering en de toekomst van de sociologie, oratie, Amsterdam:
Vossiuspers UvA; Beer, Paul de (2007), ‘How individualized are the Dutch?’, Current Sociology jrg. 55 nr. 3, pp. 389-413. 6 scp (2004), In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. 7 Voor een verdere uitwerking van deze gedachte, zie: Beer, Paul de (2004), ‘Een linkse hervormingsagenda voor het kapitalisme’, s&d 2004/10-11.
in memoriam
Een bewogen econoom in beweging Hans van den Doel (1937–2012) Wie kennis neemt van de wetenschappelijke geschriften en bijdragen tot het publieke debat van de onlangs overleden Hans van den Doel, wordt aanstonds getroffen door het besef dat de hersenbloedingen die hij in 1981 kreeg, behalve een persoonlijk drama voor hem en zijn naasten, een groot maatschappelijk verlies met zich hebben gebracht. Hoe anders zou in ons land het befaamde economendebat sinds het begin van de jaren tachtig, de jaren ook van het no-nonsensebeleid van de kabinetten-Lubbers, zijn verlopen indien de gedrevenheid van Van den Doel daarvan deel had uitgemaakt? Met die gedrevenheid gaf hij inhoud aan zijn zorg over de valkuil in de publieke besluitvorming in de samenleving, over de ongebreidelde consumptiepatronen en de excessen in de inkomensverdeling. Drie thema’s waarvan de economische en politieke betekenis veeleer is toegenomen dan afgenomen. Thema’s ook die door Hans van den Doel aan de orde zijn gesteld met behulp van de inzichten van de economische wetenschap, waarvan hij breed en diepgaand op de hoogte was, zonder de scheidslijn tussen positieve analyse en normatieve politiek uit het oog te verliezen. In dit opzicht drukt hij veeleer de voetstappen van Jan Tinbergen (1903-1994), de enige Nederlander die in 1969 de Nobelprijs voor de Economie ontving, dan die van de methodolos & d 5 | 20 12
gen van de Vrije Universiteit in Amsterdam, waar hij in de tweede helft van de jaren vijftig economie studeerde. Van den Doel promoveerde in 1971 aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam bij Tinbergen. Van Tinbergen stamt de convergentietheorie, het denkbeeld dat de economische orde van het toenmalige Oost-Europa en die van het Westen naar elkaar toe groeien, een beweging van een niet-optimale constellatie naar een nader te specificeren optimum. Van den Doel heeft Tinbergens ruwe schets van de theorie aanzienlijk verfijnd en verdiept, mede door deze in het bredere kader te plaatsen van de denkbeelden omtrent de evolutie van economische stelsels. Het boek draagt terecht de titel Konvergentie en Evolutie. Voor zover ik kan nagaan is het de laatste keer dat in Nederland grondig en systematisch is nagedacht over de dynamiek van de economische orde. De latere geschriften van Van den Doel kunnen worden opgevat als nadere uitwerkingen van imposante onderwerpen waar hij in zijn proefschrift al op was gestuit. Door de ineenstorting van de Sovjet-Unie is de convergentietheorie à la Tinbergen op de achtergrond geraakt. Door Van den Doel is echter in zijn proefschrift een modificatie ontworpen, die zo op het oog actuele betekenis heeft vanwege de invloed van de wereldwijde schuldencrisis op uiteenlopende
33
in memoriam
34
Hans van den Doel
varianten van het kapitalisme. Immers, Van den Doel kwam tot de conclusie dat de economische ordes in Oost en West niet evolueren naar een en dezelfde optimale orde, zoals Tinbergen meende. Elke economische orde evolueert naar zijn eigen optimum. Voor Oost geldt een andere optimale economische orde dan voor West. Van den Doel voerde in dit verband het begrip partiële convergentie in. Het begrip heeft betrekking op de omstandigheid dat het verschil tussen de economische ordes in Oost en West in de loop van de tijd niet nadert tot nul, doch blijft steken op een bepaald minimumniveau, bijvoorbeeld door de beslissingen over de productie van bemoeigoederen in Oost en West. Deze flexibele denkwijze volgens welke elke afzonderlijke economische orde in de loop van de tijd door vallen en opstaan naar een eigen optimum tendeert, lijkt ook van toepassing op bijvoorbeeld de discussie over het Angelsaksische en het Rijnlandse model van het kapitalisme. Hieruit mag blijken dat Van den Doel vraagstukken aan de orde stelde en aan nader onderzoek onderwierp, die s & d 5 | 20 12
van blijvende betekenis zijn voor de praktijk van het economisch leven. Op het moment van zijn promotie was Van den Doel vijf jaar lid van de fractie van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer. Kees Tamboer verhaalt in zijn prachtige schets van het leven van Hans van den Doel in 1997, Het is stil in Nederland, dat Van den Doel in 1973 het aanbod kreeg minister van Volkshuisvesting te worden. Hij sloeg de uitnodiging af en verkoos een loopbaan in de wetenschap, mede omdat hij zich qua karakter niet geschikt achtte voor een echte carrière in de politiek. In 1973 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar aan de Radboud Universiteit van Nijmegen. Zijn leeropdracht luidde kortweg ‘bestuurskunde’. Zijn oratie hield hij op 29 november van dat jaar over ‘Economie en democratie in het staatsbestuur’. Aan de orde was de vraagstelling of de politieke en ambtelijke instellingen in een democratische maatschappij in staat zijn om de collectieve goederen en diensten te verschaffen die de individuele burgers wensen. Met deze vraagstel-
f o t o o nbe ke nd | s p a a r n e s t a d ph o t o
in memoriam
Hans van den Doel
Op 16 april 1971 werd het schaduwkabinet-Den Uyl gepresenteerd door PvdA, d66 en ppr. Aanwezig o.a. Hans van den Doel (achtste van links, in de rol van minister van Volkshuisvesting), Joop den Uyl (beoogd ministerpresident), Hans van Mierlo (beoogd vicepremier), Anne Vondeling, Bas de Gaay Fortman, Marcel van Dam, Ed van Thijn, Irene Vorrink, Jaap van der Doef, Max van der Stoel, Robbert van den Bergh, Jaap Burger, Cees de Galan, Henk Vredeling, Theo van Lier. ling koos Van den Doel nadrukkelijk voor het werkterrein van de economie van de publieke sector en daarmee voor de analyse van de allocatie van schaarse middelen, buiten de markt om. Hij gaf blijk van kennis van de literatuur van die dagen, vermeed de hedendaagse misverstanden over rationeel handelen en een benard mensbeeld dat in de economische wetenschap zou vigeren en ontpopte zich deels onbewust als een adept van Pieter Hennipman (1911-1994), de grootmeester van de economische faculteit van de Universiteit van Amsterdam. Zo verenigde hij spelenderwijs de sociale en natuurkundig georiënteerde wetenschapsbeoefening van Tinbergen en de individuele en analytisch-literaire benadering van de economische wetenschap van Hennipman. s & d 5 | 20 12
Wanneer in 1975 zijn belangrijke wetenschappelijke boek Democratie en welvaartstheorie verschijnt, is dat de vrucht van de jaren 19731975 in Nijmegen, maar ook van zijn overstap naar Amsterdam, waar hij Hennipman opvolgde op de leerstoel voor welvaartstheorie, economische orde en de theorie van de economische politiek. In het slot van de oratie in Nijmegen klinken zijn voorstellen voor radicale democratisering van de Nederlandse samenleving uit zijn Nieuw Links-tijd in de Partij van de Arbeid door. In het voorwoord van de herziene tweede druk van Democratie en welvaartstheorie uit 1978 maakt Van den Doel nadrukkelijk melding van de invloed van zijn colleges in Amsterdam over welvaartstheorie en van zijn gesprekken met Hennipman, die zijn boek zeer ten goede zijn
35
in memoriam
36
Hans van den Doel
gekomen. De tweede druk is het uitgangspunt voor de Engelse editie die in 1979 bij Cambridge University Press verscheen, onder de titel Democracy and welfare economics. Met dit boek is de internationale reputatie van Hans van den Doel gevestigd. Van deze Engelse versie verscheen een bewerkte tweede druk in 1993. Deze is in 1994 besproken in het vooraanstaande internationale tijdschrift Kyklos. Verder verschenen vertalingen in het Chinees en Koreaans. In Nederland is het boek buitengewoon succesvol en is het een studieboek voor studenten politicologie en economie. In 1990 verscheen een door Ben van Velthoven bezorgde en geactualiseerde derde druk. In 1998 zag nog een vierde druk het licht. Het boek heeft een heldere structuur en spitst zich toe op de welvaartseffecten van de feitelijke en theoretische werking van de democratie. Deze methode van besluitvorming in de publieke sector weerspiegelt op basis van de individuele voorkeuren het pakket aan wensen dat de burgers bij de overheid neerleggen vanwege het voorzien in de behoefte aan goederen en diensten, waarvan de allocatie buiten de markt om verloopt. Met behulp van de Paretiaanse welvaartstheorie en het methodologisch individualisme behandelt Van der Doel systematisch vier fasen in het publieke besluitvormingsproces, onderhandelingen en pressiegroepen, besluitvorming bij meerderheid van stemmen, de representatieve democratie en de bureaucratische uitvoering. Van den Doel toont zich een zelfstandig en onafhankelijk denkend theoretisch econoom met een wakend oog voor de maatschappelijke betekenis van zijn analyse en conclusies. Zo is Van den Doel zijn tijd vooruit met zijn observatie dat de publieke sector opgevat als bedrijfstak die collectieve goederen voortbrengt het gevaar loopt dat de omvang en aard van de productie van deze goederen in de bureaucratie losgezongen raken van de wensen van de burgers in hun rol van consument. De actuele discussie over de machtspositie van managers bij de centrale en lokale overheid en in de semi-publieke sfeer van onderwijs, zorg en coµperaties, illustreert de terechte zorg van Van den Doel van weleer. s & d 5 | 20 12
De intense maatschappelijke betrokkenheid van Hans van den Doel krijgt gestalte door een reeks van artikelen en verscheidene spectaculaire boeken. Samen met de politicoloog A. Hoogerwerf redigeert hij in 1975 een bundel opstellen over gelijkheid en ongelijkheid in Nederland. Zelf schrijft hij een indringende bijdrage over gelijkheid en ongelijkheid in het economisch systeem. Tot mijn verbazing zie ik eerst nu dat hij had kennis genomen van mijn boek over economie en technische ontwikkeling uit 1973. Ondanks onze goede contacten hebben wij er nooit over gesproken. In 1976 komt vervolgens een bundel uit van door zijn eerste echtgenote ir. Truus Grondsma bewerkte opstellen over uiteenlopende economische onderwerpen, zoals werkloosheid en het democratiseren van economische machtsposities, vooral verschenen in de Haagse Post. Opnieuw valt op dat een groot aantal columns verrassend actueel is. Zo verwijs ik naar de indringende analyse van de oligarchie in de PvdA, in het bijzonder van het gewest Amsterdam. Van der Doel laat zien dat besluitvormingskosten zo hoog zijn, dat alle leden besluitvormingsregels accepteren waarbij de beslissingen worden genomen door een minderheid van steeds dezelfde groep personen. Sinds 1976 is er weinig veranderd. Enkele jaren later verschijnt het prachtige geschrift Het biefstuk-socialisme en de economie. Wederom een bewerking van een serie artikelen in de Haagse Post, aangevuld met een drietal nieuwe hoofdstukken. Deze laatste gaan over de grondpolitiek, het dilemma van de gevangenen en de professoren en de meerderheidsstrategie. Hans van den Doel is in deze essays tot volle wasdom gekomen. Grondige kennis van de economische theorie paart hij aan een levendige polemische stijl, met het behandelen van een uiterst relevant maatschappelijk thema als inzet. Een thema dat heden ten dage nog actueel is. Aan de orde is het biefstuksocialisme, het geloof dat door meer particuliere welstand en ongebreidelde massaconsumptie, maatschappelijke vooruitgang wordt bereikt.
