ANEKDOTES
© Bijbelverhalen.nl
2 Het briefje in de klaagmuur 4 Het meisje dat een kerk bouwde 5 Een sterretje voor Jezus 6 Sproetjes 7 Vrouwen hebben geen ziel 8 George El Khouri 11 Vertel me toch van Jezus 12 Het verhaal van de twee vrouwen 14 Mensen vissen 15 De moordenaar en de bijbel 16 Kim bim Lin en de bijbel 17 De postbode 18 Het gebeurde in een supermarkt in Rotterdam 19 Alleen maar praten 20 Het vitamineflesje van Corrie
21 De twee broers 22 Hersens heeft hij niet 23 Indiaan die God zocht 24 Hij heeft nog geen muis 25 Op de rand van de afgrond 26 Het lege boek 27 Klein en weinig 28 De post bezorgen 29 Soldaten aan de Ganges 30 Van boze jongens die zo vriendelijk hielpen 31 Ludwig Zinzendorf en de rover 32 De bijbel in het concentratiekamp 33 Een kat die uit de lucht kwam vallen
Het briefje in de klaagmuur Hoe het mogelijk is begrijpt niemand, maar een Joodse jongen overleefde in de oorlog drie concentratiekampen. Hij verloor beide ouders, veel familie en kennissen, maar niet zijn geloof. Brood- en broodmager, volkomen ondervoed en ontredderd, vond hij uiteindelijk mensen die zich over hem ontfermden. Na de oorlog emigreerde hij naar Amerika, werd goed opgevangen, studeerde en trouwde en kreeg een zoon, Joey genaamd. Natuurlijk voedde hij zijn zoon op in het Joodse geloof. Hij vertelde hem ook wat er allemaal voor verschrikkelijks was gebeurd met diens opa en oma. Maar toen Joey ouder werd ging hij met vrienden om, die, het was in de hippietijd, op zoek gingen naar een godservaring in India. Ook Joey wilde zijn geluk in India gaan beproeven. Op een dag vertelde hij dat aan zijn ouders. De vader schrok vreselijk. 'Wat ga je nou doen, zoon,' riep hij uit, 'Jij hoeft niet op zoek te gaan naar een God. Wij zijn Joods!' Joey hield echter voet bij stuk en toen hij kwaad de deur uit liep, riep de vader hem na: 'Als jij het geloof, waarvoor onze familie zo heeft geleden, de rug toe keert, hoef je hier niet meer terug te komen!' Zo kwam er een vreselijke breuk tussen de vader en de zoon. Het was een paar jaar later. Joey woonde en werkte in India, maar de ware God had hij nog steeds niet gevonden. Op een dag ontmoette hij heel toevallig een oude kennis uit Amerika. Ze kwamen aan de praat en de man zei: 'Wat erg van je vader, hé?' 'Wat is er dan met hem?' vroeg Joey, 'Ik heb hem al jaren niet gezien. We hebben geen contact met elkaar.' De kennis vertelde, dat de vader dood was, gestorven aan een hartaanval. Wat een schok voor Joey. Hij begreep drommels goed, dat door zijn optreden de vader van verdriet gestorven was. Hij kreeg flink spijt. Dagenlang liep hij verdwaasd rond, alle herinneringen van vroeger kwamen boven. Wat had hij een goede vader en moeder gehad! Dat hij dat niet gewaardeerd had... Eindelijk nam hij het besluit om naar het land van zijn voorouders te gaan, Israël. Daar bij de Klaagmuur zou hij treuren en vergeving vragen aan God. Zo gezegd, zo gedaan. Na veel omzwervingen stond hij dan op de heilige plaats, de Klaagmuur, waar honderden mensen dagelijks komen bidden en huilen. Joey herinnerde zich nog de gebeden van vroeger en herhaalde de dierbare woorden. Van een verkoper kocht hij een Joods gebedenboek en ook papier en pen om zijn innigste wens op te schrijven en die, net als alle andere Joden, in een gaatje in de Klaagmuur te steken. ''t Zal wel moeilijk zijn nog een plekje te vinden, meneer,' zei de verkoper. 'Als u niets vindt, kunt u uw gebed ook gewoon op de grond voor de muur gooien...'
Maar de zoon, die vreselijk veel wroeging had, wilde het zichzelf niet te gemakkelijk maken. Hij zocht en hij zocht..., drie uur lang. Toen meende hij helemaal bovenaan nog een leeg spleetje gevonden te hebben. Hij frommelde het papiertje erin, maar... het spleetje was toch niet leeg, want er viel een ander gebedje uit. Het dwarrelde naar de grond. Joey raapte het op om het terug te stoppen. Nu is het niet erg netjes om de intieme wensen van een ander te gaan lezen, maar Joey kon de verleiding niet weerstaan. Hij opende het en las wat er op stond. Dit waren de woorden die hij tot zijn stomme verbazing las: 'Lieve Joey, als je ooit nog dit briefje mocht vinden, omdat je op zoek bent naar de God van je voorouders, weet dan dat ik je volkomen vergeven heb. Afz. Je vader.' Vanaf dat moment wist Joey dat de God van zijn voorvaderen Abraham, Izaäk en Jakob, zijn God was.
Het meisje dat een kerk bouwde Er was eens een meisje in Filadelfia, dat graag naar de zondagsschool ging. Op een zondagochtend was ze om een bepaalde reden wat later dan anders bij de kerk aangekomen. Toen ze door de zijramen naar binnen keek, zag ze, dat het zaaltje al helemaal vol zat. Teleurgesteld ging ze op het stoepje van de kerk zitten treuren. De voorganger van de kerk, die een controleronde deed, vond haar daar. 'Wat is er met jou aan de hand?" vroeg hij. 'Ïk, eh... Er is geen plek meer binnen.' zei ze triest. 'Dan maken we toch een plekje voor je,' lachte de man. Hij nam haar mee naar de zondagsschoolzaal, haalde ergens een stoel vandaan en zette die ergens in het middenpad naast de andere stoelen. Zo had het meisje toch nog een fijne ochtend. Een paar jaar later werd de voorganger echter gebeld. Het bewuste meisje was gestorven. De voorganger werd gevraagd om de begrafenis te leiden, wat erg aangrijpend was. Maar na deze dienst kreeg hij van haar ouders een papiertje in handen gedrukt. Er was 57 cent bijgevoegd. Op het papiertje stond: 'Dit geld is om een grotere kerk te bouwen met een grotere zondagsschoolzaal.' Ze had dat geld bij elkaar gespaard van haar zakgeld. Wat ontroerend. De voorganger vertelde alles de volgende zondag in de kerk en veel mensen kregen tranen in de ogen. Op de een of andere manier hoorde een krant dit verhaal en publiceerde het. Toen stroomde van alle kanten geld binnen voor een nieuw te bouwen kerk. Iedereen wilde de laatste wens van het meisje in vervulling doen gaan. Maar hoe kwam men aan grond? In die grote stad kon je daar moeilijk aankomen en dan nog voor een ontzettend hoge prijs. Op een dag kwamen er een paar zakenlui bij de kerkbestuurders om te praten over de verkoop van een prachtige locatie. Alles leek volmaakt, maar was het ook betaalbaar? Een beetje nerveus vroegen ze naar de prijs. En weet je wat die zakenlui zeiden? ''De prijs voor dit stuk land is....ZEVENENVIJFTIG CENT!'' Tot vandaag de dag staat er in Filadelfia een Baptistenkerk, doordat een meisje zoveel van Jezus hield, dat ze haar zakgeld ervoor over had, om ook andere kinderen van Hem te laten genieten.
