ALLE HENS Het draait niet om het object alleen Curriculum Vitae Aat van der Giessen A.C. (Aat) van der Giessen, Krimpen aan den IJssel,1947. Gehuwd, drie kinderen en woonachtig te Krimpen aan den IJssel. Opgeleid in scheepsbouw en daarin tot eind 1985 werkzaam, daarna vliegtuigfabricage en sinds 1997 branche werk. Altijd erg geïnteresseerd in historische zaken van bedrijf en techniek en enthousiast watersporter. Wegens aankoop en restauratie van een stoomwals direct invloed gehad op het bedrijfsklaar bewaren van de stoomsleepboot Volharding 1. Hiervoor de Vereniging “Volharding 1” opgericht, die het schip nog steeds in bruikleen exploiteert. Sinds 2004 voorzitter van de Landelijke Vereniging tot Behoud van het Historisch Bedrijfsvaartuig (LVBHB), maar afgezien van een 60 jaar oude eiken kapiteinssloep niet in het bezit van een historisch bedrijfsvaartuig.
Infrastructuur De infrastructuur en de faciliteiten, wat is de rol van de overheid en de particuliere eigenaren
Wat is infrastructuur? Kort gezegd, vormt infrastructuur de onderlegger van de (sociaal-)economische en ruimtelijke ontwikkeling van een land of regio; e.g.: - fysieke transport- en nutsvoorzieningen (inclusief waterbeheer en bedrijventerreinen) voor (varend) maritiem erfgoed vanmiddag te vertalen in: o waterwegen, o havens en ligplaatsen en o (historische) werven. - maar ook immateriële voorzieningen met een netwerkkarakter (zoals onderzoekfaciliteiten, educatieve voorzieningen, softwaresystemen en wetenschappelijke kennisinstituten), voor zover uiteraard (semi-)publiek van aard In het licht van de discussie van vanmiddag te vereenvoudigen tot kennis.
Fysieke transport- en nutsvoorzieningen Waterwegen Bij de beschouwing van deze en volgende paragrafen ga ik er primair van uit dat een historisch bedrijfsvaartuig slechts een levend object is wanneer het vaart. Het zal dus actief gebruikt moeten kunnen worden. Het historisch bedrijfsvaartuig is in overdrachtelijke zin te groot voor het servet (watersport) en te klein voor het tafellaken (beroepsvaart). Bij voorzieningen van de watersport wordt met deze categorie niet tot nauwelijks rekening gehouden en op de drukke vaarwegen wordt er met een scheef oog naar die oude schuitjes gekeken en oh wee als ze last veroorzaken of dat vermoed wordt! Overigens is het naar mijn mening niet echt drukker geworden op de waterwegen, alleen
1
zijn de afmetingen van de schepen toegenomen en is de vaarsnelheid een stuk hoger geworden. Men meldt mij dat de historische vloot als categorie een geringe rol speelt naast ANWB en het Watersportverbond in het overleg met overheden op het gebied van vaarwegen en aanpalende faciliteiten. De categorie historische bedrijfsvaartuigen is niet echt onaanzienlijk. De LVBHB meldt graag dat zij 1.100 schepen onder haar leden telt. Daarnaast zijn er ook de stoom- en motorsleepboten. Weten we wel een totaal? Hier ligt een kans voor de behoudsorganisaties om gemeenschappelijk met overheid en watersport op dit vlak zaken te realiseren waar de schipper van het historische bedrijfsvaartuig baat bij heeft bij het gebruik van zijn schip. Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn bij het weer openen van historische vaarwegen rekening te houden met een realistische grootste gemene deler van afmetingen en kruiphoogte van historische schepen. Maar er is nog een tweede rol die de behoudsorganisaties kunnen vervullen. Zo langzamerhand komt een volgende generatie eigenaren van oude schepen in beeld. Alle kans dat zij op het gebied van varen met hun historische schip kennis en ervaring wensen op te doen. Ik denk hierbij aan het manoeuvreren onder zeil, varen met een lamme arm, de kneepjes van het scheepsstoombedrijf