in memoriam
Hans van den Doel
Van den Doel betoogt dat de belofte van groter menselijk geluk vals is. Hij bestrijdt de economen die menen dat de crisis van die dagen kan worden bestreden door het biefstuksocialisme nieuw leven in te blazen en de consumptie op te zwepen. In het voetspoor van Jan Tinbergen verwacht Van den Doel meer heil van het bevorderen van de productie van collectieve goederen, de socialisatie van de vraag en de daarbij horende maatschappelijke hervormingen. De besluitvorming moet worden gedemocratiseerd. De uitvoering van de wil van de meerderheid moet worden afgedwongen. Een echo van dit dispuut in het huidige tijdsgewricht is de neiging van veel economen het herstel in het economisch leven te verwachten van de consumenten, die in hun ogen ten onrechte de hand op de knip houden. In onze tijd is het alternatief voor excessieve consumptieve bestedingen grootscheepse investeringen in duurzaamheid, gefinancierd door de bij afnemende groei van de materiële consumptie aansluitende vermindering van schulden en het toenemen van de besparingen. Omdat ook de vakbeweging het biefstuksocialisme schraagt, bepleit Van den Doel een strikt geleide loonpolitiek. Ook dit denkbeeld klinkt in de huidige plannen tot herstructurering, zij het enigszins gematigd, door. Niet ten onrechte schrijft Jan Beishuizen, een bekende economisch journalist, in Het Parool van 10 augustus 1978 dat Van den Doel afrekent met nog meer massaconsumptie en ‘het valse biefstuk-denken’. Ten slotte verschijnt in 1980 De economie van de onbetaalde rekening. Wederom trapt Hans van den Doel de economische en maatschappelijke werkelijkheid op haar staart door de economische theorie van de politieke besluitvorming op een originele wijze toe te passen. Hij stelt vast dat in een overlegdemocratie de beslissingen over het tot stand komen van collectieve voorzieningen plaatsvinden in het democratisch systeem, terwijl de besluitvorming over de financiering ervan plaatsheeft in het marktsysteem, namelijk de arbeidsmarkt. Van enige coµrdinatie tussen beide beslissingen is geen s & d 5 | 20 12
sprake. Daardoor wordt de overlegdemocratie de economie van de onbetaalde rekening en de politiek van de onmacht. Dit prachtige en actuele thema wordt door Van den Doel meesterlijk uitgewerkt in een negentiental hoofdstukken. De universele tekorten op de overheidsbegrotingen in de eurozone kunnen mede worden beschouwd aan de hand van de analyse van Van der Doel. Eens te meer blijkt zodoende hoe vruchtbaar de confrontatie van theoretische economie, politicologie en maatschappelijk engagement à la Van den Doel is. Samen met Wim Driehuis en Bas de Gaay Fortman heeft Hans van den Doel in 1981 nog een leerboek economie voor het voortgezet onderwijs gemaakt. Een fraai boek waarin naast de marktsector aandacht is voor de overlegdemocratie, de bureaucratie in de publieke sector en de economische analyse van de politiek. Het boek heeft het toen niet gehaald, maar een aangepaste versie zou nu hoge ogen gooien bij het broodnodig vernieuwen van het economieonderwijs bij havo en vwo. In deze beschouwing is het werk van Van den Doel in vogelvlucht besproken. Het is niet meer dan een schets, die onvoldoende recht doet aan de rijkdom van denkbeelden, het speelse, frivole en provocerende taalgebruik, de kittige speldenprikken aan het adres van zijn tientallen collega’s en zijn strikt wetenschappelijke attitude. Niettemin blijkt hoezeer de beoefening van de economische wetenschap en het niveau en reikwijdte van het maatschappelijke debat in Nederland en elders zijn geschaad door zijn vroegtijdig vertrek uit de arena van spraakmakende economen. In nauwelijks tien jaar heeft hij een indrukwekkend en origineel stempel gedrukt op het economendebat. Men kan slechts gissen naar de vruchten van zijn denken ware het anders gelopen. In onze dagen van crisis en een waaier aan gespecialiseerde economen, worden zijn trefzekere, interactieve en overkoepelende bijdragen in woord en geschrift node gemist.
arnold heertje Arnold Heertje is emeritus hoogleraar en publicist
37
Makke schapen of makke Kalma? In zijn nieuwste boek Makke schapen neemt voormalig wbs-directeur en voormalig Kamerlid Paul Kalma stevig stelling. Het is onzin dat de politiek niet meer over economie zou hoeven gaan, en een partij als de PvdA kan nog makkelijk hoog- en laagopgeleiden binden, als ze maar het lef heeft een eigen verhaal te vertellen. Als je dat niet doet, ben je een mak schaap. Dick Pels, Dick Houtman en Peter Achterberg heten in Makke schapen de schapentemmers. Ze reageren op de pagina's hierna. Kalma zelf schreef een dupliek.
38
s & d 5 | 20 12
39
s & d 5 | 20 12
Makke schapen (1)
Een marxist in schaapskleren dick pels
40
De verwondering en verontwaardiging waar Paul Kalma zijn boek mee begint en eindigt zijn goed na te voelen. Hoe is het in godsnaam mogelijk dat de neoliberale politiek aan de macht is gebleven na de bijna-ineenstorting van het financiële kapitalisme en de verbijstering over wat hij het ‘meritocratisch inkomensspektakel’ noemt? Waarom zijn we niet massaal in opstand gekomen tegen het grote graaien, de oneerlijke verdeling van de welvaartsgroei, de werk- en inkomensonzekerheid, de verschraling van de verzorgingsstaat en de verharding van de samenleving? Is het de cultuur van tevreden materialisme die ons in makke schapen heeft veranderd? Kalma maant zijn partij om haar oude roeping van de strijd van de arbeid tegen het kapitaal nieuw leven in te blazen. Zijn collega-sociaal-democraten zet hij neer als makke schapen die zich hebben laten ver- en misleiden door de ideologie van marktwerking en meritocratie. De dramatische bankbreuken en schuldencrises dwingen ons opnieuw om systeemvragen te stellen, het verspillende en ongelijkheidsbevorderende karakter van het bestaande eonomische stelsel te onderkennen en het structureel te hervormen. Kalma rechtvaardigt deze ‘haast marxistische vraagstelling’ door te constateren dat de wereld zelf door de ontketening van de financiële en andere markten ‘een stuk marxistischer is geworden’. Over de auteurs Dick Pels is directeur van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks Noten zie pagina 43 s & d 5 | 20 12
Dat betekent niet dat het marxisme als politieke ideologie volgens hem een herwaardering verdient. Kalma zegt gelouterd te zijn door de kritiek van de cultuursocialisten uit de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw, die ethische grondslagen en culturele vraagstukken hoog op de agenda plaatsten. Niettemin houdt hij in één cruciaal opzicht vast aan het gedachtegoed van de oude Marx. De economische onderbouw bepaalt de culturele bovenbouw. Bill Clintons ‘It’s the economy, stupid!’ wordt door hem onnavolgbaar vertaald als: ‘It’s the onderbouw, stupid!’ De ‘fixatie’ op culturele conflicten leidt de aandacht alleen maar af van de onderliggende sociaal-economische conflicten. ‘Cultuur’ is een afgeleide en wordt al gauw een afleidingsmanoeuvre. Het populisme van Wilders moet worden gezien als een bliksemafleider voor de werkelijke problemen: angst voor sociale declassering, groeiende werkonzekerheid als gevolg van de flexibilisering, afbraak van de klassieke verzorgingsstaat en toenemende sociale ongelijkheid. De politiek ‘degenereert’ volgens Kalma tot een cultuurstrijd als deze problemen niet als de kernoorzaak van het volkse onbehagen worden gezien. De integratiepolitiek en Europa leveren twee voorbeelden van deze misleidende ‘culturalisering’. Het integratievraagstuk kon vooral zo virulent worden omdat links verzuimde een ambitieus arbeidsmarkt- en onderwijsbeleid voor de nieuwe immigranten en hun nakomelingen te ontwikkelen. Op die manier werd
Makke schapen Dick Pels Een marxist in schaapskleren het initiatief aan de populisten gelaten, die er een cultureel-religieus probleem van maakten (hoofddoekjes af! Weg met de islam!). Voor Europa geldt hetzelfde: de gevestigde partijen hebben door hun vergaande acceptatie van de liberale koers van de eu (denk aan het vrijgeven van het werknemersverkeer, de toename van illegale arbeid en volledige openheid voor buitenlands kapitaal) de loper uitgerold voor het anti-europeanisme van Fortuyn en Wilders. Het is echter zeer de vraag of het marxistische onderbouw-bovenbouw model nog een zinvol raamwerk levert voor de analyse van de huidige economische en culturele crisis. Het kan nauwelijks uit de voeten met de ver voortgeschreden mediatisering van de economie, met de sociologische gevolgen van de meritocratisering (met name het toegenomen belang van het onderwijs als sociale sorteermachine en de groeiende kloof tussen hoger en lager opgeleiden) en met het nieuwe ontzuilde politieke landschap dat sinds de jaren zestig als gevolg hiervan is ontstaan. De bagatellisering
Het is zeer de vraag of het marxistische onderbouwbovenbouw-model nog wel een zinvol raamwerk is van de culturele factor verhindert Kalma om de opkomst van het nieuwe postmaterialisme van links én dat van rechts goed in het vizier te krijgen.1 Dit tekort maakt ook zijn analyse van het nieuwe rechtspopulisme volkomen krachteloos. 2 Dat zou vooral zijn ontstaan door het gat dat gevestigde partijen als de PvdA hebben laten vallen, die zichzelf de ideologische veren hebben uitgetrokken en zijn veranderd in ‘modegevoelige beleidsorganisaties’. Net als indertijd door Bart Tromp wordt het populisme ‘verklaard’ uit de verwaarlozing van de sociaal-economische links-rechts tegenstelling (de ‘klassenstrijd’) en de omarming door s & d 5 | 20 12
de paarse PvdA van de liberaal-meritocratische ideologie. Het populisme is dus vooral een product van de onmacht en de terugtred van de oude partijen, in plaats van een zelfstandige kracht die een gat in de politieke markt heeft geslagen en een eigen achterban heeft geschapen door nieuwe culturele waarden en belangen te articuleren. De geruststellende suggestie is dat het ‘enige’ dat die oude partijen te doen staat, is om hun oude verhaal te hervinden en te laden met nieuwe overtuigingskracht. De PvdA moet definitief terugkeren van de marktgerichte derde weg, het liberaal-meritocratisch wereldbeeld de rug toekeren en weer echte klassenpolitiek gaan voeren. Intussen lijkt het alsof de boodschap van het klassieke cultuursocialisme nooit goed tot Kalma is doorgedrongen. Het grote boek van Hendrik de Man uit 1926 heet niet voor niets De psychologie van het socialisme. De kern ervan is dat niet economische belangen bepalend zijn voor politieke motivatie en politiek bewustzijn, maar de manier waarop die belangen psychologisch, emotioneel en cultureel worden geïnterpreteerd. Socialisme komt volgens De Man niet automatisch voort uit klassenbelangen, maar uit een socialistische definitie van de situatie. Het is dus niet de economische onderbouw, stupid, maar (zoals Kalma zelf analyseert) de funeste invloed van de liberaal-meritocratische framing ervan, de cultuur van hebzucht, kooplust en materialistische tevredenheid en de ideologie van individuele prestatie, talent als bezit, winner-take-all en ‘eigen schuld, dikke bult’ die het politieke bewustzijn en handelen (of de afwezigheid ervan) vormgeven. 3 Het gaat te ver om mét Jacques de Kadt, die andere grote cultuursocialist, de marxistische primaatstelling om te keren en de volgorde cultuur-politiek-economie te bestempelen als ‘de enige aanvaardbare en gezonde ordening’ (laat staan om het oorspronkelijke ‘idealistische’ fascisme voor dit inzicht te prijzen). Cultuur en economie zijn geen rivaliserende ‘laatste instanties’. Het zijn geen communicerende vaten, waarbij de economie ‘primeert’, de cultuur een
41
Makke schapen Dick Pels Een marxist in schaapskleren
42
soort masker vormt voor de economie, en de politiek ‘degenereert’ tot een cultuurstrijd zodra economische kwesties en belangen uit het oog worden verloren. Politiek is intrinsiek cultuuren waardenstrijd: strijd om definities en om de macht die definities door te zetten, ook al zijn ze sociologisch bevroren tot objectieve instituties. Een eigentijds cultuursocialisme moet juist beseffen dat een culturele factor van een nieuw soort (kennis, gemeten aan onderwijsniveau) steeds zwaarder is gaan wegen ¬ ironisch genoeg mede als gevolg van het politieke succes van de sociaal-democratie zelf. Nog veel sterker dan in de tijd van de cultuursocialisten werkt het bereikte opleidingsniveau (en cultureel kapitaal in het algemeen) als verdeelsleutel van maatschappelijke kansen, mogelijkheden, waarderingen en inkomsten. 4 Het grote succes van de onderwijsmeritocratie heft de scheiding tussen onderbouw en bovenbouw feitelijk op: de nieuwe onderbouw is ook bovenbouw. Dat wil niet zeggen dat de oude sociaal-economische scheidslijn en zijn politieke vertaling in de ‘horizontale’ links-rechts tegenstelling van het toneel verdwijnt, maar dat deze sterker wordt doorsneden door een nieuwe ‘verticale’ culturele scheidslijn, die steeds meer invloed gaat uitoefenen op politieke denkbeelden, voorkeuren, waarden en emoties.5 Deze nieuwe culturele polarisatie schept bijzondere problemen voor een volkspartij als de PvdA, die vanouds ‘schoolmeesters’ en ‘arbeiders’, hoger en lager opgeleiden op één programma wist te verenigen. Hoe kunnen de internationalistische, postmaterialistische en libertaire waarden van de eerste groep duurzaam samengaan met de tendentieel nationalistische, materialistische en autoritaire waarden van de tweede? Hoe te vermijden dat men te veel concessies doet aan het populisme met het doel de naar rechts afgebogen kiezers (‘onze mensen’, volgens Wouter Bos) weer terug te halen? Het lijkt een onmogelijke zaak, maar Kalma wil deze spagaat uithouden en de kloof tussen globaliseringswinnaars en -verliezers zoveel mogelijk overbruggen en matigen. Dat kan s & d 5 | 20 12
volgens hem door mensen sociaal-economische zekerheid te bieden, de inkomensongelijkheid te bestrijden, de publieke sector te revitaliseren en het financierskapitaal te beteugelen. Dat zal het populisme de wind uit de zeilen nemen. Wie daarentegen het linkse spectrum (en de PvdA) wil opsplitsen in een sociaal-liberale en een sociaal-conservatieve vleugel begaat een ‘ernstige politieke vergissing’. 6 Het uitvergroten van die tegenstelling getuigt volgens Kalma bovendien van een ‘grote zelfgenoegzaamheid’: zij legitimeert de hoogmoed van hooggeschoolden die de belangen van laaggeschoolden verwaarlozen, die ‘zich in de voorhoede der geschiedenis wanen, en sociaal-conservatieven hooguit nuttig vinden om nog wat populistische kiezers op te vangen’.