Een sterretje voor Jezus In het jaar 1899 woonde er in de stad Ongekroonde Koning in Zuid-India een meisje dat Sterretje heette. Zij was erg ongelukkig en zat vol vragen. Een van die vragen was: "Wie is er nou eigenlijk de allerhoogste god?" Sterretje was namelijk een Hindoemeisje en in die godsdienst zijn er heel veel goden en godinnen. Ze bad tot de aapgod en de slangengod, de koegod en de olifantengod. Zelfs had ze thuis op zolder en buiten onder de katoenplanten allerlei schuilplaatsjes gemaakt om er te bidden. Als ze zich erg alleen voelde ging ze naar een van die plekjes toe. Weet je waarom ze wilde weten wie de allerhoogste God is? Omdat ze die God iets wilde vragen. Ze wilde namelijk zo heel erg graag van haar nare driftbuien afkomen. Zowat elke dag kreeg ze zo'n aanval. Dan wilde ze schoppen, slaan, gillen en krabbelen. Je begrijpt wel, dat er dus niemand met haar wilde omgaan, Haar broertjes en zusjes niet, haar neefjes en nichtjes niet en zeker niet de kinderen uit de buurt. Op een keer gooide ze zelfs zomaar een handvol vuil recht in de ogen van een klein meisje. Huilend rende het kind naar huis. Sterretje kreeg heel veel klappen en werd opgesloten. Het hielp allemaal niets. Zodra de bui over was, voelde het meisje zich doodmoe en verdrietig. Ze wilde niet driftig worden, maar ze kon het gewoon niet laten. "Ik weet hoe ik erachter kom welke God de allergrootste is," dacht Sterretje. "De God die mij van m'n drift af kan helpen, die is de allergrootste." Op een keertje hoorde ze op het Mooie Veld bij het meer een groep mensen zingen. Nieuwsgierig als ze was, ging ze staan luisteren. Een van de mannen, een Christen, vertelde wat de levende God voor hem had gedaan. "Vroeger was ik een leeuw," zei hij, "maar nu ben ik een lam." Sterretjes hart sprong op van blijdschap. Er was dus toch een God die haar helpen kon. De volgende dag ging ze naar de Christenen toe en stelde heel veel vragen. Er was ook een witte vrouw, Amy Carmichael genaamd. Die vertelde haar van Jezus. Ze toonde haar ook een plaat van Jezus aan het kruis. Met tranen in de ogen keek Sterretje ernaar. Was deze God zo lief, dat hij om haar een ander karakter te geven, aan het kruis was gegaan? Het was net of het licht werd in haar duistere hartje toen ze vroeg of Jezus haar zonden wilde vergeven. Ja, Sterretje was vrij, maar haar familie en de mensen uit het stadje niet. Ze werd geplaagd en heel gemeen behandeld. Het was bijna niet vol te houden. Toch ging ze door. Tenslotte mocht ze van haar ouders bij tante Amy gaan wonen. Later, heel veel later, schreef deze in een van haar brieven: "Sterretje straalt van liefde voor de mensen. Ze is echt een lichtje voor God." En dat kwam allemaal doordat dit kleine driftige meisje Jezus had leren kennen.
Sproetjes Brian, een leuke jongen met rossig haar en heel veel sproetjes, ging met zijn oma naar een wijkfeestje in de buurt. Er waren allerlei leuke dingen te doen spijkerpoepen en blikje werpen. Er was ook een clown, waar iedereen om moest lachen. Kinderen die dat wilden konden zich gratis laten schminken. Er stond wel een lange rij, maar Brian en zijn oma sloten zich achteraan en wachtten tot ze aan de beurt waren. Nou hebben kinderen soms de gewoonte om elkaar naar beneden te trappen, om er zelf beter van te worden. Brian had zo'n meisje voor zich staan. Ze keek eens naar hem en zei tegen haar vriendinnetje naast haar: 'Ik vraag me af waar ze die moeten schminken. Er is geen leeg plekje over op zijn gezicht!' Brian kreeg een kleur als vuur en hij keek verlegen een andere kant uit. Zijn oma had het ook gehoord. Ze trok hem naar zich toe en zei: 'Maak je maar geen zorgen, hoor! Jij kunt best geschminkt worden. Trouwens ik vind sproetjes het leukste wat er maar is. Leuker dan sproetjes kan ik me niks bedenken. Als ik zou moeten kiezen zou ik het allerliefst sproetjes hebben.' Brian schoot in de lach, die malle oma.Wat was het toch een geweldig mens. 'Oma,' antwoordde hij gevat, 'er is één ding dat nog veel mooier is dan sproetjes. Weet u wat?... Rimpeltjes!'
Vrouwen hebben geen ziel Een vrouw, Dana genoemd, vertelde over haar leven als inboorling op Irian Jaya. Voordat het evangelie daar kwam, werd de vrouwen verteld dat ze geen ziel hadden. Op een dag kwam een zendeling de blijde boodschap brengen. Alle mannen verzamelden zich om hem heen en luisterden aandachtig. De vrouwen mochten daar niet bij zijn, want ze hadden immers geen ziel. Zij moesten de kinderen rustig houden. Na de bijeenkomst wilde de zendeling ook een groepsfoto maken. Hij legde hen uitgebreid uit wat een foto was en de mannen vonden het goed. Bij de opstelling van de groep zette de zendeling echter ook Dana ertussen. De mannen fluisterden onder elkaar: 'Wedden dat zij er niet op staat, vrouwen hebben geen ziel!' Vol spanning wachtte de vrouw een paar weken. Ze kreeg kriebels in haar buik bij de gedachte, dat ze, zoals haar man zei, eigenlijk niet eens een mens was. Maar eindelijk brak dan toch het moment aan dat de foto bekeken kon worden. Tot Dana's grote genoegen stond ze er op. Dit was nu haar gezicht! Ze had een ziel, ze was een mens!! Dana is later naar Amerika gegaan. Ze heeft een boek geschreven over haar leven. En nu weet ze ook absoluut zeker, dat Jezus, nota bene de zoon van God, van haar houdt en de allerhoogste prijs voor haar betaalde. Zo werd ze van een stuk onbenul een koningsdochter. Wat een perspectief!
Stinkendrijke Arabier vindt Jezus!
