2
2003
Algemeen
2010
2030
5
De lagen van de Driehoek RZG
• water
13
23
25
• bodem en ecologie
31
39
41
45
51
55
63
69
75
• woonmilieus in de Driehoek
87
91
• werkmilieus in de Driehoek
93
97
• voorzieningen in de Driehoek
99
103
• infrastructuur
• stedelijke en landschappelijke structuur
De programmatische opgave
3
Toelichting matrix
Voorwoord op de Atlas Dit is de Atlas ter voorbereiding van de Interregionale Structuur Visie van het project Driehoek RZG Zuidplas. In deze Atlas is relevante informatie verzameld die nodig is voor het opstellen van een Interregionale structuurvisie, waarvan het concept rond de jaarwisseling gereed moet zijn. De Atlas is gemaakt door de ontwerpgroep Driehoek RZG Zuidplas, waarin medewerkers van het rijk, provincie, gemeenten en organisaties als het Hoogheemraadschap van Schieland en Concept samenwerken. Ook de bureaus Palmboom & vd Bout en H+N+S Landschapsarchitecten draaien daarin mee. Voor het hoofdstuk Infrastructuur is gebruik gemaakt van een separaat uitgevoerd onderzoek dat de Dienst Stedenbouw en Volshuisvesting van de gemeente Rotterdam heeft verricht. Concepten van deze Atlas zijn gepresenteerd in het ambtelijk Coördinatieteam en de Stuurgroep van het project Driehoek RZG Zuidplas. De op- en aanmerkingen zijn in dank aanvaard en voor zover mogelijk verwerkt in deze definitieve versie. De lagenbenadering is als uitgangspunt gekozen voor de Atlas. In deze benadering vormen de condities, zoals gevormd door het watersysteem, de ondergrond, het infrastructuurnetwerk en het occupatiepatroon het fundament voor de nieuw toe te voegen “programma’s” in de vorm van woon-, werk- en voorzieningenmilieus. Per laag zijn uitgaande van de huidige situatie de relevante gegevens 2003 verzameld, die medebepalend kunnen zijn voor mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Tevens is op basis van voorgenomen beleid de uitgangssituatie 2010 geschetst. Vervolgens zijn mogelijke aangrijpingspunten 2030 voor transformatie benoemd. Deze potenties (ook wel kraaienpoten genoemd) per laag worden in het vervolg van het werkproces gecombineerd tot verschillende ontwikkelingsvarianten, die de basis moten worden voor de in de Interregionale Structuur Visie op te nemen strategische ontwikkelingsperspectieven. De analyse is gedaan voor de ondergrond (water, bodem, en ecologie), voor de infrastructuur en voor de occupatielaag. Voor de infrastructuur-laag zijn verschillende
4
bereikbaarheidsniveaus van de Driehoek verkend vanuit de mogelijkheden van openbaar vervoer. De derde laag, die zich concentreert op het occupatiepatroon, zoals dat in cultuurhistorisch perspectief gestalte heeft gekregen, is een weergave van de analyse van de huidige stedelijke en landschappelijke structuur. Hierin wordt zowel vanuit een cultuurhistorisch perspectief als vanuit de ruimtelijke opbouw gezocht naar aanknopingspunten voor transformatie. Daarnaast heeft de ontwerpgroep in het onderdeel “programmatische opgave” een eerste verkenning gedaan naar enkele kwalitatieve aspecten vanuit de functionele optiek: welke kwalitatieve eisen stellen bepaalde woon- werk- en glasmilieus aan de omgeving. De kwantitatieve aspecten van het programma komen in het vervolg op de Atlas aan bod. Leidraad voor ons werk is steeds geweest het vastgestelde Opgavendocument, waarbij de ontwerpprincipes zijn: • Eerst structuur dan programma. • Top down en bottom up. • Flexibel en gefaseerd. • Lagenbenadering. • Verschillende schaalniveaus. Samengevat onder het motto: Dansen door de schalen en schakelen tussen de lagen. Met behulp van het in de Atlas verzamelde werk wordt het scala van mogelijkheden geschetst. Vanuit de conclusies die uit deze ruimtelijke potenties getrokken worden zal gewerkt worden aan het samenstellen van strategische ontwikkelingsperspectieven voor de Driehoek. Die uitdaging staat ons de komende maanden te wachten. De interregionale structuurvisie zal echter geen blauwdruk zijn voor de ruimtelijke situatie van de Driehoek in 2030. Eerder moet - gezien de lange planningstermijn - gedacht worden het schetsen van ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en daarbij behorende strategische interventies. Deze Atlas is daartoe een onmisbaar instrument.