en zo voort. Eigenaren die in verenigingsverband zo kennis en ervaring opdoen zullen zich in de vaart zekerder voelen. Wel moeten we oppassen dat dit niet een voorwaarde wordt die de overheid gaat stellen aan het varen met historische schelpen. Havens en ligplaatsen De tijden dat je je historische casco ergens neerlegde en dat dat geen bezwaar opleverde liggen vrees ik ver achter ons. Alhoewel, de brutalen hebben de halve wereld. Aan de andere kant krijgen overheden oog voor de toegevoegde waarde die historische schepen aan een stadsbeeld kunnen leveren en op verschillende plaatsen in Nederland zijn museumhavens ontstaan deze ontwikkeling is toe te juichen maar heeft ook het gevaar in zich dat aan de schepen onrealistische eisen worden gesteld. Alleen museumkwaliteit toelaten is natuurlijk onzin, ook het restauratieproces is een wezenlijk onderdeel van de historische schepen en mag gezien worden! In dat laatste zit natuurlijk ook het omwonenden probleem dat niet eenvoudig op te lossen is. Bij de ontwikkeling van museumhavens, maar ook bij andere ligplaatsen, ontstaat vroeg of laat ook de discussie over waterkwaliteit en de regelgeving daaromheen. Ik ga er van uit dat dat voldoende wordt aangestipt door mijn collega spreker. De LVBHB Werkgroep Havens & Ligplaatsen heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een kenniscentrum op haar gebied en geeft gevraagd advies aan gemeentes en scheepseigenaren. Hierin is de samenwerking met andere behoudsorganisaties aardig
2
ontwikkeld doordat ook vertegenwoordiging van buiten de LVBHB in de werkgroep aanwezig is. Overigens is het vermeldenswaard dat ook de inspanning en vasthoudendheid van enige belanghebbenden, die uiteindelijk kans zien binnen een gemeente een gewillig oor te vinden, tot mooie dingen kan leiden. Ooltgensplaat is daar een goed voorbeeld van. (Historische) werven Zonder werf geen schip (maar dat wist u al). Met dat in gedachten passen (historische) werven in dit verhaal over infrastructuur. Deze werven kunnen in een aantal behoeften voorzien. Hierbij valt te denken aan: - hun eigen aantrekkelijkheid als attractie (museumrol) - het verschaffen van ligplaatsen - steunpunt voor het repareren of restaureren van historische vaartuigen - een kennisbron op het gebied van historische scheepsbouw specifieke ambachten - een ervaringsplaats (stage) voor leerlingen van deze ambachten - een werkomgeving die ook voor minder makkelijk plaatsbare lieden kansen kan geven. Bij het bewaren en in stand houden van historische werven zullen vele partijen een rol moeten spelen. Om te beginnen moet de eigenaar het willen en daarbij zal hulp en medewerking van de gemeente (en eventueel de provincie), de vaarwegbeheerder, opleidingsinstituten en niet in het minst de omwonenden een voorwaarde zijn. En niet onbelangrijk, de geboden faciliteiten moeten aantrekkelijk zijn voor de eigenaren van historische bedrijfs- en andere vaartuigen. Gelukkig is er in Werf Buitenweg in Vreeswijk een voorbeeld te noemen van een project op dit gebied dat de goede kant uit gaat. Getuige het artikel hiernaast zijn er nog wel een paar hobbels te nemen. Wolthuis in Hoogezand-Sappemeer kan een tweede succesverhaal worden. De kans dat iets dergelijks ook lukt met Van Duijvendijk in Krimpen aan den IJssel acht ik op dit
moment heel klein. Overigens maak ik van de gelegenheid gebruik om op te merken dat ik het werken onder de gangbare tarieven bij dit soort museumwerven uit den boze vind. Het zal
3
op den duur geen stand kunnen houden en wordt al helemaal niet op prijs gesteld door de commerciële collega’s. Ook hier is dus de boodschap dat alleen wanneer alle partijen willen, het gewenste doel haalbaar is.