Het waargebeurde verhaal van George El Khoury uit Libanon, keiharde zakenman, die door de knieën ging voor Jezus George El Khoury bezit twee eremedailles van Frankrijk, hij is oprichter en algemeen Directeur van twee banken in Londen en één in Bahrein, oprichter van een bank in Houston, oprichter en voorzitter van een bankketen in Libanon met 80 banken, oprichter en voorzitter van de Interarabische Associatie (250 banken), lid van de raad van bestuur van 3 banken in Londen, Geneve en Beiroet. Arme jeugd George el Khoury werd geboren in een arm gezin in Beiroet. Zijn grootste wens was eens een rode appel te kunnen eten. Zijn moeder nam hem mee naar een orthodoxe kerk.Daar waren veel heiligenbeelden. 'Als je God wilt vinden moet je met die heiligen praten en kaarsjes voor hen aansteken,' zei ze. George deed het wel, maar hij merkte dat die beelden geen ogen hadden om te kijken en geen oren hadden om te horen. Dus zei hij het geloof vaarwel. Streven naar geluk 'Ik wil gelukkig worden', dacht George. Dus stortte hij zich in de liefde. Hij maakte een meisje zwanger, maar wilde niet voor de gevolgen opdraaien. Het meisje maakte een eind aan haar leven en het liet George ijskoud. Na een paar jaar trouwde hij met een andere vrouw en kreeg vlug na elkaar vier kinderen. Nu zal ik gelukkig worden, dacht hij. Kinderen zijn lief en leuk. Maar de kinderen huilden en zeurden. Dat was niet echt wat George ervan had verwacht. Dus ging hij weer van die vrouw scheiden. Succes in zaken Inmiddels had hij veel succes in het zakendoen. Hij werd Directeur- Generaal van verschillende banken, rijker en rijker. Hij kon zich een appartement in Parijs permitteren, een huis als een sprookje met een tuin, zo groot als een voetbalveld in Londen, een peperduur appartement in New York en ga maar door. Met een concorde vloog hij van Londen naar New York om een weekend daar door te brengen. Vanaf het vliegveld Kennedy Airport ging het met zijn helikopter naar zijn appartement. Elke dag had hij een andere vrouw. George werd ouder en ouder, maar zijn vriendinnen jonger en jonger. Het maakte hem niet gelukkig. Hij wilde een mooier huis en een mooiere vrouw. Een hard mens George ging over lijken. Hij was zo hard, dat hij niet eens op de bruiloft van zijn kinderen kwam of op de begrafenis van vrienden. Een etentje van de Minister
President van Engeland wees hij hautain af, wat moest hij met die man. George kende geen gevoelens. Op een dag kwam zijn oudste zoon hem opzoeken. 'Hé, dacht George, wat is die groot geworden.' 'Pa,' zei Harid, 'wat doe je het goed. Wat een mooi huis heb je! En wat een mooie vrouwen zwermen er om je heen. Dat is wel wat voor mij!' 'Hoor eens,' zei George, ik ga je 24 uur opsluiten, want ik wil niet dat mijn liefje weet, dat ik al getrouwd ben en zo'n knappe zoon heb.En ze kan elk moment binnenstappen.' Harid aarzelde even... 'Pa, mag ik dan wel even door het sleutelgat kijken hoe ze er uit ziet?' vroeg hij. Zo gezegd, zo gedaan.Ja, het was een supermooie vrouw. Zijn vader had het echt gemaakt in zijn ogen! Harid bekeert zich Maar na een tijdje vond George dat Harid veranderde. 'Wat is er met jou aan de hand, jongen?' vroeg hij. 'Pa, ik kan niet meer liegen,' zei Harid, 'ik ben Christen geworden. Ik heb Jezus leren kennen. Zonder Jezus word je niet gelukkig.' Belachelijk, vond George. Zonder liegen bereik je immers niks in de zakenwereld. Hij nam afstand van die dwaas. Een paar jaar was er weinig contact tussen hen. Bij al zijn vrienden maakte George zijn zoon belachelijk. Contract met Jezus Maar op een dag verongelijkt zijn vliegtuig boven Parijs, het stort neer. Wonder boven wonder brengt George het er levend en wel van af. Dat zet hem aan het denken, want hij ontdekt dat hij doodsbang is om te sterven. Bovendien gaat één van zijn ex-vriendinnen, een bekende journaliste, hem ernstig bedreigen. 'Ik zal je morgen openbaar maken,' zei ze. 'En dan raak je alles kwijt wat je hebt. Je baan, je huizen, alles! Iedereen zal weten wat jij allemaal hebt uitgespookt.' George is er kapot van. Hij weet dat ze ertoe in staat is. In uiterste wanhoop neemt hij contact op met..... Harid. 'Heb ik toch gezegd, pa,' zei Harid, 'zonder Jezus word je niet gelukkig! Heb je niemand die je helpen kan?' 'Nee Harid, niemand, ik ben er geweest!' 'Zal ik voor je bidden pa?' 'Doe maar wat je niet laten kan,' zei George, 'als het maar helpt.' Toen begon Harid in nieuwe tongen te bidden. 'Wat zegt die idioot nou toch?', dacht George, 'maar ... vooruit maar, als dat me helpt... Harid onderbrak zijn gebed en vroeg: 'Pa, als Jezus je nou helpt, ga je dan die vrouw in Londen wegsturen?' George had er niet veel zin in, maar hij dacht: oké, voor wat hoort wat. 'Jongen, ik maak een contract met Jezus en als Hij mij helpt, dan zal ik mijn deel ook nakomen,' zegt hij, als echte zakenman.
Harid geeft hem de telefoon en George belt die vrouw. Het ongelofelijk wordt waar. Die vrouw is poeslief en bezweert hem dat ze hem nooit enig kwaad zal doen. Het lijkt wel een andere vrouw te zijn. Na het beëindigen van het gesprek zakt die grote man op zijn knieën en geeft zijn leven aan Jezus, huilend als een kind! Zijn zoon legt hem de handen op en ze vallen elkaar in de armen. Naastenliefde En verandert er iets in George's hart? Absoluut. Hij gaat een jaar naar de Bijbelschool, leeft in een kamertje van twee bij drie meter, bedient in de kantine de andere studenten(!!) en... krijgt naastenliefde in zijn hart. Als één van zijn honderden vriendinnen op sterven ligt in een ziekenhuis in Parijs gaat hij haar opzoeken en leidt haar tot de Heiland. Hij bidt met een vieze zwerver zonder benen en leidt ook deze man tot Jezus. Jezus genas hem van prostaatkanker in een genezingsdienst van Benny Hinn en... wat nog mooier is... herstelt zijn huwelijk weer na dertig jaar. Spirit Channel Op dit moment is Harid voorganger van een gemeente in Libanon. En George, die eerst leefde voor seks, geld en macht, leeft nu helemaal voor Jezus. Als vurig evangelist richtte hij een tv-station op 'Spirit Channel', dat 24 uur per dag in het Arabisch uitzendt op de satelliet. 'Er zijn 300 miljoen Arabieren,' zegt George El Khoury, 'die nog gered moeten worden voordat Jezus terugkomt.'
We kunnen met recht van de daken schreeuwen: Jezus' naam is wonderbaar!!
Vertel me toch van Jezus! Ze verkocht haar deur! Sueba is een vrouw uit India, die bij de buren van Jezus hoorde via een radiouitzending van Gospel for Asia. Ze gaf meteen haar leven aan Jezus. Maar hiermede eindigt het verhaal niet! In Sueba's hart wordt het verlangen geboren zelf een radio te hebben. Maar waarvan? Na veel denken krijgt ze een goed idee. Ze haalt haar voordeur uit de hengels en verkoopt die op de markt. Voor dat geld koopt ze een tweedehands radiootje. En wat is het gevolg? Vandaag de dag is er een gemeente van 72 mensen in dit dorp. Mahendra werd geboycot Mahendra wilde water halen uit de bron, zoals hij heel zijn leven had gedaan. Maar vandaag ging het heel anders. Zijn vrienden en buren schreeuwden tegen hem en duwden hem weg van de bron. 'Jij verwerpt onze goden en keurt onze manier van leven af!' schreeuwden ze. 'Jij zal ons water niet vergiftigen. Kom maar terug als je onze goden weer wilt vereren.'' Mahendra was de enige in zijn dorp die in Jezus geloofde. Het zou hem niet makkelijk gemaakt worden, dat begreep hij wel. De buren gingen hem en zijn hele gezin boycotten. Ze konden niet ploegen, niet naar de kapper enzovoorts, enzovoorts. Maar Mahendra bleef trouw aan Jezus en binnen de kortste keren werden alle leden van zijn familie ook volgelingen van Jezus. Mahendra is nu afgestudeerd van de Bijbelschool en uitgezonden als zendeling. Binnen twee maanden plantte hij twee kerken in dorpen waar het evangelie nog nooit had geklonken. Onruststoker bekeerd Nagapan was een serieuze afgodendienaar. Hij haatte christenen. Op een zondag ging hij naar een kerk om samen met zijn vrienden de dienst te verstoren. Ze schreeuwden allemaal namen van afgoden naar binnen. Simeon, de inlandse zendeling en leider van deze kerk had veel last van Nagapan. Maar hij bleef hem vriendelijk gedag zeggen. 'Hoe gaat het met u?' vroeg hij op een dag. Nagapan barstte in huilen uit. Hij verafschuwde zijn leven en was juist op weg naar de markt om vergif te kopen, zodat hij een eind aan zijn leven kon maken. Simeon praatte en bad met Nagapan en de vervolger van de kerk gaf zijn hart aan Jezus. Nu zit Nagapan op een bijbelschool.