Het lijkt onmogelijk de spagaat vol te houden tussen de winnaars en verliezers van globalisering Maar er zijn verschillende manieren om de meritocratische kloof te overbruggen, de belangen van lager geschoolden te behartigen en hun denkbeelden serieus te nemen. Men kan naar ‘het volk’ luisteren en zijn voorkeuren volgen, of men kan het waar nodig beleefd tegenspreken en een beetje proberen op te voeden. Dat is misschien lastig voor een partij die zichzelf nog steeds als een catch-all volkspartij wil verstaan. Maar hier spreken opnieuw de cultuursocialisten tot voorbeeld, die niet terugschrokken voor een ‘intellectuelen-socialisme’ en voor de verheffing van het volk door een verstandige en gematigde elite, die de moed had om waarden als internationalisme, culturele openheid, tolerantie en vrijzinnigheid uit te dragen. Die moreel uitdagende taak werd gekoppeld aan een sociale beschermingstaak, maar de horizon van het cultuursocialisme reikte altijd verder dan het bieden van sociaal-economische zekerheid. Het ging ook om de opvoeding tot democrati-
Makke schapen Dick Pels Een marxist in schaapskleren sche onzekerheid die de eigen cultuur en identiteit kan relativeren en daardoor openstaat voor tolerantie en diversiteit. Kalma omarmt eerder een klassiek-socialistische visie die dicht aanschurkt tegen die van de sp. Zijn perspectief op de arbeidsmarkt is sterk institutioneel en gefocust op de relatie tussen arbeid en kapitaal, waarbij de individualisering van de economie (flexibilisering, arbeidsmobiliteit, het Nieuwe Werken) per saldo negatief wordt gewaardeerd. Het streven naar eigen regie en economische zeggenschap van de inmiddels achtduizend zzp’ers wordt niet erg serieus genomen: dat ideaal geldt als naïef en verhullend. Freelancen lijkt voor Kalma op zijn best een soort jeugdzonde te zijn: later in het leven wil iedereen zekerheid en houvast. Hij verdenkt zzp’ers zelfs van een zekere ‘bindingsangst’: zij zouden vluchten voor het ‘intern-organisatorische werk dat toch gedaan moet worden’. Hij lijkt zich nauwelijks te kunnen voorstellen dat mensen zonder een goed beschermde baan en buiten de instellingen kunnen overleven. Ook in zijn visie op Europa nadert Kalma dicht tot de sp. Net als zijn partijgenoot Cuperus verzet hij zich tegen ‘abstracte’ interpretaties van waarden als internationalisme en kosmopolitisme en verzet hij zich tegen het neoliberale keurslijf van de eu. Intensieve samenwerking is nodig in een pluriformer Europa, maar met behoud van soevereiniteit: de natiestaat zal immers ‘tot in lengte van dagen’ het zwaartepunt van de democratie blijven. Europese integratie met opgave van soevereiniteit en een werkelijk
Europese democratie zijn blijkbaar een brug te ver. Kalma verdedigt de sp tegen aantijgingen van nationalisme en populisme, en wordt niet ongerust van uitspraken van als die van Jan Marijnissen over onze Heimat of van de vrolijke vanzelfsprekendheid waarmee Emile Roemer op de vraag: ‘voelt u zich Europeaan of Nederlander?’ antwoordde: ‘Nederlander natuurlijk! Net
Kalma omarmt een klassieksocialistische visie die dicht aanschurkt tegen die van de sp als al die andere mensen in de Kalverstraat!’ Kalma is vooral gefixeerd op het behoud van traditionele zekerheden: op de arbeidsmarkt, in de verzorgingsstaat en in de nationale democratie. Maar wat onderscheidt de PvdA dan nog wezenlijk van de sp? Zij zou ietsje meer internationalisme en europeanisme uitstralen, een tikkeltje vrijzinniger zijn en wat opener en democratischer in haar debatcultuur en partijorganisatie. In dat geval blijft het de moeite waard om na te denken over een sociaal-vrijzinnige of links-libertaire politieke combinatie, die de andere helft van de PvdA meeneemt in een programma dat sociale bescherming, egalitaire herverdeling en radicale kansengelijkheid koppelt aan sociaal-individualisme, vrijzinnige verheffing, Europees patriottisme en een groene leefstijlkritiek. 43
Noten 1 Dick Houtman & Peter Achterberg (2011), ‘Two Lefts and Two Rights: Class Voting and Cultural Voting in the Netherlands’, in Dick Houtman, Stef Aupers & Willem de Koster (eds) Paradoxes of individualization. Social Control and Social Conflict in Contemporary Modernity. s & d 5 | 20 12
Farnham: Ashgate; Sarah L. de Lange, Wouter van der Brug & Inger Baller (2011), ‘Adversaries or Competitors? The Rise of Green and Radical Right-Wing Populist Parties’, in Erica Meijers (red.) Populism in Europe. Brussel/Utrecht: gef/Bureau de Helling. 2 Zie verder Dick Pels (2011), Het volk bestaat niet. Leiderschap en
populisme in de mediademocratie. Amsterdam: De Bezig Bij. 3 Zie ook uitvoerig Peter Kanne (2011) Gedoogdemocratie. Heeft stemmen eigenlijk wel zin? Amsterdam: Meulenhoff, vooral het hoofdstuk ‘It’s the culture, stupid!’, pp. 173 e.v. 4 Daarom is het ook een onbegrijpelijke misser van het PvdABeginselmanifest van 2005 dat
Makke schapen Dick Pels Een marxist in schaapskleren ‘kennis’ is geschrapt uit het beroemde rijtje van Den Uyl over de ‘spreiding van macht, inkomen en kennis’. 5 Dick Houtman, Peter Achterberg & Anton Derks (2008), Farewell to the Leftist Working Class. New Brunswick nj: Transaction; Mark Bovens & Anchrit Wille (2010) Diplomademocratie. Over de spanning tussen merito-
44
s & d 5 | 20 12
cratie en democratie. Amsterdam: Bert Bakker; Peter Kanne, Gedoogdemocratie, pp. 63 e.v. Zie ook de kritiek van Houtman en Achterberg op Kalma in dit nummer. 6 Kalma’s toorn richt zich vooral op mijn analyse in (2009) ‘Splits de PvdA! De ruimte op links en de noodzaak van politieke herverkaveling’, s&d 2009/6.
Ook Peter Kanne wil de versnippering van het politieke landschap en het gebrek aan herkenbaarheid van partijen (vooral op links) tegengaan door het politieke speelveld op te delen langs de twee dimensies (de sociaal-economische en de sociaal-culturele) die de politiek momenteel het sterkst bepalen (pp. 292 e.v.).
Makke schapen (2)
Paul Kalma en de culturalisering van de politiek dick houtman & peter achterberg Paul Kalma stoort zich in zijn boek Makke Schapen hevig aan de verregaande ‘culturalisering’ van de hedendaagse politiek, aan de mate waarin het maatschappelijk debat bepaald wordt door culturele kwesties, van inburgering tot hoofddoekjes en van de nationale historische canon tot het normen-en-waardendebat. Die culturalisering leidt in zijn ogen af van de sociaal-economische kwesties waar het volgens hem ‘echt’ of ‘eigenlijk’ om gaat, en dat is vooral ergerlijk omdat immigratie, integratie en Europa ‘eigenlijk’ helemaal geen culturele thema’s zouden zijn. Met deze laatste stellingname botst hij luidruchtig met de resultaten van door ons verricht onderzoek, met name in het ook als voor publicatie in s&d 2012/1-2 afgedrukte hoofdstuk, ‘Politiek als cultuurstrijd’. Dat vraagt dan ook om een reactie. Wij zetten hieronder onze belangrijkste bevindingen nog eens op een rij, uiteraard met speciale aandacht voor hoe en waarom ze het ongelijk van Kalma aantonen. Achtereenvolgens gaan wij in op drie vragen, die ook bij hem centraal staan: 1) Zijn culturele thema’s inderdaad in de afgelopen tien jaar belangrijker geworden in de politiek? 2) Hoe Over de auteurs Dick Houtman en Peter Achterberg zijn beiden verbonden aan het Center for Rotterdam Cultural Sociology (crocus) van de Erasmus Universiteit in Rotterdam Noten zie pagina 48 s & d 5 | 20 12
kunnen opvattingen over deze thema’s, alsmede hun toegenomen politisering, worden verklaard? 3) Is de culturalisering van de politiek ‘erg’? culturalisering van de politiek In een eerder essay in s&d zetten wij uiteen hoe de culturalisering van de politiek sociaal-democratische partijen als de PvdA noopt om te schipperen tussen de politieke idealen van cultureel rechtse laagopgeleiden (‘arbeiders’) en cultureel linkse hoogopgeleiden (‘schoolmeesters’).1 Hierdoor is de PvdA steeds meer in een politieke spagaat terechtgekomen, met alle electorale gevolgen van dien. Dat dit essay niet volstond met tabellen wijst echter niet op een ‘heftig beleden geloof’ onzerzijds, zoals Kalma beweert. Wij baseren ons natuurlijk op de resultaten van eerder door ons verricht onderzoek. Daaruit blijkt dat cultureel rechtse laagopgeleiden steeds rechtser zijn gaan stemmen en cultureel linkse hoogopgeleiden juist steeds linkser, doordat culturele kwesties steeds meer in het brandpunt van de politiek zijn komen te liggen. 2 Kalma beweert dat kwesties rond immigratie, integratie en Europa in het afgelopen decennium in Nederland zijn ‘geculturaliseerd’ door populistische politici. Zijn suggestie daarbij dat het hier ‘eigenlijk’ om economische kwesties gaat, is slechts een slag in de lucht, want thema’s zijn nooit in essentie of van nature ‘cultureel’
45
Makke schapen Dick Houtman & Peter Achterberg Paul Kalma en de culturalisering van de politiek dan wel ‘economisch’. In onze optiek, blijkbaar anders dan in die van Kalma, kan de vraag naar hun karakter dan ook niet anders dan een empirische zijn, dus wie heeft hier nu eigenlijk ‘te weinig oog voor een belangrijk aspect van de politiek: die van definitiestrijd’? Het relevante onderzoek hieromtrent laat in ieder geval al minstens een halve eeuw weinig aan de verbeelding over: 1) ‘rechtse’ opvattingen over kwesties als de genoemde, hangen (bij uitstek onder laagopgeleiden!) niet samen met opvattingen over economische herverdeling en juist zeer sterk met intolerantie, xenofobie, autoritarisme, voorkeur voor harde aanpak van de misdaad et cetera, terwijl 2) het op basis hiervan te construeren cluster van ‘culturele’ opvattingen op zijn beurt sterk samenhangt met het opleidingsniveau en juist niet met inkomen, werkzekerheid et cetera. Dat was in de jaren vijftig al zo3 en dat is nog steeds zo4. Kalma’s stelling dat deze thema’s pas door Fortuyn, Verdonk en Wilders zijn ‘geculturaliseerd’ is dus onhoudbaar. Ze zijn door hen niet