Frank van Pelt, projectleider planvorming Driehoek RZG Zuidplas
Een overzicht van de inhoud van de Atlas is het beste te geven in een matrix. De rijen worden gevormd door de diverse lagen en onderdelen van de programmatische opgave. De kolommen door de tijdsperspectieven. De 2003-kolom geeft weer hoe de betreffende laag “werkt” en welke de belangrijke kwaliteiten en knelpunten zijn. De 2010 kolom is de kolom van de huidige beleidsinzet: de vastgestelde plannen en voornemens. In de kolom 2030 worden diverse aanknopingspunten en ontwikkelingsmogelijkheden verkend.
Algemene toelichting
2003
2010
2030
Algemeen
De lagen van de Driehoek RZG
• water, bodem en ecologie
• infrastructuur
• stedelijke en landschappelijke structuur
De programmatische opgave
• woonmilieus in de Driehoek
• werkmilieus in de Driehoek
• voorzieningen in de Driehoek
5
Algemeen 2003
ZUIDVLEUGEL 2003
ALGEMEEN - ligging Driehoek binnen zuidvleugel
De Driehoek RZG ligt in het hart van ZuidHolland. De noordoostrand van het Rotterdamse stedelijk gebied, Zoetermeer en Gouda vormen de hoekpunten. De droogmakerijen in het gebied vormen het laagst gelegen gedeelte van Zuid-Holland (meer dan 6,50 m. onder NAP).
3-HOEK RZG 2003
ALGEMEEN - stedendriehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda topografie 2000
In het plangebied van de Driehoek RZG liggen (onderdelen van) de gemeenten Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bleiswijk, Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Waddinxveen, Zevenhuizen-Moerkapelle en Zoetermeer. De Driehoek valt voor het grootste deel onder het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland. Twee kleine polders - één in het zuidwesten en één in het noordoosten van de Driehoek - behoren bij andere waterbeheerders, respectievelijk Delfland en Wilk en Wierick. Van deze polders zijn in de Atlas geen gegevens opgenomen.
6
Het stedelijk mozaïek van de B-Driehoek, de Rottezone, het veenweidegebied in de zuidoosthoek met zijn smalle kavels en de kleipolders met akkerbouw daar tussendoor zijn componenten van het plangebied.
3-Hoek RZG - 2003
ALGEMEEN - stedendriehoek Rotterdam - Zoetermeer - Gouda
7
3-HOEK RZG 2003
ALGEMEEN - oppervlakten polders
De samenstellende polders van de Driehoek RZG variëren in grootte van enkele honderden (Oostpolder, Polder Achterhof) tot bijna vijfduizend hectare (Zuidplaspolder).
3-HOEK - 2001
WOONKERNEN
Het plangebied herbergt het hele spectrum van “woonomgevingen”: van stedelijk gebied tot en met buurtschap.
8
Een beeld van het huidig agrarisch bodemgebruik in de Driehoek: in kleur de gewassen zoals die bijna het gehele open landschap van de Driehoek beslaan. Bomenteelt overheerst in de noordoosthoek, grasland in de zuidoosthoek en diverse akkerbouwgewassen in het noordelijk en middendeel.
3-Hoek RZG - 2003
ALGEMEEN - (agrarisch) grondgebruik
9
3-HOEK RZG 2003
ALGEMEEN - bebouwd - onbebouwd
Het omgekeerde beeld van de gewassenkaart: een beeld van de huidige bebouwing in de Driehoek, gevormd door woningen, bedrijfsgebouwen en kassen.
Ontwikkeling van het bodemgebruik per gemeente in de periode tussen 1989 en 1996.