Het verhaal van de twee vrouwen
In de oorlog van 1967 werd Jeruzalem weer tot een stad verenigd. Onlangs werd een Arabische vrouw in Israël weduwe. Zij had in een deel van Jeruzalem gewoond tot 1948 en wilde eens gaan kijken bij haar vroegere woning. Na enig zoeken vond ze het huis. Ze klopte op de deur en een vrouw deed open. Zij was een Joodse en ook weduwe. De Arabische vrouw legde het doel van haar komst uit en werd uitgenodigd om binnen te komen. Samen dronken de twee vrouwen koffie.. De Arabische vertelde dat ze enige kostbaarheden in het huis had verborgen, die er vermoedelijk nog steeds zouden zijn. Ze stelde voor op zoek te gaan en de waarde ervan samen met de Joodse te delen. De Joodse vrouw weigerde. “Als het uw eigendom is dan behoort het helemaal aan u,” zei ze pertinent. Na veel discussie erover zochten ze de vermoedelijke plek onder de vloer van de badkamer en vonden een schat aan kostbaarheden. Na overleg met de overheid kreeg de Joodse toestemming alles over te dragen aan de Arabische vrouw. Ze ontmoeten elkaar nu regelmatig en raken zeer goed bevriend. Op een dag vertelde de Arabische vrouw: “Weet je, in 1948 werd hier geweldig gevochten. We waren zo bang dat we overhaast zijn weggevlucht om ons leven te redden. We grepen rondom ons naar enige bezittingen, namen de kinderen op en in de verwarring van het oorlogsgeweld rondom vluchtten mijn man en ik ieder een kant op. Ons jongste kind was een jongetje van drie maanden. Ik dacht dat mijn man hem meegenomen had, maar hij dacht dat ik hem bij me had. Toen we na enige tijd weer bij elkaar waren in Oost-Jeruzalem drong het tot ons door dat we ons jongste kindje in dat barre oorlogsgeweld verloren hadden. Ons verdriet was mateloos.”
De Joodse vrouw luisterde ademloos en verbleekte bij het verhaal. Ze vroeg of ze de datum nog wist waarop dit gebeurde. De Arabische wist de dag en het uur nauwkeurig. De Joodse zei: ”Mijn man was één van de soldaten die bij de inname van Jeruzalem was. Toen hij één van de verlaten huizen binnenging vond hij een achtergelaten baby op de vloer van het deels kapotgeschoten huis. Hij vroeg de autoriteiten of hij voorlopig zijn intrek in het huis mocht nemen en de baby in ons gezin mocht verzorgen. In alle verwarring na de oorlog was er toen geen andere oplossing en het werd toegestaan.”
Juist op dat moment stapte er een twintigjarige Israëlische soldaat in uniform de kamer binnen en de Joodse vrouw brak in tranen uit. “Dit is uw zoon!” riep ze huilend uit.
De twee vrouwen werden hartsvriendinnen. De Joodse weduwe vroeg op een dag aan de Arabische moeder: “Kijk, we zijn beiden alleenwonende weduwen. Onze kinderen zijn opgegroeid. Dit huis is de plaats van je geluk geweest. Je hebt er bovendien je zoon teruggekregen of eigenlijk onze zoon. Waarom blijf je hier niet wonen?” En zo hebben de twee vrouwen besloten.
Bronvermelding: Het Zoeklicht
Mensen vissen Zoals iedereen weet is de Dode Zee in Israël zo zout dat er geen vis in kan leven. Op een dag stond er toch een visser langs de kant te vissen. Een voorbijganger riep verbaasd: 'Hé man, je weet toch wel dat er in deze zee geen vis zit?' 'O, jawel, hoor!' antwoordde deze, 'Ik heb al bijna beet. St!' De voorbijganger haalde zijn schouders op en vroeg zacht: 'Zijn het grote?' 'Nou en of,' zei het vissertje. 'Wilt u het soms ook eens proberen? Ik heb nog een emmer en een hengel voor u te koop. Vijfentwintig gulden.' De man had er wel oren naar, kocht het spul en ging tevreden een eindje verderop zitten vissen. Een poosje later kwam er weer iemand aan. Hij zag de twee vissers en riep uit: 'Sjonge, wat jammer dat ik m'n hengel niet heb meegenomen, dan zou ik ook een kansje wagen. 'k Wist echt niet dat hier vis zat.' Ook aan deze man verkocht de visser een emmer en een hengel voor vijfentwintig gulden en dat ging zo nog even door. Na een tijdje kon men vijf vissers zien vissen in de Dode Zee. Tegen de avond nam de eerste zijn spullen op en ging fluitend naar huis. Hij had een goeie dag. Honderd gulden gevist.
De moordenaar en de bijbel In een werkkamp in het Russische plaatsje Kengir zat een zware misdadiger Esfir geheten. Zelfs de bewakers waren bang voor hem, omdat hij tegen een moord meer of minder beslist niet opzag. Op een dag vertelde iemand hem van Jezus en Esfir bekeerde zich. Hij werd een ongelofelijk voorbeeld van wat Jezus kan doen in een mensenleven. In plaats van wreed en meedogenloos werd Esfir warm en liefdevol. Op een dag las hij in een naar binnen gesmokkelde Bijbel, toen een bewaker hem betrapte. Het kostbare woord van God werd meteen in beslag genomen. Esfir en de andere gelovigen waren hierdoor erg geschokt. Ze huilden en smeekten de Here God of Hij wilde maken dat ze de Bijbel weer terugkregen. Opeens wist Esfir dat de Here Jezus tegen hem zei: 'Ga maar vragen om je Bijbel. Je krijgt hem weer terug.' Zo ging hij op weg naar de kampleiding. De man die achter het bureau zat keek naar Esfir en vroeg: 'Wat is er met jou aan de hand? Je ziet er zo ontdaan uit?' 'Mijn Bijbel is afgepakt. Wat hebben jullie ermee gedaan?' zei Esfir met tranen in z'n ogen. 'Maar man, je huilt toch niet om een boek?' lachte de bewaker ongelovig. 'Daar ligt het, bij het raam, pak het maar.' Wat waren de andere christengevangenen blij, toen ze de Bijbel weer terug hadden. Ze scheurden hem gelijk in tientallen stukken en verdeelden die onder de aanwezigen. Dat deden ze natuurlijk niet om de Bijbel kapot te maken, maar om ervoor te zorgen dat er altijd nog iemand een stukje van de Bijbel had, ook al nam de kampleiding hier of daar een gedeelte in beslag. Ja, de Bijbel is echt het kostbaarste wat we bezitten.
Kim Bim Lin en de Bijbel Hoeveel sommige mensen ervoor over hebben om een bijbel te krijgen, kun je lezen in onderstaand verhaal. Kim Bin Lin, een Koreaanse jongen van twaalf jaar, had van mensen vernomen, dat er in een dorp over de berg Bijbels te koop werden aangeboden door iemand van het Bijbelgenootschap. Als men geen geld had om er een te kopen, mocht men ook betalen met levensmiddelen of andere waardevolle dingen. In natura heet dat. Kim Bins hart sprong op van vreugde. Dit was zijn kans. Sinds zijn moeder en hij de blijde boodschap hadden gehoord van een rondtrekkende evangelist, hadden ze heel vaak gebeden om een Bijbel, zodat ze zelf de verhalen van God konden lezen. 'Moeder,' riep hij toen hij thuiskwam, 'Wat kunnen wij geven om een Bijbel te kopen?' Moeder had nog twee zakken bonen staan. 't Was wel een heel offer om die te ruilen, want hiermede moesten ze de winter doorkomen. Maar toch besloten ze, dat ze liever een Bijbel hadden. Kim Bin Lin kleedde zich warm aan, deed z'n dikste laarzen aan, zwaaide de zakken op z' n rug en vertrok. Over de berg moest hij heen. Dat betekende een klautertocht van twintig kilometer over een 2000 meter hoge bergpas. Je kunt je misschien voorstellen hoe zwaar dat was. Halverwege ging het bovendien nog sneeuwen. De wind wakkerde aan en Kims voeten gleden steeds weg. De weg ging langs diepe ravijnen en vooral de afdaling kostte hem bovenmenselijke inspanning. Maar tenslotte bereikte hij toch het andere dorp. Wat waren er veel mensen aanwezig in de kerk. Ze hadden ook van alles meegebracht om te betalen. Eieren, rijst en bonen. Een stel kippen, met de poten vastgebonden lagen luid te kakelen van ellende. Plotseling werd de deur opengegooid en zag men een gebochelde sneeuwman binnen komen. Iemand stond op en hielp hem. Ze klopten alle sneeuw van hem af en het bleek Kim te zijn uit het dorp over de berg. Toen hij eindelijk weer een beetje kon praten was het eerste dat hij zei tegen de bijbelverkoper: 'Ik wil ook graag een bijbel hebben, alstublieft.'