De culturalisering van de politiek is helemaal geen recente ontwikkeling
46
geculturaliseerd, maar slechts gepolitiseerd. Geculturaliseerd waren ze een halve eeuw geleden al, en zeker niet alleen in Nederland. Ze zijn door deze politisering in Nederland de afgelopen tien jaar in het brandpunt van het politieke debat terechtgekomen, waardoor hun rol bij de totstandkoming van het stemgedrag is toegenomen en de PvdA in de bovengenoemde spagaat terechtkwam.5 Dat laat echter onverlet dat de culturalisering van de politiek een veel minder recente ontwikkeling is dan Kalma doet voorkomen. Zij kreeg reeds een forse impuls in de jaren zestig, toen Nieuw Links en de zogenoemde nieuwe sociale bewegingen begonnen te hameren op thema’s s & d 5 | 20 12
rond individuele vrijheid en sociale orde en daarmee de sympathie van vooral hoger opgeleiden wisten te winnen. Destijds had dat precies dezelfde gevolgen als het rechtse populisme van vandaag de dag. Zo werd de Democraat McGovern in de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1972 kansloos verslagen door de latere president Nixon. De oorzaak? Een flink deel van de arbeidersklasse was afgeknapt op zijn cultureel-progressieve verkiezingsprogramma en had daarom op Nixon gestemd. Iets soortgelijks gebeurde kort na het tumult van mei 1968 in Frankrijk, waar De Gaulle de verkiezingen won dankzij steun van de arbeidersklasse voor zijn plannen om de orde met harde hand te herstellen. 6 Er is vandaag de dag welbeschouwd kortom weinig nieuws onder de zon, al is de culturalisering van de politiek inmiddels wel verder voortgeschreden, doordat na ‘nieuw links’ inmiddels ook ‘nieuw rechts’ zich nadrukkelijk op dat terrein manifesteert. 7 een blinde vlek voor cultuur Dat opvattingen over zaken als immigratie, integratie en (inter)nationalisme worden verklaard door het opleidingsniveau, wordt vanouds door allerhande ‘marxist lite’-theorieën losjes geïnterpreteerd als een invloed van de economische positie. Bij een wat kritischer toetsing stranden deze theorieën echter, want het opleidingsniveau blijkt deze invloed aantoonbaar niet te hebben als een indicator voor de sterkte van de economische positie (inkomen, werkzekerheid, vrijheid in het werk et cetera), maar voor een onafhankelijk hiervan te conceptualiseren culturele positie (of, zo men wil, ‘cultureel kapitaal’, gemeten aan de hand van zowel het opleidingsniveau als affiniteit met kunst en cultuur). 8 Volgens Kalma is zo’n onderscheid niet verhelderend ‘omdat een beperkt cultureel kapitaal en een zwakke arbeidsmarkt- en inkomenspositie elkaar sterk overlappen’. Dat laatste klopt, maar noopt er juist daarom toe om ze tegelijkertijd in het onderzoek te betrekken. Wanneer onafhankelijke variabelen met elkaar samen-
Makke schapen Dick Houtman & Peter Achterberg Paul Kalma en de culturalisering van de politiek hangen, moet men immers voorkomen dat men de invloed van de ene ten onrechte toeschrijft aan de andere. De onderzoeksbevindingen blijken dan keer op keer dezelfde: opvattingen over sociale orde, individuele vrijheid, etnische tolerantie, en wat al niet meer, worden verklaard door cultureel kapitaal en die over economische herverdeling door economische klassenindicatoren (inkomen, werkzekerheid et cetera). 9 Wij maken er in ons werk dan ook nogal een punt van dat men zich in de sociale wetenschappen vanouds, net als Kalma in zijn boek, zo heeft blindgestaard op de sociaal-economische verhoudingen. Kan de opkomst van een nieuwe, culturele, politiek niet gewoon sociaal-economisch worden verklaard, zo vraagt hij zich af? Nee, dat kan niet, want hoewel dergelijke theorieën al decennialang worden rondgepompt, blijken ze bij serieuze toetsing steeds onhoudbaar.10 Dat is dan ook precies de reden waarom wij ons genoodzaakt zagen om als aanvulling op (niet: als vervanging van) een klassentheorie over economische verdelingsconflicten een culturele verklaring voor culturele conflicten te ontwikkelen. Worden beide theorieën tegelijkertijd en naast elkaar in het onderzoek betrokken, dan maakt dat duidelijk dat de vertrouwde sociaal-wetenschappelijke fixatie op de sociaaleconomische verhoudingen niet leidt tot een overschatting, maar juist tot een stelselmatige en mettertijd steeds verder toegenomen onderschatting van het politieke belang van deze zelfde sociaaleconomische verhoudingen. Wij beweren in ons boek Farewell to the Leftist Working Class dan ook niet dat door de expansie van culturele politiek ‘sociaal-economische conflicten evenredig aan invloed zullen verliezen’, maar demonstreren juist dat 1) degenen die beweren dat klassenpolitiek vervangen is (of wordt) door culturele politiek het naast het potje doen; en 2) dat daarvoor ironisch genoeg hun neiging om politiek te reduceren tot slechts klassenpolitiek verantwoordelijk is. Of, zoals de titel van een van onze artikelen het samenvat: ‘Class is not dead ¬ It has been buried alive’.11 s & d 5 | 20 12
vloeken in de kerk van kalma Wie niet inziet dat de culturalisering van de politiek slechts een dwaling is, ziet het volgens Kalma gewoon verkeerd. Dat geldt voor sociaaldemocratische partijen die hun traditionele strijd voor economische herverdeling zouden hebben verkwanseld, voor laagopgeleide kiezers die culturele vraagstukken (Europa, islam, criminaliteit et cetera) belangrijker vinden dan economische, en daarom eerder pvv dan PvdA stemmen, maar ook voor ons als onderzoekers. Wanneer onderzoek aantoont dat het onzin is om te beweren dat culturele vraagstukken ‘eigenlijk’ ook economische vraagstukken zijn, dan moet dat immers wel slecht onderzoek zijn. Onze stelling dat culturele scheidslijnen in de politiek steeds belangrijker zijn geworden, is volgens Kalma dan ook niet meer dan ‘een heftig beleden geloof’ en wij zouden onze hypothesen hieromtrent niet eens toetsen, want ‘heilig verklaard’ hebben. Het zal je na ruim tien jaar consciëntieus wetenschappelijk onderzoek maar gezegd worden, nota bene door een ideoloog van een partij die de pvv graag beticht van ‘fact-free politics’. Wij behoren niet tot de intellectuele charlatans die wetenschap en politiek graag met elkaar vermengen en hebben dus geen boodschap aan Kalma’s verwijt dat wij ‘politiek onverstandige’ conclusies trekken en verzuimen te waarschuwen tegen de ‘schaduwzijden’ en ‘gevaren’ van culturalisering van de politiek. Zijn suggestie dat wij sorry zouden moeten zeggen omdat wij gewoon ons wetenschappelijke werk doen en ons niet willen verliezen in politiek gemoraliseer werpen we dan ook van ons. Hetzelfde doen we met zijn suggestie dat ons eerdere stuk in s&d ‘politiek getint’ zou zijn geweest en een ‘politieke voorzet’, die ‘door Dick Pels, directeur van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks, al in hetzelfde nummer van het maandblad (werd) ingekopt’. Ons stuk was noch ‘politiek’, noch een ‘voorzet’. Wij lieten op uitnodiging van de s&d-redactie ons licht schijnen over de electorale terugval
47
Makke schapen Dick Houtman & Peter Achterberg Paul Kalma en de culturalisering van de politiek van de PvdA in dit populistische tijdsgewricht. Dat diezelfde redactie vervolgens Dick Pels en Thomas von der Dunk uitnodigde om er een politieke reactie op te schrijven, is verder haar verantwoordelijkheid. Wij zijn niet geïnteresseerd in het bedrijven van politiek, en al helemaal niet in het bedrijven van partijpolitiek. Wij willen slechts weten hoe de westerse politieke cultuur in de afgelopen halve eeuw is veranderd, waarom dat is gebeurd, en welke gevolgen het heeft gehad, onder andere voor sociaal-democratische partijen als de PvdA. Voor Kalma ligt dat zo te zien heel anders. Hij wil hartstochtelijk graag blijven geloven dat de sociaal-economische verhoudingen ‘echter’,
Noten
48
1 Houtman, Dick en Peter Achterberg, (2009), ‘Arbeiders en schoolmeesters: Een huwelijk in crisis’, s&d 2009/6, pp. 22-27. 2 Zie bijvoorbeeld: Achterberg, Peter, (2006), Considering Cultural Conflict: Class Politics and Cultural Politics in Western Societies, Maastricht: Shaker; Van der Waal, Jeroen, Peter Achterberg en Dick Houtman, (2007), ‘Class Is Not Dead ¬ It Has Been Buried Alive: Class Voting and Cultural Voting in Postwar Western Societies (1956-1990)’, in: Politics and Society 35(3), pp. 403-426; Houtman, Dick, Peter Achterberg en Anton Derks (2008), Farewell to the Leftist Working Class, New Brunswick, nj: Transaction. 3 Lipset, Seymour Martin, (1959), ‘Democracy and Working-Class Authoritarianism’, American Sociological Review 24(4), pp. 482-501. 4 Zie bijvoorbeeld: Eisenga, Rob en Peer Scheepers, (1989), Etnocentrisme in Nederland: Theoretische en empirische verkenningen, s & d 5 | 20 12
‘belangrijker’ en ‘fundamenteler’ zijn dan wat mensen zoal geloven, vinden of menen te weten ¬ het leerstuk dat het socialisme tot een van de belangrijkste seculiere religies van de twintigste eeuw maakte. Het leidt hem tot een kritiek op ons onderzoek zonder veel zakelijke empirische argumenten en met des temeer ronkende sociaal-democratische geloofsartikelen en vrijblijvende suggesties voor onderzoek dat naar zijn rotsvaste overtuiging ons ongelijk zal aantonen. Ons riekt het allemaal net wat te veel naar de reactie van de fundamentalistische christen die wordt geconfronteerd met dinosaurusbotten die dateren van ruim voor de schepping waarin hij zo heilig gelooft.