Immateriële voorzieningen Kennis Kennisgeneratie, -verwerving en -overdacht is geen solistische activiteit, maar vindt plaats in een netwerkstelsel (in toenemende mate internationaal), waarbij kennisinfrastructuur een cruciale rol speelt. In dit verband zie ik een rol voor: - opleidingsinstituten - musea en - behoudsorganisaties om in samenwerking met de overheid (onderzoekfaciliteiten, educatieve voorzieningen en wetenschappelijke kennisinstituten) en bijvoorbeeld organisaties als de European Maritime Heritage (EMH) de handen ineen te slaan. Gezamenlijk kunnen zij hier een gedegen zaak van maken door een kennisinfrastructuur op te zetten, specifiek geënt op ‘onze’ doelgroep. Er is natuurlijk wel wat gedaan op dit gebied maar op dit moment naar mijn gevoel erg versnipperd. Kijkend naar de specifieke rol die de hiervoor genoemde instellingen kunnen vervullen dan ligt er voor de opleidingsinstituten een kans om op het gebied van restauratiewerk specialismen te doceren. Cursisten kunnen dan vervolgens stage lopen op een historische werf en zo het geleerde in de praktijk brengen. Op een andere plaats is al eens gefilosofeerd over de rol van musea. Daar wil ik nu niet verder op in gaan. Ook elders is al geponeerd dat gebruik garantie is voor behoud. Daarbij wil ik graag in herinnering brengen dat de stoomsleepboot “Volharding 1” nog varend monument is omdat de toenmalige directrice van het Maritiem Museum niet haar raad van toezicht volgde die het schip opengewerkt op de wal wilde zetten, maar het meegaf aan een stel zonderlingen die met stoommachientjes speelden. Vervolgens was de wisseling van de wacht in het zelfde museum aanleiding om de verhoudingen tussen museum en gebruikers te formaliseren door oprichting van een (gebruikers)vereniging. De exploitatie is over de jaren redelijk succesvol geweest. Voor de nu gaande zijnde grote revisie van machine en casco kon door veler inspanning van buiten voldoende fondsen worden verworven. Zo zal een voortzetting van een actief bestaan mogelijk zijn maar de oprukkende regelgeving is daarbij een beperkende factor. Tenslotte de behoudsorganisaties. Sprekend als voorzitter van de LVBHB zie ik haar rol in de toekomst op het gebied van kennisinfrastructuur als faciliterend naar haar leden. Er is erg veel aan gegevens verzameld, er is nog aardig wat praktische kennis 4
aanwezig. Gebruik makend van de huidige moderne technieken zie ik dit graag makkelijker toegankelijk (softwaresystemen), voor de eigen leden. Daarnaast is de uitgave van een hoogwaardige periodiek een ander middel om enerzijds naar buiten te laten zien ‘hoe goed we zijn’ en dient het tevens als kennis en informatiebron voor de eigen leden. Wij willen als LVBHB duidelijk een eigen gezicht laten zien, maar als een breder historisch maritieme kennisinfrastructuur een optie wordt dan zal ik er naar streven daaraan een bijdrage te leveren. Interessant is hier nog te vermelden dat er eerder dit jaar bij het NEN in Delft een eerste bijeenkomst heeft plaatsgevonden van de nationale normcommissie “Conservering van nationaal erfgoed”. Deze normcommissie gaat zich bezighouden met normen voor de conservering en restauratie van cultureel erfgoed. Via haar werkgroep Tuigerij & Documentatie heeft de LVBHB contact gelegd met deze commissie. Tenslotte; de kracht van de behoudsorganisaties ligt in het vrijwillige karakter van de inspanning. Een ontwikkeling naar professionalisering door of vanuit deze organisaties lijkt mij niet een te ondersteunen optie. Aat van der Giessen
5