De postbode Heb je wel eens gehoord van iemand die een eerlijk mens werd doordat hij iets had gestolen? Of heb je wel eens van een postbode gehoord, die de post niet bestelde maar voor zichzelf hield? Nee? Nou, luister dan maar naar het volgende verhaal. Er was eens in Rusland een ongelovige postbode die een bijbel vond in een gestolen pakje. Hij onderzoekt hem aandachtig. Wat een dik boek. En zoveel hoofdstukken,... kijk, zelfs brieven staan erin... 'Mm...', dacht hij, 'is dit nou dat boek waarover ik zoveel heb gehoord? Dat boek waarvoor mensen de gevangenis ingaan als ze er in lezen?' Nieuwsgierig begint hij er zelf in te lezen, zomaar ergens middenin. Hoe meer hij leest, hoe meer hij geboeid raakt. Het gaat over een man, die Jezus heette en grote wonderen deed. Jezus' woorden zijn zo mooi, echt een troost voor zijn eenzame hart. Ja, de postbode krijgt een groot verlangen om God beter te leren kennen. Jammer genoeg zijn er ook hele stukken waarvan hij niets begrijpt. O, kon iemand hem maar uitleg geven. Dan hoort hij onverwacht van mensen dat er elke week een christelijke piratenzender is op de radio. Het is natuurlijk door de regering verboden om er naar te luisteren, maar de postbode neemt het risico. Elke week, vaste prik, luistert hij naar het bijbelprogramma. Het duurt niet lang of hij gaat in de Heer Jezus geloven. Natuurlijk betekent dat, dat hij niet meer mag stelen. Dat doet een christen immers niet. Maar het houdt ook in, dat ... de gestolen bijbel moet worden teruggegeven aan degene voor wie hij eigenlijk was bestemd. Dat is echt een ramp voor de postbode. Hij is zoveel van de Bijbel gaan houden. En nergens kan men een bijbel kopen. Toch doet de man het enige wat hij moet doen. In een stevig stuk papier verpakt en vergezeld van een excuusbrief post hij zijn grootste schat. Tegelijkertijd schrijft hij echter over zijn belevenissen een brief naar het radiostation, waarin hij smeekt: 'Stuurt u mij alstublieft ook een bijbel. Ik kan niet meer zonder. Als u er mij geen stuurt, zal ik zijn als een lam dat bij zijn moeder is weggehaald.' Hieruit kun je zien, dat de dief gepakt was door het boek dat hij gepakt had.
Het gebeurde in een supermarkt in Rotterdam Op een dag liep mevrouw Van Balen lekker te winkelen in een supermarkt. Ze had geen haast en er waren ook niet veel mensen in de winkel. Op haar gemak stond ze dan ook bij de koekjes te kijken toen er een jongen tegen haar benen aanreed. 'Een beetje uitkijken, vent,' zei mevrouw Van Balen, terwijl ze haar pijnlijke been wreef. Maar het was een echt pestkopje. Terwijl zijn moeder in een ander pad liep maakte het joch er een sport van door de paden te rennen met zijn karretje en telkens als hij weer langs kwam tegen de benen van mevrouw Van Balen aan te rijden. Die werd natuurlijk boos. Maar het joch ging gewoon door. Zelfs toen ze bij de kassa stond duwde hij weer grijnzend z'n wagentje tegen haar aan. Gelukkig zag mevrouw Van Balen zijn moeder. 'Mevrouw, wilt u er eens iets van zeggen,' zei ze nijdig. De domme moeder antwoordde echter tot haar grote verbazing: 'O, dat mag hij van mij doen hoor! Kareltje krijgt van mij een vrije opvoeding.' De omstanders keken elkaar verontwaardigd aan en protesteerden luid. Een jongeman echter, wat verderop in de rij, deed iets waardoor Kareltje en zijn moeder hun lesje leerden. Hij maakte een pak yoghurt open en keerde de hele inhoud om boven het hoofd van de verblufte Kareltje. 'Ik heb ook een vrije opvoeding gehad,' zei de jongeman lachend. De geschiedenis vermeldt niet of Kareltje voortaan wat meer rekening hield met zijn medemensen.
Alleen maar praten Gladys Aylward kon volgens haar vader niets. Ze was niet geschikt voor schooljuffrouw en niet voor verpleegster, eigenlijk voor geen enkel keurig baantje. Radeloos riep hij uit, toen ze weer eens ergens was ontslagen: 'Ga uit mijn ogen. Het enige wat jij kan is praten, praten, praten...' Huilend bad Gladys op haar kamertje: 'Heer Jezus, als ik dan alleen maar kan praten, laat mij dan maar voor U praten.' Ze is een geweldige zendelinge in China geworden, die vaak als voorbeeld wordt aangehaald als het over doorzetten gaat. Een van de vele dingen die zij presteerde is: honderden kinderen door frontgebied met mijnen en guerrilla’s naar een veilige stad te brengen. Haar enige assistent werd doodgeschoten doordat hij de soldaten achter zich aan lokte, zodat de kinderen veilig ontkomen konden. Och, het maakt niet uit of je veel kan of weinig, als je leven maar door de Heer Jezus gebruikt kan worden.
Het vitamineflesje van Corrie Corrie ten Boom, een Nederlandse evangeliste, was in de oorlog door de Duitsers gevangen genomen. Samen met haar zuster Betsy kwamen ze in een kamp terecht. Daar was het leven bijna onleefbaar. Maar Corrie had drie dingen mee kunnen smokkelen, n.l. een vestje voor haar zus, die zo gauw hoestte, haar bijbel en een flesje vitamine D. Die bijbel was een grote troost. Niet alleen voor tante Corrie en haar zus, maar voor heel veel vrouwen in hun afdeling. Van het flesje vitamine deelde Betsy maar steeds uit aan iedereen die koortsig en ziek was. Dat werden er steeds meer. 't Was maar een klein bruin flesje met een smal tuitje, waaruit maar een druppel tegelijk kwam. Je kon niet zien hoeveel er nog inzat, want het glas was dik en ondoorzichtig. 'Betsy,' zei Corrie, 'bewaar het nou toch voor jezelf. Je hebt het zelf zo hard nodig.' Maar Betsy zei: 'In de Bijbel staat ook geschreven over een profeet Elia, die door een vrouw geholpen werd. Haar olie raakte niet op.' Dus gingen ze maar door. Elke dag kregen tien, twintig mensen een druppeltje. Corrie snapte maar niet hoe het kwam, dat er steeds weer een druppeltje vitamine uit het flesje kwam. Het zou al lang leeg moeten zijn. Pas toen iemand vitaminetabletjes voor hen meebracht, raakte het leeg. Ze hadden het ook niet meer nodig. Corrie hield het flesje nog ondersteboven en schudde... maar er zat niets meer in. Zo heeft God voor hen gezorgd.