Nijmegen: its; Houtman, Dick, (2001), ‘Class, Culture, and Conservatism: Reassessing Education as a Variable in Political Sociology’, pp. 161-195 in: Terry Nichols Clark en Seymour Martin Lipset (red.), The Breakdown of Class Politics: A Debate on Post-Industrial Stratification, Baltimore, md: Johns Hopkins University Press; Houtman, Dick, (2003), Class and Politics in Contemporary Social Science: ‘Marxism Lite’ and Its Blind Spot for Culture, New York: Aldine de Gruyter; Houtman, Dick, (2003), ‘Lipset and ‘WorkingClass’ Authoritarianism’, American Sociologist 34(Spring/ Summer), pp. 86-105; Houtman, Dick, Peter Achterberg en Anton Derks (2008), Farewell to the Leftist Working Class, New Brunswick, nj: Transaction. 5 Verg. Achterberg, Peter, (2006), Considering Cultural Conflict: Class Politics and Cultural Politics in Western Societies, Maastricht: Shaker; Houtman, Dick en Peter Achterberg, (2010), ‘Deux gauches, deux droites: Vote de classe et vote culturel aux Pays-
Bas, 2002’ [‘Two Lefts and Two Rights: Class Voting and Cultural Voting in the Netherlands, 2002’], Sociologie 1(1), pp. 61-76. 6 Houtman, Dick, (2003a), Class and Politics in Contemporary Social Science: ‘Marxism Lite’ and Its Blind Spot for Culture, New York: Aldine de Gruyter, p. 118. 7 Achterberg, Peter, (2006), Considering Cultural Conflict: Class Politics and Cultural Politics in Western Societies, Maastricht: Shaker; Houtman et al. (2008), Farewell to the Leftist Working Class, New Brunswick, nj: Transaction. 8 Houtman, Dick, (2001), ‘Class, Culture, and Conservatism: Reassessing Education as a Variable in Political Sociology’, pp. 161-195 in: Terry Nichols Clark en Seymour Martin Lipset (red.), The Breakdown of Class Politics: A Debate on Post-Industrial Stratification, Baltimore, md: Johns Hopkins University Press; Houtman, Dick, (2003), Class and Politics in Contemporary Social Science: ‘Marxism Lite’ and Its Blind Spot for Culture, New York: Aldine de Gruyter;
Makke schapen Dick Houtman & Peter Achterberg Paul Kalma en de culturalisering van de politiek Houtman, Dick, (2003), ‘Lipset and ‘Working-Class’ Authoritarianism’, American Sociologist 34(Spring/Summer), pp. 86105. 9 Zie bijv. Achterberg, Peter, (2006), Considering Cultural Conflict: Class Politics and Cultural Politics in Western Societies, Maastricht: Shaker; Achterberg, Peter en Dick Houtman, (2006), ‘Why Do So Many People Vote ‘Unnaturally’? A Cultural Explanation for Voting Behavior’, European Journal of Political Research 45(1), pp. 75-92; Achterberg, Peter en Dick Houtman, (2009), ‘Ideologically ‘Illogical’? Why Do the Lower-Educated Dutch Display so Little Value Coherence?’, Social Forces 87 (3), pp. 1649-1670; Houtman, Dick, (2003), Class and Politics in Contemporary Social Science: ‘Marxism Lite’ and Its Blind Spot for Culture, New York: Aldine de Gruyter; Houtman, Dick, (2003), ‘Lipset and ‘Working-Class’ Authoritarianism’, American Sociologist 34(Spring/
Summer), pp. 86-105; Houtman, Dick, (2001), ‘Class, Culture, and Conservatism: Reassessing Education as a Variable in Political Sociology’, pp. 161-195 in: Terry Nichols Clark en Seymour Martin Lipset (red.), The Breakdown of Class Politics: A Debate on Post-Industrial Stratification, Baltimore, md: Johns Hopkins University Press; Houtman, Dick en Peter Achterberg, (2010), ‘Deux gauches, deux droites: Vote de classe et vote culturel aux PaysBas, 2002’, Sociologie 1(1), pp. 61-76; Houtman et al. (2008), Farewell to the Leftist Working Class, New Brunswick, nj: Transaction; Manevska, Katerina en Peter Achterberg, (2012), ‘Immigration and Perceived Ethnic Threat: Cultural Capital and Economic Explanations’, European Sociological Review 28 (forthcoming); Van der Waal et al. (2007), ‘Class Is Not Dead ¬ It Has Been Buried Alive: Class Voting and Cultural Voting
in Postwar Western Societies (1956-1990)’, Politics and Society 35(3), pp. 403-426; Van der Waal et al. (2010), ‘Some Are More Equal than Others: Economic Egalitarianism and Welfare Chauvinism in the Netherlands’, Journal of European Social Policy 20(4), pp. 350-363. 10 Zie bijv. Eisenga, Rob en Peer Scheepers, (1989), Etnocentrisme in Nederland: Theoretische en empirische verkenningen, Nijmegen: its; Houtman, Dick, (2003), Class and Politics in Contemporary Social Science: ‘Marxism Lite’ and Its Blind Spot for Culture, New York: Aldine de Gruyter; Nieuwbeerta, Paul, (1995), The Democratic Class Struggle in Twenty Countries 1945-1990, Amsterdam: Thesis. 11 Van der Waal et al. (2007), ‘Class Is Not Dead ¬ It Has Been Buried Alive: Class Voting and Cultural Voting in Postwar Western Societies (1956-1990)’, Politics and Society 35(3), pp. 403426.
49
s & d 5 | 20 12
Makke schapen (3)
Culturalisering van de politiek? Een dupliek paul kalma
50
Dick Houtman en Peter Achterberg draperen hun kritiek op mijn artikel ‘Politiek als cultuurstrijd?’ in het januari/februarinummer van s&d (een hoofdstuk uit mijn boek Makke schapen) rond de tegenstelling tussen objectieve, empirisch gerichte wetenschappers (dat zijn zij) en hele en halve politici (zoals ik) die ‘nostalgisch dromen’ over een voorbije werkelijkheid. Als de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek niet met mijn vooroordelen overeenkomen, zo vatten ze mijn houding samen, ‘dan moet dat (...) slecht onderzoek zijn’. ‘Wie niet inziet dat de culturalisering van de politiek slechts een dwaling is, ziet het volgens Kalma gewoon verkeerd.’ Waarna ze concluderen dat ik ronkende sociaal-democratische geloofsartikelen uitdraag, vergelijkbaar met die van een ‘fundamentalistische christen’. Nu kan krachtige taal in een polemiek geen kwaad, maar de auteurs schieten met zoveel nadruk op hun onpartijdigheid wel in eigen voet ¬ in drie opzichten. In de eerste plaats mag je verwachten dat ze mijn kritiek op hun werk goed weergeven. Dat is helaas niet het geval. Het zou mij ‘echt’ of ‘eigenlijk’ (het lijken net citaten uit mijn boek) alleen maar gaan om het primaat van de economie. Met de opmerking dat ik ‘hartstochtelijk graag (wil) blijven geloven dat de sociaaleconomische verhoudingen “echter”, “belangrijker” en “fundamenteler” zijn dan Over de auteurs Paul Kalma was lid van de Tweede Kamer voor de PvdA van 2006 tot 2010 en is ouddirecteur van de Wiardi Beckman Stichting Noten zie pagina 53 s & d 5 | 20 12
wat mensen zoals geloven, vinden of menen te weten’, achten ze mijn standpunt voldoende samengevat. Dat is een misleidende voorstelling van zaken. De opmars van culturele conflicten in de politiek, schrijf ik, ‘is onmiskenbaar’. En het onderzoek van Houtman, Achterberg en Derks (Farewell to the Leftist Working Class, 2008) vormt een interessante poging om die ontwikkeling nader in kaart te brengen. Er blijkt, zo laten ze zien, nog altijd een verband te bestaan tussen de keuze voor een linkse partij en economische kenmerken als een laag inkomen en arbeidsonzekerheid. Maar dat verband wordt steeds meer overschaduwd door de (eveneens klassengebonden) tegenstelling binnen het electoraat tussen ‘autoritaire’ en ‘libertaire’ waardepatronen; tussen ‘gesloten’ en ‘open’ houdingen tegenover, bijvoorbeeld, immigratie en Europa. Een stuk zwakker vind ik het boek als het gaat om de verklaring van die ontwikkeling. En waarom zou deze, zoals de auteurs betogen, de politiek steeds meer gaan beheersen? Daarmee beland ik bij de tweede reden waarom het tamboereren op hun empirisch gelijk riskant is. De studie toont, op basis van verkiezings- en attitudeonderzoek, de ‘culturalisering’ van de politiek in veel westerse landen aan, maar is speculatief als het om de duurzaamheid van die ontwikkeling gaat. Voortgaande secularisering en individualisering, aldus de auteurs, zal culturele vraagstukken van identiteit en gezag alleen maar belangrijker maken. Dat is geen empirisch bewijs. Bovendien heeft hun
Makke schapen Paul Kalma Culturalisering van de politiek? Een dupliek eenzijdige voorkeur voor electoraal en attitudeonderzoek grote nadelen, zoals ook collegawetenschappers signaleren.1 Het suggereert dat nieuwe thema’s in de politiek simpelweg de veranderde voorkeuren van kiezers weerspiegelen. Verschoven sociale en economische machtsverhoudingen, de invloed van nieuwe politieke actoren, ideologische ontwikkelingen; ze komen bij Houtman, Achterberg en Derks niet aan de orde. En dan is er, ten slotte, de verontwaardiging van de auteurs over mijn kritiek op hun s&dartikel uit 2009. 2 Hoe durf ik te schrijven dat hun bijdrage ‘politiek getint’ was? ‘Wij behoren niet tot de categorie van intellectuele charlatans die wetenschap en politiek graag met elkaar vermengen (...)’. Maar wat betoogden ze? Dat het de PvdA in de huidige culturele polarisatie, ‘kenmerkend (...) voor een post-christelijke politieke cultuur’, grote moeite zal kosten om haar twee achterbannen, die van lager opgeleide ‘arbeiders’ en hoger opgeleide ‘schoolmeesters’, bij elkaar te houden. Zo dreigt de PvdA uiteen te
In een tijd van losgeslagen marktmacht en marktdenken is het nodig een nieuwe, brede kapitalismekritiek te formuleren vallen ‘en hebben zelfs de resterende brokstukken wellicht niet eens meer bestaansrecht’. Een interessante stelling, maar niet getoetst aan nader onderzoek (historisch, organisatorisch, programmatisch) van die partij en van de Nederlandse politieke context. 3 het marxisme voorbij? Dick Pels gaat in zijn bijdrage, tot en met de titel, wat speelser te werk dan Achterberg en Houtman. En hij geeft in de inleiding van zijn contra-kritiek de invalshoek die ik in mijn boek kies, goed weer. Hoe is het in godsnaam mos & d 5 | 20 12
gelijk dat de neoliberale politiek aan de macht is gebleven na de bijna-ineenstorting van het financiële kapitalisme? In Pels’ woorden: ‘(w)aarom zijn we niet massaal in opstand gekomen tegen het grote graaien, de oneerlijke verdeling van de welvaartsgroei, de werk- en inkomensonzekerheid, de verschraling van de verzorgingsstaat en de verharding van de samenleving?’ Vervolgens geeft hij zelf een omschrijving van de verhouding tussen politiek, economie en cultuur die mij aanspreekt. Cultuur en economie zijn, meent hij, geen rivaliserende ‘laatste instanties’ waarbij de economie het primaat heeft. En: ‘politiek is intrinsiek cultuur- en waardenstrijd; strijd om definities en de macht om die definities door te zetten’. Dat komt dicht in de buurt van wat ik zelf in Makke Schapen onder het kopje ‘Het marxisme voorbij’, schrijf over het belang van culturele en morele dimensies van politieke strijd. Pels onderkent dat ook door, instemmend, op de aandacht in mijn boek voor het ‘meritocratisch inkomensspectakel’ en de opmars van het biefstuksocialisme respectievelijk biefstukliberalisme te wijzen. Of zoals hij het samenvat: ‘(i)s het de cultuur van tevreden materialisme dat ons in makke schapen heeft veranderd?’ Dat belet hem echter niet om mij in de rest van zijn betoog als een platte marxist weg te zetten. Aanleiding is mijn uitspraak, vrij naar Bill Clinton: ‘it’s the onderbouw, stupid’. Daarmee duid ik de noodzaak aan om, in een tijd van losgeslagen marktmacht en marktdenken, een nieuwe, brede kapitalismekritiek te formuleren. Maar Pels gebruikt het citaat om van mij alsnog een socialistische hardliner te maken, die de culturele factor ‘bagatelliseert’ en die weer ouderwetse ‘klassenpolitiek’ zou willen bedrijven. En dat alles onder verwijzing naar ontwikkelingen die, zoals Pels wel weer eerlijk toegeeft, in mijn boek centraal staan (hij citeert me zelfs): de funeste invloed van de liberaal-meritocratische ideologie, de cultuur van hebzucht en eigenbelang, de mentaliteit van winner-takes-all en ‘eigen schuld, dikke bult’. Aan zo’n kritiek kan ik geen touw vastknopen.
51
Makke schapen Paul Kalma Culturalisering van de politiek? Een dupliek Vervolgens kleurt Pels mij ook programmatisch als ‘oud links’ in. Ik zou bijvoorbeeld het ideaal van eigen regie en economische zelfstandigheid van zzp’ers als ‘naïef en verhullend’ afschilderen, terwijl ik ze juist ‘in veel opzichten een bewijs van emancipatie’ noem ¬ zonder de aanzienlijke problemen (vooral bij een laag inkomen) onvermeld te laten. 4 Minstens zo verrassend is zijn interpretatie van wat ik over Europa schrijf. Dat zou een ‘toenadering’ tot de sp inhouden. Maar de stelling die ik verdedig, luidt nu juist dat we aan ‘meer’ Europa niet ontkomen ¬ en dat daarom een principieel debat over de vormgeving van de eu dringend gewenst is: verdere uniformering dan wel ruimte voor meerdere snelheden, bandbreedtes en andere keuzemogelijkheden. Eerder pleitte PvdA-lid Frans Timmermans voor zo’n grondslagendebat langs deze lijnen.5 Maar misschien heeft ook hij sp-sympathieën. hoezo splits de pvda?