10
De kaartbeeldenreeks van het infrastructuurnet 1950-2003 geeft een cartografische indicatie van de ontwikkeling van de bebouwing (woningen, bedrijfsgebouwen en kassen) in de Driehoek. Daar waar de patronen verdichten is sprake van stedelijke functies.
3-Hoek RZG - 2003
ALGEMEEN - ontwikkelingsreeks
11
Ter indicatie van het verstedelijkingstempo geeft onderstaand schema een beeld van de toename van de bebouwing (woningen, bedrijfsgebouwen en kassen) in respectievelijk de acht (inclusief Gouda en Waddinxveen) en de zes gemeenten die grondgebied in de Driehoek hebben. Op de het grondgebied van de 8 gemeenten neemt het bebouwd oppervlak in de periode ‘89-‘96 toe met zo’n 80 hectare per jaar!
12
Water
2003
2010
2030
Algemeen
De lagen van de Driehoek RZG
• water, bodem en ecologie
• infrastructuur
• stedelijke en landschappelijke structuur
De programmatische opgave
• woonmilieus in de Driehoek
• werkmilieus in de Driehoek
• voorzieningen in de Driehoek
13
Water 2003
3-HOEK RZG 2003
WATER - drooglegging
Deze kaart geeft een beeld van de huidige drooglegging in de Driehoek. In het gehele noordelijk en middengedeelte van de Driehoek wordt door Schieland een drooglegging nagestreefd van 1,00 m. of meer. Het zuidelijk en zuidoostelijk deel heeft een drooglegging van 1,00 meter of minder. Hoe minder diep de drooglegging hoe groter de beperking van de mogelijkheden voor het het grondgebruik. Het gebied met een drooglegging van 1,30 m. of meer (maatgevend 1,00 m.) is geschikt voor akkerbouw en kan eventueel ontwikkeld worden tot stedelijk gebied en kassen. Gebieden met ontwateringsdiepten tussen de 0,60 m. en 1,00 m. zijn geschikt als weiland. Gebieden met een drooglegging minder dan 0,60 m. leggen beperkingen op aan de landbouw en komen in aanmerking voor de ontwikkeling van watergebonden natuur. De ontwatering van de veengebieden heeft bodemdaling door verbranding van het veen tot gevolg. Dit is een onomkeerbaar proces met tal van nadelige gevolgen. De waterkwaliteit wordt negatief beïnvloed; de regionale grondwaterstromen worden beïnvloed en ongelijkmatige bodemdaling zorgt met name in gebieden met stedelijk grondgebruik voor verzakkingen. Die veroorzaken veel overlast en hoge kosten voor onderhoud aan wegen, riolering, funderingen en tuinen. Ook zijn op de kaart aangegeven de gebieden die door hun lage maaiveldligging gevoelig zijn voor wateroverlast. Als er een maalstop wordt ingesteld, omdat in de boezems een kritisch peil is bereikt, treedt in deze gebieden wateroverlast op.
14
Op de kaart zijn de diverse polders, de hoofdafvoertraces en het boezemsysteem weergegeven. Af- en aanvoer via Nieuwe Maas en Hollandse IJssel. De waterafvoer is per polder hiërarchisch georganiseerd. Het water wordt via hoofdafvoertraces naar een gemaal geleid, en uitgeslagen op de boezem of direct op het buitenwater. De westelijke polders worden ontwaterd via de Rotteboezem, de oostelijke via de boezem van de Ringvaart van de Zuidplaspolder. De Zuidplaspolder bestaat uit twee bemalingsgebieden. De scheiding loopt globaal langs de spoorlijn Gouda – Zoetermeer. De boezems hebben al eeuwenlang dezelfde omvang, maar worden steeds zwaarder belast door gestegen afvoerpieken (toenemende verstedelijking). Dit terwijl de mogelijkheden voor tijdelijke opslag in de polders sterk zijn afgenomen. Met name de afvoercapaciteit van de Ringvaart van de Zuidplaspolder is gering.