De twee broers Er waren eens, zo vertelt een oud joods verhaal, twee broers. De ene broer was ongetrouwd en de andere had een vrouw en een paar kinderen. Deze twee broers hadden samen een stuk land. Ze werkten er beiden even hard op. Toen de oogsttijd was aangebroken, maaiden ze gezamenlijk het graan en zetten dat in schoven gebonden neer. Op elke helft van het land plaatsten ze evenveel schoven. Toen gingen ze naar huis om uit te rusten. Maar midden in de nacht werd de ongetrouwde broer met een schok wakker. 'O, wat ben ik egoïstisch geweest,' dacht hij. 'Mijn broer moet voor een vrouw en kinderen zorgen en ik ben maar alleen. Hij moet dus meer koren hebben dan ik.' Vlug schoot hij in z'n kleren en ging naar het veld. Hij sjouwde drie schoven van zijn gedeelte weer naar het veld van z'n broer en ging weer tevreden naar huis om verder te slapen. Maar ook die broer werd wakker. 'Wat is er nou toch met mij aan de hand?' dacht hij. 'Die arme broer van mij heeft geen kinderen. Hij moet dus sparen voor later. Dan heeft hij een groter portie graan nodig dan ik.' Hij kleedde zich ook aan en ging drie schoven van zijn oogst naar de voorraad van zijn broer brengen. De volgende dag zagen ze tot hun verbazing, dat ieders deel hetzelfde was gebleven. Ze zeiden niets, maar gingen die nacht weer aan het versjouwen. Dat deden ze drie nachten achter elkaar. Toen kwamen ze elkaar tegen. Eindelijk snapten ze hoe het kwam dat ze steeds maar weer evenveel schoven hadden. Lachend vielen ze elkaar in de armen.
Hersens heeft hij niet Een aantal jaren geleden werkte er eens op een groot zeeschip een gelovige matroos. Hij had veel vrienden onder de bemanning, maar de kapitein had een hekel aan hem. Dat kwam omdat Humphry nog al eens over de bijbel sprak. Hoewel de kapitein hem vaak de vervelendste karweitjes liet opknappen, was de vrolijke matroos niet klein te krijgen. Op een dag toen een gedeelte van de bemanning op het achterschip aan het werk was, wilde de kapitein hem eens goed voor gek zetten. 'Zeg mannen,' zei hij, 'Zien jullie de mast?' Ja, die zagen ze. 'Mmm... Die bestaat dus... En zien jullie de vlag?' Ja, die zagen ze ook. 'Die bestaat dus ook en... zien jullie de stuurman in de stuurhut?' 'Ja, daar staat'ie. Hé Simon!' schreeuwden ze geinig. 'Die bestaat dus ook,' grijnsde de kapitein. 'Maar zien jullie Humphry z'n God?' 'Nee!' 'Die bestaat dus niet!' constateerde de kapitein en draaide zich triomfantelijk om. 'Hoho! Wacht even, kapitein,' riep Humphry, terwijl hij hem bij de mouw greep, 'Ik heb ook nog een vraag aan de jongens te stellen. Mag het even?' De kapitein kon om zijn gezicht niet te verliezen niet anders doen dan nog even te blijven wachten. 'Matrozen, zien jullie de kapitein?' vroeg Humphry. Ja, die zagen ze. Waar zou Humphry naar toe willen? 'Zien jullie zijn gouden knopen en zijn strepen?' De stemming steeg. Ze waren wel in voor een lolletje. 'Ja!' klonk het uitgelaten. 'Mooi zo! En zien jullie zijn verstand?' 'Haha! Nee!' 'Dat heeft hij dus niet,' grapte Humphry. De kapitein kreeg een kleur als vuur en liep met grote stappen weg. De geschiedenis vermeldt niet of de plagerijen voortaan voorbij waren, maar de kapitein had wel een lesje gehad.
Indiaan die God zocht Toen Bruce Olson, een zendeling onder de Indianen op een keer door het oerwoud liep, hoorde hij een klagelijk geluid. Nieuwsgierig geworden ging hij op onderzoek uit waar dat vandaan kwam. Wat hij toen zag zou hij nooit meer vergeten. Er was een Indiaan die een twee meter diep gat had gegraven. Daarin zat hij verdrietig te roepen: 'O God, kom alstublieft uit de grond!...' In een boom er vlakbij zat zijn vriend. Hij kauwde op een speciaal soort bladeren en riep met volle mond: 'O God, kom alstublieft over de horizon!...' 'Waarom doen jullie dat?' vroeg Bruce in hun taal. De mannen vertelden dat de broer van een van hen was gestorven ver van huis. Nu dachten ze, dat die broer nooit naar God zou kunnen gaan. Zijn ziel zou altijd moeten dwalen. Daarom wilden ze aan God vragen om hem nieuw leven te geven, zodat die broer gewoon in z'n eigen land zou kunnen sterven en WEL bij God komen. Bruce dacht ernstig na. 'Weet jij soms waar God is, Bruce?' vroegen ze. Gelukkig wist hij dat. God zit niet in de grond. Hij is ook niet achter de horizon. Hij woont daar, waar iemand Hem uitnodigt in zijn hart en dat is heel dichtbij.
Hij heeft nog geen muis In een groot stenen gebouw wonen monniken. Ze hebben sombere kleren aan, donkerbruine pijen met grote capuchons. Waarom wonen ze daar in dat klooster? Om veel te bidden. Uren en urenlang. Daarom is er ook een afspraak gemaakt dat men niet overbodig veel praat. Ook maakte men een afspraak dat niemand iets voor zichzelf vraagt, om zo te leren voor de anderen te zorgen. Op een dag zaten alle monniken voor het eten aan tafel. Ieder kreeg pap opgeschept uit een grote pan. Tot z'n grote schrik zag broeder Jeronimus dat er een dooie muis in zijn pap dreef. Bah! Wat vies. Wat moest hij doen? Hulpeloos keek hij van onder z'n grote kap naar de broeder naast hem, maar die had niets in de gaten. Ieder lepelde onder grote stilte zijn bordje pap leeg. Ineens krijgt Jeronimus een goed idee. Hij wenkt naar de broeder die de pap opschepte en fluistert in zijn oor: 'Broeder, mijn buurman heeft nog geen muis!'
Op de rand van de afgrond Het is een pikdonkere maanloze nacht. Over de heide bij het Engelse plaatsje Bamburgh loopt een jongeman. Hij is op weg van zijn werk naar huis. Och, Peter kent de heide wel. Hij loopt er elke dag over. Er zijn oneffen, begroeide gedeeltes en ook heuvelachtige onbegroeide stukken. Zelfs is er een stuk, waar je beter 's nachts niet kunt komen. Door afgravingen zijn er ravijnen gekomen van wel 20 meter diep. Die kant loopt Peter natuurlijk niet uit. De koude mist maakt alles nog akeliger. Het is soms net of er een natte deken in je gezicht slaat. Er zijn ook geheimzinnige geluiden. Een opgejaagde vogel die krijst of een egeltje dat schuifelt. Brrr! Peter zal blij zijn als hij bij de warme haard zit. Plotseling hoort hij een stem. Wie zou hem hier op deze verlaten heide roepen ? 'Ja?' roept hij verbaasd en probeert met z'n ogen de duisternis te doorboren. Tevergeefs. Niemand antwoordt. Maar na een paar stappen klinkt het weer: 'Peter!' Ogenblikkelijk staat hij stil. Niemand te zien of te horen. Net wil hij weer verder gaan, als hij struikelt. Z'n handen graaien om zich heen om houvast te zoeken, maar voelen ... niks!! Met een schok beseft hij, dat hij aan de rand van een afgrond ligt. Bijna was hij naar beneden gestort. Als die stem er niet was geweest... Maar wie had hem dan toch gered??? Peter begrijpt dat het God was. Jaren later, als Peter Marshall een bekende prediker is geworden, die zelfs voor de president van Amerika mag spreken, vertelt hij nog hoe de Heer hem heeft gered, daar op die eenzame heide.