52
Pels komt er helaas niet aan toe om mijn kritiek in ‘Politiek als cultuurstrijd?’ op zijn s&d-artikel ‘Splits de PvdA!’6 te beantwoorden. Ik vat die kritiek nog eens kort samen. Pels zet, in zijn streven naar het opdelen van links in een sociaal-progressief en een sociaal-conservatief blok, de programmatische verschillen tussen de betreffende partijen onevenredig zwaar aan. Zo zou de sp het ‘vrijzinnige sociaaleconomische programma’ dat hij schetst (‘tegen de zelfverrijking en de graaicultuur, voor een grotere inkomensgelijkheid, herwaardering van de publieke sector’) zonder veel moeite onderschrijven. Dat wil allerminst zeggen dat forse verschillen van mening ter linkerzijde ontbreken. Maar is een organisatorische scheiding der geesten daarvoor de oplossing? Het bijeenhouden van verschillende visies en belangen ¬ in één partij of in een losser verband van partijen ¬ kan ook een kracht zijn. Het helpt maatschappelijke tegenstellingen en verschillen (bijvoorbeeld tussen laag- en hooggeschoolden) ‘uit te houden’, dat wil zeggen: te bediscussiëren, te verwerken en te matigen. s & d 5 | 20 12
De vrijzinnige invalshoek kan bij zo’n linkse samenwerking niet gemist worden. Zoals Pels schrijft: het streven naar sociale bescherming is niet genoeg. Het gaat ook om ‘opvoeding tot democratische onzekerheid die de eigen cultuur en identiteit kan relativeren’. Maar omgekeerd heeft zijn partij ook zelf baat bij een breder links verband, waarin bijvoorbeeld, naast de waarde van het internationalisme, ook de hoge prijs aan de orde komt die werkenden voor een doorgeschote economische globalisering betalen.
Aan ‘meer’ Europa ontkomen we niet en daarom is een principieel debat over de vormgeving van de eu dringend gewenst Pels, zo valt uit zijn bijdrage op te maken, is in zo’n gedachteuitwisseling ter linkerzijde eigenlijk niet meer geintereresseerd. Een treffend voorbeeld: hij haalt Emile Roemer aan die op de vraag ‘Voelt u zich Europeaan of Nederlander?’ antwoordde: ‘Nederlander natuurlijk! Net als al die andere mensen in de Kalverstraat.’ Dat is een uitspraak waar je inderdaad ongerust van wordt. Maar wie spreekt er de sp-leider publiekelijk en rechtstreeks op aan? Mijn oud-wbs-collega René Cuperus, door Pels ook betiteld al een soort sp-meeloper, die Roemer in zijn column in de Volkskrant overtuigend kritiseerde, 7 terwijl Pels op de tribune zit en zichzelf beklaagt over sp-ers en ‘traditionele’ sociaal-democraten, afkerig van Europa en (ik citeer zijn ‘Splits de PvdA’-artikel) op pad voor ‘maatschappelijk teleurgestelden’ en voor ‘een naar rechts afgebogen onderklasse’. De conclusie van ‘Politiek als cultuurstrijd?’, stel ik zonder heel veel vreugde vast, blijft met dat alles overeind staan. ‘Wie links’, schreef ik, ‘wil opsplitsen in een progressief en een conservatief blok, maakt een ernstige politieke vergissing. Die legitimeert de hoogmoed van
Makke schapen Paul Kalma Culturalisering van de politiek? Een dupliek hoogopgeleiden die zich in de voorhoede der geschiedenis wanen ¬ en sociaalconservatieven hooguit nuttig vinden om nog wat populistische kiezers op te vangen. Die zichzelf als belichaming van het “nieuwe politieke midden”, al rijk
Noten 1 Vgl. M. Oudenampsen, ‘De politiek van populisme onderzoek. Een kritiek op “Diplomademocratie” en de verklaring van populisme uit kiezersgedrag’, in: Tijdschrift voor Sociologie, 2012 aflevering 1. Hij verwijt Houtman, Achterberg en Derks dat ze, net als Mark Bovens en Anchrit Wille in hun studie Diplomademocratie, veel te weinig aandacht besteden aan ‘politieke gebeurtenissen en de agenderende rol van politiek en opinievormers’.
rekenen, op basis van luchthartig verondersteld electoraal succes.’ En toen was het bezuinigingsakkoord van vvd, cda, ChristenUnie, d66 en GroenLinks nog niet eens gesloten.
2 Houtman, Dick en Achterberg, Peter, ‘Arbeiders en schoolmeesters. Een huwelijk in crisis’, in: s&d 2009/6, pp. 22-27. 3 Houtman en Achterberg schrijven dat ik hen verwijt in s&d ‘politiek onverstandige’ conclusies te trekken. Maar dat is niet het geval. ‘Politiek onverstandig’ noem ik alleen het pleidooi van Pels om de PvdA, net als links in zijn geheel, in een ‘sociaal-progressief’ en een sociaal-conservatief’ op te splitsen. 4 De uitdrukking ‘naief en verhullend ideaal’ valt wel in
mijn boek, maar niet om het wereldbeeld van zzp’ers te kwalificeren. Ik gebruik deze in een kritiek op het rapport van de commissie-Bakker, die wel erg hoog opgeeft van hypermobiele werknemers die voortdurend in hun eigen employability investeren. 5 Vgl. bijvoorbeeld F. Timmermans, ‘Euroscepsis staat oplossing voor eurocrisis in de weg’, in: nrc Handelsblad, 19 september 2011. 6 Pels, Dick, ‘Splits de PvdA’, in: s&d 2009/6, pp. 29-34. 7 De Volkskrant, 9 januari 2012.
53
s & d 5 | 20 12
Het democratisch dilemma van de muntunie Een ideale eu is democratisch, biedt lidstaten de mogelijkheid hun eigen beleid te voeren én is een monetaire unie. Die drie zaken laten zich echter lastig combineren. Ben Crum bespreekt, met dit ideaal in het achterhoofd, de drie voornaamste politieke strategieën die zich aandienen als antwoord op de huidige crisis. ben crum
54
‘In verscheidenheid verenigd’, dat was het motto waarmee het Europees Grondwettelijk Verdrag de Europese Unie beoogde te voorzien. Het onderstreept dat vereniging in het kader van het Europese integratieproces plaatsvindt met respect voor de verscheidenheid van de lidstaten. Ondanks die nobele intentie bestaat er natuurlijk een onmiskenbare spanning tussen de twee elementen: waar integratie wordt nagestreefd dreigt verscheidenheid onder druk te komen. Wat betreft de euro manifesteert de spanning tussen integratie en verscheidenheid zich specifiek tussen de voordelen van monetaire integratie (lagere transactiekosten en stabiele financiële verhoudingen) en de verscheidenheid in behoeften aan financieel-economisch beleid van landen (de politieke keuzevrijheid om te kunnen inspelen op uiteenlopende economische uitdagingen). Over de auteur Ben Crum is Universitair Hoofddocent Politicologie aan de Vrije Universiteit. Onlangs verscheen van zijn hand ‘Learning from the eu Constitutional Treaty’ (Routledge, Abingdon/ New York, 2012). Noten zie pagina 61 s & d 5 | 20 12
In dit artikel analyseer ik de verhouding tussen Europese monetaire integratie en het behoud van diversiteit in economische en democratische beleidskeuzes. Deze analyse spiegel ik vervolgens aan de drie voornaamste politieke strategieën die zich aandienen als antwoord op de huidige crisis. integratie en verscheidenheid Strikt formeel gezien kun je stellen dat de Economische en Monetaire Unie (emu) aanvankelijk een redelijke balans zocht tussen monetaire integratie en de verscheidenheid in financieel-economisch beleid. Natuurlijk vergde monetaire integratie onvermijdelijk een zekere beperking van de beleidsvrijheid van, en de verscheidenheid tussen, de betrokken nationale regeringen. Behalve dat de waarde van hun nationale munten niet meer vrij kon fluctueren werden zij ook gebonden aan het renteniveau van de Europese Centrale Bank. Een vergaande vereniging van financieeleconomisch beleid werd echter niet noodzakelijk geacht.
Ben Crum Het democratisch dilemma van de muntunie De aanvankelijke suggestie was dat lidstaten de vrijheid konden behouden om hun eigen financieel-economische beleid te voeren, zolang zij maar binnen de parameters van het Stabiliteits- en Groeipact zouden blijven. Dit pact moest regeringen er verder van weerhouden om het lidmaatschap van de emu te gebruiken als een vrijbrief voor onverantwoordelijk financieel-economisch beleid op kosten van de andere eurolanden. Concreet voorzag het pact erin dat de Europese Commissie toezicht hield op de nationale begrotingen en dat regeringen werden verplicht om hun begrotingstekort onder een grenswaarde van 3% van het bnp te houden. De eigen verantwoordelijkheid werd
Eurolanden leken in eerste instantie hun eigen financieeleconomische beleid te kunnen blijven voeren verder onderstreept door het vastleggen van de ‘no bailout-clausule’ in de eu-verdragen (art. 125 euwv), die de mogelijkheid uitsluit dat een lidstaat in financiële nood een beroep kan doen op andere lidstaten om zijn financiële verplichtingen over te nemen. De huidige financieel-economische crisis duidt erop dat deze oorspronkelijke mix van monetaire integratie en een zekere tolerantie van verscheidenheid in financieel-economisch beleid niet houdbaar is.1 Toen als gevolg van de bankencrisis en de daaropvolgende economische neergang de tekorten opliepen in landen als Ierland en Griekenland, ontstonden twijfels over de stabiliteit van hun overheidsfinanciën. Op de financiële markten uitten deze twijfels zich in sterk oplopende verschillen tussen de rente op staatsobligaties. Zo werden landen die al moeite hadden om hun begroting rond te krijgen geconfronteerd met stijgende financieringskosten. Daarmee dreigde een vicieuze cirkel van begrotingsproblemen en afnemend s & d 5 | 20 12
vertrouwen van geldverstrekkers waarmee de betrokken landen uiteindelijk afstevenden op een nationaal faillissement. De impact van een dergelijk faillissement zou echter veel verder reiken dan alleen het betreffende land; het zou ook de houdbaarheid van de monetaire unie als geheel ter discussie stellen. 2 De eurolanden kunnen het zich dus niet veroorloven om een van hen bankroet te laten gaan, maar evenmin kunnen ze zich onvoorwaardelijk garant stellen voor elkaars financiële problemen; dat zou namelijk in strijd zijn met de no bailout-clausule en met het belang om landen zelf primair verantwoordelijk te laten zijn voor hun financieeleconomisch beleid. De noodsituatie waarin met name Ierland en Griekenland in 2010 belandden, dwong de Europese regeringsleiders echter wel tot een reactie. De uitweg werd gevonden in het beschikbaar stellen van financiële ondersteuning die was gebonden aan strikte voorwaarden. In eerste instantie kreeg deze de vorm van bilaterale leningen. In tweede instantie is een speciale gezamenlijke constructie ingesteld, de Europese Faciliteit voor Financiële Stabiliteit, die op termijn moet opgaan in een Europees Financieel Stabilisatiemechanisme. De aan de steun verbonden voorwaarden beogen de financiële houdbaarheid van de overheidsbegroting en het vertrouwen van de private geldvertrekkers te herstellen. In de praktijk gaat het om een mix van vergroting van de kortetermijninkomsten (bijvoorbeeld door privatisering), structurele bezuinigingen en versterking van het belastingapparaat. De formulering en controle van de noodzakelijke maatregelen is in handen van de zogenaamde trojka, gevormd door de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en het imf. Om zoveel mogelijk controle uit te oefenen worden de maatregelen die de desbetreffende landen moeten nemen zo concreet mogelijk benoemd. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om directe verhoging van de btw, herstructurering van de pensioenen en het opheffen van de algemeen verbindende werking van sectorafspraken. 3
55
Ben Crum Het democratisch dilemma van de muntunie Indien deze landen een nationaal bankroet willen ontlopen, vergt monetaire integratie van hen dus dat ze hun macro-economische beleidsautonomie opgeven. In wezen lijkt hen zelfs de keuze ontnomen te zijn om uit de emu te stappen en zo weer baas over het eigen economische beleid te worden, omdat de andere eurolanden de risico’s hiervan niet aanvaardbaar achten. Dit werd bij uitstek zichtbaar toen in november 2011 de Griekse premier Papandreou de suggestie deed om een referendum te houden over het al dan niet aanvaarden van het leningspakket onder de gegeven voorwaarden. Met de kennis van nu lijkt een dergelijke opoffering van nationale soevereiniteit een onaanvaardbaar hoge prijs voor monetaire integratie en haar veronderstelde voordelen. opkomend europees regerings federalisme
56
De Europese regeringsleiders hebben met horten en stoten gereageerd op de ontwikkeling van de financiële crisis. In de maatregelen die uiteindelijk zijn genomen laten zich echter wel de contouren van een strategie herkennen, een strategie die door velen als regeringsfederalisme (‘executive federalism’) is gekarakteriseerd, meest prominent door J∑rgen Habermas. 4 Deze strategie is federaal in de zin dat zij wordt gekarakteriseerd door een verdieping van de gezamenlijke kaders voor financieeleconomisch beleid en een verscherping van het Europese toezicht. Een typerend voorstel is in dit verband het ‘Europese semester’, waaronder de nationale regeringen hun concept-jaarbegrotingen vooraf laten toetsen op verenigbaarheid met de Europese kaders. Het nieuwe Stabiliteitsverdrag, dat 25 van de 27 eu-lidstaten in januari 2012 ondertekenden, gaat nog een stap verder in de zin dat het lidstaten verplicht hun begroting in evenwicht te houden en wettelijke voorzieningen te treffen die automatisch de noodzakelijke financiële correcties in werking stellen indien de afgesproken grens wordt overschreden. Bovendien s & d 5 | 20 12
worden landen met een te groot structureel begrotingstekort gebonden aan een ‘budgettair en economisch partnerschapsprogramma’ waarin, conform de gegeven Europese kaders en onder toezicht van de Europese Commissie en de Raad van Ministers, de financiële hervormingen worden gespecificeerd waaraan deze landen hebben te voldoen (art. 5 van het Stabiliteitsverdrag). De directe Europese inmenging in het nationale begrotingsbeleid markeert een duidelijke inbreuk op de nationale financiële soevereiniteit, zeker voor zover deze gepaard gaat met concrete beleidsaanwijzingen van de Commissie waarvan de regeringen slechts bij gekwalificeerde meerderheid kunnen afwijken. Tegelijkertijd gaat het uitdrukkelijk om regeringsfederalisme. De kaders en het toezicht staan onder directe controle van de regeringsleiders. Dit heeft twee belangrijke implicaties. Ten eerste betekent het dat deze processen zijn onttrokken aan een effectieve parlementaire controle. Het Stabiliteitsverdrag voorziet er weliswaar in dat de voorzitter van de eurozone na elke eurotop rapporteert aan het Europees
De Europese beslissingen zijn nu onttrokken aan een effectieve parlementaire controle Parlement (art. 12.5) en moedigt nauw overleg tussen de (Europese en nationale) parlementaire begrotingscommissies aan (art. 13), maar deze bepalingen onderstrepen juist het feit dat de afspraken tussen de nationale regeringen nergens onderhevig zijn aan effectieve parlementaire controle op basis waarvan ze kunnen worden afgewezen of substantieel herzien. Tegelijkertijd is de controle op nationaal niveau ernstig beperkt, omdat nationale parlementen steeds slechts één regering kunnen aanspreken en deze regering de politieke verantwoordelijkheid kan afschuiven op het collectief van regeringen.