3-HOEK RGZ 2003
WATER - (huidig) oppervlakte watersysteem
15
3-HOEK RZG 2003
WATER - kaart peilvlakken
De kaart toont de huidige onderverdeling van de polders in de Driehoek in peilgebieden. Het grote aantal peilgebieden heeft alles te maken met het huidige grondgebruik. De peilvakken en de bijbehorende waterpeilen zijn zo geregeld, dat er voor het actuele landbouwkundig grondgebruik een zo gunstig mogelijke situatie ontstaat. De plaatselijk sterk verschillende verhouding tussen maaiveldhoogte, weerstand van de deklaag en kweldruk binnen de polders maakt een precieus waterbeheer in de huidige situatie noodzakelijk.
3-HOEK RZG 2003
In vrijwel het gehele plangebied is sprake van kwel. De stijghoogte van het kwelwater ligt overal nabij het maaiveld, in de gehele oostrand zelfs boven het maaiveld. Wanneer de weerstand van de deklaag gering is, kan het kwelwater gemakkelijk in het maaiveld doordringen. Slechts in het gebied langs de Rottemeren, langs de boezem bij Zevenhuizen en in het bovenland langs IJssel en Gouwe is sprake van infiltratie. Ter indicatie van de omvang van de kwel: het gemaal Kroes moet in droge tijden sowieso al vijf uur per dag draaien om het kwelwater uit de Zuidplaspolder te pompen. De verschillende tinten in het kwelgebied geven aan dat de kwelflux naar de deklaag in de polders hoger is naarmate er een doorlatende zandbaan in de ondergrond aanwezig is, en/of naarmate er hoog gelegen veenweidegebieden aangrenzend zijn (noord-, oost- en zuidrand van het plangebied).
WATER - slootdempingen
Met name in het akkerbouwgedeelte van de Zuidplaspolder is de bergingscapaciteit van de polder verkleind door slootdempingen. Dit veroorzaakt in de lager gelegen gedeelten van de polder wateroverlast in natte tijden.
bron: NITG/TNO,2000
16
3-Hoek RZG - 2003
WATER - kwel - infiltratie
17
ZUIDVLEUGEL 2003
WATER - kwaliteit
Er zijn maar enkele plekken in Midden-Holland waarvan de waterkwaliteit voldoet aan de MTR-normen voor stikstof- en fosfaatgehalten, die de rijksoverheid stelt in de Nota Waterhuishouding IV. Twee van de vier plekken die wel voldoen liggen in het plangebied van de driehoek: het nieuw gegraven gedeelte van de Zevenhuizerplas en het kattekleigebied in de Zuidplaspolder met voedselarme kwel. In dit laatste gebied zorgt de combinatie van enerzijds zoete kwel en anerzijds zure en kalkloze klei in de bodem voor mesotrofe waterkwaliteit in de veensloten. Voor flora en fauna kunnen hier zeer waardevolle omstandigheden worden gecreeërd.
18
De noordwest-zuidoost hydrologische doorsnede van het plangebied in z’n ruimere context geeft een beeld van de herkomst van het grondwater en het oppervlaktewater in de polders en daarmee van de waterkwaliteit. De laaggelegen polders in het plangebied staan onder invloed van enerzijds het Rijnsysteem (zoet, relatief hard water uit de Krimpenerwaard en de Lek) en het Zoetermeersysteem (zoete tot licht brakke kwel; met name aan de randen van de ‘zoetwaterlens’ bevindt zich een kegel opstijgend grondwater dat brak tot zout is). Het subsysteem van de Hollandse IJssel; hierdoor voegt zich geïnfiltreerd oppervlaktewater uit de Hollandse IJssel, Gouwe en Bovenlanden bij kwelwater van de Krimpenerwaard; dit treedt enige kilometers verder aan de oppervlakte in de Zuidplaspolder, Eendrachtspolder en Polder Prins Alexander. Het oppervlaktewater wordt daarnaast gevoed door inlaat van water in droge tijden om de verdampingsverliezen te compenseren en de watergangen door te spoelen. De kwaliteit van het op deze manier ingelaten Rottewater, dat soms wordt opgezadeld met afvoerwater van kasgebied, dat (nog) niet op het riool is aangesloten, is wisselend.