Het lege boek 'David,' riep moeder naar haar zesjaar oude zoon. 'Wil je even op je zusje passen?' David kwam er al aan. De baby lag lekker in het wiegje te slapen. Oppassen was dus niet zo moeilijk. Na een tijdje ging hij uit verveling met een stukje touw spelen. Hij bond er een stukje metaal aan en slingerde dat heen en weer. Plotseling schoot het echter van het touw af en kwam precies in het wiegje van de baby terecht. Het arme kind kreeg een schaafwondje aan het hoofd en begon te huilen. David tilde het op en troostte het. Toen moeder terugkwam vroeg ze: 'David, hoe komt dat bloed aan haar hoofdje?' De jongen durfde het niet te zeggen. 'Ik weet het niet.' loog hij. Moeder vroeg niet verder, maar het zat David niet lekker. Hij besefte heel goed dat liegen zonde is. Zeven jaar later kwam dit voorval in zijn gedachten toen hij aan het bidden was. Direct ging hij vergeving vragen aan zijn moeder. Ook God vergaf hem, want toen David weer verder ging met bidden, zag hij in gedachten een boek, dat iemand vasthield. Een hand sloeg de bladzijden om en... alle bladzijden waren leeg. Schitterend wit. Iemand zei: 'Er staat geen enkel verkeerd ding in je boek. Het bloed van de Heer Jezus, Gods Zoon, vergaf al je zonden.' Wat was David blij. Hij kon wel dansen en springen.
Klein en weinig Het was op een koude januari-avond van het jaar 1850. Over de grote stad Londen woedt een hevige sneeuwstorm. Er zijn bijna geen mensen te zien op straat. Iedereen blijft zo dicht mogelijk bij de warme kachel. Toch loopt er langs de huizen van een kleine straat een armoedig geklede jongen. De wind blaast hem bijna omver. Z'n kleren zitten onder de sneeuw en z'n koude, rode handen heeft hij diep weggestopt in z'n zakken. Brrr! De jongen rilt. Kon hij maar even ergens schuilen. Maar waar? Zijn oog valt op een openstaande deur. Het is de deur van een kerkje. Charles wipt naar binnen en gaat op de achterste bank zitten. Och, wat zijn er weinig mensen in de kerk. Zelfs de dominee is niet gekomen door het slechte weer. De vijftien aanwezigen wachten tevergeefs op een bemoedigend woord. Nee, toch niet. De schoenmaker staat op om te prediken. Hij is maar een heel gewone man. Hij preekt uit Jesaja 45. Charles luistert aandachtig. Heel aandachtig zelfs... Die dag neemt Charles Spurgeon de Heer Jezus aan als zijn Verlosser. Deze eenvoudige jongen werd een van de beroemdste predikers van de vorige eeuw. Als hij sprak zat de kerk stamp en stampvol. Wel vijf- à zesduizend mensen luisterden naar hem. Zelfs nu nog worden zijn boeken bestudeerd. Honderden kinderen gingen in Jezus geloven door deze jongen, die zo per ongeluk in de kerk kwam.
De post bezorgen
Elke dag wordt bij ons de post bezorgd. Dat is zo gewoon, daar denk je verder niet over na. Maar zo'n 140 jaar geleden was dat echt niet zo gewoon, vooral niet in Amerika. Om de post te bezorgen had met jongelui nodig die op paardjes konden rijden helemaal van St. Louis in Missouri naar Sacramento in Californië. In de krant werd een advertentie gezet waarin stond: 'Gevraagd: jonge, magere, ijzersterke jongens, niet boven de 18 jaar. Moeten uitstekend kunnen paardrijden en bereid zijn dagelijks hun leven te wagen. Wezen hebben voorrang. Salaris: $ 25,- per week.' Tachtig jonge mensen solliciteerden erop en kregen een baan bij de Pony Express. Eerst duurde het wel twee of drie maanden om een brief van de ene kant naar de andere kant van Amerika te sturen. Maar met de Pony Express duurde het maar zeven dagen. Je begrijpt wel, dat dit zich afspeelde voordat er treinen reden. Er werden meer dan 200 ponyrijders ingezet en ze kregen allemaal een bijbel. Ze moesten beloven om die bijbel dagelijks te lezen. Ja, ze moesten er zelfs een eed op afleggen. Die ging zo: 'Ik beloof plechtig, dat ik al de tijd dat ik bij de Pony Express werk, onder geen enkele omstandigheid lelijke woorden zal zeggen, dat ik geen sterke drank zal drinken, dat ik niet zal vechten, dat ik eerlijk zal zijn en plichtsgetrouw. Ik zal de naam van de firma niet in opspraak brengen. Zo waarlijk helpe mij God.' Het was een eer om bij de Pony Express te werken.
Die tijden zijn lang voorbij. Maar sommige dingen veranderen niet. Er is een liedje dat zegt: 'Weet je wel, o christen, dat je een boodschapper te voet bent? 'Een boodschapper van God. Laten we er dan ook aan denken, dat we de naam van onze zender hoog houden.
Soldaten aan de Ganges
Wat heeft de blijde boodschap van de Heer Jezus toch al veel mensenlevens gered. Het is goed om dat steeds weer te bedenken. Zo leefde er in India in het begin van de 19e eeuw een vurig zendeling William Carey genaamd. William heeft heel veel kinderen gered. In die tijd was het de gewoonte om baby’s te offeren aan de goden door ze in de Ganges te gooien, waar ze door de krokodillen werden verslonden. De Engelse regering, die daar toen de baas was, durfde dit gebruik niet te verbieden, omdat ze bang was dat dit een voorschrift was uit de heilige boeken van de Hindoes.
William Carey had beslist een talenknobbel. Onder de vele talen die hij had bestudeerd, was ook het Sanskriet, de taal van de Heilige Boeken. Carey kreeg opdracht te onderzoeken of dit gebruik inderdaad werd voorgeschreven.
Het bleek niet zo te zijn. Toen kon de regering haar maatregelen nemen. Het kinderofferen werd verboden. Bij de eerstvolgende feestdagen werden er soldaten aan de rivier geplaatst om erop toe te zien, dat er geen kinderen in de Ganges zouden worden gegooid. Na enige jaren was dit wrede gebruik totaal verdwenen. William ging verder met de blijde boodschap te verspreiden dat onze Heer Jezus zoveel van kinderen houdt.
Van boze jongens die zo vriendelijk hielpen
'We zullen hem wel krijgen, hoor!' 'Ja, we wachten hem gewoon op! Als de kerkdienst afgelopen is, slaan we hem met z'n allen in elkaar.' Deze gemene woorden waren van een stel opgeschoten jongens, die de evangelist Moody haatten. Ze waren door slechte lui opgestookt om hem te grazen te nemen. Gelukkig had Moody veel vrienden, die achter het boze plan kwamen. Ze namen maatregelen. Bij de achterdeur van het gebouw hielden ze een paard en wagen klaar om hun oude vriend te helpen ontsnappen. Maar Moody wilde niets weten van vluchten. Hij ging gewoon door de voordeur naar buiten, stapte naar de leider van de bende en vroeg vriendelijk: 'Zeg, wil je mijn jas even ophouden.' En aan een andere knul vroeg hij: 'Wil je even mijn bijbel vasthouden?' Toen hij zijn jas aan had en zijn bijbel weer terug zei hij: 'Dankjewel jongens. Als jullie zo oud zijn als ik, hoop ik, dat er ook zulke vriendelijke mensen zullen zijn om je te helpen. De jongens voelden zich wel voor gek staan. Ze hadden het lef niet om die aardige man kwaad te doen. Zelfs brachten ze hem veilig naar de overkant van de straat.