Ben Crum Het democratisch dilemma van de muntunie De tweede implicatie is dat in de besluitvorming binnen dit regeringsfederalisme de machtsverschillen tussen lidstaten onverbloemd naar voren treden in plaats van dat deze wordt gestuurd door evenwichtige en transparante spelregels die recht doen aan het wederzijds respect tussen lidstaten en het soevereine en democratische karakter van elk van hen. Met andere woorden: binnen het regeringsfederalisme zetten de grote en sterke lidstaten de toon en rest de kleinere en zwakkere lidstaten veelal slechts de keus om zich aan te sluiten of de samenwerking te verlaten. Uiteindelijk neigt deze vorm van regeringsfederalisme tot een uitbouw van een Europees regelwerk dat het financieel-economisch beleid in de zwakke lidstaten dicteert en controleert en hen op dit punt dus alle politieke autonomie ontneemt. Terwijl een deel van deze taken kan worden gedelegeerd aan onafhankelijke instanties als de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en misschien zelfs het Europees Gerechtshof, blijft de politieke regie uiteindelijk in handen van de (grote en sterke) lidstaten. Op die manier kunnen zij ook voorkomen dat de Europese regels hun eigen politieke autonomie ondermijnen. De Nederlandse regering heeft zich tot dusver zeer toegewijd getoond aan de regeringsfederalistische tendens in de Europese reactie op de crisis. Het demissionaire kabinet-Rutte deelde de diagnose dat de schuldenpositie van Europese overheden uit de hand was gelopen en dat een strakkere Europese begrotingscontrole noodzakelijk is voor de stabiliteit van de euro. Deze visie sloot ook goed aan bij de ideologische voorkeur van de coalitie voor een kleinere overheid en een aanbodgericht macro-economische beleid. Bovendien leek de Nederlandse regering zichzelf als natuurlijk lid van de coalitie der sterke en prudente lidstaten te zien, met Duitsland als het natuurlijke middelpunt. Bij deze positie zijn drie kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste is het riskant om verdragsrechtelijke verplichtingen aan te gaan op basis van ideologische voorkeuren. Een volgende s & d 5 | 20 12
Nederlandse regering zou in alle redelijkheid een voorkeur kunnen hebben voor een meer omvangrijke publieke sector en een meer anticyclisch macro-economisch beleid. Het Stabiliteitsverdrag lijkt de mogelijkheid van dergelijke politieke keuzes echter ernstig te beperken.
Het kabinet-Rutte ging verdragsrechtelijke verplichtingen in Europa aan op basis van zijn ideologische voorkeur Een tweede kanttekening is dat, hoezeer de Nederlandse economie ook is verbonden met de Duitse, het geenszins vanzelfsprekend is dat we ons altijd aan de zijde van de grootste lidstaat bevinden. Dit wordt bij uitstek geïllustreerd door de gebeurtenissen van 2004, toen Duitsland en Frankrijk de normen van het Stabiliteits- en Groeipact schonden maar, tot groot chagrijn van minister Zalm, hun politieke macht wisten te gebruiken om sancties af te wenden. Anno 2012 zouden de verhoudingen wel eens andersom kunnen liggen, en dat is de derde kanttekening. Het is inmiddels steeds duidelijker dat er weinig reden is om al te tevreden te zijn met onze eigen overheidsfinanciën. Het inperkende effect van het Europese regeringsfederalisme op de Nederlandse beleidsopties en op het vermogen tot nationaal zelfbestuur is de afgelopen maand zeer voelbaar geworden voor Nederland. Terwijl de leidende politici bereid mogen zijn die prijs te betalen voor de loyaliteit aan de muntunie en de dominante politieke stemmen in Europa, is het maar zeer de vraag of dat ook geldt voor hun kiezers. democratische federalisering De strategie van Europees regeringsfederalisme snijdt diep in het vermogen tot democratisch zelfbestuur van economisch zwakke landen en
57
Ben Crum Het democratisch dilemma van de muntunie ondermijnt een fundamenteel idee van gelijkwaardigheid tussen de lidstaten. Critici hebben om die reden gesuggereerd dat de financiële crisis weliswaar noopt tot veel verdergaande integratie op financieel-economisch terrein, maar dat dit slechts democratisch gelegitimeerd kan worden als het vergezeld wordt door vergaande politieke hervormingen.5 De verantwoordelijkheid voor besluiten over en de controle van de Europese kaders zou dan niet bij de lidstaten moeten liggen maar bij een centrale, democratisch gemandateerde, Europese economische regering. De spil van een dergelijke economische regering zou gevormd kunnen worden door een Europese president, die de economische verantwoordelijkheden van de huidige voorzitters van de Europese Raad en van de Europese Commissie combineert, en een Europese minister van Economische Zaken, een functie die voort zou bouwen op de huidige positie van de eurocommissaris voor monetair beleid. Een dergelijke regering zou haar democratische mandaat moeten ontlenen aan pan-Europese verkiezingen, hetzij door gekozen te worden door het Europees Parlement, hetzij door directe
Het Europese regeringsfederalisme ondermijnt de gelijkwaardigheid tussen de lidstaten
58
verkiezingen door de burgers (bijvoorbeeld analoog aan de Franse presidentsverkiezingen). Deze benadering waarborgt de eenheid van Europees beleid, evenals de directe en gelijkwaardige invloed van alle Europese burgers op de richting van het beleid. Aan deze strategie van democratische federalisering van het Europese economische beleid lijken twee belangrijke implicaties verbonden. Ten eerste maakt democratische federalisering de weg vrij voor een verdergaand geïntegreerd Europees begrotingsbeleid. Eén maatregel die bij uitstek past in deze strategie is de invoering s & d 5 | 20 12
van euro-obligaties waarmee de Europese lidstaten gezamenlijk garant staan voor (een deel van) de publieke schuld. Daarnaast ligt het in dit kader voor de hand om het Europese budget aanzienlijk te verhogen boven het huidige niveau van iets meer dan 1% van het Europese bnp, zodat de eu daadwerkelijk sturing kan geven aan de economische herverdeling tussen de lidstaten. Dit kan door de invoering van specifiek Europese belastingen (op bijvoorbeeld financiële transacties of milieuverontreinigende activiteiten) of door directe toewijzing aan de eu van een vast deel van de btw in alle lidstaten. De tweede implicatie is dat niet alle lidstaten gedwongen kunnen worden mee te gaan in deze acceleratie van Europese samenwerking. Dat geldt in ieder geval voor de landen die ervoor kiezen om buiten de eurozone te blijven maar mogelijk ook voor enkele die wel reeds de euro hanteren. Consequentie is dus dat deze strategie uitmondt in een kern-Europa rond een federale economische regering, omgeven door de overige eu-leden waarmee het een vrijhandelszone vormt en samenwerkt op geselecteerde andere beleidsterreinen. 6 Terwijl deze strategie inzet op het verenigen van monetaire integratie en gezamenlijk democratisch bestuur, heft het dus de verscheidenheid tussen lidstaten op. Een land als Nederland verliest dan bijvoorbeeld het vermogen om ¬ ten goed of ten kwade, maar in ieder geval zelfstandig ¬ invulling te geven aan zijn eigen beleid ten aanzien van zaken als pensioenen, collectieve arbeidsovereenkomsten en de belastingaftrek van hypotheeklasten. In plaats daarvan worden dergelijke zaken onderwerp van gezamenlijke Europese besluitvorming waarbij de kans bestaat dat het Nederlandse geluid ondergesneeuwd raakt. De achilleshiel van de strategie van democratische federalisering is echter het risico dat de maatschappelijke randvoorwaarden achterblijven bij de institutionele intenties. Een effectieve Europese democratie komt niet tot stand door institutionele hervormingen alleen. Zij vergt ook een verandering in de houdingen van de
Ben Crum Het democratisch dilemma van de muntunie Europese burgers en de ontwikkeling van een gedeelde politieke cultuur. Als het vertrouwen van de burgers in een Europese economische federatie uitblijft of als het uiteindelijk ontbreekt aan een politieke vertrouwensband tussen de burgers van de verschillende lidstaten onderling, dan dreigt de Europese economische regering niet veel meer te zijn dan een institutionele façade die de schijn van democratische legitimiteit verleent aan een proces waarin gevestigde meerderheden hun wil opleggen aan zwakke minderheden. In die zin is het de vraag of deze alternatieve strategie daadwerkelijk kan ontkomen aan de democratische bezwaren tegen de huidige tendens naar regeringsfederalisme. emu-uittreding Vanuit de stelling dat het in Europa vooralsnog ontbreekt aan de randvoorwaarden voor een waarlijk geïntegreerde democratie dringt zich een derde scenario op. Mogelijk is monetaire integratie achteraf gezien een gevaarlijke fuik die ons steeds verder wegvoert van het vermogen om een eigen financieel-economisch beleid te voeren. De vraag is dan of het niet wenselijk en haalbaar is de fuik achterwaarts te verlaten en monetaire integratie op te geven ten gunste van de te herwinnen democratische autonomie. Zeker voor de landen die zich momenteel in urgente financiële problemen bevinden en hun financieel-economische soevereiniteit grotendeels hebben ingeleverd lijkt monetaire integratie achteraf bezien een faustiaanse overeenkomst te zijn geweest. Weliswaar hebben zij in voorgaande jaren geprofiteerd van een grote toevloed van kapitaal, maar in de huidige situatie is een groot deel van die groei als een luchtbel uiteengespat en ontbreekt het hun aan beleidsinstrumenten als devaluatie en het zelfstandig vergroten van de geldvoorraad. De Economische en Monetaire Unie voorziet echter bewust niet in een uitstapprocedure, juist ook om het commitment van de lidstaten te onderstrepen. De risico’s van het verlaten van de emu zijn ook enorm. De praktische organisatie s & d 5 | 20 12
van de omzetting van al het geld en alle tegoeden in een nieuwe (of oude) muntsoort is niet iets dat van de ene op de andere dag kan plaatsvinden. Vanaf de eerste aanzet zou een dergelijk proces omgeven worden door grote onzekerheid, waarbij het risico groot is dat de financiële markten het vertrouwen in het betreffende land verliezen. Voor de zwakke eurolanden waaraan als eerste gedacht kan worden, zou een uitstap gevolgd worden door een scherpe devaluatie van de nieuwe munt in verhouding tot de euro. Verschillende scenario’s suggereren dat het betreffende land te maken zou kunnen krijgen met een devaluatie van 60% en een halvering van het bnp. 7 Cruciaal is echter dat de kosten van een uittreding niet beperkt blijven tot het betreffende land. De uittreding van een land uit de euro zou onmiddellijk twijfels oproepen over de positie van andere, zwakke landen. Om die reden is het onwaarschijnlijk dat het bij één land zou kunnen blijven. Daarnaast heeft uittreding directe kosten voor de achterblijvende eurolanden voor zover zij investeringen hebben uitstaan in het uittredende land en voor zover uittreding leidt tot een revaluatie van de euro. Gezien de ingrijpende economische turbulentie waarmee euro-uittreding gepaard zal gaan, is het begrijpelijk dat analisten waarschuwen voor de mogelijke consequenties van dit scenario voor het Europese project als geheel. Tegelijkertijd dwingen deze observaties tot het zoeken van maatregelen waarmee deze risico’s mogelijk beheerst kunnen worden. Timing is in deze context van het grootste belang. Zo ligt het voor de hand om op het moment dat een land uit de euro zou stappen het internationale kapitaalverkeer tijdelijk aan banden te leggen. 8 Daarnaast zouden de andere eurolanden flankerende maatregelen kunnen nemen in de vorm van financiële, institutionele en politieke steun. Ze zouden de kosten die ze anders hadden gehad aan voortdurende reddingsmaatregelen kunnen omzetten in een eenmalig uittredingspakket. Ook zou het volwaardig lidmaatschap van de gemeenschappelijke markt gegarandeerd moeten worden. De vraag moet gesteld worden