Hydrologische doorsnede (bron: provincie Zuid Holland)
19
ZUIDVLEUGEL 2003
WATER - externe verzilting
Het kaartbeeld toont de verzilting van het oppervlaktewatersysteem op Zuidvleugelniveau van buitenaf. Door de zeespiegelrijzing en grotere verschillen in de rivierafvoer rukt de zoutgrens in het water van de Hollands IJssel verder landinwaarts. Bovendien moet rekening worden gehouden met verzilting van het Haringvliet. Zeker in tijden van lage rivierafvoer treedt verzilting langs de oostgrens van de Driehoek, wanneer in tijden van droogte water uit de hollandse IJssel moet worden ingelaten. Dit is vooral voor de waterinlaat van Schieland een probleem. Delfland is immers verzekerd van zoetwaterinvoer door de aanvoerleiding vanaf het Brielse Meer.
20
Deze kaart geeft een beeld van de herkomst van het oppervlaktewater in het plangebied en daarmee van de kwaliteit daarvan. In de gebieden, waarin water uit de ringvaart en de Rotte wordt ingelaten, wordt het oppervlaktewater gevoed met hard, eutroof water met een chloridegehalte van maximaal 400 mg/liter. Aanvulling van het oppervlaktewater door opkwellend grondwater in de ondergrondse leerpakketten kan de situatie verbeteren. Op plaatsen waar het veenpakket dun of afwezig is, treedt veel voedselarmer kwelwater op. Dit kan plaatselijk tot zeer goede waterkwaliteit leiden.
3-Hoek RZG - 2003
ALGEMEEN - ontwikkelingsreeks
21
ZUIDVLEUGEL 2003
WATER - chloridegehalte oppervlaktewater
Deze kaart toont de verzilting van het oppervlaktewater van binnenuit. De diepe droogmakerijen hebben te maken met chloridenrijke kwel. Door deze kwel te lozen op de boezems wordt het chloridenrijke water verder over de polders verspreid. Overigens is het chloridengehalte van het grondwater in Schieland nergens hoger dan 1000mg/l. 3-HOEK RZG 2003
WATER - maaiveldhoogte
De maaiveldhoogtenkaart laat pregnant het verschil zien tussen de droogmakerijen en de veenweidegebieden eromheen. Ook plaatselijk zijn er in de droogmakerijen behoorlijke hoogteverschillen. De polders van het plangebied hellen grosso modo van noordwest naar zuidoost. In het zuidoosten zorgt de ‘natuurlijke’ afstromingsrichting van het oppervlaktewater, gecombineerd met de hoge kweldruk aldaar voor een permanent gevecht tegen wateroverlast. 22
Water 2010
2003
2010
2030
Algemeen
De lagen van de Driehoek RZG
• water, bodem en ecologie
• infrastructuur
• stedelijke en landschappelijke structuur
De programmatische opgave
• woonmilieus in de Driehoek
• werkmilieus in de Driehoek
• voorzieningen in de Driehoek
23
De inzet 2010 voor het watersysteem laat een aantal maatregelen zien voor het waterbeheer, vooral de manier van omgaan met het regionale en lokale teveel. De aanleg van een calamiteitenberging in de Eendrachtspolder, die dient om het boezemsysteem van Ringvaart en Rotte te ontlasten in tijden van extreem grote neerslaghoeveelheden. Verbetering van de Ringvaart van de Zuidplaspolder en vergroting van de capaciteit van de hoofdwatergangen in een aantal polders van het plangebied.
24
Water 2030
2003
2010
2030
Algemeen
De lagen van de Driehoek RZG
• water, bodem en ecologie
• infrastructuur
• stedelijke en landschappelijke structuur
De programmatische opgave
• woonmilieus in de Driehoek
• werkmilieus in de Driehoek
• voorzieningen in de Driehoek
25
ZUIDVLEUGEL 2030
WATER - waterbuffer tegen veenverdroging
Deze kaart geeft een oplossingsrichting weer voor het regionale vraagstuk van de voortgaande verbranding van het veen in de niet uitgeveende veenweidegebieden die om het plangebied heen liggen. In de lage “drooggemaakte” polders met klei en restveen in de bodem langs de ring van veenweidegebieden van Midden-Holland wordt niet langer het kwelwater, afkomstig uit het hoger gelegen veen weggepompt. Door vernatting van deze rand wordt juist tegendruk geboden, opdat de “spons” van het veengebied natter blijft. Het hoogteverschil (en daarmee de kweldruk) tussen de (niet uitgeveende) veenweidegebieden en de aangrenzende droogmakerij is het grootst in het zuidoosten en het kleinst in het noordwesten van het ZuidHollandse droogmakerij-complex. Of deze maatregel voldoet en hoe breed een dergelijke waterrijke ring zou moeten zijn om effectief te zijn, moet nader worden onderzocht.