Ja, God had zijn knecht Moody wel heel veel wijsheid en liefde gegeven. Daar kon niemand tegenop.
Ludwig Zinzendorf en de rover Graaf von Zinzendorf leefde van 1700 - 1760 in Duitsland. Hij hield heel veel van de Heer Jezus. Dat Jezus, het Lam van God, voor onze zonden aan het kruis ging, wilde hij wel over heel de wereld gaan vertellen. En dus maakte hij vele reizen, naar Nederland, Engeland en Amerika. Ook stuurde hij zendelingen naar de meest onherbergzame streken. Naar de eskimo's en de indianen, naar Lapland en Suriname. 'Vertel hen van Jezus en van Hem alleen!' zei hij altijd. De zendelingen kregen van de Graaf een dukaat mee, ongeveer fl. 5,- en moesten maar zien hoe ze aan de kost kwamen. Dat was ontzettend moeilijk, maar God hielp zijn knechten. Von Zinzendorf had het zelf ook niet makkelijk. De mensen van zijn eigen kerk zetten hem het land uit. Op een van de vele reizen die hij maakte, werd hij eens overvallen door een rover, die zijn geld opeiste onder bedreiging van een zwaard. 'Je geld of je leven,' dreigde de dief. De graaf aarzelde geen moment, maar gooide hem zijn goedgevulde beurs toe. Ach, wat kon hem dat geld schelen. Hij had immers een schat in de hemel. Die kon niemand hem afnemen. 'Alsjeblieft, beste man,' zei hij vriendelijk. 'Wees er gelukkig mee.' En dan met een schouderklopje: 'Maar als je eenmaal aan de galg bungelt, denk er dan aan, dat Jezus ook voor jouw zonden is gestorven en dat Hij ook jou wil redden.' De dief rukte zich los en ging er als een haas vandoor. Nooit had Von Zinzendorf kunnen denken dat hij deze rover nog eens terug zou zien en hoe. Toch was het zo. Jaren later liep de graaf hem namelijk weer tegen het lijf. 'Hé, kijk nou eens. Dat is die dief van vroeger!' dacht hij verbaasd. 'Maar wat ziet hij er netjes uit. En zijn gezicht staat zo vriendelijk. Hoe zou dat zo gekomen zijn?' De boef van vroeger herkende hem ook en schudde hem dankbaar de hand. 'Meneer,' riep hij uit, met tranen in de ogen, 'Wat fijn om u te zien. Door u ben ik tot inkeer gekomen. Ik ben gestopt met mijn slechte daden en heb nu ook de Heer Jezus liefgekregen. Dankuwel, dat u mij de waarheid zei.' Er kwamen veel mensen uit de buurt om hen heenstaan en allemaal vertelden ze hetzelfde. Deze man was echt een fijn mens geworden, die alles voor anderen over had.
Een bijbel in het concentratiekamp Omdat de familie Ten Boom uit Haarlem in de oorlog joden hielp met geld, bonkaarten en spullen en zelfs Joodse mensen in hun huis liet onderduiken, werden ze op een kwade dag door de Duitsers gevangen genomen. De overvalwagen reed voor en iedereen die in het huis was moest instappen, zelfs al was je doodziek. Soldaten met geladen geweer brachten hen naar de gevangenis. Vader ten Boom die al hoogbejaard was, stierf al spoedig, maar Corrie en Betsy, twee ongetrouwde dochters werden naar Duitsland afgevoerd. Ze kwamen in een vreselijk kamp terecht, een concentratiekamp, zoals dat genoemd werd. Je kunt je bijna geen voorstelling maken hoe erg het daar was. Het begon al meteen bij het binnenkomen. In lange rijen stonden de gevangenen te wachten tot ze door de controle konden. Vrouwen en mannen apart. 'Lieve Heer,' dacht Corrie, 'We moeten alles afgeven. Dus ook mijn bijbeltje en... Betsy's warme vest. Ze zal het missen, want haar gezondheid is zwak. O, Jezus, help me toch. Ik zou ook graag het vitamineflesje bij me willen houden. Het eten is hier vast heel slecht...' Voetje voor voetje naderden ze de kampbewaarsters. Corrie lette goed op. Elke gevangene moest haar kleren uitdoen, poedeltjenaakt door de controle lopen en dan een lelijke kampjurk aandoen met een nummer op de rug. Zo konden ze natuurlijk niets meesmokkelen. Toch hielp de Heer Corrie om de bijbel, het vestje en de vitaminen het kamp binnen te krijgen. Weet je hoe? In de ruimte waar ze zich moesten uitkleden, stond een laag, vies bankje. Aan de onderkant zaten kakkerlakken en spinnen. Daar trok Corrie zich niks van aan. 'Vlug, Betsy,' fluisterde ze, 'Geef je vestje hier.' Ze wikkelde haar bijbel en het vitamineflesje erin en verborg het in het allerverste hoekje. Nadat ze door de controle heen waren gegaan en ze zich weer mochten aankleden, haalde ze het pakje weer tevoorschijn. Ze stopte het onder haar wijde kampjurk. Zouden de bewaaksters het zien? Corrie keek eens naar beneden. Oei! Je kon een dikke bobbel zien zitten op de plaats waar de spullen verstopt zaten! 'Heer Jezus, laten ze het niet merken!' bad ze zacht. Haar hart bonsde in haar keel. Ook Betsy deed een schietgebedje. Zo passeerden ze de controle. En... het lukte! De bewaaksters merkten het niet. Deze binnengesmokkelde bijbel werd tot steun voor vele vrouwen, doordat Corrie er 's avonds uit voorlas als er geen controle was. Hier, daar en overal begonnen straaltjes hoop door te werken in de harten van de arme gevangenen.
Een kat die uit de lucht kwam vallen Onderstaand verhaal werd verteld door Robert Schueller van de Christal Cathedral tijdens zijn preek van 15 oktober 2006. Een zekere predikant was dol op dieren. Hij had een klein poesje dat ontsnapte en in een boom klom. Hij probeerde de boom in te klimmen om de poes te halen maar de boom was niet sterk genoeg om z'n gewicht te dragen. En omdat hij nu eenmaal die boom niet in kon wilde hij de boom ombuigen. Dat lukte ook niet, dus bond hij een touw aan z'n auto. Predikanten onderscheiden zich niet door hun intelligentie maar door hun vindingrijkheid. Dus hij bond een touw aan z’n bumper en rond die boom en dacht dat hij de boom net genoeg kon omtrekken om de kat te bevrijden. Hij rijdt langzaam weg, de boom buigt en hij ziet hoe de kat zich vastklemt. Hij denkt: Nog een klein stukje, en dan kan ik hem pakken. Raad eens wat er gebeurde? Het touw begaf het. Het poesje schoot als een pijl weg. Hij zag z’n poesje in de lucht verdwijnen. Daarna heeft hij hem nooit meer gezien. Hij is de hele buurt afgegaan op zoek naar z’n poesje maar dat was nergens te vinden. Dagen later was hij boodschappen aan het doen. Ja, predikanten doen dat ook. Hij loopt door de winkel en ziet opeens een van z'n kerkleden. En ze heeft kattenvoer in haar mandje. Hij vraagt: Waarom koop je kattenvoer? Je hebt geen kat en je kunt ze niet uitstaan. Ze was een hondenliefhebber. Ze had honden. Ze zei: Dominee, u zult het niet geloven. M'n dochter wilde al haar hele leven lang een poesje hebben. Ze ging naar buiten om ervoor te bidden. Ik zei: Je krijgt alleen maar een poesje als het uit de lucht komt vallen. Ze zat in de voortuin te bidden en als ik het niet met eigen ogen had gezien, had ik het nooit geloofd. God verhoort onze gebeden. Op ondoorgrondelijke wijze doet Hij wonderen.