59
Ben Crum Het democratisch dilemma van de muntunie in hoeverre de eenmalige klap van uittreding uiteindelijk, zowel voor de betrokken lidstaat als voor de eurozone als geheel, niet een minder kostbare oplossing (in financieel en democratisch opzicht) is dan een voortdurende ondersteuningsoperatie waarbij het land gevangen blijft in de inherente ongelijkheid van de monetaire unie. politieke opties
60
De drie strategische perspectieven die ik hier heb geschetst suggereren niet slechts een dilemma maar zelfs een trilemma tussen democratie, beleidsverscheidenheid en monetaire integratie. In die zin illustreren zij de stelling van Harvard-econoom Dani Rodrik dat van de drie politieke doelen democratie, nationaal zelfbestuur en economische globalisering er zich in de praktijk steeds slechts maximaal twee laten combineren. 9 De strategie van regeringsfederalisme offert democratie op voor monetaire integratie en een zekere mate van nationale beleidsautonomie (ten minste voor de sterke eurolanden). In de democratisch federalistische strategie worden monetaire integratie en democratie veiliggesteld ten koste van beleidsverscheidenheid en nationaal zelfbestuur. Het uittredingsscenario neemt ten slotte afscheid van monetaire integratie ten gunste van beleidsverscheidenheid en nationale democratie. Uiteindelijk lijken aan alle drie de strategieën echter aanmerkelijke kosten en nog grotere risico’s verbonden te zijn. De eurolanden betalen een aanzienlijke prijs voor monetaire integratie: in termen van beperking van nationale beleidsmogelijkheden, bestuurlijke complicaties en, steeds waarschijnlijker, leningen die niet kunnen worden terugbetaald. Achteraf bezien is het de vraag of veel eurolanden momenteel niet beter af waren geweest zonder muntunie. De euro is echter een gegeven en de politieke opties moeten vanuit dat gegeven worden gewogen. In dat licht is het duidelijk dat het laten uittreden van één of meerdere landen s & d 5 | 20 12
uit de eurozone een zeer riskante en, naar alle waarschijnlijkheid, zeer kostbare strategie is. Die kosten staan dan nog los van de gevolgen die een dergelijk desintegratieproces zou hebben voor de onderlinge politieke verhoudingen in Europa. Het enige punt waarop uit deze strategie een constructieve beleidssuggestie kan worden afgeleid, betreft de wenselijkheid om de verdragsrechtelijke verplichting voor nieuwe eu-lidstaten tot toetreding tot de emu af te schaffen (met terugwerkende kracht) en om de mogelijkheid van een beheersbare uittredingsprocedure uit de euro serieus te onderzoeken.10 Als we aannemen dat het terugdraaien van monetaire integratie geen optie is, dan resten de strategieën van regeringsfederalisme en democratische federalisering. Zoals aangegeven lijkt het pad van het regeringsfederalisme op dit moment het meest waarschijnlijke. Dat is niet alleen een reflectie van de politieke verhoudingen in de eu, er zijn ook inhoudelijke argumenten voor. Meer dan het democratisch federalisme erkent de strategie van het regeringsfederalisme namelijk het primaat van de natiestaat als eenheid van effectief democratisch zelfbestuur. Daarmee laat deze strategie in principe ook een zekere ruimte voor verscheidenheid in nationale beleidskeuzes. Het regeringsfederalisme stuit echter op twee substantiële bezwaren en in die opzichten kan het lering trekken uit de strategie van democratische federalisering. Het eerste bezwaar tegen het regeringsfederalisme is dat politieke machtsverhoudingen de boventoon gaan voeren. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen is het noodzakelijk dat de nu vaak schimmige intergouvernementele onderhandelingen onderworpen worden aan formele besluitvormingsregels die garanderen dat elke lidstaat een volwaardige inbreng kan hebben in de besluitvorming en die voorkomen dat een exclusieve kerngroep haar wil oplegt aan de rest. Om die reden is het hoopgevend dat juist de Duitse regering erkent dat de recente stappen tot verdergaande financieel-economische samenwerking en controle nopen tot heropening van het constitutionele debat in Europa.11
Ben Crum Het democratisch dilemma van de muntunie Het tweede bezwaar tegen het regeringsfederalisme betreft het gebrek aan effectieve parlementaire controle. De strategie van het democratisch federalisme biedt op dit punt een aantal nuttige aanzetten. Hoewel een Europese economische regering om veel redenen een stap te ver lijkt, is het zeker wenselijk om de Europese uitvoeringsverantwoordelijkheden duidelijker te lokaliseren. Een beleidssuggestie in die richting is om, analoog aan de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken, een Hoge Vertegenwoordiger voor de emu in te stellen die ook de euroraad voorzit. Daarmee krijgt het Europese monetaire beleid een herkenbaar politiek gezicht dat ook daadwerkelijk kan worden aangesproken door het Europees Parlement. Anders echter dan de strategie van een democratisch federalisme suggereert, volstaat het niet om de parlementaire controle alleen op Europees niveau te organiseren. Zij dient aangevuld te worden met de versterking van de rol van, en de samenwerking tussen, de nationale parlementen in de eurozone. Het idee van een conferentie van vertegenwoordigers van de (Europese en nationale) parlementaire begrotingscommissies zoals dat nu in het Stabiliteitsverdrag (art. 13) is opgenomen kan
Noten 1 Overbeek, H. (2012), ‘Sovereign Debt Crisis in Euroland: Root causes and implications for European integration’ The International Spectator 47(1), pp. 30-48. 2 Scharpf, F. (juli 2011), Monetary Union, Fiscal Crisis and the Preemption of Democracy. mpifg Discussion paper 11/11, Max-Planck-Institut f∑r Gesellschaftsforschung, Kµln.
s & d 5 | 20 12
daarvoor een opstap bieden, maar dan dient deze wel meer dan alleen een overlegfunctie te vervullen. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld om een dergelijke parlementaire conferentie te laten toetsen of de Europese eisenpakketten aan landen in financiële problemen een onevenredige inbreuk maken op de soevereiniteit van het nationale parlement in de desbetreffende lidstaat. Een dergelijk taak sluit aan bij de rol van hoeders van het subsidiariteitsbeginsel die in het Verdrag van Lissabon is toegeschreven aan de nationale parlementen. Er is geen gemakkelijke en eenduidige oplossing voor het democratische dilemma van de muntunie. Het beste wat we mogen hopen is dat met vallen en opstaan een houdbare koers wordt gevonden die niet alleen het ineenstorten van de emu voorkomt, maar ook het vermogen tot democratisch zelfbestuur van alle leden van de muntunie respecteert. Een voorwaarde voor een dergelijke koers is dat burgers, nationale regeringen en Europese bestuurders openstaan voor innovatieve voorstellen en bereid zijn te putten uit alle denkbare strategieën. Dit artikel is een voorpublicatie uit een boek over eurocrisis dat dit najaar zal verschijnen bij de Wiardi Beckman Stichting.
3 Ibid. 4 Habermas J. (10 november 2011), ‘Europe’s post-democratic era’, The Guardian. 5 Ibid. 6 Hulten, M. van (24 november 2011), ‘De eu zal veranderen of eerloos verdwijnen’, de Volkskrant. 7 Belke, A. (November 2011), Doomsday for the euro area: causes, variants and consequences of breakup, Bertelsmann Stiftung,
G∑tersloh. 8 Ibid. 9 Rodrik, D. (2011), The Globalization Paradox. Democracy and the Future of the World Economy. New York: W.W. Norton. 10 Fahrholz, C. en C. Wójcik (oktober 2011), The Eurozone needs exit rules, VoxEU.org. 11 Reuters (9 maart 2012), Germany wants new debate on eu constitution.
61
achterstand Ik ben onnadrukkelijk opgevoed, mijn vader heeft me nooit iets verboden. Slechts één keer heeft hij zijn veto uitgesproken. Ik wilde de school na de vierde klas verlaten, ik wilde groots en meeslepend gaan leven. Dat vond hij goed, maar niet zonder diploma. Ik gehoorzaamde, bleef nog twee jaar op school en haalde het diploma met lange tanden. Toen aan Freddy Ayer werd gevraagd waarom hij niet in god geloofde, antwoordde hij dat daar geen reden voor was. Met deze anekdote heeft mijn vader me opgevoed, dit is de enige keer dat hij het woord god heeft uitgesproken. Ik moet er met nadruk aan toevoegen dat zijn zwijgen niet polemisch was, het was gewoon een kwestie van beschaving, beschaafde mensen praatten niet over god. Later bleek dit een ernstige handicap te zijn. Ik had een schrijver willen worden die met gepast geld een fonkelnieuwe Jaguar of Maserati had kunnen kopen, net zoals Jan Wolkers, Maarten ’t Hart of Jan Siebelink. Zij kunnen niet beter schrijven dan ik, zij hebben een betere ondergrond, een grot van angst, vernedering, schuld en boete. Deze achterstand is niet meer in te halen, dit niveau van gekte bereik ik niet meer. Toch geef ik niet op. Eerst heb ik De bijbel volgens Nicolaas Matsier over het oude testament gelezen, nu lees ik Het evangelie volgens Nicolaas Matsier. Het is heel interessant allemaal, maar het blijven verhalen ¬ het geloof, de verbazing, de angst en het ontzag ontbreken. Voor de grote geloofsinstituties blijft het van levensbelang dat de boodschap er vanaf de geboorte ingepompt wordt. Na zes jaar kun je het nooit meer kwijtraken, je kunt afvallig worden in onverschilligheid, je kunt tierend de strijd aanbinden, je kunt doen wat je wil, de fundamenten zijn onwrikbaar, je bent voor altijd een gelovige. Intussen lees ik dat Jezus met vier discipelen op weg gaat naar Kaperna∑m, een plaats aan het Meer van Galilea. Dat klinkt toch heel wat beter dan dat Kees met vier leerlingen naar Harderwijk gaat, een plaats aan het IJsselmeer. Dat komt er ook nog bij, de Maserati-rijders zijn opgevoed in het Midden-Oosten, zij weten zonder nadere uitleg waar Kaperna∑m ligt, ze herkennen Nebukadnezar en Batsheba, ze herinneren zich dat Rehabeam over zijn vader Salomo zegt: ‘Ik heb een grotere lul dan hij.’
62
Dat moet ik allemaal ontberen. Ik zal niet alleen nooit in een dure sportauto rijden, ik zal ook nooit in een geopenbaarde waarheid geloven.
a.l. snijders s & d 5 | 20 12