ZUIDVLEUGEL 2030
WATER - opties zoetwatertoevoer
Deze kaart geeft een van de mogelijke oplossingsrichtingen weer voor het probleem van de oprukkende externe verzilting in het plangebied. Via de Oude Rijn wordt zoet water aangevoerd uit het IJsselmeer. Dat is in de huidige situatie ook al mogelijk via het KWA (klein water aanvoer) netwerk. Maar de kaart doet suggesties om de aanvoer te optimaliseren door een aantal verbindingen te versterken. Andere opties voor omgang met dit vraagstuk zijn: het zo laten, dwz het regelen via het KWAstelsel/ de verzilting tolereren en het grondgebruik er op aanpassen op die plekken waar het echt een probleem is/ het creëren van zoetwatervoorraden in de directe omgeving van de plekken met zilte kwel.
26
3-HOEK RZG 2030
WATER - omgaan met het regionale teveel
In de periode na 2010 kan het nodig zijn de capaciteit van calamiteitenbergingen uit te breiden voor de opvang van het regionale teveel aan water als gevolg van zware buien. Daarvoor kunnen de polders ten noorden van de Eendrachtspolder in aanmerking komen.
3-HOEK RZG 2030
WATER - omgaan met het lokale teveel
Dit kaartbeeld geeft een mogelijke oplossingsrichting voor de omgang met het lokale teveel. De basisprincipes voor het waterbeheer , zoals vastgelegd in de overeenkomst Waterbeheer 21e eeuw zijn: niet afwentelen (peilverhoging in plaats van verdere peilverlaging/ water van schoon naar vuil laten stromen/ functies afstemmen op waterkwaliteit/ verontreiniging bij de bron aanpakken), meer ruimte naast techniek (peilgebieden samenvoegen/ ruimte voor water, dus voorzien in eigen bergingsvoorzieningen in verband met wateroverlast per polder/ bij toekennen van nieuwe functies rekening houden met de veiligheidsnorm die geboden kan worden) en tenslotte de volgorde: vasthouden – bergen – afvoeren (in eerste instantie bergingsruimte creëren, daarna indien nodig pas gemaalcapaciteit verder vergroten). Dit kaartbeeld geeft een mogelijke oplossingsrichting voor de omgang met het lokale teveel. Delen van de polders met lage maaiveldligging worden benut voor het creëren van waterberging voor het lokale teveel. De verbreding van de vierde tocht in de Zuidplaspolder, waarvan de oevers nog goeddeels onbebouwd zijn, biedt een mooi aanknopingspunt voor een effectieve waterafvoer in deze oplossingsrichting. 27
3-HOEK RZG 2030
WATER - 4-deling Zuidplaspolder
Deze kaart verbeeldt een mogelijke oplossingsrichting voor de omgang met het lokale teveel en het lokale tekort in de Zuidplaspolder. Het is eigenlijk een gecombineerde oplossingsriching voor de water- en bodemlaag. De omgang met het lokale tekort en teveel wordt in deze oplossingsrichting gerelateerd aan de gedifferentieerde bodemopbouw en hoogteligging in de polder. Op basis hiervan wordt voorgesteld om vier zones als uitgangspunt te nemen voor combinaties van waterbeheer en grondgebruik: het kleigebied in het noordwesten, het kattekleigebied in het midden en het veengebied in het zuidoosten van de polder. Een vierde gebied wordt gevormd door het bovenland langs de Hollandse Ijssel en de Gouwe. Deze eenheden vormen in de oplossingsrichting de vergrote peilgebieden van de Zuidplaspolder van de toekomst. Elk gaan ze op een eigen manier met het watervraagstuk om. Afhankelijk van het toekomstig grondgebruik kent elk van de gebieden een eigen watersysteem, met eigen omvang van het waterbergend oppervlak en te tolereren peilfluctuaties.
28
Deze doorsnede noordwest – zuidoost laat de vierdeling in peilgebieden zien en geeft een beeld van de voeding van het oppervlaktewater in de verschillende zones. In het kleigebied wordt een flexibel peil gehanteerd, dat mee varieert met de eisen van het toekomstig grondgebruik aldaar. Het kleigebied kan vanwege de draagkracht in principe alle vormen van grondgebruik accommoderen, van natuur via akkerbouw en kassen tot stedelijk gebruik. Het kattekleigebied wordt idealiter zoveel mogelijk grondwater-gevoed. Dit vanwege de kwel die voor grote ecologische potenties van de waterland grenzen in dit gebied zorgt. Tenslotte het veengebied dat vernat is, om de verdere inklinking tegen te gaan. Het overschot uit de zone met de katteklei kan hier ook worden geborgen. De kwelstroom uit de Krimpenerwaard wordt door de vernatting verminderd.
Doorsnede 4-deling Zuidplaspolder
29
Doorsnede 4-deling Zuidplaspolder
Conclusies waterlaag In de periode tot 2030 krijgen de afspraken in het kader van Waterbeleid 21 vaste vorm in het plangebied, d.w.z.: • In het plangebied wordt substantieel ruimte voor waterberging gecreëerd. Dit als opvang voor het regionale teveel en als opvang voor het lokale teveel. Waar mogelijk wordt het opgeslagen water gebruikt als aanvulling op het lokale tekort. • In het ontwerp voor de Structuurvisie wordt onderzocht of, en zo ja hoe, de waterberging kan worden ingezet om de landschappelijke, ecologische en recreatieve structuur in het plangebied te verbeteren. • Nieuwe bebouwing (woningen, bedrijven, kassen) houden in hydrologische zin ‘hun eigen broek op’. • Karakteristieke verschillen in de combinatie: waterhuishouding - bodemopbouw worden tot expressie gebracht in plaats van genegeerd. In het katteklei- en veengebied wordt het waterpeil verhoogd om verdere klink tegen te gaan. • De waterkwaliteit wordt verbeterd. Externe verzilting wordt tegengegaan. Kwelstromen worden benut om verbetering van de waterkwaliteit te bewerkstelligen. Mengen van water van verschillende kwaliteit wordt voorkomen. Berging van neerslag en kwel kan
Deze doorsnedes zijn schematische weergaven van het watersysteem in de drie voorgestelde peilgebieden. In het kleigebied worden via het principe van maaiveldmanipulatie (afgraven, dijkjes aanleggen) en peilbeheer veiligheidscondities gecreëerd die horen bij de diverse vormen van grondgebruik. Bijvoorbeeld voor kassen: slechts 1 maal per 50 jaar stijgt het oppervlaktewater tijdens extreme neerslaghoeveelheden tot in het maaiveld. Voor woningbouw is dit 1 maal per 100 jaar. In het kleigebied zorgen verbrede tochten met uiterwaarden er langs voor een flexibele bergingscapaciteit. In het kattekleigebied worden peilschommelingen juist geminimaliseerd in verband met de grote natuurlijke potenties van (kwel)water en bodem aldaar. Naar gelang de maaiveldligging zou daar in deze oplossingsrichting een mix-landschap van moerasbos, rietland of open water kunnen ontstaan. In het veengebied tenslotte, wordt een geringe peilfluctuatie geaccepteerd. Verdichting van het stelsel van watergangen zorgt voor vernatting in dit gebied. De neerslag kan in dit stelsel van watergangen worden geborgen. In natte tijden wordt het water geborgen in het tussenliggende - dan plasdras geworden - gras- en weiland.
30
inlaat van voedselrijk water beperken. Nieuwe functies wentelen in kwalitatieve zin niet af.
Bodem
2003
2010
2030
Algemeen
De lagen van de Driehoek RZG
• water, bodem en ecologie
• infrastructuur
• stedelijke en landschappelijke structuur
De programmatische opgave
• woonmilieus in de Driehoek
• werkmilieus in de Driehoek
• voorzieningen in de Driehoek
31
Bodem 2003
ZUIDVLEUGEL 2003
BODEM EN ECOLOGIE - kaart fysisch-geografische regio's
Dit kaartbeeld geeft een overzicht van de fysisch-geografische regio’s in het plangebied. Het geeft de potentiële variatie in landschappelijke en ecosystemen weer.
32
De bodemkaart laat zien dat het grootste deel van het plangebied bestaat uit zeekleigronden. Langs de zuid- en oostrand komen nog dikke veenpakketten voor. Op de overgang van klei- en veengronden, waar kleilagen en veenlagen in contact met elkaar komen, vinden we de zogenaamde katteklei; door oxidatie van het veen ontstaat hier een zure bodem met grote potentiële natuurwaarden.
3-HOEK RGZ 2003
BODEM EN ECOLOGIE - bodemkaart
33
De doorsneden geven een beeld van de bodemopbouw. We zien bij Moordrecht het niet afgegraven deel van het veenpakket op het pleistocene zand. In de doorsnedes ter hoogte van Capelle en Nieuwerkerk a/d IJssel zien we de zandlichamen van de oude kreken.
In het gehele plangebied vinden we de zandbanen van het oude krekenpatroon. Deze zandbanen hebben gevolgen voor de kwel in het betreffende gebied. Ter hoogte van een zandpakket is de weerstand van de deklaag immers aanmerkelijk kleiner en kan kwel gemakkelijk in het maaiveld treden. Dat biedt ook potenties voor ecologie. Bovendien is de archeologische verwachtingswaarde ter hoogte van de zandbanen hoog: ze vormden een occupatiebasis en de kans is groot hier allerlei interessante vondsten te doen. Zo is de Veenkade – een oude ontginningskade van de Zuidplas net ten noorden van de A20- waarschijnlijk over zo’n zandbaan in de ondergrond gelegd.
34
Doorsnede bodem & ondergrond
35
Het kaartbeeld van de zettingsgevoeligheid geeft een indicatie voor de beperkingen die bodem en waterhuishouding inhouden voor stedelijke ontwikkeling. Stedelijk grondgebruik (infrastructuur, woningen, bedrijfsgebouwen) vereist ontwatering. Daar waar veen in de bodem zit, treedt bij ontwatering inklinking en verzakking op . Naarmate het veenpakket in de bodem dikker is, is de klink groter. Bovendien maken de geklonken bodem en de lagere maaiveldligging als gevolg daarvan dieper ontwateren noodzakelijk, waardoor weer klink optreedt, et cetera, et cetera. Eigenlijk zijn de extreem en zeer zettingsgevoelige gebieden (zie de kaart) ongeschikt voor bouwen in gemiddelde en hoge dichtheden. Alleen aangepast bouwen in lage dichtheden (woonschepen, eilanden) is hier kansrijk.
36
3-Hoek RZG - 2003
BODEM EN ECOLOGIE - zettingsgevoeligheid
37
3-HOEK RZG 2003
BODEM EN ECOLOGIE - ecologie kwaliteiten & knelpunten
De huidige ecologische kwaliteiten in beeld. Het gehele noordelijk deel van het plangebied is verstoken van bijzondere ecologische kwaliteiten. Het zuidelijk deel – de recreatiegebieden ten noorden van Rotterdam en de Rottezone - en het zuidoostelijk deel dragen de huidige ecologische kwaliteiten. Sloten en linten kennen een behoorlijke vogelstand. Sloten in het kattekleigebied zijn van bijzondere waarde. Het grasland in het zuidelijk deel is als weidevogelgebied interessant. Een goede aaneengesloten migratiestructuur voor insecten en vlinders is niet aanwezig. Ook de nu voorkomende amfibieën geven geen aanwijzing voor hoge natuurwaarden.
38
Bodem 2010
2003
2010
2030
Algemeen
De lagen van de Driehoek RZG
• water, bodem en ecologie
• infrastructuur
• stedelijke en landschappelijke structuur
De programmatische opgave
• woonmilieus in de Driehoek
• werkmilieus in de Driehoek
• voorzieningen in de Driehoek
39